Gepubliceerd op Internationale Kommunistische Stroming (https://nl.internationalism.org)

Home > IKS-pers > Internationale Revue

Internationale Revue

  • 2417 keer gelezen

Structuur van de site: 

  • Pers [1]

Artikels uit de Internationale Revue enkel verschenen in Wereldrevolutie / Internationalisme

  • 998 keer gelezen

1990 - 1999

  • 670 keer gelezen

Structuur van de site: 

  • Internationale Revue [2]

Economische crisis, OLIE: EEN VALS ALIBI VOOR EEN ECHTE CRISIS

  • 1607 keer gelezen

De recessie van de Amerikaanse economie is een feit. Volgens de verklaring die de wereldbourgeoisie daarvoor heeft uitgevonden is het de schuld van het duurder worden van de aardolie, de schuld van de dictator Saddam Hussein en zijn overval op Koeweit. En de heersende klassen haasten zich om met wanhopige gezichten aan te kondigen wat dat allemaal zal betekenen voor de proletariërs: minder groei en dus ontslagen, stijgende inflatie en aanvallen op de lonen en het levenspeil, kortom meer ellende en armoede. Ze willen het duidelijk zo voorstellen dat de arbeiders slechts de grote schuldige aan deze situatie hoeven aanpakken, de zondebok die de bourgeoisie heeft uitverkoren in het kader van de al jarenlang gevoerde campagne van anti-Arabische en anti-islamitische vreemdelingenhaat, de bloeddorstige wreedaard Saddam Hussein. Deze rekwisieten hebben al na de 'oliecrisis' van 1973 dienst gedaan om de recessie van 1974 te rechtvaardigen. En de recessie van 1981 werd verklaard door wat men 'de tweede oliecrisis' noemde, die men weet aan de waanzin van de mollahs en Khomeini. Deze verklaring van de crisis en van de recessie van de wereldeconomie uit de plotselinge en hevige fluctuaties van de olieprijzen, die in verband staat met de politiek-militaire instabiliteit van de belangrijkste productieregio van het zwarte goud, het Midden-Oosten, is een pure leugen uit de keuken van de kapitalistische propaganda, die dient om het werkelijke karakter te verbergen van de economische crisis, van haar oorsprong, en haar werkelijke ontwikkeling. De open crisis van de wereldeconomie, die al twintig jaar lang voortdurend erger wordt, is het product van de onoplosbare tegenstellingen van de kapitalistische productiewijze, die de hele mensheid in haar rampzalig bankroet meesleept.

De recessie van de Amerikaanse economie is een feit. De pers van de hele wereld heeft dat officieel aangekondigd. Volgens de verklaring die de wereldbourgeoisie daarvoor heeft uitgevonden is het de schuld van het duurder worden van de aardolie, de schuld van de dictator Saddam Hussein en zijn overval op Koeweit. En de heersende klassen van de hele wereld haasten zich om met wanhopige gezichten aan te kondigen wat dat allemaal binnenkort zal betekenen voor de proletariërs: minder groei en dus ontslagen, stijgende inflatie en aanvallen op de lonen en het levenspeil, kortom meer ellende en armoede. Ze willen het duidelijk zo voorstellen dat de arbeiders slechts de grote schuldige aan deze situatie hoeven aanpakken, de zondebok die de bourgeoisie heeft uitverkoren in het kader van de al jarenlang gevoerde campagne van anti-Arabische en anti-islamitische vreemdelingenhaat, de bloeddorstige wreedaard Saddam Hussein. De wereldbourgeoisie schuift niet voor het eerst dit decor op het toneel van haar mediacam­pagnes in de hele wereld naar voren. Deze rekwisieten hebben al na de 'oliecrisis' van 1973 dienst gedaan om de recessie van 1974 te rechtvaardigen. Toen werd het vingertje gericht op de verwende oliesjeiks van het Arabische schiereiland. En de recessie van 1981 werd verklaard door wat men 'de tweede oliecrisis' noemde, die men weet aan de waanzin van de mollahs en Khomeini. Nu komt men met dezelfde leugen op de proppen die in het verleden zijn ideologische effectiviteit heeft bewezen. Deze verklaring van de crisis en van de recessie van de wereldeconomie uit de plotselinge en hevige fluctuaties van de olieprijzen, die in verband staat met de politiek-militaire instabiliteit van de belangrijkste productieregio van het zwarte goud, het Midden-Oosten, is een pure leugen uit de keuken van de kapitalistische propaganda, die dient om het werkelijke karakter te verbergen van de economische crisis, van haar oorsprong, en haar werkelijke ontwikkeling. De open crisis van de wereldeconomie, die al twintig jaar lang voortdurend erger wordt, is het product van de onoplosbare tegenstellingen van de kapitalistische productiewijze, die de hele mensheid in haar rampzalig bankroet meesleept.

De heersende klasse - de bourgeoisie die het lot van de wereld in handen houdt - probeert tot elke prijs deze waarheid te verbergen van de historische tragedie, waartoe de heerschappij van het kapitaal leidt, want ze bevat in wezen de noodzaak van haar eigen verdwijnen en dat van het kapitalistische systeem die haar heeft voortgebracht.

 

 

WELKE RECESSIE?

Sinds de recessie van 1981-1982, heeft de westerse bourgeoisie in harmonie met de snoeverij van een Ro­nald Reagan in de jaren tachtig voortdurend de her­wonnen levenskracht van de wereldeconomie bezongen en massa's cijfers geproduceerd die een record groei en de overwinning op de inflatie bewezen. Maar die be­roemde groei en de veel geprezen daling van de inflatie zeiden meer over de omvang van de vervalsing van de economische statistieken en van een kunstmatig beleid van vlucht vooruit in het krediet en in de oorlogseco­nomie dan dat ze een werkelijke bloei weerspiegelden. Ver van de verraderlijk optimistische officiële indicato­ren van de staatsbureaus, heeft het proletariaat met de overgrote meerderheid van de wereldbevolking al die jaren de dramatische achteruitgang van de econo­mische wereldsituatie aan den lijve ondervonden. De jaren tachtig begonnen met de economische ineenstor­ting van de landen van Latijns Amerika, van Afrika en van een deel van Azië, die definitief hun droom van ontwikkeling in rook zagen opgaan. De jaren tachtig zijn geëindigd met de ineenstorting van de economie van de landen van het Oostblok en de daaruit volgende ontwrichting van het Russische blok, Honderden mil­joenen inwoners van de armste landen hebben in abso­lute ellende geleefd. Volgens een rapport van de We­reldbank leven meer dan een miljard mensen van min­der dan $ 310 per jaar. De honger heeft zich uitgebreid (allen al 100.000 doden in 1989 in Soedan), epidemieën hebben zich ontwikkeld, niet alleen AIDS maar ook oude ziektes zijn in volle heropkomst, zoals malaria, die jaarlijks twee miljoen mensen doodt In de ontwikkelde landen, waar zogenaamd welvaart heerst, zijn de levensomstandigheden enorm achteruit gegaan onder de mokerslagen van de voortdurende bezuinigingen. De massawerkloosheid is blijven voortbestaan, terwijl het tijdelijke en slecht betaalde werk is toegenomen en de armoede terrein heeft gewonnen. Een ellende die onge­kend is sinds de duistere oorlogsjaren, heeft het hart van de metropolen van het 'ontwikkelde' kapitalisme bereikt Deze sinistere balans laat een heel andere realiteit zien dan de euforische lofzangen van degenen met belangen in de kapitalistische economie.

Verre van het enthousiasme van de burgerlijke pro­paganda, zijn de jaren tachtig in feite jaren geweest van recessie van de wereldeconomie, gekenmerkt door een dramatisch afglijden van de aarde in de misère. Er zijn klaarblijkelijk twee manieren om naar de economi­sche situatie te kijken. De visie van de bourgeoisie, die haar economische indicatoren vervalst, die er behoefte aan heeft om te doen geloven in de bloei van haar sys­teem, en in de welvaart van de over de hele wereld door haar uitgebuiten. Tot op zekere hoogte wil ze ook zich­zelf dat wijsmaken. De tweede visie is echter die van de uitgebuiten, die in concreto, in alledaagse ellende zwaar hebben geleden onder de algemene achteruit­gang van hun levensomstandigheden.

DE TOESTAND VAN VOOR DE GEBEURTENISSEN IN DE GOLF

Maar ook al zijn de officiële cijfers van de heersende klasse een optimistische vermomming van de werkelijk­heid, ze verraden toch, in hun ontwikkeling, de fluctu­aties van de economische wereldsituatie. Want de heer­sende klasse heeft voor haar beleid ook behoefte aan een zekere betrouwbaarheid van haar statistieken. In feite vormt de geleidelijke daling, van jaar tot jaar en van maand tot maand, van de positieve groeicijfers van de belangrijkste industrielanden, een goede aanwijzing voor het daadwerkelijke afglijden in een steeds diepere recessie van de wereldeconomie, ook al moesten die cijfers de leugen in stand houden van haar goede gezondheid.

De onrustbarende resultaten die nu worden bekend­gemaakt, en die de bourgeoisie van de hele wereld schrik aanjagen, zijn van oudere oorsprong dan wat de journalisten al de 'Derde Oliecrisis' noemen.

De motor voor het drijvende houden van de economie van de hooggeïndustrialiseerde landen, is stuk. De Amerikaanse economie is in grote problemen. Na de recessie van begin jaren tachtig, hebben de USA een heropleving van hun economie tot stand gebracht door een politiek van reusachtige schulden. Tot dan toe ondenkbare handels- en begrotingstekorten werden opgebouwd, die Japan en de geïndustrialiseerde landen van Europa in staat stelden om hun export tot ontwik­keling te brengen en hun productieapparaat draaien­de te houden.

Schattingen over de totale schuld van de USA, zowel de binnenlandse als de buitenlandse, variëren nu tus­sen de 8.000 en 10.000 miljard Dollar. Daarbij is de schuld van 1.300 miljard Dollar in 1989 van de 'ontwik­kelingslanden' een peulenschil. Begin 1990 bereikte de federale schuld het cijfer van 3.120 miljard Dollar. Om het overstijgen van deze drempel mogelijk te maken, moest een nieuwe wet worden aangenomen. De netto buitenlandse schuld, dat wil zeggen met aftrek van de leningen van de USA aan het buitenland, bereikt einde 1989 663 miljard Dollar, 25% meer dan het voorafgaande jaar. Op dat vlak nemen de cijfers surrealistische pro­porties aan. Evenmin als de onderontwikkelde landen, zullen de Verenigde Staten nooit hun schuld kunnen terugbetalen.

Maar toch kunnen deze massale injecties met liquide middelen, ook al hebben ze de ontwikkeling van de crisis kunnen afremmen, niet verhinderen dat de eco­nomie van de belangrijkste macht ter wereld onweer­staanbaar wegzakt in een nieuwe open recessie. In het laatste kwartaal van 1989 was de economische groei 0,5 %, in het tweede kwartaal van 19901,2 %. De record- groeicijfers van het midden van de jaren tachtig zijn definitief vergeten.

Met het dieper worden van de crisis, zijn de winsten van de Amerikaanse ondernemingen in een vrije val geraakt In het eerste semester van 1990 zagen Chrys­ler en General Motors hun winsten dalen met respectie­velijk 45% en 39% in vergelijking met dezelfde periode in het vorige jaar. Bij de informaticareuzen heeft Uni­sys verliezen van 640 miljoen Dollar aangekondigd en Wang van 425 miljoen Dollar. Als gevolg daarvan is het aantal faillissementen vermenigvuldigd. Veelbetekenend was de reeks bankroeten van honderden spaarbanken, die de federale staat opscheepte met een officiële borgstellinglast van 500 miljard Dollar (sommige bronnen spreken van 1.000 miljard Dollar).

Nadat de werkloosheid officieel als overwonnen werd verklaard, is ze in de USA schoksgewijs gaan stijgen, zelfs in de officieel vervalste statistieken: alleen al in de maand juli 1990, sprang de werkloosheid van 5,2 % naar 5,5 % van de beroepsbevolking. En het ergste is nog voor ons. Er gaat geen dag voorbij zonder aankon­digingen van nieuwe vermindering van de werkgele­genheid. De paradepaardjes van de Amerikaanse tech­nologische industrie, gedoodverfd als de sector met het beste concurrentievermogen, ontslaan massaal: General Electric, McDonnell-Douglas, Pratt 8 Whitney, Lock­heed, NAS, enz.. De lijst is duidelijk onuitputtelijk. Alle sectoren worden getroffen.

De ontsporing van de Amerikaanse economie en haar afglijden in het ravijn van de recessie kan alleen maar leiden tot het meesleuren van de hele wereldeconomie in een rampzalige ontwikkeling. Ondanks het voortbestaan van enorme tekorten op de Amerikaanse handelsbalans, gaan de exporten van de geïndustrialiseerde landen achteruit met het afzwakken van de Amerikaanse eco­nomie. Zelfs de industriemachten met het grootste con­currentievermogen op de wereldmarkt, zien hun uit­voer wegkwijnen: het handelsoverschot van Japan viel met 19% in 1989 en met 22,8 % in de eerste zes maanden van 1990. Dat van de B.R.D. over het eerste half jaar van 1990 ging met 8 % achteruit terwijl de betalingsba­lans in het afgelopen jaar met 18 % achteruitging. De minder geslaagde geïndustrialiseerde landen begin­nen - als we de officiële statistieken bestuderen - al te lijden onder de besmetting door de Amerikaanse reces­sie. Dat geldt voor Canada, waarvan de economie nauw verbonden is met die van de USA, dat zijn Bruto Bin­nenlands Product in april met 0,1 % zag achteruitgaan, en in mei en juni met telkens 0,2 %. In Italië viel de groei van de industrie op het einde van het voorjaar terug op nul.

In navolging van de val van de economie van de USA, valt het geheel van de wereldeconomie. Overal komen dezelfde verschijnselen naar voren. De winsten van de grote ondernemingen bevinden zich in vrije val, de verliezen lopen op. Zo kondigt in de Europese informa­ticasector Bull 1,8 miljard Franse Francs (± f 0,6 mil­jard) verlies aan en Nixdorf leed in 1984 3,3 miljard Franse Francs verlies voordat het zich door Siemens liet opkopen. Het aantal faillissementen neemt hand over hand toe. In Zweden bijvoorbeeld in de eerste helft van 1990 met 31 %, in Groot-Brittannië met 30 % ten opzichte van het eerste semester van het jaar daar­voor. De werkloosheid kent, als gevolg van het afremmen van de economie, in Europa ook een stijging: in de B.R.D. is ze in juli 1990 duidelijk gestegen van 6,4 % naar 6,6 % van de beroepsbevolking. Er gaat geen dag voorbij of in alle landen van West-Europa worden nieuwe ontslagen aangekondigd, die de schaduwen vooruit­werpen van de komende woekergroei van de arbeiders­massa zonder werk, die nu al - volgens officiële cij­fers - 25 miljoen arbeiders in de landen van de OESO telt.

Met de ineenstorting van het Russische blok heeft de bourgeoisie gemend dat het openen van de Oost-Europese markten het afzwakken van de Amerikaanse eco­nomie zou tegengaan, dat ze een nieuw Eldorado had ontdekt voor het in klinkende munt omzetten van haar winsten. Met de versnelling van de crisis in de afgelo­pen maanden, is deze mythe vervlogen. Op het economi­sche vlak blijkt de Duitse hereniging een ramp te zijn. De industriële productie van de DDR in juni met 7,3 % gedaald terwijl de lijst van werklozen duizelingwek­kend toeneemt Men voorziet zelfs werkloosheidscijfers van 25 tot 30% van de beroepsbevolking. De hereniging vormt een bodemloze put voor de gehele West-Duitse economie. De B.R.D. voorspelt voor 1991 een verhoging van haar schulden met 30 %, van 1.000 miljard DM naar 1.300 miljard DM, het speciale fonds van meer dan 100 miljard DM niet meegerekend. De werkelijkheid zal ech­ter nog rampzaliger zijn. De situatie van de andere Oost-Europese landen is nog erger. Zij beschikken niet over een Westerse grootmacht om hen te steunen en hun schulden groeien steeds harder, de productie daalt hevig: in de zes vroegere satellietlanden van de USSR is de industriële productie in de eerste helft van 1990 met 13,4 % gedaald ten opzichte van dezelfde periode in 1989, en de ex­porten met 14,2 %. De arbeiders ondergaan ten volle de zweepslagen van de charmes van de liberale economie in de vorm van draconische bezuinigingsprogramma's: alleen al in de afgelopen maand juni stonden in Polen 125.000 werklozen meer op straat en in Tsjecho-Slowa­kije stegen begin juli de prijzen van 3.000 producten met meer dan 25 %.

Ziedaar de toestand van de wereldeconomie voor de tweede augustus, de dag van de invasie van Koeweit door Irakese troepen. De 'recessie' was er al. De ver­snelling van de val in de crisis had zich grotendeels al maandenlang doen gevoe­len. De gebeurtenissen in de Perzische Golf hebben slechts een al sterk aanwe­zige tendens van de wereld­economie tot een dramati­sche afremming van de we­reldeconomie geaccentueerd en versneld.

Industriële productie

Tabel 1: Al vele maanden daalt de groei van de industriële productie van de USA, GB, Canada, Zweden, Italië onophoudelijk naar de fatale grens van de nulgroei. En dat reeds voor de Irakese overval

Het zijn niet de oorlogs­dreigingen die aan de oor­sprong liggen van de eco­nomische crisis. Het is pre­cies omgekeerd. Het dieper worden van de economische crisis leidt tot oorlogsspanningen. De toestand in Irak is in dit opzicht volmaakt duidelijk: niet in staat om een verpletterende schuld van 70 miljard Dollar terug te betalen, maar beschik­kend over een militaire kracht die deze van haar buren overschrijdt, heeft Irak zijn leger gebruikt om zich meester te maken van de verleidelijke rijkdommen van Koeweit, om zo te proberen zijn economische problemen te boven te komen. Ook de USA, ook al vormen ze de be­langrijkste economische wereldmacht, zijn voor de verdediging van hun economische belangen en hun sta­tus van wereldmacht, genoodzaakt steeds meer gebruik te maken van het reusachtige militaire arsenaal dat ze jarenlang hebben opgebouwd. Waar hun economische overwicht niet volstaat om hun belangen door te druk­ken, wordt steeds meer de gewapende macht toegepast om de discipline op te leggen.

Zeker, het duurder worden van de olie, plotseling omhoog gesprongen van $ 14 tot meer dan $ 30 per vat, zal een versnellende en verergerende factor zijn voor de crisis, maar het is niet de oorzaak. In feite dient de hele huidige propaganda van de bourgeoisie tot het minimaliseren van de dramatische versnelling van de crisis en van haar consequenties.

De huidige paniek op de beurzen wordt veel meer veroorzaakt door de rampzalige resultaten van de economieën van de ontwikkelde landen, dan door de stijging van de olieprijzen. Zelfs als dit laatste element de huidige ineenstorting van de beurzen heeft ver­sneld, dan moeten we toch duidelijk vaststellen dat sinds de ineenstorting van de beurzen in 1981 de waar­schuwingen elkaar opvolgden, ondanks alle controle­voorzieningen die men heeft getroffen om een herhaling te voorkomen. Nog onlangs, in een lange glijvlucht aan het begin van 1990, verloor de beurs van Tokyo, die het Mekka van de wereldspeculatie is geworden, 28 %. De drieëntwintigste augustus bedroeg dit verlies 39 % ten opzichte van januari 1990. Trouwens, de catastrofale val van de beurskoersen van de zomer van 1990 is niet begonnen met de vijandelijkheden van de tweede au­gustus, maar begon al midden juli.

WELKE VOORUITZICHTEN?

De storm die nu alle beurzen ter wereld teistert, vormt de aankondiging van de tyfoon die de hele wereldeco­nomie op haar grondvesten zal doen schudden. De beurzen hebben in ons tijdperk niet meer dezelfde centrale functie als tijdens de crisis van 1929. Zelfs als ze in de jaren tachtig een plaats zijn geworden van speculatie waar zakenlui van allerlei slag hun geknoei toepassen, dan vormen ze desondanks niet het hart van de economie. De decennialange ontwikkeling van het staatskapitalisme heeft het zwaartepunt van het kapi­taal verplaatst naar de discrete bureaus van de minis­teries. Maar de huidige ineenstorting van de beurzen is veelbetekenend vaar de groeiende instabiliteit die het geheel van het economische wereldsysteem in meerdere opzichten bedreigt productiematig, monetair, financieel. Ze is de uitdrukking van het verlies aan vertrou­wen van de bourgeoisie in haar eigen economie en ze vormt een illustratie van de impasse waarin ze zich bevindt

Maar deze kunstmatige politiek stuit uiteindelijk op zijn grenzen in het onvermogen van de kapitalisti­sche klasse om nieuwe schulden aan te gaan als de oude niet zijn afgelost De politiek die na de ineenstorting van de beurskoersen in oktober 1987 werd gevoerd om, door de heropleving van de speculatie, de schijn te redden van een intacte gezondheid van de wereldeco­nomie, is niet meer mogelijk. Het was de politiek van de verlaging van de rentevoet, die van het gemakkelijke krediet Ze heeft als eerste geleid tot het ontwikkelen van de inflatie, zonder groei van de reële economie: de productie, die onstuitbaar verder is gedaald.

De inflatie, die de lofzangers van de kapitalistische economie in het midden van de jaren tachtig overwon­nen waanden (inderdaad bereikte de inflatie volgens officiële cijfers een betrekkelijk laag niveau), ontwik­kelt zich sinds verschillende jaren in de geïndustrialiseerde landen voortdurend. De inflatie is tussen 1987 en 1989 in de USA gestegen van 3,1 % tot 4,8 %, in Groot-Brittannië van 4,2 % tot 7,8 %, en in totaal voor de zeven grootste geïndustrialiseerde landen van 2,9 % tot 4,5 %. Zelfs als deze cijfers zwak lijken in vergelijking met de recordinflatie van de jaren zeventig, dan is de toename ervan in de afgelopen twee jaren toch niet minder belangrijk: volgens de aangehaalde voorbeelden is de inflatie respectievelijk met 29 %, 85 % en 55 % toegenomen. In de eerste zes maanden van 1990 is de inflatie in respectievelijk de Verenigde Staten en Groot-Brittannië op jaarbasis met 5,6 % en 9,8 % toege­nomen. In de landen aan de rand van het kapitalisme, is de inflatie in het tempo van de jaren zeventig verder gestegen en heeft tot dan toe ongekende hoogten be­reikt met getallen van vier cijfers. De plotselinge ver­hoging van de olieprijzen zal neerkomen op een nieuwe stijging van de inflatie. De meest optimistische economen voorspellen dat de inflatie in de geïndustrialiseerde landen opnieuw met meer dan 1% omhoog zal gaan en opnieuw zal leiden tot een inflationaire situatie zoals in de jaren zeventig, Wat betreft de landen van de 'Derde Wereld', durft men niet de rampzalige effecten te voor­spellen van een olieprijs van meer dan $ 30 per vat In die omstandigheden is er geen sprake van verla­ging van het disconto van de centrale banken (bepa­lend voor het rentepeil; noot van de vertaler) op het moment waarop, onder druk van olieprijzen, de inflatie opvlamt Integendeel, overal gaan de rentetarieven omhoog en maken het krediet duurder. Al enkele jaren geleden verklaarde Volker, de toenmalige president van de Amerikaanse federale bank: (De schuldenkwestie is een bom onder het internationale financiële stelsel). Het tijdmechanisme van deze bom is in werking gesteld en nadert steeds meer het tijdstip van explosie. Het duur­der worden van het krediet kan de schuldenlast alleen nog maar zwaarder maken en de aflossing ervan nog onmogelijker, zelfs deze door de meest ontwikkelde landen die tot nu toe garant stonden voor de stabiliteit van het internationale financiële stelsel. De toestand is buitengewoon ernstig op uitge­rekend het mo­ment waarop de behoefte aan ka­pitaal aanzienlijk is.

Tabel 2: De beursindexen van Wal Street en Tokyo van april hot augustus 1990.

In de ja­ren tachtig zijn de schulden van de meeste geïndustrialiseerde landen voortdu­rend gegroeid. Van 1981 tot 1989 is de netto staatsschuld in procenten van het Bruto Nationale Product in bijvoorbeeld de Verenigde Staten van 31,2 % tot 51,4 % toegenomen, in Japan van 57,1 % tot 68 %, in Italië van 61 % tot 97 %. De pseudogroei van de jaren tachtig, die het mogelijk maakte de illusie te handhaven van de welvarendheid van de ontwikkelde economieën van het Westen, heeft plaatsgevonden op basis van krediet. Toen de markten, de uitlaatkleppen voor de productie, inkrompen bij gebrek aan koop­kracht, maakte het teruggrijpen op het krediet het mogelijk de waren te slijten die anders nooit afnemers hadden gevonden op een oververzadigde markt die steeds smaller werd.

De paniek op alle beurzen is terecht; de wereldeconomie gaat snel achteruit. In enkele weken zijn de resultaten van jaren verwoed gespeculeer verdwenen. Zo is de beurs van Tokyo, die eerder Wall Street was voorbijgestreefd, terug op haar niveau van twee jaar geleden.

Uiteindelijk, want al jaren maken we het volgende absurde verschijnsel mee: schuldenlanden betalen hun aflossingen door nieuwe kredieten aan te gaan die hun schuldenlasten hun aflossingen nog verzwaren. Industrielanden ver­lenen, om hun productie te ex­porteren, kredie­ten die nooit terugbetaald zullen worden, en daarmee steken ze zich zelf in de schulden. Een dergelijk systeem kan uiteindelijk niet meer verder omdat het is gebaseerd op een constant bedrog van de warenwet, dus op een illusie, de illusie van het eindeloze groeien van het kapitaal. Het is deze illusie die bezig is ten onder te gaan met de komst van de wereldeconomie in een nieuwe recessiefase.

Nu de noodzaak om de olierekening te betalen de tekorten op de handelsbalansen en de betalingsbalan­sen slechts kan verergeren, dat wil zeggen de behoefte aan liquide middelen, aan financieringsmiddelen, dus aan kredieten van de verschillende staten slechts kan versterken. Maar dat is niet eens het ergste: het steeds massalere teruggrijpen op het krediet is onvoldoende in staat gebleken de noodzakelijke kunstmatige uitlaat­kleppen te scheppen, die noodzakelijk zijn voor de groei van de productie. Die daalt immers al jaren. De val van de wereldeconomie. Het afglijden van de wereldeconomie, en vooral van de economie der geïndustrialiseerde landen, in de open recessie, betekent min­der inkomsten in de staatskassen en een toename van de begrotingstekorten. Op dit punt vormen de USA het duidelijkste voorbeeld; tijdens de recessie van 1973­1975 is het begrotingstekort opgelopen van 2 naar 8 miljard Dollar, tijdens de recessie van 1979-1982 van 50 naar 200 miljard Dollar, dat wil zeggen telkens een verviervoudiging. Met de huidige recessie zou dat neerkomen dat het huidige begrotingstekort van meer dan 190 miljard Dollar zou worden omhooggestuwd naar bijna 800 miljard Dollar. Men kan zich voorstellen welke de Amerikaanse behoefte aan kredieten zal zijn in die hypothetische situatie. Maar waar moeten de verstrek­kers van die kredieten worden gezocht? Eén van de belangrijkste geldschieters van de laatste jaren, de B.R.D. zijn bezig de geldstroom anders te richten, op de financiering van de hereniging van Duitsland. Eén van de grootste leners op de wereldmarkt blijft Japan, dat met de recessie zijn afzetmarkten ziet ineenschrompe­len en zijn positieve handelsbalans verminderen en zijn financieringsmogelijkheden achteruitgaan. Een nieuwe heropleving door krediet is dus niet meer mogelijk.

Zelfs een heropleving van de oorlogseconomie kan ook geen oplossing zijn omdat dit ook een financiering door krediet veronderstelt Het is trouwens al voldoen­de om zich de onmogelijkheid van deze oplossing te realiseren door vast te stellen dat het eerste resultaat op het economische vlak van de Amerikaanse interven­tie in het Midden-Oosten, bestond uit een verergering van het Amerikaanse begrotingstekort Het opnieuw eventueel aangaan van bewapeningsprogramma's als gevolg van de huidige situatie, zou hoe dan ook met krediet gefinancierd moeten worden, en dat zou het begrotingstekort nog doen toenemen.

Eén van de mogelijkheden voor de Amerikaanse regering ter vermindering van het tekort, is het heffen van nieuwe belastingen. Maar dat betekent een nog sterkere rem op de economie en een nog dramatische afglijden in de recessie. De kwadratuur van de cirkel! Alle economische conjunctuurspecialisten zijn in zak en as; maandenlang neemt de paniek al toe en de oorlog in de Golf is de lont geweest voor het openlijk losbarsten daarvan. De magere hoop op een heropleving is defini­tief verdwenen met het omhoogschieten van de olieprij­zen, die neerkomt op het verlies van een percentpunt groei van de geïndustrialiseerde landen. De gebeurte­nissen in de Golf, ook al lagen ze niet aan de oorsprong van de crisis, vonden plaats op een ogenblik waarop de wereldeconomie uiterst verzwakt was. Daarom hebben de gebeurtenissen in de Golf de verwoestende effecten van de crisis versneld en verergerd.

De vooruitzichten kunnen niet somberder zijn voor de kapitalisten van de hele wereld: val van de productie, faillissementen aan de lopende band van industriële ondernemingen en banken, crisis van het krediet en daarmee van het internationale financiële stelsel. In het middelpunt van deze cycloon: de Dollar, die in augustus zijn historisch laagtepunt opnieuw bereikte. Galoppe­rende inflatie, verscherpte concurrentie om de weinige nog koopkrachtige markten, grootschalige destabilisa­tie van de wereldmarkt De catastrofe is een feit Na de economische ineenstorting van de onderontwikkelde landen aan de rand van het kapitalisme en van de lan­den van Oost-Europa, is het perspectief nu dat van het bankroet van de economie van de meest ontwikkelde landen. Zelfs als we niet precies de vormen kunnen voorzien van deze nieuwe fase in de catastrofale crisis van het kapitaal, noch de opeenvolging van gebeurte­nissen die haar zullen kenmerken, dan kan desondanks over de belangrijkste kenmerken geen twijfel bestaan. De arbeiders van de landen van de hele wereld zullen zwaar de prijs moeten betalen voor het bankroet van het kapitaal. De werkloosheid zal omhoogschieten tot ongekende niveaus. De inflatie en de bezuinigingen zullen het levenspeil van de arbeidersklasse van de ontwikkelde landen verlagen tot een punt dat tot nu toe het ongelukkige alleenrecht van de armste landen was. Overal ter wereld zal de crisis haar verwoestende ef­fecten doen gevoelen en het al jarenlang plaatsvinden­de proces van algemene ontbinding nog verder versnel­len. Hongersnoden en epidemieën zullen om zich heen grijpen.

Met het overschrijden van de fatale nulgrens voor de economische groei, is de heersende klasse nu ook een psychologische barrière aan het doorbreken. De huidige paniek van de speculanten op de effectenbeur­zen is een treffend voorbeeld daarvan.

In de eerste tijd heeft de voorbereiding van het bloedbad in de Perzische Golf een factor van verwar­ring voor het wereldproletariaat gevormd. Het onop­houdelijke gehamer van de propagandaorganen van de bourgeoisie heeft voor de arbeiders een tijd lang de realiteit verborgen van de diepgang van de crisis die zich aankondigt en haar vermogen aangetast om zich op haar eigen klassenterrein te baseren.

Maar de resultaten van de hevige aanvallen tegen zijn levensomstandigheden, waartoe de situatie noodza­kelijkerwijze drijft, betekenen dat de steeds aanwezige strijdbaarheid van de arbeidersklasse de tendens zal vertonen om in omvangrijke eisenstrijd naar voren te komen. Het vooruitzicht op massale sociale strijd tegen de hevige verpaupering die het wereldproletariaat zal treffen, blaast de angsten van de heersende klasse bij voorbaat terecht nieuw leven in. De onophoudelijke propaganda van de jaren tachtig over de noodzaak van offers voor het handhaven van de welvaart, is een echte rem geweest op de ontwikkeling van de strijd en het bewustzijn van de klasse. Deze propaganda zal in het niet verzinken bij het feit dat al de opofferingen uiteindelijk slechts bijgedragen hebben tot de huidige catastrofe. Het kapitalisme is bezig het absolute bewijs te leveren van de historische impasse waarin het de mensheid leidt Meer dan ooit stelt zich de dringende noodzaak van de wereldwijde kommunistische revolutie, de enige oplossing voor het huidige barbarendom. Het versnelde afglijden in de ellende dat nu plaatsvindt, maakt de weg vrij voor de ontwikkeling van het begrip binnen de arbeidersklasse van de noodzaak van de we­reldrevolutie.

JJ / 04-09-1990.

(Eerder verschenen in International Review nr. 63, 4e kwartaal 1990)

Eerder verschenen in WERELDREVOLUTIE nr. 46, winter 1990

Theoretische vraagstukken: 

  • Economie [3]

Economische crisis: Krediet vormt geen oplossing

  • 1706 keer gelezen

Een jaar na de ineenstorting van de beurs in oktober 1987, waarin bijna 2.000 miljard Dollar aan speculatief kapitaal in rook opgingen (dat is bijna 400 Dollar per hoofd van de wereldbevolking), leek het kapitalisme zich weer in goede gezondheid te bevinden: het jaar 1988 zou zelfs, vol­gens de huidige schattingen, het beste zijn geweest sinds het begin van de jaren tach­tig. Maar de jaren 1973 en 1978-1979 die de grote recessies van 1974-1975 en 1980-­1982 voorafgingen, waren voor hun tijd ook de meest schitterende jaren. De vlucht in het krediet vormt geen eeuwigdurende oplossing. Wat de tegenwoordige `euforie' aankondigt is een monetaire ineenstorting, gevolgd door een nieuwe wereldwijde re­cessie.

  Economische crisis : Krediet vormt geen oplossing

Een jaar na de ineenstorting van de beurs in oktober 1987, waarin bijna 2.000 miljard Dollar aan speculatief kapitaal in rook opgingen (dat is bijna 400 Dollar per hoofd van de wereldbevolking), leek het kapitalisme zich weer in goede gezondheid te bevinden: het jaar 1988 zou zelfs, vol­gens de huidige schattingen, het beste zijn geweest sinds het begin van de jaren tach­tig. Maar de jaren 1973 en 1978-1979 die de grote recessies van 1974-1975 en 1980-­1982 voorafgingen, waren voor hun tijd ook de meest schitterende jaren. De vlucht in het krediet vormt geen eeuwigdurende oplossing. Wat de tegenwoordige `euforie' aankondigt is een monetaire ineenstorting, gevolgd door een nieuwe wereldwijde re­cessie. Trouwens op de dag zelf onmiddellijk na de Amerikaanse verkiezingen, begint de taal van de officiële propaganda al te ver­anderen en de triomfkreten maken plaats voor oproepen tot voorzichtigheid. 

«Het einde van de regeertermijn van Reagan wordt gekenmerkt door een al zes jaar aanhoudende expansie, de langste uit de Amerikaanse geschiedenis in vredestijd... In absolute waarde mag het Amerikaanse tekort misschien aanzienlijk schijnen. Maar aangezien dit land een kwart van het Bru­to Nationaal Product van de wereld voort­brengt, is het Amerikaanse tekort in per­centages lager dan het OESO-gemiddelde [...] De Amerikaanse 'schuldencrisis' is een verzinsel van de public relations die door het traditionele republikeinse establishment in het werk worden gesteld om de partij te zuiveren van populaire politici... Wat noodzakelijk is, is een geldstelsel dat de centrale banken zal verhinderen om de economische welvaart in gevaar te brengen.» (P.C. Roberts, professor aan het Center for Strategic Studies in de USA, één van de theoretici van de zogenaamde `aanbodeconomie' of `reaganomics') ([1]).

Wat bepaalde economen met andere woorden zeggen is dat de reusachtige te­korten en de enorme schuld van het Ame­rikaanse kapitaal geen groot probleem vor­men. De ongerustheid die de duizelingwek­kende ontwikkeling van deze verschijnselen wekt, zou niet gebaseerd zijn op de wer­kelijkheid en zou eerder een verzinsel zijn in de stammenoorlog tussen de Amerikaan­se politici. Achter deze bewering dat het om verzinsels zou gaan, staat in feite de kwestie of de vlucht vooruit in het krediet uiteindelijk een eeuwigdurende oplossing zal blijken te zijn, een middel dat de kapitalistische economie in staat zal stellen verder te gaan in een ononderbroken ont­wikkeling, op voorwaarde natuurlijk dat de monetaire autoriteiten de daarbij behorende politiek hanteren: «De aanhoudende expan­sie, de langste uit de Amerikaanse geschie­denis in vredestijd» zou dat bevestigen.

In werkelijkheid zijn de beroemde zes jaar van `expansie' van de Amerikaanse economie, die voorlopig de ineenstorting van de wereldeconomie ([2]) hebben verhin­derd, niet het resultaat geweest van een nieuwe economische ontdekking. Ze waren de voortzetting van de oude Keynesiaanse politiek van begrotingstekorten en de vlucht vooruit in het krediet. En in tegen­stelling tot wat onze eminente professor beweert, is de omvang van deze schuld, het resultaat van een ware explosie van het terugvallen op krediet in de laatste ja­ren, een verre van onbelangrijke kwestie, maar stelt ogenblikkelijk enorme problemen voor zowel het Amerikaanse kapitaal als voor de wereldeconomie en opent op korte termijn het perspectief van een nieuwe wereldwijde recessie.  

 

DE VERWOESTENDE EFFECTEN VAN DE OVERDAAD AAN SCHULDEN

  «In 1987 importeerden de USA bijna twee keer zoveel als zij exporteerden. Ze besteedden 150 miljard Dollar meer in an­dere landen dan ze verdienden, en de fe­derale regering besteedde 150 miljard Dol­lar meer op de binnenlandse markt dan ze aan belastinggelden inde. De USA telt on­geveer 75 miljoen huishoudens, die dus in het afgelopen jaar elk op die manier 2.000 Dollar (f4.000) meer uitgaven dan ze ver­dienden en het tekort van het buitenland leenden.»([3]) De statistiek is de wetenschap die het mogelijk maakt om als een bourgeois vijf auto's bezit en zijn werkloze buurman geen, te beweren dat laatste toch 22 auto bezit. De gemiddelde uitgaven op de pof per Amerikaans huishouden zijn slechts een gemiddelde, maar ze geven een indruk van de omvang van het verschijnsel van het terugvallen op het krediet, dat het Ameri­kaanse kapitalisme in de laatste jaren heeft gekenmerkt. 

Deze situatie leidt onmiddellijk tot de buitengewoon belangrijke consequenties van de vergiftigingsverschijnselen van de kapitalistische machinerie, zowel in de Ver­enigde Staten als in de rest van de wereld.  

 

IN DE VERENIGDE STATEN...

  Het jaar 1988 heeft behalve het record van de totale schuld van het Amerikaanse kapitaal, drie andere bijzondere historische records doorbroken: Het record van de bankfaillissementen: in oktober 1988 heeft het aantal faillisse­menten het record van 1987 doorbroken. 

Het record van de schadeloosstellingen van de federale autoriteiten aan de klanten van failliete spaarbanken.

Het record rentebedrag dat de Ameri­kaanse schatkist ooit betaalde over haar schuld: «Plotseling stellen de boekhouders van de Amerikaanse regering een opmerke­lijk feit in de federale boeken vast: de rente die de schatkist over de 2.000 mil­jard Dollar aan nationale schuld betaalt, staat op het punt het bedrag van het enorme begrotingstekort te overschrijden... De Amerikaanse regering betaalt zo'n 150 miljard Dollar per jaar aan rente, ofwel 14% van de totale uitgaven van de rege­ring. Van die 150 miljard gaan 10 tot 15% naar buitenlandse investeerders,» (New York Times, 11 oktober 1988).

 Maar het ernstigste onmiddellijke effect van deze enorme vlucht in het krediet is de verhoging van de rentevoeten, die ze met zich meesleept. De Amerikaanse schat­kist heeft steeds meer moeite om nieuwe geldschieters te vinden om haar schuld te financieren. Om daarin te slagen, is ze gedwongen om steeds hogere rentepercen­tages te bieden. De regering heeft zich verplicht gezien de rentestandaard in ok­tober 1987 te verlagen om de ineenstorting van de beurzen af te remmen, maar sinds­dien is ze er opnieuw toe gebracht de in­terest te verhogen. De rente op schatkist­papier met een looptijd van drie maanden is op die manier van 5,12% eind oktober gestegen tot 7,20% eind augustus 1988.

De onmiddellijke consequenties zijn al rampzalig op twee niveaus. Op de eerste plaats op het vlak van de schuld zelf: ge­geven de omvang van de schuld, heeft men geschat dat elk punt stijging van de rente neerkomt op 4 miljard Dollar die het Ame­rikaanse kapitaal extra moet betalen. Op de tweede plaats, en vooral dit punt is belangrijk, brengt de renteverhoging onver­mijdelijk een afremming van de economi­sche machinerie met zich mee, dat wil zeggen ze vormt de aankondiging van een recessie op min of meer korte termijn.  

...IN DE WERELD

  Maar het kapitaal van de Verenigde Sta­ten is niet het enige kapitaal dat in de schulden steekt, ook al is het de eerste schuldenaar van de aarde geworden. De verhoging van de rentevoeten in de Ver­enigde Staten drijft de interestpercentages over de hele wereld omhoog. Voor de lan­den aan de periferie, die al lang stuiten op de onmogelijkheid om hun schulden te kunnen afbetalen, met name die in Afrika en Latijns Amerika, betekent dat een on­middellijke verhoging van de te betalen rente en dus van hun al fabelachtige schulden. Hun chronisch failliet drijft hun inflatiepercentages al naar nieuwe records. Voor Brazilië bijvoorbeeld wordt voor het jaar 1988 een inflatie voorspeld van 820%. Op het vlak van de investeringen zien we in Brazilië al overal een duizelingwek­kende daling. De schuldeisende kapitalen in de Ver­enigde Staten, die in theorie als eerste van de Amerikaanse tekorten profiteren omdat zij op korte termijn een mogelijk­heid tot export vinden (naar Japan en Duitsland met name), bevinden zich steeds meer in het bezit van bergen van in Dol­lars uitgeschreven Amerikaanse 'schuldbe­wijzen' van allerlei soort: schatkistbonnen, aandelen, obligaties, enzovoorts. Dat levert een enorme papieren rijkdom op, maar wat zal het lot van deze papiermassa zijn op het moment dat het Amerikaanse kapitaal er niet in slaagt boter bij de vis te doen, of als de USA de Dollar devalueren? 

De economen die beweren dat de vlucht vooruit in het krediet, vooral in de Ver­enigde Staten, geen werkelijke bedreiging voor het wereldkapitaal vormt, gebruiken een smoes. De werkelijkheid prikt die dagelijks door met de verwoestende effec­ten die ze uitoefent, nog maar afgezien van de perspectieven die ze opent.  

 

HET KREDIETWEZEN VORMT GEEN EEUWIGDURENDE OPLOSSING

  Het kapitalisme is altijd op het krediet teruggevallen om zijn reproductie te ver­zekeren. Het krediet vormt een wezenlijk element van zijn functioneren, met name op het vlak van de circulatie van het kapitaal. De veralgemening van het krediet door het kapitaal werkt als versnelling van zijn accumulatieproces en als zodanig is het een onontbeerlijk instrument voor zijn goede werking. Maar het krediet kan die rol slechts spelen als het kapitaal opereert in omstandigheden van een werkelijke ex­pansie, dat wil zeggen als na het uitstel dat het schept tussen het moment van verkoop en het moment van betaling, de centen daadwerkelijk op tafel komen. «Het uiterste wat het krediet in dit op­zicht kan bereiken - dus alleen met be­trekking tot de circulatie - is het behoud van de continuïteit van het productieproces, op voorwaarde dat al de andere voor­waarden voor deze continuïteit zijn ver­vuld, dat wil zeggen dat het kapitaal waartegen het geruild moet worden daad­werkelijk bestaat.» (Marx, `Grundrisse’). 

Maar het tegenwoordige probleem voor het kapitalisme is, zowel in de Verenigde Staten als elders, dat «het  kapitaal waar­tegen het geruild moet worden», «de ande­re voorwaarden voor deze continuïteit van het productieproces» niet aanwezig zijn.

In tegenstelling tot wat gebeurt in de omstandigheden van een werkelijke expan­sie, grijpt het kapitaal nu niet naar het krediet om een gezond productieproces te versnellen maar om de vervaldatum van een productieproces dat in de overproductie en bij gebrek aan betaalkrachtige markten is vastgelopen, op te schorten. Sinds de jaren vijftig en zestig, daarna het einde van de wederopbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog, heeft het kapitalisme slechts overleefd door de economische kunstgrepen van allerlei soort tot in de ongelooflijkste uitersten door te drijven, maar daarmee heeft het zijn wezenlijke impasse niet doorbroken. Het heeft die integendeel verergerd en verergert die nog verder.  

DE VOORTZETTING VAN DE VLUCHT VOORUIT

  In de Verenigde Staten. Na de `Krach' van oktober 1987 hebben de USA geen andere uitweg gezien dan zich verder in de schulden te steken. Bepaalde economen schatten dat de centrale banken van ande­re landen aldus voor bijna 120 miljard aan Dollars hebben moeten opkopen. In de onderontwikkelde landen. Bepaalde economen hebben gesproken van betalings­uitstel en het gewoonweg kwijtschelden van de schuld van de armste landen. Zoals we hebben voorspeld in de Internationale Revue, nr. 54 is dat neergekomen op enke­le kruimels en verbale beloften. 

Het klopt dat het annuleren van de betalingsverplichtingen het probleem zou oplossen. Maar dat zou er op neerkomen van het kapitalisme een productiewijze te maken die niet meer voor winst produ­ceert..:, dat geen kapitalisme meer is. Nee, de oplossing die men heeft gevonden is die geweest van het aanbieden van nieuwe kredieten. Zo hebben we op het einde van 1988 een spectaculaire nieuwe kredietverlening aan deze landen gezien: men is een nieuw schema van betalingstermijnen over­eengekomen en Mexico is er zelfs in ge­slaagd om een noodlening van de Verenig­de Staten los te peuteren: 3,5 miljard Dol­lar, de belangrijkste lening die een schul­denland sinds 1982 heeft ontvangen.

In de Oostbloklanden. Na een hele perio­de waarin ze zich tot taak stelde haar schuld te verkleinen, heeft de USSR op­nieuw kredieten aangevraagd bij de wes­terse grootmachten; de Perestrojka aan het werk. De bankconsortiums in Italië, de B.R.D., Frankrijk en Groot-Brittannië moe­ten Moskou voor ongeveer 7 miljard Dollar aan kredieten helpen. Hetzelfde geldt voor China dat een situatie kent die steeds meer lijkt op die van de landen van La­tijns Amerika (galopperende inflatie, aan­vragen van nieuwe kredieten om het gat te dichten van de vorige).  

DE PERSPECTIEVEN

 De kapitalistische economie gaat niet naar een schuldencrisis. Ze zit er al tot over de oren in. De schuldencrisis moet zich voortaan op het monetaire vlak mani­festeren. «Het geldstelsel is in wezen katholiek, het kredietstelsel is in wezen protestants. `The Scotch hate gold.' In papieren vorm heeft het geldelijke bestaan van de waren een louter maatschappelijk bestaan. Het is het geloof, dat zalig maakt. Het geloof in de waarde van het geld als immanente geest van de waren, het geloof in de productiewijze en haar gepredestineerde orde, het geloof in de individuele agenten van de productie als pure personificaties van het zich zelf realiserende kapitaal. Zo min echter als het protestantisme zich kan emanciperen van de basis van het katholi­cisme, net zo min kan het kredietstelsel zich losmaken van de grondslag van het monetaire stelsel.» (Marx, `Das Kapital', Berlin : Dietz Verlag, 1976. - S.606). 

In die zin voelt Roberts iets juist aan als hij het probleem van buitensporig krediet voor de Verenigde Staten ontkent en slechts de monetaire beperkingen ziet die de centrale banken stellen.

Maar wat hij niet ziet is dat wat daaruit volgt niet is dat de centrale banken meer geld moeten scheppen maar dat ze dat al te veel hebben gedaan en dat de kapitalistische overproductiecrisis (waarvan de schuldencrisis slechts een oppervlakkig verschijnsel is) in de komende tijd zich zal manifesteren op het vlak van het geld, in het afvallen van het `geloof' in het geld (en op de eerste plaats dat in de munt waarin zowat de gehele wereldhandel plaatsvindt, de Dollar).

Het Amerikaanse kapitaal zal evenmin als de andere kapitalen zijn schulden kunnen betalen en zal die ook in de toekomst niet kunnen betalen. Maar de USA zijn de sterkste van de gangsters. En zij beschik­ken over de middelen om de omvang van hun schuld stevig `terug te dringen' - voor de zoveelste keer - door hun eigen kredietverlening. In tegenstelling tot de ande­re landen van de wereld, kunnen de Ver­enigde Staten hun schuld terugbetalen met hun eigen geld (de andere moeten haar in deviezen terugbetalen, vooral in Dollars). Daarom hebben ze, net als in 1973 en in 1979, geen andere uitweg dan de Dollar te devalueren.

Maar zo'n perspectief vormt nu de di­recte aankondiging van een nieuwe wereld­wijde monetaire malaise die de deur opent naar een nieuwe recessie die ongekend veel dieper zal zijn dan die van 1974-1975 en van 1980-1982.

De devaluatie van de Dollar betekent aan ene kant een financiële ruïnering voor de belangrijkste kapitaalverschaffers van de Verenigde Staten, en op de eerste plaats Japan en Duitsland... die er niets tegen kunnen uitrichten en die ook op geen en­kele manier de beroemde rol van `locomo­tief' kunnen spelen om de haperende locomotiefrol van de USA over te nemen. Maar anderzijds vormt de devaluatie van de Dollar een tolgrens die de toegang tot de Amerikaanse markt afsluit, die zes jaar lang als `locomotief' heeft gediend voor de hele wereldeconomie.

Zoals we schreven in Internationale Re­vue, nr. 54, heeft alleen het wachten op de Amerikaanse verkiezingen het op gang brengen van dat proces uitgesteld. Wat ook de snelheid is waarmee het zich ontwik­kelt, het is sindsdien werkzaam.

In de afgelopen zes maanden heeft een uiterst zorgelijke atmosfeer overheerst. De crisis van de wereldeconomie, verre van te worden teruggedrongen of te verdwijnen, heeft zich verder verdiept: voortgaande groei van de werkloosheid in bijna alle landen, ontwikkeling van de ellende in tot nu toe ongekende grootheden in de armste gebieden op aarde, industriële woestijnvor­ming in het hart van de levenscentra van het kapitalisme zelf, verpaupering van de uitgebuite klassen in de meest geïndustria­liseerde landen, op financieel vlak de uit­barsting van de ergste beurscrisis en schuldontwikkeling van de laatste halve eeuw, alles vastgezogen in een historisch ongeëvenaard moeras van waanzinnige spe­culatie. Maar de kapitalistische machine is niet werkelijk vastgelopen. Ondanks het historische record van faillissementen, on­danks de steeds grotere barsten die steeds regelmatiger optreden, is de winstmachine blijven draaien, heeft nieuwe reusachtige fortuinen bijeengegraaid als product van de slachting die de kapitalen onder elkaar aanrichten, en spreidt het een cynische arrogantie ten toon over het welslagen van het `de vrije handel'. `De rijken zijn rij­ker geworden en de armen armer', zo con­stateren de economische journalisten vaak, maar de machine `draait' en de resultaten voor 1988 beloven, tenminste in de statis­tieken, de beste van het decennium te worden.

Bijna niemand gelooft werkelijk in de mogelijkheid van een nieuwe periode van economische `welvaart', zoals die van de jaren vijftig en zestig. Maar het perspec­tief van een nieuwe kapitalistisch ineen­storting zoals die van 1974-1975 of die van 1980-1982 zou verder vooruit geschoven worden dankzij de vele manipulaties van de regeringen met de economische machine. Geen echte heropleving, geen echte ineen­storting: eeuwig onzekerheid.

Niets daarvan is waar. Nog nooit was het kapitalistische stelsel zo ziek. Nog nooit was zijn lichaam zo vergiftigd door de enorme doses drugs en medicijnen waarnaar het heeft moeten grijpen om in de laatste zes jaar een beetje te kunnen voortstrompelen. Zijn volgende ineenstor­ting, die nog eens recessie en inflatie zal combineren, zal zich erdoor alleen maar dieper, heviger en meer over de wereld verspreiden.

De verwoestende en zelfvernietigende krachten van het kapitaal zullen weer eens tot uitbarsting komen, met een ongeëvenaarde kracht; maar dat zal leiden tot de onontbeerlijke explosie die het wereldpro­letariaat zal dwingen zijn strijd op een hoger peil te brengen en voordeel te halen uit al de ervaring die met name in de af­gelopen zes jaar is opgedaan.

RV / 20 november 1988

Eerder verschenen in de Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 56. Ook gepubliceerd in Wereldrevolutie nr. 39, januari 1989

 

 

[1]  Le Monde, 25 oktober 1988

[2]  Voor een analyse van de realiteit van deze `expansie' en haar effecten op de wereldeconomie, zie: Internationale Re­vue, nr. 54, herfst 1988

[3]  S. Marris, Le Monde, 25 oktober 1988

Theoretische vraagstukken: 

  • Economie [3]

2000 - 2009

  • 669 keer gelezen

2010 -2019

  • 650 keer gelezen
  • Immigratie en de arbeidersbeweging (1e deel) [4]
  • Immigratie en de arbeidersbeweging (2e deel) [5]

Internationale Revue - jaren 1970

  • 1341 keer gelezen

Internationale Revue 1976

  • 1000 keer gelezen

Internationale Revue nr. 1

  • 874 keer gelezen

Internationale Revue nr. 2

  • 739 keer gelezen

Internationale Revue 1977

  • 873 keer gelezen

Internationale Revue nr. 3

  • 759 keer gelezen

Internationale Revue nr. 4

  • 717 keer gelezen

Internationale Revue 1978

  • 895 keer gelezen

Internationale Revue nr. 5

  • 736 keer gelezen

Internationale Revue nr. 6

  • 776 keer gelezen

Internationale Revue nr. 7

  • 735 keer gelezen

Internationale Revue 1979

  • 919 keer gelezen

Internationale Revue nr. 8

  • 846 keer gelezen

Marxisme en Crisistheorieën

  • 2136 keer gelezen

Deze tekst wil niet alle knelpunten behandelen die worden opgeworpen door de marxistische crisistheorieën, Doel is gewoon een stramien te leveren voor het debat dat wordt aangegaan in de internationale revolutionaire beweging. Evenmin wil de tekst een "zakelijk" standpunt over het debat weergeven, in die zin dat er een bijzondere verklaring in verdedigd wordt over de oorzaken van het verval van het kapitalistisch stelsel. Nochtans hopen we dat hij bepaalde lijnen zal schetsen waarrond de bespreking op opbouwende wijze kan verder gezet worden.

 

Deze tekst wil niet alle knelpunten behandelen die worden opgeworpen door de marxistische crisistheorieën, Doel is gewoon een stramien te leveren voor het debat dat wordt aangegaan in de internationale revolutionaire beweging. Evenmin wil de tekst een "zakelijk" standpunt over het debat weergeven, in die zin dat er een bijzondere verklaring in verdedigd wordt over de oorzaken van het verval van het kapitalistisch stelsel. Nochtans hopen we dat hij bepaalde lijnen zal schetsen waarrond de bespreking op opbouwende wijze kan verder gezet worden.

 

 

 

ACHTERGROND VAN HET DEBAT

 

 

Algemeen gesteld, kan gezegd worden dat het opbloeien van de discussie rond de crisis van het kapitalisme beantwoordt aan de tastbare werkelijkheid, zoals we die sinds het einde van de jaren 1960 beleven, het wereldomvattend kapitalistisch stelsel dat onafwendbaar wegzinkt in een staat van slepende economische crisis. De eerste tekenen uit het midden der jaren 60 hadden de vorm aangenomen van een ontwrichting van het internationaal geldstelsel. Ze werden meteen gevolgd door het nog onrustwekkender ziektebeeld van het hart zelf van de kapitalistische productie: werkloosheid, muntontwaarding, daling van de winstvoet, neergang van productie & handel, geen land ter wereld -de zgn. 'socialistische landen' incluis- heeft zich aan de nare gevolgen van deze crisis kunnen onttrekken. Tijdens de jaren 1950 & 1960 heeft de schijnbaar 'gunstige' ontwikkeling van de naoorlogse kapitalistische economie heel wat leden kunnen verblinden van de uitermate beperkte revolutionaire beweging die op de been bleef in die tijdspanne van luwte in de klassenstrijd en van economische groei. Socialisme ou Barbarie, de Situationistische Internationale en anderen, hebben deze fase van betrekkelijke welvaart voor goede munt aangenomen en verklaard dat het kapitalisme zijn economische tegenstellingen voorgoed had opgelost. Dat het dus niet meer binnen de objectieve grenzen van het systeem was dat de voorwaarden voor een revolutionaire opstand aanwezig waren maar in de 'subjectieve' weigering van de uitgebuite klasse. De grondbeginselen zelf van het marxisme werden opnieuw in vraag gesteld en de groepen die volhielden dat het kapitalistisch systeem niet zou ontsnappen aan een nieuwe kringloop van economische crisissen, werden afgeschilderd als 'relikwieën' van een Kommunistische Linkerzijde die nu voorbijgestreefd was en zich vruchteloos vastklampte aan een versteende marxistische rechtzinnigheid. Nochtans hebben enkele kleine groepen, erfgenamen van de Kommunistische Linkerzijde, zoals Internationalisme in Frankrijk tijdens de jaren 1940&1950, de groep rond Mattick in de VS en het Venezolaanse Internacionalismo tijdens de jaren 1960, zich krampachtig vastgebeten in hun stellingen. Ze hebben juist gezien wat betreft de naoorlogse vlucht die het systeem nam: een moment in de kringloop crisis-oorlog-heropbouw, kenmerk van het kapitalisme in verval.

Ze hebben de eerste stuiptrekkingen van de economie in het midden van de jaren '60 genomen voor wat ze waren: de eerste tekenen van een nieuwe economische ineenstorting. Ze hebben ingezien dat het heroplaaien van de arbeidersstrijd vanaf '68 niet de weigering inhield van hen die 'leiding krijgen' om 'geleid' te worden, wel het antwoord van het proletariaat tegenover de economische crisis en de aantasting van het levenspeil.

Enkele jaren na 1968 is het onmogelijk geworden de werkelijkheid van een nieuwe wereldcrisis nog langer te logenstraffen. De debatten die toen plaats vonden betroffen klaarblijkelijk niet het al dan niet bestaan van de crisis, dan wel wat ze betekende. Was ze, zoals sommigen beweerden, een louter tijdelijk wankelen, gewoonweg kwestie het productieapparaat wat op te vijzelen of nog, een gevolg van de verhoogde petroleumprijs en de lonen van de arbeiders; of was ze, zoals de voorlopers van de IKS voorhielden, het gevolg van het historisch onafwendbaar verval van het kapitalisme en een nieuw moment in de doodsstrijd van het kapitaal, dat slechts kan leiden tot oorlog of wereldrevolutie?

De onverbiddelijke verdieping van de crisis, het feit dat de burgerij zelf erkent dat het niet gaat om een eenvoudige tijdelijke schommeling maar om iets veel dieper en veel erger, hebben beslist over het debat in de ogen van de meest gevorderde elementen van de revolutionaire beweging.

Na een distillatieproces bleven de groepen achter die de aard van de huidige crisis ontkenden, namelijk kenmerk van het verval van het kapitalistisch stelsel. (Zoals GLAT in Frankrijk, die in de meest doortrapte vorm van academisme is vervallen, niet zonder eerst in stilte de idee te hebben opgegeven als zou de crisis te wijten zijn aan de klassenstrijd.) Vandaag is het niet meer de vraag of de crisis een uiting van het verval van het kapitalisme is. Het debat bestrijkt de economische grondslagen van het verval zelf, en in deze zin is het al een bewijs van een gans verduidelijkingproces dat het laatste paar jaren heeft plaatsgevonden. Alleen het feit al dat het debat dergelijk peil haalt, is het gevolg van de vooruitgang die de revolutionaire beweging heeft geboekt.

 

 

 

BELANG VAN HET DEBAT

 

 

Van wezenlijk belang voor elke revolutionaire praktijk vandaag is het inzicht dat het kapitalisme een stelsel in verval is. De onmogelijkheid van hervormingen en nationale bevrijding, de inlijving van de vakbonden bij de Staat en de betekenis van het Staatskapitalisme, de vooruitzichten van de arbeidersklasse vandaag, geen enkel van deze wezenlijke punten kan begrepen worden zonder ze te plaatsen in het licht van de historische periode waarin we leven.

Maar zo geen enkele samenhangende revolutionaire groep nog kan werken zonder inzichten aangaande de vervalperiode, dan is het onmiddellijk belang van het debat over de economische grondslagen ervan minder klaar. We zullen proberen deze vraag verder in de tekst te behandelen, maar eerst zouden we willen terugkomen op enkele fouten die zouden gemaakt kunnen worden. Men kan zowat drie euvels begaan:

1.      Het belang van de vraag onderkennen, onder voorwendsel dat ze 'academisch' of 'abstract' zou wezen.
De Liverpoolse groep Workers' Voice, die in 1975 scheep ging met Revolutionary Perspectives om de Communist Workers' Organisation (CWO) te gaan vormen, en er een jaar later mee splitte, is een schoolvoorbeeld van dergelijke houding. Eén van de zwakkere kanten van de groep was het schrijnend gebrek aan belangstelling, en zelfs totaal onbegrip t.o.v. het verval. Verder dan een vage verklaring dat het kapitalisme inderdaad in verval was, ging de groep niet, wat dan weer aanleiding gaf tot de ergste verwarringen. Bepaalde Liverpoolse leden zijn -toen ze nog deel uitmaakten van de CWO- een totaal idealistisch en moreel standpunt over de klassenstrijd gaan ontwikkelen, terwijl anderen dan weer halsoverkop ten ondergingen aan voorbarige begoochelingen i.v.m. de aan gang zijnde plaatselijke stakingen.

In regel gaat dergelijk misprijzen voor de 'theorie' gepaard met een overhaaste politieke werking.

2.      Overschatting van het belang van het debat.
Deze strekking is wijd verbreid in revolutionaire kringen; we zullen er dan ook wat langer bij stil blijven staan.
Kenschetsend voorbeeld hiervan is de CWO, die niet alleen de enige economische verklaring voor het verval van het kapitalisme ziet in de alsmaar dalende winstvoet, maar bovendien achter elke zgn. fout van de politieke groepen hun 'foute'.verklaring van het verval gaat zoeken.

Zo bvb. meent de CWO dat Pour une Intervention Communiste (PIC) overhaast tewerk gaat, vermits ze Luxemburgistische standpunten ivm. het verval innemen. (Revolutionary Perspectives nr.3). De politieke tekortkomingen van de IKS (gaande van haar analyse over en betrekking tot de Linkerzijde, tot aan haar fouten ivm. de overgangsperiode). zouden eveneens voortspruiten uit een 'Luxemburgistische' stellingname over de crisis.

Vermits de CWO oordeelt dat de politieke standpunten niet hoofdzakelijk voortvloeien uit het inzicht in de vervalperiode dan wel uit de specifieke economische analyse ervan, wordt hieruit besloten dat het onmogelijk samengaan is met organisaties die een andere analyse hebben over de oorzaken van de crisis. Tezelfdertijd tilt de CWO erg zwaar aan de noodzaak van artikels over de 'economie'.

Dit laatste dan ten koste van andere taken die de revolutionairen moeten opnemen.

Dezelfde academische strekking kan men aantreffen bij de studiekringen, vooral dan de Scandinavische.

Vele kameraden daarginds menen dat het oprichten van een organisatie en het ontplooien van een regelmatige politieke bedrijvigheid volstrekt uit den boze zijn, zolang men Marx' volledige kritiek op de politieke economie niet tot in de puntjes onder de knie heeft. Aangezien dergelijke taak ogenschijnlijk niet haalbaar geacht wordt, gaat men de inzet voor elke politieke bedrijvigheid onbeperkt uitstellen ten bate van studiezittingen over het Kapitaal of de laatste vondsten van het academisch 'marxisme' die nodig besproken moeten worden en waar de Scandinavische of Duitse universiteiten ons mee overstelpen.

 

De kameraden die op die manier de betekenis van de economische analyse overschatten, snappen eigenlijk niet wat het marxisme is.
Het is geen nieuw 'economisch' stelsel, maar de kritiek op de burgerlijke politieke economie, bekeken vanuit het standpunt van de arbeidersklasse. Het is dit klassenstandpunt dat tenslotte toestaat een duidelijk inzicht te verkrijgen in het economisch proces van de kapitalistische maatschappij. Een ander middel om daartoe te komen is er niet. Aannemen dat de politieke duidelijkheid en de verdediging van een proletarisch standpunt kunnen voortvloeien uit een wereldvreemde en beschouwende studie van de economie, of dat het mogelijk is de marxistische kritiek over de politieke economie te scheiden van het standpunt van de arbeidersklasse, komt neer op het overboord gooien van de marxistische stellingen zelf. Het marxisme stoelt immers op de idee dat het bestaan het bewustzijn voorafgaat en dat het de belangen van de klassen zijn die hun zienswijze over de economie en de maatschappij bepalen. Dit komt zelfs neer op een idealistisch spotbeeld van het marxisme dat dan wordt beschouwd als een 'zuivere' wetenschap of een voor de praktijk onbelangrijke leer die zou bestaan in het rijk van de abstractie, ver van de, weerzinwekkende en gemene werkelijkheid van de politiek en de klassenstrijd. Marx' kritiek op de burgerlijke politieke economie toont uiteindelijk dat de burgerlijke economische theorieën de verdediging van de belangen van de burgerlijke klasse inhouden; en Marx' kritiek wijst op de belangen van het proletariaat. De analyse van de neiging tot ineenstorten die eigen is aan het kapitaal en die beschreven wordt in het Kapitaal en andere werken, vormt de theoretische verwoording van het praktisch bewustzijn dat het proletariaat ontwikkelt, onderhevig aan de loop van de geschiedenis, laatste uitgebuite klasse van de geschiedenis en draagster van een hogere productiewijze zonder klassen. Enkel vanuit de zienswijze van deze klasse kan begrepen worden dat het kapitalisme vergankelijk van aard is en dat het kommunisme de oplossing biedt voor de tegenstellingen van het kapitaal, Evenzeer gaat het bestaan van het proletariaat vooraf aan Marx, en de door Marx uitgewerkte theorieën -het marxisme- zijn het product van het proletariaat.
De algemene opvattingen ontwikkeld in het Kommunistisch Manifest -met 'vulgair-politieke stellingen en pennenstrijd’ volgens onze academici- gingen vooraf aan en legden de grondslag voor de meest ontwikkelde overdenkingen verwoord in het Kapitaal. En het Kapitaal zelf, deze ' schijteconomie', zoals Marx zei, was enkel opgevat als eerste deel van een veel omvangrijker werk, dat moest handelen over elk facet van het politiek en sociaal leven van het kapitalisme. Zij die menen dat elke zinsnede van het Kapitaal, de interpunctie incluis, dient begrepen te worden alvorens de klassenstandpunten van het proletariaat aan te pakken en actief te verdedigen, stellen gewoon het marxisme en de geschiedenis op de eerste plaats.
Marx maakt geen onderscheid tussen 'politieke' en 'economische' analyse. Het ene zou hierbij neerkomen op het praktisch begrip van de wereld vanuit klassenstandpunt. Het andere zou strikt 'objectief' en 'wetenschappelijk' zijn, zodat om het even welke universiteitsprofessor of andere uiterst linkse goeroe, slim genoeg om de boekdelen van het Kapitaal door te nemen, ze zou kunnen toepassen.
Dit is de opvatting van Kautsky en andere theoretici van de 2de Internationale over het Marxisme, een neutrale wetenschap, bewerkt door de burgerlijke intellectuelen, die van 'buiten uit' tot het proletariaat wordt gebracht.
Voor Marx echter is de kommunistische theorie een uiting van het proletariaat zelf: "Net zoals de economisten de wetenschappelijke vertegenwoordigers zijn van de burgerlijke klasse, zijn de socialisten en de kommunisten de theoretici van da arbeidersklasse" (Miserie van de Filosofie).
Het Kapitaal, zoals alle werken van Marx, is vooral het polemische en militant product van een kommunist, een strijder van het proletariaat. Het kan niet anders opgevat worden dan als wapen van het proletariaat, een bijdrage tot de bewustwording en de gelijkberechtiging. En hoe had Marx een ander werk kunnen schrijven, hij die de uiterst burgerlijke wijsbegeerte hekelde, net als elke andere filosofie, omdat ze de wereld slechts uitleggen.
Marx heeft zich over de studie van de politieke economie gebogen, omdat hij steviger grondslagen, een meer samenhangend kader wou bieden aan de politieke vooruitzichten die voor vloeiden uit de klassenstrijd en de ervaringen ervan, Nooit heeft hij de politieke economie beschouwd als een wisseloplossing voor een politieke activiteit, (Marx onderbrak zelfs onophoudelijk zijn werk om deel te nemen aan de organisatie van de Internationale) noch als de enige bron van de revolutionaire standpunten. Ze kon in geen geval vervangen wat haar wezenlijke inhoud was: het historisch bewustzijn van het proletariaat.
Net zoals de politieke duidelijkheid in de eerste plaats stoelt op de geschiktheid de inhoud van de ervaringen van de arbeidersklasse weer te geven, is de politieke verwarring in de grond een teken van onkunde dit te doen, meer zelfs: het binnensijpelen van de burgerlijke ideologie. Aldus waren de verwarringen van een Bernstein over de mogelijkheden die het kapitaal geboden werden om zijn crisissen te boven te komen, niet het simpele gevolg van zijn onbekwaamheid om te begrijpen hoe de waardewet werkt, dan wel de weerspiegeling van de groeiende ideologische ondergeschiktheid v de sociaaldemocratie aan de belangen van het kapitaal: En de revolutionaire kritiek op het reformisme door Rosa Luxemburg en anderen, sproot niet voort uit het fait dat ze 'betere economisten' waren dan wel uit hun bekwaamheid een klassenstelling te verdedigen tegen de invloeden van de burgerlijke ideologie.

 

3.      Een andere idee dat nauw verbonden is met deze tweede houding, is de gedachte dat het debat is opgelost of dit uiteindelijk zal worden. Dit veronderstelt opnieuw dat alle economische processen kunnen begrepen worden zo men intelligent genoeg of wetenschappelijk gevormd is, of zo men over voldoende tijd beschikt om ze te bestuderen.
In feite kunnen, buiten bepaalde grondbegrippen en dan vooral deze die rechtstreeks voortspruiten uit de aard en de ervaring van het proletariaat - zoals de werkelijkheid van de uitbuiting, de onafwendbaarheid van de crisis, de wezenlijke betekenis van het verval - heel wat 'economische' problemen opgeworpen door het marxisme nooit op beslissende wijze opgelost warden, juist omdat ze niet alle afhangen van de ervaringen van de klasse in haar strijd.
Dit is van toepassing op de vraag van de kracht die schuilt achter het verval van het kapitalistisch systeem: de toekomstige ervaring van de arbeidersklasse zal niet voldoende zijn om te bepalen of het verval in eerste plaats is ingetreden als gevolg van de neiging tot daling van de winstvoet dan wel de verzadiging van de wereldmarkt. . Dit in tegenstelling tot andere 'open' vragen die nu aan de orde van de dag zijn, zoals de juiste aard van de Staat tijdens de overgangsperiode, vraag die tijdens de volgende revolutionaire golf zal moeten opgelost worden.

Dit volstaat al om te bevestigen dat de debatten over de ware 'oorzaken' van het verval niet als beëindigd mogen beschouwd worden, maar het is even belangrijk op te merken, dat Marx zelf nooit een volledige theorie over de historische crisis van het kapitalisme heeft uitgewerkt, en het zou ongeschiedkundig zijn aan te nemen dat hij dat zou gedaan hebben, vermits hij onmogelijk heel het verschijnsel van het verval van het kapitalisme kon bevatten in een periode waarin het systeem zich nog volop aan het ontplooien was over heel de planeet.
Marx heeft algemene aanwijzingen verstrekt, grondbeginselen, en bovendien een volledige werkwijze om het probleem te benaderen. De revolutionairen vandaag moeten deze methode weer aanwenden maar, juist doordat het marxisme geen verschraalde doctrine is doch een dynamische analyse van een steeds maar voortschrijdende werkelijkheid, mogen ze dat niet doen door zich valselijk te beroepen op een 'orthodox marxisme', dat sinds lang zou uitgepraat zijn over elk onderdeel van de revolutionaire theorie. Dergelijke houding leidt tenslotte slechts tot een vertekening van het beeld dat Marx in werkelijkheid opriep.
De CWO bv. die ertoe geneigd is de enige marxistische verklaring van het verval te zoeken in de tendens tot daling van de winstvoet,'is in de val gelopen om in werkelijkheid elke bezinning over de overproductie van waren naast zich te leggen, alsof ze niets met Marx te maken hebben en alsof het enkel een variant gold op de theorie van het onderverbruik en andere verwarringen door Malthus en Sismondi naar voren gebracht.
Zoals we zullen zien, staat het probleem van de overproductie in het middelpunt van Marx' crisistheorie. Zo het debat over het verval vruchten wil afwerpen, moet het alle sectaire oproepen tot orthodoxie afwijzen en vóór alles trachten het algemeen kader te schetsen waarbinnen een marxistische aanpak van de discussie mogelijk blijkt.

 

 

 

DE TWEE CRISISTHEORIEËN

 

 

In de marxistische overlevering zijn er geen duizend-en-zoveel crisistheorieën. Het verval van het kapitalisme schuilt niet in de kapitalistische winsthonger, noch in de zegekreet 'socialisme op één zesde van de planeet', noch in de uitputting van de natuurlijke hulpbronnen. In de grond zijn er twee verklaringen voor het historisch verval van het kapitalisme in de loop van deze eeuw, omdat Marx de vinger heeft gelegd op de twee hoofdtegenstellingen die aan de basis lagen van de groeicrisissen die het kapitalisme tijdens de 19de eeuw heeft doorgemaakt, en die het op een gegeven ogenblik in een fase van historisch verval zouden brengen, in een dodelijke crisis, waarbij de kommunistische revolutie aan de orde van de dag zou worden gesteld. Deze twee tegenstellingen zijn:

 

  • De neiging tot daling van de winstvoet, met de onvermijdelijke gestadige verhoging van de organische samenstelling van het kapitaal.

     

  • Het probleem van de overproductie, een aangeboren letsel van het kapitalistisch systeem, dat meer voortbrengt dan de markt kan slikken.

     

Hoewel Marx een kader had geschetst waarin beide verschijnselen sterk verstrengeld zitten, heeft hij nooit zijn onderzoek van het kapitalistisch bestel beëindigd, zodat hij, naargelang zijn verschillende geschriften, min of meer belang hecht aan het één of het ander als hoofdoorzaak van de crisis. In het Kapitaal (boek 3, deel 3) wordt de dalende winstvoet voorgesteld als voornaamste belemmering van de accumulatie, hoewel hier ook het probleem van de markt wordt behandeld (zie verder). In de polemiek met Ricardo, in de Theorieën over de Meerwaarde (boek 4 van het Kapitaal) beschouwt Marx de overproductie van waren als het 'hoofdverschijnsel van de crisissen' (blz. 90)

Het is het onvoltooid karakter van Marx' gedachte over dit dwingend probleem -wat niets te maken heeft met het feit dat Marx het Kapitaal niet heeft kunnen voleinden- maar, zoals gezegd, door de begrenzingen van de historische periode waarin hij schreef- dat aanleiding gaf tot het meningsverschil binnen de arbeidersbeweging aangaande de economische grondvesten van het verval van het kapitalisme.

De periode die volgde op Marx' en Engels' dood, werd gekenmerkt door een betrekkelijk economisch evenwicht in de kapitalistische hoofdsteden en door de beslissende slotwedstrijd van de kapitalistische machten om nog niet veroverde delen van de wereld in te palmen. Het debat over de specifieke oorsprong van de kapitalistische crisissen kwam in deze periode tot uiting in de woelige debatten binnen de Tweede Internationale, tussen de reformisten en de revolutionairen, waarbij de eersten ontkenden dat het kapitalisme wezenlijke hindernissen zou kunnen ontmoeten op zijn weg naar expansie, terwijl de anderen begonnen in te zien dat het imperialisme een ziektebeeld was van het einde van de opgaande fase van het kapitalisme.

In deze periode vertoonde de 'orthodoxe' theorie van de crisis in het marxisme, zoals o.a. Kautsky ze verdedigde, de neiging zich toe te spitsen op de kwestie van de markt, maar ze was niet geordend, noch verbonden aan het verval van het systeem, totdat Rosa Luxemburg overging tot de uitgave van De Accumulatie van het Kapitaal in 1913.

Deze tekst vormt de meest samenhangende uiteenzetting van de stelling die zegt dat het verval van het kapitalisme allereerst intreedt wegens de ontstentenis van voortdurende marktuitbreiding. Luxemburg ontwikkelde de idee dat, vermits het geheel van de meerwaarde van het globaal maatschappelijk kapitaal niet kon verwezenlijkt worden door haar aard zelf binnen de schoot van de kapitalistische maatschappelijke verhoudingen, de groei van het kapitalisme afhankelijk was van de voortdurende verovering van voorkapitalistische markten. De betrekkelijke onbeschikbaarheid van deze markten aan het eind van de 19de en het begin van de 20ste eeuw, is de intrede van heel het kapitalistisch systeem in een nieuw tijdperk van barbarendom en imperialistische oorlogen voorafgegaan.

W01 bracht de bevestiging van de werkelijkheid van dit nieuw tijdperk; het inzicht dat het kapitalisme een nieuwe periode was ingegaan, "de periode van ontbinding en ineenstorting van heel het kapitalistisch wereldbestel" (Uitnodiging op het 1ste Congres van de K.I. januari 1919) werd een zonder bewijs aangenomen stelling voor heel de revolutionaire beweging van die tijd, maar de Internationale had evenmin een eensluidend standpunt over de specifieke oorzaken van de ontbinding van het kapitalisme. De voornaamste theoretici van de Internationale, zoals Lenin en Boekarin, gingen niet akkoord met Rosa Luxemburg en schoven de dalende winstvoet naar voren. Vooral Lenin had zich tevens laten beïnvloeden door de grillen van Hilferding over de concentratietheorie, een straatje zonder end in de marxistische gedachte. De Internationale heeft nooit een volledige analyse van het verval gemaakt. Haar analyse werd integendeel gekenmerkt door een onbekwaamheid om in te zien dat heel de kapitalistische wereld in verval was, zodat er geen burgerlijke revoluties -of nationale bevrijdingen in de kolonies- meer mogelijk waren.

De meest samenhangende revolutionaire minderheden van deze en de daarop volgende periode van nederlaag, de linkse kommunisten van Duitsland en Italië, gingen eerder akkoord met de theorie van Rosa Luxemburg.

Deze traditie verbindt de KAPD, Bilan, Internationalisme en de IKS vandaag. Tijdens dezelfde periode, gedurende de jaren 30, her nam Paul Mattick-die behoorde tot de beweging der Radenkommunisten- de kritiek van Henryk Groszman op Rosa Luxemburg, net als de idee dat de permanente crisis van het kapitalisme plaatsgrijpt wanneer de organische samenstelling van het kapitaal een dergelijke omvang neemt dat er minderen minder meerwaarde wordt verwezenlijkt om de accumulatie te blijven verzekeren. Dit grondidee -die in talrijke opzichten nog verder is uitgewerkt wordt vandaag verdedigd door revolutionaire groepen die opduiken in Scandinavië en groepen als daar zijn: CWO, Battaglia Communista. (Enkele elementen van de IKS zijn eveneens deze mening toegedaan). Het is dus nodig in te zien dat het debat vandaag zijn historische oorsprong vindt langsheen de weg die ons tot Marx voert.

 

 

 

MARX: DE KWESTIE VAN DE MARKTEN EN DE NEIGING TOT DALING VAN DE WINSTVOET

 

 

Het debat over de economische achtergronden van het verval werpt twee eerste vragen opsluiten de twee verklaringen zich wederzijds uit? Leiden ze tot verschillende politieke besluiten? Beschouwen we eerst even een aspect van de eerste vraag: zij die vandaag de theorie van Mattick verdedigen, beweren dat de analyse van Rosa Luxemburg geen uitstaan heeft met Marx. Zo dit waar is, dan kan men bezwaarlijk spreken van een debat tussen de twee standpunten.

De laatste jaren is een aantal revolutionairen, die zijn voortgesproten uit het hernemen van de klassenstrijd, de stelling van Mattick gaan verdedigen, onder andere omdat op het eerste zicht de verklaringen verbonden aan de daling van de winstvoet beter schijnen te passen in de analyse die Marx heeft ontwikkeld in het Kapitaal. Marx heeft de verklaring voor de crisis geplaatst in het "kader van de productie", zeggen ze, en niet in dat van de "omloop". En het is de burgerij die zich bezighoudt met "marktproblemen". De meeste van de kameraden die ons dat vertellen nemen de gelegenheid te baat om de strijdkreet over te nemen van de "critici" die Rosa Luxemburg in 1913 hebben aangevallen: heel de theorie van Luxemburg is gegrondvest op het onbegrip van Marx' schema over de uitgebreide reproductie in het tweede boek van het Kapitaal.

Het probleem dat Rosa stelt over de verwezenlijking van de meerwaarde bestaat niet. In R.P. Nr. 6 kan men een bijzonder heftige tekst in deze trant aantreffen, waarin de CWO met zijn gebruikelijke sektarisme Luxemburg ervan beschuldigt het Marxisme volledig de rug toe te keren. De IKS zal hier niet verder ingaan op deze tekst, maar voor het ogenblik zouden we willen aantonen waarom we aannemen dat de theorie van Luxemburg volledig overeenstemt met de marxistische zienswijze en dat de verklaring die gegeven wordt van het verval van het kapitalisme door het verschijnsel daling van de winstvoet bepaalde hoofdpunten van Marx' analyse verduistert.

Laat ons in de eerste plaats het CWO citaat in R.P. Nr. 6 even natrekken:

"Marx heeft niet gezegd dat de wanverhouding tussen de sectoren de crisis niet kon teweegbrengen... maar hij hoeft duidelijk aangetoond dat de hoofdtegenstelling van de kapitalistische productiewijze, haar historische tegenstelling, niet schuilde in het proces van de omloop".

Deze bewering zit volledig naast datgene wat Marx heeft aangetoond i.v.m. de crisissen. De idee dat de crisissen van overproductie te wijten zijn aan een 'wanverhouding' onder de sectoren d.w.z. dat ze hun oorzaken niet vinden in de kapitalistische maatschappelijke verhoudingen, maar dat ze gewoon tijdelijke en toevallige onaangepastheden zijn tussen vraag en aanbod - dat is nu net de idee van Say en Ricardo die Marx aanvalt in de Theorieën over de Meerwaarde:

"Wanneer Ricardo, Mill en Say zeggen dat er geen overproductie kan zijn of op zijn minst veralgemeende belemmering van de markt, dan is dat volgens hen, omdat producten worden uitgewisseld. tegen producten, als gevolg van de metafysische gelijkheid tussen koper en verkoper, van de gelijkheid tussen vraag en aanbod." (Crisistheorieën)

Of nog, zoals Marx verder zegt, volgens Ricardo's discipelen:

"De overproductie enerzijds verklaren door de onderproductie anderzijds komt dus neer op zeggen dat zo er proportionele productie bestond, er geen overproductie zou kunnen zijn" (ibid, blz. 96)

Marx stelt deze kinderachtigheden aan de kaak en toont aan dat "alle door Ricardo & Co. gemaakte opwerpingen dezelfde grondslag hebben: deze economisten aanzien de burgerlijke voortbrengst als een productiewijze waar er geen onderscheid is tussen aankoop en verkoop" (blz. 91); het zijn de verdedigers van deze productie.

Voor Marx is het verschijnsel overproductie geen tijdelijke onderbreking in een accumulatieproces dat trouwens regelmatig en constant verloopt. Een dergelijke goede verhouding tussen vraag en aanbod is misschien theoretisch mogelijk in een samenleving die eenvoudige waren produceert; zeker echter niet in een maatschappij die zich kenmerkt door kapitalistische klassenverhoudingen, in een maatschappij die steunt op het scheppen van meerwaarde.

In werkelijkheid heeft:

"De overproductie gans in het bijzonder tot voorwaarde de algemene productie wet van het kapitalisme, de wet om te produceren naargelang de productiekrachten, in overeenstemming met de mogelijkheid voor een gegeven hoeveelheid kapitaal een maximale hoeveelheid arbeid uit te buiten, zonder rekening te houden met de beperkingen van de markt of de behoeften die kunnen betaald worden; dit alles door voortdurende uitbreiding van. de reproductie en de accumulatie, door de voortdurende omvorming van rente in kapitaal. Anderzijds blijft de massa voortbrengers beperkt en moet, volgens het kapitalistisch productie stelsel, beperkt blijven tot het gemiddelde peil der behoeften” (ibid, blz. 101)

Marx ontwikkelt eveneens de analyse van de begrenzingen eigen aan de kapitalistische markt, wanneer hij opmerkt:

"De eenvoudige relatie tussen loontrekkende en kapitalist houdt twee dingen in:

1. De meerderheid van de voortbrengers (de arbeiders) neemt niet deel aan het verbruik (het kopen) van een belangrijk deel van haar voortbrengst, de middelen en de grondstoffen.

2. De meerderheid van de voortbrengers kan slechts het equivalent van haar voortbrengst verbruiken in zoverre zij boven dit equivalent produceert, dit wil zeggen de meerwaarde of het versproduct. De arbeiders moeten steeds overproductief zijn en meer voortbrengen dan. het peil van hun behoeften om verbruikers of kopers te kunnen zijn binnen de grenzen van hun noden.”(ibid. blz. 77)

Het kapitalisme moet zich steeds uitbreiden op zoek naar 'nieuwe markten' wil het overproductie vermijden wegens deze 'inwendige' begrenzingen van de kapitalistische markt:

"Zo men aanneemt dat de markt zich samen met de productie moet uitbreiden, dan geeft men tevens de mogelijkheid tot overproductie toe: de markt is geografisch beperkt, de binnenlandse markt is beperkter dan de binnen- en buitenlandse markt samen en deze twee laatste zijn beperkter dan de wereldmarkt die, hoewel ze begrensd is, zich toch kan uitbreiden. Zo men aanneemt dat de markt dient uitgebreid om overproductie te vermijden, dan geeft men de mogelijkheid van overproductie toe. Het kan inderdaad gebeuren dat de uitbreiding. van de markt niet overeenstemt met de groei van de productie, dat de begrenzingen van de markt niet zo vlug wijken als de productie vereist en dat de markt opnieuw te klein wordt. Ricardo ontkent dus, erg consequent met zichzelf, de noodzaak tot marktuitbreiding gekoppeld aan de kapitaalgroei en het opvoeren van de productie“.(Ibid. blz. 84-85)

Marx herneemt dit punt in het deel gewijd aan de winstvoet in het Kapitaal, boek 3:

"Het scheppen van deze meerwaarde vormt het onmiddellijke productie proces dat, zoals gezegd, geen andere begrenzingen heeft dan diegene die we zojuist hebben aangestipt. Van zodra de hoeveelheid meerwerk die men kan onttrekken is omgevormd in waren, is de meerwaarde geproduceerd. Maar deze productie van meerwaarde is slechts het slot van het eerste bedrijf in het kapitalistisch productie proces, het onmiddellijke proces. Het kapitaal heeft een bepaalde hoeveelheid onbetaalde arbeid opgeslorpt. Naarmate het proces zich afwikkelt, wat vertaald wordt in de daling van de winstvoet, groeit de aldus voortgebrachte massa meerwaarde ontzaglijk aan. Begint dan het tweede bedrijf van het proces. Heel die berg goederen, het totale product, zowel het gedeelte dat het constant en veranderlijk kapitaal vertegenwoordigt als het gedeelte dat de meerwaarde voorstelt, dient nodig verkocht.

Zo de verkoop niet, slechts gedeeltelijk of aan prijzen onder de kostprijs tot stand komt, dan is er wel degelijk uitbuiting van de arbeider geweest, maar niet als dusdanig verwezenlijkt door de kapitalist. (...) De voorwaarden tot rechtstreekse uitbuiting en deze tot de verwezenlijking ervan zijn niet dezelfde; ze verschillen niet enkel qua tijd en plaats, maar zelfs qua aard. Worden eerstgenoemde slechts begrensd door de productiekrachten van de samenleving, dan is dit voor de andere de verhoudingswijze van de verschillende productie takken en de verbruikskracht van de gemeenschap. Maar dit vermogen wordt niet bepaald door de absolute productiekracht noch door het absolute verbruiksvermogen: het wordt bepaald door de verbruikskracht, die tegengestelde verbruiksvoorwaarden tot grondslag heeft die het verbruik van de grote massa's van de samenleving herleiden tot een wisselend minimum binnen min of meer enge perken.

Dit vermogen wordt bovendien beperkt door de drang naar accumulatie, de neiging tot kapitaalsverhoging en de productie van meerwaarde grootscheepser door te voeren. Eén der wetten van de kapitalistische productie wijze dringt een voortdurende ommekeer op van de productie methodes door de daarmee gepaard gaande waardevermindering van het bestaande kapitaal, de algemene concurrentie en de noodzaak tot verbetering en schaalvergroting van de productie, al ware het maar om ze in stand te houden, zo niet ze te redden van de ondergang.

Bijgevolg is voortdurende marktuitbreiding een noodzaak, in zoverre zelfs dat de onderlinge relaties en de voorwaarden die ze beheersen moer en meer de vorm gaan aannemen van een natuurwet, onafhankelijk van de wil der voortbrengers, steeds minder en minder controleerbaar. Deze inwendige tegenstelling vertoont de neiging opgeheven te worden door de uitbreiding naar buiten toe van het productieveld.

Maar hoe meer de productie krachton zich gaan ontwikkelen, hoe meer ze in botsing komen met de wankele grondvesten waarop de verbruiksverhoudingen steunen. Het is helemaal niet tegenstrijdig op deze basis die wemelt van tegenstrijdigheden, dat overtollig kapitaal verbonden wordt aan een groeiend bevolkingsoverschot. Hoewel de samenstelling van beide de massa geproduceerde meerwaarde kan doen toenemen, dan nog zou de tegenstelling tussen de voorwaarden waaronder ze wordt verwezenlijkt, hierdoor toenemen.”

(Ed. La Pléiade, deel 2, blz. 1026-27) door ons onderstreept.

Hier bedoelt Marx -zoals Rosa uitlegt in de Accumulatie van het Kapitaal, wanneer hij spreekt van 'uitbreiding van het productie veld naar buiten toe' of van 'buitenlandse handel'- de uitbreiding naar niet-kapitalistische contreien en de handel daarmee, vermits gewoonweg de noden van zijn abstract model van de accumulatie hem ertoe leidden de hele kapitalistische wereld voor te stellen als één natie die uitsluitend is samengesteld uit arbeiders en kapitalisten. In tegenstelling tot de beweringen van de CWO, die niet inziet hoe de meerwaarde zou kunnen tot stand komen door een dergelijke handel, hoeft Marx wel terdege rekening gehouden met deze mogelijkheid. Integendeel: in de afdelingen van het omloopproces waar het industrieel kapitaal werkt hetzij als geld, hetzij als goederen, kruist deze kringloop het handelsverkeer van de meest verscheidene sociale productie wijzen, onder de enige opschorting dat of de goederen het product zijn van een slavenmaatschappij, of dat van boeren (Chinezen, Indische pachters), van gemeenschappen (Nederlands Indië), van een Staatsproductie (zoals ze, gebaseerd op de lijfeigenschap, nog voorkwam in vervlogen tijden van de Russische geschiedenis) of van halfwilde jagersvolkeren: als geld en als goederen komen ze in aanraking met geld en goederen van het industrieel kapitaal, komen ze terecht in de kringloop van dit kapitaal en in de kringloop van de meerwaarde ondersteund door het handelskapitaal, wanneer dit wordt uitgegeven als opbrengst. Kortom, ze komen terecht in beide omlooptakken van kapitaalgoederen. De kenmerken van het productie proces waaruit ze zijn ontstaan zijn van geen tel. (Het Kapitaal, boek 2, vert. Ed. Sociales blz. 101-102).

Marx aanvaardt niet alleen de mogelijkheid van een dergelijke handel; hij heeft ook oog voor de noodzakelijkheid ervan vermits het handelsproces dat vergezeld gaat van de vernietiging en de opslorping van voorkapitalistische markten niets anders is dan de wijze waarop het kapitalisme 'voortdurend zijn markt uitbreidt' tijdens zijn opgaande fase:

"In de eerste plaats, van zodra de actie A-Mp beëindigd is, houden de waren (Mp) op waren te zijn en worden ze één van de bestaanswijzen van het industrieel kapitaal onder zijn functionele vorm P, productie f kapitaal. Daardoor wordt hun oorsprong meteen weggevaagd. En ze bestaan niet meer dan als vormen van het industrieel kapitaal, ze maken er nu deel van uit. Blijft niettemin het feit dat de noodzaak ze te vervangen hun reproductie opdringt en dat, in die zin de kapitalistische productie -wijze afhangt van andere productie wijzen die nog niet op het peil staan van de kapitalistische ontwikkelingsgraad. Maar elke productie wordt zoveel mogelijk omgezet in warenproductie. Het voornaamste middel hiertoe ligt juist in het meeslepen van elke productie in het kapitalistisch omloopproces. Een gevorderde warenproductie kan slechts kapitalistische warenproductie zijn. De inmenging van bet industrieel kapitaal doet deze gedaanteverwisseling overal ingang vinden en daarmee de omvorming van alle rechtstreekse en loontrekkende voortbrengers". (ibid, blz. 102) Door ons onderstreept.

In feite heeft Marx al aangetoond in het Kommunistisch Manifest hoe de uitbreiding van de kapitalistische markt, waarbij de crisissen voorlopig worden opgelost, in feite slechts het probleem van de overproductie op lange termijn beklemtoont:

"De burgerlijke instellingen zijn veel te eng geworden om de rijkdommen die ze hebben. geschapen te kunnen bevatten. Hoe komt de burgerij deze crisissen te boven? Enerzijds door het opdringen van een massa productiekrachten. Anderzijds door nieuwe markten in te palmen en ze beter uit te baten dan de oude. Wat betekent dit? Ze bereidt moer algemene en steeds diepere crisissen voor, terwijl ze de middelen om ze te voorkomen steeds maar verkleint.” (Uitg. La Pléiade, deel 1, blz. 167)

Men kan dus vaststellen dat het probleem van de verwezenlijking dat Luxemburg heeft ontleed in de. "Accumulatie van het Kapitaal" geen 'vals probleem' -te wijten aan het verkeerd lezen van Marx- was. Integendeel, de stelling van Rosa ligt helemaal in het verlengde van Marx' kernthema van de crisistheorieën; namelijk dat de kapitalistische productie stuit op de begrenzingen eigen aan haar eigen markt en voortdurend moet uitzien naar nieuwe marktuitbreiding, wil zo een algemene crisis van overproductie vermijden.

Luxemburg beeft aangetoond dat het schema van uitgebreide reproductie in boek 2 van het Kapitaal in tegenspraak is met deze zienswijze in zoverre het steunt op de mogelijkheid dat de accumulatie haar eigen markt schept. Maar Luxemburg toont tevens aan dat het schema klopt als theoretische abstractie die toelaat bepaalde facetten van het omloopproces te verduidelijken. Doel was niet voor den dag te treden met het schema: van de werkelijke historische accumulatie, noch als verklaring van de crisissen en zeker niet om het probleem van de overproductie 'op te lossen'.

Nochtans vervalt Marx in enkele tegenstrijdigheden wanneer hij het schema gaat gebruiken en Rosa Luxemburg brengt ze onder de aandacht.

Maar in de grond waren Marx en Luxemburg zich bewust van het verschil tussen abstracte modellen en het "echte accumulatieproces. Niets is vreemder aan Marx' geest dan de vruchteloze poging van Otto Bauer om 'wiskundig' aan te tonen dat de accumulatie kan plaats grijpen zonder te stuiten op de begrenzingen eigen aan de markt en dat Rosa zich had vergist omdat ze haar berekeningen niet zorgvuldig had uitgevoerd. Zo men wil spreken over onbegrip van Marx schema over de uitgebreide reproductie, dan zou het over het onbegrip moeten zijn van hen die hem letterlijk opnemen en het probleem van de verwezenlijking kelderen; zij zijn het die Marx zorgen Links laten liggen (sic) en niet Rosa Luxemburg. Er is geen ontkomen aan het feit dat dit schema inhoudt dat bet kapitalisme tot in het oneindige kan voortgaan met de schepping van de markt; wat Marx bepaald heeft ontkend.

En dit brengt heel wat critici van Rosa in tegenspraak met zichzelf. Mattick bijvoorbeeld gaat verder door op het probleem van de verwezenlijking dan de CWO. In zijn boek Crisissen en Crisistheorieën, brengt hij naar voor dat

"...in een kapitalistisch stelsel noch een juiste verhouding kan bestaan tussen de verscheidene productietakken, noch een productie  en een verbruik die perfect op elkaar zijn afgestemd". (Blz. 97, Uitg. Champ Libre)

Maar per slot van rekening ontkent Mattick deze zienswijze door te verklaren dat het kapitalisme geen wezenlijk verwezenlijkingprobleem ontmoet omdat de accumulatie haar eigen markt schept.

"De handelsproductie schept haar eigen markt in de mate dat ze in staat is de meerwaarde om te vormen in bijkomend kapitaal. De vraag op de markt betreft zowel verbruiks- als kapitaalgoederen. Maar enkel de laatste kunnen geaccumuleerd worden, aangezien het verbruikte product per definitie verondersteld wordt te verdwijnen. Enkel de kapitaalgroei onder zijn materiële vorm staat de verwezenlijking van meerwaarde toe buiten de ruilverhoudingen kapitaal—arbeid. Zolang er voldoende en voortdurende vraag naar kapitaalgoederen blijft bestaan, staat niets de verkoop van op de markt gebrachte goederen in de weg." (Marx en Keynes, blz. 97. Ed. Gallimard).

Hier omzeilt Mattick duidelijk de klip. "In de mate dat ze in staat is de meerwaarde om te vormen in bijkomend kapitaal"...; "zolang er voldoende en voortdurende vraag blijft bestaan"...

De vraag vanwaar die "voldoende" vraag gaat komen wordt helemaal niet beantwoord en Mattick komt weer terecht in de 'tredmolen' van de 'productie om de productie' die wordt behandeld door Rosa in de Accumulatie. De critici van Luxemburg halen dikwijls Marx aan wanneer hij zegt dat de kapitalistische productie de productie om de productie is, maar deze zinsnede moet weer in zijn samenhang geplaatst worden.

Marx heeft niet willen zeggen dat de kapitalistische productie haar moeilijkheden kan oplossen door het beleggen van een enorme hoeveelheid kapitaalgoederen, zonder zich ook maar af te vragen of de gemeenschap wel in staat is de goederen die ze voortbrengt te verbruiken.

Bovendien, zoals we gezien hebben in boek 2, afdeling 3 (Vert. Ed. Sociales, deel 5, blz. 73-76), bestaat er een voortdurende circulatie tussen constant en veranderlijk kapitaal (zelfs zo men geen rekening houdt met de versnelde accumulatie); deze circulatie staat eerst en vooral los van het individueel verbruik in de mate dat ze er niet op inspeelt;

“nochtans wordt ze er uiteindelijk, wel door aan banden gelegd omdat de productie van constant kapitaal nooit op zichzelf wordt doorgevoerd, maar alleen omdat er meer van wordt gebruikt in de productiekringen die zich toespitsen op het individueel verbruik". (Het Kapitaal, Ed. Sociales, deel 6, blz. 314, Boek 3) Door ons onderstreept.

Volgens Mattick zou het probleem dat een fractie van de meerwaarde onverwezenlijkt blijft niet bestaan, vermits 'de belegging' voor een latere accumulatie van constant kapitaal alles opslorpt wat in omloop is. De crisis is slechts het gevolg van een te grote opslorping van constant kapitaal in verhouding tot het variabele kapitaal, dit wil zeggen van de neiging tot daling van de winstvoet. Maar zoals Rosa al heeft aangetoond in De Accumulatie:

"Het verbruik van de arbeiders is een gevolg van de accumulatie, nooit het doel ervan noch de voorwaarde ertoe (...). Trouwens, de arbeiders kunnen slechts dat deel van het product verbruiken dat overeenstemt met het variabel kapitaal, geen cent meer. Wie verwezenlijkt dus de steeds groeiende meerwaarde? Het schema luidt: de kapitalisten zelf en zij alleen. En waartoe gebruiken ze hun groeiende meerwaarde? Zegt het schema: om hun productie meer en meer uit te breiden. Deze kapitalisten zouden dus productiefanatici zijn uit liefde tot de productie. (...) Maar wat we aldus verkrijgen is geen kapitaalophoping, doch een doelloze productiestijging van de productiemiddelen.” (Rosa Luxemburg, blz. 2, deel 2, Petite collection Maspéro)

Dit 'doel' van de productie der productiemiddelen moet vertaald worden in een constante marktuitbreiding voor alle producten van het kapitaal. Zoniet -door te zeggen date 'belegging p zichzelf het marktprobleem oplost— vervalt men in de valse oplossingen die Marx heeft gehekeld in het Kapitaal:

"Zeggen dat de kapitalisten tenslotte slechts de waren onderling moeten ruilen en verbruiken is heel hefkarakter van de kapitalistische productie uit het oog verliezen en vergeten dat het erom te doen is het kapitaal om te zetten in waarde, niet het te verbruiken.

Kortom, alle tegenwerpingen die gemaakt worden op het tastbaar verschijnsel van de overproductie, schijnen te willen staven dat de begrenzingen van de kapitalistische productie geen begrenzingen zijn van de productie op zichzelf, en dat ze bijgevolg evenmin begrenzingen kunnen vormen voor deze specifieke productiewijze, de kapitalistische productie.” (Het Kapitaal, Boek 3, Ed. Sociales, Deel 1, blz. 270)

Zij die zeggen dat de accumulatie van constant kapitaal het probleem van de accumulatie oplost, hernemen in feite slechts de idee dat de kapitalisten gewoonweg hun producten onderling kunnen ruilen, zelfs zo ze het doen met het oog op de 'toekomst' zoals wordt gezegd en niet voor onmiddellijk verbruik. Vroeg of laat echter zal het constant kapitaal waarin ze beleggen een echte markt moeten vinden voor de geproduceerde producten; ofwel wordt de accumulatiekringloop onderbroken.

En vermits er geen kruid gewassen is om dit probleem te voorkomen, herhalen we dat het standpunt van Luxemburg, dat stelt dat niet de volledige meerwaarde in de schoot van de kapitalistische productieverhoudingen kan verwezenlijkt worden, de enig mogelijke gevolgtrekking is van Marx' idee dat de kapitalistische productie haar eigen markt niet schept; dit is de enige wisseloplossing op de theorie van Ricardo die stelt dat de crisissen van overproductie enkel toevallige onderbrekingen zijn in een reproductiekringloop die in de grond erg evenwichtig is.

De verdedigers van Matticks theorie over de 'daling van de winstvoet' scharen zich achter Marx wanneer ze hameren op het belang van de dalende winstvoet als factor in de kapitalistische crisis, maar ze kiezen de zijde van Say en Ricardo wanneer ze ontkennen dat het probleem van de verwezenlijking een kernpunt is in het kapitalistisch accumulatieproces.

 

 

 

TWEE THEORIEËN OF ÉÉN ENKELE?

 

 

Uitgaand van wat we zojuist hebben gezegd, spreekt het vanzelf dat er geen marxistische analyse van de crisis kan bestaan die het probleem van de markt als hoofdfactor van de kapitalistische crisis naast zich neerlegt. Zelfs de door Mattick en anderen aangevoerde bewijsgrond, die stelt dat de overproductie van waren een wezenlijk doch bijkomstig probleem is omdat het voortspruit uit de daling van de winstvoet, omzeilt: de kern van de vraag gesteld door Marx en Luxemburg: de markt van de kapitalistische productie wordt beperkt door de verhouding zelf tussen kapitaal en loonarbeid. De daling van de winstvoet evenals het marktprobleem zijn grondtegenstellingen van het kapitalisme. Tegelijkertijd zijn de twee tegenstellingen nauw met elkaar verbonden en beïnvloeden ze zich wederkerig op verscheidene wijzen. De vraag die zich dan stelt is: Wat is het beste kader om te begrijpen hoe deze twee verschijnselen op elkaar inwerken?

We zijn geneigd te verklaren dat de analyse van Mattick geen dergelijk kader verleent in die zin dat ze het bestaan van een marktprobleem ontkent; de analyse van Luxemburg echter verwerpt het bestaan van de dalende winstvoet niet. Het dient gezegd dat Rosa in de Accumulatie een abstract model ontwikkelt, dat het mogelijk zou maken dat daling van de winstvoet helemaal opgeheven zou worden (blz. 14) en dat ze in "Kritieken op de Kritieken" zegt:

"Er zal nog heel wat water naar zee vloeien vooraleer de daling van de winstvoet de ineenstorting van het kapitalisme teweegbrengt." (Blz. 158) Men zou kunnen stellen dat hierin Rosa's onderschatting van het probleem schuilt, maar in de grond van baar analyse is er niets dat dit probleem verwerpt; en de Accumulatie haalt meerdere voorbeelden aan van de wijze waarop de neiging tot daling van de winstvoet inwerkt op het probleem van de verwezenlijking.

De reden waarom Luxemburg blijft hameren op de marktkwestie als wortel van het verval ligt tamelijk voor de hand. Zoals Marx heeft aangetoond is de daling van de winstvoet als factor van de kapitalistische crisissen een algemene strekking die aan de oppervlakte komt tijdens langere periodes en tegengestelde invloeden ondervindt; daartegenover kan het verwezenlijkingprobleem het accumulatieproces veel rechtstreekser en onmiddellijk belemmeren. Dit is tegelijkertijd van toepassing op de conjunctuurcrisissen van vorige eeuw en de historische crisis van het kapitalisme aangezien de opslorping van de vóórkapitalistische kontreien —die het voorwerp vormden van een voortdurende marktuitbreiding—een hinderpaal werd waartegen het kapitalisme is opgebotst nog vóór zijn organische samenstelling dergelijke afmetingen had aangenomen dat een lonende productie niet meer kon verder gezet worden. Maar zoals het platform van de IKS zegt

"... de groeiende moeilijkheden die het kapitaal kent om markten te vinden waar de meerwaarde verwezenlijkt kan worden,beklemtoont de neerwaartse druk die de gestadige groei van de verhouding tussen de waarde der productie middelen en die van de arbeidskracht op zijn winstvoet uitoefent. Van een neiging wordt deze daling van de winstvoet meer en meer uitgesproken, wat het accumulatieproces van het kapitaal nog meer tegenwerkt en dus de geoliede werking van het raderwerk van heel het stelsel". (Revue internationale Nr. 5, blz. 9)

De marktverzadiging verergert enerzijds de dalende winstvoet (omdat de toenemende concurrentie op een markt een krimpeffect met zich meebrengt, worden de kapitalisten genoodzaakt de oude machines te vervangen alvorens hun waarde opgebruikt is) en anderzijds heft ze één van haar voornaamste tegeninvloeden op: de daling opvangen in de winstvoet door het opdrijven van de massa, dit wil zeggen door het verhogen van de omvang der geproduceerde waren. Dit kan slechts opwegen tegen de daling van de winstvoet naarmate de marktuitbreiding gelijke tred houdt met deze verhoogde omvang der goederenproductie.

Kan de markt zich niet langer meer uitbreiden, dan verergert dit tegengewicht de zaken slechts, vermits zowel het probleem van de dalende winstvoet als dat van de verwezenlijking kwalijker worden.

Deze zaak moet nader onderzocht warden, maar zo Rosa dan al geen antwoord heeft gevonden op het probleem, dan is het kader dat ze heeft geschetst toch bruikbaar om de rol van de dalende winstvoet beter te bevatten.

Maar misschien strekt het probleem zich nog verder uit.? Misschien kunnen beide verschijnselen per slot van rekening toch niet met elkaar in 'overeenstemming' gebracht worden omdat er een tegenstelling ligt aan de grond van Marx' gedachte? Op het eerste zicht lijkt het natuurlijk dat de idee dat de crisis voortspruit uit een te grote hoeveelheid onverwezenlijkte meerwaarde, niet verzoend kan werden met de idee die stelt dat de crisis het gevolg is van een gebrek aan meerwaarde.

Hoewel Marx het probleem nooit heeft opgelost, bevat zijn werk elementen die ons toestaan te zeggen dat de twee tegenstellingen nochtans behoren tot een dialectisch geheel.

Om te beginnen:

"Overigens is het bekend dat het kapitaal is samengesteld uit goederen en bijgevolg omvat de overproductie van kapitaal deze van de goederen. Vandaar de eigenaardigheid van het feit dat dezelfde economisten die elke overproductie van waren ontkennen, de overproductie van kapitaal erkennen”. (Het Kapitaal, Ed. Sociales, Deel 1, Bi z. 269)

Eens men dit heeft begrepen, kan men inzien dat de twee tegenstellingen noodzakelijkerwijs nauw verbonden inspelen op de kapitalistische crisissen: enerzijds leidt de overproductie van kapitaal tot een verder doorgedreven daling van de winstvoet, omdat ze een verhoging inhoudt van de verhouding tussen constant en variabel kapitaal, anderzijds produceert deze onvoorstelbare massa constant kapitaal een stortvloed aan goederen die meer en moer...de verbruikskracht te boven gaat van dit betrekkelijk afnemend variabel kapitaal (dit wil zeggen de arbeidersklasse). Gedreven door de concurrentie op een beperkte markt, groeit het kapitaal met zijn ongebreidelde kracht om steeds meer goederen voort te brengen, en blaast zich bovenmatig op, terwijl de massa's in dezelfde, mate verarmen; er gaat steeds minder winst zitten in elke waar, steeds minder goederen worden verkocht. De winstvoet en de verwezenlijkbaarheid worden samen kleiner, en de ene verergert de andere. De schijntegenstelling tussen 'teveel' en 'niet genoeg' meerwaarde verdwijnt van zodra het duidelijk is dat we spreken van het kapitaal als geheel, en dat we in betrekkelijke - en niet in absolute termen spreken. Voor het kapitaal in zijn geheel, geldt nooit de absolute marktverzadiging, evenmin als de winstvoet het absolute nulpunt bereikt, wat elke meerwaarde uitsluit.

In feite komen, zoals Luxemburg hoeft aangetoond, in een bepaald stadium van kapitaalconcentratie, 'het overtollig' en 'het tekort' aan meerwaarde op hetzelfde neer, gezien vanuit verschillende ooghoek:

"Zo de kapitaalvorming van de meerwaarde het eigenlijke doel en de beweegreden van de productie is, dan is de vernieuwing van constant en variabel kapitaal (evenals het verbruikte deel meerwaarde) de ruime grondslag en de voorafgaande voorwaarde tot kapitaalvorming. En zode internationale ontwikkeling van het kapitalisme de kapitaalvorming van meerwaarde steeds méér in het gedrang brengt, dan verruimt ze anderzijds de grondslag van het constant en variabel kapitaal als massa, zowel ab­soluut ais in verhouding tot de meerwaarde. Vandaar het tegenstrijdig verschijnsel dat de oude kapitalistische landen, hoewel ze voor kaar onderling een steeds groeiende markt gaan betekenen en dus steeds minder buiten elkaar gaan kunnen, tegelijkertijd in een steeds verbetener concurrentiestrijd gewikkeld gaan worden in de betrekkingen met de niet-kapitalistische Landen.

De voorwaarden voor de kapitaalvorming van meerwaarde en de voorwaarden tot hernieuwing van het totale kapitaal komen dus steeds meer met elkaar in tegenspraak. Deze tegenspraak weerspiegelt overigens slechts de tegenstrijdige wet van de dalende winstvoet." (De Accumulatie, Blz. 39, zelfde uitgave)

Met andere woorden is het steeds meer een betrekkelijk kleinere massa meerwaarde die wordt voorbestemd voor de kapitaalvorming, maar ze is nog altijd 'overtollig' in verhouding tot de werkelijke vraag. En deze steeds 'kleinere' meerwaarde (naast de waarde die gewoon de aanvankelijke kapitaalbelegging vervangt) is het gevolg van een steeds groter wordende organische samenstelling van het kapitaal.

Het wordt dus overduidelijk dat de twee tegenstellingen van Marx zich niet wederzijds uitsluiten maar in feite de twee facetten zijn van een omvattend waardeproductieproces.

Tenslotte komt dit hierop neer: de 'twee' crisistheorieën vormen slechts één enkele theorie.

 

 

DE POLITIEKE GEVOLGEN

 

 

We hebben getracht aan te tonen dat per slot van rekening het probleem van de 'winstvoet' en dat van de 'markt' in theorie verenigbaar zijn, hoewel in de Grossman-Mattick analyse de kwestie van de verwezenlijking van de meerwaarde niet aan bod komt of onderschat wordt. De zwakke punten in de analyse van Mattick op economisch vlak leiden eveneens tot fouten betreft de politieke gevolgtrekkingen die eruit voortvloeien. Hoewel het hier slechts onze bedoeling is deze zwakke punten op te sommen in plaats van ze nader te ontleden, en we bovendien uiterst behoedzaam moeten tewerk gaan, want het gaat er niet om een werktuige­lijk en eenzijdig verband te zien tussen een economische analyse en politieke stellingen, mogen we niet vervallen in de tegengestelde houding en ontkennen dat er enige politieke verwikkeling gemoeid zou zijn met de economische analyse.

Deze gevolgen nemen moer de vorm van een strekking of een gerichtheid aan dan die van een ijzeren wet; ze zijn meer uitgesproken bij de enen dan bij de anderen, en nochtans zijn er zekere gemeenschappelijke kenmerken aanwezig bij de verschillende stromingen die de economische theorie van Mattick voorstaan.

Zo men uitsluitend afgaat op de analyse van de dalende winstvoet, is het erg moeilijk het historisch verloop van de kapitalistische crisis te verwoorden. Dit betreft zowel een inzicht in de terugblik op de dageraad van het verval van het systeem als de analyse van de vooruitzichten in de ontwikkeling van de huidige crisis.

En dit is te wijten aan het feit dat Matticks theorie een aantal vragen onbeantwoord laat of er een onbevredigend antwoord op geeft.

Zo bv.: als de dalende winstvoet het enige probleem is waaraan het kapi­talisme het hoofd moet bieden, waarom hebben de verdeling van de wereld in imperialistische machten, en de schepping van een kapitalistische we­reldmarkt het kapitaal in een historische crisis gedompeld?

Wanneer bereikt de organieke samenstelling van het kapitaal in het algemeen het punt waarop zijn tegenstellingen niet langer uitwerking hebben?

En in de toekomst, wanneer zal de winstvoet zo laag geworden zijn dat het kapitaal niet langer kan accumuleren zonder een nieuwe oorlog uit te lokken? En bovendien, waarom is de oorlog de overlevingswijze geworden van het kapitaal in onze tijd?

Géén van deze vragen kan beantwoord worden zo men het marktprobleem niet ziet zitten. En daar Mattick het niet ziet, kan hij slechts vage antwoorden geven op deze vragen. Zijn inzicht in de huidige periode is tamelijk onvast, onbestendig. In de jaren 30, tonen zijn geschriften dat hij de voortdurende crisis van het kapitaal zag als een voor de deur staande werkelijkheid, die slechts door de oorlog kon 'opgelost' worden. Maar in zijn naoorlogse werken schijnt hij het feit in vraag te stellen of het kapitalisme wer­kelijk zijn historische crisis is ingetreden ten tijde van de Russische revolutie; nu eens geeft hij te kennen dat de crisis slechts in 1929 is begonnen, dan weer dat de daling van de winstvoet het kapita­lisme slechts rond het jaar 2000 in de problemen zal storten en dat het kapitalisme misschien wel niet in verval is!

Kortom, met de theorie van Mattick krijgt men geen vastomlijnd inzicht in het verval als een tijdperk van crisis-oorlog-heropbouw, dat beslist is aangebroken met Wereldoorlog 1; noch in de huidige crisis als rechtstreekse uiting van deze historische kringloop, die Mattick eerder opvat als een tijdelijke oprisping van het systeem in een groeiperiode.

Dit gebrek aan helderheid tegenover de werkelijkheid van het verval, noopt hem ertoe de ernst van de huidige crisis te onderschatten en versterkt zijn drang naar academisme, die men op gans zijn weg sinds de jaren 40 aantreft.

Vermits vanuit zijn oogpunt de 'echte' crisis verre van bereikt is, zijn de vooruitzichten op belangrijke opwellingen van de klassenstrijd vandaag de dag niet bijster denderend.

En bijgevolg is er vandaag weinig of geen reden om zich in te zetten in een strijdbare, politieke activiteit.

Hoewel de CWO zich aansluit bij Matticks theorie, hebben ze een heel wat helderder inzicht in de vervalperiode, de huidige crisis en de poli­tieke gevolgen die eruit voortvloeien. Ze hebben getracht aan te tonen dat de daling van de winstvoet de periode die werd ingeluid door W01 kan verklaren (vooral in het artikel 'de economische grondslagen van het verval', R.P. Nr. 2)

Dit betekent een ernstige inspanning die meer uitgebreide kritiek verdient dan wat we kunnen binnen het stramien van huidig artikel. Een dergelijke kritiek zou zich moeten toespitsen op bepaalde nijpende vragen, als daar zijn: Is de toepassing van Matticks economische the­orie in het raam van het verval samenhangend? Tot op welke hoogte kan de vervalperiode worden ontleed, zich steunend op de dalende winstvoet en zonder verwijzing naar het afzetmarktprobleem?

En in hoeverre zou de CWO-benadering van het verval samenhang vertonen, zo ze niet ware beïnvloed door andere stromingen, niet in het minst door de IKS, die het marktprobleem als hoofdzaak beschouwen in de verklaring van het verval?

M.a.w., in hoeverre is de CWO-analyse van het verval een samenhangende voortzetting van Matticks theorie en in hoeverre is ze, stilzwijgend of uitgesproken verbonden aan een meer omvattende theorie van het verval? Het naast zich neerleggen van onderhavige uiteenzetting over het probleem van de verwezenlijking, toont al aan wat ons antwoord op deze vragen moet zijn.

Wat nog belangrijker is, is aan te tonen dat door het niet noodzakelijkerwijs volgen van Mattick tot het uiterste in zijn academische afwijzing van de strijdbare politieke inzet, 'de school van de dalende winstvoet' een strekking gemeen heeft door de 'echte' crisis als ver verwijderd in de toekomst te beschouwen.

En vermits bovendien nog bepaalde van deze kameraden eveneens een tamelijk werktuigelijke voorstelling verdedigen van het verband tussen het peil van de crisis en het peil van de klassenstrijd, besluiten ze over het algemeen dat de vooruitzichten voor de klassenstrijd en de hergroe­pering van de revolutionairen nog tamelijk veraf liggen.

Zo ziet Battaglia Communista de huidige crisis de kop slechts opsteken in 1971, en voor hen kan de opkomst van een internationale revolutio­naire organisatie slechts plaatsgrijpen in de toekomst; de CWO van haar kant, beschouwt tegelijkertijd de oorlogsbereidselen van het kapitaal voor de imperialistische oorlog, en de voorbereiding van de arbeidersklasse op de klassenoorlog als iets wat naar 'morgen' zweemt, wanneer de crisis een nieuwe trap zal bereikt hebben. De hergroepering van revolutionairen wordt op`dezelfde wijze verschoven.

Heel wat kameraden in Scandinavië, die dichter bij Mattick staan en zich nog in zekere mate als rupsepoppen koesteren in de Scandinavische welvaart, volharden in het zien van de taken der revolutionairen als een 'studie' en een overweging zonder band met een strijdbare activiteit. We denken niet dat dergelijke afwachtende houdingen louter toevallig zijn. Zij zijn verbonden aan de onvolkomenheden van Matticks theorie, die niet aantoont dat het verval een voortdurende crisistoestand is, gevolg van het verdwijnen van de voorwaarden die een gezonde uitbrei­ding van het kapitalisme in de 19de eeuw hebben mogelijk gemaakt. De theorie van Luxemburg, die de verzieking van de huidige accumulatie aantoont, volstaat cm de begrenzingen van de heropbouw aan te tonen en te begrijpen dat de crisis, de oorlogseconomie en de klassenstrijd wel degelijk tot de hedendaagse werkelijkheid behoren.

In feite zijn we zelfs geneigd te zeggen dat het antwoord van de klasse al op zich laat wachten in verhouding tot de ontwikkeling van de crisis en tot de oorlogstoebereidselen van de burgerij.

Dit betekent helemaal niet dat de crisis al haar dieptepunt heeft bereikt of dat oorlog of revolutie al onmiddellijk aan de orde van de dag zijn en dat we ons dus moeten toeleggen op een verhoogde koortsach­tige werking (zoals de PIC, wiens aangeboren afsloverij verhevigd wordt door een slechte toepassing van Luxemburgs crisistheorieën). Nog beschikt het kapitaal over technieken om de crisis te beteugelen en een ganse reeks economisch processen dient nog te worden afgewikkeld alvorens de crisis uitmond; in oorlog of revolutie.

Nochtans is het belangrijk in te zien dat deze processen al op til zijn en dat de taken van de revolutionairen te dwingend zijn om naar morgen verschoven te worden.

En zoals BILAN schreef “is morgen dan iets anders dan de ontwikkeling van wat vandaag gaande is?” (Bilan Nr. 36)

Zoals Lukacs schreef in zijn verhandeling "Rosa Luxemburg, marxiste", ligt de geldigheid van Luxemburgs accumulatietheorie als bijdrage tot de algemene zienswijze van het proletariaat in het feit dat ze zich steunt op de 'afdeling van het geheel', de afdeling van de louter pro­letarische waarneming.

Het probleem van de accumulatie dat Rosa Luxemburg heeft ontwikkeld is slechts een probleem op het vlak van het kapitaal in zijn geheel; de ge­wone economisten die vertrekken vanuit het standpunt van het individueel kapitaal waren niet in staat gebleken te zien dat er zelfs een pro­bleem was. In zekere mate verwoordt Mattick deze zelfde 'alledaagsheid' vermits hij de sterke neiging vertoont ieder landelijk kapitaal afzon­derlijk te beschouwen.

Dit vertrokken beeld leidt tot een bepaald aantal fouten, dubbelzinnigheden over de mogelijkheid van de nationale bevrijding, aangezien de kleine landjes volgens Mattick uit de greep kunnen komen van de wereldmarkt en voortbestaan onder zelfbestuur of onder be­scherming van het zgn. 'Staatskapitalistisch Blok'.

Evenwijdig hiermee, heeft Mattick beweerd dat Rusland, China, enz. niet volledig beheerst worden door de waardewet en dus niet echt imperialistisch zijn, vermits ze geen onverbiddelijke neiging vertonen tot uitbreiding van de wereldmarkt. Hij heeft ze zelfs 'Socialistische Staatsmaatschappijen' genoemd.

Deze fouten vloeien in grote mate voort uit een onvermogen deze naties te zien als een deel van het geheel van de kapitalistische markt. Wat deze kwestie betreft, is de CWO opnieuw verder dan Mattick gegaan. Ze menen dat de nationale bevrijdingsstrijd onmogelijk is en dat Rusland en China vallen onder de waardewet. Maar zelfs in dit geval bevat hun analyse een bepaald aantal zwakke punten die gekoppeld kunnen worden aan hun economische theorie.

De CWO ondervindt moeilijkheden in het ontleden van bijzondere verschijnselen vanuit een wereldomvattende ooghoek en geeft blijk van een zeker onvermogen om in te zien dat het Staatskapitalisme en de oorlogseconomie in de grond bepaald worden door de noodzaak voor de nationale kapitalen om te kunnen wedijveren op de wereldmarkt.

Voorde CWO zijn de Staatskapitalistisch maatregelen in eerste plaats een antwoord op de dalende winstvoet in bepaalde bedrijfstakken wier hoge organische samenstelling Staatsinmenging noodzakelijk maakt om op de been te blijven. Maar dat is slechts een gedeeltelijke verklaring, vermits de Staat hiertoe slechts overgaat om de concurrentiepositie van heel het nationaal kapitaal te verstevigen.

En de CWO-idee dat Rusland, China, enz. beschouwd kunnen worden als 'integrale' Staatskapitalismes wier ontwikkeling bewijst dat de 'kapitalistische accumulatie mogelijk is binnen een gesloten systeem' (R.P. Nr. 1), is van hetzelfde kaliber.

Dit 'feit' is de zogenaamde ontkrachting van de economische theorie van Luxemburg, terwijl het begrip integraal Staatskapitalisme de deur op een kier zet om de idee ingang te doen vinden, als zouden deze economieën enigszins 'anders' zijn, en dus op een bijzondere manier moeten uitgelegd worden.

En het stilzwijgende of uitdrukkelijke begrip als zou ontwikkeling onder zelfbestuur mogelijk zijn, kan verscheidene politieke gevolgen meebrengen. Zo maakt de CWO bv. juiste politieke gevolgtrekkingen over de nationale bevrijding, maar men zou zich kunnen afvragen of deze slotsom bestendig is en past in het kader van hun economische analyse. Is Matticks idee dat de onderontwikkelde landen zich kunnen ontwikkelen op grond van hun binnenlandse markt geen méér voor de hand liggend gevolg van zijn economische theorie?

Het is niet onze bedoeling te verklaren dat de CWO totaal verward is op het gebied van de nationale kwestie of dat hun uiteenzetting over de hopeloze nationale bevrijdingsstrijd kant noch wal raakt.

Maar elke tegenstrijdigheid kan vandaag aanleiding geven tot wezenlijke fouten in de toekomst.

En we zouden eraan toe willen voegen dat de CWO-benadering van de nationa­le kwestie al aanzienlijke miskleunen bevat: kortzichtigheid ivm. de hedendaagse imperialistische vraatzucht in alle landen, de kleintjes incluis, uitgesproken zwartkijkerij aangaande de klassenstrijd in de derde wereld. Wat betreft punt 1, beweert de CW0 dat vandaag enkel Rusland en Amerika kunnen aantreden als 'echte' imperialisten, en dat de andere na­tionale kapitalen slechts 'ik-wil-maar-ik-kan-niet' imperialisten zijn. Dit verheelt het bestaan van de plaatselijke inter-imperialistische wedijver die echter wel past in het kraam van de blokken, een feit dat dui­delijk bevestigd wordt door de ontwikkelingen onlangs in de hoorn van Afrika en in ZO-Azië. Wat betreft de klassenstrijd in de derde wereld, beweert de CWO stelselmatig dat 'we geen gunstige ontwikkelingen te verwachten hebben... voor de arbeiders uit de ontwikkelingslanden de weg naar de revolutie ingeslagen en duidelijk afgebakend hebben' (R.P. Nr. 6) Een dergelijk oogpunt doet afbreuk van het belang dat de huidige strijd van de arbeiders in de derde wereld heeft voor de internationale ontwik­keling van het klassenbewustzijn en maakt een strikt onderscheid tussen heden en toekomst, gevorderde en achterhaalde kapitalen, wat ons inzicht slechts kan belemmeren.

Deze ongeschikte analyses van het imperialisme en van de klassenstrijd wortelen beide in de economische analyse die vuil dat enkel die landen met een hoge organische samenstelling van het kapitaal zuiver imperialistisch zijn en dat uitsluitend het proletariaat van deze landen van belang is. Op beide vlakken is er neiging tot opsplitsing van wereldkapitaal en wereldproletariaat.

Deze strekking vanwege de theoretici van de 'dalende winstvoet' om de zaken slechts te bekijken vanuit het gezichtspunt van het individueel kapi­taal ipv. globaal kan verwikkelingen met zich meebrengen in de bespreking van de overgangsperiode. Inderdaad, zo kapitaalaccumulatie kan plaatsgrijpen in één enkel land, waarom dan niet eveneens 'kommunistische' zelfbestuureconomieën onder ogen genomen ' En de CWO is trouwens de mening toegedaan dat de proletarische bastions, die de wereldmarkt de rug hebben toegekeerd, een kommunistische productiewijze kunnen opbouwen, tijdelijk tenminste.

Dit onbegrip kan slechts geldig bekritiseerd worden vertrekkend van een perspectief dat kapitaal en wereldmarkt beschouwt als een totaliteit; opnieuw zijn we geneigd te zeggen dat de analyse van Luxemburg de theore­tische wapens levert om in te zien hoe dergelijke afgezonderde bastions zich nooit zouden kunnen onttrokken aan de invloeden van de wereldmarkt.

Na dit even duidelijk gesteld te hebben, zouden we twee belangrijke zaken willen onderstrepen dat de valse standpunten grotendeels te wijten zijn aan de eenzijdige theorie van Mattick en van de CWO, aangaande de dalende winstvoet, en dat ze als dusdanig net rechtstreeks`en onvermijdelijk voortspruiten uit een foutieve economische achtergrond

Wanneer we de fouten van een politieke groep willen ontleden, is het belangrijk het geheel van haar geschiedenis en haar politieke standpunten onder ogen te nemen.

Heel wat van de bovenvermelde dwalingen wortelen in ervaringen en misvattingen die heel wat dieper liggen. Zo is het academisme van Mattick bv. geschoeid op de leest van de globale ervaring van de contrarevolutie die hem heeft geleid tot een grote zwartgalligheid betreft de klassenstrijd en een ernstige onderschatting van de noodzaak van een organisatie van de revolutionairen. De fouten van de CWO aangaande de hergroepering en de huidige periode zijn insgelijks in grote mate gevolg van de moeilijkheden die ze ondervinden ivm. de vraag van de organisatie, daar waar hun fouten over de overgangsperiode vooral stoelen op hun onbekwaamheid lessen te trekken uit de Russische revolutie. Evenzeer in de 'luxemburgistische context' is het activisme van de PIC veel meer te wijten, menen we, aan de grote verwarring betreft de rol van de revolutionairen, dan wel aan hun economische analyse. De fouten op economische vlak dreigen de feilen te verergeren die schuilen in de politiek die deze groepen nastreven. Elk gebrek aan samenhang in de door een groep gemaakte analyse zet de deur op een kier voor meer algemene verwarringen; maar laat ons niet uitweiden over onafwendbare fataliteiten. De kameraden die de 'dalende winstvoet' verdedigen, hoeven niet noodza­kelijkerwijs te vervallen in de organisatorische verwarringen van Mattick, van de CWO of van Battaglia Communista, noch in hun onbegrip van de Rus­sische revolutie.

Tegelijkertijd kunnen de organisatorische en andere verwarringen—zoals het sektarisme van de CWO— de zwakke punten van hun economische analyse beklemtonen. Het is echt niet moeilijk te zien dat de grote inspannin­gen die bv. de CWO zich getroost om het probleem van de overproductie te ontkennen, verbonden zijn aan de noodzaak zich te onderscheiden van andere groepen die een andere mening toegedaan zijn over het verval. De kameraden die de 'neiging tot daling van de winstvoet' als uitgangspunt nemen kunnen en moeten een meer omvattende visie ontwikkelen die het marktprobleem niet ontkent.

We denken zeer zeker dat dit er hen uiteindelijk toe zal leiden 'luxemburgisten' te worden, maar slechts een open en opbouwend debat zal dat kunnen verduidelijken.

Dit laat ons toe een algemeen besluit te trekken over het belang van het debat. Het is van levensbelang omdat, net zoals de zwakheden van een economische analyse de weg kunnen bezaaien met meer algemene politieke fouten of deze verergeren, zo zal een samenhangende analyse van de ach­tergrond van het verval ons inzicht wat dat betreft en zijn politieke verwik­kelingen verruimen.

Deze kwestie dient dus besproken als -een deel van het geheel der kommu­nistische standpunten. Eens het belang ervan begrepen, als deel van een ruimere samenhang, kan het debat aangevat worden in een correct perspectief. Vermits de ontleding van de economische grondvesten van het verval een deel is van een moer omvattend proletarisch oogpunt, dat een actieve inzet vereist om de 'wereld om te vormen', kan de discussie de revolutio­naire activiteit nooit belemmeren. En vermits de politieke besluiten die de revolutionairen verdedigen niet werktuigelijk voortvloeien uit een bepaalde economische analyse, kan de discussie in•geen geval een hinderpaal vormen voor de hergroepering. Zoals de IKS steeds hoeft verklaard, kan en moot hef debat plaats vinden binnen een politieke organisatie die één is. De revolutionairen uit het verleden hebben zich nooit onbekwaam geacht te hergroeperen op grond van verschillen in economische analyses en evenmin vandaag noch morgen mag een dergelijke noodzaak om deze roden in het gedrang komen. Het is in werkelijkheid één van die vragen die we waarschijnlijk nog aan het uitpraten zullen zijn nadat het proletariaat het kapitalisme van het aardoppervlak zal verjaagd hebben.

C.D. WARD

Eerder verschenen in International Revue (Franse-, Engelse- en Spaanstalige editie) nr. 13, april 1978

 

Theoretische vraagstukken: 

  • Economie [3]

Internationale Revue - jaren 1980

  • 1184 keer gelezen

Internationale Revue 1981

  • 864 keer gelezen

Internationale Revue nr. 9

  • 725 keer gelezen

Internationale Revue 1982

  • 848 keer gelezen

Internationale Revue nr. 10

  • 733 keer gelezen

Internationale Revue 1983

  • 825 keer gelezen

Internationale Revue nr. 11

  • 725 keer gelezen

Internationale Revue - jaren 1990

  • 1291 keer gelezen

Internationale Revue 1990

  • 865 keer gelezen

Internationale Revue nr. 12

  • 716 keer gelezen

Internationale Revue 1991

  • 930 keer gelezen

Internationale Revue nr. 13

  • 860 keer gelezen
[6]

Stellingen: De ontbinding als hoogste stadium van het verval van het kapitalisme

  • 1775 keer gelezen

De ineenstorting van het imperialistische Oostblok heeft ons opnieuw laten zien, dat het kapitalisme in een nieuwe fase van zijn vervalperiode is gekomen: het stadium van de algehele maatschappelijke ontbinding. Zelfs al voordat de gebeurtenissen in het Oostblok plaatsvonden, benadrukte de IKS het belang van dit verschijnsel (zie Internationale Revue no. 57 engels-, frans-, Spaanstalige uitgave). Het is het begin van een periode van een ongeëvenaarde instabiliteit. Het verplicht de revolutionairen om extra veel aandacht te besteden aan de analyse van dit verschijnsel, ze moeten de oorzaken en de gevolgen analyseren en duidelijk maken wat er op het spel staat in deze nieuwe historische situatie.

1) Alle eerdere productiewijzen hebben perioden van opkomst en verval doorge­maakt. De eerste fase correspondeert met een samengaan van de manier waarop de productie is georganiseerd met het ont­wikkelingsniveau van de maatschappelijke productiekrachten. In de tweede fase manifesteert zich het feit dat de productiewijze de ontwikkeling van de productiekrachten belemmert. In tegenstelling tot wat de Bordigistische stroming be­weert, vormt het kapitalisme geen uitzon­dering op deze regel. Sinds het begin van deze eeuw, met name sinds de Eer­ste Wereldoorlog, hebben de revolutionai­ren laten zien, dat het kapitalisme haar vervalfase is ingegaan. Het is echter niet voldoende om zich tevreden te stellen met de constatering dat het kapitalisme simpel de voetstappen van eerder productiewijzen navolgt. Het is belangrijk om de verschillen tussen het verval van het kapitalisme en het verval van de eerdere maatschappijvormen te benadruk­ken. In feite is de vervalfase van het kapitalisme, zoals we die nu al meemaken sinds de eeuwwisseling, een periode van "superverval". Het verval van het kapi­talisme bevindt zich op een geheel ander niveau dan het verval van, bijvoorbeeld, het feodalisme of het Aziatisch despotisme want:

  • Het kapitalisme is de eerste maatschap­pijvorm in de geschiedenis is die op we­reldschaal bestaat, die aan de hele aarde haar wetten oplegt en waarvan het ver­val de gehele maatschappij tekent.

  • Het kommunisme, het enig mogelijk al­ternatief voor het kapitalisme, kan zich niet binnen het kapitalisme ontwikkelen. Dit betekent dat het enkel mogelijk is om de maatschappij nieuw leven in te blazen, door de bourgeoisie de macht te ontne­men en haar productiewijze te vernietigen. In eerdere maatschappijvormen kon de nieuwe productiewijze, die de oude zou overwinnen, zich wel ontwikkelen binnen de oude productiewijze, wat tot op zekere hoogte de mate van maatschap­pelijk verval binnen de perken hield.

  • De historische crisis van economie, die ten grondslag ligt aan het verval van het kapitalisme, komt niet voort uit een onderproductie, zoals in eerdere maat­schappijvormen, maar integendeel uit een probleem van overproductie. Dit heeft tot resultaat dat het kapitalisme in ver­val de maatschappij in een veel dieper ravijn van barbarendom laat storten dan welke vroegere maatschappij dan ook. Er is een oneindig groot contrast tussen de mogelijkheden die de productiekrachten in zich hebben en de gruwelijke ellende die in de wereld om zich heen grijpt.

  • De historische tendens naar staatskapi­talisme, de extreme groei van de staat die eigen is aan vervalperiodes, heeft zijn meest complete vorm bereikt: de totale absorptie van de gehele maat­schappij door de staat.

  • Hoewel ook eerdere vervalperioden ge­kenmerkt werden door militaire conflic­ten, vallen deze geheel in het niet bij de wereldoorlogen, die al twee keer de kapi­talistische maatschappij teisterden.

Uiteindelijk kan het verschil tussen enerzijds de breedte en de diepte van de kapitalistische vervalfase en anderzijds de vervalfasen van eerdere maatschappij­vormen niet teruggebracht worden tot een verschil in kwantiteit. De kwantiteit zelf is een kwalitatief nieuw verschijnsel geworden. Het verval van het kapitalisme:

  • is het verval van de laatste maatschap­pijvorm, die berust op klassen, op uit­buiting van de ene mens door de andere, op schaarste en de wurggreep van de economie;

  • het is de eerste vervalperiode, die het voortbestaan van de mensheid bedreigt, de eerste die de menselijke soort kan vernietigen.

2) Elementen van ontbinding waren te vinden in alle maatschappijen in hun vervalfasen: de ontwrichting van het sociale geheel, de verrotting van de poli­tieke, economische en ideologische struc­turen, enzovoort. Dat geldt ook voor het kapitalisme, sinds dat aan zijn vervalpe­riode begonnen is. Echter, net zoals we een verschil moeten maken tussen de vervalperiode van het kapitalisme en de vervalperioden van andere maatschappij­vormen, moeten we ook wijzen op de fun­damentele verschillen tussen de elemen­ten van ontbinding, die het kapitalisme vanaf het begin de eeuw infecteerden, en de algehele ontbinding, die het hele sys­teem nu aantast. Nogmaals, afgezien van de strikt kwantitatieve aspecten, is het duidelijk dat de ontbinding een dermate breedte en diepte heeft bereikt, dat het een nieuwe en unieke vorm heeft aange­nomen, die het kapitalisme in een nieuw en beslissend stadium heeft gebracht. Dit is het stadium waarin de ontbinding een beslissende, zo niet de beslissende, fac­tor in de sociale ontwikkeling is gewor­den.

Vandaar dat het verkeerd is om het verval en de ontbinding aan elkaar gelijk te stellen. De ontbinding kan niet be­staan buiten verval, maar verval kan wel bestaan zonder dat het leidt tot ontbin­ding.

3) Net zoals het kapitalisme zelf verschil­lende perioden meemaakt (geboorte, op­gang, verval), bestaat elke periode weer uit verschillende fasen. De opgangsperio­de van het kapitalisme kan worden on­derverdeeld in de achtereenvolgende fasen van de vrije markt, het aandelen­kapitaal, het monopoliekapitaal, het 'Finanz'-kapitaal, het koloniale kapitaal en de vestiging van de wereldmarkt. De vervalperiode heeft zo ook z'n geschiede­nis: het imperialisme, de wereldoorlogen, het staatskapitalisme, de permanente cri­sis en nu dan de ontbinding. Dit zijn verschillende en opeenvolgende aspecten uit het leven van het kapitalisme, elk karakteristiek voor een specifieke fase. Het is echter mogelijk, dat deze karakte­ristieken in rudimentaire vorm reeds eerder bestonden, en/of langer bleven bestaan. Loonarbeid bestond al tijdens het feodalisme en het Aziatisch despotis­me (en slavenarbeid bestond ook nog tijdens het kapitalisme), maar verkreeg pas tijdens het kapitalisme een dominante plaats in de maatschappij. Het imperialis­me bestond al tijdens de opkomstfase van het kapitalisme, maar werd pas in de periode van het verval zo overheersend in de maatschappij en de internationale relaties, dat de revolutionairen uit deze periode het identificeerden met het ver­val van het kapitalisme zelf.

Het stadium van de ontbinding van de kapitalistische maatschappij is dus niet een eenvoudige voortzetting van de fasen van het staatskapitalisme en de perma­nente crisis. De tegenstellingen en uitin­gen van het verval van het kapitalisme, die de verschillende fasen markeren, verdwijnen niet zomaar. Ze blijven be­staan en ze verdiepen zich. Daarom is het stadium van de ontbinding precies het gevolg van de steeds verder toege­nomen tegenstellingen van een ten dode opgeschreven productiewijze, die al vijf­enzeventig jaar in doodstrijd is. Alle tendensen zoals: het imperialistische ka­rakter van alle staten, de dreiging van de wereldoorlog, de absorptie van de burgerlijke maatschappij door de staats Moloch, blijven niet alleen bestaan in het stadium van de ontbinding, maar ver­smelten en ontwikkelen zich in dit stadi­um tot de uiterste consequentie. Ontbin­ding is dus het resultaat van:

  • De lengte van de vervalperiode van het systeem, deze duurt nu al meer dan ze­ventig jaar, langer dan de industriële revolutie. Eén van de belangrijkste ei­genschappen, van het systeem, is de snelheid waarmee het de maatschappij verandert. Tien jaar in het leven van het kapitalisme komt hierin overeen met hon­derd jaar in de slavenhoudersmaatschap­pij.

  • De optelsom van alle tegenstellingen die de vervalperiode heeft opgeleverd.

  • In de ontbinding komen alle stuiptrek­kingen samen, die de maatschappij en de verschillende klassen daarin, in beweging hebben gebracht in een sinds de eeuw­wisseling durende dodelijke kringloop van crisis-oorlog-heropbouw-nieuwe cri­sis:

  • twee imperialistische slachtingen heb­ben de meeste belangrijkste landen leeg doen bloeden en hebben de mensheid met een ongekende kracht getroffen;

  • de revolutionaire golf die de bourgeoi­siën van de hele wereld deed sidderen is gestorven in een contrarevolutie van ongekende verschrikkingen (Stalinisme en fascisme) en van het grootste cynisme (`democratie' en anti-fascisme);

  • het periodiek terugkeren van absolute verarming en een terugkeer naar een toestand van armoede voor de werkende massa's die uitgebannen scheen;

  • de ontwikkeling van de meest wijdver­spreide en dodelijke hongersnoden in de menselijke geschiedenis;

  • de al twintig jaar durende duik van de kapitalistische economie in een nieuwe open crisis, zonder dat de bourgeoisie in staat is deze naar haar logische conclusie te voeren, die uiteraard geen oplossing is. De oorlog is nog niet uitgebroken omdat de bourgeoisie niet voldoende in staat is de arbeidersklasse te controle­ren.

4) Dit laatste punt is precies het nieuwe en specifieke element, dat in laatste in­stantie, de kapitalistische vervalperiode in een nieuw stadium deed ingaan: de ontbinding. De open crisis die zich aan het eind van de jaren zestig ontwikkelde, was het resultaat van het eindigen van de na-oorlogse wederopbouwperiode. Deze open crisis opende weer de weg naar het historisch alternatief: wereldoorlog of veralgemeende klassenconfrontaties die leiden naar de proletarische revolutie. In tegenstelling tot de open crisis uit de jaren dertig ontwikkelt de huidige crisis zich op een moment dat de arbeidersklas­se niet meer gebukt gaat onder het ge­wicht van de contra-revolutie. Met de historische heropgang van de klasse-strijd sinds 1968 heeft de arbeidersklas­se bewezen dat de bourgeoisie niet de handen vrij heeft om een Derde Wereld­oorlog te ontketenen. Aan de andere kant echter is het proletariaat er niet in ge­slaagd om het kapitalisme omver te wer­pen omdat:

  • de crisis zich veel langzamer ontwik­kelt dan in het verleden;

  • de ontwikkeling van het bewustzijn en de politieke organisaties belemmerd werd door de organische breuk met de organi­saties uit het verleden, wat zijn oorzaak weer vindt in de lengte en diepte van de contra-revolutie.

In de maatschappij zijn er daarom twee klassen met tegengestelde belangen, die elkaar confronteren, maar niet in staat zijn om een definitief antwoord door te drijven. De geschiedenis stopt echter niet. Nog minder dan voor eerdere maat­schappijvormen is het 'bevriezen' of `stagneren' van het sociale leven moge­lijk. Als gevolg van de crisis kunnen de tegenstellingen in het kapitalisme slechts dieper worden. De bourgeoisie is niet meer in staat om de maatschappij ook maar een schijn van een perspectief te geven. Het proletariaat is op het moment ook niet in staat om haar perspectief, revolutie, doorgang te doen vinden. Deze situatie kan enkel leiden tot een situatie van algehele ontbinding; het kapitalisme rot weg.

5) Geen enkele productiewijze kan leven, zich ontwikkelen, zich handhaven op een solide basis en sociale cohesie verzeke­ren, als ze niet in staat is een perspec­tief te bieden voor de hele maatschappij die ze overheerst. Dit geldt met name voor het kapitalisme, dat de meest dyna­mische productiewijze uit de geschiedenis is. Toen de kapitalistische productiewijze nog een geschikt kader vormde voor de ontwikkeling van de productiekrachten, was het perspectief van de historische vooruitgang van het kapitalisme versmol­ten met het perspectief van de mensheid als geheel. Ondanks de klassentegenstel­lingen en rivaliteiten tussen (vooral nati­onale) fracties van de bourgeoisie, kon het hele sociale leven zich ontwikkelen zonder de dreiging van grote woelingen. Toen de productieverhoudingen tot een keten werden voor de ontwikkeling van de productiekrachten, waardoor de maat­schappij in haar vervalperiode terecht kwam, ontstonden het soort stuiptrekkin­gen, die we hebben kunnen zien in de afgelopen vijfenzeventig jaar. Vandaar dat het kapitalisme slechts perspectieven kan bieden die binnen het kader van het verval liggen:

  • de `heilige eenheid', de mobilisatie van alle economische, politieke en militaire krachten rond de nationale staat voor het verdedigen van het `vaderland', de `beschaving', enzovoort;

  • de `vereniging van de democraten' en de `verdedigers van de beschaving' te­gen het monster van het Bolsjewisme';

  • economische mobilisatie om de ruïnes van de oorlog weer op te bouwen;

  • ideologische, politieke, economische en militaire mobilisatie voor de verovering van `Lebensraum' of tegen de `fascisti­sche dreiging';

Geen van deze perspectieven biedt ook maar een schijn van een oplossing voor de tegenstelling binnen het kapitalisme. Voor de bourgeoisie hebben ze echter het voordeel dat ze een `realistisch' doel in zich dragen: of het na-oorlogs herstel, of het handhaven van haar systeem tegen de bedreiging van haar klassevijand, het proletariaat, door het voorbereiden en voeren van een wereldoorlog. Het prole­tariaat is niet in staat haar perspectief, de kommunistische revolutie, door te zet­ten. De heersende klasse is niet in staat ook maar het kleinste beetje perspectief te bieden, zelfs niet op korte termijn. In zo'n situatie kunnen de mogelijkheden van de heersende klasse om de ver­schijnselen van het verval te beperken en te controleren slechts onder de slagen van de crisis bezwijken. Daarom is de huidige situatie van open recessie totaal anders is dan die van de recessie uit de jaren dertig van deze eeuw. Het is niet zo zeer dat de crisis van de jaren dertig niet tot ontbinding leidde, omdat ze slechts tien jaar duurde in plaats van de twintig, die de huidige crisis nu al duurt. Het was vooral de mogelijkheid van de bourgeoisie om een `antwoord' op de crisis te geven die van belang is ge­weest. Zeker was dit antwoord verschrik­kelijk, een zelfmoord, die de grootste ramp uit de menselijke geschiedenis be­tekende. Dit `antwoord' kon de bourgeoi­sie geven omdat ze, bij gebrek aan een belangrijke reactie van het proletariaat, in staat was om alle maatschappelijke productieve, politieke en ideologische krachten rond de oorlog te organiseren. Omdat het proletariaat nu wel al twintig jaar in staat is dit `antwoord' van de bourgeoisie tegen te houden, is de bour­geoisie momenteel totaal niet in staat om de verschillende maatschappelijke krach­ten te organiseren achter één gemeen­schappelijk doel, uitgezonderd dan het stap voor stap, doch zonder hoop op succes, verzet bieden tegen de opruk­kende crisis.

6) Dus zelfs als het stadium van ontbin­ding verschijnt als de conclusie, de syn­these, van alle opeenvolgende tegenstel­lingen en uitingen van het kapitalistisch verval, dan:

  • valt het geheel binnen de kringloop crisis-oorlog-heropbouw-nieuwe crisis;

  • wentelt het zich rond in een militaristi­sche orgie, kenmerkend voor alle verval-perioden, en die al twintig jaar één van de belangrijkste oorzaken van de open crisis is;

  • is de ontbinding het resultaat van de capaciteit van de bourgeoisie (verkregen na de crisis van de jaren dertig) om het ritme van de crisis te vertragen, met name als gevolg van staatskapitalistische methoden die op blokniveau konden wor­den genomen;

  • is ze ook het resultaat van de ervarin­gen, die de heersende klasse heeft opge­daan in twee wereldoorlogen, om niet het avontuur van een imperialistische confrontatie op wereldschaal aan te gaan zonder de actieve politieke deelname van het proletariaat;

  • is de ontbinding het resultaat van de capaciteit van de huidige arbeidersklasse om aan de valstrikken van de contrarevolutionaire periode te ontsnappen, maar ook van de politieke onvolwassenheid, geërfd uit deze contrarevolutionaire periode.

Het stadium van ontbinding is een fa­se, die geheel bepaald wordt door ongeëvenaarde en onverwachte historische omstandigheden: een situatie van een `patstelling' als gevolg van een weder­zijdse `neutralisatie' van de twee funda­mentele klassen, die elkaar ervan weer­houden om een definitief antwoord op de crisis te geven. De uitingen van deze ontbinding, de voorwaarden voor haar evolutie en haar gevolgen, kunnen alleen begrepen worden door deze factor op de voorgrond te plaatsen.

7) Als we de belangrijkste eigenschappen van de ontbinding bekijken dan zien we dat de totale afwezigheid van enig per­spectief hun gemeenschappelijke noemer is:

  • De toename van de hongersnoden in de `Derde Wereld'-landen, naast de vernieti­ging van landbouwproducten en het niet meer bebouwen van grote delen van de landbouwgronden.

  • De verandering van de `Derde Wereld' in één grote sloppenwijk, waar honder­den miljoenen mensen leven als ratten in de goot.

  • De ontwikkeling van hetzelfde ver­schijnsel in de grote steden van de 'ont­wikkelde' landen, waar het aantal daklo­zen en bestaanslozen steeds verder toe­neemt; in sommige delen van grote steden is de levensverwachting lager dan in de achterlijke landen.

  • De recente toename van `ongelukken' (vliegtuigen storten neer, treinen en metro's worden rijdende doodskisten, niet alleen in achterlijke landen als India of de USSR, maar ook in het hart van ste­den in het Westen zoals Londen en Pa­rijs).

  • De toenemende vernietigende effecten van `natuur'-rampen (overstromingen, droogte, aardbevingen, stormen) voor mens, maatschappij en economie . Tegen deze `natuur'-rampen schijnt de mens steeds hulpelozer, terwijl in de technolo­gie ontwikkeling voortgaan, die alle mid­delen ter bescherming tegen de `rampen' bereikbaar maken (dijken, irrigatie, aard­beving- en stormbestendige gebouwen, enzovoort). Maar de bedrijven die deze middelen produceren, worden gesloten en hun arbeiders werkloos.

  • De vernietiging van het natuurlijke milieu, die verschrikkelijke dimensies bereikt (ondrinkbaar kraanwater, dode rivieren, als dump gebruikte oceanen, verstikkende lucht in de steden, tiental­len duizenden vierkante kilometers door radioactiviteit besmette grond in de Oekraïne en Wit-Rusland). Het voortbe­staan van de hele aarde wordt bedreigd door de vernietiging van de Amazone regenwouden - de longen van de aarde -, het broeikaseffect, de vernietiging van de ozonlaag.

De schaal waarop deze economische en sociale calamiteiten, die alle voortkomen uit het verval van het kapitalisme zelf, zich voordoen en hun mate van versprei­ding, maken duidelijk dat het systeem in een impasse verkeert, die steeds groter delen van de wereldbevolking niets an­ders heeft te bieden dan een onvoorstel­baar, toenemend barbarendom. Dit is een systeem waarin elk economisch beleid, elke research en iedere investering ten nadele van de toekomst van de mensheid werkt en daardoor in de nadeel van de toekomst van het systeem zelf.

8) Maar het huidige ontbreken van elk teken van een perspectief voor de maat­schappij, is zelfs nog duidelijker op poli­tiek en ideologisch niveau. We hoeven slechts te wijzen op:

  • het steeds corrupter worden van het politieke apparaat, een zondvloed aan schandalen in de meeste landen, zoals in Japan (waar het steeds moeilijker wordt om de regering en de gangsters van elkaar te onderscheiden), België, Italië en Frankrijk (waar de parlementaire afge­vaardigden zojuist een amnestie hebben afgekondigd om hun eigen misdaden en wangedrag te verhullen);

  • de ontwikkeling van het terrorisme en het gijzelen als oorlogsmethode tussen staten, waarmee de heersende klasse haar eigen `wetten', die ze had gemaakt om conflicten te regelen, met voeten treedt;

  • de constante stijging van de criminali­teit, de onveiligheid en het geweld in de grote steden, waarbij steeds meer kinde­ren zijn betrokken en die ook ten prooi vallen aan de prostitutie;

  • de ontwikkeling van het nihilisme, wan­hoop en zelfmoord onder jonge mensen (die onder andere in de punk slogan "no future" tot uitdrukking komt), de haat en de ziekelijke achterdocht van de skinheads' en `hooligans', die sportwed­strijden aangrijpen om zich af te reage­ren en terreur te zaaien;

  • de golven van drugsverslaving, die nu een massaverschijnsel geworden is, en een belangrijk element in het corrupt worden van staten en financiële organi­saties is; geen uithoek van de wereld wordt hiervoor gespaard, speciaal de jongeren niet, het is steeds minder een vlucht in fantasie en illusies, maar raakt steeds nauwer aan krankzinnigheid en zelfmoord;

  • het overvloedig opduiken van sekten, het opnieuw terrein winnen van het reli­gieuze denken in de ontwikkelde landen, de afwijzing van rationeel en coherent denken, zelfs onder `wetenschappers'; dit verschijnsel beheerst de media met idiote showprogramma's en geestdodende recla­mes;

  • de invasie in dezelfde media door ge­weld, horror, bloed en massaslachtingen, zelfs in programma's die voor kinderen bedoeld zijn;

  • de leegheid en corruptie van alle 'ar­tistieke' productie: literatuur, muziek, schilderkunst en architectuur kunnen niets anders dan bezorgdheid, wanhoop, leegheid en het ineenstorten van cohe­rente gedachten uiten;

  • de marginalisering, het `ieder voor zich', de versplintering, het vernietigen van de familierelaties, het uitsluiten van ouderen van het sociale leven, de vernie­tiging van liefde en genegenheid en het vervangen daarvan door pornografie, vercommercialiseerde sporten, geregeerd door de media, massabijeenkomsten van jongeren die tijdens muziek en dans­spektakels in een staat van hysterie ko­men, een sinister vervangingsmiddel voor de compleet afwezige solidariteit en soci­ale banden.

Al deze tekenen van de sociale verrot­ting die alle poriën van de menselijke maatschappij op een ongekende schaal heeft doordrongen, kunnen maar één ding betekenen: de vernietiging van elk principe van collectief leven in een maat­schappij zonder het geringste perspec­tief, hoe illusoir en op korte termijn ook.

9) Eén van de belangrijkste kenmerken van de ontbinding van de kapitalistische maatschappij is het probleem van de bourgeoisie om de ontwikkeling van de politieke situatie onder controle te hou­den. Het is duidelijk dat dit het resultaat is van het steeds minder kunnen contro­leren van het economische apparaat, dat de infrastructuur van de maatschappij vormt. De impasse waarin de kapitalisti­sche productiewijze zich bevindt, het successievelijk falen van de verschillende politieken van de bourgeoisie, de perma­nente vlucht in de schulden, een voor­waarde voor de wereldeconomie om te kunnen overleven, moet het politieke apparaat wel aantasten. Vanuit zichzelf is dit politieke apparaat niet in staat om de arbeiders de `discipline' en instemming voor een nieuwe oorlog brengen, dat het enige historische `antwoord' is dat de bourgeoisie op de crisis kan geven.

De afwezigheid van elk perspectief, behalve het van dag tot dag noodmaatregelen nemen om de economie overeind te hou­den, maakt dat de bourgeoisie niet in staat is zich ergens als klasse achter te mobiliseren. Omdat ze tegelijkertijd nog niet rechtstreeks door het proletariaat in haar bestaan wordt bedreigd, ontstaat binnen de heersende klasse, en speciaal binnen het politieke apparaat, een ten­dens naar het verlies van politiek disci­pline en naar een houding van `ieder voor zich'. Dit speciale verschijnsel stelt ons in staat de ineenstorting van het Stalinisme en het hele imperialistische Oostblok te verklaren. Uiteindelijk is de ineenstorting het gevolg van de kapita­listische wereldcrisis. We moeten echter in onze analyses de specificiteit van het Stalinisme, als medeoorzaak van de ineenstorting, niet vergeten (zie de 'Stel­lingen over de economische en politieke crisis in de USSR en de Oost-Europese landen' in International Revue no. 12).

We kunnen deze ongekende ineenstorting van een heel imperialistisch blok, zonder dat er een wereldoorlog of revolutie plaatsvond, niet volledig begrijpen als we in ons analysekader niet het andere unieke element opnemen: het ingaan van de maatschappij in het stadium van de ontbinding. De extreme centralisatie en de complete verstaatsing van de econo­mie, de verwarring tussen het economi­sche en het politieke apparaat, het per­manent op grote schaal bedriegen van de waardewet, de mobilisatie van alle econo­mische hulpbronnen achter de wapenproductie, alle karakteristiek voor de Stali­nistische regimes, waren alle geschikt in een context van een imperialistische oor­log (de regimes kwamen voort uit de Tweede Wereldoorlog). Ze zijn echter plotseling tegen hun eigen grenzen aan­gelopen, omdat de bourgeoisie jarenlang gedwongen was een steeds erger worden­de crisis aan te zien, zonder in staat te zijn de imperialistische oorlog te ontkete­nen. Met name de ontwikkeling van een houding van `ons kan het niets schelen', die voortkwam uit het ontbreken van sancties van de markt (en waaraan ook de instelling van een markt een einde probeert te maken), zou tijdens de oorlog onvoorstelbaar zijn geweest. Tijdens de oorlog was de belangrijkste zorg van de arbeiders, en ook die van hen die de economie leidden, het geweer dat op hun hoofd gericht stond.

Het tafereel dat de USSR en haar sa­tellieten ons vandaag laten zien, de com­plete puinhoop binnen het staatsapparaat zelf, het verlies van de controle van de heersende klasse over haar eigen politie­ke strategie, is in feite slechts een kari­katuur (als gevolg van de specificiteiten van het Stalinisme) van een veel algeme­ner verschijnsel dat de hele heersende klasse geïnfecteerd heeft, en dat speci­fiek is voor het stadium van de ontbin­ding.

10) De algemene tendens naar het verlies van de controle van de bourgeoisie over de eigen politiek, is één van de primaire factoren in het ineenstorten van het Oostblok. Deze ineenstorting accentueert slechts deze tendens:

  • omdat ze een gevolg is van de ver­scherping van de crisis;

  • omdat het verdwijnen van het Oostblok ook de desintegratie van het Westerse blok met zich meebrengt;

  • omdat het tijdelijk verdwijnen van het perspectief van de wereldoorlog de riva­liteit tussen de verschillende delen van de bourgeoisie zal verergeren (tussen nationale bourgeoisiën, maar ook tussen klieken binnen nationale staten).

Deze destabilisatie van het politieke leven van de bourgeoisie wordt geïllus­treerd door de ontsteltenis van de meer stabiele fracties van de bourgeoisie over de mogelijke besmetting door de chaos, die zich in de landen van het voormalig Oostblok ontwikkelt. Deze chaos maakt het misschien zelfs onmogelijk om de wereld nog in twee imperialistische blok­ken te verdelen.

De verergering van de economische crisis verscherpt noodzakelijkerwijze ook de inter-imperialistische rivaliteiten. De verergering van de militaire confrontaties maakt dus deel uit van de huidige situa­tie. Echter, het formeren van een nieuwe economische, politieke en militaire struc­tuur die de verschillende staten moet hergroeperen, veronderstelt een graad van discipline, die door de ontbinding steeds problematischer zal worden. De ontbinding van de bourgeoisie is al gedeeltelijk verantwoordelijk voor het ver­dwijnen van het systeem van blokken, dat voortkwam uit de Tweede Wereldoor­log. Naarmate de formatie van een nieuw stelsel van blokken onwaarschijnlijker wordt, wordt niet alleen de waarschijn­lijkheid van een wereldoorlog verkleind, maar kan het vooruitzicht op een wereld­oorlog zelfs definitief verdwijnen.

11) Echter, de mogelijkheid van zo'n ver­andering van het algehele perspectief van het kapitalisme, als gevolg van de fundamentele wijzigingen die de ontbin­ding in het sociale leven heeft gebracht, verandert niet de toekomst dat het sys­teem voor de mensheid in petto heeft. Dit perspectief komt tot uiting als de arbei­dersklasse niet in staat blijkt te zijn om het systeem omver te gooien. Marx en Engels waren al in staat om het algemene historische perspectief voor de maat­schappij uiteen te zetten in de formule­ring: "Socialisme of Barbarendom". Sinds­dien heeft de ontwikkeling van het kapi­talisme dit standpunt preciezer en duide­lijker gemaakt in achtereenvolgens:

  • "Oorlog of Revolutie", de formulering aangenomen door de revolutionairen voor de Eerste Wereldoorlog en dat één van de oprichtingsprincipes van de Kommu­nistische Internationale werd;

  • "kommunistische revolutie of de vernie­tiging van de mensheid", de formulering die naar voren kwam bij de opkomst van kernwapens na de Tweede Wereldoorlog.

Op dit moment, na het verdwijnen van het Oostblok, blijft dit beangstigende vooruitzicht volledig correct. Maar we moeten duidelijk vaststellen dat de ver­nietiging van de mensheid niet alleen kan voortkomen uit de imperialistische oorlog, maar ook uit de ontbinding van de maat­schappij.

We kunnen de ontbinding niet als een stap terug beschouwen. De ontbinding kan verschijnselen veroorzaken die ty­pisch waren voor het verleden van het kapitalisme, speciaal voor zijn opgaande periode, zoals:

  • het feit dat de wereld niet in imperia­listische blokken is verdeeld;

  • het feit dat de strijd tussen landen (de huidige toename daarvan, speciaal in het voormalige Oostblok, is zeker een uiting van ontbinding) niet langer gezien kan worden als episodes in de confronta­tie tussen twee blokken.

Toch leidt de ontbinding ons niet terug tot een eerdere vorm uit het leven van het kapitalisme. Het kapitalisme is als iemand in zijn `tweede jeugd'. Het verliesvan zekere karaktertrekken, verkregen met de volwassenheid, en de terugkeer van karaktertrekken uit de jeugd (kwetsbaarheid, afhankelijkheid, zwak denkvermogen), wordt niet vergezeld van een terugkeer van de vitaliteit van de jeugd. De menselijke beschaving verliest op dit moment een aantal van haar ver­worvenheden (zoals de beheersing van natuur). Dit betekent niet dat ze de ca­paciteiten om vooruitgang en overwinnin­gen te behalen, heeft teruggekregen die zo karakteristiek waren voor het opgaan­de kapitalisme. De richting van de ge­schiedenis kan niet worden omgekeerd: zoals het woord het al zegt, ontbinding leidt tot sociale ontwrichting en verrot­ting. Als de ontbinding doorwoekert, dan leidt dit tot het zelfde resultaat als de wereldoorlog.

Uiteindelijk maakt het niet uit of we worden gedood door een regen van thermonucleaire bommen of door vervuiling, radioactiviteit afkomstig van kerncentra­les, hongersnood, epidemieën, massaslachtingen in de talloze kleine oorlo­gen (waarbij ook nucleaire wapens ge­bruikt kunnen worden). Het enige ver­schil tussen deze twee vormen van ver­nietiging is de snelheid. De ene vorm (wereldoorlog) is snel, de andere (ontbin­ding) is langzamer en daardoor veroor­zaakt ze nog meer leed.

12) Het is van vitaal belang dat het pro­letariaat, en de revolutionairen daarbin­nen, volledig de dodelijke dreiging be­grijpen die de ontbinding voor de hele maatschappij inhoudt. Op een moment waarop het waarschijnlijk is dat zich pacifistische illusies gaan ontwikkelen, op het moment dat de waarschijnlijkheid van een wereldoorlog afneemt, moeten we vechten tegen de tendens binnen de ar­beidersklasse om zichzelf gerust te stel­len en zich te verstoppen voor de enor­me druk die de situatie op haar legt. Met name zou het fout en gevaarlijk zijn om te denken dat de ontbinding behalve een realiteit ook een noodzaak is op de weg naar revolutie.

We moeten oppassen niet realiteit en noodzaak door elkaar te halen. Engels bekritiseerde scherp Hegel's stelling: «Alles dat rationeel is, is reëel, en alles wat reëel is, is rationeel». Engels wees het tweede deel van de redenering van Hegel af door te verwijzen naar het voorbeeld van de Duitse monarchie, die wel reëel, maar beslist niet rationeel was (we zouden Engels' redenatie nu - en al veel langer - toe kunnen passen op de monarchieën van Groot-Brittannië, Neder­land, België, enzovoort). Ontbinding is een reëel verschijnsel. Dit bewijst in het geheel niet dat het ook een noodzakelijke voorwaarde voor de proletarische revolu­tie is. Zo'n benadering zou de revolutie van Oktober 1917, maar ook de hele re­volutionaire golf die daar op volgde, in vraag stellen. Al deze gebeurtenissen vonden plaats in een tijd buiten het sta­dium van de ontbinding van het kapita­lisme. In feite komt de noodzaak om een duidelijk verschil aan te brengen tussen het verval van het kapitalisme en deze specifieke fase van het verval, voort uit deze vraag van realiteit en noodzakelijk­heid. Voor het proletariaat is het verval van het kapitalisme noodzakelijk, omdat het pas in deze periode in staat is om het systeem omver te werpen. Het speci­fieke stadium van de ontbinding, die voortkomt uit een voortdurende periode van verval, zonder dat deze leidt tot een proletarische revolutie, is in tegenstelling tot het verval, op geen enkele wijze noodzakelijk voor het proletariaat.

Hierin lijkt het stadium van de ontbin­ding op de imperialistische oorlog. De oorlog van 1914 was een fundamentele gebeurtenis. De revolutionairen en de arbeidersklasse van deze periode hadden er duidelijk rekening mee te houden. Dit betekent echter niet dat de oorlog een noodzakelijke voorwaarde is voor de re­volutie. Alleen de Bordigisten brengen dit idee naar voren. De IKS heeft al eerder laten zien dat oorlog zeker geen gunstige periode voor het uitbreken van een in­ternationale revolutie is. En om deze kwestie nog duidelijker te stellen hoeven we enkel aan het perspectief van een Derde Wereldoorlog te denken.

13) We moeten duidelijk zijn over het gevaar van de ontbinding voor de capa­citeit van het proletariaat om zichzelf te verheffen tot het niveau van zijn histo­rische taak. Het uitbarsten van de impe­rialistische oorlog in het hart van de `geciviliseerde wereld' was «een aderla­ting, die de Europese arbeidersbeweging dodelijk dreigde te verzwakken» en «die dreigde het perspectief van het socialis­me onder het puin van het barbaars im­perialisme te begraven (...) door op het slagveld de beste krachten van het in­ternationale socialisme, de voorhoedetroe­pen van het wereldproletariaat, af te slachten» (Rosa Luxemburg «De crisis in de Sociaal-Democratie»).

Net zo kan de ontbinding van de maatschappij, die al­leen maar erger wordt, de beste krachten van het proletariaat vernietigen en daar­door definitief het perspectief van het kommunisme verspelen. Dit is zo omdat de verrotting van het kapitalisme alle delen van de maatschappij, inclusief het prole­tariaat, vergiftigt. Hoewel de verzwakking van de greep van de ideologie van de heersende klasse, een resultaat van het ingaan in de periode van verval, één van de voorwaarden voor de revolutie is, is de ontbinding van dezelfde ideologie, op de manier zo als die nu plaatsvindt, een obstakel voor de ontwikkeling van het proletarisch bewustzijn.

Het is duidelijk dat de ideologische ontbinding eerst en vooral de klasse van de kapitalisten zelf aantast en door be­smetting ook de kleinburgerlijke lagen, die geen autonomie als klasse hebben. We kunnen zelfs zeggen, dat de laatste zich het meest met de ontbinding identifice­ren. Hun eigen toekomst is geen toekomst als klasse. Dit sluit perfect aan bij de belangrijkste oorzaak van de ideologische ontbinding: het ontbreken van elk onmid­dellijk perspectief voor de hele maat­schappij. Alleen het proletariaat draagt een perspectief voor de hele mensheid in zich. Zo beschouwd ligt de grootste bron van verzet tegen deze ontbinding in de rangen van het proletariaat. Dit betekent echter nog niet dat het proletariaat im­muun is, want het leeft naast de klein­burgerij, die één van de belangrijkste dragers van de infectie is. De verschil­lende elementen die de kracht van de arbeidersklasse bepalen in de directe confrontatie met de verschillende ideolo­gische aspecten van de ontbinding, zijn:

  • de solidariteit en collectieve actie, die geconfronteerd worden met de versplin­tering van het "bekijk het maar";

  • de noodzaak van organisatie botst met ontbinding, desintegratie van de relaties, die de basis van het sociale leven vormen;

  • het vertrouwen van het proletariaat in de toekomst en in eigen kracht, dat voortdurend bedreigd wordt door de wanhoop en het nihilisme, die overal in de maatschappij aanwezig zijn;

  • het bewustzijn, de helderheid, de sa­menhang van het denken, de drang naar theoretisch begrip, die zich een weg moeten banen tussen de vlucht in illusies, drugs, sekten, mysticisme, de afwijzing of vernietiging van het denken, alle zo karakteristiek voor ons tijdperk.

14) Eén van de factoren die de situatie verergert is het feit dat een groot deel van de generatie van jonge arbeiders de plaag van de werkloosheid ondergaat zonder dat ze zelfs maar de mogelijkheid hebben gehad om in gezelschap van ka­meraden tijdens het werk en in de strijd te ervaren wat het collectieve leven van de arbeidersklasse inhoudt. Hoewel deze werkloosheid, een direct resultaat van de huidige crisis, op zichzelf geen uiting van de ontbinding is, maken haar gevol­gen belangrijk deel uit van de ontbin­ding. Werkloosheid maakt over het alge­meen duidelijk dat het kapitalisme de arbeiders geen zekere toekomst kan bie­den. Maar ze is nu ook een krachtige factor in de "lompenproletarisering" van bepaalde delen van de klasse, vooral onder jonge arbeiders. Dit bedreigt de huidige en toekomstige politieke capaci­teiten van de klasse. Gedurende de gehe­le jaren tachtig hebben we een voortdu­rende stijging van de werkloosheid ge­zien, maar ook een volledige afwezigheid van belangrijke bewegingen, of pogingen daartoe, van de werklozen. In de jaren dertig, in het midden van de contrarevolutie, was het proletariaat, met name in de U.S.A., wel in staat deze vorm van strijd aan te gaan. Dit bewijst hoe groot de druk is die de werkloosheid door de ontbinding oplegt aan de ontwikkeling van het proletarisch bewustzijn.

15) Maar niet alleen door de werkeloos­heid drukt de ontbinding zwaar op de ontwikkeling van het proletarisch be­wustzijn. Zelfs als we het ineenstorten van het Oostblok en de doodstrijd van het Stalinisme terzijde laten, moeten we de moeilijkheden, die het proletariaat heeft gehad met het naar voren brengen van het perspectief van de vereniging van de strijd, niet vergeten; de ineen­storting van het Oostblok en de dood­strijd van het Stalinisme hebben boven­dien een flinke teruggang van het klas­sebewustzijn veroorzaakt (zie Internatio­nale Revue no. 12). Ondanks het feit dat de kwestie van de vereniging voordat het Oostblok ineenstortte inherent was aan de dynamiek van de strijd tegen de toenemende frontale aanvallen van het kapitaal, zijn de moeilijkheden die het proletariaat met de vereniging had, gro­tendeels gevolg van de druk door de ontbinding. Met name de aarzelingen van het proletariaat om de strijd op een ho­ger niveau te brengen, die een algemene eigenschap van de beweging van de klasse zijn, die Marx al analyseerde in «De 18e Brumaire», is versterkt door een gebrek aan zelfvertrouwen en vertrouwen in de toekomst, die de ontbinding de klasse inboezemt. Met name de ideologie van het `ieder voor zich', die vooral in de huidige periode naar voren komt, heeft het succes versterkt van de ver­deel-en-heers valstrikken, die de bour­geoisie de laatste jaren voor de arbei­dersstrijd heeft neergezet.

Gedurende de hele jaren tachtig heeft de ontbinding van de kapitalistische maatschappij dus een rem op de bewust­wording binnen de arbeidersklasse gezet. We hebben al eerder andere elementen geïdentificeerd die bijdragen aan het vertragen van dit proces:

  • het langzame ritme van de crisis zelf;

  • de zwakheid van de politieke organisa­ties, als gevolg van de organische breuk tussen de organisaties uit het verleden en de organisaties die opkwamen uit de historische heropkomst van de klasse-strijd aan het eind van de jaren zestig.

Het is echter ook noodzakelijk om re­kening te houden met de druk, die door de ontbinding van de maatschappij ge­creëerd wordt. Met het verstrijken van de tijd neemt de invloed van de eerste twee factoren af, maar neemt de invloed van de laatste factor toe. Het is dus van fundamenteel belang te begrijpen, dat hoe langer het duurt voordat het prole­tariaat het kapitalisme omverwerpt, hoe groter de gevaren en schadelijke effec­ten van de ontbinding zullen zijn.

16) We moeten het feit benadrukken dat de tijd niet langer in het voordeel van de arbeidersklasse is. Toen de maat­schappij enkel en alleen maar werd be­dreigd door de vernietiging in de imperi­alistische oorlog, was het voldoende de weg naar de oorlog te blokkeren. De so­ciale ontbinding kan, in tegenstelling tot de oorlog, waarvoor de arbeidersklasse achter de `idealen' van de bourgeoisie moet gaan staan, de mensheid vernieti­gen, zonder dat daarvoor de arbeiders­klasse gecontroleerd hoeft te worden. Evenals de strijd van de arbeiders zich niet kan verzetten tegen de gevolgen van de ineenstorting van de economie, staat hij ook machteloos, althans binnen dit systeem, tegen de oprukkende ont­binding. Hoewel de dreiging van de ont­binding verder weg lijkt te liggen, dan die van de wereldoorlog (waarvoor de voorwaarden nu niet aanwezig zijn), is het echter wel een veel verraderlijker dreiging. Het verzet van de arbeiders tegen de effecten van de crisis is niet langer vol­doende: alleen de kommunistische revolu­tie kan een eind aan deze dreiging maken. Het proletariaat mag niet verwachten en hopen te kunnen profiteren van de verzwakking die de ontbinding veroor­zaakt binnen de bourgeoisie zelf. Gedu­rende deze periode moet het de gevolgen van de ontbinding binnen de eigen ran­gen bestrijden, door alleen te vertrouwen op de eigen kracht, en op haar mogelijk­heden om als uitgebuite klasse collectief en solidair voor haar belangen te strij­den (hoewel de revolutionaire propaganda continu het belang van het gevaar van de sociale ontbinding moet benadrukken). Alleen in een voor-revolutionaire periode, als het proletariaat in het offensief is, als het direct en openlijk de strijd heeft opgenomen voor zijn eigen historische perspectief, zal het in staat zijn om som­mige gevolgen van de ontbinding, met name die van de ideologie van de bour­geoisie en van de krachten van het kapi­talisme, voor haar eigen doelen te ge­bruiken en ze tegen het kapitaal te ke­ren.

17) Het begrijpen van de historische dreiging, die het verschijnsel van de ontbinding voor de arbeidersklasse en de hele mensheid betekent, mag de klasse en de revolutionairen er niet toe brengen een fatalistische houding aan te nemen. Het historische perspectief staat vandaag de dag nog volledig open. Ondanks de zware slag die het ineenstorten van het Oostblok aan het bewustzijn van het pro­letariaat heeft toegebracht, heeft het geen belangrijke nederlagen op haar eigen strijdterrein geleden en is haar strijdbaarheid nog steeds intact. Boven­dien, en dit is het element dat in laatste instantie de uitkomst van de wereldsitua­tie zal bepalen, is de onverbiddelijk ver­ergerende kapitalistische crisis de be­langrijkste stimulans van de klassestrijd en de ontwikkeling van het proletarisch bewustzijn, de voorwaarde voor de moge­lijkheid tot verzet tegen het ideologische vergif van de sociale verrotting. Terwijl zij zich niet als klasse kan verzamelen op het terrein van de gedeeltelijke strijd tegen de effecten van de ontbinding, vormt de strijd tegen de directe gevol­gen van de crisis de basis voor de ont­wikkeling van de kracht en de eenheid van de klasse. Dit is zo, omdat:

  • terwijl de gevolgen van de ontbinding (zoals milieuvervuiling, drugs, onveilig­heid) alle lagen in de maatschappij op vergelijkbare wijze raken, en dus een vruchtbare grond voor interklassistische campagnes en mystificaties vormen (eco­logie, anti-kernenergie beweging, antiracistische mobilisaties, enzovoort), zijn daarentegen de economische aanvallen (dalende reële lonen, ontslagen, stijgend arbeidstempo, enzovoort) een direct re­sultaat van de crisis, die het proletariaat (de klasse die de meerwaarde produceert en het kapitalisme op dit terrein be­strijdt) direct en specifiek raakt;

  • in tegenstelling tot de ontbinding, die de bovenbouw van de maatschappij aantast, raakt de economische crisis direct de fundamenten waarop deze bovenbouw rust; het legt de wortel bloot van het barbarendom, waardoor het proletariaat zich bewust kan worden van de noodzaak om radicaal van systeem te veranderen, in plaats van te proberen enkele onder­delen ervan te verbeteren.

Echter, de economische crisis zal op zich de problemen, die het proletariaat nu en in de toekomst meer en meer moet confronteren, niet oplossen. Slechts door:

  • een bewustzijn over wat er op het spel staat in de huidige historische situatie, speciaal wat voor dodelijke gevaar de sociale ontbinding voor de mensheid be­tekent;

  • de vastbeslotenheid zijn klassestrijd voort te zetten, uit te breiden en te ver­enigen, de capaciteit om de vele valstrik­ken te ontwijken, die de bourgeoisie weet te zetten, ondanks haar ontbinding, zal de arbeidersklasse de aanvallen van de bourgeoisie één voor één kunnen beant­woorden en uiteindelijk tot het offensief kunnen overgaan en dit barbaarse sys­teem omvergooien.

De revolutionairen dragen de verantwoor­delijkheid om actief deel te nemen in de ontwikkeling van deze strijd van het proletariaat.

Mei 1990.

Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr.62 en in Wereldrevolutie nr. 45

 

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Verval van het kapitalisme [7]

Theoretische vraagstukken: 

  • Maatschappelijke ontbinding [8]

Internationale Revue 1992

  • 924 keer gelezen

Internationale Revue nr. 14

  • 705 keer gelezen

Internationale Revue 1993

  • 912 keer gelezen

Internationale Revue nr. 15

  • 828 keer gelezen

De ergste crisis in de geschiedenis van het kapitalisme

  • 3244 keer gelezen

Een steekhoudende bevestiging van het marxisme


Terwijl het kapitalisme de ernstigste crisis in zijn geschiedenis doormaakt verkondigen alle verdedigers van de gevestigde orde de dood van het marxisme, van de enige theorie die in staat is de werkelijkheid van deze crisis te begrijpen, en die haar ook voorzag. Zij wringen de laatste druppel uit die walgelijke en oude leugen die het marxisme gelijkstelt aan het stalinisme, en revolutie aan contra-revolutie. De heersende klasse wil zo het bankroet van het stalinistisch staatskapitalisme aankleden als het bankroet van het kommunisme en van zijn theorie, het marxisme. Het gaat hierbij om een van de meest gewelddadige ideologische aanvallen waaraan de arbeidersklasse in decennia is blootgesteld. Maar hysterische duivelbezwering van de burgerlijke broodschrijvers kan niet verhullen dat hun theorieën geheel niet in staat bleken de huidige economische ramp te verklaren. Daarentegen ziet de marxistische analyse van de kapitalistische crises zichzelf op verpletterende wijze bevestigd.

De onmacht van de burgerlijke ‘theorieën’


Het is opmerkelijk om te zien hoe de meest heldere ‘denkers’ en ‘commentatoren’ van de heersende klasse de omvang van de ramp die de planeet in haar greep heeft alleen nog maar kunnen gadeslaan, zonder dat zij in staat zijn om ook maar het begin van een verklaring ervoor te geven. Zij besteden er uren televisie aan en vullen er bladzij na bladzij mee in de dagbladen: de verwoestingen die armoede en ziekten in Afrika aanrichten; de vernietigende anarchie die het oude ‘Sovjet’-imperium met hongersnood bedreigt; de ecologische verwoesting van de planeet, die het overleven zelf van de menselijke soort in gevaar brengt; de schade die de drughandel veroorzaakt (die al dezelfde schaal heeft bereikt als de oliehandel); de absurditeit om akkerland in Europa braak te leggen, terwijl hongersnood zich over de wereld uitbreidt; de wanhoop en de sociale ontbinding die de voorsteden in de belangrijkste landen aantast; het alles doordringende gevoel dat de maatschappij nergens toe leidt... Al hun ‘sociologische’ en economische studies, op welk gebied ook, komen hierin overeen: het waarom en het waartoe van dit alles blijft een volslagen raadsel.
De minst kortzichtigen onder hen erkennen vagelijk, dat er aan de oorsprong van dit alles een of ander economisch probleem ligt. Zonder het met zoveel woorden te zeggen, zelfs zonder zich ervan bewust te zijn, komen zij tot die oude ontdekking van het marxisme, dat tot op de dag van vandaag de economie altijd al de sleutel is geweest tot de anatomie van het maatschappelijk leven. Maar dit draagt alleen maar bij aan hun verwarring. In het rommeltje dat hen als theoretisch kader dient blijft de blokkering van de wereldeconomie voor hen in nevelen gehuld.
De heersende ideologie berust op de mythe van de eeuwigheid van de kapitalistische productieverhoudingen. Maar het kleine beetje van haar filosofisch bouwwerk dat nog is overeind gebleven, zou voorgoed omvallen als ook maar voor één ogenblik zou worden ingezien dat deze verhoudingen (loonarbeid, winst, naties, competitie) niet alleen niet de enig mogelijke wijze van economische organisatie zijn, maar dat zij het onheil zijn geworden dat de oorsprong is van alle plagen die over een lijdende mensheid zijn gekomen.
Gedurende twintig jaar hebben de economen zich in een steeds minder begrijpelijke taal uitgedrukt om de voortdurende neergang van de wereldeconomie te ‘verklaren’. Die ‘verklaringen’ hebben alle twee kenmerken gemeen: de verdediging van het kapitalisme als het enig mogelijk systeem, en het feit dat de werkelijkheid met hen spotte zodra ze waren verkondigd.
Toen de ‘welvaart’ van de na-oorlogse wederopbouwperiode aan zijn eind geraakte kwamen er twee recessies: in 1967 en in 1970. Vergeleken met de economische aardbevingen die wij nadien hebben meegemaakt, lijken die recessies nu vrij onbeduidend, maar indertijd waren ze een relatief nieuw verschijnsel (1). Het spook van de economische crisis, dat men na de jaren 30 voorgoed uitgebannen waande, keerde terug om de burgerlijke economen nachtmerries te bezorgen (2). De werkelijkheid sprak voor zich: nadat de wederopbouw afgesloten was dook het kapitalisme nogmaals in een economische crisis. De cyclus die na 1914 het kapitalisme in zijn verval kenmerkt werd bevestigd: crisis - oorlog - wederopbouw - nieuwe crisis, ... De ‘deskundigen’ verklaarden dat dit helemaal verkeerd gezien was. Deze bevingen werden door niets anders veroorzaakt dan door ‘de starheid van het monetaire systeem dat van de tweede wereldoorlog was overgeërfd’: het beroemde accoord van Bretton-Woods, dat berust op de dollar-standaard en vaste wisselkoersen. En zo werd een nieuwe internationale muntsoort gecreëerd (de ‘speciale trekkingsrechten’ van het Internationale Monetaire Fonds), en mochten de wisselkoersen voortaan fluctueren.
Maar amper een paar jaar later werd het wereldkapitalisme opnieuw getroffen door twee recessies, die veel langer duurden en veel dieper waren dan de vorige: die van 1974-1975 en van 1980-1982. De ‘deskundigen’ vonden een nieuwe verklaring: de oorzaak waren de schaarse energievoorraden. Die nieuwe stuiptrekkingen werden ‘olie-crises’ genoemd. Voor de tweede maal werd uitgelegd dat het systeem zelf niets van doen had met die nieuwe moeilijkheden. Die waren het resultaat van de hebzucht van een paar Arabische oliesjeiks, of zelfs van de wraak van een paar onderontwikkelde ‘olielanden’. En, alsof zij zichzelf probeerden te overtuigen van de eeuwige vitaliteit van het systeem, werd het economisch ‘herstel’ van de jaren 1980 tot de terugkeer naar het ‘zuivere’ kapitalisme gedoopt. De ‘reaganomics’ zouden de privé-zakenman de vrijheid en autoriteit teruggeven die de staat hem ontnomen had, en dit zou tenslotte de volle creatieve krachten van het systeem de gelegenheid geven om los te barsten.
Privatisering – het genadeloos elimineren van niet-winstgevende bedrijven –, het vernietigen van arbeidsplaatsgaranties om ‘de vrije krachten van de markt’ de arbeidskracht te laten reguleren; de naakte bevestiging van het ‘onbeteugelde kapitalisme’ zouden allen tonen dat de fundamenten van het kapitalistische systeem gezond waren. Inderdaad boden die maatregelen het enig mogelijk perspectief voor het kapitalisme. Maar reeds in het begin van de jaren 1980 waren de economieën van de ‘derde wereld’ aan het instorten. In het midden van de jaren 1980 sloegen de Sovjet-Unie en de landen van het Oostblok de weg in naar het ‘liberalisme’, en trachtten zich te bevrijden van de meest starre vormen van hun extreem verstaatst kapitalisme. Het decennium eindigde met een nog grotere ramp toen het voormalig ‘Sovjet’-blok in een ongeëvenaarde chaos ten onder ging.
Aanvankelijk stelden de ideologen van de westerse democratieën dit alles voor als een bevestiging van de waarheid van hun evangelie: de Sovjet-Unie en het Oostblok stortten in elkaar omdat zij er niet in waren geslaagd om echt kapitalistisch te worden; de ‘derde wereld’-landen omdat zij het kapitalisme slecht hadden beheerd. Maar het begin van de jaren 1990 onthulde dat de economische crisis geweldige klappen toebracht aan de machtigste landen van de planeet die het hart van het kapitalisme vormen. In de frontlinie van die hernieuwde duik in de recessie stonden de kampioenen van het liberalisme: Groot-Brittannië en de Verenigde Staten van Amerika – juist die landen die werden verondersteld het voorbeeld te geven aan de rest van de wereld inzake de wonderen van de ‘vrije markteconomie’.
In het begin van 1992 zagen we de crème de la crème van het westers kapitalisme, de best geleide bedrijven ter wereld, aankondigen dat hun winsten wegsmolten en dat ze zich voorbereidden op tienduizenden ontslagen: IBM, ‘s werelds grootste computerfabrikant, die sinds zijn oprichting nooit verlies had geleden; Generaal Motors, ‘s werelds grootste industriële onderneming, waarvan de macht samengevat werd in de formule “wat goed is voor General Motors, is goed voor de Verenigde Staten”, kondigde de grootste verliezen aan die ooit in de geschiedenis van het kapitalisme zijn opgetekend: vier miljard dollar; United Technologies, één van Amerika’s grootste en modernste industriële groepen; Ford; Mercedes Benz, het symbool van de macht van het duits kapitaal, dat ermee pochte als enige autoproducent in de jaren 1980 nieuwe arbeiders in dienst te hebben genomen; Sony, de kampioen in dynamiek en efficiëntie op zijn Japans...
Voor wat betreft het bankwezen en de financiële sektoren, die de grootste ‘welvaart’ hadden ervaren in de jaren tachtig, en die het meest hadden geprofiteerd van de grootste spekulatiegolf en schuldenmakerij in de geschiedenis: zij zijn door de recessie in het hart getroffen, tot op het punt dat zij gevaar lopen in te storten, uitgeput door haar misbruik van krediet en schulden.
Sommige ekonomen schijnen dit misbruik pas vandaag te hebben ‘ontdekt’. In werkelijkheid is dit de reddingslijn geweest van de wereldeconomie gedurende de afgelopen twintig jaar: de vlucht in het krediet. De ‘machine om de problemen naar de toekomst te verschuiven’ is kapotgeslagen, verpletterd onder het gewicht van de opgehoopte schuldenlast (3).
Wat is er dan nog over van de verklaring dat de crisis werd veroorzaakt door ‘de starheid van het monetair systeem’, wanneer de anarchie van de wisselkoersen een hoofdfactor is geworden van de instabiliteit van de wereldeconomie? Wat is er over van al het gepraat over ‘olie-crisis’ als de olieprijzen verdrinken in een olietapijt van overproductie? Wat is er over van de redevoeringen over het ‘liberalisme’ en ‘de wonderen van de vrije markteconomie’, als de economie ineenstort temidden van een bittere handelsoorlog om de krimpende wereldmarkt? En wat kan de ‘verklaring’ waard zijn, dat de crisis wordt veroorzaakt door de schuldenlast, wanneer het precies deze schuldenmakerij is geweest die de stervende economie op de been heeft gehouden?
In het kapitalisme in verval zijn de economen hogepriesters van het absurde geworden. Zij kunnen de crisis evenmin verklaren als dat zij perspectieven voor de middellange of de lange termijn kunnen aangeven (4). Hun taak is om het kapitalisme te verdedigen en dit belet hen – hoe ‘intelligent’ ze ook mogen zijn – die meest elementaire werkelijkheid te begrijpen: het probleem van de wereldeconomie heeft niets te maken met dit of dat land in het bijzonder, of met deze of gene wijze van kapitaalbeheer. Het is het kapitalistisch systeem zelf dat het probleem vormt. Al hun ‘redenen’ en ‘ideeën’ zullen zonder twijfel de geschiedenis ingaan als enkele van de meest sinistere voorbeelden van de blindheid en de stupiditeit van een in verval geraakte klasse.

Het marxisme: de eerste samenhangende opvatting van de geschiedenis


Vóór Marx verscheen de menselijke geschiedenis over het algemeen als een reeks van min of meer onsamenhangende gebeurtenissen, die zich ontvouwen bij gratie van historische veldslagen of krijgstochten, of van de religieuze of politieke overtuigingen van de grote mannen van de wereldgeschiedenis. In laatste instantie moest de enige logische draad in de geschiedenis gezocht worden buiten de materiële wereld, in de etherische sferen van de goddelijke Voorzienigheid, of op zijn best in de ontwikkeling van Hegel’s ‘Absolute Idee’ (5). Vandaag zijn de ‘denkers’ en de economen van de heersende klasse hierin geen stap verder gekomen. Er zijn er zelfs die, sinds de ineenstorting van wat zij kommunisme noemen, met een karikatuur van Hegels denken voor de dag zijn gekomen en ‘het einde van de geschiedenis’ heeft verkondigd: nu alle landen de meest ontwikkelde vorm van het liberale ‘democratische’ kapitalisme hebben bereikt, en aangezien er niets kan zijn na het kapitalisme, zijn we aan het einde van de weg gekomen...
Met zulke ‘ideeën’ kunnen de chaos van vandaag, het vastlopen van de economie, de algemene ontbinding, enkel een mysterie van de Voorzienigheid blijven. Degenen die geloven dat er niets kan bestaan na het kapitalisme moeten wel in apathie en wanhoop over de mensheid, vervallen wanneer zij het verschrikkelijk bankroet in ogenschouw nemen dat het resultaat is van verscheidene eeuwen van kapitalistische heerschappij.
Voor het marxisme daarentegen zijn de gebeurtenissen van vandaag een verpletterende bevestiging van de historische wetten die het ontdekt en geformuleerd heeft. Vanuit het standpunt van het revolutionair proletariaat gezien is het kapitalisme niet eeuwiger dan welke uitbuitingswijze dan ook die eraan voorafgingen, zoals het feodalisme en de slavernij. Het marxisme onderscheidt zich inderdaad van de vroegere kommunistische theorieën doordat het het kommunistisch project baseert op een begrip van de dynamiek van de geschiedenis. Het kommunisme wordt historisch mogelijk omdat het kapitalisme zowel de materiële voorwaarden heeft geschapen die een werkelijke maatschappij van overvloed mogelijk maken, als de klasse die in staat is de kommunistische revolutie door te voeren: het proletariaat. De revolutie is een noodzaak geworden omdat het kapitalisme historisch in een doodlopend straatje is terechtgekomen.
Hoe meer die doodlopende weg de bourgeoisie en haar economen verontrust, des te meer dit de marxisten in hun revolutionaire overtuiging bevestigt.
Maar hoe verklaren marxisten deze historische ‘doodlopende weg’? Waarom zou het kapitalisme zich niet tot in het oneindige verder kunnen ontwikkelen?
Eén zin uit het Kommunistisch Manifest vat het antwoord samen: “De burgerlijke verhoudingen zijn te eng geworden om de door hen geschapen rijkdom te omvatten.”
Wat betekent dit? Wordt dit door de werkelijkheid bevestigd?

“De burgerlijke verhoudingen”


Eén van de valstrikken van de burgerlijke ideologie, waarin de economen zich zelf verstrikken, is het idee dat de kapitalistische verhoudingen ‘natuurlijk’ zijn. Egoïsme, hebzucht, huichelarij en de cynische gruwelijkheid van de kapitalistische uitbuiting zijn slechts de meest verfijnde vormen die de eeuwig ‘slechte menselijke aard’ aanneemt.
Maar wie ook maar oppervlakkig naar de geschiedenis kijkt, kan zien dat dit nonsens is. De huidige maatschappelijke verhoudingen beheersen het economisch leven pas zo’n 500 jaar, als we, net als Marx, het begin van hun heerschappij in de zestiende eeuw plaatsen, toen de ontdekking van Amerika en de explosieve uitbreiding van de wereldhandel die erop volgde, het de kapitalistische handelaars mogelijk maakten hun macht over het economisch leven van de planeet te vestigen. Daarvoor had de mensheid andere klassenmaatschappijen gekend, zoals het antieke slavernij en het feodalisme, en nog eerder leefde zij gedurende duizenden jaren onder verscheidene vormen van ‘primitief kommunisme’, in maatschappijen zonder klassen of uitbuiting.
“In de maatschappelijke productie van hun bestaan gaan de mensen bepaalde, noodzakelijke, van hun wil onafhankelijke verhoudingen aan, productieverhoudingen, die aan een bepaalde ontwikkelingstrap van hun materiële productiekrachten beantwoorden. Het geheel van die productieverhoudingen vormt de economische structuur van de maatschappij, de reële grondslag waarop een juridische en politieke bovenbouw gevestigd is en waarmee bepaalde maatschappelijke bewustzijnsvormen overeenkomen.” (Karl Marx, Voorwoord, 1859, tot de Bijdrage tot de kritiek van de politieke economie).
De burgerlijke verhoudingen, de kapitalistische productieverhoudingen en hun “juridische en politieke bovenbouw”, verre van eeuwige realiteiten, zijn niets anders dan een bijzondere, tijdelijke vorm van maatschappelijke organisatie, die “beantwoordt aan een bepaalde ontwikkelingstrap van [...] materiële productiekrachten”. Marx placht te zeggen dat de handmolen voor de slavernij staat, de watermolen voor het feodalisme en de stoommachine voor het kapitalisme.
Maar waaruit bestaan die verhoudingen? In de mythologie die het kommunisme met het stalinisme identificeert, is het gebruikelijk om de kapitalistische maatschappelijke verhoudingen te plaatsen tegenover de verhoudingen die in de zogenaamd kommunistische landen heersten. Het bepalende criterium zou de vraag zijn of het eigendom van de productiemiddelen in handen is van de staat of van privé-kapitalisten. Maar, zoals Marx en Engels al hadden aangetoond in hun strijd tegen het staatssocialisme van Lasalle, het feit dat een kapitalistische staat de productiemiddelen bezit maakt hem enkel tot ‘ideale totaal-kapitalist’.
Rosa Luxemburg, één van de grootste marxistische theoretici na Marx, benadrukt twee hoofdcriteria, twee aspecten van de maatschappelijke organisatie, die de bijzonderheden bepalen waarin de ene uitbuitingswijze zich onderscheidt van de andere: het doel van de productie en de banden die de uitgebuiten aan de uitbuiter binden. Deze criteria, die ruim vóór de revolutie in Rusland en haar nederlaag gedefinieerd werden, laten geen twijfel bestaan over de kapitalistische aard van de stalinistische economieën (6).

Het doel van de productie


Rosa Luxemburg vat de bijzonderheid van de kapitalistische productiewijze als volgt samen: “De slavenhouder kocht slaven voor het eigen gemak en als luxe; de feodale heer perste de horige boer zijn prestaties en afdragingen met hetzelfde doel af: om met zijn kliek een zwierig leven te kunnen voeren. De moderne ondernemer laat de arbeiders de voedingsmiddelen, kledingstukken en luxegoederen niet voor zijn eigen gebruik vervaardigen, maar hij laat hen waren voor de verkoop produceren, om deze voor geld in te lossen. En juist deze handel maakt hem tot kapitalist, zoals het de arbeiders tot loonarbeiders maakt.” (Rosa Luxemburg, Einführung in die Nationalökonomie, Kapitel IV, Lohnarbeit).
Het doel van de kapitalistische productie is de accumulatie van kapitaal, tot op het punt waarop, in haar vroege en radicale dagen, de puriteinse bourgeoisie de uitgaven van de uitbuitende klasse voor luxegoederen veroordeelde. Marx sprak over dergelijke uitgaven als ‘diefstal van kapitaal’.
De burgerlijke bureaucraten houden zich ten goede dat ze met hun regime geen kapitalistische doeleinden nastreven, en dat het inkomen van de ‘leiders’ de vorm van ‘lonen’ heeft. Maar het feit dat hun inkomsten worden verdeeld als vast inkomen (in dit geval valselijk loon genoemd) en voorrechten, in plaats van als aandelen-dividenden of individuele spaargelden, is niet van belang als het erom gaat te bepalen of de productiewijze kapitalistisch is of niet (7). Het inkomen van hoge staatsambtenaren komt er niet minder door het zweet en bloed van de arbeiders tot stand. De stalinistische ‘planning’ streefde dezelfde doelen na als de investeerders van Wall Street: voed de god van het ‘nationaal kapitaal’ met de meerarbeid die aan de uitgebuiten is onttrokken, vermeerder de macht van het kapitaal, en stel zijn verdediging tegen andere nationale kapitalen veilig. Het huichelachtige ‘Spartaanse’ gezicht dat de stalinistische bureaucraten opzetten, met name wanneer zij net aan de macht zijn gekomen, is niets anders dan een gedegenereerde karikatuur van het puritanisme uit het tijdperk van de kapitalistische oorspronkelijke accumulatie. Het is een karikatuur die misvormd is door het gangreen van het kapitalisme in verval: bureaucratie en militarisme.

De band tussen uitgebuiten en hun uitbuiters


De specifiek kapitalistische verhouding tussen uitgebuiten en uitbuiters bestaat ook in het stalinistisch staatskapitalisme en is er niet minder belangrijk.
In de antieke slavenhoudersmaatschappij werd de slaaf door zijn meester onderhouden, zoals die ook zijn dieren onderhield. De slaaf ontving van zijn uitbuiter het minimum aan bestaansmiddelen om in leven te blijven en zich voort te planten. Die hoeveelheid was relatief onafhankelijk van het werk dat hij verrichte. Zelfs als hij niet werkte, of als de oogst vernietigd werd, bleef de meester hem onderhouden, zoals hij ook een paard placht te onderhouden om het niet te verliezen.
Onder het feodalisme bleef de horige of lijfeigene persoonlijk aan zijn uitbuiter of aan diens eigendom gebonden, hoewel al minder strak dan de slaaf dat was geweest: een kasteel werd verkocht met inbegrip van het land eromheen, het vee en de aanhorige lijfeigenen. Het inkomen van de horige of lijfeigene was echter niet langer geheel onafhankelijk van zijn arbeid. Hij had recht op een percentage van het product van zijn arbeid.
Onder het kapitalisme is de uitgebuite proletariër een ‘vrije loonarbeider’. Maar die ‘vrijheid’ die door de burgerlijke propaganda zo wordt opgehemeld komt erop neer, dat er geen persoonlijke band tussen de uitbuiter en de uitgebuite bestaat. De arbeider behoort aan niemand toe, en is aan geen land of eigendom gebonden. Zijn banden met zijn uitbuiter zijn gereduceerd tot een puur commerciële transactie: hij verkoopt niet zichzelf maar zijn arbeidskracht. Zijn ‘vrijheid’ bestaat erin dat hij is gescheiden van zijn productiemiddelen. Het is de vrijheid van het kapitaal om hem overal uit te buiten; om hem naargelang de behoefte van het kapitaal te laten produceren. Het gedeelte van het product dat aan de arbeider toevalt – als hij er al recht op kan laten gelden – is onafhankelijk van het product van zijn arbeid. Zijn deel is het equivalent van de prijs van de enige waar die hij bezit en reproduceert: zijn arbeidskracht.
“De ondernemer koopt de arbeidskracht en betaalt net als iedere andere koper haar waarde, dat wil zeggen haar productiekosten, doordat hij de arbeider in de vorm van een loon een prijs betaalt, die het onderhoud van de arbeider dekt. Maar de gekochte arbeidskracht is in staat om, met behulp van de doorsnee-productiemiddelen die in de maatschappij worden aangewend, meer te produceren dan enkel de kosten voor het eigen onderhoud. Zoals we weten is dit juist een voorwaarde voor de hele transactie, die anders namelijk zinloos zou zijn: daarin bestaat immers de gebruikswaarde van de arbeidskracht als waar. Aangezien de waarde van het onderhoud van de arbeidskracht, net als bij iedere andere waar, bepaald wordt door de hoeveelheid arbeid die nodig is om haar te produceren, kunnen wij aannemen dat de voeding, kleding enz. die nodig zijn om hem dagelijks arbeidsgeschikt te houden, laten we zeggen, zes uur arbeid vereisen. De prijs van de waar arbeidskracht, dat wil zeggen haar loon, moet dus normaliter zes uur arbeid in geld bedragen. De arbeider werkt voor zijn ondernemer echter niet zes uur, maar langer; laten we zeggen bijvoorbeeld elf uur. Dan heeft hij in deze elf uur eerst in zes uur het ontvangen loon aan de ondernemer ‘teruggegeven’, en heeft hij hem bovendien nog vijf uur erop toegegeven, met andere woorden aan de ondernemer geschonken.” (Rosa Luxemburg, ibidem, p. 739).
Dit is loonarbeid.
De stalinisten beweren dat er onder hun regime geen uitbuiting bestaat, omdat er geen werkloosheid bestaat. In algemene zin is het waar dat onder de stalinistische regimes de werklozen ‘aan het werk gezet worden’. De arbeidsmarkt is een staatsmonopolie, waaronder de staat alles koopt dat op de markt verschijnt, in ruil voor miserabel lage lonen. Maar dit maakt de staat – de ‘collectieve kapitalist’ – niet minder tot koper en uitbuiter van arbeidskracht. Het proletariaat betaalt zijn gegarandeerde arbeidsplaats met de uitbanning van iedere sociale eis en met wrede levensomstandigheden. Het stalinisme is niet de opheffing van de loonarbeid, maar de totalitaire vorm ervan.
Vandaag zijn de economieën van de stalinistische landen niet bezig om ‘kapitalistisch te worden’. Zij proberen alleen om de meest rigide vormen van de verstaatsing van het kapitalisme in verval van zich af te werpen.
Productie uitsluitend voor de verkoop van waren om er kapitaal mee te accumuleren; arbeiders die beloond worden door loonarbeid: dit definieert klaarblijkelijk niet álle ‘verhoudingen van de burgerlijke maatschappij’, maar het stelt wel de meest kenmerkende van die verhoudingen in de schijnwerpers, die ons in staat stellen om te begrijpen waarom het kapitalisme tot de ondergang gedoemd is.

“De door hen geschapen rijkdom...”


In de nadagen van het feodalisme maakten de kapitalistische produktieverhoudingen  (“de verhoudingen van de burgerlijke maatschappij”) een gigantische stap vooruit mogelijk van de maatschappelijke produktiekrachten. In een tijd waarin de arbeid van één man nauwelijks meer mensen dan hemzelf kon voeden, en waarin de maatschappij nog was opgedeeld in een veelheid van zo goed als op zichzelf staande leengoederen, waren de ontwikkeling van de ‘vrije loonarbeid’ en de eenmaking van de ekonomie door de handel machtige faktoren van maatschappelijke ontwikkeling.
Eerst de bourgeoisie “heeft bewezen wat de werkzaamheid van de mensen tot stand kan brengen. Zij heeft heel andere wonderen gewrocht dan de egyptische pyramiden, de romeinse waterleidingen en de gotische kathedralen [...]. De bourgeoisie heeft in haar nauwelijks honderd jaar oude klasseheerschappij massaler en kolossaler produktiekrachten geschapen dan alle voorgaande generaties tezamen.” (Marx, Engels, Het kommunistisch manifest, 1848).
In tegenstelling tot de vóór-marxistische kommunistische theorieën, volgens welke het kommunisme op ieder moment in de geschiedenis mogelijk was, erkende het marxisme dat alleen het kapitalisme de materiële middelen voor een dergelijke maatschappij voortbrengt. Vóórdat de burgerlijke verhoudingen “te nauw” werden “om de door hen geschapen rijkdom te omvatten” waren zij in staat om ‘in bloed en slijk’ twee vitale voorwaarden voor de oprichting van een werkelijk kommunistische maatschappij te scheppen: een wereldwijd produktief netwerk (de wereldmarkt), en een voldoende ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit. Zoals we zullen zien, zou dit tot een nachtmerrie worden voor het overleven van het kapitaal zelf.
“De grootindustrie heeft de wereldmarkt in het leven geroepen, die door de ontdekking van Amerika werd voorbereid. [...] De behoefte aan een steeds uitgebreider afzet voor haar producten jaagt de bourgeoisie over heel de aardbol. Overal moet zij zich indringen, overal ontginnen, overal betrekkingen aanknopen. [...]  Zij dwingt alle naties zich de productiewijze van de bourgeoisie eigen te maken, indien zij niet te gronde willen gaan, zij dwingt hen de zogenaamde beschaving bij zichzelf in te voeren, dat wil zeggen bourgeois te worden. In één woord, zij schept zich een wereld naar haar eigen beeld.” (idem, p.31 en 33).
Die vereniging van de wereldeconomie was tegelijk een stimulans en een product van de grootste vooruitgang in de arbeidsproductiviteit die ooit was opgetreden. De aard van de kapitalistische verhoudingen zelf, de concurrent op leven en dood tussen de verschillende frakties van het kapitaal, op nationale en internationale schaal, dwingt hen tot een voortdurende wedloop in productiviteit. Het verlagen van de productiekosten om de concurrentiekracht te verhogen is een voorwaarde om op de markt te overleven (8).
Ondanks het neerdrukkend gewicht van de oorlogseconomie, die na de eerste wereldoorlog zo goed als permanent werd, en ondanks de irrationaliteit die het sinds de definitieve vorming van de wereldmarkt aan het begin van deze eeuw heeft ingevoerd als gevolg van zijn steeds moeilijker, tegenstrijdiger en steeds meer gemilitariseerd functioneren, is het kapitalisme de technische productiviteit van de arbeid blijven ontwikkelen (9).
Berekend is dat een Franse landarbeider omstreeks het jaar 1700 voor 1,7 persoon voedingsmiddelen produceerde, dat wil zeggen voor hemzelf en drie kwart van de voeding voor een ander persoon. In 1975 kon een Amerikaanse landarbeider voedingsmiddelen voor 75 personen produceren! In 1708 kostte de productie van honderd kilogram graan in Frankrijk 253 arbeidsuren; in 1984 slechts 4 arbeidsuren... Op industrieel vlak is de vooruitgang niet minder spectaculair geweest: de fabricage van een fiets kostte in Frankrijk in 1891 nog 1500 arbeidsuren; in de Verenigde Staten in 1975 kostte het nog maar 15 arbeidsuren. De productietijd van een gloeilamp werd in Frankrijk tussen 1925 en 1982 met meer dan een factor 50 verkleind; die van een radio met meer dan een factor 200 (10).
Gedurende het afgelopen decennium, dat een verscherping van handelsoorlogen heeft laten zien, die met de ineenstorting van het Oostblok alleen nog maar bitterder zijn geworden, hebben de computerisering en de toenemende invoering van robots in de industrie de productiviteitsontwikkeling nog meer versneld (11).
Maar deze voorwaarden die het mogelijk maken om de productie bewust en wereldwijd te organiseren voor de behoeften van de mensheid, en die het mogelijk maken binnen enkele jaren honger en armoede voorgoed van het aardoppervlak te doen verdwijnen door de vrije teugel te geven aan de ontwikkeling van de wetenschap en de andere productiekrachten; kortom, de materiële voorwaarden voor het kommunisme, zijn vanuit burgerlijk standpunt een ware kwelling. En vanuit het standpunt van de mensheid gezien wordt het voortbestaan van de burgerlijke productieverhoudingen een nachtmerrie.

“De burgerlijke verhoudingen zijn te eng geworden”


“Op een bepaalde trap van hun ontwikkeling komen de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak met de bestaande productieverhoudingen, of, wat niets anders dan een juridische uitdrukking ervoor is, met de eigendomsverhoudingen, waarbinnen zij zich tot dusver hadden bewogen. Van vormen van ontwikkeling der productiekrachten veranderen deze verhoudingen in kluisters ervan.” (Karl Marx, Voorwoord (1859) tot de Bijdrage tot de kritiek van de politieke economie)
In het geval van de vóórkapitalistische uitbuitingsmaatschappijen, evenals in het kapitalisme zelf, komt deze “botsing” tussen de “ontwikkeling van de productiekrachten” en de “eigendomsverhoudingen” tot uitdrukking in schaarste en hongersnood. Maar terwijl in de antieke slavenhoudersmaatschappij en onder het feodalisme de productieverhoudingen “te eng” waren geworden en de maatschappij zich materieel niet in staat zag om genoeg voedsel of goederen uit de natuur en de arbeid te produceren, treffen we in het kapitalisme een heel nieuw soort van blokkering van de economie aan: de ‘overproductie’.
“De maatschappij ziet zich plotseling in een toestand van tijdelijke barbaarsheid teruggebracht; een hongersnood, een algemene verdelgingsoorlog schijnen haar alle middelen van bestaan te hebben afgesneden; de industrie, de handel schijnen vernietigd, en waarom? Omdat zij teveel beschaving, te veel middelen van bestaan, te veel industrie, te veel handel bezit.” (Het kommunistisch manifest).
Wat Marx en Engels in het midden van de negentiende eeuw beschreven toen zij de handelscrises van het kapitalisme in zijn bloeiperiode analyseerden, is in zijn vervalperiode een chronische situatie geworden. Sinds de eerste wereldoorlog is de ‘overproductie’ van wapentuig een blijvende ziekte van het systeem geworden. Hongersnoden verspreiden zich in de onderontwikkelde landen terwijl terzelfder tijd de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie elkaar in de ruimtevaart beconcurreren met de duurste en hoogst ontwikkelde technologie. Ieder jaar na de crisis van 1929 hebben de Verenigde Staten een gedeelte van hun agrarische subsidies bestemd om de boeren te betalen voor het braakleggen van landbouwgronden (12).
Aan het eind van de jaren 1980, toen de secretaris-generaal van de Verenigde Naties aankondigde dat er meer dan dertig miljoen hongerdoden zouden vallen in Afrika, werd in de Verenigde Staten bijna de helft van de sinaasappelteelt verbrand. In het begin van de jaren 1990 begon de EEG met een enorm plan om 15% van de graanvelden braak te leggen. De nieuwe open recessie, die enkel een verscherping is van de crisis waarin het systeem wegzinkt sinds het einde van de jaren 1960, treft iedere sector van de economie, en over de hele wereld gaat het uit gebruik nemen van landbouwgronden vergezeld van de sluiting van mijnen en fabrieken.
Tussen de behoeften van de mensheid enerzijds en de middelen om die te bevredigen anderzijds grijpt een ‘onzichtbare hand’ in, die de kapitalisten ertoe dwingt om niet te produceren maar te ontslaan, en die de uitgebuiten dwingt om in armoede te leven. Die ‘onzichtbare hand’ is de ‘wonderbaarlijke markteconomie’, het zijn de kapitalistische productieverhoudingen die ‘te eng’ zijn geworden.
Hoe cynisch en genadeloos zij ook is, de kapitalistenklasse schept zo’n situatie niet met opzet. Zij zou niets liever willen dan dat de industrie en de landbouw naar hun volle vermogen produceren, om een almaar toenemende meerwaarde-massa aan de uitgebuiten te onttrekken; om zonder beperkingen te verkopen en tot in het oneindige winsten te accumuleren. Als zij dat niet doet, is dat omdat zij wordt gehinderd door de kapitalistische productieverhoudingen zelf. Zoals we hebben gezien produceert het kapitaal niet om menselijke behoeften te bevredigen, zelfs niet die van de heersende klasse. Het produceert om te verkopen. Maar omdat het kapitalisme is gebaseerd op de loonarbeid is het niet in staat aan zijn eigen arbeiders de middelen te verschaffen om alles te kopen dat het produceert – laat staan aan degenen die het kapitalisme niet uitbuit.
Zoals we eveneens al hebben gezien wordt dat gedeelte van de productie dat aan de arbeider toevalt niet bepaald door wat hij produceert, maar door de waarde van zijn arbeidskracht, en deze waarde (de arbeid die nodig is om de arbeidskrachten dagelijks te reproduceren) wordt voortdurend geringer, naarmate de productiviteit van de arbeid over het geheel genomen toeneemt.
Door het verminderen van de waarde van de waren stellen de toenamen van productiviteit de ene kapitalist in de gelegenheid om de andere zijn markten af te nemen, maar dit schept geen nieuwe markten. Integendeel, het doet de markt die door de producenten zelf wordt gevormd inkrimpen.
“Het consumptievermogen van de arbeiders wordt deels door de wetten van het arbeidsloon beperkt, deels door het feit dat zij alleen zolang worden gebruikt als hun arbeid winstgevend is voor de kapitalistenklasse. De uiteindelijke grond van alle werkelijke crises blijft altijd de armoede en de beperkte consumptie van de massa’s ten opzichte van de drift van de kapitalistische productie om de productiekrachten zodanig te ontwikkelen alsof alleen het absolute consumptievermogen van de maatschappij hun grens zou vormen.” (Karl Marx, Das Kapital, Band 3, Kapitel 30) Dit is de fundamentele tegenstelling die het kapitaal ertoe veroordeelt om in een doodlopend straatje te eindigen (13).
Het kapitalisme heeft deze tegenstelling, het onvermogen om zijn eigen markten te scheppen, van begin af aan met zich meegedragen. Eerst kon ze worden omzeild door aan de feodale markten te verkopen, dan door de verovering van koloniale markten. De jacht naar afzetmarkten dreef de bourgeoisie ertoe om zich overal en aan de hele planeet op te dringen. Toen eenmaal de wereldmarkt begin deze eeuw voltooid was en verdeeld tussen de grootmachten, leidde dit tot de eerste en later tot de tweede wereldoorlog om de herverdeling van de wereldmarkt.
Vandaag, twintig jaar na het respijt dat de heropbouw na de gigantische vernietiging van de tweede wereldoorlog aan het kapitalisme heeft gegeven, en na twintig jaar vluchten in het krediet – om de vervaldatum met krediet op krediet vooruit te schuiven – wordt het kapitalisme opnieuw geconfronteerd met zijn oude tegenspraak, en ditmaal met anderhalf arbeidsjaren aan schulden op de koop toe.
De beperktheid van de burgerlijke verhoudingen heeft tenslotte van de wereldeconomie een monster gemaakt: minder dan 10% van de bevolking produceert 70% van de rijkdom! In tegenstelling tot de lofzangen op toekomstige ‘wonderen van de markteconomie’ die de bourgeoisie plechtig ten gehore brengt aan het graf van het stalinisme, heeft de werkelijkheid in al haar verschrikkingen aangetoond dat het voortbestaan van de kapitalistische maatschappelijke verhoudingen de barbaarse gesel voor de mensheid is. Meer dan ooit vereist het naakte overleven van de mensheid de opkomst van een nieuwe maatschappij. Om uit het doodlopend straatje van het kapitalisme te ontsnappen, zal die nieuwe maatschappij op twee essentiële beginselen moeten worden gebaseerd:
– productie uitsluitend voor bevrediging van menselijke behoeften;
– afschaffing van de loonarbeid en het organiseren van de distributie allereerst afhankelijk van de bestaande rijkdom, en vervolgens – wanneer materiële overvloed is gerealiseerd – afhankelijk van de behoeften van ieder lid van de maatschappij.
Meer dan ooit opent de strijd voor een maatschappij gegrondvest op het oude kommunistische beginsel “van ieder naar vermogen, voor ieder naar behoefte” de enige uitweg voor de mensheid.

De binding van de economen aan de kapitalistische uitbuitingswijze verblindt hen en verhindert dat zij het bankroet ervan inzien en begrijpen. De revolte tegen de uitbuiting daarentegen stuwt het proletariaat op naar historische helderziendheid. Door zich op het standpunt van die klasse te stellen zijn Marx en de werkelijke marxisten in staat geweest om tot een coherente historische visie op te klimmen. Een visie die niet alleen in staat is te begrijpen wat het bijzondere van het kapitalisme is, ten opzichte van vroegere maatschappijen, maar ook om de tegenstellingen te begrijpen die van deze productiewijze net zozeer een doorgangsstadium maken als dat met alle voorafgaande productiewijzen het geval is geweest. Het marxisme plaatst de mogelijkheid en noodzakelijkheid van het kommunisme op een wetenschappelijke grondslag. Verre van dood en begraven – zoals de verdedigers van de gevestigde orde het willen hebben – is het marxisme actueler dan ooit.

RV, 6 maart 1992

(Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 69)

Noten

(1) In 1967 was het vooral Duitsland dat door de recessie getroffen werd. Voor het eerst sinds de oorlog stopte de groei van zijn Bruto Nationaal Product. Het ‘Wirtschaftswunder’ werd vervangen door een daling met 0,1% van het BNP. In 1970 waren de Verenigde Staten, de machtigste economie ter wereld, aan de beurt aan om een daling van de productie met 0,3% te ondergaan.
(2) In 1969 luidde de omslagtitel van het Frans economische tijdschrift L’expansion: Kan 1929 andermaal plaatsvinden?
(3) Volgens sommige schattingen beloopt het wereldtotaal van de schuldenlast 30.000 miljard dollar (Le Monde Diplomatique, februari 1992). Dit is het equivalent van zeven maal het Amerikaans jaarlijks BNP, of van anderhalf jaar werk voor de gehele mensheid (gerekend onder de huidige voorwaarden).
(4) In december 1991 presenteerde de OESO haar Economische perspectieven aan de pers. Zij kondigde een ophanden zijnde economisch herstel aan, onder andere aangemoedigd door een verlaging van de Duitse rentetarieven. Op dezelfde dag kondigde de Bundesbank een aanzienlijke... verhoging van de rente aan. De OESO moest haar voorspellingen onmiddellijk neerwaarts herzien, en benadrukte hoezeer onbekende grootheden dit tijdperk beheersen...
(5) Zie het artikel in deze aflevering Hoe het proletariaat Marx voor het kommunisme won.
(6) Economen hebben er moeite mee te begrijpen dat de kapitalistische aard van die economieën in feite alleen vanuit marxistisch standpunt begrepen kan worden.
(7) Dit onderscheid is wel van belang om het verschil in efficiëntie tussen het stalinistisch staatskapitalisme en de zogenaamde ‘liberale’ variant ervan te begrijpen. Zie hierover Stellingen over de economische en politieke crisis in de Sovjet-Unie en de Oost-Europese landen, in Internationale Revue, Nederlandstalige uitgave, nr. 12.
(8) In het geval van een land als de Sovjet-Unie, waar de binnenlandse concurrent wordt afgestompt door het staatsmonopolie, verschijnt de voortdurende druk om de productiviteit op te voeren op het vlak van de internationale militaire concurrent.
(9) Zie de IKS-brochure Crisis en verval van het kapitalisme.
(10) De gegevens over productiviteit zijn ontleend aan verscheidene werken van de Franse econoom Jean Fourastier.
(11) We kunnen een idee krijgen van de toename van de arbeidsproductiviteit door te kijken naar het aantal mensen dat geen productieve arbeid verricht maar ondersteund wordt door werkelijk productieve arbeid. De agrarische arbeiders, de industrie-arbeiders, de arbeiders in de dienstverlenende en de bouwsector, die goederen of diensten produceren voor consumptie of voor de productie van consumptiegoederen, maken het aan een toenemend aantal mensen mogelijk in leven te blijven zonder enige productieve arbeid te verrichten: het leger, de politie, de arbeiders in de wapenindustrie, een groot deel van de staatsbureaucratie, arbeiders in de financiële, bank-, marketing- en reclamesector enz. Het aandeel van de werkelijk productieve arbeid vermindert in de kapitalistische maatschappij voortdurend, ten gunste van activiteiten die vitaal zijn voor het overleven van ieder nationaal kapitaal, maar die nutteloos, dan wel schadelijk zijn vanuit het standpunt van de behoeften van de mensheid.
(12) Vanuit louter technisch oogpunt gezien zijn de Verenigde Staten in staat om de hele planeet van voedsel te voorzien.
(13) Dit is niet de enige tegenstelling die de marxistische analyse van de kapitalistische productieverhoudingen heeft blootgelegd: de wet van de tendentiële daling van de winstvoet; de tegenstelling tussen de behoefte aan almaar grotere investeringen en de vereisten van de kapitaalcirculatie; de tegenstelling tussen het wereldwijde karakter van de productie en de nationale toe-eigening van kapitaal, enzovoort. Die behoren alle tot de essentiële tegenstellingen, waarvan het marxisme heeft aangetoond dat zij in het leven van het kapitalisme zowel drijfveren zijn als tenslotte hinderpalen worden. Maar al die tegenstellingen worden alleen tot een werkelijke barrière voor de groei van het kapitaal, wanneer dit eenmaal op botst tegen de meest fundamentele oorzaak van de crisis: het onvermogen van het kapitalisme om zijn eigen markten te scheppen.

Economische wereldcrisis: Een beetje meer staat?

  • 8481 keer gelezen

In plaats van de zo vaak aangekondigde ‘heropleving’ te zien te geven zakt de wereldeconomie verder in de put. In het hart van de geïndustrialiseerde wereld drukken de ravages van het kapitalisme zich uit in miljoenen nieuwe werklozen en in een versnelde aftakeling van de levensvoorwaarden van de proletariërs die nog werk hebben.
Ze kondigen ons nochtans ‘nieuwe dingen’ aan. Omdat de oude recepten om de productieve activiteit aan te zwengelen machteloos gebleken zijn, kondigen de regeringen van de grote industrielanden (Clinton op kop) een ‘nieuwe’ doctrine aan: de terugkeer naar het fameuze ‘méér staat’. De ‘grote werken’, gefinancierd door de nationale staten, dat moet het nieuwe wondermiddel zijn waarmee opnieuw leven zal geblazen worden in de afgeleefde kapitalistische uitbuitingsmachine.
Wat schuilt er achter die verandering in de praatjes van de westerse regeringen ? Wat voor kans op succes heeft dat ‘nieuw’ beleid ?

De wereldeconomie zou zich volop in een heropleving moeten bevinden. Sinds twee jaar beloven de ‘deskundigen’ die regelmatig voor ‘over zes maanden’ (1). Het jaar 1992 wordt echter afgesloten met een rampzalige situatie. In het centrum van het systeem, in dit deel van de planeet dat totnutoe betrekkelijk gespaard gebleven was, lukt de economie van de landen die als eersten door de recessie sinds 1990 getroffen werden (Verenigde Staten, Canada, Groot-Brittannië) er nog steeds niet in zich weer op te werken (2), terwijl die van de andere mogendheden (de Europese landen en Japan) blijft ineenzakken.
Sinds 1990 is het aantal werklozen met 3,5 miljoen toegenomen in de Verenigde Staten, met 1 miljoen in Groot-Brittannië. In dat laatste land, dat zijn diepste en langste recessie beleeft sinds de jaren 30, is het aantal faillissementen in de loop van 1992 gestegen met 40%. Japan is pas ‘officieel’ in recessie geraakt, voor het eerst sinds 18 jaar (3). Hetzelfde geldt voor Duitsland, waar Kohl, ook al ‘officieel’, pas toegegeven heeft dat er recessie heerst. De vooruitzichten van de regering kondigen er een half miljoen nieuwe werklozen aan voor 1993, terwijl men schat dat in voormalig Oost-Duitsland 40 % van de actieve bevolking geen vaste baan heeft.
Maar onafgezien van die officiële verwachtingen worden de vooruitzichten voor de komende jaren het duidelijkst aangegeven door het schrappen van banen op massale schaal dat aangekondigd wordt in belangrijke sektoren zoals de staal- en autosector, of in spitssectoren zoals de informatica en de vliegtuigbouw. Eurofer, het organisme verantwoordelijk voor de staalsector in de EEG, kondigt aan dat er in de drie komende jaren 50.000 banen zullen wegvallen in die sector. General Motors, de grootste industriële onderneming ter wereld, die al de sluiting aangekondigd had van 21 fabrieken in diverse landen, laat nu weten dat het er 25 zullen zijn. IBM, de wereldreus van de informatica, die al 20.000 banen opgedoekt had in 1991 en begin 92 aankondigde dat er nog eens 20.000 zouden wegvallen, bericht nu dat het er in feite 60.000 zullen zijn. Alle grote constructeurs van civiele vliegtuigen kondigen ontslagen aan (Boeing, één van degenen die nog het minst getroffen worden door de crisis, voorzag dat 9.000 banen in de loop van 92 zouden wegvallen).
In alle landen (4) en in alle sektoren, de klassieke en de spitssectoren, de industriële en de dienstensectoren, zet de realiteit van de crisis zich onverbiddelijk door. Het wereldkapitalisme beleeft wel degelijk een recessie zonder voorgaande, zowel inzake diepte, geografische omvang als duur. Een recessie die, zoals we al vaak geschreven hebben, kwalitatief verschillend is van de vier recessies die er sinds het eind van de jaren 1960 aan voorafgegaan zijn. Een recessie die natuurlijk het chronisch onvermogen van het kapitalisme uitdrukt om zijn fundamentele historische tegenstellingen te boven te komen (het is niet in staat voldoende afzetmarkten te creëren om zijn productie van de hand te doen), maar die ook nieuwe moeilijkheden uitdrukt, gevolg van de ‘remedies’ van de laatste twintig jaar van vlucht vooruit in het krediet en in het maken van massale schulden (5).
De Amerikaanse regering heeft de laatste twee jaar haar best gedaan om de economische machine weer op gang te krijgen door de oude politiek toe te passen die erin bestaat het krediet te versoepelen door de interestvoeten te verlagen. Zo zijn in de Verenigde Staten de interestvoeten van de Federale bank meer dan 20 keer verlaagd, tot op het punt waarop een situatie ontstaan is waarin, rekening houdend met het inflatiepeil, een privé-bank geld kan lenen waarvoor – in reële termen – bijna geen interest moet betalen. Ondanks al die inspanningen blijft het elektro-encefalogram van de groei hopeloos plat. De Amerikaanse economie zit zo diep in de schulden dat het ‘gratis’ krediet door banken en bedrijven niet gebruikt is om te investeren, maar om wat af te betalen van hun vroegere leningen (6).
Nooit waren de economische vooruitzichten voor het kapitalisme zo somber als nu. Nooit moest zo’n flagrante onmacht vastgesteld worden. Het mirakel van de ‘reaganomics’, het mirakel van de terugkeer naar het ‘pure’ kapitalisme, dat zegevierde op de ruïnes van het kommunisme, eindigt op een compleet fiasco.


Meer staat?

 

Maar daar komt de nieuwe president, Clinton, met een oplossing voor de Verenigde Staten en voor de wereld: “De enige oplossing voor de president (Clinton) is die welke hij in haar grote lijnen gedurende heel zijn campagne geschetst heeft. Te weten: het stimuleren van de economie door de overheidsuitgaven voor de infrastructuur (wegennet, havens, bruggen), het onderzoek en de opleiding te vermeerderen. Zo zullen banen gecreëerd worden. Maar even belangrijk is dat die uitgaven zullen bijdragen tot een versnelling van de groei van de productiviteit op langere termijn, en van de reële lonen.” (Lester Thurow, een van de invloedrijkste economische raadgevers in de Amerikaanse democratische partij, in het Franse Le Monde van 17 november 1992) Clinton belooft zo dat de staat 30 à 40 miljard dollar in de economie zal pompen.
In Groot-Brittannië wordt de zeer conservatieve Major, die te kampen heeft met de eerste uitingen van een terugkeer van de strijdbaarheid van de arbeiders, eveneens geconfronteerd met het economisch bankroet. Ook hij geeft plots het liberaal, ‘anti-staat’ credo op en haalt Keynes van onder het stof. Hij kondigt een “strategie voor groei” en een injectie van 1,5 miljard dollar. En dan is het de beurt aan Jacques Delors, vertegenwoordiger van de EEG, die er bovendien op aandringt dat dat nieuw beleid moet vergezeld worden door een stevige dosis ‘samenwerking tussen de staten’: “Dat initiatief voor de groei is geen klassieke keynesiaanse relance. Het gaat er niet alleen om geld in het circuit te pompen. We willen vooral een signaal uitsturen om te zeggen dat de samenwerking tussen staten aan de orde is.” (Libération, 24 november 1992).
Op hetzelfde ogenblik besluit de Japanse regering massale steun te leveren aan de voornaamste sektoren van de economie (90 miljard dollar, of het equivalent van 2,5 % van het Bruto Intern Product).


Waar gaat het precies om?

 

De propaganda van de Democraten in de Verenigde Staten, en van sommige linkse partijen in Europa, stelt het voor als een verandering ten opzichte van de te ‘liberale’ politiek ten tijde van de ‘reaganomics’. Na het ‘minder staat’, zou het nu gaan om meer rechtvaardigheid door meer beroep te doen op de staat, die instelling die verondersteld wordt “de gemeenschappelijke belangen van heel de natie” te vertegenwoordigen.
In feite gaat het enkel om het voortzetten van de tendens die kenmerkend is voor het kapitalisme in verval, die erin bestaat beroep te doen op de macht van de staat om de economische machine draaiende te houden. Als die machine aan haar lot overgelaten wordt, is ze er steeds meer toe gedoemd vast te lopen als gevolg van de ontwikkeling van haar interne tegenstellingen.
In werkelijkheid is de kapitalistische economie, sinds de eerste wereldoorlog, sinds het overleven van elke natie afhangt van haar vermogen zich met geweld van een plaats te verzekeren op de wereldmarkt die definitief te klein geworden is, zich steeds verder blijven verstaatsen. De tendens tot staatskapitalisme is een universele tendens. Naargelang het land, naargelang de historische periodes, heeft die tendens andere ritmes en min of meer doorgedreven vormen aangenomen. Maar hij is nooit opgehouden zich verder door te zetten, zover dat de staatsmachine het hart zelf geworden is van het economisch en sociaal leven van alle naties.
Het Duits militarisme aan het begin van deze eeuw, het stalinisme, het fascisme van de jaren 1930, de grote werken van de New Deal in de Verenigde Staten vlak na de economische depressie van 1929, of die van het Volksfront in Frankrijk in dezelfde periode, zijn allemaal uitdrukkingen van dezelfde beweging van de verstaatsing van het maatschappelijk leven. Die evolutie houdt niet meer op na de tweede wereldoorlog. Integendeel. En de ‘reaganomics’, die zogezegd een terugkeer betekenden naar een ‘liberaal’, minder verstaatst kapitalisme, hebben die tendens niet onderbroken. Het ‘mirakel’ van de Amerikaanse heropleving in de loop van de jaren 1980 heeft geen andere basis dan de verdubbeling van het tekort op de staatsbegroting en een spectaculaire verhoging van de bewapeningsuitgaven. Na drie republikeinse presidentsmandaten vertegenwoordigde de bruto openbare schuld in het begin van de jaren 1990 bijna 60 % van het Amerikaans BIP (tegenover 40 % begin jaren 1980). Het financieren van die schuld slorpt op z’n eentje de helft van de nationale spaargelden op (7).
De politiek van ‘deregulering’ en ‘privatisering’ die in de loop van de jaren 1980 in al de industrielanden toegepast werd, vertaalde zich niet in het afnemen van het gewicht van de staat in het economisch beheer (8). Die politiek diende vooral als rechtvaardiging voor een heroriëntatie van de staatshulp naar de meest concurrentiekrachtige sektoren, voor het opdoeken van minder renderende bedrijven door het verminderen van bepaalde overheidstoelagen, voor een ongelooflijke concentratie van kapitalen (wat op het vlak van het beheer onvermijdelijk een toenemende fusie meebracht tussen de staat en het groot ‘privé’-kapitaal).
Op sociaal vlak hebben ze vergemakkelijkt dat de bedrijven hun toevlucht namen tot ontslagen, en tot het onzeker maken van de werkgelegenheid in het algemeen, en tot het verminderen van de zogenaamde ‘sociale’ uitgaven. Na een decennium van ‘anti-staats liberalisme’ is de greep van de staat op het economisch leven niet verminderd. Integendeel, hij is versterkt terwijl hij doeltreffender geworden is. Op dat vlak is het ‘meer staat’ dat nu aangekondigd wordt dus geen ommekeer, maar een verdere versterking van de tendens.


Waaruit bestaat dan de voorgestelde verandering?

 

De kapitalistische economie heeft in de jaren 1980 de grootste speculatie-orgie uit haar geschiedenis beleefd. Op het ogenblik waarop die ‘ballon’ die daarvan het gevolg is wordt afgelaten, is een versterking nodig van het bureaucratisch keurslijf om te proberen de gevolgen te beperken van de verwoestende kater die dat nalaat (9).
Maar de staten nemen ook steeds meer hun toevlucht in het bijdrukken van bankbiljetten. Omdat het ‘privé’ financieel systeem de uitbreiding van het krediet niet meer kan garanderen omdat het tot over de oren in de schulden steekt en omdat alle speculatieve waarden die het aangekocht had ineen gestort zijn, wil de staat de machine weer op gang trekken door geld in te pompen, door een kunstmatige markt te creëren. De staat zou ‘infra-structuren’ aankopen (wegennet, havens, bruggen), wat de economische activiteit zou richten op sektoren die productiever zijn dan de speculatie. En hij zou betalen... met papier, met geld dat zonder enige dekking door de centrale banken in omloop wordt gebracht.
In feite is het beleid van ‘grote werken’ dat nu voorgesteld wordt de laatste twee jaar voor een goed deel al toegepast door Duitsland met zijn inspanningen om de voormalige DDR ‘wederop te bouwen’. En we kunnen ons al een idee vormen van de gevolgen van zo’n beleid als we zien wat zich daar voorgedaan heeft. Die gevolgen zijn vooral van betekenis in twee domeinen: dat van de inflatie, en dat van de buitenlandse handel. In 1989 kende de bondsrepubliek de laagste inflatie van heel de wereld, minder dan de andere industrielanden. Vandaag ligt de inflatie er het hoogst van de zeven rijkste landen (10), op Italië na. Twee jaar geleden had de BRD het grootste handelsoverschot ter wereld, zelfs groter dan dat van Japan. Nu is het weggesmolten onder het gewicht van een toename met meer dan 50 % van zijn invoer.
Maar het geval van Duitsland is dat van een van de sterkste en financieel ‘gezondste’ landen ter wereld (11). In het geval van landen zoals de Verenigde Staten in het bijzonder, zal zo’n beleid op korte of langere termijn veel verwoestender gevolgen hebben (12). Het staats- en handelstekort, die twee chronische ziekten van de Amerikaanse economie sinds twintig jaar, bereiken er veel hogere niveaus dan in Duitsland. Ook als die tekorten vandaag betrekkelijk lager liggen dan bij het begin van de ‘Reaganpolitiek’, zou het verhogen ervan een dramatische weerslag hebben, niet enkel voor de Verenigde Staten, maar ook voor de wereldeconomie, in het bijzonder op het vlak van de inflatie en van de anarchie van de wisselkoersen van de munten.
Anderzijds is het Amerikaans financieel apparaat zo kwetsbaar dat een verhoging van de staatstekorten het met definitieve ineenstorting zou bedreigen. De staat heeft inderdaad sinds jaren systematisch de steeds belangrijker en talrijker faillissementen van banken en spaarkassen, die niet meer in staat waren hun schulden te betalen, voor zijn rekening genomen. Door opnieuw een beleid van staatstekorten te lanceren zou de regering de laatste en al zwakke waarborg verzwakken van een financiële orde waarvan iedereen weet dat ze aan alle kanten gebarsten is.


Meer samenwerking tussen de staten?

 

Het is geen toeval dat Delors zo aandringt op de noodzaak dat zo’n politiek van grote werken zou samengaan met meer “samenwerking tussen de staten”. Zoals de Duitse ervaring aantoont brengen nieuwe staatsuitgaven onvermijdelijk een heropleving mee van de invoer en dus een verdere verstoring van de handelsbalans. In de loop van de jaren 1930 ging de politiek van grote werken samen met een geweldige versterking van het protectionisme, tot de autarkie (gesoleerde zelfvoorziening) van Hitler-Duitsland toe. Diezelfde tendensen duiken vandaag weer op. Geen enkel land wil zijn tekorten vergroten om de economie van zijn buren en concurrenten te stimuleren. De taal die Clinton en zijn raadgevers gebruiken wanneer ze een krachtige versterking vragen van het Amerikaans protectionisme is op dat vlak bijzonder duidelijk.
De oproep van Delors is een vrome wens. Gezien de verergering van de economische wereldcrisis staat vandaag geen tendens tot meer “samenwerking tussen de staten” op de dagorde, maar integendeel de oorlog van allen tegen allen. Alle politieken van samenwerking, die nochtans dienen om gedeeltelijke allianties te vormen om beter op te kunnen tegen de andere concurrenten, stuiten voortdurend op de versterking van die innerlijke middelpuntvliedende krachten. De toenemende stuiptrekkingen die de EEG verscheuren, en waarvan het recente uiteenspatten van het Europees muntstelsel een van de meest spectaculaire uitdrukkingen was, getuigen daarvan. Hetzelfde geldt voor de spanningen binnen het vrijhandelsverdrag van de Verenigde Staten met Canada en Mexico, of voor de doodgeboren pogingen tot een gemeenschappelijke markt in zuidelijk Latijns-Amerika of van de landen van het ‘Andespakt’.
Het protectionisme is zich blijven ontwikkelen in de loop van de jaren 1980. Ondanks de praat over “vrij verkeer van goederen”, dat principe dat het westers kapitalisme zo rondgebazuind heeft als concretisering van de (burgerlijke) ‘mensenrechten’, zijn er voortdurend meer hinderpalen voor de wereldhandel bijgekomen (13). De genadeloze oorlog waarin de handels-
mogendheden tegenover elkaar staan, en waarvan de GATT ‘onderhandelingen’ maar een zeer klein deeltje zijn, heeft niet de neiging te verzachten maar wel te verscherpen. De versterking van de tendensen tot staatskapitalisme, gestimuleerd door het beleid van ‘grote werken’, zullen die enkel nog toespitsen.
De regeringen kunnen natuurlijk nooit werkeloos blijven toezien bij de rampzalige toestand van hun economie. Zolang het proletariaat er niet in slaagt de politieke macht van de wereldbourgeoisie definitief te vernietigen, zal die op een of andere manier de kapitalistische uitbuitingsmachine blijven beheren, hoezeer die ook in verval en ontbinding mag zijn.
De uitbuitende klassen plegen geen zelfmoord. Maar de ‘oplossingen’ die ze kunnen vinden hebben altijd twee hoofdkenmerken. Het eerste is dat ze altijd hun toevlucht nemen tot meer optreden van de staat, van de georganiseerde macht van de heersende klasse, de enige die in staat is met geweld het voortbestaan te garanderen van mechanismen die spontaan neigen tot verlamming en zelfvernietiging. Dat is het ‘meer staat’ van vandaag. Het tweede kenmerk is dat er in die ‘oplossingen’ als maar meer absurditeiten en afwijkingen zitten. Zo zien we vandaag dat de verschillende frakties van het wereldkapitaal, gegroepeerd rond hun achtereenvolgende staten, in de GATT-onderhandelingen met elkaar in de clinch gaan om uit te maken hoeveel miljoen hectaren landbouwgrond braak moet blijven liggen in Europa (de ‘oplossing’ van het ‘overproductieprobleem’ in de landbouw), terwijl tegelijkertijd op alle televisieschermen ter wereld, omwille van de oorlogspropaganda, één van de talloze hongersnoden in Afrika, namelijk die in Somalië, breed wordt uitgesmeerd.
Tientallen jaren lang hebben de stalinistische en ‘socialistische’ ideologieën er bij de arbeiders de leugen ingehamerd dat verstaatsing van de economie gelijkstaat met verbetering van de bestaansvoorwaarden van de arbeiders. Maar in een kapitalistische maatschappij kan de staat enkel de staat van het kapitaal zijn, de staat van de kapitalisten (of dit nu rijke eigenaars of dikke bureaucraten zijn). De onstuitbare versterking van de staat die ons aangekondigd wordt zal de arbeiders niets brengen dan meer ellende, meer onderdrukking, meer oorlog.

RV

(Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 72, 1e kwartaal 1993)


Noten

 

(1) In december 1991 was in nr. 50 van de Economische vooruitzichten van de OESO te lezen: “Elk land zou zijn vraag moeten zien toenemen, temeer daar er in de andere landen min of meer tegelijkertijd een vergelijkbare expansie zal optreden: een heropleving van de wereldhandel is in zicht [...]. De versnelling van de activiteit zou zich moeten voordoen in het voorjaar van het jaar 1992 [...]. Die evolutie zal geleidelijk aan een toename van de werkgelegenheid en een heropleving van de investeringen van de bedrijven meebrengen...”. We moeten opmerken dat diezelfde deskundigen op hetzelfde moment al moesten vaststellen dat “De groei van de activiteit in de zone van de OESO in het tweede semester van 1991 zwakker lijkt dan wat de Economische vooruitzichten van juli voorzagen...”.
(2) De weinige tekenen van heropleving die zich totnutoe voorgedaan hebben in de Verenigde Staten zijn erg kwetsbaar en lijken meer op een tijdelijke vertraging in de val, gevolg van de wanhopige pogingen van Bush tijdens de verkiezingsperiode, dan op de aankondiging van een echte omkering van de tendens.
(3) De technische definitie van de intrede van een recessie (volgens Amerikaanse criteria) is twee opeenvolgende trimesters van negatieve groei van het BIP (bruto intern product, dat wil zeggen het totaal van de productie, de lonen van de staatsbureaucratie inbegrepen die verondersteld wordt het equivalent van haar loon te produceren). Gedurende het tweede en derde trimester van 1992 daalde het Japans BIP met 0,2 en 0,4%. Maar over dezelfde periode bedroeg de daling van de industriële productie ten opzichte van het vorig jaar meer dan 6%.
(4) We komen hier niet terug op de evolutie van de toestand in de landen van de ‘derde wereld’ waarvan de economieën sinds het begin van de jaren 80 voortdurend blijven ineenzakken. Maar het is interessant enkele elementen te geven over de evolutie van de landen die voorheen ‘kommunistisch’ genoemd werden, landen wier toegang tot de ‘markteconomie’ voorspoed had moeten brengen en veranderen in rijke markten voor de westerse economieën. De ontwrichting van de voormalige Sovjet-Unie werd begeleid door een economische catastrofe zonder voorgaande in de geschiedenis. Eind 1992 bereikte het aantal werklozen er al 10 miljoen en de inflatie neemt er toe met een jaarritme van 14.000%, een cijfer dat geen commentaar behoeft. De economie van alle landen van Oost-Europa is in recessie, en die van het verst gevorderde onder hen, Hongarije, dat als eerste begonnen was met de ‘kapitalistische hervormingen’ en gemakkelijker zou moeten kunnen genieten van de deugden van het liberalisme, wordt geteisterd door een vernietigende golf faillissementen. De werkloosheid bereikt er officieel 11% en men verwacht dat die in het komende jaar zal verdubbelen. Wat het laatste bastion van het zogenaamde ‘reële socialisme’ betreft, Cuba, daar bedraagt de jaarproductie in 1992 nog de helft van die in 1989! Alleen China vormt nog een uitzondering: vertrekkend van een bijzonder laag niveau (de industriële productie van de Volksrepubliek ligt amper hoger dan die van België), bereikt de groei er nu betrekkelijke hoge cijfers, die de expansie aangeven van de zones die ‘openstaan voor de kapitalistische economie’ waar de massa kredieten die Japan er in pompt opgebrand wordt. Ook de uitzonderlijke groei in de vier kleine draken van ‘kapitalistisch’ Azië (Zuid-Korea, Taiwan, Hong-Kong en Singapore) begint op zijn beurt af te nemen.
(5) Zie vooral Een recessie niet zoals de anderen en Catastrofe in het hart van de geïndustrialiseerde wereld, in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 70 en 71.
(6) De totale schuld van de Amerikaanse economie (regering, bedrijven en particulieren samen) stemt overeen met bijna twee jaar nationale productie.
(7) In concrete termen wil de ontwikkeling van de openbare schuld, fenomeen dat bijzonder kenmerkend is voor dit decennium, zeggen dat de staat de verantwoordelijkheid voor zijn rekening neemt een regelmatig inkomen te leveren, een deel van de maatschappelijke meerwaarde, onder de vorm van interesten op een groeiende hoeveelheid kapitaal die onder de vorm van ‘staats-obligaties’ geïnvesteerd wordt. Dat wil zeggen dat de kapitalisten hun inkomsten meer en meer halen uit de belastingen die door de staat geheven worden, en niet meer uit het resultaat van de uitbating van ondernemingen die hen toebehoren. We moeten opmerken dat voor de EEG het bedrag van de openbare schuld in percentage van het BIP groter is dan van de Verenigde Staten (62%).
(8) Zelfs als we het puur kwantitatief bekijken, als we het gewicht van de staat in de economie meten aan het percentage dat de uitgaven van de overheidsadministratie vertegenwoordigen in het bruto binnenlands product, is dat vandaag nog hoger dan in het begin van de jaren 1980. Toen Reagan verkozen werd, bedroeg dat cijfer zo’n 32%, nu Bush president af is, overschrijdt het de 37%.
(9) Het bankroet van de Amerikaanse banken en spaarbanken, de problemen van de Japanse banken, de ineenstorting van de beurs van Tokio (al even zwaar als de krach van 1929), het failliet van een groeiend aantal bedrijven die zich bezighouden met het beheer van kapitalen op de beurs enz. zijn de eerste rechtstreekse tekenen van die kater na de speculatieve zotternij. Alleen de staten kunnen het hoofd bieden aan de financiële rampen die er het gevolg van zijn.
(10) De Verenigde Staten, Japan, Duitsland, Frankrijk, Italië, Groot-Brittannië en Canada.
(11) Bovendien heeft de regering er zich daar op toegelegd het staatstekort te financieren door haar toevlucht te nemen tot internationale leningen, terwijl ze zich inspande om de inflatie onder controle te houden door de (hoewel steeds minder doeltreffende) beperking van de uitbreiding van de geldmassa en het aanhouden van zeer hoge interestvoeten.
(12) In landen zoals Italië, Spanje of België heeft de schuldenlast van de staat zo’n peil bereikt (meer dan 100% van het BIP voor Italië, 120% voor België) dat zo’n beleid gewoonweg ondenkbaar is.
(13) Die hinderpalen voor de handel nemen niet zozeer de vorm aan van douanetarieven dan wel van regelrechte beperkingen: invoerquota, akkoorden inzake zelfbeperking, ‘anti-dumping’ wetgeving, reglementering van de kwaliteit van de producten, enzovoort. “Het gedeelte van de handel dat aanleiding geeft tot niet-tarifaire maatregelen is sterk toegenomen, zowel in de Verenigde Staten als in de Europese gemeenschap, die samen bijna 75 % vertegenwoordigen van de invoer in de OESO-zone (brandstoffen uitgezonderd).” (OESO, Vooruitgang van de structurele hervorming: een overzicht, 1992).

Theoretische vraagstukken: 

  • Economie [3]

Internationale situatie: Een ommekeer in de situatie

  • 2432 keer gelezen

Van Somalië tot Angola, van Venezuela tot Joegoslavië, van hongersnoden tot moordpartijen, van staatsgrepen tot ‘burgeroorlogen’: de draaikolk van de versnelde ontbinding van alle radertjes van de kapitalistische maatschappij brengt voortdurend nieuwe ravage voort. Overal ontbreken de beloofde voorspoed en vrijheid op het appel. Maar bovendien zaait het kapitalisme overal dood en vernieling, het ontketent militarisme, stort het de massa van de overgrote meerderheid van de wereldbevolking in teloorgang, ellende en dood, en voert het massale aanvallen uit op de levensvoorwaarden van het proletariaat in de grote stedelijke en industriecentra.

Chaos, leugens en imperialistische oorlog

Ook de vurigste verdedigers van de bestaande orde zijn meer en meer gedwongen toe te geven dat de ‘nieuwe wereldorde’ niets anders is dan algemene chaos. Beter nog: omdat ze de aftakeling in alle landen van alle aspecten van het politieke, economische en sociale leven net meer kunnen verbergen, wedijveren kranten, radio, tv en woordvoerders van de heersende klasse er nu in die realiteit te ‘onthullen’. Politieke schandalen, etnische volkerenmoord, deportaties, repressie en razzia’s, pogroms en rampen van allerlei aard, epidemieën en hongersnood, alles is er bij. Maar die al te werkelijke gebeurtenissen worden niet uitgelegd voor wat ze zijn, nl. gevolgen van de wereldcrisis van het kapitalisme (1), nee, ze worden telkens voorgesteld als een soort van fataliteit.
Wanneer ze de honger toont in Somali, de moordpartijen van de ‘etnische zuivering’ in Joegoslavië, de deportatie en de lijdensweg van de bevolking in de zuidelijke republieken van de voormalige USSR, of de politieke koehandel, geeft de propaganda de bestaande verrotting weer. Maar ze doet dat zonder enig verband te leggen tussen die fenomenen, om er zo een gevoel van machteloosheid mee op te wekken en de bewustwording te verhinderen dat het de kapitalistische productiewijze in haar geheel is die verantwoordelijk is voor die toestand, tot in de meest verrotte aspecten ervan, en dat de bourgeoisieën van de grote kapitalistische landen de grootste schuld dragen.
De ontbinding is het resultaat van het vastlopen van alle raderen van de maatschappij: een algemene crisis van de wereldeconomie, die meer dan 25 jaar geleden begon, en het ontbreken van enig vooruitzicht om uit die crisis te geraken. En de grootmachten die bij het einde van het stalinisme beweerden dat een ‘periode van vrede en voorspoed’ begon, worden meegesleurd in een ongebreideld ieder-voor-zich dat die sociale ontwrichting onderhoudt en nog versterkt, zowel op binnenlands als op internationaal vlak.
Op het vlak van de binnenlandse situatie in de industrielanden doen de nationale bourgeoisieën hun best om de uitingen van de ontbinding in te perken en ze tegelijk te gebruiken om het staatsgezag te versterken (2). Dat heeft de Amerikaanse bourgeoisie gedaan tijdens de rellen in de lente 1992 in Los Angeles, waarbij ze zich zelfs kon veroorloven het moment waarop ze uitbraken en de omvang ervan te bepalen (3). Dat heeft de Duitse bourgeoisie gedaan sinds de herfst met het voeren van een enorme campagne rond de ‘jacht op vreemdelingen’. Ze controleert de gebeurtenissen, lokt ze soms zelfs onderhands uit, om de versterking van de ‘immigratiecontrole’ door te drukken, dat wil zeggen haar eigen ‘jacht op vreemdelingen’. Ze probeert de bevolking in het algemeen en de arbeidersklasse in het bijzonder te mobiliseren voor het beleid van de staat, door betogingen te organiseren ter verdediging van de ‘democratie’.
Op internationaal vlak zijn de industrielanden steeds minder ‘bondgenoten’ sinds de discipline is weggevallen in het Westers blok die nodig was tegenover het Russisch imperialistisch blok en ook tengevolge van het verergeren van de crisis die hen treft, in het hart van de wereldeconomie. Ze worden meegesleept in een verbeten confrontatie tussen hun tegengestelde kapitalistische en imperialistische belangen. Ze zijn niet op weg naar ‘vrede’ maar scherpen het militaire spanningen aan.

Somalië: voorspel voor moeilijker interventies

Sinds meer dan anderhalf jaar gooit Duitsland olie op het vuur in Joegoslavië. Door de oprichting van een onafhankelijk Slovenië en Kroatië te steunen verbrak het de status-quo die borg stond voor de Amerikaanse heerschappij over de Middellandse zee. Sinds het uitbreken van het conflict proberen de Verenigde Staten de uitbreiding van een door Duitsland gedomineerde invloedszone te verhinderen. Na hun verholen steun aan Servië, met het saboteren van de ‘Europese initiatieven’ die de US-heerschappij relatief verzwakt zouden hebben, schakelen de Verenigde Staten nu een hogere versnelling in. De Amerikaanse militaire tussenkomst zal geen ‘vrede’ brengen in Somali. Ze zal evenmin leiden tot het afremmen van de hongersnood die onder meer dit land, in een van de meest misdeelde streken ter wereld, teistert. Somali is enkel een oefenterrein voor militaire operaties van grotere omvang die de Verenigde Staten voorbereiden en die in de eerste plaats gericht zijn tegen de grootmachten, in de eerste plaats Duitsland, die in staat zijn hen hun oppergezag op het wereldtoneel te betwisten.
De ‘humanitaire actie’ van de grootmachten is opnieuw enkel een voorwendsel dat dient om “de smerige imperialistische belangen te maskeren die hun tot actie aanzetten en waarvoor ze elkaar verscheuren, [...] om hun eigen verantwoordelijkheid voor de bestaande barbaarsheid met een rookgordijn te verbergen en de nieuwe ontwikkelingen daarvan goed te praten.” (4). De raid van de Amerikaanse strijdkrachten in Somali heeft niets te maken met de ellende, de honger en de bloedbaden die dat land teisteren. Net zo min als de Golfoorlog twee jaar geleden iets te maken had met het lot van de plaatselijke bevolking, wier situatie sinds de eerste ‘zege’ van de ‘nieuwe wereldorde’ er alleen maar erger op geworden is.
De ‘coalitie’ onder Amerikaanse knoet tijdens de Golfoorlog had de concurrenten tot de orde geroepen. Die is echter de laatste twee jaar weer uiteengevallen en de Verenigde Staten hebben moeite om hun ‘wereldorde’ in stand te houden. Die ontaardt meer en meer in een kakofonie. Opgejaagd door de ademnood en het failliet van hele delen van haar economie heeft de Amerikaanse bourgeoisie een nieuw grootscheeps offensief nodig die haar militair overwicht te bewijst om verder haar dictaten te kunnen opleggen aan haar voormalige ‘bondgenoten’.
De eerste fase van dit offensief bestaat erin klappen toe te brengen aan de aanspraken van het frans imperialisme door de operaties in Somali onder uitsluitend Amerikaanse controle te plaatsen. De Franse strijdkrachten van Djibuti krijgen de rol toebedeeld van kleine, ondoeltreffende figurant zonder reële rol in Mogadisju. Maar die eerste fase is pas de eerste voorbereidingsronde naast de noodzaak van een interventie in voormalig Joegoslavië, in Bosnië, die massaal zal moeten zijn wil ze doeltreffend zijn zoals de chefs van de generale staf van het Amerikaans leger, met name Colin Powell, één van de bazen van de Golfoorlog (5) sinds de zomer van 1992 verklaard hebben. De Hoorn van Afrika is door zijn geografische positie dan wel een strategische zone van aanzienlijk belang, maar de omvang van de US-operatie (6), de enorme aandacht die ze krijgt in de media dienen vooral om belangrijker operaties te rechtvaardigen en voor te bereiden, in de Balkan, in Europa dat de centrale inzet is van de imperialistische confrontatie, zoals gebleken is in beide wereldoorlogen.
De Verenigde Staten zijn niet van plan Somali te bedekken met een bommentapijt zoals met Irak gebeurde (7), maar ze zullen ook niets doen om de bloedbaden en de honger in het gebied in te dijken. Hun doel is in de eerste plaats proberen een beeld op te hangen van een ‘schone oorlog’, beeld dat ze nodig hebben om voldoende steun van de bevolking te krijgen voor moeilijker, duurder en langduriger interventies. Verder willen ze de franse bourgeoisie, en achter haar de Duitse en de Japanse, waarschuwen dat zij, de Verenigde Staten, van plan zijn hun leiderschap niet uit handen te geven. Lang op voorhand voorbereid, dient ze tenslotte, zoals elke actie ‘om de orde te handhaven’, om de oorlogsvoorbereidingen te versterken, in dit geval de ontplooiing van een Amerikaanse militaire actie in Europa.
Het Frans-Duits bondgenootschap begrijpt dat en eist, met name via Delors, een verhoging van de deelname van troepen uit Europese landen aan de interventie in Joegoslavië. Niet om de vrede te herstellen zoals hij beweert, maar om militair op het terrein aanwezig te zijn tegenover het initiatief van de Verenigde Staten. Van zijn kant stuurt Duitsland, voor het eerst sinds de tweede wereldoorlog, 1.500 man buiten zijn grenzen. Dat is in feite, onder de dekmantel van het ‘aanvoeren van levensmiddelen’ naar Somalië, een eerste stap naar een rechtstreekse deelname aan de conflicten. Het is een boodschap aan de Verenigde Staten over de wil van Duitsland binnenkort militair present te zijn op het slagveld van voormalig Joegoslavië. Het is een nieuwe stap die gezet zal worden in die confrontatie, met name op militair vlak, maar ook inzake het geheel van de aspecten van de kapitalistische politiek. En de verkiezing van Clinton in de Verenigde Staten, al verandert die niets aan de voornaamste keuzes van de strategie van de Amerikaanse bourgeoisie, is een uiting van het keerpunt dat zich voordoet in de internationale situatie.
 

Clinton: een gespierder beleid

In 1991, enkele maanden na de ‘zege’ van ‘woestijnstorm’, en ondanks een daling van zijn populariteit die te maken had met de verergering van de crisis in de Verenigde Staten, kon Bush vooruitzien op een probleemloze herverkiezing. Clinton heeft het tenslotte gehaald omdat hij beetje bij beetje de steun gekregen heeft van belangrijke frakties van de Amerikaanse bourgeoisie. Dat bleek onder meer uit de steun van invloedrijke persorganen, en daarna uit de welbewuste sabotage van Bush’ campagne door de kandidatuur van Perot. Die werd een tweede keer in het strijdperk gebracht om rechtstreeks tegen Bush op te komen. Met het onthullen van het ‘Irakgate’ schandaal (8) en het beschuldigen van Bush, voor het oog van tientallen miljoenen tv-kijkers, omdat hij Irak zou aangemoedigd hebben Koeweit binnen te vallen, liet de Amerikaanse bourgeoisie de overwinnaar van ‘woestijnstorm’ weten waar hij naar toe ging: de deur uit. De betrekkelijke brede marge waarmee Clinton van Bush won toonde dat de wil te veranderen ruim in de meerderheid was binnen de amerikaanse bourgeoisie.
Het was in de eerste plaats omwille van de omvang van de economische catastrofe dat de meerderheid van de Amerikaanse bourgeoisie zich na enkele aarzelingen uitsprak voor het opbergen van haar ideologische façade, van een liberalisme dat machteloos gebleken was om de economische afgang te stuiten, en dat daarvoor zelfs verantwoordelijk geacht werd. Met de open recessie sinds 1991 was de bourgeoisie gedwongen het failliet uit te spreken van dat onaangepast ultra-liberalisme om een toenemende interventie van de staat te kunnen rechtvaardigen die nodig geworden was om de resten van het productief en financieel apparaat te redden dat aan alle kanten lekken vertoonde. Zij schaarde zich in grote meerderheid achter de praat van Clinton over de noodzaak van ‘meer staat’ omdat die beter overeenstemde met de realiteit van de toestand dan die van Bush, die in het verlengde bleef van de ‘reaganomics’ (9).
In de tweede plaats lukte de Bush-administratie er niet in het initiatief van de Verenigde Staten te behouden in de wereldarena. Tijdens de Golfoorlog kon ze nog de eensgezindheid bereiken van de Amerikaanse bourgeoisie rond de onbetwiste rol van militaire wereldsupermacht die de Verenigde Staten speelden in het voorspel tot en bij het voeren van die oorlog. Maar daarna raakte ze in ademnood en vond de middelen niet meer voor een even spectaculaire en doeltreffende interventie om zich op te dringen aan de potentiële rivalen van de Verenigde Staten.
In Joegoslavië, waar de Verenigde Staten vanaf de zomer van 1992 een interventie van de luchtmacht overwogen in Bosnië, staken de Europeanen stokken in de wielen. Met de ‘verrassingsreis’ van Mitterrand naar Sarajevo kon met name de Amerikaanse ‘humanitaire’ campagne die bombardementen op dat moment voorbereidde de pas afgesneden worden. Bovendien maakt de warboel van gewapende frakties en de geografische ingewikkeldheid elke militaire operatie veel gevaarlijker. Ze vermindert met name de doeltreffendheid van de luchtmacht, de voornaamste troef van het Amerikaans leger. De Bush-administratie heeft de nodige middelen niet kunnen ontplooien. Als toen het tot een nieuw actie kwam in Irak, met het neutraliseren van een deel van het luchtruim van dat land, gaf dat toch niet de gelegenheid voor nieuw machtsvertoon omdat Saddam Hoessein dit keer niet op de provocatie inging.
Door de verkiezingen te verliezen kan Bush ook dienen als zondebok voor de tegenvallers in het beleid van de Verenigde Staten, zowel inzake de alarmerende economische balans als de middelmatige balans inzake het militair leiderschap op wereldvlak. Door zich als verantwoordelijke te laten aanduiden, levert hij een laatste dienst, omdat zo verborgen kan worden dat geen ander beleid mogelijk was en dat het systeem zelf definitief verziekt is. Voor een bourgeoisie die te maken heeft met een ‘publieke opinie’ die ontgoocheld is door de rampzalige economische en sociale resultaten van de jaren 1980 en die meer dan sceptisch staat tegenover de ‘nieuwe wereldorde’, betekent de aflossing door Clinton na twaalf jaar republikeins bewind bovendien een dosis verse zuurstof voor de geloofwaardigheid van de Amerikaanse ‘democratie’.
De bourgeoisie kan er verder volledig op betrouwen dat de Democratische Partij de toename van de militaire interventies zal aankunnen. Die heeft daar een nog degelijker ervaring mee dan de Republikeinen, want zij regeerde het land voor en tijdens de wereldoorlog, zij ontketende en voerde de oorlog in Vietnam en zwengelde onder Carter eind jaren 1970 de bewapeningspolitiek opnieuw aan.
Met Clinton probeert de Amerikaanse bourgeoisie een keerpunt te bewerkstelligen, in de eerste plaats tegenover de economische crisis, en ook om te proberen op imperialistisch terrein haar leiderschap over de wereld te behouden tegenover de tendens tot vorming van een rivaliserend blok, aangevoerd door Duitsland.

Het falen van ‘Europa 1993’

Voor de ineenstorting van het Oostblok waren de verschillende akkoorden en instellingen die een zekere mate van eenheid verzekerden tussen de verschillende landen van Europa duurzaam omdat er, onder de Amerikaanse ‘paraplu’, een gemeenschappelijk belang van die landen bestond tegenover de dreiging die uitging van het Russisch imperialistisch blok. Met het wegvallen van die dreiging heeft de ‘Europese eenheid’ haar bindende kracht verloren en het fameuze ‘Europa van 1993’ is aan het verkommeren.
In plaats van de ‘economische en monetaire unie’ waarin het ‘verdrag van Maastricht’ een beslissende etappe moest zijn, en die eerst alle landen van de ‘Europese economische gemeenschap’ moest groeperen, om daarna nog andere landen te integreren, zien we een ‘Europa met twee snelheden’ ontstaan. Aan de ene kant is er het verbond tussen Duitsland en Frankrijk, waartoe ook Spanje, België en deels Italië overhellen, dat aandringt op het nemen van maatregelen om het hoofd te bieden aan de Amerikaanse en Japanse concurrentie en dat zich op militair vlak probeert te onttrekken aan de Amerikaanse voogdij (10). Aan de andere kant staan de andere landen, met Groot-Brittannië op kop, en ook Nederland, die zich verzetten tegen die sterke opkomst van Duitsland in Europa en die vasthouden aan het verbond met de Verenigde Staten. Zij zijn vastbesloten zich met alle middelen te verzetten tegen de opkomst van een rivaliserend blok.
Uit de Europese topconferenties, de ratificering door de parlementen en de referenda blijkt geen grotere eenheid en harmonie tussen de nationale bourgeoisieën van de verschillende landen van Europa. De noodzaak te kiezen tussen het verbond met de Verenigde Staten, die de eerste wereldmacht blijven, of met hun uitdager, Duitsland, leidt tot als maar heviger ruzies, tegen de achtergrond van een economische crisis zonder voorgaande en een maatschappelijke ontbinding waarvan de rampzalige gevolgen zich in het hart van de ontwikkelde landen beginnen te doen voelen. In die ruzie proberen ze de schijn op te houden van een debat tussen ‘democratieën’ die tot een ‘dialoog’ willen komen om een ‘terrein van overeenstemming’ te vinden. Maar de moordende oorlog in voormalig Joegoslavië, aangewakkerd door de botsing tussen de grootmachten achter de rivaliteit tussen de nieuwe ‘onafhankelijke’ staten (11), levert er een eerste bewijs van dat de ‘eenheid’ van de ‘grote democratieën’ een leugen is en toont de onmenselijkheid waartoe zij in staat zijn om hun imperialistische belangen te verdedigen (12). Niet alleen woedt de oorlog voort in Bosnië, maar hij dreigt ook uit te breiden naar Kosovo en Macedonië waar de bevolking dan op haar beurt zou meegesleurd worden in de draaikolk van die barbaarsheid.
Europa, plaats waar de rivaliteit tussen de voornaamste mogendheden samenvloeit, bekleedt natuurlijk een centrale plaats in de tendens tot vorming van een Duits blok, en voormalig Joegoslavië is er het Europees militair ‘laboratorium’ van. Maar heel de planeet is het theater van de spanningen tussen de nieuwe imperialistische polen, spanningen die bijdragen tot het aanwakkeren van de gewapende conflicten in de ‘derde wereld’ en in het voormalig ‘sovjet’-blok.

De toename van ‘lokale conflicten’

Met de ineenstorting van de oude ‘wereldorde’ hebben de oude lokale conflicten niet opgehouden te bestaan. Dat bewijst bv. de situatie in Afghanistan of in Koerdistan. Maar bovendien ontstaan nieuwe conflicten, nieuwe ‘burgeroorlogen’ tussen lokale fracties van de bourgeoisie die voordien gedwongen werden samen te werken voor eenzelfde nationaal belang. Het ontstaan van nieuwe spanningshaarden blijft echter nooit een strikt lokale situatie. Elk conflict wekt onmiddellijk de hebzucht op van frakties van de bourgeoisie in de buurlanden, en, in naam van etnische tegenstellingen, grensgeschillen, religieuze ruzies, het ‘gevaar van wanorde’ of welk voorwendsel dan ook, worden allen, van de kleinste lokale potentaat tot de grootmachten meegetrokken in de spiraal van de gewapende confrontatie. Eender welke ‘lokale’ of ‘burgeroorlog’ mondt onvermijdelijk uit op een confrontatie tussen de imperialistische mogendheden.
De spanningen zijn in het begin niet noodzakelijk verbonden met de belangen van die kapitalistische mogendheden. Maar door de opeenvolging van stappen in de ‘logica’ van de kapitalistische oorlog draait het er steeds op uit dat ze er zich mee moeien, al was het maar om te verhinderen dat hun concurrenten het doen en dat die punten zouden scoren die van tel zouden zijn in de algemene krachtsverhouding.
Zo komen de Verenigde Staten tussen – of volgen ze op de voet – de ‘lokale’ situaties die hun belangen kunnen dienen tegenover hun potentiële rivalen. In Afrika, in Liberia, is de oorlog tussen rivaliserende bendes vandaag uitgegroeid tot de speerpunt van het Amerikaans offensief om Frankrijk te verjagen uit zijn ‘achtertuin’ in Mauretanië, Senegal en Ivoorkust. In Zuid-Amerika hebben de Verenigde Staten een welwillende neutraliteit behouden tijdens de staatsgreep in Venezuela die tot doel had Carlos Andres Perez omver te werpen, een vriend van Mitterrand en wijlen Willy Brandt, lid van de Socialistische Internationale, en voorstander van het behoud van de invloed van Frankrijk, Spanje, en ook van Duitsland. In Azië schenken de Verenigde Staten bijzondere aandacht aan de pro-Chinese politiek van de rode Khmers, omdat ze hopen China in hun invloedssfeer te houden, liever dan te zien dat het Japan in de kaart speelt.
De grootmachten worden er eveneens toe gebracht zich te mengen in de confrontaties tussen regionale sub-imperialismes die door hun geografische ligging, hun omvang of hun atoombewapening zwaar doorwegen op de imperialistische krachtsverhouding op wereldvlak. Dat is het geval met het Indisch subcontinent, waar een rampzalige toestand heerst die in elk land allerlei rivaliteiten opwekt tussen frakties van de bourgeoisie, zoals blijkt uit de recente slachting van ‘moslims’ in India. Die rivaliteiten worden op de spits gedreven door de confrontatie tussen India en Pakistan, waarbij Pakistan de ‘moslims’ in India steunt, terwijl India de revolte in Kasjmir aanwakkert tegen de Pakistaanse regering. Het in vraag stellen van de oude internationale bondgenootschappen van India met de Sovjet-Unie en Pakistan met China en de Verenigde Staten, brengt die laatsten ertoe de conflicten niet te kalmeren, maar juist het risico te nemen van ze te doen ontvlammen.
De grootmachten worden ook aangetrokken door nieuwe conflicten die ze in ‘t begin noch gewenst, noch aangestookt hebben. In de landen van het voormalig Oostblok, en vooral op het grondgebied van de voormalige Sovjet-Unie, nemen de spanningen tussen de republieken voortdurend toe. Elke republiek heeft af te rekenen met nationale minderheden die hun ‘onafhankelijkheid’ uitroepen, milities vormen, en openlijk of onderhands gesteund worden door andere republieken: de Armeniërs in Azerbeidzjan, de Tsjetsjenen in Rusland, de Russen in Moldavië en Oekraïne, de fracties in de ‘burgeroorlog’ in Georgië, enz. Het zint de grootmachten niet zich te mengen in het moeras van die lokale conflicten, maar het feit dat tweederangsmogendheden zoals Turkije, Iran en Pakistan azen op delen van de oude Sovjet-Unie, of het feit dat Rusland zelf meer en meer verscheurd wordt door felle strijd tussen ‘conservatieven’ en ‘hervormers’, opent de weg op een verbreding van de conflicten.
Op de ontbinding die de tegenstellingen aanscherpt en die rivaliteit en conflicten opwekt, kunnen de frakties van de bourgeoisie, van de kleinste tot de machtigste, enkel antwoorden met militarisme en oorlogen.

Oorlog en crisis

De kapitalistische regimes van het stalinistisch type, die voortkwamen uit de contra-revolutie in de jaren 1920-1930 in Rusland en die een starre en totaal gemilitariseerde vorm van staatskapitalisme invoerden, zijn ineengestort. De bureaucraten van gisteren beschilderen hun nationalisme van altijd met een laagje ‘onafhankelijkheid’ en ‘democratie’, maar ze hebben, vandaag evenmin als gisteren, iets anders te bieden dan corruptie, gangsterisme en oorlog.
Het is nu de beurt aan de kapitalistische regimes van het westers type, die beweerden het bewijs geleverd te hebben van hun economische superioriteit, van de ‘zege van het kapitalisme’, om meegesleurd te worden in de ineenstorting van het systeem: ongeziene vertraging van hun economie, drastische afslanking van hun winsten, werkloosheid voor tientallen miljoenen arbeiders en bedienden, onophoudelijk voortwoekerende aftakeling van de arbeidsomstandigheden, de behuizing, het onderwijs, de gezondheidszorg en de veiligheid.
Maar in die landen, in tegenstelling tot die van de ‘derde wereld’ en van het voormalig Oostblok, is het proletariaat niet bereid zonder verpinken de dramatische gevolgen te ondergaan die deze ineenstorting heeft voor hun levensvoorwaarden. Dat bleek in de herfst van 1992 al bij de formidabele woede-uitbarsting van de arbeidersklasse in Italië.

Naar een heropleving van de strijd van de arbeidersklasse

Na drie jaar van passiviteit vormden de betogingen, werkonderbrekingen en stakingen van honderdduizenden arbeiders en bedienden in Italië in de herfst van 1992 het eerste teken van een verandering van aanzienlijk belang. De arbeidersklasse reageerde tegen de meest brutale aanvallen sedert de tweede wereldoorlog. Over alle sektoren en streken heen heeft ze er gedurende enkele weken aan herinnerd dat de economische crisis alle arbeiders op dezelfde manier behandelt door overal haar levensvoorwaarden aan te vallen, maar vooral dat zij, allen samen, over alle verdelingen heen die het kapitalisme hen opdringt, een sociale kracht zijn die zich kan verzetten tegen de gevolgen van die crisis.
De initiatieven die de arbeiders in de stakingen namen, hun massale deelname aan de protestbetogingen tegen het soberheidsplan van de regering, en de bronca, het protest tegen de officiële vakbonden die dat plan steunden, hebben bewezen dat het proletariaat zijn vermogen om zich te verzetten nog volop behouden heeft. Ook als de bourgeoisie het initiatief in handen heeft weten te houden en ook als de massabeweging van het begin nadien afgebrokkeld is, blijft van deze eerste belangrijke strijd van het proletariaat sinds 1989 in de industrielanden één feit overeind: de terugkeer van de strijdbaarheid van de arbeiders.
De gebeurtenissen in Italië geven zo een nieuwe etappe aan opdat de arbeidersklasse, door de strijd weer op te nemen op een terrein dat gemeenschappelijk is voor allen, het verzet tegen de crisis, weer vertrouwen zou krijgen in haar vermogen de aanvallen van het kapitalisme te beantwoorden en een nieuw vooruitzicht te openen.
De black-out van de informatie over de gebeurtenissen in Italië, tegenover de publiciteit die de ‘staking van de staalarbeiders’, de ‘staking in de vervoersector’ en de ‘staking in de openbare diensten’ kregen tijdens de grote vakbondsmaneuvers in de lente van 1992 in Duitsland (13), is een aanwijzing dat het in de beweging in Italië inderdaad om een opkomst van de arbeiders gaat. Toen de Duitse bourgeoisie er vorig jaar in slaagde elk initiatief van de arbeiders te verstikken, werd haar operatie breed uitgesmeerd in de media van de internationale bourgeoisie. In de herfst van 1992 kreeg de Italiaanse bourgeoisie, via die black-out op het nieuws, de steun van de internationale bourgeoisie, die de reactie van de arbeiders tegen de soberheidsmaatregelen – die de Italiaanse staat niet meer kon verwachtte en vreesde.
Maar die beweging is enkel een eerste stap naar het weer opleven van de internationale klassenstrijd. Italië is het land waar het proletariaat de grootste ervaring van heel de wereld heeft inzake arbeidersstrijd en het grootste wantrouwen tegenover de vakbonden. In andere Europese landen is dat nog helemaal niet het geval. Op dat vlak zullen de arbeidersreacties elders in Europa, of in de Verenigde Staten, niet onmiddellijk even radicaal en massaal zijn als in Italië.
Ook in Italië is de beweging trouwens al gauw op haar beperkingen gestuit. Enerzijds heeft het massaal verwerpen van de grote vakbonden door de arbeiders in deze beweging getoond dat, ondanks de breuk van drie jaar, de langdurige ervaring van de arbeidersklasse van confrontaties met de vakbondsideologie niet verloren gegaan is. Maar anderzijds verwachtte de bourgeoisie zich aan die verwerping. Zij heeft ze gebruikt om de arbeiderswoede toe te spitsen op spectaculaire acties tegen de vakbondsleiders, ten koste van een breder verzet tegen de maatregelen en tegen het staatsapparaat in zijn geheel, alle aanhangsels van de vakbonden inbegrepen.
In plaats dat de arbeiders de strijd collectief in handen namen in algemene vergaderingen waar zij kunnen beslissen over de doeleinden en de middelen van hun acties, hebben ‘radicale’ organismen van basissyndicalistische aard het botvieren van de ontevredenheid georganiseerd. Door bouten en stenen te gooien naar de vakbondsleiders hebben ze de valstrik in stand gehouden van de valse tegenstelling tussen basissyndicalisme en officiële vakbonden, hebben ze verwarring gezaaid en de massale mobilisatie en de eenheid gebroken die nodig zijn om doeltreffend verzet te ontwikkelen tegen de aanvallen vanwege de staat.
De arbeidersstrijd in Italië geeft dus een heropleving aan van de strijdbaarheid met moeilijkheden waarmee de arbeidersklasse overal zal af te rekenen krijgen, met op de eerste plaats de vakbonds-ideologie, officieel of van de ‘basis’, en het corporatisme, de beroepsgebondenheid.
De atmosfeer van ontreddering en verwarring die in de arbeidersklasse verspreid werd door de ideologische kampagnes over het ‘failliet van het kommunisme’, het einde van het marxisme en van de klassenstrijd, weegt nog door, en de strijdbaarheid is enkel de eerste voorwaarde om met die atmosfeer te breken. De arbeidersklasse moet er zich ook van bewust worden dat haar strijd inhoudt dat ze alles in vraag stelt, dat ze de confrontatie moet aangaan met het kapitalisme als wereldsysteem dat de planeet beheerst, een systeem in crisis dat ellende, oorlog en vernietiging in zich draagt.
Vandaag begint de passiviteit tegenover de beloften van ‘vrede’ van het zegevierend kapitalisme af te brokkelen. ‘Woestijnstorm’ heeft ertoe bijgedragen de leugen van die ‘vrede’ te ontmaskeren.
De deelname aan oorlogen van de legers van de grote ‘democratische’ landen, zoals in Somalië en voormalig Joegoslavië, is minder makkelijk te ontmaskeren. Zij beweren tussen te komen om de ‘bevolking te beschermen’, om ‘voedsel aan te voeren’. Maar dat het aanvallen regent op de levensvoorwaarden van de arbeidersklasse schept een atmosfeer waarin het ‘humanitair’ alibi voor het zenden van troepen, overladen met de duurste, meest gesofistikeerde en moorddadigste wapens, ertoe zal bijdragen om die ‘humanitaire’ leugen te doorzien, te begrijpen dat de ‘democratische’ legers hetzelfde ‘vuile werk’ doen als al die bendes, milities en legers van diverse soorten en horizonten die zij zeggen te bestrijden.
Wat de belofte van ‘voorspoed’ betreft, zijn de catastrofe en de ongeziene verergering van de economische crisis bezig de laatste voorbeelden van landen waar de levensvoorwaarden nog relatief gespaard gebleven waren, zoals in Duitsland, Zweden of Zwitserland, te verscheuren. De massale werkloosheid treft nu sektoren met hooggeschoolde arbeidskrachten, die totnutoe het minst getroffen werden, maar die zich nu met tienduizenden aansluiten bij de tientallen miljoenen werklozen in de regio’s van de wereld waar het proletariaat het talrijkst is en het meest geconcentreerd.
De heropleving van de klassenstrijd in de herfst van 1992 in Italië wijst op een nieuwe opkomst van de strijdbaarheid van de arbeiders. De ontwikkeling van de crisis, met het militarisme dat meer en meer alomtegenwoordig is in het sociaal klimaat van de industrielanden, zal ertoe bijdragen dat de komende belangrijke klassegevechten, die zonder twijfel zullen uitbreken, zullen uitmonden op een ontwikkeling van het bewustzijn in de arbeidersklasse van de noodzaak haar eenheid te versterken en, met de revolutionaire organisaties, zo weer het perspectief te smeden van een waarachtig kommunisme.

(Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 72, 1e kwartaal 1992)

Noten

(1) Zie artikel over de economische crisis in deze aflevering.
(2) De bourgeoisie probeert zich te verzetten tegen de ontbinding die haar maatschappelijke orde verstoort. Maar ze is een klasse die compleet niet in staat is de fundamentele oorzaak ervan weg te nemen omdat haar eigen systeem van uitbuiting en winst eraan ten grondslag ligt. Ze kan niet de tak afzagen waarop ze zelf zit.
(3) Zie Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 71, 4e kwartaal 1991.
(4) Zie Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 71, 4e kwartaal 1991. Ofwel, zoals het Franse Libération van 9 december 1992 schrijft: “Zo heeft een zeer hoge verantwoordelijke van de missie van de Verenigde Naties in Somalië die anoniem wenst te blijven, gisteren de kern van zijn gedachten verwoord: ‘De Amerikaanse interventie stinkt naar arrogantie. Er is met niemand overleg gepleegd. Die ontscheping is al geruime tijd voorbereid, het humanitaire dient enkel als alibi. In feite testen ze hier, zoals anderen een serum uitproberen op dieren, hun doctrine uit voor het oplossen van toekomstige lokale conflicten. Maar zoals ze zelf toegeven kost deze operatie vier- tot zeshonderd miljoen dollar in haar eerste fase. Met de helft van die som kan ik zonder één soldaat de gezonde stabiliteit herstellen in Somalië.”
(5) Colin Powell verklaarde in september 1992 dat hij tegen de interventie in Joegoslavië was.
(6) Volgens bronnen uit de omgeving van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties was er voor de interventie om voedsel te brengen 5.000 man nodig. De Verenigde Staten stuurden er 50.000...
(7) Door de bombardementen vielen bijna 500.000 doden en gewonden.
(8) Dit schandaal, zo genoemd naar analogie met het ‘Watergate’ schandaal dat Nixon ten val bracht en met ‘Irangate’ dat Reagan aan het wankelen bracht, onthulde onder andere de omvang van de financiële hulp die de Verenigde Staten via een Italiaanse bank aan Irak gaven in het jaar voorafgaand aan de Golfoorlog. Irak gebruikte die hulp om zijn onderzoek en infrastructuur te ontwikkelen om over het atoomwapen te kunnen beschikken...
(9) Zie artikel over de economische crisis in deze aflevering.
(10) Zoals de oprichting van een Frans-Duits legerkorps en ook het plan om een gezamenlijk Italiaans-Frans-Spaans luchtvaartmacht van de marine te vormen.
(11) Zie Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 70 en 71 over de oorlog in Joegoslavië en de verantwoordelijkheid van de grootmachten.
(12) Wat de economische akkoorden aangaat, die zijn geenszins het bewijs van een werkelijke samenwerking of van overeenstemming tussen nationale bourgeoisieën, net zo min als de economische concurrentie automatisch politieke en militaire meningsverschillen meebrengt. Vóór de ineenstorting van het Oostblok waren de Verenigde Staten en Duitsland zeer zware concurrenten op economisch vlak, maar dat belette niet dat ze totaal verbonden waren op politiek en militair terrein. De Sovjet-Unie was nooit een serieuze concurrent van de Verenigde Staten op economisch vlak, maar toch heeft hun militaire rivaliteit veertig jaar lang de planeet met vernietiging bedreigd. Vandaag kan Duitsland in het kader van Europa best akkoorden op economisch vlak afsluiten met Groot-Brittannië, zelfs als dat soms ten koste gaat van de belangen van Frankrijk, maar dat belet niet dat Groot-Brittannië en Duitsland lijnrecht tegenover elkaar staan op politiek en militair vlak, terwijl Frankrijk en Duitsland dezelfde politieke lijn volgen.
(13) Zie Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 70.

Hoe het proletariaat Marx voor het kommunisme won

  • 14 keer gelezen

 

«De theoretische stellingen van de kommunisten berusten geenszins op idee­ën, op beginselen die door deze of gene wereldverbete­raar zijn uitge­vonden of ont­dekt. Zij zijn slechts de algemene uitdrukking van de feitelijke verhoudingen van een bestaande klasse­nstrijd, van een zich voor onze ogen afspelen­de historische beweging» (1)

In het eerste artikel van deze serie heb­ben we geprobeerd om de burger­lij­ke gemeenplaats 'het kommu­nis­me  is een mooi idee, maar het kan nooit werken' een flinke dreun te ver­ko­pen door te laten zien dat het kom­mu­nisme geen 'idee' was uit­ge­vonden door Marx of enige andere 'zo­ge­naam­de wereldverbete­raar', maar dat het 't pro­dukt is van een enorme his­to­rische beweging die te­rug­gaat tot de vroegste mense­lij­ke samenle­vin­gen ; en boven­dien, dat de eis van een maat­schappij zon­der klas­sen, zon­der privé-eigen­dom of een staat, ge­steld werd in iedere grote so­ciale be­roering door het proletariaat van­af zijn oor­sprong als sociale klas­se.

Voor­dat Marx geboren was, bestond er al een proletari­sche kommunisti­sche beweging en toen de jonge stu­dent Marx nog maar net de arena van ra­dikale demokratische politiek in Duitsland be­trad, bestond er al een over­maat aan kommu­nisti­sche groe­pen en tenden­sen, met name in Frankrijk, waar de bewe­ging van de ar­beidersklasse de grootste stappen voor­uit had gezet om een kommu­nis­tisch vooruitzicht te ontwik­kelen. In de jaren 1830 en het begin van de ja­ren 1840 was Parijs de geliefde ver­blijfplaats voor stromin­gen als Cabets uto­pisch kommunisme, de voortzet­ting van de opvattingen die door Saint-Simon en Fourier waren ont­wik­keld ; Proud­hon was er met zijn vol­gelingen, voorlo­pers van het anar­chis­me, maar die op dat moment een half­slachtige poging deden om de bur­gerlijke staatshuishoud­kunde van­uit het standpunt van de uitgebuiten te kritiseren ; de meer op opstand ge­ori­nteerde blanquisten die een mis­luk­te opstand hadden geleid in 1839 en die de erfgenamen waren van Ba­beuf en de 'Gelijken' van de grote fran­se revolu­tie. Bovendien bestond er in Parijs een heel milieu van ver­ban­­nen duitse intellektuelen en arbei­ders. De kommu­nistische arbeiders wa­ren vooral ge­groepeerd in de 'Bond der Gerech­ten 'geleid door Wilhelm Weit­ling.

Marx betrad het politieke gekrakeel van­uit de kritische filosofie. Tijdens zijn universitaire studies raakte hij on­der de betovering, in het begin met veel twijfel want Marx nam zijn be­trok­kenheid niet lichtvaardig op, van He­gel. Hegel was toen de erkende 'Meester' op filosofisch gebied in Duitsland, en in diepere zin vertegen­woor­digde zijn werk het absolute hoog­­tepunt van het burgerlijke filoso­fi­sche streven omdat het de laatste gro­te poging van deze klasse was om de hele historische beweging van de mens­heid en haar bewustzijn te be­grij­pen, en omdat het dit probeerde te bereiken door middel van de dia­lek­tische metho­de.

Maar al snel sloot Marx zich aan bij de 'Jong-Hegelia­nen' (Bruno Bauer, Lud­­wig Feuerbach, en anderen) die be­gonnen in te zien dat de konklusies van de Meester niet samenhingen met zijn methode, en dat zelfs de kruciale on­derdelen van zijn methode scheuren ver­toonden. Als Hegels dialektische be­nadering van de geschiedenis bij­voorbeeld aantoonde dat alle histori­sche vormen overgangsvormen wa­ren, dan was wat in de ene periode 'ra­tio­neel' was volslagen 'irrationeel' in een andere, en eindigde hij ermee het 'Einde van de Geschiedenis' te pro­kla­meren door de bestaande prui­si­­sche staat voor te stellen als de beli­cha­ming van de Rede. Net zo goed, en daarvoor was het werk van Feuer­bach buitenge­woon belangrijk, was het voor de Jong-Hegelianen duidelijk dat Hegel, nadat hij de theologie en het onredelijke geloof doelmatig had on­dermijnd met zijn filosofische nauw­keurigheid, ein­digde met God en de theolo­gie in de gedaante van de Ab­solute Geest weer op te richten.

Het eerste en belangrijkste doel van de Jong-Hegelianen bestond erin om He­gels dialektiek tot zijn logische konklusies te voeren en te komen tot een alomvattende kritiek van de theo­lo­­gie en de religie. Voor Marx en zijn mede-Jong-Hegelianen kwam het er letterlijk op neer dat «de kritiek van de religie de voorwaarde is van al­le kri­tiek» (2).

Maar de Jong-Hegelianen leefden in een half-feodale staat waarbinnen kri­tiek op de religie verboden was door de staatscensuur : daardoor verander­de de kritiek van de religie als snel in een kritiek van de politiek. Nadat hij alle hoop had opgegeven om na het ont­slag van Bruno Bauer een plaats te krij­gen aan de universiteit keerde Marx zich tot de politie­ke journalis­tiek en hij begon al snel zijn aanval­len op de stommiteiten van de ge­wraakte Junkers van het heersend po­litiek systeem in Duitsland. Zijn voor­keuren waren onmiddellijk repu­bli­keins en demokratisch, zoals valt af te lezen uit zijn artikels in de 'Duit­se Jaarboeken' en de Rheini­sche Zei­tung, toch bleven ze nog steeds ge­van­gen in termen van radikale bur­ger­lijke oppositie tegen het feoda­lis­me, en ze koncentreerden zich vooral op kwesties van 'politieke vrijheid', zo­als vrijheid van drukpers en alge­meen stemrecht. Feitelijk bestreed Marx uitdrukkelijk de pogin­gen van Mo­zes Hess, die al was overgegaan tot een kommunistisch stand­punt, hoe­wel ook van een nogal sentimen­teel soort, om kommunisti­sche ideeën bin­nen te smokkelen op de bladzijden van de Rheinische Zeitung. In ant­woord op een aanval van de Augsbur­ger Allgemeine Zei­tung, waarin be­weerd werd dat de krant van Marx het kommunisme omhelsde, schreef Marx dat «de Rheinische Zeitung de theoretische werkelijk­heid nog niet kan onderwer­pen aan het kommunisti­sch gedach­tengoed in z'n huidige vorm, ze kan nog minder zelfs maar de praktische verwerkelijking ervan overwegen, maar ze zal deze ideeën aan een grondige kritiek onderwer­pen» (3). Later, in de beroemde, haast pro­grammatische brief aan Ar­nold Ru­ge van september 1843 schreef hij dat het kommu­nisme van Ca­bet, Weit­ling en anderen een «dog­mati­sche abstrak­tie» was (4).

Deze aarzelingen om een kommu­nis­tisch standpunt in te nemen kwa­men fei­telijk overeen met Marx' aarzelin­gen toen hij voor het eerst werd ge­kon­fronteerd met Hegel. Hij was al over­gehaald naar het kommu­nisme, maar hij weigerde iedere oppervlakki­ge instemming, en hij was zich be­wust van de zwakheden van de 'nu be­staande' kommunistische ten­den­sen. Zo zei hij in het hetzelfde artikel waar­in kommunisti­sche ideeën ver­wor­pen leken te worden dat «als de Augsbur­ger meer kon en wilde voort­brengen dan louter goedkope bewe­rin­gen, dat ze zou inzien dat de ge­schriften van Le­roux, Considé­rant, en voor­al Proudhons diepgravende werk, al­leen bekritiseerd kunnen worden na lan­ge en diepe studie, niet na opper­vlak­ki­ge en nietszeggende bewerin­gen». En in bovenge­noemde brief aan Ruge maakte hij duidelijk dat zijn wer­kelij­k bezwaar tegen het kom­mu­nis­me van Weitling en Cabet niet was dat het kommunis­tisch was, maar dat het dogma­tisch was, met an­de­re woor­den dat het zichzelf zag als een mooi idee of een morele voor­waar­de die door een verlosser van bo­ven naar de lijdende massa's moet wor­den ge­bracht. In tegenstel­ling daar­toe maak­te Marx zijn eigen bena­de­ring duide­lijk : «Niets verhin­dert ons dus met onze kritiek aan te kno­pen bij de kri­tiek op de politiek, bij het partijkie­zen in de politiek, dus bij wer­kelijke strijd en ons daarmee te ver­eenzelvi­gen. Wij treden de wereld dan niet tege­moet met een nieuw prin­cipe : hier is de waarheid, kniel hier neer ! Wij ont­­wik­ke­len uit de beginse­len van de we­reld nieuwe beginse­len voor de we­reld. Wij tonen haar alleen waar­­om ze eigenlijk strijdt, en het be­wust­zijn is een zaak die ze zich eigen moet ma­ken, ook als ze dat niet wil.» (5)

Na gebroken te hebben met de hegeli­aanse mystifikatie die een ethe­risch 'zelfbewustzijn' buiten de wer­kelijke we­reld van de mens plaatste, was Marx niet bereid om dezelfde fout te her­halen op politiek vlak. Het be­wust­zijn ging niet vooraf aan de his­to­rische beweging ; het kon slechts de be­wustwor­ding zijn van de werke­lijke be­weging.

Het proletariaat als kommunistische klasse

Hoewel deze brief geen enkele duide­lij­ke verwijzing naar het proleta­riaat be­vat, net zomin als een duidelij­ke over­gang tot het kommunisme, weten we dat Marx van toen af juist díe rich­ting insloeg. De artikels die hij in de periode 1842-43 schreef over so­cia­le vraagstukken, de pruisi­sche wet op houtdiefstal en de omstan­dig­heden van de wijnbouwers aan de Moezel, brach­ten hem ertoe het fun­damenteel be­lang te erkennen van de ekonomi­sche en klassefaktoren in politieke aan­gelegenheden ; Engels zei later in­der­daad dat hij «voortdu­rend van Marx hoorde dat deze, juist doordat hij zich toeleg­de op de wet op hout­dief­stal en de omstandighe­den van de wijn­­bou­wers aan de Moe­zel, weg­ge­leid werd van de zuivere poli­tiek naar ekonomische betrekkingen en daar­mee naar het socialisme» (6).

En het arti­kel van Marx 'Over het joodse vraag­stuk', ook al in het na­jaar van 1843 ge­schre­ven, is, afge­zien van allerlei for­mele dingen, vol­bloed kommunis­tisch omdat het voor­uit­blikt naar een be­vrijding die het zuiver politiek ter­rein overstijgt in de rich­ting van de be­vrijding van de maat­schappij van koop en verkoop, van het egoïsme van wedijverende in­di­vi­duen en van het privé-eigen­dom.

Maar daaruit mogen we niet aflei­den dat Marx tot deze gezichts­punten kwam door enkel zijn eigen vermo­gens en over­den­kingen, hoewel die niet gering waren. Hij was geen ge­so­­leerd genie dat van ver boven over de wereld nadacht, maar hij was be­trokken in een voortdurende diskus­sie met zijn tijdgenoten. Tijdens het pro­ces van zijn 'bekering' tot het kom­mu­nisme, erkende hij wat hij in leen had van de ge­schriften uit die periode van Weit­ling, Proudhon, Hess en En­gels ; en vooral met deze twee laat­sten had hij intense diskus­sies van man tot man toen zij al kommunisten waren en hij nog niet. Engels had bo­ven­dien het voordeel getuige te zijn geweest van het meer ontwikkeld ka­pi­talisme van Enge­land, en hij was be­gonnen aan een theorie van de ka­pi­talistische ontwik­keling en krisis die kruciaal was voor de uitwerking van een wetenschappe­lijke kritiek van de politieke ekonomie. Engels had bo­ven­dien de chartistische beweging in Groot-Brittannië van dichtbij gezien. Die was niet langer een kleine politie­ke groep, maar een ware massabe­we­ging, een duidelijk bewijs van het ver­mogen van het proletariaat om zich­zelf als onafhankelijke politie­ke macht in de maatschappij op te wer­pen. Wat wellicht het belangrijk­ste van alles was om Marx te overtui­gen dat het kommunisme meer kon zijn dan een utopie was zijn rechtstreeks kon­takt met de groepen kommunisti­sche arbei­ders in Parijs. De bijeen­kom­sten van die groepen maakten een enor­me indruk op hem : «Als kommu­nistische handwerkslie­den bijeenko­men hebben zij onder­wijs, propagan­da, enz. als eerste doel. Maar daar­mee scheppen zij een nieu­we behoef­te ‑de behoefte aan gezel­schap‑ en wat aan­vankelijk een mid­del lijkt is een doel geworden. De schitte­rendste re­sul­taten van deze praktische bewe­ging kan men zien wanneer franse socia­lis­tische arbei­ders samen­komen. Ro­ken, drinken, eten, enz. zijn niet langer de eenvou­dige midde­len om men­sen sa­men te bren­gen of het bind­middel. Ge­zel­schap, vereni­ging, ge­sprekken, die ook de bijeen­komst als doel heb­ben, zijn hen ge­noeg ; de broe­der­schap van de mens is voor hen geen holle frase maar een werke­lijk­heid, en de adel van de mens schijnt ons te­ge­moet vanaf hun door arbeid af­ge­zwoeg­de lijven.» (7)

We kunnen Marx hier enige over­drij­ving vergeven ; kommunistische ge­nootschappen, arbeidersorganisa­ties, vormen eigenlijk nooit een doel op zich. Het belangrijke punt bevindt zich elders ; dat door deelname aan de opkomende proletarische beweging het Marx mogelijk werd om in te zien dat het kommunisme, de ware en kon­krete broederschap van de mens, niet slechts een hooggestemde frase was maar een praktisch projekt. Het was in Parijs, in 1844, dat Marx zich­zelf voor het eerst identificeerde als kommunist.

Wat het Marx mogelijk maakte zijn aar­zelingen te overwinnen was daar­om op de eerste plaats de erken­ning dat er een maatschappelijke kracht be­stond die een materieel belang had in het kommunisme. Omdat het kom­mu­nisme niet langer een dogmatische ab­straktie was, niet zomaar een 'mooi idee', kon de rol van de kommunisten er niet toe beperkt blijven te preken over het kwaad van het kapitalisme en de voordelen van het kommunis­me. Het betekende zichzelf te identifi­ce­ren met de strijd van de arbeiders­klasse, te laten zien aan het proleta­riaat «waar­om het strijdt» en «hoe het bewust moet worden» van de uitein­de­lijke doelen van zijn strijd.

Marx' in­stem­ming met het kommu­nis­me viel sa­­men met zijn instemming met de zaak van het proletariaat, want het pro­leta­riaat vormde de klasse die het kom­­munisme in zich droeg.

De klas­sie­ke uiteenzetting van dit stand­punt is te vinden in de laatste alinea van de 'Bij­drage tot de kritiek op Hegels rechts­filosofie'. Hoewel dit artikel een po­ging was om het vraag­stuk te be­ant­woorden welke sociale kracht Duitsland kon bevrijden uit zijn feo­da­le ketenen, was het ant­woord eigen­lijk meer toegespitst op de vraag hoe de mensheid bevrijd kon worden van het kapitalisme : «Waar ligt dus de po­sitieve moge­lijkheid van de duitse eman­cipatie ? Antwoord : In de vor­ming van een klasse met radikale ke­te­nen, een klasse van de burgerlij­ke maatschap­pij die geen klasse van de bur­gerlijke maatschap­pij is, een stand die de ontbinding van alle standen is, een sfeer die door haar universele lij­den een universeel karak­ter bezit en geen bij­zonder recht opeist, omdat te­gen­over haar geen bijzonder on­recht, maar onrecht zonder meer wordt be­gaan ; die zich niet meer op een his­to­risch recht, maar alleen nog op het men­selijke recht kan beroepen, die niet in een eenzijdige te­gen­stelling staat tot de gevolgen, maar in alzijdi­ge tegen­stel­ling tot de voorwaarden van het duits staatswezen ; een sfeer ten­­slotte, die zich niet kan bevrijden zon­der zich te bevrijden van alle ove­ri­ge sferen van de maatschappij en daar­mee alle ove­rige sferen van de maat­schappij te bevrij­den, die in één woord het volle­dig verloren gaan van de mens is, die dus al­leen maar door het volledig herwinnen van de mens zich­zelf kan winnen. Deze ont­binding van de maat­schappij als een bij­zonde­re stand is het proleta­riaat.» (8)

Ondanks het feit dat de arbeiders­klasse pas aan het begin van haar be­staan stond in Duitsland zelf, had Marx' kennis van de meer ontwikkel­de arbeidersbewegingen in Frankrijk en Groot-Brittannië hem al overtuigd van het revolutio­nair potentieel van het proletariaat. Hier was een klasse die al het lijden van de mensheid beli­chaamde ; in die zin was zij niet an­ders dan eerdere uitgebuite klassen in de geschie­denis ; hoewel haar «ver­lies van menselijkheid» tot veel grote­re hoogte was gevoerd. Maar op andere ge­bieden was ze volkomen verschil­lend van eerdere uitgebuite klassen, en dit werd duidelijk toen de ontwik­ke­ling van de moderne indus­trie een mo­dern industrieel proletari­aat voort­bracht.

In tegenstelling tot eerdere uit­gebuite klassen zoals de boeren on­der het feodalisme, was de arbeiders­klasse eerst en vooral een klasse van ver­enigde arbeid. Dit betekende om te beginnen dat zij haar onmiddellijke be­langen alleen maar kon verdedigen door middel van verenigde strijd, door haar krachten te bundelen tegen al­le verdelingen opgelegd door de vij­an­delijke klasse. Maar dit betekende ook dat de uitein­delijke oplossing voor haar bestaan als uitgebuite klasse al­leen kon be­staan uit de schepping van een werke­lijk menselijke vereni­ging, van een maatschappij gestoeld op vrije samen­werking in plaats van kon­kur­rentie en overheer­sing. En om­dat deze vereni­ging gebaseerd zou zijn op de enorme vooruitgang in de pro­duk­tiviteit van de arbeid, zoals tot stand gebracht door de kapitalistische indus­trie, zou zij niet terugvallen op een lagere vorm onder druk van de schaarste, maar zou ze de basis leg­gen voor de volledige bevrediging van de mense­lijke behoeften. Het mo­der­ne proleta­riaat droeg zo, in zijn bestaan zelf, de oplos­sing van de ou­de maatschappij in zich, de ophef­fing van de privé-eigendom, en de bevrij­ding van de hele mensheid : «Als het pro­letariaat de ontbinding van de tot nu bestaande wereldorde verkondigt, spreekt het slechts het geheim van zijn eigen bestaan uit, want het is de feitelijke ontbinding van deze wereld­orde. Als het proleta­riaat de negatie van de partikuliere eigendom ver­langt, verheft het slechts tot beginsel van de maatschappij wat de maat­schappij tot haar beginsel heeft ver­he­ven, wat in het proletari­aat reeds zon­der zijn toedoen als negatief resul­taat van de maatschap­pij is beli­chaamd.» (9)

Daarom was Marx in staat om in 'De duit­se ideologie', dat enkele jaren later ge­schreven werd, het kommunis­me te de­finiëren als «de werkelijke bewe­ging die de huidige toe­stand opheft» (10) : het kommunisme was niets an­ders dan de werkelijke bewe­ging van het proletariaat, dat door zijn inner­lijk­ste aard, door zijn meest prakti­sche materiële belangen, ertoe gedre­ven werd de eis te stellen van de kol­lektieve toeëigening van alle socia­le rijkdom.

Tegen dergelijke argumenten ant­woor­den de filistijnen van toen net als die van nu : 'hoeveel arbeiders ken je die de kommunistische revolu­tie wil­len ? De meesten berusten in hun lot onder het kapitalisme'. Maar Marx stond klaar met zijn antwoord in 'De Hei­lige Familie' (1844) : «Het gaat er niet om wat deze of gene proleta­riër of zelfs het hele proleta­riaat zich mo­men­teel inbeeldt als doel. Het gaat er om wat het proleta­riaat is, en waar­toe het, in overeenstemming met dit we­zen, historisch gedreven zal wor­den» (11). Hij waarschuwt hier tegen het maken van een zuiver empi­risch plaatje van het proletariaat zoals dat tot uiting komt in de opvattingen van een afzonderlijke arbeider, of in het bewustzijn van het overgrote deel van de klasse op een gegeven mo­ment. Het proletariaat en zijn strijd moeten in tegenstelling daartoe gezien worden in een kontekst die de hele omvang van hun geschiedenis omvat ‑inklusief zijn revolutionaire toe­komst. Juist dit vermogen om het proletariaat te zien in zijn histo­risch kader maakte het hem mogelijk te voorspellen dat een klasse die tot dan toe nog steeds een minderheid vorm­de van de maat­schappij waarvan het deel uitmaakte, en die het de burger­lijke orde nog en­kel op lokaal vlak lastig had ge­maakt, ooit de kracht zou vormen die de hele ka­pita­listische wereld op zijn grond­ves­ten zou laten schudden.

«De filosofen hebben de we­reld slechts verschillend geïnterpreteerd, het komt erop ­aan haar te veranderen» (12)

Hetzelfde artikel waarin Marx' erken­ning van de revolutionaire aard van de arbeidersklasse werd aange­kon­digd had bovendien de vermetel­heid om af te kondigen dat «de filoso­fie zijn ma­te­riële wapens in het prole­tariaat vindt» (13). Voor Marx had Hegel het hoogtepunt bereikt in de historische ont­wikkeling van niet alleen de bur­ger­lijke filosofie, maar van de filoso­fie in het algemeen, van alle filosofie sinds het begin ervan in het antieke Griekenland. Maar nadat de top van de berg van bereikt, ging de afdaling heel snel. Eerst ontmas­kerde Feuer­bach, de materialist en huma­nist, He­gels Absolute Geest als de laatste ma­ni­festatie van God ; en met de ont­mas­kering van God als de projek­tie van de onderdrukte krachten van de mens, begon hij de verheerlij­king van de mens ervoor in de plaats te stellen. Dit was al een teken van het einde van de filosofie als filoso­fie. Wat er voor Marx overbleef, optre­dend als voorhoede van het prole­tariaat, was het toebrengen van de genade­slag. Het kapitalisme had zijn daad­wer­kelijke heerschappij over de maat­schappij gevestigd ; de filoso­fie had haar laatste woord gesproken omdat de arbeidersklasse nu (zij het nog in en min of meer grove vorm) een te ver­werkelijken projekt had geformu­leerd voor de praktische bevrijding van de mensheid van de ketenen van al­le eeuwen. Vanaf dat moment was het volstrekt juist te beweren, zoals Marx deed, dat «de filosofie en de stu­die van de werkelij­ke wereld zich tot elkaar verhouden als masturbatie en zinnelijke liefde» (14).

De waarde­loosheid van nage­noeg alle burgerlij­ke 'filosofie' van na Feuer­bach on­der­streept dit nog eens (15).

De filosofen interpreteerden de we­reld op allerlei manieren. Op het vlak van de 'natuurfilosofie', de studie van het fysieke universum, hadden ze hun plaats al moeten opge­ven ten gunste van de wetenschappers van de bour­geoi­sie. En nu, met het aantreden van het proletariaat, moes­ten ze hun au­to­ri­teit opgeven in alle zaken die de men­selij­ke wereld be­troffen. Nadat de fi­loso­fie haar mate­riële wapens had ge­von­den in het proletariaat, was de fi­loso­fie opgehe­ven als afzonderlijke sfeer. In prakti­sche termen betekende dit voor Marx een breuk met Bruno Bauer en Lud­wig Feuer­bach. Wat be­treft Bauer en zijn volgelingen, die zich waar­lijk in een ivoren toren van zelf­bespiegelin­gen, bekend geraakt on­der de grandi­oze term 'kritisch kriticisme', was Marx uiterst sarkas­tisch : dit was de ware filosofie van de zelfbevlekking. Ten opzichte van Feuerbach had Marx een veel dieper res­pekt, en hij vergat nooit diens bij­drage om 'Hegel op zijn voeten te zet­ten'. De wezenlij­ke kritiek die hij had op Feuerbachs humanisme was dat 'de mens' ervan een abstrakt, on­ver­anderlijk schepsel was, geschei­den van de maatschappij en haar histori­sche ontwikkeling. Om die reden kon Feuerbachs huma­nisme niets anders doen dan een nieuwe religie van de men­selijke verbonden­heid voorstel­len. Maar zoals Marx benadrukte, kon de mens­­heid niet één geheel worden voor­dat de klasse­scheidingen het eind­punt van hun tegenspraken had­den bereikt, en wat alle eerlijke filo­so­fen dus nog te doen stond was hun lot te verbin­den aan de proletarische kant van de scheiding.

Toch luidt de hele zin : «Net als de fi­losofie zijn mate­riële wapens in het pro­letariaat vindt, zo vindt het prole­ta­­riaat zijn intellektuele wapens in de fi­losofie». De daadwer­kelijke afschaf­fing van de filosofie door proletari­sche bewe­ging hield geen onthoofding van het intellektuele leven in. Inte­gen­deel. Zij had het beste van de 'fi­lo­sofie' in zich opge­nomen, en daar­mee de opeengehoopte wijsheid van de bourgeoisie en eerde­re sociale for­maties, en zich ge­wijd aan de taak die om te vormen in een weten­schap­pe­lij­ke kritiek op de bestaande voor­waar­den. Marx kwam niet met lege han­den naar de proleta­rische bewe­ging. Bij zich had hij de meest voor­oplo­pen­de methodes en konklu­sies zoals die ontwikkeld wa­ren door de duitse filosofie ; en, samen met En­gels, de ont­dekkingen van de helder­ste politie­ke ekonomisten van de bourgeoisie. Op beide gebieden verte­genwoor­dig­den die het intellek­tuele hoogte­punt van een klasse die niet alleen nog steeds een vooruitstre­vende aard had, maar bovendien net haar hero­sche, re­volu­tionaire fase had doorge­maakt. Het toetreden van mensen als Marx en Engels tot de rangen van de arbei­ders­beweging markeerde een kwalita­tie­ve sprong in de zelfverhel­dering er­van, een sprong van intu­tief, spe­ku­latief, half-ontwik­keld theoretisch tas­ten naar het stadi­um van weten­schap­pelijk onder­zoek en begrip. Or­ga­nisatorisch ge­zien kwam dit tot ui­ting in de over­gang van de sekte-achtige, half-sa­men­zweerderige 'Bond der Gerech­ten' in de 'Bond van Kom­mu­nisten', die in 1847 het 'Kom­mu­nis­tisch Manifest' aanvaardde als pro­gramma.

We moeten nogmaals benadruk­ken : dit betekende niet dat het klas­se­be­wustzijn van buitenaf bij het prole­ta­riaat werd ingebracht vanaf de één of andere astrale hoogte. Zo gezien wordt het duidelijker dat de stelling van Kautsky, volgens welke het so­cia­listisch bewustzijn naar de arbei­ders­klasse wordt gebracht door bur­ger­lij­ke intellektuelen feitelijk een voort­zetting is van de utopische ver­gis­sing die Marx bekritiseerde in de 'Stellin­gen over Feuerbach' : «De ma­te­rialistische leer met betrek­king tot de verande­ring van de om­standig­he­den en de opvoeding ver­geet, dat de om­standigheden door de mensen wor­den veranderd en dat de opvoeder zelf moet worden opge­voed. Deze leer moet bijgevolg de maat­schappij in twee delen splitsen - waarvan het ene deel boven het ande­re verheven is. Het samenvallen van het veranderen van de omstandighe­den met de mense­lij­ke aktiviteit ofwel zelfverandering kan enkel als revolu­ti­onaire praktijk op­gevat en ratio­neel begrepen wor­den.» (16)

Anders gezegd : de stelling van Kaut­sky, die Lenin overnam in zijn 'Wat te doen ?' maar later verliet (17), gaat uit van een grof materialisme, waarin de arbeidersklasse wordt gezien als voor eeuwig bepaald door de omstan­dig­he­den van haar uitbui­ting, niet in staat zich bewust te worden van haar wer­kelijke omstan­digheden. Om uit de­ze vicieuze cirkel te breken, wordt het plat materialis­me vervolgens om­ge­vormd in het meest verwerpelij­ke idealisme door een 'socialis­tisch be­wustzijn' te veronder­stellen, dat om de één of andere mysterieuze re­den wordt uitgevonden door... de bour­geoisie ! Deze benade­ring keer het hele pro­bleem om zoals Marx zich dat stelde. In 'De duitse ideolo­gie', schreef hij bijvoorbeeld : «Ten­slotte verkrijgen we uit de hier ge­schetste geschiede­nis­opvatting nog de vol­gende resultaten : in de ontwik­ke­ling van de produktiekrachten breekt een fase aan, waarin produk­tie­krach­ten en verkeersmiddelen in het leven wor­den geroepen, die onder de be­staan­de verhoudingen slechts onheil stichten en geen produktieve maar destruktieve krachten zijn (...) ; en in sa­menhang daarmee ontstaat er een klasse die alle lasten van de maat­schappij moet dragen zonder haar voor­de­len te genieten, die uit de maat­schappij verdreven en in de scherp­ste tegen­stelling tot alle overige klassen wordt gedron­gen ; en klasse, die de meer­derheid van alle leden van de maat­schappij vormt en waaruit het be­wustzijn ontstaat van de noodzaak van een fundamentele revolutie, het kom­munis­tisch bewustzijn, dat zich na­tuurlijk ook onder de andere klas­sen kan ontwikkelen op grond van de aan­schouwing van de positie van deze klasse.» (18)

Het is afdoende duidelijk : kommu­nis­­tisch bewustzijn komt voort uit het pro­letariaat, en als gevolg daarvan kun­nen elementen uit andere klassen zich een kommunistisch bewust­zijn ei­gen maken. Maar uitsluitend door te breken met hun 'overgeërfde' klas­se-ideologie en het standpunt van het pro­letariaat te aanvaarden. Dit laatste punt wordt nog­maals bena­drukt in een uit­treksel uit 'Het kommu­nistisch mani­fest' : «In tijden eindelijk waarin de klassen­strijd zijn beslissing na­dert, neemt het ontbindingsproces binnen de heersen­de klasse, binnen de gehele oude maatschappij een zo heftig, zo fel karakter aan dat een deel der heer­­sende klasse zich van haar los­maakt en zich bij de revolutionaire klasse aansluit, bij de klasse die de toe­komst in haar handen draagt. Zo­als dus vroeger een deel van de adel naar de bourgeoisie overging, zo gaat nu een deel van de bourgeoisie naar het proletariaat over, in het bijzonder het deel van de ideologen van de bour­­geoisie, dat zich heeft opgewerkt tot het theoretisch begrip van de ge­he­le historische beweging.» (19)

Marx en Engels konden de arbei­ders­klasse enkel 'geven' wat ze tot stand brachten door «zichzelf los te maken» uit de heersende klasse ; ze konden de «hele histori­sche bewe­ging» alleen be­grijpen door de bur­gerlijke filosofie en de staatshuis­houdkunde kritisch te on­derzoeken vanuit het standpunt van de uitgebuite klasse. Beter nog is het te zeggen dat de proletarische bewe­ging, door mensen als Marx en En­gels te over­tuigen, in staat werd zich de hele intellektuele rijkdom van de bour­geoi­sie toe te eigenen en die voor ei­gen doeleinden aan te wenden. Ze zou daartoe bovendien niet in staat zijn geweest als ze al niet begonnen was aan het ontwikkelen van een kom­munistische theorie. Marx was daar heel duide­lijk over toen hij de ar­beiders Proud­hon en Weitling be­schreef als theore­tici van het prole­ta­riaat. Kortom : de arbeidersklasse nam de burgerlijke filosofie en poli­tieke ekonomie over en smeedde die om tot het onmisbare wapen dat de naam marxisme draagt, maar dat niets anders is dan de «fun­damentele theo­retische verworvenheid van de pro­le­ta­ri­sche strijd (...) de enige we­reld­op­vatting die zich werkelijk op het stand­punt van deze klasse stelt.» (20)

In volgende delen van deze serie zul­len we Marx' protest tegen de om­stan­digheden van het proletariaat bin­nen de burgerlijke maatschappij nader on­derzoeken, net als zijn aan­vankelij­ke omschrijvingen van de kommunis­ti­sche maat­schappij die deze omstan­dig­heden zou overstijgen.

CDW

(uit International Review 69, april 92)

VOETNOTEN

(1)'Het kommunistisch manifest', t.a.p. p. 44

(2)'Bijdrage tot de kritiek op Hegels Rechtsfiloso­fie' / Karl Marx, 1843-44. In : 'Over gods­dienst, staat en het joodse vraagstuk' / Karl Marx. Pegasus, Amster­dam, 1975, p. 87.

(3)'Le communisme en la Allgemei­ne Zei­tung d'Augsbourg '/ Karl Marx. Oeuvres III, La Pléiade.

(4)Brief van Marx aan Arnold Ruge, Kreuznach, septem­ber 1843. In : 'Over godsdienst, staat en het joodse vraagstuk', t.a.p., p. 42.

(5)Brief van Marx aan Arnold Ruge, t.a.p., p. 44.

(6)Brief van Engels aan R. Fischer, 1885. Marx-Engels Werke, dl. 39, p. 466.

(7)'Ökonomisch-philosophische Manuskripte aus dem Jahre 1844'. In : Ergänzungsband, erster Teil (Marx-Engels Werke), pp. 465-588. en pp. 553-554.

(8)'Bijdrage tot de kritiek op Hegels rechtsfiloso­fie', t.a.p., p. 103.

(9)T.a.p., p. 104.

(10)'De duitse ideologie, deel I : Feuerbach' / Karl Marx en Friedrich Engels. 3e, aangepaste druk, SUN, Nijmegen, 1974, p. 37.

(11)'La sainte famille' / Karl Marx en Friedrich Engels. Oeuvres III, La Pléiade.

(12)'Elfde stelling over Feuerbach'. in : 'De duitse ideologie', t.a.p., p. 9.

(13)'Bijdrage tot de kritiek van Hegels rechtsfilosofie', t.a.p., p. 104.

(14)'De duitse ideologie', t.a.p.

(15)Voortaan hebben alleen de filosofen die het bankroet van het kapita­lisme erken­nen nog iets te zeggen. Maar getrauma­tiseerd door de groeiende barbarij van het neergaande kapita­listische systeem, en toch niet in staat te be­grijpen dat er iets anders dan kapitalisme zou kunnen bestaan, verordenen ze dat niet alleen de huidige maatschap­pij, maar het bestaan zelf een volsla­gen absurditeit is ! Ongelukkiger­wijs is het verheerlij­ken van wanhoop geen erg goede rekla­me voor de gezond­heid van de filosofie van een tijdperk.

(16)'Derde stelling over Feuerbach', t.a.p., p. 8.

(17)Zie ons artikel in de Internationale Revue 43 (engels-, frans- en spaanstalige uitga­ve) : 'Antwoord aan de Communist Workers' Organi­sation : Over de onder­grondse rijping van het klassebewust­zijn'. De CWO, en het Internationaal Bureau voor de Revolutionaire Partij waarbij zij is aangesloten, verdedigt nog steeds een versie van de theorie van Kautsky, hoewel zij al veel water in de wijn heeft gedaan.

(18)'De duitse ideologie', t.a.p., p. 40.

(19)'Het kommunistisch manifest', t.a.p., p. 39.

(20)Platform en Manifest van de IKS. 2e herziene, verbeterde en uitge­breide druk, Wereldre­volutie, Amsterdam, 1990, p. 10.

Rubric: 

HET KOMMUNISME IS GEEN MOOIE GEDACHTE MAAR EEN MATERIËLE NOODZAAK (Deel II)

Van primitief kommunisme tot utopisch socialisme

  • 27 keer gelezen

Inleiding

De IKS heeft sinds haar op­richting, maar vooral sinds de ge­beurtenissen die leidden tot de ineenstor­ting van het im­pe­ria­­listisch Oostblok en van de Sovjet-Unie zelf, talrijke artikels ge­publiceerd waarin de leugen wordt ont­maskerd dat de sta­linisti­sche regi­mes voorbeelden van 'kommunisme' vorm­­den, en dat bijgevolg de dood het van stalinis­me de dood van het kom­­munisme betekende.

We hebben de omvang van die leu­gen bloot­gelegd door de werkelijk­heid van het stalinisme te vergelijken met de werke­lijke doelen en beginse­len van het kommunisme. Het kom­mu­nis­me is internati­onaal en interna­ti­o­nalistisch en streeft een wereld na zonder nationale staten ; het stalinis­me is moor­dend nationa­lis­tisch en im­pe­ri­alistisch. Kom­munisme bete­kent op­heffing van de loonarbeid en alle vor­men van uitbuiting ; het stali­nisme legt de wreedste uitbuiting op juist door het stelsel van loonar­beid. Het kommu­nisme betekent een maat­schap­pij zonder staat, een klassenlo­ze maat­schappij waarin mensen geheel vrij hun eigen sociale krach­ten onder hun hoede hebben ; het stalinisme be­tekent de alomtegen­woordig­heid van een totalitaire staat, een militaris­ti­sche en hiërarchi­sche dis­cipline opge­legd aan de meerder­heid door een bevoor­rechte minder­heid van bureau­kra­ten. Enzo­voort (1). Kort­om, het stalinisme is niets anders dan een beestach­tige, on­zinnige uiting van het kapitalisme in verval.

We lieten eveneens zien hoe deze leu­genkam­pagne ge­bruikt werd om de eni­ge sociale kracht te desoriënte­ren en te verwarren die in staat is een on­vervalste kommunis­ti­sche maat­­schap­pij tot stand te brengen : de arbei­ders­klas­se. In het Oos­ten leefde de ar­beidersklasse onmiddel­lijk onder de scha­­duw van de stali­nistische leugen, met als vernieti­gend ge­volg dat het over­grote deel van de arbei­ders vol haat raak­ten tegenover alles wat met marxis­me, kommunis­me en de pro­le­ta­ri­sche revolutie van 1917 te maken had. Daardoor zijn ze met de ineen­stor­ting van de stalinisti­sche gevange­nis ten prooi gevallen aan de meest reak­tionaire ideolo­gien ‑na­tiona­lis­me, racisme, religie‑ en aan het ver­der­fe­lijk ge­loof dat alle heil be­staat uit het volgen van het 'demo­kra­tische Westen'. In het Wes­ten zelf is deze kampagne vooral ge­bruikt om de rij­ping van het bewust­zijn af te gren­delen zoals dat zich binnen de arbei­dersklasse in de jaren tachtig ontwik­kelde. De belang­rijkste truc bestond daaruit dat de arbei­ders­klasse ieder strijd­vooruitzicht werd ontno­men.

Veel van het ­ge­kwaak over de over­win­ning van het kapita­lis­me, over de 'nieuwe orde' van vrede en har­monie na het einde van de 'Koude Oorlog', be­gon dat alles hol te klin­ken toen het op de voet werd gevolgd door de ramp­zalige gebeurte­nissen van de laat­ste twee jaar (Golfoorlog, Joego­slavië, hon­ger, reces­sie,...). Maar voor het kapita­lisme gaat het er voor­al om dat de negatieve bood­schap over­komt : namelijk dat het einde van het kom­munisme een eind maakt aan iedere hoop op veran­de­ring van hoe de zaken nu gere­geld worden ; dat re­vo­luties onvermij­delijk eindigen in het schep­pen van iets dat nog slechter is dan wat er daarvoor bestond ; dat er niets anders te doen valt dan zich over te geven aan de 'we-zijn-alle­maal-hyena's'-ideologie van het kapi­talisme in ontbin­ding. In deze bur­ger­lijke wan­hoopsfilo­sofie is niet alleen het kommunisme, maar ook de klas­se­strijd zelf achter­haald, een ontluis­terd utopisme.

De kracht van de burgerlijke ideolo­gie ligt vooral in het feit dat de bour­geoisie het monopolie heeft over de mas­sale verspreiding ervan, dat het tot in het eindeloze dezelfde leugens verspreidt en geen enkele andere op­vat­ting toelaat. Zo is Goeb­bels inder­daad de 'theoretikus' van de burger­lij­ke propa­ganda : een vaak genoeg her­haalde leugen wordt een waar­heid, en hoe groter de leugen is, des te meer sukses hij heeft. De leugen dat sta­linisme gelijkstaat aan kom­munis­me is inderdaad een leugen in het kwa­draat, en boven­dien een over­dui­de­lijke, stomp­zinnige en verachte­lijke leugen.

Iedereen die er een paar minuten over na­denkt moet het wel opvallen dat de bourgeoisie een zo overduide­lijke leu­gen moet koesteren. In aller­lei politie­ke redevoeringen geven mensen die vol­slagen in de war zijn over de stali­nistische regimes, die ernaar verwij­zen als zijnde kommu­nistisch en hen te­genover het kapita­lisme stellen, na diep adem te hebben ge­haald, toe dat het 'natuurlijk geen echt kommunis­me is, dat het niets te maken heeft met het kommunisme dat Marx voor ogen had'. Die tegen­stel­ling draagt een ge­vaar in zich voor de bourgeoi­sie, en daarom moet de bourgeoisie het in de kiem smo­ren voordat het tot verdere ophelde­ring leidt.

Daartoe bestaan verschillende midde­len. Voor de meer politiek bewuste ele­menten biedt het verfijn­der 'mar­xis­ti­sche' alternatieven aan zoals het trotskisme dat gespeciali­seerd is in het hekelen van de 'kon­tra-revolutio­naire rol van het stalinis­me' ‑ alleen om terzelfdertijd te bewe­ren dat er nog steeds 'arbeiders­ver­wor­venhe­den' in de stalinisti­sche regimes ver­dedigd moeten worden, zoals staats­eigen­dom over de produk­tie­­midde­len, dat om de een of andere bizarre reden zou bete­ke­nen dat die regimes zich bevinden in een 'over­gang' naar het èchte kom­munis­me. Anders gezegd, dezelf­de leu­gen van de vereenzelviging van sta­linisme met kommunis­me, maar dan in een 'revo­lutio­naire' verpak­king.

Toch leven we in een wereld waarin de meerderheid van de arbei­ders wei­nig of niets met politiek van doen wil hebben (in niet geringe mate zelf een gevolg van de stalinis­ti­sche nacht­mer­rie, die tientallen jaren diende om de arbeiders een afkeer te geven van ie­de­re politieke aktiviteit). De burger­lijke ideologie heeft, als het haar gro­te leugen over het stali­nisme wil schra­gen, iets op grotere schaal no­dig, minder openlijk poli­tiek dan het trotskisme of zijn vari­an­ten. Wat het vooral biedt is een vriendelijke ge­meen­plaats waarop het kan vertrou­wen om zelfs en vooral degenen vast te pinnen voor wie het duidelijk is dat stalinisme géén kom­mu­nisme is : we be­doelen het einde­loos herhaalde re­frein : «het is een mooie gedachte, maar dat werkt nooit».

Het eerste doel van de serie arti­kels die hier be­gint is opnieuw te bevesti­gen dat het kommunisme geen mooie ge­­dach­te is. Marx stelde : «Het kom­munisme is voor ons geen toe­stand die tot stand gebracht moet worden, geen ideaal waarnaar de werkelijk­heid zich moet richten. Kom­mu­nisme noe­men wij de werke­lij­ke bewe­ging die de huidige toestand opheft. De voor­waarden voor deze beweging vloei­en voort uit de thans bestaande vooron­derstel­lingen» (2).

Meer dan twintig jaar later bracht Marx dezelfde gedachte onder woor­den in zijn bespiegelingen over de Commune van Parijs : «De arbei­ders­klasse eiste geen wonde­ren van de Com­mune. Zij behoeft geen kant-en-kla­re utopie­n bij volksbesluit in te voe­ren. Zij weet dat zij, om haar ei­gen bevrijding tot stand te brengen en daarmee die hogere levensvorm die de huidige maatschappij door haar ei­gen ekonomische ontwikkeling on­weer­staanbaar tegemoet gaat ‑ dat zij, de arbeidersklasse, een langduri­ge strijd, een hele reeks van histori­sche processen moet doormaken, waar­door de mensen evenals de toe­stan­den volkomen zullen worden ver­an­derd. Zij behoeft geen andere idea­len te verwezenlijken dan het bevrij­den van de elementen van de nieuwe maat­schap­pij, waarvan de ineenstor­ten­de burgerlijke maatschap­pij reeds zwan­ger is.» (3)

Tegenover het idee dat het kom­mu­nis­me slechts een 'afgeronde uto­pie' is, uitgevonden door Marx en andere 'goedwillende gekken', legde het marxisme er de nadruk op dat het kom­munisme al besloten ligt in de hui­dige maat­schappij. Vlak voor het bo­venstaande citaat uit de 'Duitse ideologie' maakte Marx duidelijk waar­uit de «be­staande vooron­derstel­lingen» voor de kommunistische revo­lutie bestaan :

· de ontwikkeling van de produktie­krachten die het kapitalis­me zelf voortbrengt, en zonder dewelke er geen overvloed kan bestaan, geen al­ge­mene bevrediging van menselijke be­hoeften, zonder dewelke, anders ge­zegd, «alleen het gebrek, de ar­moe­de algemeen zou zijn en met de ar­moede ook de strijd om het aller­noodzakelijk­ste opnieuw zou begin­nen en heel de oude misère zich onver­mij­delijk van voren af aan zou moeten herha­len» (4) ;

· het bestaan van een wereldmarkt op deze ontwikke­lings­grondslag, zonder de­welke «het kommunisme slechts als lo­kaal verschijnsel zou kunnen be­staan», terwijl het «kom­mu­nisme em­pi­risch slechts mogelijk is wanneer het ineens en gelijktijdig tot stand wordt gebracht door de heer­sende vol­keren, en dat veronder­stelt de uni­versele ontwikkeling van de pro­duktie­krach­ten en het met het kommu­nisme sa­menhan­gende wereld­verkeer» (5) ;

· het bestaan van een grote klasse zon­der eigendom, het proletariaat, die deze wereldmarkt tegemoet treedt als een onverdraaglijke, aan haar vreem­de macht ;

· de groeiende tegenstelling tussen het vermogen van het kapitalistisch sys­teem om rijkdom voort te brengen en de armoede die het proletariaat on­dergaat.

In de aangehaalde passage uit 'De bur­geroorlog in Frankrijk' waar­schuw­de Marx tegen iets dat nu meer dan ooit ge­wicht heeft : het proletari­aat be­hoeft slechts de vermo­gens te be­vrij­den die al besloten liggen in de «oude ineenstortende burgerlijke maat­schap­pij». Zoals we verderop nog zullen ont­wik­kelen wordt het kommu­nisme hier blootge­legd als mogelijk­heid en als nood­zaak. Het is een mogelijk­heid omdat het kapitalis­me het pro­duk­tievermo­gen heeft gescha­pen dat de materiële behoeften van de mens­heid kan bevredi­gen ; en tevens de so­ciale macht, het proletari­aat, die een onmid­dellijk en 'ego­stisch' be­lang heeft bij het omver­werpen van het kapitalisme en het scheppen van het kommunisme. Het is een nood­zaak omdat de produktie­krachten zich vanaf een zeker ontwik­kelingsniveau té­gen de kapita­listische verhoudin­gen ke­ren waarbinnen ze daar­voor tot ont­wik­ke­ling en bloei kwa­men. Daar­na wordt een tijdperk van ram­pen geo­pend dat het bestaan zelf van de maat­schappij en zelfs van de mens­heid bedreigt.

In 1871 verklaarde Marx voorba­rig dat de burgerlijke maatschappij ineen­stortte. Nu daarentegen, in de laatste fasen van het kapitalisme in verval, zien we de in­een­storting overal om ons heen en de noodzaak voor een kom­munisti­sche re­volu­tie was nooit groter.

Het kommunisme vóór­dat het proletariaat be­stond

Het kommunisme is de werkelijke be­weging, en de werkelij­ke bewe­ging is de beweging van het proleta­riaat. En dat is een beweging die begint met de ver­dediging van mate­riële belan­gen te­gen de inbreuken daarop door het ka­pitaal, maar die ertoe wordt gedre­ven de grondbegin­selen van de bur­ger­­lijke maatschappij ter diskussie te stel­len en die uitein­delijk te lijf te gaan. Een beweging die zich door haar eigen praktijk van zichzelf be­wust wordt gaat in de richting van haar doelen door voort­durende zelf­kri­tiek. Het kommunis­me is daarmee 'we­tenschappelijk' (Engels) ; het is een 'kritisch kom­munisme' (Labrio­la). Het hoofddoel van deze artikels zal er juist in be­staan aan te tonen dat voor het prole­tariaat het kommu­nisme geen afge­rond utopia is, geen statisch idee ; maar een zich ontwik­kelend, groei­end denkbeeld dat gelei­de­lijk vol­wassener en wijzer wordt met de ont­wikkeling van de produk­tiekrach­ten en de subjektieve rijping van het proleta­riaat door zijn opeen­gehoopte his­torische ervaring. Daar­om zullen we onderzoeken hoe het begrip van het kommunisme en van de middelen om het te bereiken aan diepte en hel­der­heid wonnen door het werk van Marx en Engels, door de bijdragen van de linkerzijde van de sociaal-de­mokratie, door de overden­kingen over de zege en de mislukking van de Okto­berrevolutie door de links­kom­munisti­sche frakties, enz. Toch is het kommunisme als denkbeeld ouder dan het proletari­aat. Volgens Marx kun­nen we zelf stellen dat «de hele histo­rische beweging een ont­wik­kelings­daad» richting kommu­nisme is. Om dui­delijk te maken dat het kommunis­me meer is dan louter een ideaal is het nodig aan te tonen dat het kom­munisme voortkomt uit een proletari­sche beweging en daar­mee al aan Marx voorafging. Maar om te begrij­pen wat specifiek is voor het 'moder­ne', proletarische kommu­nis­me, is het evenzo noodzakelijk om het te verge­lij­ken met, en te beoorde­len tegen­over de vormen van kom­mu­nisme die aan het proletariaat vooraf­gingen. En net zo goed moet het vergeleken wor­den met de eerste, onrijpe vormen van het proletarisch kommunisme zelf, dat een overgangs­proces mar­keerde tussen het voor-proletarische kom­munisme en zijn moderne, weten­schap­pelijke vorm. Zoals Labriola zei : «Het kritische kommunisme wei­gerde nooit, en weigert nog steeds niet, om de veelheid van rijke ideolo­gische, ethische, psychologische en pedago­gi­sche inge­vingen te verwelko­men zoals die kunnen voortvloeien uit het ken­nisne­men en de studie van alle moge­lijke vormen van kommunis­me, van­af Phales de Chalcedoniër tot aan Ca­bet. Nog belang­rijker : juist door de studie en kennis van deze vormen wordt het bewustzijn ontwikkeld en vast­gelegd over de scheiding tussen het wetenschappelijk socialisme en al het andere. (6)

De klassenmaatschap­pij : een voorbijgaande periode in de menselijke geschiedenis

Volgens het 'gezond verstand' kan het kommunisme nooit verwezenlijkt wor­den omdat het tegen de 'mense­lij­ke natuur' zou ingaan. Wedijver, heb­zucht, de behoefte anderen te over­treffen, het verlangen rijkdom op te sta­pelen, de noodzaak van een staat, al die dingen, zo wordt ons verteld, zijn eigen aan de menselijke aard, net zo fundamenteel als voedsel of seksu­ele bevrediging. Er is maar weinig ken­nis van de menselijke geschiedenis nodig om deze opvat­ting over de men­selijke aard te ver­werpen.

Voor het overgrote deel van haar ge­schiedenis, hon­derd­duizenden of zelfs wellicht miljoenen jaren, leefde de mensheid in een klassenloze maat­schap­pij, die bestond uit gemeen­schap­pen waarin de elementaire rijk­dom gedeeld werd zonder tussen­komst van ruil of geld ; het was een samenleving die niet werd georgani­seerd door koningen, priesters, adel of een staatsapparaat, maar door de stamraad. Marxisten noemen deze sa­men­leving het primitieve kommu­nis­me.

Het begrip 'primitief kommunis­me' brengt de bourgeoi­sie en haar ideolo­gie in verlegenheid, en daarom doet ze er al­les aan om het bestaan ervan te ontkennen of te baga­tel­li­se­ren. De marxistische opvatting over de primi­tieve samenle­ving werd aanzienlijk be­ïnvloed door het werk van Lewis Hen­ry Morgan over de Irokezen en an­dere 'ameri­kaans-indiaanse' stam­men. Dat wetende, smalen de moder­ne akademische antropologen over Mor­gans werk bij de minste ontdek­king van een feitelij­ke onjuistheid in zijn ondervin­dingen, bij deze of gene tweederangs vergis­sing, en daarmee zet­ten ze z'n hele bijdrage op de hel­ling. Ofwel koeste­ren ze zich in het kleinzieligste empi­risme door te ont­kennen dat het hoe dan ook moge­lijk is iets aan de weet te komen over de mense­lijke voorgeschiedenis door over­levende primitieve volkeren te be­studeren. Tenslotte wijzen ze op de talrijke en uiteenlopende tekortko­min­gen van primitieve samenlevin­gen om een open deur in te trappen : het idee dat deze maatschappijen geen 'pa­radijs' vormden zonder lijden of ver­vreem­ding.

Maar het marxisme verheerlijkt deze sa­menlevingen he­le­maal niet. Het is zich ervan bewust dat ze het onver­mij­­delijk resultaat waren niet van de een of andere aangeboren menselijke goed­heid, maar van de geringe ont­wik­keling van de produk­tiekrachten, die de eerste menselijke gemeen­schap­pen ertoe dreven een 'kommu­nis­tische' vorm aan te nemen, enkel en alleen al om te overleven. De toe­igening van de meerarbeid door een bijzonder deel van de sa­menle­ving zou zonder meer het ver­dwijnen be­te­kenen van het overige deel. In die om­standigheden was het onmogelijk om voldoende overschot voort te bren­gen om het bestaan van een be­voor­deelde klasse te onderhou­den. Het marxisme is zich ervan bewust dat dit kommunisme uiteinde­lijk iets heel beperkts was dat het niet moge­lijk maakte dat het menselijke indivi­du volledig opbloeide. Engels, in zijn oor­spron­kelijke werk 'De oor­sprong van het gezin, van de partiku­liere eigendom en van de staat', had het over «persoonlijke waardigheid, rechtschapenheid, vastheid van ka­rak­ter­sterkte en moed» (7). Maar hij liet daar onmiddellijk op volgen dat in de­ze ge­meenschappen voor de mens de stam de grens bleef «zowel tegen­over buitenstaan­ders als ten opzich­te van zichzelf : de stam, de gens en hun in­stellin­gen waren heilig en onaan­tast­baar, vormden een door de natuur ge­geven hogere macht, waaraan de en­keling in voe­len, denken en hande­len onvoor­waardelijk on­derwor­pen bleef. Hoezeer de mensen uit dat tijd­perk ons ook impone­ren, ze onder­schei­den zich slechts weinig van el­kaar, ze hangen nog, zoals Marx zei, aan de navel­streng van de uit de na­tuur gegroeide gemeen­schap» (8).

Dit kommunisme van kleine groe­pen, vaak vijandig tegenover andere stam­men­groepen ; dit kommunisme waar­in de enkeling werd overheerst door de gemeenschap ; dit kommunis­me van schaarste verschilt volslagen van het ontwik­kelde kommunisme van de toe­komst, dat de vereni­ging van de men­selijke soort betekent, de weder­zijd­se verwezenlijking van de enke­ling en van de samenleving, en een kom­­munisme van overvloed. Daar­om heeft het marxisme niets gemeen met de verschillende 'primitieve' ideolo­gie­ën die de archaïsche om­standighe­den van de mens verheerlij­ken en nos­tal­gisch smachten om daarnaar te­rug te keren (9).

Toch geeft juist het feit dat deze ge­meenschappen beston­den, en dat ze be­stonden als gevolg van een materi­le noodzaak, verder bewijs dat het kommunisme noch enkel een 'mooi idee' is, noch iets 'dat toch niet werkt'. Dit punt werd nogmaals on­der­streept door Rosa Luxemburg in haar 'Inlei­ding tot de politieke ekono­mie' : «Daarmee had Morgan echter nieu­we en machtige steun voor het we­ten­schappelijke socialisme aange­dra­gen. Terwijl Marx en Engels door de ekonomische analyse van het ka­pi­ta­­lis­me de onvermijdelijke historische overgang van de maat­schap­pij tot de kom­munistische wereldekonomie voor de na­bije toe­komst bewezen en daar­mee de socialistische doel­stel­lin­gen een stevige wetenschappelijke basis ga­ven, heeft Mor­gan in ze­kere zin de he­le geweldige gevel voor het werk van Marx en Engels gebouwd toen hij be­wees, dat de kommunis­tisch-de­mo­kra­tische maatschappij, hoewel ook in andere, meer pri­mi­tie­ve vor­men, het hele lange verleden van de mense­lij­­ke kul­tuur­geschiedenis van voor de hui­dige bescha­ving omvat. De re­vo­lu­tionaire doelstellingen voor de toe­komst staken daar­mee de hand uit naar de edele overlevering uit het grijze ver­le­den, de kring van de ken­nis sloot harmo­nisch tezamen, en van­uit dit perspektief gezien kwam de hui­dige wereld van klas­seheerschap­pij en van uitbuiting, die dat hele hebben en houden van de kultuur als het hoog­ste doel van de we­reldge­schiede­nis probeerde voor te stellen, tevoor­schijn als louter een nie­tige, voorbij­gaande etappe in de grote kultuur­op­mars van de mens­heid.» (10)

Het kommunisme als droom van de onder­drukten

Het primitieve kommunisme was niet sta­tisch. Het ontwik­kelde zich via ver­schillende stadia om uiteindelijk, ge­konfronteerd met onoplosbare te­gen­stellingen, te worden ontbon­den en de eerste klassenmaatschappijen voort te brengen. Maar de onrecht­vaardigheid van de klassenmaatschap­pij bracht op zijn beurt mythen en fi­lo­sofieën voort die een min of meer be­wust verlangen tot uitdrukking brachten om een eind te maken aan klas­sentegenstellingen en privé eigen­dom. Klassieke mytho­logie­schrijvers als Hesiodes en Ovi­dius verhaalden uit­voerig de mythe van de Gouden Eeuw toen er geen verschil bestond tus­sen 'mijn' en 'dijn' ; som­mige van de latere griek­se filosofen vonden vol­maakte maat­schappijen uit waarin alle dingen gemeenschappelijk bezit wa­ren. In deze overpeinzingen werd de niet zover teruggaande herin­ne­ring aan de werkelijke stamgemeen­schap ver­smolten met veel oudere mythen over de verdrijving van de mens uit het oerparadijs.

Toch vinden kommunistische ideeën meer ingang, raken ze meer ver­spreid, en geven ze aanleiding tot daad­wer­kelijke pogingen om ze in prak­tijk om te zetten, tijdens sociale kri­sissen en massale revoltes tegen het bestaande klassen­stelsel. In de grote Spartakus-opstand tegen het in verval rakende Romein­se Rijk deden de rebel­lerende slaven enkele wanho­pi­­ge en geen lang leven beschoren po­gin­­gen om gemeenschap­pen te vor­men die gebaseerd waren op broeder­schap en gelijkheid.

Maar het grote voor­beeld van de 'kommunisti­sche' trend uit dat tijd­perk werd gevormd door het christen­dom, dat, zoals En­gels en Luxemburg duidelijk maak­ten, voor­dat het door het in verval ra­kende Romeinse Rijk werd aan­vaard en daarna de officiële ideologie werd van de opkomende feodale orde, be­gon als een opstand van slaven en an­de­re door het ro­meins systeem ver­plet­­terde klassen. De vroegste christe­lijke gemeen­schap­pen preekten uni­ver­sele mense­lijke broederschap en pro­beer­den een vergaand kom­munis­me van gemeen­schappelijk bezit in te stellen. Zoals Rosa Luxemburg echter ar­­gumen­teerde in haar tekst 'Het so­cia­­lisme en de kerken' was dit pre­cies de beper­king van het christe­lijk kom­mu­­nis­me : het was niet ge­richt op de re­voluti­onaire onteige­ning van de heer­sende klasse en de ver­maat­schap­pe­lijking van de produk­tie zoals het moderne kommu­nisme. Het ver­de­dig­de slechts dat de rijken lief­dadig moesten zijn en hun goede­ren met de ar­men moesten delen ; het was een dok­trine van sociaal pacifis­me en klassensamen­werking die gemakke­lijk kon worden aangepast aan de behoef­ten van de heersende klasse. De on­rijpheid van deze visie op het kom­munisme was een gevolg van de on­rijp­heid van de produktie­krachten. Dat is zowel waar voor de pro­duktie­ka­pa­citeit van dat moment, want in een maatschappij die sterft aan een on­derproduktie­krisis kunnen de rebel­len niet beter voorhebben dan de ar­moede te delen ; als voor de aard van de uitgebuite en onderdruk­te klassen die de oor­spronkelijke motor vorm­den achter de christelijke revol­te. Het wa­ren klassen zonder gemeen­schappe­lij­ke doelen of histo­risch vooruitzicht.

«Er bestond absoluut geen gemeen­schap­pelijke weg naar emancipatie voor al deze elementen. Voor allen on­der hen lag het paradijs verloren ach­ter hen ; voor de geruïneerde vrije man­nen was het de voormalige polis, te­gelijkertijd stad en staat waar hun voorvaders de vrije bur­gers van ge­weest waren ; voor de tot slaaf ge­maakte oorlogsgevangenen was het de tijd toen ze nog vrij wa­ren ; voor de kleine boeren was het het afge­schaft so­ciaal systeem van de gens en het ge­meenschappelijk grondbezit.» (11).

Zo verwijst Engels naar het wezen­lijk achter­uitkijkende, nostalgische van de christe­lijke revolte. Het is waar dat het christendom, in konti­nuïteit met de hebreeuwse religie, een stap voor­uit betekende ten op­zichte van de ver­schillende heidense mytho­logieën voor­zo­ver het een breuk belichaamde met de oude cyklische opvat­tingen over de tijd en beweerde dat de mens­heid was be­trok­ken in een vooruit­gaand, histo­risch drama. Maar de in­ge­bak­ken beperkingen van de klas­sen ach­ter de opstand zorgden ervoor dat de­ze geschie­denis nog steeds werd ge­zien in gemystificeerde, messiaanse ter­men, en de toekomstige redding die het beloofde was een Escha­ton, een absoluut en definitief einde voor­bij de grenzen van deze wereld.

In het algemeen kan hetzelfde wor­den ge­zegd over de talrijke boe­ren­opstan­den tegen het feodalisme, hoewel de vu­rige lollardische predi­ker John Ball, een van de leiders van de grote boerenopstand in Engeland in 1381, ge­zegd zou hebben dat «de dingen in Engeland niet goed kunnen gaan voor­dat alles gemeenschappe­lijk ei­gendom is geworden; als er slaven noch heren zijn...» : dergelij­ke eisen brengen ons een stap verder dan een plat eigendoms-kommunis­me, en tot een visie waarin alle sociale rijkdom ge­meenschappelijk bezit wordt (dit kan heel goed zijn omdat de Lollards al voorlo­pers waren van latere bewe­gin­gen die kenmerkend waren tijdens de op­komst van het kapitalisme). Maar in het alge­meen leden de boe­ren­op­stan­den onder dezelfde wezenlij­ke beper­kingen als de slavenopstan­den. Het beroemde motto van de op­stand uit 1381 : «When Adam del­ved and Eve span, who was then the gen­tle­man ?» (Toen Adam ploegde en Eva spon, wie was toen de edel­man ?), had een geweldig poëtische uitstra­ling, maar het bracht ook de beper­kingen tot uitdruk­king van het boe­renkommu­nisme dat net als de vroeg-christelij­ke opstand ertoe ver­oordeeld was terug te kijken op een idyllisch verle­den, op Eden, op de eer­ste christe­nen, op de «ware engel­se vrijheid van vóór het juk van de Noor­man­nen» (12)... En, als het wel vooruit­keek, dan was het door de ogen van de eerste christenen naar een apoka­lyptisch duizendjarig rijk dat door Christus zou worden inge­steld als hij op aarde terugkeer­de. De boeren waren niet de revoluti­onaire klasse van de feodale maat­schappij, zelfs wanneer hun opstan­den ertoe kon­den bijdragen dat de grond­slagen van de feodale orde aan het wankelen raak­ten en daarmee de weg vrij werd ge­maakt voor de op­komst van het ka­pi­talisme. En omdat ze zelf geen op­los­sing hadden voor de reor­ganisa­tie van de maatschappij, konden ze het heil alleen zien als iets dat van bui­ten­af kwam ; van Jezus ; van de 'Goe­de Koningen' die misleid wer­den door slechte raadgevers ; van volks­helden zoals Robin Hood.

De eerste bewegingen van het proleta­riaat

«Vanaf haar ontstaan was de bour­geoisie belast met haar eigen tegen­stelling : kapitalisten kunnen niet bestaan zonder loonarbeiders, en naar­mate de middeleeuwse gildebur­ger zich tot moderne bourgeois ont­wik­kelde, ontwikkelden zich ook de gil­degezel en de niet tot een gilde be­ho­rende daglo­ner tot proletariër. En ook al mocht de bourgeoisie er in het al­gemeen aanspraak op maken, dat zij in de strijd tegen de adel tege­lij­kertijd de belangen van de verschil­len­de arbeiden­de klassen van die tijd ver­tegenwoordigde, toch braken bij ie­dere grote burgerlijke beweging zelf­standige bewegingen uit van die klas­se, die de min of meer ontwikkel­de voorloop­ster was van het moderne pro­letariaat. In de tijd van duitse re­for­matie en de duitse boerenoorlog bij­voorbeeld de Wederdopers en Tho­mas Münzer ; de Levellers in de grote en­gelse revolutie ; Babeuf in de grote fran­se revolu­tie» (13).

Münzer en het Koninkrijk Gods

In 'De boerenoorlog in Duitsland' ont­wik­kelt Engels zijn stelling over Mün­zer en de anabaptisten (weder­do­pers). Volgens hem vertegenwoor­dig­den zij een in de kiem proleta­ri­sche stroming binnen een veel ek­lek­ti­scher 'plebeïsche boeren' bewe­ging. De anabaptisten vormden nog steeds een christelijke sekte, maar een ui­terst ket­terse, en de 'theologi­sche' leerstel­lin­gen van Münzer koersten gevaar­lijk dicht naar een vorm van athe­s­me, in samenhang met eerdere mys­tie­ke trends in Duitsland en elders (bij­voorbeeld Meister Eck­hart).

Op so­ciaal en politiek vlak, «bena­derde zijn politiek program­ma het kommu­nis­me en zelfs aan de voor­avond van de Februarirevolutie ont­brak het meer dan één van de huidige kommu­nisti­sche sekten aan een theo­re­tisch arti­kel zo begrij­pelijk als dat van Münzer in de zestien­de eeuw. Dit program­ma, min­der een samenvatting van de ple­beïsche eisen van het mo­ment dan een visionaire vooruitblik op de voor­waar­den voor de bevrijding van de pro­letarische elementen die zich nog maar juist begonnen te ont­wikkelen tus­sen de plebeërs - dit programma eis­te de onmiddellijke vestiging van het Gods­rijk, het beloof­de duizendja­rig rijk, door de kerk te herstellen in zijn oorspron­kelijke toestand en door alle instellingen op te heffen die in strijd waren met deze zogenaamde vroeg-christelijke, maar in werkelijk­heid volsla­gen nieuwe kerk. Onder het koninkrijk Gods verstond Münzer een maatschappij waarin geen klasse­ver­schillen zouden bestaan noch pri­vé-eigen­dom of staatsgezag onaf­han­ke­­lijk van en buiten de leden van de maatschap­pij om.

Alle be­staande au­to­riteiten, voorzover zij weigerden zich aan de revolutie te onderwerpen en er aan deel te ne­men, moesten wor­den om­vergewor­pen, al het werk en alle eigendom moesten gemeen­schap­pelijk worden gedeeld en volko­men gelijk­heid moest worden inge­voerd. Er moest een bond worden op­ge­richt om dit te bereiken, niet alleen in heel Duitsland, maar in heel de chris­telij­ke wereld.» (14).

Het is onnodig te zeggen dat, omdat dit pas het och­tend­gloren van de bur­gerlijke maatschappij was, de materi­le voorwaarden voor een dergelijk ra­dikale omvorming volko­men ont­bra­ken. Subjektief kwam dit tot uiting in de greep die de messia­nis­tisch-re­li­gieuze opvatting nog steeds had op de ideologie van deze bewe­ging. Aan de objektieve kant ver­wrong de on­weer­staanbare op­komst van de heer­schap­pij van het kapitaal al de radika­le kommunisti­sche eisen in praktische voorstellen voor de ontwikkeling van de burger­lij­ke maatschappij.

Dit werd zonder twij­fel aangetoond toen de partij van Münzer de macht kreeg toe­geworpen in Mühl­hausen in maart 1525 : «De plaats van Münzer aan het hoofd van de 'eeuwige raad' van Mühl­hau­sen was inderdaad nog veel hachelij­ker dan die van enig moder­n re­vo­lutio­nair afgevaardigde. Niet alleen was de beweging van zijn tijd niet rijp, maar het hele tijdperk was dat niet voor de ideeën waarvan hij­zelf maar een flauwe notie had. De klasse die hij vertegenwoor­digde be­vond zich pas in zijn geboortewee­n. Zij was nog niet in staat het leider­schap te nemen over de maat­schappij en die om te vormen. De sociale ver­ande­rin­gen die deze gril opwekte von­den weinig grond in de toen be­staan­de voor­waarden. Boven­dien maakten de­ze voorwaarden de weg vrij voor een sociaal systeem dat totaal tegen­ge­steld was aan alle bedoe­lingen.

Niet­temin was hij gebon­den aan zijn vroegere preken over christelijke ge­lijkheid en evangelische eigen­doms­ge­meenschap, en hij was gedwongen om op z'n minst te probe­ren dat te berei­ken. Gemeenschappe­lijk eigen­dom, al­gemeen en gelijk werk, en de ophef­fing van alle rech­ten om autori­teit uit te oefenen wer­den afgekon­digd.

Maar in feite bleef Mühlhausen een republi­keins stad­staatje met een enigszins ge­de­mokrati­seerde grond­wet, een senaat ge­kozen met alge­meen kies­recht en ge­kontro­leerd door een forum, en met een in der haast ge­mproviseerd stel­sel van armen­hulp. De sociale op­stand die de protestant­se burgerlij­ke tijdgenoten zoveel angst aanjoeg kwam nooit verder dan een zwakke, on­bewuste en voorbarige poging om de burger­lijke maatschap­pij van een la­ter tijdperk tot stand te bren­gen» (15).

Winstanley en het ware Gemene­best

De grondleggers van het marxisme wa­ren minder goed bekend met de en­gelse burgerlijke revolutie dan met de duitse reformatie of de franse re­vo­lutie. Dat is jammer omdat, zoals ge­schiedschrijvers als Christop­her Hill aantoon­den, deze revolutie tot een enorme uitbarsting van krea­tief denken aanleiding gaf, tot een duize­lingwekkende massa van onver­saagde ra­dikale partijen, sekten en bewegin­gen. De Levellers waarnaar Engels ver­wijst waren veeleer een hetero­gene beweging dan een formele partij. De gematigde vleugel ervan bestond slechts uit radikale demokra­ten die hartstoch­te­lijk het recht van elk indi­vidu opeisten om over zijn eigen­dom te beschikken. Maar ge­zien de diepte van de sociale mobili­satie die de bur­gerlijke revolutie vooruit­stuwde, gaf zij onvermijdelijk geboor­te aan een lin­kervleugel die zich steeds meer be­zighield met de behoef­ten van de be­zitsloze massa's en die een duide­lijk kommunis­tisch karakter aannam. Die vleugel werd verte­genwoor­digd door de 'Ware Level­lers' of Diggers, en hun meest kohe­rente woordvoerder was Gerrard Winstanley.

In de geschriften van Winstanley, voor­al in zijn latere werk, wordt veel dui­delijker afstand genomen van de re­li­gieus-messianistische opvattingen dan Münzer ooit had kunnen doen.

Zijn belangrijkste werk, 'Platform van de Vrijheidswet', vertegenwoor­digt, zo­als de titel al laat zien, een defini­tieve overgang naar het terrein van de ekspliciet politieke redevoe­ring : de overblijvende verwijzingen naar de bij­bel, met name naar de mythe van de zondeval, zijn in we­zen allegorisch of symbolisch. Voor­al kon er voor Win­­stan­ley, in tegen­stelling tot de ge­ma­tigde Levellers, «geen universele vrij­heid bestaan voordat deze univer­se­le gemeen­schap is geves­tigd» (16) : po­litiek-grondwet­telijke rechten die de be­staande eigendoms­verhoudingen on­ge­moeid lieten waren bedrog. En zo werkt hij tot in detail zijn visie uit op het ware Gemenebest waarin alle loon­arbeid en kopen en ver­kopen zijn op­gehe­ven, waarin op­voeding en we­ten­schap worden bevor­derd ten koste van religieus obskuran­tisme en een staatskerk, en waarin de funktie van de staat is terugge­bracht tot een abso­luut mini­mum. Hij keek zelfs vooruit naar de tijd waarin de hele «aarde op­nieuw een gemene schat­ka­mer wordt zo­als het hoort (...) dan zal deze on­min tussen alle landen ophouden te be­staan, en geen enkele zal het wagen te proberen anderen te overheersen» om­dat «pleiten voor eigendom en ei­gen­belang het volk van een land en de hele wereld in partijen verdeelt wat de oorzaak is van alle oorlogen en bloedbaden en de ge­schillen over­al» (17).

Toch blijft wat Engels over Münzer zei onverkort waar voor Winstanley : de nieuwe maatschappij die uit deze gro­te revolutie voortkomt was niet de 'universele gemeen­schap', maar de maat­schappij van het kapita­lisme.

De visie van Winstan­ley vorm­de een stap vooruit in de richting van het 'moder­ne' kommunisme, maar het bleef vol­sla­gen utopisch. Dit kwam vooral tot uiting in het onvermogen van de Wa­re Levellers om te zien hoe de grote omvorming tot stand kon wor­den ge­bracht.

De beweging van de Dig­gers die tijdens de burger­oor­log ontstond beperkte zichzelf tot pogin­gen van kleine bendes van armen en landloze men­sen om onge­bruikt en gemeen­schap­pelijk land in kultuur te bren­gen. De ge­meenschap­pen van de Dig­gers dienden als een geweldloos voor­beeld voor alle armen en van hun land verjoegen, maar ze werden snel verspreid door de crom­welliaanse or­de en hun hori­zon ging hoe dan ook niet verder dan de alou­de verde­diging van vroegere gemeen­schaps­rechten.

Na de onder­drukking van deze bewe­ging, en van de Level­ler-stroming in het alge­meen, schreef Winstanley de 'Vrij­heids­wet' om de lessen uit de ne­der­laag te trekken. Maar het was een iro­nie zonder weer­ga dat dit werk, ter­wijl het 't hoogte­punt vorm­de van kom­munistische theorie van dat ogen­blik, werd opge­dragen aan niemand min­der dan Oliver Crom­well, die pas drie jaar daarvoor, in 1649, de op­stand van de Levellers bloedig had neer­geslagen om de burgerlijke eigen­dom en orde te beschermen. Toen hij geen samen­han­gende kracht meer zag die de revolu­tie van onderop tot stand kon bren­gen, werd Winstanley terug­ge­­bracht tot een vage hoop op een re­vo­lutie van bovenaf.

Babeuf en de Republiek der Gelij­ken

Een vergelijkbaar patroon verscheen tij­dens de grote franse revolutie : in het ebgetij van de beweging ontstond een ekstreme linkervleugel die z'n on­vrede uitte over de zuiver politieke vrijheden die zogenaamd waren opge­no­men in de nieuwe grondwet, omdat die vooral de vrijheid van het kapitaal be­gunstigden om de bezitslo­ze meer­der­heid uit te buiten. De 'babouvisti­sche' stroming bracht de inspanningen tot uiting van het opko­mend stedelij­k pro­letariaat dat zoveel offers had ge­bracht voor de burger­lijke revolutie en nu opkwam voor zijn eigen klasse­be­langen, en daar­mee onvermijdelijk uit­kwam bij de eis van het kommunis­me. In het 'Manifest van de Gelijken' kon­digde hij het vooruitzicht aan van een nieuwe en definitieve revolutie : «De Franse Revolu­tie is niet meer dan de voorloper van een andere, veel gro­tere en indrukwekkender revolutie, die de laatste zal zijn (...)».

Op theoretisch vlak waren de Gelij­ken een veel rijper uiting van de kom­munistische ingeving dan de Wa­re Level­lers van anderhalve eeuw daar­voor. Niet alleen waren ze nage­noeg volkomen vrij van de oude reli­gieuze terminologie, ook waren ze al op zoek naar een materialistische op­vatting van de geschiedenis als de ge­schiedenis van de klassen­strijd. Nog veel­betekenender erkenden ze de on­ver­mijdelijkheid van een gewa­pen­de op­stand tegen de macht van de heer­sen­de klasse : de 'Samenzwering van de Gelijken' van 1796 vormde de kon­kretisering van dit begrip. Zich beroepend op de ervaringen van de di­rekte demokratie zoals die ont­wik­keld was in de parijse afdelingen en de 'Commune' van 1793, beoog­den ze tevens een revolutionaire staat die het konventioneel parlementaris­me voor­bijstreefde door het beginsel van de terugroepbaarheid van geko­zen ambts­dragers.

Maar nogmaals moest de onrijp­heid van de materiële voorwaarden weer tot uitdrukking komen in de poli­tie­ke on­rijp­heid van de babouvistische 'par­tij'. Omdat het proleta­riaat van Parijs zich nog niet duidelijk had gemanifes­teerd als een van de 'sans culottes' (de stadsar­men in het alge­meen) on­der­­scheiden kracht, waren de ba­bou­vis­­ten er zelf niet helder over wie de re­volutionaire kracht kon zijn : het 'Ma­nifest van de Gelij­ken' was niet ge­richt aan het proleta­riaat, maar aan het 'volk van Frank­rijk'. Zonder eni­ge visie op de revo­lutionai­re kracht was het babou­visti­sch zicht op op­stand en revoluti­onaire leider­schap we­zenlijk elitair : een uitgele­zen groepje zou de macht grijpen ten gun­ste van de vormeloze massa's, en zou vervolgens aan de macht blijven tot­dat die massa's daadwerkelijk in staat waren zichzelf te regeren (dit soort van meningen bleef nog tiental­len ja­ren na de fran­se revolutie een hard­nekkig bestaan leiden binnen de ar­bei­dersbewe­ging, vooral in de blan­quisti­sche tendens die organisch, via de per­soon van Buonarro­ti, af­stamde van het babou­visme).

De onrijpheid van het babouvisme kwam niet alleen tot uiting in de mid­delen die het propageerde (die hoe dan ook uitliepen in de volslagen mis­lukking van de putsch van 1796), maar ook in de grofheid van zijn op­vat­tingen over de kommunistische maat­schappij.

In de 'Ekonomische en fi­lo­sofische manuskripten' kafferde Marx de erfgenamen van Babeuf uit voor hun «grove en ondoordachte kom­munis­me» dat «enkel het hoogte­punt vormt van deze afgunst en van deze gelijk­makerij naar beneden toe uitgaand van het vooropgestelde mi­ni­mum (...). Hoe weinig deze af­schaf­fing van de privé-eigendom een wer­ke­lijke toeëi­gening vormt wordt juist be­wezen door het abstrak­te voorbij­gaan aan de hele wereld van kultuur en bescha­ving, de terug­keer naar de on­natuur­lijke eenvoud van de arme en weinig vragende mens die er niet al­leen niet in is geslaagd de privé-ei­gendom te over­stijgen, maar die die nog niet eens bereikt heeft» (18). Marx ging zelfs zo ver te zeggen dat dit ru­we kommunisme in feite een voort­zet­ting van het kapita­lisme zou zijn : "De gemeenschap was enkel een ge­meen­schap van arbeid, en van gelijk­heid van lonen die uitbetaald moesten wor­den door het gemeen­schapskapi­taal ‑ de ge­meenschap als universele ka­pitalist." (19) Het was heel terecht dat Marx de erfge­namen van Babeuf aan­viel op hun achter­haalde opvattin­gen. Maar het oor­spronkelijk pro­bleem was van mate­riële aard. Aan het eind van de acht­tiende eeuw vorm­de Frankrijk nog steeds een over­we­gend agrari­sche maatschap­pij, en de kom­munis­ten konden zich toen niet ge­mak­kelijk een maatschappij van over­vloed voorstel­len. Daarom kon hun kommu­nisme enkel «asce­tisch, spar­taans, iedere levens­vreugde verwer­pend» (20) zijn, niet meer dan een «gelijkma­kerij naar beneden toe uit­gaand van het voorop­ge­stelde mini­mum ». Een andere ironie van de ge­schie­denis wilde dat de giganti­sche ont­beringen van de indus­tri­le revo­lu­tie nodig waren om de uitgebuite klas­se wakker te schud­den voor de mo­gelijk­heid van een maat­schappij waar­in zintuiglijk genot spartaan­se zelf­verloo­chening ver­vangt.

De uitvinders van Utopia

De teruggang van het groot revoluti­o­nair getij van de jaren negentig van de achttiende eeuw, het onvermogen van het proletariaat om als onafhan­ke­lijke politieke macht op te treden, be­te­kende niet dat het virus van het kom­munis­me was uitgeroeid. Het nam een nieuwe vorm aan, dat van de utopische socialisten. De utopis­ten, Saint-Simon, Fourier, Owen en ande­ren, waren veel minder op de opstand ge­richt, veel minder betrok­ken bij de re­volutionaire strijd van de massa's dan de babouvisten dat waren. Op het eer­ste gezicht kan dat een stap terug lijken. Zeker vormden zij een ken­mer­kend produkt van een periode van reaktie, en verte­gen­woordigden zij een vlucht uit de wereld van de poli­tieke strijd. Toch erkenden Marx en En­gels altijd dat ze bij de utopisten in het krijt ston­den, en ze eerden hen voor de be­langrijke bijdragen die ze le­verden boven het 'grove kommunis­me' van de Gelijken, vooral in hun kri­tieken van de kapitalistische be­scha­ving en hun uitwerking van een mo­gelijk kommunis­tisch alternatief : «De socialistische en kommunistische ge­schriften bestaan echter ook uit kri­tische elementen. Zij vallen alle grondslagen van de bestaande maat­schappij aan. Zij hebben dus uiterst kostbaar materiaal ter voorlichting van de arbeiders geleverd. Hun posi­tieve stellingen over de toekomstige maatschappij, bv. opheffing van de te­genstelling tussen stad en land, van het gezin, van de partikuliere winst, van de loonarbeid, het verkondigen van de maatschappelijke harmonie, de ver­andering van de staat in een een­vou­dig bestuursorgaan van de pro­duk­tie - al deze door hen verkon­digde stel­lingen drukken slechts het wegval­len van de klassentegenstelling uit, die zich nog maar pas begint te ont­wik­kelen, die zij nog slechts in haar eerste vormloze vaagheid ken­nen.» (21)

In 'De ontwikkeling van het socia­lisme van utopie tot wetenschap' treedt En­gels meer in detail over de speci­fieke bijdragen van de belang­rijkste utopi­sche denkers.

· Saint-Simon krijgt de eer voor zijn er­kenning dat de franse revolutie een klassenoorlog was en voor zijn voor­spelling dat de politiek geheel en al zou worden opgeslorpt door de eko­no­mie, waarmee de staat uiteinde­lijk zou worden opgehe­ven.

· Fourier wordt naar voren gehaald als een briljant kritikus en satirikus van de burgerlijke huichelarij, ellen­de en vervreem­ding, en wegens zijn mees­terlijk gebruik van de dialekti­sche methode om de belangrijkste fa­sen van de historische ontwikkeling bloot te leggen. We kunnen daaraan toe­voegen dat er bij Fourier een de­fi­ni­tieve breuk begint met het asce­tisch kommunisme van de Gelijken, vooral in zijn diepe betrokkenheid bij het ver­vangen van vervreemde arbeid door vreugdevolle, kreatieve aktivi­teit.

· Engels' korte biogra­fie van Owen is toegespitst op diens meer prakti­sche, angelsaksische zoektocht naar een alterna­tief voor de kapitalistische uitbui­ting, zowel in de 'ideale' ka­toen­fa­brieken in New Lanark als in zijn verscheidene eksperimenten met ko­öperatief en ge­meenschappelijk wo­nen. Maar Engels erkent eveneens de moed van Owen om weg te bre­ken uit zijn eigen klasse en zijn lot te verbin­den aan dat van het proleta­riaat ; zijn la­tere pogingen om één grote vakbond op te richten voor alle engel­se arbei­ders betekenden een stap voorbij de wel­willende liefda­digheid ten gunste van een deelname aan de eerste po­gin­gen van het prole­tariaat om zijn ei­gen klasse-identiteit en ‑organisatie te ontdekken.

Wat waar was voor de eerste bewe­gin­gen van het proletariaat geldt uit­eindelijk in gelijke mate voor de uto­pis­ten : de grofheid van hun theo­rieën was het resultaat van de grove kapita­listi­sche produktievoorwaarden waar­bin­­nen zij ontstonden. Ze waren niet in staat de sociale en ekonomi­sche te­genstellingen te zien die uit­ein­delijk zouden leiden tot de onder­gang van de kapitalistische uitbui­ting, ze kon­den zich slechts inbeel­den dat de ko­men­de, nieuwe maat­schappij het re­sul­taat zou zijn van plannen en uitvin­dingen die ze in hun eigen hersens uit­broedden.

Hun onvermo­gen het re­vo­lu­tionaire ver­mo­gen van de arbei­ders­klasse te zien, brengt mee dat «zij zich ver boven deze klassente­genstel­ling verhe­ven wanen. Zij willen de le­venspositie van alle leden der maat­schappij, ook van de best gesitu­eer­den, verbeteren. Zij doen daarom voort­durend een beroep op de gehele maatschappij zonder onderscheid, ja bij voorkeur op de heersende klasse. Men behoeft immers hun systeem slechts te begrij­pen om het als het zo goed mogelijke plan van de zo goed mo­ge­lijke maat­schappij te erkennen. Zij verwerpen daarom alle politieke, met name alle revolutionaire aktie, zij willen hun doel langs vreedzame weg be­reiken en pogen door kleine, na­tuurlijk misluk­kende proefnemin­gen, door de macht van het voor­beeld voor het nieuwe maatschappe­lijke evange­lie een weg te banen.» (22)

Zo eindigden de utopisten niet alleen met het bouwen van luchtkaste­len, maar ze preekten ook klassensa­men­wer­­king en sociaal pacifisme. En wat be­grijpelijk was gezien de onrijp­heid van de objektieve voorwaarden in de eerste decennia van de negen­tiende eeuw, was niet langer vergeef­lijk toen 'Het kommunistisch manifest' werd ge­schreven. Op dat moment vormden de af­stammelingen van het utopisme een be­langrijk obstakel voor de ont­wikke­ling van het weten­schap­pelijk kom­mu­nisme belichaamd in de Marx-En­gels‑fraktie van de Bond der Kom­munisten.

In het volgende artikel van deze serie zullen we het ontstaan en de rijping van de marxistische visie op de kom­munistische maatschappij en de weg die daartoe leidt onderzoe­ken.

CDW

(uit International Review 68, jan. 92)

VOETNOTEN

 

(1)Zie bijvoorbeeld inleiding tot Inter­natio­nale Revue 67 (engels-, frans- en spaanstali­ge uitgave) : 'Niet het kommunis­me stort ineen, maar de chaos van het kapi­talisme neemt toe' ; 'Het stalinisme is het tegenovergestel­de van het kommu­nisme' in World Revo­luti­on 148 en in Révolu­tion Interna­tiona­le 205 ; en het 'Manifest' aangeno­men door het 9e Kongres van de IKS : 'Kommu­nisti­sche revolutie of vernie­tiging van de mensheid'.

(2)'De Duitse ideologie', Deel 1 : Feuerbach / Karl Marx en Friedrich Engels. 3e aange­paste druk, SUN, Nijmegen, 1974, p. 37.

(3)'De burgeroorlog in Frankrijk' / Karl Marx. 2e verbe­ter­de en vermeerder­de druk, Pegasus, Am­sterdam, 1971. p. 84-85.

(4)'De Duitse Ideologie', t.a.p., p. 36.

(5)T.a.p., p. 36-37.

(6)'En mémoire du Manifeste du parti com­muniste' / Anto­nio Labriola (1895). Geciteerd uit: 'Essais sur la conception matérialiste de l'histoi­re' / Antonio Labriola. Gordon & Breach, Paris, 1970, p. 74-75.

(7)'De oorsprong van het gezin, van de parti­kulie­re eigen­dom en van de staat' / Frie­drich En­gels. 4e druk, Pegasus, Amster­dam, 1976, p. 123.

(8)T.a.p., p. 124.

(9)Momenteel zijn deze ideolo­gieën door­gaans typische uitdrukkingen van de ontbin­ding van de kleinbur­gerij, vooral van niet alleen in de arbeiders­klasse, maar in de hele geschiedenis sinds haar begin gedes­illusio­neerde anarchistische stromin­gen, die soelaas zoeken in het pro­jekteren van de mythe van het verlo­ren paradijs op de eerste men­selijke gemeen­schappen. Duidelijke voor­beel­den daarvan zijn de ameri­kaanse krant The Fifth Estate en Freddy Perlmans boek 'Against Levia­than, against His-story'. Een ironie die deze mensen doorgaans over het hoofd zien is dat zodra je het geloof van de primitieve volke­ren zelf onderzoekt, het duide­lijk wordt dat ook zij hun 'verlo­ren para­dijs' hadden, begra­ven in een lang-vergaan mythisch tijdperk. Wan­neer we dergelijke mythen opvat­ten als een onopgelost verlan­gen om de grenzen van de ver­vreemding te overstijgen, dan is het duidelijk dat de primitieve mens ook een vorm van vervreemding er­voer, een konklusie in over­eenstem­ming met de marxis­tische opvatting over deze maatschappijen.

(10)'Einführung in die National­ökonomie' / Rosa Luxemburg. In : Gesam­melte Werke, Band 5, Ökonomische Schrif­ten, Dietz Verlag, Berlin, 1975, p. 612.

(11)'Über die Geschichte des frühen Chris­tentums' / Friedrich Engels. In : Die Neue Zeit, Band 1, 1894-5

(12)De konservatieve aard van deze opstan­den werd ver­sterkt door het feit dat in al de klassenmaatschappijen die aan het kapitalisme vooraf­gin­gen nog in meerdere of mindere mate overblijfs­elen bestonden van de oude gemeen­schapsverbanden. Dit hield in dat de opstanden van de uitgebuite klassen altijd sterk wer­den beïnvloed door het verlangen traditionele gemeen­schapsrechten te verdedigen en te be­houden die aangetast waren door de uitbreiding van het privé-eigendom.

(13)'De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap' / Frie­drich En­gels. 3e herziene druk, SUN, Nijmegen, 1974, p. 36-37.

(14)'De boerenoorlog in Duitsland' / Frie­drich Engels. Pegasus, Amsterdam.

(15)T.a.p.

(16)Geciteerd door Christopher Hill in zijn inleiding bij 'The Law of Free­dom and other writings' (Gerrard Winstanley). Penguin, London, 1973, p. 49.

(17)Geciteerd door Christopher Hill in : 'The World Turned Upside Down'. Peregri­ne edition, 1984, p. 139.

(18)'Ökonomisch-philosophische Ma­nuskrip­te aus dem Jahre 1844'. In: Ergän­zungsband, erster Teil (Marx-Engels Werke), p. 465-588 en p. 534-535.

(19)T.a.p. In deze kritiek op het babouvisme zien we dat Marx, wanneer hij van «gemeenschapskapitaal» spreekt, al aanvoelt dat het kapitalisme niet steunt op louter individueel privébezit, en dat zijn opvatting van het kommunisme van bij het begin al niets te maken heeft met de grootste leugen van de 20e eeuw die ons het staatskapitalisme in de USSR voorschotelt als «kommunisme» omdat de privé-bourgeoisie er onteigend werd.

(20)'De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap', t.a.p., p. 37.

(21)'Het kommunistisch manifest' / Karl Marx, Friedrich Engels. Progres, Moskou, z.j., p. 60.

(22)T.a.p., p. 61-62.

Rubric: 

HET KOMMUNISME IS GEEN MOOIE GEDACHTE, MAAR EEN MATE¬RIËLE NOODZAAK (deel I)

Internationale Revue - jaren 2000

  • 1308 keer gelezen

Internationale Revue 2004

  • 847 keer gelezen

Internationale Revue nr. 16

  • 798 keer gelezen

De proletarische strijd tijdens de vervalperiode van het kapitalisme

  • 2016 keer gelezen

“De traditie van alle dode geslachten drukt als een zware last op de hersenen van de levenden. En juist wanneer ze er mee bezig schijnen, zichzelf en de dingen om te wentelen, iets te scheppen dat nog niet eerder bestond, juist in zulke tijdperken van revolutionaire crisis roepen zij angstig de geesten van het verleden voor zich op, ontlenen aan hen namen, strijdparolen, kostuums, om in deze oude eerwaardige vermomming en in deze geleende taal het nieuwe bedrijf van de wereldgeschiedenis op te voeren.” (Marx, De achttiende Brumaire van Louis Bonaparte, 1852).

In de huidige periode van heropleving van de klassenstrijd wordt het proletariaat niet alleen geconfronteerd met het hele gewicht van de ideologie, die rechtstreeks en vaak opzettelijk door de burgerlijke klasse wordt voortgebracht. Het wordt ook geconfronteerd met het gewicht van tradities die uit haar eigen voorbije ervaring voortspruiten. Wanneer de arbeidersklasse zichzelf wil bevrijden, dan moet het onverbiddelijk deze ervaringen verwerken. Alleen op die wijze kan het de wapens smeden voor de beslissende confrontatie die een einde aan het kapitalisme maakt. Er bestaat echter ook het gevaar dat het proletariaat voorbije ervaring verwart met dode tradities; dat het niet in staat is om een onderscheid te maken tussen wat levend blijft, wat permanent en alomvattend is in de methoden en de middelen van de voorbije strijd, en die aspecten die definitief tot het verleden behoren, die met bijzondere omstandigheden te maken hadden en tijdelijk van aard waren.

Zoals Marx vaak benadrukte, werd de arbeidersklasse tijdens zijn leven, in de negentiende eeuw, niet gespaard voor dit gevaar. In een maatschappij die zich snel ontwikkelde, was het proletariaat lange tijd belast met de oude tradities van zijn oorsprong: de overblijfselen van de gezellenverenigingen, van de periode Babeuf, van zijn strijd tegen het feodalisme aan de zijde van de bourgeoisie. De sektarische, samenzeerders- en republikeinse tradities van de periode vóór 1848 wogen zo nog door op de Eerste Internationale, die in 1864 werd opgericht. Ondanks de grote veranderingen die plaatsvonden bevond dit tijdperk zich in één en dezelfde fase van het leven van de maatschappij: de opkomstperiode van de kapitalistische productiewijze. Het geheel van deze periode legde heel specifieke voorwaarden op aan de strijd van de arbeidersklasse: de mogelijkheid om werkelijke en blijvende verbeteringen in de levensomstandigheden af te dwingen van een welvarend kapitalisme, maar tegelijkertijd de onmogelijkheid om het systeem te vernietigen juist omdat het welvarend was.

De eenheid van dit kader gaf de verschillende etappes van de arbeidersbeweging in de negentiende eeuw een aaneengesloten karakter. De methoden en werktuigen van de klassenstrijd werden in toenemende mate ontwikkeld en vervolmaakt, vooral de vakbondsorganisatie. Bij elk van deze etappes overschaduwden de overeenkomsten met de vorige etappe de verschillen. In deze omstandigheden was het blok aan het been van de traditie niet zo zwaar voor de arbeiders: in aanzienlijke mate toonde het verleden de weg die moest worden ingeslagen.

Maar de omstandigheden veranderden radicaal aan het begin van de twintigste eeuw. De meeste werktuigen die de arbeidersklasse in tientallen jaren had geschapen dienden nergens meer toe: erger nog, zij keerden zich tegen de klasse en ze werden wapens van het kapitaal. Dit was waar voor de vakbonden, de massapartijen, de deelname aan verkiezingen en aan het parlement. Dat kwam doordat het kapitalisme een totaal andere periode van zijn ontwikkeling was binnengetreden: die van zijn verval. De achtergrond van de proletarische strijd werd volslagen veranderd: voortaan had de strijd voor toenemende en blijvende verbeteringen binnen deze maatschappij geen enkele betekenis meer. Niet alleen kon een kapitalisme aan het eind van zijn Latijn nergens meer aan toegeven, maar de stuiptrekkingen ervan begonnen een aantal van de verbeteringen die het proletariaat in het verleden verworven had ter vernietigen. Geconfronteerd met een stervend systeem was de enige winst die het proletariaat nog kon boeken de vernietiging van het systeem.

De Eerste Wereldoorlog kondigde de breuk tussen de twee perioden uit het leven van het kapitalisme aan. Revolutionairen – en daardoor waren ze revolutionairen – werden zich ervan bewust dat het systeem zijn periode van neergang was binnengegaan. De Kommunistische Internationale verkondigde in zijn platform van 1919 dat: “Een nieuw tijdperk is geboren. Het tijdperk van de ontbinding van het kapitalisme, van zijn innerlijke aftakeling. Het tijdperk van de kommunistische revolutie van het proletariaat.” De meerderheid van de revolutionairen bleven echter nog aanzienlijk getekend door de tradities uit het verleden. Ondanks zijn enorme bijdrage was de Derde Internationale niet in staat om wat in zijn analyse lag opgesloten tot een logische conclusie te voeren. Geconfronteerd met het verraad van de vakbonden riep de Kommunistische Internationale niet op tot de vernietiging van de vakbonden, maar tot hun wederopbouw. Hoewel het verdedigde dat “parlementaire hervormingen iedere praktische betekenis verloren hebben voor de werkende massa’s” en dat “het centrum van de zwaartekracht van het politieke leven volledig en definitief is weggedreven van het parlement” (Stellingen van het Tweede Congres), riep de K.I. nog steeds op tot deelname aan deze instellingen. Zo werd Marx’ vaststelling uit 1852 meesterlijk maar tragisch bevestigd. Na de aftocht van het proletariaat veroorzaakt te hebben bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog , was het gewicht van het verleden daarna evenzo in aanzienlijke mate verantwoordelijk voor de mislukking van de revolutionaire golf die in 1917 begon, en voor de verschrikkelijke contra-revolutie die daarop een halve eeuw lang zou volgen.

‘De traditie van alle dode geslachten’, al een belemmering in de eerdere strijd, is een nog veel groter vijand in de strijd van ons tijdperk. Als het proletariaat uiteindelijk wil winnen, dan zal het de afgedragen uitdossingen van het verleden moeten weggooien om de kleren aan te trekken die passen bij de behoeften die het ‘nieuwe tijdperk’ van het kapitalisme voor de strijd schept. Het moet duidelijk de verschillen begrijpen die de opkomstperiode van het kapitalisme scheiden van zijn vervalperiode, met het oog op zowel het leven van het kapitaal als op de doelen en middelen van zijn eigen strijd.

De volgende tekst is een bijdrage tot dit begrip. Hoewel hij op een enigszins ongebruikelijke manier wordt gepresenteerd, vonden we het nodig om de kenmerken van de twee tijdperken naast elkaar te zetten, om zowel de eenheid van de uitingen van het maatschappelijk leven binnen elk van de twee perioden, als om de vaak aanzienlijke verschillen op dit vlak tussen de twee tijdperken te benadrukken.

 

Opkomstperiode van het kapitalisme

Vervalperiode van het kapitalisme

De Natie

Eén van de karakteristieken van de negentiende eeuw was de vorming van nieuwe naties (Duitsland, Italië...), of de bittere strijd om hen op te richten (Polen, Hongarije ...). Dit was geen toeval maar beantwoordde aan de drang van een dynamische kapitalistische economie die in de natie het meest geëigende kader voor zijn ontwikkeling vond. In dit tijdperk had nationale onafhankelijkheid een werkelijke betekenis: het vormde een onverbrekelijk deel van de ontwikkeling van de productiekrachten en van de vernietiging van de feodale rijken (Rusland, Oostenrijk) die bolwerken van de reactie waren.

In de twintigste eeuw is de natie een te nauw kader geworden om de productiekrachten te omvatten. Net als de kapitalistische productieverhoudingen is zij een ware dwangbuis geworden die de groei van de productiekrachten afremt. Bovendien is nationale onafhankelijkheid een luchtspiegeling aangezien de belangen van ieder kapitaal het ertoe drijft zich te integreren in een van de twee grote imperialistische blokken, en deze onafhankelijkheid dus op te geven. De voorbeelden van de zogenaamde ‘nationale onafhankelijkheid’ in deze eeuw komen neer op het overlopen van een land van de ene naar de andere invloedssfeer.


De ontwikkeling van nieuwe kapitalistische eenheden

Eén van de kenmerkende verschijnselen van de opkomstperiode van het kapitalisme was zijn ongelijke ontwikkeling per land en de bijzondere historische voorwaarden van elk van hen. De meest ontwikkelde landen toonden de weg vooruit aan de andere landen, waarvan het achteroplopen op het toneel niet noodzakelijkerwijs een onoverkomelijk nadeel was. Integendeel, het was mogelijk om de achterstand in te lopen en zelfs de koplopers voorbij te streven. Dit was eigenlijk een haast algemene regel:

“In de algemene context van deze verbazingwekkende opkomst vond de toename van de industriële productie in de verschillende landen plaats in volslagen verschillende mate. We zien na 1860 de laagste groeivoeten in de Europese industriële staten die vóór 1860 het meest ontwikkeld waren. De Britse productie verdriedubbelde ‘slechts’, de Franse productie verviervoudigde, terwijl de Duitse productie zevenvoudig toenam en in Amerika waren de productieniveaus in 1913 twaalf maal zo hoog als in 1860. Deze verschillende groeivoeten deden de hiërarchie van de industriële machten tussen 1860 en 1913 volledig omslaan. Rond 1880 verloor Groot-Brittannië haar plaats als koploper van de wereldproductie aan de Verenigde Staten. Tegelijkertijd streefde Duitsland Frankrijk voorbij. Rond 1890 viel Groot-Brittannië, ingehaald door Duitsland, terug naar een derde plaats.” (Fritz Sternberg, Le conflit du siècle. Ed. du Seuil, pp.13-14).

De periode van kapitalistisch verval wordt gekenmerkt door de onmogelijkheid van het verrijzen van nieuwe industriële naties. De naties die in hun ‘industriële vlucht’ voor de Eerste Wereldoorlog niet slaagden zijn er daarna toe veroordeeld om te stagneren in een toestand van volslagen onderontwikkeling of chronisch achterlijk te blijven in verhouding tot de landen die de lijst aanvoeren. Dit is ‘t geval met grote naties als India of China, wier ‘nationale onafhankelijkheid’ of zelfs hun zogenaamde ‘revolutie’ (lees het opzetten van een draconische vorm van staatskapitalisme), hen niet in staat stelde om weg te breken uit de onderontwikkeling of aan de schrijnende armoede te ontsnappen. Zelfs de Sovjet-Unie ontsnapte niet aan deze regel. De gruwelijke opofferingen opgelegd aan de boeren en vooral de arbeidersklasse in Rusland, het massaal gebruik van haast gratis arbeidskracht in de concentratiekampen, de staatsplanning en het monopolie over de buitenlandse handel, dingen die door de Trotskisten werden voorgesteld als ‘grote verworvenheden van de arbeidersklasse’, en als teken van de ‘afschaffing van het kapitalisme’; de stelselmatige economische plundering in de landen van de Oost-Europese buffer, al die maatregelen waren voor de USSR niet afdoende om de volledig geïndustrialiseerde landen in te halen en zich te ontdoen van de littekens van de onderontwikkeling en achterlijkheid (vergelijk het artikel over de crisis in de Sovjet-Unie in de Nederlandstalige Internationale Revue, nr. 11).

In dezelfde periode kwam er nog een ander land op als moderne industriële macht: Japan. Rusland maakte een proces van zeer snelle industrialisering door, maar dit werd gewurgd door het in verval raken van het kapitalisme.

Het vermogen van de achterlijker landen om zo in te lopen was het gevolg van de volgende factoren: Het onvermogen van de onderontwikkelde landen om zichzelf op te werken tot het niveau van de meest ontwikkelde landen kan verklaard worden uit de volgende feiten:

De onmogelijkheid dat er in deze periode nog nieuwe grote kapitalistische eenheden ontstaan komt evenzeer tot uiting in het feit dat de zes huidige grootste industriële naties (de Verenigde Staten, Japan, Rusland, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië), hoewel niet in dezelfde volgorde, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog al bovenaan stonden in de ranglijst.

1. Hun interne markten boden grote afzetmogelijkheden en dus ontwikkelingskansen voor het industriële kapitaal. Het bestaan van aanzienlijke en relatief welgestelde voor-kapitalistische sectoren (handwerkslieden, en vooral de agrarische sector) vormden de zo onmisbare vruchtbare bodem voor de groei van het kapitalisme.

1. De markten van de buiten-kapitalistische sectoren van de geïndustrialiseerde landen zijn volkomen uitgeput door het kapitalistisch worden van de landbouw en de nagenoeg volslagen ondergang van de handwerkers.

2. Het gebruik van protectionisme tegen de goedkopere waren van de ontwikkelde landen maakte het hen tijdelijk mogelijk de markt te beschermen voor de eigen nationale productie binnen de eigen grenzen.

2. In de twintigste eeuw leiden protectionistische maatregelen tot een volslagen mislukking gebleken. Verre van de minder ontwikkelde economieën in staat te stellen om lucht te scheppen, leiden ze tot de verstikking van de nationale economie.

3. Op wereldvlak bestond er nog steeds een grote buiten-kapitalistische markt, vooral in de koloniale gebieden die toen werden veroverd. Deze konden de ‘overdadige’ waren afnemen die in de industriële landen werden gemaakt.

3. Buiten-kapitalistische markten zijn verzadigd op wereldschaal. Ondanks de geweldige behoeften van de Derde Wereld, ondanks de uiterste armoede ervan, vormen de economieën die niet in staat waren een kapitalistische industrialisering door te maken geen koopkrachtige markt omdat ze volledig zijn geruïneerd.

4. De wet van vraag en aanbod werkte in het voordeel van een werkelijke ontwikkeling van de minder ontwikkelde landen. In de mate dat tijdens deze periode, algemeen gesproken, de vraag het aanbod overtrof, werden de prijzen van de waren bepaald door de hoogste productiekosten, dat wil zeggen die van de minder ontwikkelde landen. Dit maakte het voor het kapitaal in die landen mogelijk om voldoende winsten te boeken om daadwerkelijk te accumuleren (terwijl de meest ontwikkelde landen super-winsten opstreken).

4. De wet van vraag en aanbod werkt tegen de ontwikkeling van nieuwe landen. In een wereld waarin de markten verzadigd zijn is het aanbod groter dan de vraag en wordt de prijs bepaald door de laagste productiekosten. Daardoor worden de landen met de hoogste productiekosten gedwongen om hun waren tegen verminderde winsten of zelfs met verlies te verkopen. Dit zorgt ervoor dat ze een uiterst lage accumulatiegraad hebben en, zelfs met zeer goedkope arbeidskracht, zijn ze niet in staat om de investeringen bijeen te brengen die nodig zijn voor het massaal aankopen van moderne technologie. Het gevolg daarvan is dat de kloof die hen scheidt van de grote industriële machten steeds breder wordt.

5. In de opkomstperiode waren militaire uitgaven algemene kosten die betrekkelijk beperkt bleven. Ze werden gemakkelijk goedgemaakt, en waren zelfs winstgevend voor de ontwikkelde industriële landen, met name in de vorm van koloniale veroveringen.

5. In een wereld die steeds verder is overgeleverd aan voortdurende oorlog worden militaire uitgaven een steeds zwaarder last, zelfs voor de meest ontwikkelde landen. Zij leiden tot het volslagen economische bankroet van de onderontwikkelde landen.

6. In de negentiende eeuw vergde het niveau van de technologie, zelfs als het een aanzienlijke toename betekende in vergelijking met de voorafgaande periode, geen investering van grote hoeveelheden kapitaal.

6. Momenteel vereist de moderne industriële productie een, ten opzichte van de vorige eeuw, onvergelijkbaar ingewikkelder technologie. Dit betekent aanzienlijke investeringsniveaus die enkel de reeds ontwikkelde landen zich kunnen veroorloven. Technologische factoren verdiepen zo de puur economische.


De betrekkingen tussen de staat en de burgermaatschappij

In de opkomstperiode van het kapitalisme bestond er een duidelijke scheiding tussen politiek (een terrein voorbehouden aan specialisten in staatsmanschap) en economie, wat het gebied van het kapitaal en de afzonderlijke kapitalisten bleef.

In deze periode was de staat, hoewel hij er al toe neigde zich boven de maatschappij te verheffen, nog steeds voor het overgrote deel overheerst door belangengroepen en fracties van het kapitaal die zich vooral uiten in het wetgevende deel van de staat. De wetgevende macht overheerste nog steeds overduidelijk de uitvoerende: het parlementaire stelsel, de vertegenwoordigde democratie, bezaten een werkelijkheidsgehalte en vormden de arena waarbinnen de verschillende belangengroepen elkaar te lijf konden gaan.

Omdat de rol van de staat het behoud was van de sociale orde in het belang van het kapitalistische stelsel als geheel en op de lange termijn, kon hij ook enkele hervormingen doorvoeren ten gunste van de arbeidskrachten en tegen de barbaarse excessen in de uitbuiting van de arbeiders, te wijten aan de onverzadigbare onmiddellijke vraatzucht van de afzonderlijke kapitalisten (bijvoorbeeld de ‘Tien-Uren-Wet’ in Groot-Brittannië, de wettelijke beperking op de kinderarbeid, enzovoort).

De periode van het kapitalistisch verval wordt gekenmerkt door het opslorpen van de burgerlijke maatschappij door de staat. Daardoor verloor de wetgevende macht, die oorspronkelijk de rol had de maatschappij te vertegenwoordigen, iedere betekenis ten opzichte van de uitvoerende macht, die bovenaan de staatspiramide staat.

In deze periode worden politiek en economie verenigd: de staat wordt de belangrijkste kracht in de nationale economie, en zijn werkelijke beheerder.

Hetzij door geleidelijke integratie (de gemengde economie), hetzij door bruuske omwentelingen (de volslagen verstaatste economie) houdt de staat op een vertegenwoordiging van kapitalisten en belangengroeperingen te zijn: hij wordt de collectieve kapitalist die alle afzonderlijke belangengroepen onderwerpt aan zijn ijzeren wet.

De staat, als verwerkelijkte eenheid van het nationale kapitaal, verdedigt de nationale belangen binnen het blok waartoe het behoort en tegen het rivaliserende blok. Verder neemt hij rechtstreeks op zich de uitbuiting en de onderwerping van de arbeidersklasse te verzekeren.


Oorlog

In de negentiende eeuw had oorlog in het algemeen de functie iedere kapitalistische natie de eenheid en territoriale uitbreiding te verzekeren nodig voor z’n ontwikkeling. In die zin, ondanks de rampen die hij meebracht, vormde hij een onderdeel van de vooruitstrevende aard van het kapitaal.

Oorlogen waren dan ook van nature beperkt tot twee of drie meestal naburige landen en hadden ze de volgende kenmerken:

– ze duurden kort

– ze leiden niet tot veel vernietiging

– ze bewerkstelligden een nieuwe ontwikkelingssprong voor zowel de overwinnaar als de overwonnene.

Dit geldt bijvoorbeeld voor de Frans-Duitse, de Austro-  Italiaanse, de Austro-Pruisische en de Krim-Oorlogen.

De Frans-Duitse oorlog is kenmerkend voor dit soort van oorlogen:

– hij vertegenwoordigde een beslissende stap in de vorming van de Duitse natie, dat wil zeggen het scheppen van de grondslag voor een geweldige ontwikkeling van de productiekrachten en de vorming van het belangrijkste deel van het industrieel proletariaat in Europa (en zelfs van de hele wereld als we de politieke rol ervan in aanmerking nemen).

– tegelijkertijd duurde deze oorlog minder dan een jaar, was hij niet erg bloedig en vormde hij voor het verslagen land geen grote terugslag: na 1871 zette Frankrijk de industriële ontwikkeling verder die ingezet was onder het Tweede Keizerrijk en veroverde het ’t overgrote deel van zijn koloniale bezittingen.

Wat betreft de koloniale oorlogen, hun doel bestond uit het veroveren van nieuwe markten en voorraden grondstoffen. Ze waren het gevolg van een wedren tussen de kapitalistische landen, aangejaagd door hun behoefte tot uitbreiding, om nieuwe gebieden in de wereld te verdelen. Ze maken dus deel uit van de uitbreiding van het hele kapitalisme, van de ontwikkeling van de productiekrachten op wereldvlak.

In een periode waarin er geen sprake meer kan zijn van het vormen van nieuwe, levensvatbare nationale eenheden, waarin de formele onafhankelijkheid van nieuwe landen voor het overgrote deel het gevolg is van de betrekkingen tussen de grote imperialistische  machten, komen oorlogen niet langer voort uit de economische behoeften om de productiekrachten van de maatschappij te ontwikkelen, ze hebben daarentegen vooral politieke oorzaken: de krachtsverhoudingen tussen de blokken. Ze zijn niet langer ‘nationaal’ zoals in de negentiende eeuw: het zijn imperialistische oorlogen. Ze vormen geen momenten meer in de uitbreiding van de kapitalistische productiewijze, maar brengen de onmogelijkheid van die uitbreiding tot uiting.

Hun doel is niet langer het verdelen van de wereld, maar het herverdelen van de wereld in omstandigheden waarin een blok van landen voortaan de valorisatie van zijn kapitaal niet meer kan uitbreiden maar gewoon kan behouden rechtstreeks ten koste van de landen van het rivaliserend blok: het uiteindelijke resultaat bestaat uit de neergang van het wereldkapitaal als geheel.

Oorlogen veralgemenen zich nu over de hele planeet en eindigen in enorme vernietigingen voor de hele wereldeconomie, terwijl ze leiden tot veralgemeend barbarendom.

Net als in 1870 stond Frankrijk in de oorlogen van 1914 en 1939 tegenover Duitsland, toch is men onmiddellijk getroffen door de verschillen, en het zijn juist deze verschillen die de verandering van de aard van de oorlogen laten zien tussen die van de negentiende en die van twintigste eeuw:

– de oorlog treft onmiddellijk gans Europa en veralgemeent zich over de hele wereld

– het is een totale oorlog waarin enkele jaren lang de hele bevolking en de economische machine van de oorlogvoerende landen gemobiliseerd zijn, waarbij tientallen jaren van menselijke arbeid tot niets worden teruggebracht, tientallen miljoenen proletariërs worden weggemaaid en honderden miljoen mensen aan de honger worden overgeleverd.

De oorlogen van de twintigste eeuw waren geenszins een ‘verjongingskuur’ zoals sommigen beweren. Het zijn de oprispingen van de doodstrijd van een stervend systeem.


Crises

In een wereld van ongelijke ontwikkeling, met ongelijkwaardige interne markten, worden de crises bepaald door de ongelijke ontwikkeling van de productiekrachten in de verschillende landen en in de verschillende productietakken.

Zij zijn de uiting van het feit dat de oude markt verzadigd is en een nieuwe uitbreiding zich opdringt. Daardoor zijn ze periodiek (iedere 7 tot 10 jaar - de tijd van het afschrijven van het vaste kapitaal) en vinden ze hun oplossing in het openen van nieuwe markten.

Daaruit vloeien de volgende kenmerken voort:

1. Ze breken abrupt uit, over het algemeen na een beurs-crash.

2. Ze duren kort (één tot drie jaar op zijn hoogst).

3. Ze veralgemenen zich niet over alle landen. Zo:

– was de crisis van 1825 vooral Brits en spaarde Frankrijk en Duitsland;

– was de crisis van 1830 voornamelijk Amerikaans; Frankrijk en Duitsland ontsnapten er nog aan;

– de crisis van 1847 spaarde de Verenigde Staten en raakte Duitsland enkel in de marge;

– de crisis van 1866 raakte Duitsland nauwelijks;

– de crisis van 1873 spaarde Frankrijk.

Daarna neigen de industriële cycli ertoe te veralgemenen tot alle ontwikkelde landen maar zelfs toen ontsnapten de Verenigde Staten aan de recessie van 1900-1903 en Frankrijk aan de recessie van 1907. Anderzijds raakte de crisis van 1913, die tot de Eerste Wereldoorlog leidde, haast ieder land.

4. Ze veralgemenen zich niet tot alle takken van de industrie. Zo:

– is het vooral de katoenindustrie die door de crises van 1825 en 1836 wordt getroffen;

– daarna, terwijl de textielsector nog steeds door de crises getroffen wordt, zijn het vooral de metaalindustrie en de spoorwegen die het meest lijden (vooral in 1873).

Bovendien maken sommige takken een hoogconjunctuur door terwijl anderen door de recessie worden getroffen.

5. Ze leiden tot een nieuwe fase van industriële groei (de bovengenoemde groeicijfers, zoals geciteerd uit Sternberg spreken voor zich in dit opzicht).

6. Ze leggen niet de voorwaarden voor een politieke crisis van het systeem, en nog minder voor het uitbreken van een proletarische revolutie.

Wat betreft dit laatste punt, moeten we er op wijzen dat Marx een vergissing maakte toen hij na de ervaring van 1847-1848 schreef, “Een nieuwe revolutie zal alleen mogelijk zijn na een nieuwe crisis. Maar zij is even onvermijdelijk” (Neue Rheinische Zeitung, 1850). Zijn vergissing bestond niet uit het erkennen dat een crisis noodzakelijk is om de revolutie mogelijk te maken, noch uit de aankondiging dat er een nieuwe crisis op komst was (de crisis van 1857 was nog heviger dan die van 1847), maar uit het denkbeeld dat de crises in die periode al doodscrises van het systeem waren.

Later heeft Marx deze fout natuurlijk rechtgezet, en juist omdat hij wist dat aan de objectieve voorwaarden van de revolutie nog niet voldaan was, ging hij het gevecht aan met de anarchisten binnen de Internationale Arbeiders Associatie, omdat die de nodige stappen wilden overslaan. Om dezelfde redenen waarschuwde hij op 9 september 1870 de arbeiders van Parijs tegen “iedere poging om de nieuwe regering omver te werpen (...) [wat] volslagen waanzin zou zijn” (Tweede Adres van de Algemene Raad van de Internationale Werklieden Vereniging over de Frans-Duitse oorlog).

Momenteel moet je wel een anarchist of Bordigist zijn om je in te beelden dat ‘de revolutie altijd mogelijk is’ of dat de materiële voorwaarden voor de revolutie al in 1848 of 1871 bestonden.

Sinds het begin van de twintigste eeuw is de markt verenigd en internationaal. Interne markten hebben hun belang verloren (vooral door het uitschakelen van de voorkapitalistische sectoren). In deze omstandigheden zijn crises geen uiting meer van tijdelijk te beperkte markten, maar van de afwezigheid van enige mogelijkheid van een wereldwijde uitbreiding van de markt. Daardoor heeft de crisis momenteel een algemeen en permanent karakter.

De economische conjunctuur wordt niet langer bepaald door de verhouding tussen de productiecapaciteit en de omvang van de bestaande markt op een zeker moment, maar door vooral politieke oorzaken: de cyclus oorlog-vernietiging-wederopbouw-crisis. In die situatie zijn het niet langer de problemen van de afschrijving van het kapitaal die de lengte bepalen van economische ontwikkelingsfasen, maar, in grote mate, het vernietigingsniveau in de voorgaande oorlog. Zo kunnen we begrijpen dat de duur van de uitbreiding gebaseerd op de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog (17 jaar) twee keer zo lang was als die na de Eerste (7 jaar).

In tegenstelling tot de negentiende eeuw, die werd gekenmerkt door het ‘laisser faire’, wordt de omvang van de recessies in de twintigste eeuw beperkt door kunstmatige maatregelen van de staat en zijn onderzoeksinstituten, maatregelen gericht op het uitstellen van de algemene crisis. Het betreft de plaatselijke oorlogen, de ontwikkeling van de wapenproductie en de oorlogseconomie, het stelselmatig bijdrukken van bankbiljetten en de verkoop op krediet, de toenemende schuldenlast – het hele register van politieke maatregelen die ertoe neigen te breken met het zuiver economisch functioneren van het kapitalisme.

In die situatie hebben de crises van de twintigste eeuw de volgende kenmerken:

1. Ze breken niet langer plotseling uit maar ontwikkelen zich geleidelijk. In die zin vertoonde de crisis van 1929 nog in haar beginfase enkele kenmerken van de crises uit de vorige eeuw (een plotselinge ineenstorting na een beurs-crash). Dit was niet zozeer het gevolg van economische voorwaarden die geleken op die uit het verleden, maar van de achterstand van de politieke instellingen van het kapitaal op de veranderde economische omstandigheden. Toch zal later het massale staatsingrijpen (de New Deal in de Verenigde Staten, de oorlogsproductie in Duitsland, enzovoort) de gevolgen van crisis uitsmeren op een tiental jaren.

2. Eenmaal op gang duren ze lang. De verhouding tussen recessie en voorspoed was in de negentiende eeuw ongeveer 1:4 (twee jaar crisis in een cyclus van tien jaar), de verhouding tussen de duur van een depressie en de lengte van een heropleving in de twintigste eeuw wordt ongeveer 2:1. Tussen 1914 en 1980 zagen we tien jaar veralgemeende oorlog (zonder de permanente plaatselijke oorlogen te tellen), 32 jaar van depressie (1918-1922, 1929-1939, 1945-1950, 1967-1980), in totaal 42 jaar oorlog en crisis tegenover slechts 24 jaar wederopbouw (1922-1929 en 1950-1967). En de cyclus van de crisis is nog niet aan z’n einde...

Terwijl in de negentiende eeuw de economische machine aan het eind van iedere crisis op eigen kracht weer tot leven kwam, hebben de crises van de twintigste eeuw, kapitalistisch gezien, geen oplossing buiten de algemene oorlog.

Deze crises vormen het doodsgerochel van het systeem. Ze stellen voor het proletariaat de noodzaak en de mogelijkheid van de communistische revolutie.

De twintigste eeuw is inderdaad het “tijdperk van oorlogen en revoluties” zoals de Communistische Internationale tijdens zijn Oprichtingscongres verklaarde.


Klassenstrijd

De vormen die de klassenstrijd in de negentiende eeuw aanneemt worden bepaald door zowel de kenmerken van het kapitaal in die periode als door de kenmerken van de arbeidersklasse zelf.

De klassestrijd in de vervalperiode van het kapitalisme wordt, vanuit het oogpunt van het kapitaal, bepaald door de volgende kenmerken:

1. Het kapitaal is in de negentiende eeuw nog steeds erg versnipperd tussen vele kapitalen: fabrieken met meer dan honderd arbeiders zijn zeldzaam, halve handwerkplaatsen zijn heel wat gewoner. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw zien we, met de opkomst van de spoorwegen, de massale invoering van mechanisatie en de verspreiding van mijnen, een groeiende overheersing van de grootschalige industrie zoals we ze nu kennen.

1. Het kapitaal heeft een hoge graad van concentratie en centralisatie bereikt.

2. In deze omstandigheden vindt de concurrentie plaats tussen een groot aantal kapitalisten.

2. In vergelijking met de negentiende eeuw is er numeriek gezien minder concurrentie, maar wel met een veel hogere intensiteit en centralisatie.

3. Bovendien is de technologie nog weinig ontwikkeld. Een weinig vakkundige arbeidskracht, grotendeels aangeworven op het platteland, vormt de eerste generaties arbeiders. De meest bekwame arbeiders zijn handwerkslieden.

3. De technologie is hoog ontwikkeld. De arbeidskracht is steeds vakkundiger: de eenvoudigste taken worden door machines verricht. Er zijn opeenvolgende arbeidersgeneraties: nog maar een klein deel van de klasse wordt geworven op het platteland, de meerderheid bestaat uit arbeiderskinderen.

4. De uitbuiting vindt plaats door het onttrekken van absolute meerwaarde: lange werkdagen en lage lonen.

4. De belangrijkste grondslag van de uitbuiting wordt gevormd door het onttrekken van relatieve meerwaarde (verhoging van het werkritme en van de productiviteit).

5. Iedere baas, elk bedrijf, gaat zelf afzonderlijk de arbeiders te lijf die hij uitbuit. Er bestaat geen georganiseerde eenheid onder de patroons: pas in de laatste dertig jaar van de eeuw ontstaan er werkgeversbonden. Tijdens deze afzonderlijke conflicten zien we niet zelden dat kapitalisten speculeren op de moeilijkheden van concurrerende fabrieken die getroffen worden door arbeidsconflicten, en van de gelegenheid gebruik maken om de klanten van de concurrent af te pakken.

5. Ten opzichte van de arbeidersklasse hebben de kapitalisten een veel hoger graad van eenheid en solidariteit dan tevoren. De kapitalisten hebben specifieke organisaties geschapen opdat ze de arbeidersklasse niet elk op zich te lijf zouden gaan.

6. De staat blijft over het algemeen buiten deze conflicten. Hij grijpt enkel in laatste instantie in, wanneer het conflict een bedreiging dreigt te vormen voor de ‘openbare orde’.

6. De staat grijpt onmiddellijk in bij sociale conflicten, zelf als kapitalist, als ‘bemiddelaar’, dat wil zeggen als controle-element op zowel het economische als het politieke aspect van het conflict, om het te beperken tot wat ‘aanvaardbaar’ is, ofwel tenslotte als repressiemacht.

Vanuit het oogpunt van de arbeidersklasse kunnen we de volgende kenmerken waarnemen:

Vanuit arbeidersstandpunt, kunnen we de volgende toetsstenen naar voren brengen:

1. Net als het kapitaal is zij versplinterd. Het is een klasse in vorming. Haar strijdbaarste delen zijn nauw verbonden aan handwerk en worden dus gekenmerkt door het corporatisme.

1. De arbeidersklasse is verenigd en gekwalificeerd, op hoog intellectueel niveau. Ze heeft nog slechts zeer verre banden met handwerk. Het centrum van de strijdbaarheid ligt dus in de grote moderne fabrieken en de algemene tendens van de strijd is het voorbijstreven van het corporatisme.

2. Op de arbeidsmarkt werkt de wet van vraag en aanbod onmiddellijk en volledig. Alleen in perioden van hoogconjunctuur, van snelle uitbreiding van de productie, die een tekort aan arbeiders ten gevolge heeft, kunnen de arbeiders doeltreffend verzet aantekenen tegen de druk van het kapitaal en zelfs aanzienlijke verbeteringen afdwingen van lonen en arbeidsomstandigheden.

In perioden van laagconjunctuur verliezen de arbeiders hun kracht, raken ze ontmoedigd en laten ze zich enkele van de verworvenheden weer afnemen. Een uiting van dit verschijnsel is het feit dat de oprichting van de Eerste en Tweede Internationale – die een hoogtepunt van strijdbaarheid van de klasse uitdrukken – plaatsvinden in perioden van economische welvaart (1864 voor de Internationale Werklieden Vereniging, drie jaar vóór de crisis van 1867; 1889 voor de Socialistische Internationale, aan de vooravond van de crisis van 1890-1893).

2. In tegenstelling tot de vorige periode breken de beslissende gevechten uit en ontwikkelen ze zich als de maatschappij zich in crisis bevindt (de revoluties van 1905 en 1917 in Rusland kwamen voort uit die acute vorm van crisis die oorlog wordt genoemd; de grote internationale strijdgolf tussen 1917 en 1923 vond plaats in een periode van stuiptrekkingen – oorlog en vervolgens economische crisis – en ebde weg met het economisch herstel in het kader van de wederopbouw).

Daarom werd de Communistische Internationale, in tegenstelling tot de twee eerdere Internationales, opgericht in 1919, in de periode van de meest intensieve crisis van de maatschappij, die op zijn beurt had geleid tot de machtigste opleving van strijdbaarheid van de klasse.

3. In de negentiende eeuw is emigratie een uitweg voor de werkloosheid en de vreselijke armoede die het proletariaat treft tijdens de cyclische crises. Wanneer de levensvoorwaarden in de kapitalistische metropolen van Europa te ondraaglijk worden bestaat voor grote delen van de klasse de mogelijkheid om naar de nieuwe wereld te vluchten. Dat is een factor die voorkomt dat de cyclische crises tot een explosieve situatie leiden zoals in juni 1848. Ook doorheen het fenomeen van de emigratie in de 19e eeuw, blijken de expansiemogelijkheden van het kapitalisme een waarborg te zijn voor de globale stabiliteit van het systeem.

3. De verschijnselen van economische emigratie die we in de twintigste eeuw hebben gezien, met name na de Tweede Wereldoorlog, zijn in hun oorsprong noch hun gevolgen vergelijkbaar met de grote emigratiegolven uit de vorige eeuw. Ze brengen niet de historische uitbreiding van het kapitaal naar nieuwe gebieden tot uiting, maar integendeel de onmogelijkheid van economische ontwikkeling in de vroegere koloniën; de arbeiders en boeren van de voormalige koloniën worden, om aan hun ellende te ontvluchten, juist gedreven in de richting van de metropolen waaruit de arbeiders in het verleden wegtrokken. De emigratie is daarmee niet langer een veiligheidsklep wanneer het systeem in acute crisis geraakt. Wanneer de wederopbouw eenmaal is voltooid vormt emigratie geen antwoord meer op het probleem van de werkloosheid die zich uitbreidt in de ontwikkelde landen zoals het eerder de onderontwikkelde landen getroffen had. De crisis zet de arbeidersklasse met de rug tegen de muur en laat geen enkele uitweg open.

4. Deze bijzondere omstandigheden, zowel vanuit het oogpunt van het kapitaal als van het proletariaat,  bepalen de noodzaak voor de arbeiders om economische weerstandsorganisaties op te richten: de vakbonden. Deze kunnen alleen een plaatselijke en beroepsgerichte vorm aannemen van een minderheid van de arbeiders, waarvan de belangrijkste strijdvorm, de staking, specifiek gevoerd wordt en lang van te voren voorbereid. In het algemeen wordt er een welvaartsperiode afgewacht om deze of gene tak van het kapitaal, of zelfs één enkele fabriek te confronteren. Ondanks al deze beperkingen zijn de vakbonden niettemin authentieke organen van de arbeidersklasse. Ze zijn niet alleen onmisbaar in de economische strijd tegen het kapitaal, maar ook als middelpunten van het leven van de klasse, als scholen van solidariteit waar de arbeiders kunnen leren dat ze deel uitmaakten van eenzelfde gemeenschap, als ‘Scholen van het Kommunisme’, om de woorden van Marx te gebruiken, die open stonden voor revolutionaire propaganda.

4. De onmogelijkheid dat de arbeidersklasse blijvende verbeteringen afdwingt maakt het evenzeer onmogelijk om bijzondere, permanente organisaties in het leven te houden gebaseerd op de verdediging van haar economische belangen. De vakbonden verliezen de functie waarvoor ze waren opgericht. Omdat ze niet langer organen van de klasse, en nog minder ‘Scholen van het Kommunisme’ kunnen zijn, werden ze overgenomen door het kapitaal en binnen de staat geïntegreerd, een verschijnsel dat wordt vergemakkelijkt door de algemene tendens van de staat om het hele sociale leven op te slorpen.

5. In de negentiende eeuw duren stakingen over het algemeen lang; dit is een van de voorwaarden voor hun succes. Ze dwingen de arbeiders het risico van uithongering te nemen en daarmee de noodzaak om van te voren steunfondsen, ‘weerstandskassen’ op te bouwen, en tot financiële steun op te roepen van andere arbeiders. Juist het feit dat deze arbeiders aan het werk blijven kan een positieve factor vormen voor de doeltreffendheid van de strijd van de arbeiders in staking (bijvoorbeeld door de afzetmarkten van de kapitalist die in het conflict betrokken is te bedreigen).

5. De proletarische strijd neigt ertoe het strikte economische kader te overschrijden en ook een sociale strijd te worden, in directe confrontatie met de staat, zichzelf te politiseren en aan te dringen op massale deelname van de klasse. Dit maakte in 1906 reeds Rosa Luxemburg na de eerste Russische revolutie duidelijk in haar brochure ‘de massastaking’. Hetzelfde denkbeeld is vervat in Lenin’s formule: “Achter iedere staking schuilt het spookbeeld van de revolutie”.

6. In deze omstandigheden is het vraagstuk van de financiële, materiële, voorafgaande organisatie van het proletariaat een cruciaal onderwerp om in staat te zijn doelmatig strijd te leveren. Dit vraagstuk krijgt vaak voorrang boven de inhoud, boven de werkelijke winst die ermee geboekt kan worden, en het werd een doel in zichzelf, zoals Marx duidelijk maakte in antwoord op de bourgeois die niet begrepen waarom de arbeiders meer geld wilden besteden aan hun organisatie dan de organisatie op het kapitaal kon veroveren.

6. Dit type strijd, eigen aan de vervalperiode, kan niet van te voren worden voorbereid op organisatorisch vlak. Strijd breekt spontaan uit en neigt ertoe algemeen te worden. Zij vinden meer plaats op het lokale, territoriale vlak dan op dat van het beroep; hun ontwikkeling is eerder horizontaal dan verticaal. Deze kenmerken voorafschaduwen de revolutionaire confrontatie, waarin het geen categorieën van arbeiders per beroep zijn of van deze of gene onderneming die in actie komen, maar de arbeidersklasse als geheel op geo-politieke schaal (regio, natie).

De arbeidersklasse kan zich evenmin vooraf voorzien van de materiële middelen die voor de strijd nodig zijn. Gezien de wijze waarop het kapitalisme momenteel is georganiseerd in de lengte van de staking over het algemeen geen werkzaam wapen (de rest van de kapitalisten kunnen de getroffen kapitalist te hulp snellen). In die zin hangt het succes van een staking niet langer af van door de arbeiders ingezamelde financiële fondsen, maar fundamenteel van hun vermogen om de strijd uit te breiden: alleen zo’n uitbreiding kan een bedreiging vormen voor het hele nationale kapitaal.

In de huidige periode is solidariteit met arbeiders in strijd niet langer een vraagstuk van financiële ondersteuning door andere delen van de arbeidersklasse (dat is een ‘ersatzsolidariteit’ die gemakkelijk naar voren kan worden geschoven door de vakbonden om de arbeiders af te houden van hun werkelijke strijdmethoden). Deze andere delen van de arbeidersklasse kunnen zich solidair tonen door zich bij de strijd aan te sluiten.

 

7. Net zo min als de strijdorganisatie aan de strijd voorafgaat maar er uit wordt geboren, zo kan de zelfverdediging, de bewapening van het proletariaat ook niet vooraf worden voorbereid door een paar geweren in kelders te verbergen, zoals de Groupe Communiste Internationaliste denkt. Dit zijn etappes in een proces die niet bereikt kunnen worden zonder eerst de voorafgaand etappes te doorlopen.


De rol van revolutionaire organisaties

De organisatie van revolutionairen, voortgebracht door de klasse en zijn strijd, is een minderheidsorganisatie opgericht op basis van een programma.

Zijn functies behelzen:

1. de theoretische uitwerking van de kritiek van de kapitalistische wereld;

2. de uitwerking van het programma, de uiteindelijke doelen van de klassenstrijd;

3. de verspreiding van het programma binnen de klasse;

4. de actieve deelname aan alle fases van de onmiddellijke strijd van de klasse, aan haar verdediging tegen de kapitalistische uitbuiting.

Met betrekking tot dat laatste punt heeft de revolutionaire organisatie in de negentiende eeuw als functie de economische eenheidsorganisaties van de klasse uit te bouwen en te organiseren op basis van een zekere ontwikkeling van embryonale organisatievormen die uit vroegere strijd voortkomen.

Door deze functie, en gezien de context van de periode –l de mogelijkheid van hervormingen en een tendens naar verbreiding van reformistische illusies binnen de klasse &ndash- zijn de organisaties van revolutionairen (de partijen van de Tweede Internationale) zelf geïnfecteerd door het reformisme, dat het uiteindelijk revolutionaire doel inruilt tegen onmiddellijke hervormingen. Dat leidt ertoe dat het instandhouden en de ontwikkeling van de economische organisaties (de vakbeweging) als de bijna uitsluitende taak gezien wordt (dit staat bekend als economisme).

Alleen een minderheid binnen de organisatie van revolutionairen zal weerstand bieden aan deze ontwikkeling en verdedigt de gaafheid van het historische programma van de socialistische revolutie. Maar tegelijkertijd neigt een deel van deze minderheid ertoe, in reactie op de ontwikkeling van het reformisme, om een opvatting te ontwikkelen die het proletariaat vreemd is. Volgens deze opvatting is de partij de enige zetel van het klassenbewustzijn, de houder van het voltooide programma. De schema’s van de bourgeoisie en haar partijen volgend, wordt de functie van de partij gezien als een van het ‘vertegenwoordigen’ van de klasse, met het recht om het klasse-orgaan met beslissingsrecht te worden, met name op het ogenblik van de machtsovername. Deze opvatting, die we substitutionisme noemen, beïnvloedt de meerderheid van de revolutionaire linkerzijde binnen de Tweede Internationale en vindt in Lenin zijn belangrijkste theoreticus (Wat te doen? en Een stap voorwaarts, twee stappen terug).

In de periode van het verval behoudt de organisatie van revolutionairen de algemene kenmerken uit de voorafgaande periode, met het nieuwe gegeven dat de verdediging van de onmiddellijke belangen van het proletariaat niet langer gescheiden kan worden van het uiteindelijke doel dat nu op de historische agenda staat.

Anderzijds heeft zij daardoor niet langer de rol de klasse te organiseren: dit kan alleen het werk zijn van de klasse zelf als ze in strijd is, wat leidt tot een nieuw soort organisatie, zowel economisch (een organisatie van directe weerstand en verdediging), als politiek, gericht op de machtsovername. Deze organisatievorm is die van de arbeidersraden.

Door de oude slogan van de arbeidersbeweging: “De bevrijding van de arbeidersklasse kan alleen het werk van de arbeiders zelf zijn” weer op te nemen, moet de revolutionaire organisatie alle substitutionistische opvattingen bekampen als gebaseerd zijnde op een burgerlijke zicht op de revolutie. Als organisatie heeft de revolutionaire minderheid niet de taak een platform van onmiddellijke eisen uit te werken om de arbeidersklasse vooraf te mobiliseren. Anderzijds moet zij laten blijken te behoren tot de meest vastbesloten strijders, moet zij een algemene richting voor de strijd uitdragen, en alle vertegenwoordigers van de bourgeoisie en haar ideologie binnen de klasse ontmaskeren. Tijdens de strijd legt zij de nadruk op de noodzaak tot veralgemening, de enige weg die leidt tot het onontkoombare resultaat van de beweging: de revolutie. Zij is dus geen passieve toeschouwer noch een simpele waterdrager.

De organisatie van revolutionairen probeert de opkomst van arbeiderskringen of groepen te bevorderen en in hun midden actief te zijn. Daarvoor moet zij hen erkennen als kortstondige, onrijpe vormen die, in afwezigheid van enige mogelijkheid om vakbonden op te richten, beantwoorden aan de werkelijke behoefte binnen de klasse tot hergroepering en discussie zolang als het proletariaat nog niet in staat is om zijn volwassen eenheidsorganen, de arbeidersraden, te scheppen.

In overeenstemming met de aard van deze kringen moet de organisatie van revolutionairen vechten tegen iedere poging om ze kunstmatig op te zetten, tegen iedere gedachte om er de drijfriemen van te maken voor partijen, tegen iedere opvatting die hen ziet als embryo’s van arbeidersraden of andere politiek-economische organen. Al zulke opvattingen kunnen de ontwikkeling van het rijpingsproces van het klassebewustzijn en de eenheidsorganisatie enkel verlammen. Deze kringen hebben alleen waarde en zullen hun belangrijke maar voorlopige functie enkel vervullen als ze vermijden zich in zichzelf op te sluiten door halfbakken platforms aan te nemen, als ze een ontmoetingsplaats blijven die openstaat voor alle arbeiders geïnteresseerd in de problemen van hun klasse.

Tenslotte, in de situatie van uiterste versplintering  van de revolutionairen ten gevolge van de periode van contra-revolutie die een halve eeuw lang doorwoog op het proletariaat, heeft de organisatie van revolutionairen als taak om actief te werken aan het ontwikkelen van een politiek milieu op internationaal vlak, om discussies en confrontaties van standpunten aan te zwengelen, waarmee het proces van vorming van de internationale politieke partij van de klasse ingezet wordt.

Conclusie

De diepste contra-revolutie uit de geschiedenis van de arbeidersbeweging vormde een gruwelijke test voor de organisatie van de revolutionairen zelf. De enige stromingen die in staat bleken te overleven waren die, die geconfronteerd met storm en ontij, de fundamentele beginselen van het communistische programma wisten te behouden. Deze houding, dit wantrouwen ten opzichte van alle ‘nieuwe opvattingen’, die over het algemeen het voorwendsel vormden voor het verlaten van het klasseterrein onder druk van de overwinnende burgerlijke ideologie, was op zich ongetwijfeld absoluut noodzakelijk. Toch had die houding ook vaak als gevolg dat revolutionairen werden verhinderd de veranderingen die in het leven van het kapitaal en in de strijd van de arbeidersklasse plaatsvonden in al hun omvang te begrijpen. De grootste karikatuur van dit verschijnsel is de opvatting dat de klassestandpunten ‘onveranderlijk’ zijn, dat aan het kommunistische programma, zogenaamd ‘als geheel’ geopenbaard in 1848, ‘geen punt of komma’ veranderd hoeft te worden.

De organisatie van revolutionairen moet voortdurend op z’n hoede zijn voor modernistische opvattingen die over het algemeen enkel oude wijn in nieuwe zakken stoppen. Toch moet ze, om opgewassen te zijn tegen de taken waarvoor de klasse haar voortbracht, in staat blijken om de veranderingen in het maatschappelijke leven te begrijpen en welke de gevolgen daarvan zijn voor de activiteit van de klasse en haar revolutionaire voorhoede.

Nu alle naties overduidelijk reactionair zijn moet de organisatie van revolutionairen vechten tegen ieder denkbeeld dat de zogenaamde ‘nationale onafhankelijkheidsbewegingen’ ondersteund moeten worden. Nu alle oorlogen een imperialistisch karakter hebben moet iedere deelname aan deze oorlogen, onder welk voorwendsel dan ook, veroordeeld worden. De burgermaatschappij wordt momenteel leeggezogen door de staat en het kapitalisme kan geen werkelijke hervormingen meer toelaten. Daarom moeten de organisaties van revolutionairen strijd leveren tegen wat voor deelname dan ook aan het parlement en de verkiezingsmaskerade.

Met alle nieuwe, economische, sociale en politieke voorwaarden waarmee de klassenstrijd momenteel wordt geconfronteerd, moet de organisatie van revolutionairen iedere illusie bevechten over het opnieuw leven inblazen van organisaties die enkel een obstakel kunnen vormen voor de strijd: de vakbonden. Zij moet de strijdmethoden en organisatievormen naar voren brengen die voortkwamen uit de ervaring van de klasse tijdens de eerste revolutionaire golf van deze eeuw: de massastaking, de algemene vergaderingen, de eenheid van het politieke met het economische, de arbeidersraden.

Tenslotte, als zij werkelijk haar rol van het stimuleren van de strijd wil vervullen, van het oriënteren ervan in de richting van revolutionaire perspectieven, moet de revolutionaire organisatie taken opgeven die haar niet langer toekomen: de taak van ‘organiseren’ of ‘vertegenwoordigen’ van de klasse.

De revolutionairen die volhouden dat er ‘sinds de vorige eeuw niets veranderd is’ verwachten dat het proletariaat zich gedraagt als Babine, een figuur in een verhaal van Tolstoi. Iedere keer dat Babine iemand tegenkwam die hij nog niet kende herhaalde hij wat hem geleerd was te zeggen tegen de vorige persoon die hij tegenkwam. Zo werd hij telkens in elkaar geslagen. Tot de gelovigen richtte hij woorden die bestemd waren voor de duivel; een beer sprak hij toe als ware het een kluizenaar. En de arme Babine betaalde met z’n leven voor zijn stompzinnigheid.

Het ‘actueel maken’ van de standpunten en de rol van revolutionairen, zoals we die hier weergeven, vertegenwoordigt niet in het minst een ‘opgeven’ of ‘herziening’ van het Marxisme. Zij is integendeel gebaseerd op een werkelijke trouw aan het wezenlijke in het Marxisme. Dit vermogen om tegenover de denkbeelden van de Mensjewiki de nieuwe voorwaarden van de strijd te begrijpen en de gevolgen ervan voor het programma, stelde Lenin en de Bolsjewiki in staat om actief en beslissend bij te dragen aan de revolutie van Oktober 1917.

Rosa Luxemburg nam in 1906 hetzelfde revolutionaire standpunt in toen ze tegen de ‘orthodoxe’ delen van de partij schreef:

“Als de Russische revolutie daardoor een fundamentele herziening van de oude standpunten van het Marxisme over de massastaking nodig maakt, dan is het opnieuw het Marxisme waarvan de algemene methoden en zienswijzen daarmee, zij het in nieuwe vorm, de overwinning behaalden.” (De massastaking).

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Verval van het kapitalisme [7]

Rapport over de functie van de revolutionaire organisatie

  • 2287 keer gelezen

De versnelling van de gebeurtenissen en de ernst van de ‘jaren van de waarheid’ noodzaken de revolutionairen om hun opvattingen over de voorhoedeorganisatie van het proletariaat, over haar aard en functie, haar structuur en functioneringswijze te verdiepen.

Dit eerste rapport over aard en de functie van de organisatie werd aangenomen door de Internationale Conferentie van de IKS in januari 1982. Het tweede rapport gaat over de structuur en de functioneringswijze van de organisatie.

1. Sinds haar ontstaan, heeft de IKS altijd het doorslaggevend belang benadrukt van een internationale organisatie van revolutionairen voor de nieuwe opkomst van een wereldwijde klassenstrijd. Door haar tussenkomst in de strijd, zelfs als die van een nog bescheiden omvang is, door haar voortdurende pogingen om te werken in de richting van de schepping van een echt centrum van discussie tussen revolutionaire groepen, heeft ze in de praktijk aangetoond dat haar bestaan noch overbodig noch louter denkbeeldig is. Overtuigd van het feit dat haar functie beantwoordt aan een diepgaande behoefte in de klasse, heeft ze gestreden tegen zowel het dilettantisme als tegen de grootheidswaanzin binnen een revolutionair milieu, dat nog ernstig behept is met onverantwoordelijkheid en onrijpheid. Deze overtuiging is niet gebaseerd op een religieus begrip maar op een methode van analyse: de marxistische theorie. De redenen voor de opkomst van een revolutionaire organisatie kunnen niet begrepen worden buiten deze theorie, zonder welke er geen werkelijke revolutionaire beweging kan bestaan.

2. De recente splitsingen, die de IKS heeft doorgemaakt, kunnen niet worden beschouwd als een doodscrisis van de organisatie. Het zijn in wezen uitdrukkingen van de onbekwaamheid om de voorwaarden, en de richting van de klassenbeweging te begrijpen die de revolutionaire organisaties doen opkomen:

  • dat de strijd voor de revolutie een wereldwijd en geen plaatselijk verschijnsel is;

  • dat de omvang van de crisis en de strijd niet op een mechanische wijze een directe revolutionaire periode inluiden;

  • dat de noodzaak van organisatie niet een toevallige of plaatselijke behoefte is, maar een hele historische periode omvat tot aan de wereldwijde overwinning van het kommunisme aan toe;

  • dat, als gevolg daarvan, het werk van de organisatie op lange termijn moet begrepen worden, en zichzelf moet afschermen van alle kunstmatige pogingen die revolutionaire weg te bekorten. Pogingen die voortkomen uit kortzichtig ongeduld, en die de organisatie in gevaar brengen.

3. De onbekwaamheid de functie van een revolutionaire organisatie te begrijpen, heeft altijd geleid tot een ontkenning van haar noodzaak:

  • in de anarchistische en radenistische visie wordt de organisatie gezien als een inbreuk op de vrijheid van de individuele arbeider, en wordt ze teruggebracht tot een puur toevallige bundeling van individuen;
  • het klassieke bordigisme, dat de klasse identificeert met de partij, verwerpt indirect die noodzaak door de functie van de organisatie van de revolutionairen te verwarren met de functie van de algemene organisatie van de klasse.

4. De noodzaak van een organisatie van revolutionairen blijft nu net zo groot als in het verleden.Noch de periode van contrarevolutie, noch de reusachtige uitbarstingen van strijd waar geen georganiseerde revolutionaire fracties bij aanwezig waren (zoals nu in Polen), maken deze noodzaak overbodig:

  • sinds de vorming van het proletariaat als klasse in de negentiende eeuw, was en blijft de hergroepering van revolutionairen een vitale noodzaak. Iedere historische klasse, die het potentieel voor de omvorming van de maatschappij in zich draagt, moet een heldere visie hebben van de doeleinden en de methoden van de strijd, welke moet leiden tot een triomf van haar historische doeleinden;

  • de kommunistische doeleinden van het proletariaat doen een politieke organisatie ontstaan, die zich zowel theoretisch (programma) als praktisch (activiteit) inzet voor de verdediging van die algemene doeleinden van het proletariaat als geheel;

  • als een permanente voortbrenging van de klasse, overstijgt en dus negeert de revolutionaire organisatie zowel alle natuurlijke (geografische en historische) als de kunstmatige (beroepsmatige, corporatistische) verdelingen. Ze vertegenwoordigt de permanente tendens tot de ontwikkeling van een eenheidsbewustzijn in de klasse, dat zichzelf bevestigt door zich te stellen tegenover alle onmiddellijke verdelingen;

  • geconfronteerd met de systematische pogingen van de bourgeoisie om het bewustzijn van het proletariaat af te leiden en te vernietigen, vormt de revolutionaire organisatie een beslissend wapen in de strijd tegen de verderfelijke effecten van de burgerlijke ideologie. Haar theorie (het kommunistische programma) en haar militante actie in de klasse vormen een machtige antistof voor het vergif van de kapitalistische propaganda.

5. Het kommunistische programma waaruit het beginsel van de militante activiteit voortvloeit, vormt de basis van iedere revolutionaire organisatie die haar naam eer aan doet. Zonder revolutionaire theorie kan er geen revolutionaire functie bestaan, met andere woorden: geen organisatie voor de verwezenlijking van dit programma. Daarom heeft het marxisme altijd alle kortzichtige en economistische afwijkingen, die ertoe dienen de historische rol van de kommunistische organisatie te vervalsen en te ontkennen, verworpen.

6. De revolutionaire organisatie is een orgaan van de klasse. Een orgaan wil zeggen: een levend deel van een levend lichaam. Zonder dit orgaan zou het leven van de klasse beroofd zijn van een van zijn vitale functies, en zou ze dus tijdelijk gehandicapt en geschaad zijn. Dat is de reden waarom deze functie voortdurend weer te voorschijn komt, groeit, zich uitbreidt en onvermijdelijk het orgaan schept dat ze nodig heeft.

7. Dit orgaan is niet louter een materieel aanhangsel van de klasse, dat zich ertoe beperkt de onmiddellijke impulsen van de klasse te volgen. De revolutionaire organisatie is een deel van de klasse. Ze is noch gescheiden van, noch identiek aan de klasse. Ze is noch een bemiddelaar tussen het zijn en bewustzijn van de klasse. Ze is een bijzondere vorm van klassenbewustzijn, het meest bewuste deel. Ze hergroepeert dus niet het geheel van de klasse, maar haar meest bewuste en actieve fractie. De klasse is niet meer de partij dan de partij de klasse is.

8. Als een deel van de klasse is de organisatie van revolutionairen noch de som van haar delen (militanten), noch een associatie van sociale lagen (arbeiders, ambtenaren, intellectuelen). Het ontwikkelt zich als een levend geheel, wier verscheidene cellen geen andere functie hebben dan teverzekeren dat ze op de best mogelijke manier functioneert. Ze verleent geen privileges aan individuen en ook niet aan bijzondere categorieën. De organisatie ontstaat, naar het beeld van de klasse, als een collectief lichaam.

9. De voorwaarden die de revolutionaire rijping van het proletariaat als geheel mogelijk maken zijn dezelfde als die welke ten grondslag liggen aan de volledige ontplooiing van de revolutionaire organisatie:

  • haar internationale dimensie: naar het beeld van het proletariaat ontstaat en leeft de organisatie met het doorbreken van het nationale kader, opgelegd door de bourgeoisie. Tegen het nationalisme van het kapitaal verdedigt ze de internationalisatie van de klassenstrijd in alle landen;
  • haar historische dimensie: de organisatie als de meest geavanceerde fractie van de klasse, heeft een historische verantwoordelijkheid naar de klasse. Als het geheugen van de onvervangbare ervaring van de voorbije arbeidersbeweging, vormt ze de meest bewuste uitdrukking van de algemene, historische doeleinden van het wereldproletariaat.

Het zijn deze factoren die zowel de klasse als haar politieke organisatie haar eenheid verlenen.

10. De activiteit van de revolutionaire organisatie kan alleen worden begrepen als een ongedeeld geheel, waarvan de componenten niet gescheiden maar onderling afhankelijk zijn:

  • haar theoretische activiteit, wier ontwikkeling een voortdurende inspanning moet zijn en nooit volledig af is. Ze is zowel noodzakelijk als onvervangbaar;
  • haar tussenkomst in de economische en politieke strijd van de klasse. Ze is bij uitstek de praktijk van de organisatie waar theorie, door propaganda en agitatie, wordt omgezet in een wapen van de strijd;

  • haar organisatorische activiteit die leidt tot de ontwikkeling en versterking van haar organen, tot het behoud van haar organisatorische verworvenheden, zonder welke de kwantitatieve ontwikkeling (nieuwe leden) niet tot een kwalitatieve ontwikkeling zal leiden.

11. Veel van het politieke en organisatorische onbegrip, dat in de organisatie tot uitdrukking is gekomen, komt voort uit het vergeten van het theoretische kader dat de IKS bij zijn oorsprong had aangenomen. Ze is gebaseerd op een magere assimilatie van de theorie van het verval van het kapitalisme, en van de praktische implicaties van deze theorie voor onze tussenkomst.

12. Terwijl de aard van de organisatie van revolutionairen niet wezenlijk is veranderd, hebben haar kenmerken een kwalitatief ander karakter gekregen tijdens de overgang van de periode van opgang naar die van het verval van het kapitalisme. De revolutionaire woelingen, die volgden op de Eerste Wereldoorlog, hebben bepaalde bestaansvormen van de revolutionaire organisatie onbruikbaar gemaakt en anderen, die in de negentiende eeuw alleen maar in embryonale vorm bestonden, ontwikkeld.

13. In de periode van opgang van het kapitalisme namen de revolutionaire politieke organisaties de bijzondere vorm aan van die van een overgangsorganisatie:

  • een hybride vorm: coöperaties, vakbonden en partijen konden naast elkaar in dezelfde organisatie bestaan. Ondanks Marx’ pogingen werd de politieke functie van de organisatie naar de achtergrond verdreven, terwijl de vakbondsstrijd een centrale plaats innam;
  • het ontstaan van massa-organisaties, die belangrijke delen van bijzondere sociale categorieënhergroepeerden (jongeren, vrouwen, coöperatieleden), of in bepaalde landen zelfs de meerderheid van de arbeidersklasse, gaven de socialistische organisaties een losse vorm, die ertoe neigde de oorspronkelijke betekenis van de revolutionaire organisatie te verminderen.

De mogelijkheid van directe hervormingen, zowel op economisch als op politiek vlak, verlegde het actieterrein van de socialistische organisatie. De onmiddellijke, graduele strijd nam de overhand ten opzichte van de strijd voor het bredere perspectief van het kommunisme, dat uiteengezet was in het Kommunistisch Manifest.

14. De onrijpheid van de objectieve voorwaarden voor de revolutie leidde tot een specialisatie van taken, die eigenlijk organisch met elkaar verbonden zouden moeten zijn, en tot een atomisering van de functie van de organisatie:

  • theoretische taken werden gereserveerd voor specialisten (marxistische scholen, beroepstheoretici);
  • propagandistische en agitatorische taken werden vervuld door de permanente vakbonds- en parlementaire vertegenwoordigers (‘beroepsrevolutionairen’);

  • organisatorische taken werden uitgevoerd door functionarissen, betaald door de partij.

15. De onrijpheid van het proletariaat, grote aantallen die net van het platteland waren gekomen of uit ambachtelijke werkomstandigheden, de ontwikkeling van het kapitalisme dat zich net binnen nationale kaders had gevormd, maakten de werkelijke functie van de organisatie van revolutionairen moeilijk te doorzien:

  • de reusachtige groei van geproletariseerde massa’s zonder politieke en organisatorische tradities, nog beïnvloed door religieuze misleidingen, nog gevangen door de nostalgische hang naar vroegere omstandigheden als onafhankelijke producenten, gaf een ongewone rol aan het organisatorische en opvoedkundige werk van het proletariaat. De functie van de organisatie werd beschouwd als een injectie van bewustzijn en van ‘kennis’ in de klasse, die nog leed aan een gebrek aan cultuur en onder de illusies van zijn vroege kindsheid;

  • de groei van het proletariaat binnen het raamwerk van de geïndustrialiseerde landen bemoeilijkte het zicht op het internationale karakter van het socialisme (er werd meer gesproken van ‘Duits socialisme’ of van ‘Engels socialisme’ dan van internationaal socialisme. De Eerste en de Tweede Internationale functioneerden meer als een federatie van nationale afdelingen dan als één gecentraliseerd wereldorganisatie);

  • de functie van de organisatie werd beschouwd als een nationale: de opbouw van het socialisme in ieder land, bekroond door een associatie, federatie van ‘socialistische’ staten (Kautsky);

  • de organisatie werd beschouwd als de organisatie van het ‘democratische’ volk, die door verkiezingen, stap voor stap, voor het socialistische programma worden gewonnen.

16. De tijdelijke kenmerken van deze historische periode vervalste de verhoudingen tussen de partij en de klasse:

  • De rol van de revolutionairen leek er een te zijn van een leiderschap, in de zin van de vorming van een generale staf. De militaire discipline, de onderwerping aan de leiders werd daarbij beschouwd als de belangrijkste deugd van de klasse. Net als een leger kon het niet bestaan zonder ‘leiders’, waaraan de verwezenlijking van haar doeleinden (substitutionisme) en zelfs de vormen van strijd (vakbeweging) werden gedelegeerd. De partij was de partij van het ‘hele volk’, gewonnen voor de ‘socialistische democratie’. De klassenfunctie van de partij ging ten onder inhet moeras van het democratisme.

  • Tegen deze ontaarding van de functie van de partij werd gevochten door de Linkerzijde in de Tweede Internationale en in de eerste periode van de Derde Internationale. Het feit dat de Kommunistische Internationale sommige opvattingen van de oude failliete Internationale overnam (massapartij, frontisme, substitutionisme) is een werkelijkheid die niet moet worden gezien als een deugdelijk voorbeeld voor de revolutionairen van vandaag.

17. De revolutionaire periode, die volgde op de oorlog, betekende een diepgaande, onomkeerbare verandering in de functie van de revolutionairen:

  • de organisatie, of die nu nog beperkt in omvang is of al een ontwikkelde partij, heeft niet langer tot taak de klasse en dus de revolutie voor te bereiden of te organiseren, iets wat alleen maar gedaan kan worden door de klasse als geheel;
  • ze is noch een opvoeder noch een generale staf die de militanten van de klasse voorbereidt en leidt. In de revolutionaire strijd voedt de klasse zichzelf op en de ‘opvoeders’ zelf, die ook door haar zullen moeten worden ‘opgevoed’;
  • ze erkent niet langer bijzondere groepen (jongeren, vrouwen, coöperatieleden, enzovoort).

18. De revolutionaire organisatie heeft dus onmiddellijk een eenheidskarakter, zelfs als ze niet de eenheidsorganisatie van de klasse, de arbeidersraden, is. Het is een eenheid in een wijdere eenheid – het wereldproletariaat die haar heeft voortgebracht:

  • het ontstaat niet langer op een nationaal vlak, maar op wereldvlak, als een geheel dat haar verschillende ‘nationale’ vertakkingen voortbrengt;

  • haar programma is in alle landen hetzelfde, zowel in het oosten als in het westen, zowel in de ontwikkelde als in de onderontwikkelde landen. Ofschoon nationale ‘bijzonderheden’ vandaag de dag nog steeds bestaan, als een product van een ongelijkmatige kapitalistische ontwikkeling en het voortbestaan van voor-kapitalistische anachronismen, kan dit nooit leiden tot de verwerping van de eenheid van haar programma. Het programma is wereldwijd of het is niets.

19. De rijping van de objectieve voorwaarden voor de revolutie (concentratie van het proletariaat, grotere homogeniteit in het bewustzijn van de klasse die meer verenigd is, beter gekwalificeerd, met een intellectueel niveau, en een rijpheid die superieur is in vergelijking met voorgaande eeuwen) heeft zowel de vorm als de houding van organisatie van revolutionairen diepgaand veranderd:

a) wat betreft haar vorm:

  • ze is een meer beperkte minderheid dan in het verleden, maar meer bewust, uitgeschift door haar programma en haar politieke activiteit;
  • ze is onpersoonlijker dan in de negentiende eeuw en treedt niet langer op als een organisatie van leiders die de massa van militanten leidt. De periode van vermaarde leiders en grote theoretici is voorbij. Theoretische verdieping is een werkelijke collectieve taak geworden. Naar het beeld van miljoenen ‘anonieme’ proletarische strijders, ontwikkelt het bewustzijn van de organisatie zich door de integratie en overstijging van het individuele bewustzijn in één collectief bewustzijn;
  • ze is, meer gecentraliseerd in haar manier van werken, in tegenstelling tot de Eerste en Tweede Internationale, die voor een groot deel niet veel meer waren dan een optelling van nationale afdelingen. In de historische periode waarin de revolutie alleen maar kan plaatsvinden opwereldvlak, is ze de uitdrukking van tendens tot de hergroepering van revolutionairen. Deze centralisatie betekent niet, in tegenstelling tot de opvatting van de Kommunistische Internationale na 1921, de opslorping van de wereldwijde activiteit van revolutionairen door een bepaalde nationale partij. Ze vormt de zelfregulering van één enkel lichaam dat in een aantal landen bestaat, zonder dat een deel de ander overheerst. Het leven van de delen wordt bepaald door het feit dat het geheel primeert over de delen.

b) wat betref haar houding:

  • in de historische periode van oorlogen en revoluties ontdekt ze haar werkelijke einddoel: de strijd voor het kommunisme gebeurt niet langer door eenvoudige propaganda voor een lange termijn doel, maar door haar directe inmenging in de grote strijd voor de wereldrevolutie;
  • zoals de Russische revolutie laat zien, ontstaan en bestaan revolutionairen alleen in en door de klasse, waaraan ze noch rechten noch privileges kunnen ontlenen. Ze stellen zichzelf niet in plaats van de klasse en verkrijgen geen macht noch staatsmacht uit haar naam;
  • hun wezenlijke rol is de tussenkomst in alle gevechten van de klasse en, tot na de revolutie, de volledige vervulling van hun onvervangbare functie van het katalyseren van de rijping van het proletarische bewustzijn.

20. De triomf van de contrarevolutie, de totalitaire overheersing van de staat, maakte het bestaan van de revolutionaire organisaties moeilijker en beperkte de draagwijdte van haar tussenkomst. In deze periode van diepe teruggang had haar theoretische functie de overhand over die van tussenkomst en bewees ze van vitaal belang te zijn voor het behoud van de revolutionaire beginselen. De periode van contrarevolutie heeft aangetoond:

  • dat de revolutionaire organisaties, teruggebracht tot kleine kringen, kernen of onbetekenende minderheden, geïsoleerd van de klasse, zich alleen konden ontwikkelen na de intrede van een nieuwe historische koers naar de revolutie;
  • dat het ‘ronselen’ tot iedere prijs leidt tot een verlies van functie van de organisatie door het opofferen van de beginselen aan de waan van het aantal. Diegenen die toetreden moeten dat doen op vrijwillige basis, vanuit een bewuste overeenstemming met een programma;

  • dat het bestaan van de organisatie alleen kan worden gehandhaafd door vastberaden en rigoureus vast te houden aan het marxistische theoretische kader. Wat het verliest aan kwantiteit wint het aan kwaliteit door een strenge, theoretische, politieke en militante selectie;
  • dat het, meer dan in het verleden, de meest gunstige plaats is voor het verweer van de zwakke proletarische krachten tegen de reusachtige druk van een kapitalisme, versterkt door vijftig jaar van contrarevolutionaire overheersing.
  • Ofschoon ze niet voor zichzelf bestaat, is het daarom toch van vitaal belang de organisatie, die verwekt is door de klasse, resoluut te bewaren, te versterken en te werken aan de hergroepering van revolutionairen op wereldschaal.

21. Het einde van de periode van contrarevolutie heeft de bestaansvoorwaarden van revolutionaire groepen veranderd. Een nieuwe periode is begonnen, gunstig voor de ontwikkeling van de hergroepering van revolutionairen. Maar deze nieuwe periode is nog een tussenfase waar de noodzakelijke voorwaarden voor de oprichting van de partij – door een werkelijke kwalitatieve sprong – niet voldoende tot rijping zijn gekomen.

Daarom zullen zich, gedurende een hele periode, revolutionaire groepen ontwikkelen die, door deconfrontatie van standpunten, door de gemeenschappelijke actie, en uiteindelijk door in elkaar op te gaan, de tendens zullen manifesteren tot de vorming van een wereldpartij. De verwezenlijking van deze tendens hangt af van zowel de ontplooiing van een koers naar de revolutie als van het bewustzijn van de revolutionairen zelf.

Ofschoon bepaalde stadia al sinds 1968 bereikt zijn, ofschoon er een schifting in het revolutionaire milieu heeft plaatsgevonden, moet het duidelijk zijn dat de oprichting van de partij noch automatisch gaat noch het resultaat van voluntarisme is, rekening houdende met de langzame ontwikkeling van de klassenstrijd en de nog bestaande onrijpheid en soms onverantwoordelijkheid van het revolutionaire milieu.

22. Inderdaad, na de historische heropleving van het proletariaat in 1968, bleek het revolutionaire milieu te zwak en onrijp te zijn om om te gaan met de nieuwe periode. De verdwijning of verkalking van de oude Kommunistische Linkerzijde, die in de periode van contrarevolutie tegen de stroom had gevochten, vormde een negatieve factor in de rijping van de revolutionaire organisaties. Nog meer dan de theoretische verworvenheden van de Kommunistische Linkerzijde, die langzamerhand herontdekt en opnieuw geassimileerd werden, waren het de organisatorische verworvenheden (de organische continuïteit) die ontbraken, en zonder deze verworvenheden blijft theorie een dode letter. De functie van de organisatie, zelfs de noodzaak daarvan, werd vaak niet begrepen, als ze al niet het onderwerp was van spot.

23. Door de afwezigheid van deze organische continuïteit waren de elementen, die opkwamen in de periode na 1968, onderworpen aan de verpletterende druk van de studenten- en protestbeweging, wat zich vertaalde in:

  • individualistische theorieën over het dagelijkse leven en zelfverwerkelijking;

  • het academisme van de studiekringen waar marxisme ofwel wordt gezien als een ‘wetenschap’ of als een persoonlijk ethiek;

  • activisme/kortzichtigheid waarin arbeiderisme een onderwerping aan de druk van ultralinks dunnetjes toedekte.

De ontaarding van de studentenbeweging, de ontgoocheling die optrad, geconfronteerd met de langzame, ongelijke tred van de klassenstrijd, werd vertheoretiseerd in de vorm van het modernisme. Maar de werkelijke revolutionaire beweging zuiverde zichzelf van de minst vastberaden en serieuze elementen, voor wie het militantisme ofwel een zondagsbezigheid was of het opperste stadium van vervreemding.

24. Ondanks de duidelijke bevestiging, vooral sinds Polen, dat de crisis een tendens naar steeds omvangrijkere klassenuitbarstingen in gang zou zetten, hebben de revolutionaire organisaties, de IKS inbegrepen, zichzelf niet bevrijd van een ander gevaar, niet minder kwaadaardig dan modernisme en academisme: de kortzichtigheid, waarvan individualisme en dilettantisme de tweelingbroers zijn. De revolutionaire organisatie moet deze plagen nu zien te weerstaan, wil ze verder blijven bestaan.

25. In de afgelopen jaren heeft de IKS geleden onder de rampzalige effecten van de kortzichtigheid, de meest typische vorm van kleinburgerlijk ongeduld, de uiteindelijke incarnatie van de verwarde geest van Mei 1968. De meest treffende vormen van deze kortzichtigheid zijn geweest:

Activisme

, dat naar boven is gekomen in de tussenkomsten en vertheoretiseerd werd in de voluntaristische opvatting van ‘rekrutering’. Er werd vergeten dat de organisatie zich niet kunstmatig ontwikkelt, maar organisch, door een strenge schifting op basis van een platform. ‘Numerieke’ ontwikkeling is niet het loutere resultaat van de wil, maar van de rijping van de klasse en van de elementen die zij voortbrengt.

Localisme, kwam naar de oppervlakte in bepaalde tussenkomsten. We hebben gezien hoe bepaalde elementen in de IKS ‘hun’ lokale afdeling presenteren alsof ze hun persoonlijke eigendom zijn, een zelfstandig iets, terwijl ze alleen maar een deel van een geheel kan zijn. De noodzaak voor een internationale organisatie werd zelfs ontkend of belachelijk gemaakt, en beschouwd als niet meer dan een ‘bluf’, of in het gunstigste geval als een onbestemde reeks van ‘banden’ tussen afdelingen.

Economisme – waar Lenin al tegen vocht – heeft zichzelf tot uitdrukking gebracht in een tendens om iedere staking op zichzelf te zien in plaats van deze te plaatsen in het wereldwijde kader van de klassenstrijd. De politieke functie van onze stroming werd vaak naar de achtergrond gedrongen. Het beschouwen van de revolutionairen als ‘waterdragers’ of als ‘technici’ van de strijd in dienst van de arbeiders eindigt met het bepleiten van de materiële voorbereiding van de komende strijd.

‘Suivisme’ (of ‘queueisme’; lijdzame volgzaamheid), de uiteindelijke belichaming van dit onbegrip over de rol en functie van de organisatie, nam de vorm aan van een tendens tot het eenvoudig volgen van stakingen terwijl onze vaandels werden verborgen. Er waren aarzelingen in het duidelijk vastberaden hekelen van elke nieuwe vorm van syndicalisme. De principes werden opzij gezet om beter ‘aan te sluiten’ bij de beweging en een onmiddellijk ‘gehoor’ te krijgen – tegen elke prijs ‘erkend’ worden door de arbeidersklasse.

Arbeiderisme, was de uiteindelijke synthese van deze afdwalingen. Net als de ultralinksen, cultiveerden bepaalde elementen de grofste soort van demagogie over ‘arbeiders’ en ‘intellectuelen’, over ‘top’ en ‘basis’ in de organisatie.

Het vertrek van een aantal kameraden toont aan dat de kortzichtigheid een zeer ernstige kwaal is, en dat het onvermijdelijk leidt tot ontkenning van de politieke functie van de organisatie, als theoretisch en programmatisch geheel.

26. Al deze afwijkingen in de richting van ultralinks zijn niet het resultaat van een tekort aan theoretische ontwikkeling van het platform van de organisatie. Ze vormen de uitdrukking van een arme assimilatie van ons theoretische kader, en in het bijzonder van de theorie van het verval van het kapitalisme, welke de vormen van activiteit en tussenkomst van de organisatie van revolutionairen grondig verandert.

27. Daarom moet de IKS zich krachtig teweerstellen tegen ieder loslaten van het programmatische kader, welke alleen maar kan leiden tot kortzichtigheid in de politieke analyse. Het moet vastbesloten vechten:

  • tegen empirisme, waarbij de fixatie op de onmiddellijke gebeurtenissen en verschijnselen onvermijdelijk leidt tot de oude opvatting van de ‘bijzondere gevallen’, eeuwige bron van alle opportunisme;

  • tegen alle tendensen tot oppervlakkigheid, die de vorm aannemen van een routinegeest of tot intellectuele luiheid;

  • tegen een bepaald wantrouwen of aarzeling over theoretisch werk. Het ‘grijze’ imago van de theorie staat niet tegenover het ‘roze’ van de tussenkomst. Theorie moet niet worden beschouwd als iets dat toebehoort aan specialisten in marxisme. Ze is het resultaat van een collectieve overdenking en de deelname van iedereen in dit proces.

28. Om onze theoretische en organisatorische verworvenheden te behouden, moeten we de overblijfselen van dilettantisme, de kinderlijke vorm individualisme, vernietigen:

  • werken bij stukjes en beetjes, zonder methode en met een korte termijn visie;

  • individualistische manier van werken, de uitdrukking van ‘ambachtelijk dilettantisme’;

  • politieke onverantwoordelijkheid door de vorming van voortijdige of kunstmatige tendensen;

  • ontslagname en wegvluchten voor de verantwoordelijk.

De organisatie staat niet in dienst van de militanten op het vlak van hun dagelijks leven; integendeel, de militanten leveren een dagelijkse strijd om zich in te schakelen in het omvangrijke werk van de organisatie.

29. Een helder begrip van de functie van de organisatie in de periode van het verval is een noodzakelijke voorwaarde voor onze eigen ontwikkeling in de beslissende periode van de jaren 1980. Ofschoon de revolutie niet slechts een kwestie van organisatie is, moet ze organisatorische kwesties oplossen, onbegrip te boven komen opdat de revolutionaire minderheden als orgaan van de klasse kunnen bestaan.

30. Het bestaan van de IKS kan alleen worden gegarandeerd door een zich opnieuw eigen maken van de marxistische methode, die de meest zekere kompas vormt bij het begrijpen van de gebeurtenissen en in de tussenkomst. Al het werk van de organisatie kan alleen worden begrepen en ontwikkeld op basis van een lange termijn visie. Zonder methode, zonder een collectieve geest, zonder een permanente inspanning van alle militanten, zonder het nodige doorzettingsvermogen dat al het kortzichtig ongeduld uitsluit, kan er geen werkelijke revolutionaire organisatie bestaan. In de IKS heeft het wereldproletariaat een orgaan geschapen, wier bestaan een noodzakelijke factor is in de komende gevechten.

31. In vergelijking tot de afgelopen (negentiende) eeuw, is de taak van de revolutionaire organisatie moeilijker. Het vraagt meer van elk van haar leden; ze lijdt nog onder de laatste gevolgen van de contrarevolutie en de stempel die de klassenstrijd, nog gekenmerkt wordt door voor- en achteruitgang, drukt op de situatie.

Ofschoon ze niet langer hoeft te bestaan in de verstikkende, verwoestende atmosfeer van de lange contrarevolutionaire nacht, ofschoon haar huidige activiteiten plaatsvinden in een voor de klassenstrijd gunstige periode, waar zelfs massabewegingen op wereldschaal kunnen uitbreken, moet de organisatie ook weten hoe ze moet terugtrekken bij een tijdelijke teruggang van de klassenstrijd.

Daarom moet de revolutionaire organisatie, tot aan de revolutie aan toe, weten hoe ze vastbesloten moet strijden tegen het idee van onzekerheid en ontmoediging dat de klasse kan overkomen. De belangrijkste taak is de verdediging van de integriteit van de organisatie, van haar beginselen en haar functie. Leren hoe zich teweer te stellen, zonder zwakheid, zonder zich in zichzelf te keren – dit is voor de revolutionairen de manier om de voorwaarden voor de toekomstige overwinning voor te bereiden. Dit vraagt een bittere strijd tegen kortzichtige afwijkingen, zodat de revolutionaire theorie bezit kan nemen van de massa’s.

Door zich te bevrijden van de gevolgen van de kortzichtigheid, door zich de levende traditie vanhet marxisme opnieuw eigen te maken, bewaard en verrijkt door de Kommunistische Linkerzijde, zal de organisatie in de praktijk aantonen dat ze het onvervangbare instrument is, voortgebracht door de klasse, en dat ze is opgewassen tegen haar historische taken.

Toevoeging

De activiteit van de revolutionairen heeft vooral in perioden van veralgemeende strijd en revolutionaire bewegingen een rechtstreekse, zelfs beslissende impact, want:

  • dan staat de arbeidersklasse tegenover een beslissende confrontatie met haar dodelijke vijand. Ofwel legt haar ze eigen perspectief op ofwel geeft ze toe aan de misleidingen en provocaties en wordt ze verpletterd door de bourgeoisie;

  • de klasse is, in haar algemene vergaderingen en raden, onderworpen aan het sabotage- en ondermijningswerk, uitgevoerd door agenten van de bourgeoisie, die alle beschikbare middelen gebruiken om de strijd af te remmen en van richting te doen veranderen.

De aanwezigheid van revolutionairen, die heldere politieke oriëntaties voor de beweging moeten voorstellen en het proces van homogenisering van het klassenbewustzijn moeten versnellen, kan dan een beslissende factor vormen die de balans ofwel naar de ene ofwel naar de ander kant doen doorslaan, zoals is aangetoond in de Duitse en Russische revoluties. We moeten in het bijzonder de rol in herinnering roepen die in dit kader door de revolutionairen is gespeeld, zoals Lenin die formuleerde in de ‘Aprilstellingen’:

“Erkennen dat onze partij een minderheid en op dit moment slechts een kleine minderheid in de Sovjets van Arbeidersafgevaardigden vormt, geconfronteerd met alle opportunistische, kleinburgerlijke elementen die ten prooi zijn gevallen aan de invloed van de bourgeoisie en die deze invloed verspreiden in het proletariaat [...] Uitleggen aan de massa’s dat de Sovjets van Arbeidersafgevaardigden de enige mogelijk vorm van revolutionaire regering is en dat onze taak, zolang deze regering zich laat beïnvloeden door de bourgeoisie, dientengevolge alleen maar kan bestaan uit het geduldig en systematisch uitleggen van de fouten in hun tactieken aan de massa’s, daarbij uitgaande van hun praktische behoeften” (Stelling 4).

Het bestaan van de IKS en verwezenlijking van haar huidige taken vormen van nu af aan reeds een noodzakelijke voorbereiding om opgewassen te zijn tegen de taken van de toekomst. De bekwaamheid van de revolutionairen om hun rol te vervullen in de perioden van veralgemeende beweging wordt bepaald door haar huidige activiteiten.

1. Deze capaciteit ontstaat niet spontaan, maar wordt ontwikkeld door een proces van politieke en organisatorisch scholing. Samenhangende en helder geformuleerde standpunten, net zoals de bekwaamheid om deze te verdedigen, te verspreiden en te verdiepen, ontstaan niet vanzelf, maar moeten nu al voorbereid worden. De geschiedenis laat dus zien hoe de bekwaamheid van de Bolsjewiki hun standpunten te ontwikkelen, door rekening te houden met de ervaring van de klasse (van 1905 tot aan de oorlog), en hun organisatie te versterken, hen, in tegenstelling tot de revolutionairen in Duitsland bijvoorbeeld, in staat stelde een beslissende rol te spelen in de revolutionaire strijd van de klasse.

In dit kader moet een van de wezenlijke doelen van een kommunistische groep zijn om het ambachtelijke niveau van de activiteiten en organisatie te overstijgen, die in het algemeen kenmerkend is voor de beginfase van de politieke strijd. De ontwikkeling, systematisering, de regelmatige vervulling van taken als tussenkomst, publicatie, verspreiding, discussie en correspondentie met klassenelementen moet in het centrum van haar aandacht staan. Dit houdt in dat de organisatie regels voor het functioneren en bijzondere organen moet ontwikkelen die haar in staat stellen om te handelen, niet als een som van versnipperde cellen, maar als één geheel met een evenwichtige interactie.

2. De organisatie van revolutionairen vertegenwoordigt van nu af aan reeds een internationaal politiek samenhangende pool van hergroepering voor de politieke groepen, discussiekringen en arbeidersgroepen, die over de hele wereld ontstaan met de ontwikkeling van de strijd. Het bestaan van een internationale kommunistische organisatie met een pers en een tussenkomst, maakt het mogelijk voor deze groepen om zichzelf, door een confrontatie van standpunten en ervaringen, te situeren en de revolutionaire samenhang van hun standpunten te ontwikkelen. In sommige gevallen kunnen ze bij de internationale kommunistische organisatie vervoegen. Als zo’n pool niet bestaat, is het waarschijnlijker dat zo’n groep zal uiteenvallen, ontmoedigd en in verval zal raken (door, bijvoorbeeld, activisme, lokalisme en corporatisme). Met de ontwikkeling van de strijd en de nadering van een periode van revolutionaire confrontaties, zal deze rol steeds belangrijker worden naarmate meer elementen direct door de klassenstrijd voorgebracht worden.

De arbeidersklasse zal steeds meer genoodzaakt worden haar dodelijke vijand rechtstreeks te trotseren. Zelfs wanneer de omverwerping van de burgerlijke macht niet onmiddellijk is te verwezenlijken, zullen de schokken gewelddadig zijn en beslissend voor de uitkomst van de klassenstrijd. Daarom moeten de revolutionairen nu al, met de middelen die ze hebben, in de klassenstrijd tussenkomen:

  • om de arbeidersstrijd zover mogelijk voort te stuwen, zodat al het potentieel dat daarin vervat zit ook gerealiseerd wordt;
  • om te verzekeren dat een maximaal aantal vragen worden opgeworpen, en een maximaal aantal lessen worden getrokken in het kader van de algemene politiek perspectieven.

Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Spaans- en Franstalige uitgave, nr. 29, 2e kwartaal 1982.

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Revolutionaire organisatie [9]

Rapport over de structuur en het functioneren van de revolutionaire organisatie

  • 2507 keer gelezen

(Internationale Conferentie – Januari 1982)

1. De structuur die een organisatie van revolutionairen aanneemt, correspondeert met de functie die ze op zich neemt binnen de arbeidersklasse. Omdat een revolutionaire organisatie taken moet vervullen die geldig zijn in alle stadia van de arbeidersbeweging en ook taken moet vervullen die meer geëigend zijn voor dit of dat tijdstip in de beweging, bestaan er zowel onveranderlijke kenmerken van de organisatie van revolutionairen als kenmerken die meer specifiek, meer bepaald worden door de historische omstandigheden waarin ze ontstaat en zich ontwikkelt.

De volgende blijvende kenmerken kunnen aangehaald worden:

  • het bestaan van een programma, dat geldig is voor de hele organisatie. Dit programma, dat een synthese is van de ervaring van het proletariaat waar de organisatie deel van uitmaakt en dat voortgebracht is door een klasse die niet alleen een onmiddellijk bestaan maar ook een historische toekomst heeft:
  • brengt deze toekomst tot uitdrukking door de doeleinden van de klasse te formuleren en de manier om die te bereiken;
  • brengt de essentiële punten bijeen, die de organisatie binnen de klasse moet verdedigen;
  • dient als basis voor een integratie in de organisatie;
  • haar eenheidskarakter, dat de eenheid van haar programma en van de klasse waar ze uit voortkomt tot uitdrukking brengt. De praktische manifestatie van deze eenheid is de centralisatie van haar structuur.

Onder de meer specifieke kenmerken moeten de volgende beklemtoond worden:

  • de grotere of minder grote omvang van de organisatie, afhankelijk van het feit of men haar beschouwt in de beginperiode van de arbeidersbeweging (geheime genootschappen, sektes), in het stadium van volle ontwikkeling binnen de kapitalistische maatschappij (massapartijen van de Tweede Internationale), of nog in de periode van directe confrontatie met het kapitalisme met de bedoeling het te vernietigen (de periode die ingeluid werd met de revolutie van 1917 en de oprichting van de Kommunistische Internationale), periode die aan de organisatie meer strikte en strenge selectiecriteria oplegt.
  • het niveau waarop haar programmatische en organische eenheid zich het meest direct manifesteert: het nationale vlak, toen de arbeidersklasse meer specifieke opgaven trotseerde binnen het kader van een zich uitbreidend kapitalisme in de verschillende landen waar de strijd plaatsvond (partijen van de Tweede Internationale); het internationale vlak, als het proletariaat nog slechts één taak moet vervullen: de wereldrevolutie.

2. De organisatiewijze van de IKS houdt rekening met deze verschillende gegevens:

  • een organische en programmatische eenheid op een internationaal vlak;
  • een ‘nauwe’ organisatie met strenge criteria voor lidmaatschap.

Maar dit internationale eenheidskarakter komt des te sterker tot uiting in de IKS omdat, in tegenstelling tot de organisaties die eerder in de periode van het verval van het kapitalisme ontstonden (Kommunistische Internationale, Linkse Fracties), er geen organische band is met de organisaties die voortkwamen uit de Tweede Internationale en die veel meer gekenmerkt werden door een structuur per land. Daarom ontstond de IKS rechtstreeks als een internationaleorganisatie die geleidelijk territoriale afdelingen deed ontstaan, en niet als een samenvoegingproces van organisaties die al op nationaal niveau bestonden.

Dit ‘positieve’ resultaat van de breuk in de organische continuïteit wordt echter opgeheven door een hele reeks van zwakheden, die verband houden met deze breuk en met het begrip van het vraagstuk van de organisatie. Ze beperken zich niet tot de IKS maar betreffen het hele revolutionaire milieu. Omdat deze zwakheden zich opnieuw hebben gemanifesteerd in de IKS werd besloten tot het houden van een internationale conferentie en het schrijven van deze tekst.

3. De kwestie van het centralisme staat in het centrum van onbegrip, dat op de IKS weegt. Het centralisme is geen facultatief of abstract beginsel voor de structuur van de organisatie. Het is de concretisering van haar eenheidskarakter. Het brengt het feit tot uitdrukking dat het één en dezelfde organisatie is die een standpunt inneemt en binnen de klasse opereert. In de verhouding tussen de verschillende delen van de organisatie en het geheel, is het altijd het geheel dat voorgaat. Tegenover de arbeidersklasse kunnen er geen politieke standpunten of opvattingen over interventie bestaan die eigen zijn aan deze of die territoriale of lokale afdeling. Deze laatste moet zichzelf altijd beschouwen als deel van een geheel. De analyses en standpunten, zoals die tot uiting komen in de pers, pamfletten, openbare bijeenkomsten, discussies met sympathisanten, de methoden zoals die gebruikt worden in onze propaganda en in onze interne leven zijn die van de organisatie als geheel, zelfs als er meningsverschillen zijn over dit of dat punt, in deze of gene plaats, of met deze of gene militant en zelfs als de organisatie in het openbaar de politieke debatten tot uitdrukking brengt, zoals die binnen haar organisatie plaatsvinden. De opvatting volgens welke dit of dat deel van de organisatie, in het aangezicht van de organisatie of van de arbeidersklasse, standpunten of gedragingen aan kan nemen, waarvan het denkt dat ze correct zijn in plaats van die van de organisatie, waarvan het denkt dat ze incorrect zijn moet absoluut verworpen worden om volgende redenen:

  • als de organisatie de verkeerde richting opgaat, is het de verantwoordelijk van de leden die denken dat ze de juiste positie verdedigen niet zichzelf te redden in hun eigen kleine hoekje, maar een strijd te voeren binnen de organisatie om te helpen haar weer ‘op het juiste pad’ te brengen (1);
  • een dergelijke opvatting leidt ertoe dat een deel van de organisatie eigenmachtig zijn eigen standpunt, met betrekking tot dit of dat aspect van haar werk (lokaal of specifiek), oplegt aan de hele organisatie

In de revolutionaire organisatie is het geheel niet de som van haar delen. Deze laatsten zijn gedelegeerd door de hele organisatie om bepaalde bijzondere activiteiten (territoriale publicaties, lokale interventies, enz.) uit te voeren, en zijn dus verantwoordelijk voor de hele organisatie waarvan ze een mandaat hebben gekregen.

4. Het uitverkoren moment waarin de eenheid van de organisatie ten volle tot uiting komt is het Internationale Congres. Op het Internationale Congres wordt het programma van de IKS omschreven, verrijkt of verbeterd; worden haar wijze van organiseren en functioneren vastgesteld, gepreciseerd, en veranderd; worden haar algemene oriëntaties en analyses aangenomen; worden een balans van haar voorbije activiteiten opgemaakt en perspectieven voor toekomstig werk opgesteld. Daarom moet de voorbereiding van een Congres door de hele organisatie met de grootste zorgvuldigheid en energie ter hand worden genomen. Daarom moeten de oriëntaties en beslissingen van een Congres dienen als een voortdurend referentiepunt voor het hele leven van de organisatie in de daaropvolgende periode.

5. De eenheid en de continuïteit van de organisatie tussen twee Congressen wordt tot uitdrukking gebracht door het bestaan van centrale organen, die benoemd worden door het Congres en daar ook verantwoording aan moeten afleggen. De centrale organen (of het nu internationale of territoriale organen zijn) hebben de verantwoordelijkheid:

  • de organisatie te vertegenwoordigen naar de buitenwereld;
  • standpunten in te nemen als dat noodzakelijk is, op basis van de oriëntaties vastgesteld door het Congres;
  • alle activiteiten van de organisatie te coördineren en oriënteren;
  • te waken over de kwaliteit van onze tussenkomst buiten de organisatie, met name in de pers;
  • het interne leven van de organisatie te animeren en stimuleren, met name door het rondsturen van interne discussiebulletins en zo nodig standpunten in te nemen ten aanzien van debatten;
  • de financiële en materiële reserves van de organisatie te beheren;
  • alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de veiligheid van de organisatie en haar capaciteit haar taken uit te voeren te waarborgen;
  • de Congressen bijeen te roepen.

Het centrale orgaan is een deel van de organisatie en als zodanig moet het er verantwoording aan afleggen, als ze op haar Congres bijeenkomt. Toch is het een deel, wiens bijzonderheid erin bestaat het geheel tot uitdrukking te brengen en te vertegenwoordigen, en daarom hebben de standpunten en beslissingen van het centrale orgaan altijd voorrang ten opzichte van andere afzonderlijke delen van de organisatie.

In tegenstelling tot bepaalde opvattingen, met name de zogenaamde ‘Leninistische’, is het centraal orgaan een instrument van de organisatie, en niet andersom. Het is niet de top van een piramide, zoals in een hiërarchische en militaire opvatting van de revolutionaire organisatie. De organisatie wordt niet gevormd door een centraal orgaan plus militanten, maar is een stevig, verenigd netwerk waarin alle samenstellende delen in elkaar passen en samenwerken. Het centrale orgaan moet dus eerder worden gezien als de kern van een cel, die de stofwisseling van een levend organisch wezen coördineert.

In deze zin is de hele organisatie voortdurend betrokken bij de activiteiten van haar centrale orgaan, dat regelmatig rapporten moet maken van zijn activiteiten. Zelfs als zij alleen tijdens het Congres hun mandaat ter discussie stellen, moeten de centrale organen de hele tijd hun oren open houden voor het leven van de organisatie, en daar voortdurend rekening mee houden.

Al naar gelang de noodzaak en de omstandigheden, kunnen de centrale organen in hun midden subcommissies aanwijzen, die de verantwoordelijkheid hebben om de beslissingen te vervullen of te laten vervullen, die aangenomen worden tijdens de plenaire bijeenkomsten van de centrale organen, net als iedere andere taak die zich opdringt in de periode tussen de plenaire vergaderingen (zoals het innemen van standpunten).

Deze subcommissies zijn verantwoording verschuldigd aan de plenaire vergaderingen. Op een meer algemeen niveau is de verhouding tussen de organisatie als geheel en haar centrale orgaan van dezelfde aard als deze tussen de centrale organen en hun permanente subcommissies.

6. Deze zorg voor de grootst mogelijke eenheid in de organisatie is ook van toepassing bij de vaststelling van de procedures die moeten leiden tot het innemen van standpunten en tot de nominatie van centrale organen. Er bestaat geen ideale procedure, die de garantie biedt dat debeste keuze gemaakt zal worden als het erop aankomt standpunten in te nemen, oriëntaties aan te nemen of militanten aan te stellen in de centrale organen. Stemmen en kiezen zijn uiteindelijk de beste manieren om zowel de eenheid van de organisatie als de meest brede deelname van de hele organisatie in haar leven te verzekeren.

In het algemeen worden de beslissingen op alle niveaus (congressen, centrale organen, lokale afdelingen) genomen op basis van een eenvoudige meerderheid (als er geen unanimiteit is). Maar bepaalde beslissingen, die een onmiddellijke weerslag op de eenheid van de organisatie kunnen hebben (de verandering van het platform of de statuten, integratie of uitsluiting van militanten) worden genomen met meer dan een eenvoudige meerderheid (drievijfde, drievierde, enz.).

Aan de andere kant, nog steeds met dezelfde zorg voor de eenheid, kan een minderheid van de organisatie, als ze uitgegroeid is tot een beduidende minderheid (bijvoorbeeld tweevijfde), een buitengewoon Congres bijeenroepen. In het algemeen is het de taak van het Congres beslissingen te nemen in wezenlijke vraagstukken, en het bestaan van een aanzienlijke minderheid die vraagt om de bijeenroeping van een Congres is een aanwijzing dat er belangrijke problemen bestaan in de organisatie.

Tenslotte is het duidelijk dat stemmingen alleen betekenis hebben als de leden, die in de minderheid zijn, de beslissingen, die beslissingen van de organisatie worden, ten uitvoer brengen.

Bij de benoeming van de centrale organen moeten met de volgende drie dingen rekening gehouden worden:

  • de aard van de taken welke deze organen moeten vervullen;
  • de geschiktheid van de kandidaten met het oog op deze taken;
  • hun bekwaamheid om op een collectieve manier te werken.

In deze zin kan je zeggen dat de algemene vergadering (een Congres of een andere), die een centraal orgaan kiest eigenlijk een team nomineert; daarom legt het uittredende centrale orgaan in het algemeen een lijst met kandidaten voor. Het is echter het recht van deze vergadering (en dit is ook het recht van iedere militant) om andere kandidaten naar voren te schuiven als ze denkt dat dit nodig is, en ieder geval de leden voor de centrale organen op een individuele basis te verkiezen. Dit is de enige manier van verkiezing die de organisatie in staat stelt zichzelf te voorzien van organen die haar maximale vertrouwen hebben.

Het is de verantwoordelijkheid van de centrale organen om de beslissingen en oriëntaties van het Congres, dat hem verkoos, toe te passen en te verdedigen. In deze zin is het opportuun dat er in het orgaan een sterke meerderheid aan militanten zit die zich, tijdens het congres, uitgesproken heeft ten gunste van zijn beslissingen en oriëntaties. Dit betekent echter niet dat alleen zij die meerderheidsstandpunten verdedigden tijdens het congres, standpunten die dan standpunten van de organisatie geworden zijn, deel kunnen uitmaken van het centrale orgaan. De drie criteria, die hierboven zijn omschreven, blijven geldig, welke standpunten er ook tijdens de debatten verdedigd werden door deze of gene kandidaat. Dit betekent ook niet dat er een principe van vertegenwoordiging – bijvoorbeeld van proportionele verhouding – van de minderheidsstandpunten binnen het centrale orgaan bestaat. Dit een veelvoorkomende praktijk in bourgeoispartijen, met name sociaal-democratische, waarbij de leiding samengesteld is uit vertegenwoordigers van verschillende stromingen of tendensen in verhouding tot het aantal stemmen dat ze gekregen hebben op het Congres. Een dergelijke manier van benoemen van centrale organen beantwoordt aan het feit dat in een burgerlijke organisatie het bestaan van meningsverschillen gebaseerd is op de verdediging van deze of gene manier om het kapitalisme te regeren, of eenvoudigweg op de verdediging van de belangen van deze of gene sector van deheersende klasse of deze of gene kliek, oriëntaties en belangen die een lange termijn karakter hebben en die verzoend moeten worden door een ‘eerlijke’ verdeling van de posten onder de vertegenwoordigers. Dit is niet van toepassing op een kommunistische organisatie, waar de meningsverschillen geenszins de verdediging van materiele of persoonlijke belangen tot uiting brengen, of die van bijzondere groepen, maar de uitdrukking vormen van een levend en dynamisch proces van verheldering van vraagstukken gesteld door de klasse en die, als zodanig, opgelost kunnen worden door de verdieping van de discussie en in het licht van de ervaring. Een keuze voor een stabiele, permanente en proportionele vertegenwoordiging van de verschillende standpunten die tijdens het congres op verschillende punten van de agenda naar voren zijn gekomen, zou dus betekenen dat geen rekening zou worden gehouden met het feit dat de leden van de centrale organen:

  • als hun eerste verantwoordelijkheid de taak hebben de beslissingen en oriëntaties van het congres toe te passen;
  • met de ontwikkeling van het debat perfect hun persoonlijke opvattingen (in deze of gene richting) kunnen veranderen.

7. Het gebruik van de termen ‘democratisch’ of ‘organisch’ om de centralisatie van een revolutionaire organisatie te beschrijven moeten vermeden worden:

  • omdat het ons niet verder brengt in een goed begrip van het centralisme;
  • omdat deze termen zelf beklad worden door praktijken die zij in de geschiedenis gedekt hebben.

Inderdaad, het ‘democratisch centralisme’ (een term die we ontlenen aan Lenin) is getekend door de stempel die het Stalinisme erop drukte, dat het gebruikte om het proces toe te dekken dat ieder revolutionair leven in de partijen van de Kommunistische Internationale verstikte en uitroeide. Bovendien draagt Lenin daarvoor zelf ook enige verantwoordelijkheid doordat hij, tijdens het Tiende Congres van de Russische Kommunistische Partij (1921), vroeg om het verbieden van fracties, wat hij ook verkreeg, iets wat hij – ten onrechte, zelfs op een tijdelijke basis – als noodzakelijk beschouwde met het oog op de verschrikkelijke moeilijkheden die de revolutie doormaakte. Bovendien heeft de eis om een ‘werkelijk democratisch centralisme’, zoals toegepast werd in de Bolsjewistische partij, ook geen zin, omdat:

  • bepaalde opvattingen, zoals door Lenin werden verdedigd (met name in Eén stap voorwaarts, twee stappen terug) over de hiërarchische en ‘militaire’ aard van de organisatie, opvattingen die misbruikt zijn door het stalinisme om zijn methoden te rechtvaardigen, verworpen dienen te worden;
  • de term ‘democratisch’ op zichzelf niet meest geëigende term is, zowel etymologisch (‘macht van het volk’) als door de betekenis die hij heeft gekregen onder het kapitalisme, die hem veranderde in een formalistische fetisj om de burgerlijke overheersing over de maatschappij toe te dekken en te rechtvaardigen.

Tot op zekere hoogte zou de term ‘organisch’ (die we ontlenen aan Bordiga) juister zijn voor de omschrijving van het soort centralisatie dat bestaat in een organisatie van revolutionairen. Maar het feit dat de Bordigistische stroming deze term gebruikt heeft om een wijze van functioneren te rechtvaardigen, die de organisatie als geheel belet om enige vorm van controle uit te oefenen over haar centrale organen en over haar eigen leven, diskwalificeert deze term en maakt het voor ons noodzakelijk deze term eveneens te verwerpen. Het Bordigisme gebruikt het feit – op zichzelf juist – dat een meerderheid ten voordele van een standpunt geen garantie is dat het ook juist is, of dat de verkiezing van centrale organen geen perfect middel is om hen te beschermen tegen enigevorm van ontaarding, om een opvatting van de organisatie te verdedigen waar stemmen en verkiezen is uitgebannen. In haar opvatting dringen de juiste standpunten en de ‘leiders’ zich ‘vanzelf’ op door een zogenaamd ‘organisch’ proces, iets wat in de praktijk erop neerkomt dat aan het ‘centrum’ de taak wordt toebedeeld alles alleen te beslissen en ieder debat af te handelen, en ertoe leidt dat dit ‘centrum’ zichzelf schaart achter de standpunten van een ‘historische leider’ die een soort van heilige onfeilbaarheid verwerft. Daar de revolutionairen tegen iedere vorm van religieuze of mystieke opvatting zijn, kan het niet de bedoeling zijn de hogepriester uit Rome te vervangen door die van Napels of  Milaan.

Nogmaals, stemmen en verkiezen, hoe weinig perfect deze methoden ook mogen zijn, vormen in de huidige omstandigheden nog de beste manier om het maximum aan eenheid en leven in de organisatie te garanderen.

8. In tegenstelling tot het Bordigistische standpunt, kan de organisatie van revolutionairen niet ‘monolithisch’ zijn. Het bestaan van meningsverschillen in haar midden vormt een uitdrukking van het feit dat ze een levend lichaam is, die nog geen volledig ontwikkelde antwoorden heeft die onmiddellijk kunnen worden toegepast op vraagstukken die in de klasse opkomen. Het marxisme is noch een dogma noch een catechismus. Het is het theoretische instrument van een klasse, die door haar ervaring en met haar historische toekomst als doel, stapje voor stapje vooruit gaat, door ups en downs, in de richting van een zelfbewustzijn, die de onmisbare voorwaarde vormt voor haar eigen emancipatie. Zoals bij elk menselijke denken, is het denkproces waardoor het proletarisch bewustzijn zich ontwikkelt geen lineair of mechanisch, maar een contradictoir en kritisch proces: het veronderstelt noodzakelijkerwijs een confrontatie van argumenten. In feite is het befaamde ‘monolithisme’ of de ‘onveranderlijkheid’ van de Bordigisten een lokaas (zoals gezien kan worden in de standpunten die ingenomen worden door de Bordigistische organisaties en hun verschillende afdelingen): ofwel is de organisatie volkomen verkalkt en wordt ze niet langer geraakt door het leven van de klasse, ofwel is ze niet monolithisch en zijn haar standpunten niet onveranderlijk.

9. Terwijl het bestaan van meningsverschillen binnen de organisatie een teken van leven is, kunnen de discussies, die daaromtrent plaatsvinden, enkel een werkelijke bijdrage vormen tot de versterking van de organisatie en tot een verbetering van de taken waarvoor de klasse haar heeft voortgebracht, als ze een aantal regels respecteren. We kunnen enkele van deze regels opnoemen:

  • het organiseren van regelmatige vergaderingen van de lokale afdelingen en het op de agenda zetten van de belangrijkste kwesties die in de organisatie worden bediscussieerd: in geen geval mag deze discussie worden verstikt;
  • de grootst mogelijke verspreiding van de verschillende bijdragen binnen de organisatie via de geschikte kanalen (de interne bulletins);
  • als gevolg daarvan de verwerping van geheime of bilaterale correspondentie die, in plaats van het debat te verhelderen, haar alleen maar kunnen toedekken door het bevorderen van misverstanden, wantrouwen en een tendens tot de vorming van een organisatie binnen de organisatie;
  • respect bij de minderheid voor de onmisbare organisatorische discipline (zoals we zagen in het punt 3);
  • de verwerping van iedere disciplinaire of administratieve maatregel van de kant van de organisatie ten opzichte van leden die meningsverschillen naar voren brengen: net zoals een minderheid moet weten hoe zich als minderheid te gedragen binnen de organisatie, zo moet ook de meerderheid weten hoe een meerderheid zich moet gedragen, en ze moet met name geen misbruik maken van het feit dathaar standpunt het standpunt van de organisatie is geworden om het debat op alle mogelijke manieren kapot te maken, bijvoorbeeld door de leden van de minderheid te dwingen als woordvoerder op te treden voor standpunten die ze niet aanhangen;
  • de hele organisatie heeft belang bij een discussie (zelfs als ze te maken heeft met meningsverschillen over beginselen die slechts kunnen leiden tot een organisatorische splitsing) die zo open en helder als mogelijk is (zonder dat dit natuurlijk de taken van de organisatie zou lamleggen of verzwakken). De doelstelling is immers om elkaar te overtuigen van de geldigheid van de respectieve analyses, of  het ten minste mogelijk te maken dat de grootst mogelijke helderheid ontstaat over de aard en de betekenis van deze meningsverschillen.

Daar de debatten die plaatsvinden in de organisatie over het algemeen het hele proletariaat aangaan, moeten ze publiekelijk worden gemaakt met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • deze debatten moeten algemene politieke vraagstukken betreffen en voldoende tot rijping gekomen zijn, opdat hun publicatie een werkelijke bijdrage vormt tot de ontwikkeling van het klassenbewustzijn;
  • de plaats die aan deze debatten wordt gegeven moet het algemene evenwicht in de publicaties niet verstoren;
  • het is de organisatie als geheel die over de publicatie van zulke bijdragen beslist en ze ten uitvoer brengt. Ze baseert zich daarbij op criteria die toegepast worden op ieder ander artikel voor de pers: of het goed en helder geschreven is, of ze een zeker belang hebben voor de arbeidersklasse, enz. We moeten daarom de publicatie verwerpen van teksten die verschijnen buiten de organen die hiervoor voorzien zijn, als ‘privé-initiatief’ van een bepaald aantal leden van de organisatie. Er bestaat ook geen formeel ‘recht’ voor niemand in de organisatie (een individu of een tendens) om een tekst gepubliceerd te krijgen als de verantwoordelijke organen er het nut of de opportuniteit niet van inzien.

10. De meningsverschillen die bestaan in een organisatie van revolutionairen kunnen leiden tot het ontstaan van georganiseerde vormen van minderheidsstandpunten. Als bij zo’n proces geen enkele administratieve maatregel (zoals het verbod van zulke georganiseerde vormen) de plaats kan innemen van de meest grondige discussie, is het niettemin belangrijk dat dit proces op een verantwoorde manier wordt aangepakt, wat betekent:

  • dat deze georganiseerde vorm van meningsverschillen slechts gebaseerd kan zijn op een positief en samenhangend standpunt, niet op een allegaartje van punten van oppositie en verwijten;
  • dat de organisatie in staat is de aard van zo’n proces te begrijpen, dat ze met name in staat is het verschil in te zien tussen een tendens en een fractie.

Een tendens is vooral een uitdrukking van het leven van een organisatie, van het feit dat het denken nooit op een rechtlijnige manier verloopt, maar doorheen een contradictoir proces van discussie en confrontatie van ideeën. Als zodanig is een tendens er in het algemeen toe bestemd om opnieuw door de organisatie te worden opgenomen op het ogenblik dat een vraagstuk voor de hele organisatie voldoende helder is geworden zodat een enkele analyse naar voren geschoven kan worden, ofwel als het resultaat van discussie ofwel als resultaat van nieuwe ontwikkelingen die het ene standpunt bevestigen en het andere verwerpen.

Verder ontwikkelt een tendens zich met name rondom punten die de oriëntatie en de tussenkomst van de organisatie bepalen. Ze wordt niet direct gevormd rondom theoretische kwesties of analyses. Deze laatste opvatting van een tendens zou leiden tot een verzwakking van de organisatie en een absolute versnippering van de militante energie.

Een fractie is een uitdrukking van het feit dat de organisatie in crisis is, doordat er zich een proces van ontaarding, van capitulatie voor de heersende ideologie in haar midden ontwikkelt.  In tegenstelling tot de tendens, die ontstaat met betrekking tot meningsverschillen over oriëntaties rondom bijzondere vraagstukken, wordt een fractie gevormd rondom programmatische meningsverschillen wat alleen maar kan leiden ofwel tot de verwijdering van burgerlijke standpunten uit de organisatie, ofwel in het vertrek van de Kommunistische fractie. Daar de fractie de scheiding in zich draagt van twee standpunten die onverenigbaar met elkaar zijn geworden binnen dezelfde organisatie, tendeert ze ertoe een georganiseerde vorm aan te nemen met haar eigen propagandaorganen.

Daar de organisatie van de klasse niet immuun is voor ontaarding, is het de rol van de revolutionairen om er voortdurend voor te strijden dat ze niet ten prooi valt aan burgerlijke standpunten die zich in haar midden kunnen ontwikkelen. En als ze zich in deze strijd in een minderheidspositie bevinden, dan is het hun taak om zich in een fractie te organiseren, ofwel om de hele organisatie te winnen voor de kommunistische standpunten en de burgerlijke standpunten buiten te sluiten, ofwel, omdat de strijd steriel is geworden daar de organisatie – in het algemeen in een periode van teruggang van strijd – het proletarische terrein heeft verlaten, een brug te vormen naar het weer oprichten van de klassenpartij, die alleen maar kan ontstaan in een periode van opkomende klassenstrijd.

In al deze gevallen moet de zorg van de revolutionairen geleid worden door de bekommernis die ook in de klasse als geheel bestaat: de al minieme revolutionaire energieën, die de klasse bezit, niet te verspillen; er voortdurend over waken dat een instrument dat zo onmisbaar en tegelijkertijd zo kwetsbaar is – de organisatie van revolutionairen – behouden blijft en zich ontwikkelt.

11. Terwijl de organisatie in het geval van meningsverschillen tegen het gebruik van iedere administratieve of disciplinaire maatregel moet zijn, betekent dit niet dat ze deze maatregelen in geen enkel geval kan gebruiken. Integendeel, het is onvermijdelijk dat ze terugvalt op maatregelen zoals tijdelijke schorsing of definitieve uitsluiting als ze geconfronteerd wordt met houdingen, gedragingen of handelingen die een gevaar vormen voor het bestaan van de organisatie, voor haar veiligheid en haar bekwaamheid om taken uit te voeren. Dit geldt voor gedrag binnen en buiten de organisatie dat onverenigbaar is met dat van een kommunistische organisatie.

Bovendien is het belangrijk dat de organisatie alle maatregelen neemt om zich te beschermen tegen pogingen tot infiltratie of vernietiging door agentschappen van de kapitalistische staat, of door elementen die, zonder dat ze direct worden gemanipuleerd door deze organen, zich op een manier gedragen die het werk van deze laatsten vergemakkelijken. Als dergelijk gedrag aan het licht treedt, is het de plicht van de organisatie om maatregelen te nemen, niet alleen voor de verdediging van haar eigen veiligheid, maar ook voor de verdediging van de veiligheid van de andere kommunistische organisaties.

12. Een fundamentele voorwaarde voor een kommunistische organisatie, die in staat wil zijn haar taken binnen de klasse uit te voeren, is een juist begrip in haar midden van de verhoudingen die behoren te bestaan tussen de organisatie en haar militanten. Dit is in ons tijdperk een bijzonder moeilijke kwestie om te begrijpen, vanwege het gewicht van de organische breuk met vroegere fracties en de invloed van elementen van het studentenmilieu in de revolutionaire organisaties na 1968. Dit heeft het mogelijk gemaakt dat een van de loden lasten die de arbeidersbeweging in de negentiende eeuw moest dragen – individualisme – opnieuw de kop heeft opgestoken.

In het algemeen zijn de verhoudingen tussen de militanten en de organisatie gebaseerd op dezelfde beginselen als de hierboven aangehaalde verhoudingen tussen de delen en het geheel van de organisatie. Meer bepaald dienen de volgende punten te worden aangestipt in dit verband:

a. de arbeidersklasse brengt geen revolutionaire militanten voort maar revolutionaire organisaties: er bestaat geen directe relatie tussen de militanten en de klasse. De militanten nemen deel in de klassenstrijd in zoverre zij leden worden van de organisatie en daar taken voor uitvoeren. Ze hoeven geen bijzondere ‘zegening’ te verwerven tegenover de klasse of tegenover de geschiedenis. De enige ‘zegening’ die voor hen telt is die van de klasse en van de organisatie die door haar is voortgebracht.

b. Dezelfde verhoudingen die bestaan tussen een bijzonder orgaan (groep of partij) en de klasse bestaan ook tussen de organisatie en de militanten. En net zoals de klasse niet bestaat om te beantwoorden aan de behoeften van de kommunistische organisatie, zo bestaan kommunistische organisaties niet om de problemen van de individuele militant op te lossen. De organisatie is niet het product van de behoeften van de militant. Men is een militant voorzover men de taken en functies van de organisatie heeft begrepen en er mee instemt.

c. Hieruit volgt dat de verdeling van de taken en de verantwoordelijkheden binnen de organisatie niet gericht is op de ‘verwezenlijking’ van de individuele militanten. Taken moeten verdeeld worden op een manier die de organisatie als geheel in staat stelt op een optimale wijze te functioneren. Als de organisatie zoveel mogelijk zorgt voor het welbevinden van elk van haar leden, dan gebeurt dit vooral omdat het in het belang van de organisatie is. Dit houdt geenszins het ontkennen van de individualiteit en van de problemen van de militant in; het betekent dat het vertrekpunt en het aankomstpunt de bekwaamheid is van de organisatie om haar taken in de klassenstrijd ten uitvoer te brengen.

d. Binnen de organisatie bestaan noch ‘nobele’ taken noch ‘tweederangs-’ of ‘minder nobele’ taken. Zowel het werk van theoretische ontwikkeling als de uitvoering van praktische taken, zowel het werk in de centrale organen als het bijzondere werk in de lokale afdelingen, zijn even belangrijk voor de organisatie en moeten niet in een rangorde worden geplaatst (het is het kapitalisme dat zulke rangordes vaststelt). Daarom verwerpen we volledig het idee dat de nominatie van een militant in een centraal orgaan een soort van ‘promotie’, het verlenen van een ‘eer’ of een ‘privilege’ is, dit is een burgerlijke opvatting. De geest van carrièrisme moet volledig uit de organisatie verwijderd worden als iets dat totaal het tegenovergestelde is van belangeloze toewijding, die een van de belangrijkste kenmerken is van een kommunistische militant.

e. Hoewel er inderdaad verschillen in bekwaamheid bestaan tussen individuen en tussen militanten, die vooral in stand gehouden en versterkt worden door de klassenmaatschappij, heeft de organisatie niet tot taak om ze op te heffen zoals de utopische gemeenschappen dat beoogden. De organisatie moet alles doen om de vorming en de politieke bekwaamheden van haar militanten maximaal te versterken omdat dit een voorwaarde is voor haar versterking, maar ze stelt dit nooit in termen van individuele, schoolse vorming van haar leden, noch als een streven om een vorm van gelijkschakeling tussen de militanten na te streven.

De werkelijke gelijkheid tussen de militanten bestaat in het geven van het maximum wat ze kunnen geven aan het leven van de organisatie (“van ieder naar vermogen”, een citaat van Saint-Simon dat Marx overnam). De werkelijke ‘verwezenlijking’ van een militant als militant is alles te doen wat hij kan om de organisatie te helpen om de taken uit te voeren waarvoor de klasse haar heeft voortgebracht.

f. Al deze punten houden in dat de militant geen persoonlijke ‘investering’ doet in de organisatie, waar hij dividend van verwacht of die hij kan terugtrekken als hij de organisatie verlaat. We moeten daarom iedere praktijk van ‘vordering’ van materiaal of fondsen uit de organisatie verwerpen alstotaal vreemd aan het proletariaat, zelfs als het doel is om een andere politieke groep op te richten.

g. Eveneens kunnen “de banden die aangegaan worden tussen de militanten van de organisatie”, hoewel ze “noodzakelijkerwijs de sporen van de kapitalistische maatschappij dragen [...]. niet in flagrante tegenspraak zijn met het doel dat de revolutionairen nastreven [...]. Ze moeten gestoeld zijn op die solidariteit en dat wederzijds vertrouwen, wat kenmerkend is voor het behoren tot een organisatie van de klasse die draagster is van het kommunisme” (Platform IKS).

23 november 1981.

Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Spaans, en Franstalige uitgave, nr. 33, 2e kwartaal 1983.

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Revolutionaire organisatie [9]

Resolutie over de partij en zijn verhouding tot de klasse

  • 2189 keer gelezen

1. Het vraagstuk van de kommunistische partij en haar verhouding tot de klasse moet bekeken worden in het kader en in het verlengde van onze basisteksten over de functie van de organisatie van revolutionairen (l).

2. De kommunistische partij is een deel van de klasse - een organisme dat door de klasse in haar beweging wordt voortgebracht. Deze brengt dit organisme tot stand voor de ontwikkeling van haar historische strijd tot haar uiteindelijke overwinning: de radicale omvorming van de sociale verhoudingen, en organisatie om de fundamenten te leggen voor een maatschappij die de eenheid van de menselijke samenleving verwezenlijkt: één voor allen en allen voor één.

3. Tegenover de stelling die Lenin verdedigde in Wat te doen?, het idee van de ‘partij in dienst van de klasse’, en in tegenstelling tot de domme karikaturen van het ‘Leninisme’, waarvan de verschillende Bordigistische tendensen de kampioenen zijn, die beweren dat ‘het de partij is die de klasse grondvest’, bevestigen we met Rosa Luxemburg dat “de partij een product is van de klasse zélf”. De oprichting van de partij is immers de uitdrukking van het proces waardoor de klasse middels haar strijd tot bewustzijn komt en van de graad van bewustzijn door de klasse bereikt. Deze omschrijving heeft niets gemeen met een andere opvatting die in de jaren zeventig werd ontwikkeld door een soort van omgekeerd Bordigisme, dat zijn meest ontwikkelde vorm vond in het tijdschrift Invariance, dat beweerde dat ‘de klasse de partij is’. Een dergelijke versimpelde opvatting vervangt het geheel, de eenheid ervan en zijn werkelijke beweging, door een strikte vereenzelviging van de delen. Het gaat voorbij aan de bestaande verschillen en aan de dialectische band tussen deze elementen binnen de eenheid, waarvan zij een onverbrekelijk onderdeel zijn.

4. Deze ‘vereenzelvigings’-opvatting is niet in staat de rol te bevatten die door de verschillende delen worden gespeeld binnen de eenheid waaruit ze voortvloeien. Zij ziet geen beweging: zij is statisch, niet dynamisch. Zij is in de grond onhistorisch. Ze sluit aan bij de idealistische, moralistische kijk van de modernisten, deze napraters van het late uur van het verwordende radenisme. Zij zijn vervallen in de oude dichotomie van zwart en wit, goed en slecht en bij hen is elke politieke organisatie binnen de klasse per definitie het absolute kwaad.

5. De belangrijkste fout van het radenisme van de Hollandse Linkerzijde, onder invloed van Pannekoek, is dat het een zuiver onderwijzende, pedagogische rol toedenkt aan de groepen en stromingen die binnen de klasse opkomen. Het gaat voorbij aan hun politieke rol als een onverbrekelijk militant deel van het proletariaat, waarvan het de taak is binnen de klasse samenhangende standpunten, gekristalliseerd in een kommunistisch programma, te ontwikkelen en te verdedigen, en waarvoor deze groepen op een georganiseerde wijze optreden. Door haar enkel een onderwijzersrol toe te denken, eerder dan die van verdediging van het kommunistisch programma, wordt Pannekoek’s radenistische organisatie de raadgever van de klasse, waarmee hij aansluit op Lenin’s beeld van een organisatie in dienst van de klasse. Beide opvattingen houden uiteindelijk het afwijzen in van het idee van de partij als deel van de klasse, als een van de actieve organismen door de klasse voortgebracht.

6. De politieke gemeenschap is de verenigde sociale wereld van de mensheid die verloren is gegaan door de verdeling in klassen en die de mensheid, in de persoon van het proletariaat en doorheen zijn strijd, moeizaam probeert te bereiken. In die zin heeft de strijd van het proletariaat onvermijdelijk nog steeds een politiek karakter (voor zover het nog steeds de strijd is van een klasse).

De strijd van het proletariaat is in wezen een sociale strijd, in de volledige betekenis van het woord. Zijn overwinning betekent de ontbinding van alle klassen en van de arbeidersklasse zélf; zij zal opgaan in de menselijke maatschappij die opnieuw zal worden gegrondvest op wereldschaal. Maar deze sociale oplossing veronderstelt noodzakelijkerwijs een politieke strijd - om de macht over de maatschappij in te stellen - waartoe de arbeidersklasse zich toerust met de noodzakelijke werktuigen - revolutionaire organisaties, politieke partijen.

7. De opbouw van politieke partijen die klassenbelangen tot uitdrukking brengen en verdedigen is geen specificiteit van de arbeidersklasse. We hebben dit bij alle klassen in de geschiedenis gezien. Het ontwikkelingspeil, de aard en structuur van deze krachten weerspiegelen de klassen waaruit ze zijn voort gekomen. Ze vinden hun meest ontwikkelde vorm in de kapitalistische maatschappij, de laatste klassenmaatschappij in de geschiedenis - waar maatschappelijke klassen hun verst ontwikkelde vorm hebben, en waar de tegenstellingen tussen hen op de duidelijkste manier te voorschijn komen. Hoewel er onbetwistbare overeenkomsten zijn tussen de partijen van het proletariaat en die van andere klassen - meer bepaald van de bourgeoisie - zijn hun onderlinge verschillen ook aanzienlijk.

Net als bij de voorafgaande historische klassen, was het doel van de bourgeoisie bij de vestiging van haar macht over de maatschappij niet het opheffen van de uitbuiting, maar de voortzetting ervan in andere vormen; niet het opheffen van de opdeling van de maatschappij in klassen, maar een nieuwe klassenmaatschappij te vestigen; niet de vernietiging van de staat, maar deze te vervolmaken. Het soort van politieke organismen waarmee de bourgeoisie zich toerust, hun actievorm en tussenkomst in de maatschappij worden onmiddellijk bepaald door deze doelen: burgerlijke partijen zijn staatspartijen wier bijzondere rol het is de staatsmacht op zich te nemen en uit te oefenen als uitvloeisel van en als waarborg voor de voortzetting van de klassenscheidingen in de maatschappij. Het proletariaat is anderzijds de laatste klasse in de geschiedenis: zijn politieke machtsovername heeft als doel de klassenscheidingen op te heffen en de staat, als uitdrukking van deze scheidingen, te vernietigen. In deze zin zijn de partijen van het proletariaat geen staatspartijen. Hun doel is niet de staatsmacht te veroveren en te behouden, integendeel, hun uiteindelijke doel is de verdwijning van de staat en de klassen.

8. We moeten waken tegen een verkeerde interpretatie van een enigszins ongelukkige uitdrukking in het kommunistisch Manifest (dat alleen begrepen kan worden in de politieke context van de periode van vóór 1848), waar er staat dat “kommunisten geen afzonderlijke partij vormen [...]”. Letterlijk opgevat is deze uitdrukking regelrecht in tegenspraak met het feit dat zij stond in het manifest van een afzonderlijke organisatie, genaamd de Bond van Kommunisten, waarvoor het als programma diende. Het is des te verbazingwekkender wanneer we in acht nemen, dat de twee mannen die het manifest schreven, Marx en Engels, hun hele leven zowel militanten van de algemene beweging van de klasse als partijmensen, mensen van politieke actie, waren.

De band tussen het leven van de klasse en dat van haar politieke organisaties

9. Als onderdeel van de algemene beweging van de klasse die hen voortbrengt, ontplooien deze politieke organismen, de partijen, zich met de ontwikkeling van de klassenstrijd. Zoals bij ieder levend organisme, hebben deze politieke partijen van het proletariaat een geschiedenis, een die onverbrekelijk verbonden is met de geschiedenis van de algemene beweging van de klasse, met haar hoogtepunten en tijdelijke terugval. Men kan de geschiedenis van dit organisme, de partij, niet bestuderen of begrijpen zonder haar te plaatsen in de algemene beweging van de verschillende ontwikkelingstrappen die de beweging van de klasse doorlopen heeft, van de problemen waarvoor de klasse zich gesteld zag, van haar inspanning tot bewustwording, van haar bekwaamheid om op een bepaald moment deze problemen doelmatig te beantwoorden, de lessen uit de ervaring te trekken en deze lessen als springplank te gebruiken naar komende gevechten. Terwijl politieke partijen een hoofdfactor zijn in de ontwikkeling van de klasse, zijn ze dus tegelijkertijd een uitdrukking van de werkelijke toestand van de klasse op een bepaald moment in haar ontwikkeling.

10. In heel haar geschiedenis onderging de arbeidersklasse het gewicht van de burgerlijke ideologie, die ertoe neigt de proletarische partijen te vervormen en te corrumperen, hun werkelijke functie te verdraaien. Als antwoord op deze neiging zijn er revolutionaire fracties opgekomen, met als doel het ontwikkelen en verhelderen van kommunistische standpunten en deze nauwkeuriger te omschrijven. Dit was met name het geval bij de kommunistische linkerzijde die voortkwam uit de Derde Internationale: ieder begrip van het vraagstuk van de partij houdt noodzakelijkerwijs het opnemen in van de ervaring en de verworvenheden van de hele internationale kommunistische linkerzijde.

Het was de Italiaanse Fractie van de kommunistische Linkerzijde die echter de bijzondere verdienste had de kwalitatieve verschillen in de organisatie van revolutionairen duidelijk te maken tussen perioden van ontwikkelende klassenstrijd en die van nederlaag en terugtrekking. De Italiaanse Fractie maakte duidelijk welke vorm de revolutionaire organisatie aannam en wat haar taken waren in elk van deze twee perioden: in het eerste geval de vorm van de partij, een organisatie die een directe en onmiddellijke invloed kon uitoefenen op de klassenstrijd; in het tweede geval een numeriek beperkte organisatie met een veel geringer invloed in het onmiddellijke leven van de klasse. Aan dit tweede soort van organisatie gaf het de afzonderlijke naam van ‘fractie’, die, tussen twee periode in de ontwikkeling van de klassenstrijd, dat wil zeggen twee momenten in het bestaan van de partij, een band en een scharnier vormt, een organische brug tussen de vorige en de toekomstige partij. De Italiaanse Fractie vocht tegen het onbegrip van iemand als Trotski, die geloofde dat men een partij en een internationale kon scheppen in welke omstandigheden dan ook - bijvoorbeeld in de jaren dertig - maar die slechts splitsingen en een nog grotere versplintering van revolutionaire enkelingen bewerkstelligde. Zij verwierp de vernuftige vertheoretiseringen van Bordiga (2), die, door met woorden en lege abstracties te jongleren, tevoorschijn kwam met sofismen als de “onveranderlijkheid van het programma”, en het onderscheid tussen de ‘historische’ en de ‘formele’ partij. Tegen al deze dwalingen in, toonde de Italiaanse Fractie de juistheid van haar stellingen aan door zich op vaste grond te baseren - de ervaring van een eeuw geschiedenis van de arbeidersbeweging en van haar organisaties.

11. De werkelijke geschiedenis, eerder dan de fantasie, laat ons zien dat het bestaan van de klassepartij een cyclische beweging doorloopt van ontstaan, ontwikkeling en afsterven. Dit afsterven kan de vorm aannemen van een interne ontaarding, het overlopen naar het kamp van devijand, of een verdwijning zonder meer, waarbij er langere of kortere perioden ontstaan totdat de noodzakelijke voorwaarden voor zijn heropkomst weer tevoorschijn komen. Dit is van toepassing op zowel de voor-marxistische periode, die aanving met Babeuf, en de achtereenvolgende verschijning van revolutionaire organisaties als tijdens leven en activiteit van Marx en Engels, en de periode na hun dood tot op de dag van vandaag. De Bond van Kommunisten bestond maar vijf jaar (1847-1852), de Eerste Internationale negen jaar (1864-1873), de Tweede 25 jaar (1889-1914), de Derde Internationale acht jaar (ruim geteld, 1919-1927). Er is hier een duidelijk relatie van continuïteit: het zijn allemaal organismen van dezelfde klasse, achtereenvolgende momenten in de eenheid die de klasse is, zoals ook het zonnestelsel in verhouding tot de planeten als een stabiel geheel naar voren komt, waarbinnen zijn verschillende organismen hun beweging hebben. Maar er bestaat geen stabiliteit of vastheid in het organisme dat partij wordt genoemd.

De Bordigistische pseudo-theorie van de ‘historische’ partij en de ‘formele’ partij is in wezen mystiek. Volgens deze theorie is de ‘historische’ partij (net als het programma) iets vaststaands, onveranderlijks. Maar deze partij manifesteert haar werkelijkheid enkel in de ‘formele’ partij. En wat gebeurt er dan met de ‘historische’ partij wanneer de ‘formele’ partij verdwijnt? Hij wordt onzichtbaar en onwerkzaam, maar bestaat toch ergens omdat hij onsterfelijk is. Dit is een terugkeer tot de thema’s en de vraagstelling van de idealistische en religieuze filosofie die de geest scheidt van de stof, de ziel van het lichaam - waarbij de een bestaat in de eeuwige zaligheid, de ander in zijn stoffelijk omhulsel.

12. Geen enkele verlichte, voluntaristische theorie van het spontane ontstaan of van uitzonderlijke begaafdheid kan het verschijnsel van de opkomst en het bestaan van de partij verklaren, en nog minder de redenen voor de periodiciteit, voor de opeenvolging van zijn verschillende momenten. Alleen een benadering die de werkelijke beweging van de klassenstrijd in acht neemt - die zelf zijn voorwaarden heeft in de ontwikkeling van het kapitalistische stelsel en zijn innerlijke tegenspraken - kan een deugdelijk antwoord geven op het vraagstuk van de partij, door het te zien als deel van de werkelijkheid van de klassenbeweging.

13. Dezelfde benadering is nodig wanneer we kijken naar de veranderlijkheid in bepaalde functies van de partij op verschillende ontwikkelingstrappen in de geschiedenis. Net zoals de filosofie van de Oudheid verschillende disciplines omvatte, zo vervult de partij, voortgebracht door de klassenbeweging van het proletariaat, in de eerste perioden van zijn geschiedenis, een hele reeks van taken binnen de klasse, in het bijzonder de volgende:

  • hij is de smeltkroes voor de theoretische ontwikkeling van de klasse;
  • hij maakt de uiteindelijke doelen duidelijk die potentieel in de gevechten van de klasse vervat liggen;
  • hij is een actief orgaan binnen de klasse, die in de frontlinie staat van de verdediging van de onmiddellijke economische en politieke belangen van de klasse;
  • hij functioneert als opvoeder door zijn tussenkomst in de klasse te vermenigvuldigen en uit te breiden, en deze opvoeding op alle vlakken op te nemen, door zijn pers en door conferenties, door avondcursussen te organiseren, arbeidersuniversiteiten, enzovoort;
  • hij verspreidt revolutionaire ideeën en propaganda binnen de klasse;
  • vurig en onvermoeibaar bestrijdt hij de ideeën en vooroordelen van de burgerlijke ideologie, die het denken van de arbeiders voortdurend binnendringen en de ontwikkeling van het klassenbewustzijn belemmeren;
  • hij treedt op als agitator, die talloze arbeidersdemonstraties, verenigingen, bijeenkomsten en andere activiteiten van de klasse organiseert;
  • hij treedt op als organisator, die allerlei arbeidersassociaties schept en steunt: culturele maar ook die voor de verdediging van hun onmiddellijke materiele levensvoorwaarden (mutualiteiten, productie-coöperaties, stakingsfondsen, financiële solidariteitsfondsen) en vooral de oprichting van de overkoepelende, permanente organisaties voor de verdediging van de onmiddellijke economische belangen van de klasse: de vakbonden;
  • hij voert strijd voor politieke hervormingen die in het onmiddellijke belang zijn van de arbeiders, o.a. door de aanwezigheid van arbeidersvertegenwoordigers in het parlement.

Vier grote stappen in het leven van het proletariaat 1848, 1870, 1914, 1917

14. De geschiedenis van de laatste 140 jaar heeft vier grote omwentelingen in het kapitalisme te zien gegeven:

  • 1848, de voltooiing van de cyclus van de antifeodale revoluties van de bourgeoisie;
  • 1870, de voltooiing, met de Frans-Duitse oorlog, van de oprichting van de grote economische en politieke eenheden van het kapitalisme - de nationale staten - en de opening van een lange periode van kapitalistische expansie over de aarde - het kolonialisme;
  • 1914, het hoogtepunt van de imperialistische fase. De verscherping van de innerlijke tegenspraken van het stelsel, zijn intrede in de periode van neergang met de Eerste Wereldoorlog;
  • 1917, de eerste barsten in het systeem, die de dringende noodzaak stellen van de omvorming van de maatschappij.

15. Hoe beantwoordt het proletariaat deze vier cruciale gebeurtenissen?

  • 1848: Achter de bourgeoisie verschijnt de reusachtige schaduw van het jonge proletariaat (de arbeidersopstand van juni in Parijs), een gebeurtenis die enkele maanden tevoren was aangekondigd met de oprichting van de Bond van Kommunisten. Als eerste echte partij van het moderne proletariaat, kondigt deze organisatie, terwijl hij brak met het romantisme van de samenzweringsgenootschappen, in een samenhangend programma dat de kritiek maakt van het kapitalisme (‘Het Manifest’), de onvermijdelijke ineenstorting aan van het kapitalisme, als resultaat van zijn onoverkomelijke innerlijke tegenstellingen. Het omschrijft het proletariaat als het subject van de historische oplossing: door zijn revolutie zou het proletariaat een einde maken aan de lange periode van opdeling van de mensheid in antagonistische klassen, aan de uitbuiting van de ene mens door de andere. Wars van elke vorm van revolutionaire fraseologie, of voluntarisme erkent de Bond in 1852 de overwinning van het kapitalisme over de eerste arbeidersopstanden in een context waarin de voorwaarden voor een socialistische revolutie historisch nog niet rijp waren. En het is in deze nieuwe omstandigheden van nederlaag dat de Bond onvermijdelijk moest verdwijnen als actieve, gecentraliseerde politieke organisatie.
  • 1870: De militanten van de Bond verdwenen niet in het niets. Terwijl ze wachtten op de rijping van de voorwaarden voor een nieuwe golf van arbeidersverzet, zetten zij het werk van de theoretische uitwerking, van assimilatie van de ervaringen binnen de klasse voort, ten gevolge van de grote sociale uitbarstingen van 1848. Na deze uitbarstingen had de bourgeoisie grote vorderingen gemaakt in zijn ontwikkeling en expansie. Ongeveer vijftien jaar later zien we een proletariaat dat talrijker is, over meer landen verspreid, meer volwassen en vastbesloten grootse gevechten aan te gaan, weliswaar nog niet voor de revolutie (omdat de objectieve voorwaardenvoor zulke doelstelling nog steeds niet rijp zijn) maar voor de verdediging van zijn onmiddellijke economische belangen. Het is in deze context dat, in 1864, op initiatief van arbeiders uit Frankrijk en Groot-Brittannië, de Eerste Internationale wordt opgericht. Deze organisatie bundelt tienduizenden arbeiders uit alle geïndustrialiseerde landen en landen die de weg van de industrialisatie zijn ingeslagen, van Amerika tot Rusland. De voormalige militanten van de Bond van Kommunisten vervoegen op geheel natuurlijke wijze de rangen van deze Internationale Werklieden Vereniging, waar zij, Marx voorop, posten van de hoogste verantwoordelijkheid innemen.

Van jaar tot jaar, over de hele wereld, verzamelen steeds meer arbeiders die als maar strijdbaarder worden rond het vaandel van de Internationale. Het punt is snel bereikt waarop de Internationale een van de belangrijkste zorgen wordt van alle regeringen van Europa. Binnen deze algemene organisatie van de klasse komt de Marxistische stroming, de authentieke uitdrukking van het proletariaat, in confrontatie met Bakoenin’s anarchistische stroming, die de kleinburgerlijke ideologie vertegenwoordigde, die nog steeds aanzienlijke invloed had onder de arbeiders van de eerste generatie of onder de half-geproletariseerde handwerkslieden.

De Frans-Duitse oorlog, de beschamende nederlaag van het Tweede Keizerrijk en haar val in Frankrijk, het verraad van de republikeinse bourgeoisie, de honger en de ellende van de Parijse arbeiders die door Bismarck belegerd worden, de provocaties van de regering, dit alles drijft de arbeiders van Parijs tot een voortijdige gewapende confrontatie met als doel de burgerlijke regering uit te schakelen en de Commune af te kondigen. De verplettering van de Commune is onvermijdelijk. Deze liet duidelijk de strijdbaarheid zien van de arbeidersklasse, haar verbitterde vastbeslotenheid het kapitaal en zijn staat aan te vallen, zij liet onschatbare lessen na voor de komende generaties van het wereldproletariaat. Maar de nederlaag in een enorm bloedbad had tevens als onmiddellijk en onvermijdelijk gevolg de verdwijning van de Internationale.

  • 1914: De bloedige overwinning van het kapitaal, de uitmoording van de Commune en de erop volgende verdwijning van de Internationale zullen jarenlang zwaar doorwegen en een hele generatie van het proletariaat tekenen. Maar toen de wonden eenmaal beginnen te helen wint het proletariaat geleidelijk het vertrouwen terug in zichzelf en in zijn vermogen het kapitalisme te bevechten.

Langzaam worden de organisaties van de klasse weer opgebouwd: arbeidersfondsen, vakbonden, politieke partijen. Deze partijen neigen ertoe zich te centraliseren, eerst nationaal, vervolgens op internationale schaal, wat in 1889 (18 jaar na de Commune) de Tweede Internationale, die een strikt politieke organisatie is, het licht doet zien.

Maar het kapitalistische stelsel is dan op het hoogtepunt van zijn ontwikkeling op wereldschaal. Het onttrekt een maximum aan winst aan het bestaan van een markt die onbeperkt lijkt. Dit is het gouden tijdperk van het kolonialisme, van de ontwikkeling van de productiemiddelen, en van de relatieve meerwaarde die in plaats komt van de absolute meerwaarde. De strijd van het proletariaat voor de beperking van de arbeidsdag, voor loonsverhogingen en voor politieke hervormingen begint duidelijk vruchten af te werpen. Deze toestand lijkt eeuwig te kunnen voortgaan. Dit leidt tot de illusie dat de kapitalistische wereld geleidelijk, door hervormingen, in een socialistische maatschappij omgevormd kan worden. Deze illusie staat bekend als reformisme, een ziekte die in de geest van de arbeiders en in hun politieke en economische organisaties (in het bijzonder de economische) diep doordringt, die het klassenbewustzijn ondermijnt en het proletariaat zijn revolutionaire doelstelling en aanpak uit het oog doet verliezen.

De overwinning van het reformisme betekent uiteindelijk de nederlaag van het proletariaat. Het is de overwinning van de bourgeoisie, die de arbeiders wint voor zijn eigen, vooral nationalistische en patriottische, waarden, die de vakbonds- en partijorganisaties van het proletariaat definitief corrumpeert, zodat ze voor eens en voor altijd naar het kamp van het kapitaal overgaan.

  • 1917: In slaap gesust, verdoofd, verraden door de overgang van zijn organisaties in het burgerlijke kamp, besmet door het nationalisme en patriottisme, dat door de bourgeoisie in grote doses werd toegediend, gemobiliseerd voor de oorlog, ontwaakt het proletariaat in het gedreun van de granaatinslagen, ondergedompeld in een poel van bloed, aan alle kanten omringd dóór lijken. Het duurde drie jaar eer deze ramp van de wereldimperialistische oorlog het proletariaat tot ontwaken bracht en voor het kon inzien wat er werkelijk aan de hand was.

1917 is de eerste uitbarsting van een revolutionaire golf die verscheidene jaren zou voortduren. In de loop van deze uitbarsting komt het proletariaat ertoe nieuwe klasseorganisaties op te richten die aangepast zijn aan zijn nieuwe taken - niet in de vorm van vakbonden, die voortaan volledig ongeschikt zijn in de periode van kapitalistisch verval, maar in de vorm van arbeidersraden; niet door de sociaal-democratie weer tot leven te brengen die voor eens en voor altijd verloren is en overgegaan naar het kamp van de vijand, maar door een kommunistische wereldpartij te stichten - de Derde Internationale - die in staat is de taken van het uur op zich te nemen: bijdragen aan de opgang van de proletarische wereldrevolutie. De nieuwe partij, de nieuwe kommunistische Internationale, wordt gegrondvest rond de linkerfrakties en minderheden uit de Tweede Internationale, die jarenlang hebben gevochten tegen de reformistische ideologie, die het verraad van de sociaal-democratie hebben aangeklaagd, die gevochten hebben tegen de oorlog en tegen de ideologie van de nationale verdediging; kortom zij die trouw zijn gebleven aan het Marxisme en aan de proletarische revolutie.

De test van de contrarevolutie

16. Deze eerste grootse golf van de proletarische revolutie mislukte doordat hij midden in de loop van de oorlog opkwam, wat niet de gunstigste voorwaarde voor de revolutie is. Deze mislukking was ook te wijten aan de onrijpheid van het bewustzijn van het proletariaat, hetgeen onder andere tot uitdrukking kwam in het voortbestaan binnen de nieuwe Internationale van talrijke verkeerde standpunten die geërfd waren van de oude sociaal-democratie:

  • de verkeerde antwoorden op het probleem van de rol van de partij in de revolutie, van de verhouding tussen partij en klasse;
  • de vereenzelviging van de dictatuur van het proletariaat met de dictatuur van de partij;
  • de wel heel gevaarlijke verwarring over het vraagstuk van de staat in de overgangsperiode, die werd uitgeroepen tot ‘proletarische’ of ‘socialistische’ staat,

Deze vergissingen, tezamen met het voortbestaan van de sovjetstaat die ‘arbeidersstaat’ wordt genoemd en de ontoereikendheid van de analyse van de Linkse Oppositie over de verwording van deze staat (het zogenaamde behoud van zijn ‘proletarisch karakter’ en van de ‘verworvenheden van Oktober’), factoren die samengaan met de opeenvolgende nederlagen van het proletariaat in de andere landen (waarvoor de aangehaalde factoren ook voor een deel verantwoordelijk zijn) begunstigen een herstel van de machtsverhouding in het voordeel van de wereldbourgeoisie en zijn verantwoordelijk voor de historische verplettering van de klasse. Al deze elementen leiden ook tot de verwording, ontaarding, dood en tenslotte tot de overgang naar de bourgeoisie van de bolsjewistische partij en van alle partijen van de Derde Internationale en tot de dood van deze laatste.

De omvang van de nederlaag waaronder het proletariaat gebukt zal gaan staat in directe verhouding tot de omvang van de revolutionaire golf die aan deze nederlaag vooraf ging. Noch de grote crisis die in 1929 uitbreekt, noch de Tweede Wereldoorlog van 1939-1945, noch de naoorlogse heropbouwperiode kennen betekenisvolle proletarische gevechten. Zelfs in de paar landen waar de strijdbaarheid van de arbeiders stand houdt omdat deze nog niet eerder direct beproefd is, wordt deze gemakkelijk van haar klassenterrein afgeleid door de politieke krachten van links, ter voorbereiding van de volgende wereldoorlog. Dit is het geval met de algemene staking in Frankrijk in 1936, en met de Spaanse arbeidersopstand in hetzelfde jaar, die snel wordt afgeleid naar een ‘burgeroorlog’ tussen fascisme en antifascisme en dienst doet als een generale repetitie voor de komende wereldoorlog. In andere landen zoals Rusland, Roemenië, Polen, Duitsland, Oostenrijk. Italië, de Balkan, of Portugal, wordt het proletariaat onderworpen aan de wreedste onderdrukking. Miljoenen worden in gevangenissen en concentratiekampen geworpen. Elke voorwaarde voor een heropleving van de klassenpartij is afwezig. Alleen het voluntarisme en het totale onbegrip voor de realiteit van iemand als Trotski, die 1936 als het begin begroet van de proletarische revolutie in Frankrijk en Spanje, en die het Russische staatskapitalisme verwart met de “overleving van de verworvenheden van Oktober”, verklaren hoe hij en zijn volgelingen zich kunnen storten in het avontuur van de oprichting van nieuwe partijen en van een nieuwe, zogenaamd revolutionaire, Internationale, en dit nadat zijn stroming een terugkeer en een verblijf achter de rug hadden in de ‘socialistische’ partijen van de overleden Tweede Internationale met hun sinistere reputatie.

Deze periode is alles behalve het begin van een samengaan van revolutionaire krachten, van de middelpuntzoekende beweging naar vereniging en de vorming van de klassepartij; ze wordt integendeel gekenmerkt door een duidelijke middelpuntvliedende beweging. Het is de tijd van versplintering, van fragmentatie voor revolutionaire groepen en elementen: de Britse Linkerzijde is allang verdwenen; de Russische Linkerzijde is systematisch fysiek uitgeroeid in Stalin’s gevangenissen; de Duitse Linkerzijde is volledig uitgeschakeld. De revolutionaire groepen die overleven raken geïsoleerd, trekken zich op zichzelf terug, en krimpen jaar na jaar verder in.

De oorlog van 1936 in Spanje leidt tot een strenge selectie onder deze groepen, tussen hen die gevangen raken in het antifascisme, en hen die ferm op klassenterrein blijven staan: de Fracties van de Internationale kommunistische Linkerzijde, die het werk van theoretische ontwikkeling verder zetten, door zonder schroom de politieke standpunten van de kommunistische Internationale op z’n hoogtepunt aan de strengste kritiek te onderwerpen, aan een vruchtbare en onverschrokken kritiek die gebaseerd is op de werkelijke ervaring van de beweging sinds 1917. De Internationale kommunistische Linkerzijde wordt echter zelf door de gebeurtenissen door elkaar geschud. Eerst door de afsplitsing van een minderheid in 1936 die kiest voor deelname aan de oorlog in Spanje naast de anti-fascistische republikeinen; daarna, aan het begin van de wereldoorlog door het vertrek van een minderheid die de ‘sociale verdwijning van het proletariaat’ in tijden van oorlog verkondigde, en daarmee de onmogelijkheid van wat voor activiteit dan ook en dus ook van het voortzetten van de organisatie van de Fracties. De derde en beslissende crisis komt er einde 1945 met de afsplitsing van de Franse Fractie (de GCF) die tegenstander is van het besluit om de Internationale kommunistische Linkerzijde op te heffen en van de individuele opname van haar leden in een partij die in Italië is opgericht - een partij waarvan het platform en de standpunten onbekend zijn; het enige dat bekend is, is dat hij gevormd is rond O. Damen en Bordiga, twee vooraanstaande figuren van de Italiaanse Linkerzijde in de jaren twintig. Daarmee komt de Italiaanse Fractie van de kommunistische Linkerzijde tot haardroevige eind.

De belangrijkste lessen van een eeuw geschiedenis met betrekking tot de aard en de functie van de partij

17. Dit beknopte overzicht van de geschiedenis van de arbeidersbeweging leert ons dat:

a. Er een nauwe band noodzakelijkerwijze bestaat tussen de klasse als geheel en de partij als bijzonder organisme van dit geheel. Er zijn perioden dat de klasse zonder partij bestaat, maar de partij kan nooit zonder de klasse bestaan.

b. De klasse brengt de partij voort als onmisbaar organisme belast met noodzakelijke taken in en voor haar rijpings- en bewustwordingsproces, opdat de klasse in staat is de uiteindelijke overwinning te behalen. De uiteindelijke overwinning van het proletariaat is onmogelijk wanneer het de organen niet tot ontwikkeling brengt die daar onmisbaar voor zijn: met name de algemene eenheidsorganisaties van de klasse die alle arbeiders samenbrengt, en zijn politieke organisatie, de partij, die gevormd wordt rond een algemeen programma samengesteld uit samenhangende standpunten die het uiteindelijke doel van de proletarische strijd - het kommunisme - en de middelen om dat te bereiken, aangeven.

c. Er bestaat een wezenlijk verschil in ontwikkeling tussen de algemene organisaties die open staan voor alle arbeiders, en de politieke organisatie, de partij.

In de opkomstperiode van het kapitalisme had de algemene organisatie van de klasse, die zich als taak gaf de onmiddellijke economische belangen van de klasse te verdedigen, hoewel ze belangrijke structurele veranderingen doormaakte, een permanent bestaan. Dat was niet het geval met de politieke organisatie, de partij, die alleen met tussenpozen bestond, in perioden van groeiende strijd en strijdbaarheid van de klasse. Deze vaststelling onderstreept krachtig het feit dat het bestaan van de partij nauw samenhangt met de toestand van de klassenstrijd. In een periode van opkomende klassenstrijd waren de voorwaarden aanwezig voor de partij om op te komen en te handelen. In perioden van neergang, met de verdwijning van deze noodzakelijke voorwaarden, neigde de partij ertoe te verdwijnen. In het eerste geval heersten middelpuntaantrekkende krachten, in het tweede geval middelpuntvliedende.

d. In dit verband moeten we er op wijzen dat de dingen in de vervalperiode van het kapitalisme iets anders liggen. In deze periode, waarin de handhaving en de reële en blijvende verbetering van de levensvoorwaarden van de arbeidersklasse niet langer mogelijk is, kan er geen permanente organisatie bestaan die zich deze taak tot doel stelt. Daarom heeft de vakbeweging iedere proletarische inhoud verloren, en de vakbonden kunnen hun bestaan alleen nog behouden en bestendigen als aanhangsels van de staat, met als taak iedere uitdrukking van de klassenstrijd in te kaderen, in de hand te houden en af te leiden. In deze periode vertonen alleen wilde stakingen, die de richting uitgaan van de massastaking, onder controle van en bestuurd door algemene vergaderingen, de mogelijke vorm van een klasseninhoud. Daarom kunnen deze vergaderingen aanvankelijk niet permanent bestaan. Een algemene organisatie van de klasse kan pas bestaan en permanent worden wanneer de verdediging van de onmiddellijke belangen van het proletariaat verbonden wordt met de mogelijkheid van revolutie, dat wil zeggen in de revolutionaire periode. Het betreft de organisatie van de arbeidersraden. Dit is het enige moment in de geschiedenis van het kapitalisme waarop het permanente bestaan van deze organisatie werkelijk algemeen is en de werkelijke eenheid van de klasse concreet maakt. Dit geldt niet voor de politieke partij die best kan opkomen voor het hoogtepunt dat de Arbeidersraden zijn. Dit komt doordat zijn bestaan nietbepaald wordt door het eindmoment, maar gewoon door de periode van opgaande klassenstrijd.

e. Met de historische ontwikkeling van de klassenstrijd hebben we vastgesteld dat verschillende functies van de partij in de loop van de geschiedenis veranderd zijn. Om enkele voorbeelden op te sommen:

  • met de ontplooiing van de klassenstrijd, waarbij de arbeiders ervaring opdoen en een hoger cultureel peil bereiken, verliest de partij langzamerhand zijn rol van algemene opvoeder;
  • dit was zelfs nog meer het geval met de rol van organisator van de klasse. Een arbeidersklasse als het Britse proletariaat in 1864, dat in staat was het initiatief te nemen tot de oprichting van de Internationale Arbeiders Associatie, had echt geen leermeester nodig om haar te organiseren. De houding van ‘naar het volk toe gaan’ of ‘naar de arbeiders’ om hen te organiseren kon nog nuttig zijn in een achterlijk land zoals Rusland dat was aan het einde van de negentiende eeuw, maar het was volkomen zinloos in geïndustrialiseerde landen zoals Groot-Brittannië, Frankrijk enzovoort. De grondvesting van de Internationale Werklieden Vereniging in 1864 was niet het werk van een of andere partij. Over het algemeen bestonden dergelijke partijen niet, en in de zeldzame gevallen waar dat wel zo was, zoals het Chartisme in Groot-Brittannië en het Blanquisme in Frankrijk, waren deze in volledige ontbinding.

De Eerste Internationale was veeleer een algemene organisatie dan een organisatie zoals de Bond van de Kommunisten, van het partijtype, nauwgezet gegroepeerd en geselecteerd op basis van een samenhangend theoretisch en politiek programma. Omdat de Eerste Internationale deze vorm aannam, was het mogelijk dat verschillende stromingen naast elkaar bestonden en elkaar binnen de organisatie confronteerden - de marxistische (collectivistische) stroming, arbeideristen, Proudhonisten, anarchisten, en aanvankelijk zelfs een bizarre stroming zoals de Mazzinisten. De Internationale was een smeltkroes waarin ideeën en stromingen zich ontwikkelden; een partij echter is al een product van afroming. Daarom bleven de stromingen binnen de Internationale informeel. Slechts één politieke partij in de volledige betekenis van het woord werd na de ontbinding van de Bond van Kommunisten en tijdens de periode van de Eerste Internationale geboren: de Eisenacher Sozial Demokratische Partei, marxistisch georiënteerd, die in 1868 werd opgericht onder leiding van Wilhelm Liebknecht en August Bebel. Het was pas in 1878, dat in Frankrijk de Parti Ouvrier werd opgericht voor de verkiezingen, onder leiding van Guesde en Lafargue en met directe deelname van Marx, die er het politiek platform voor schreef.

Pas in de jaren tachtig van de negentiende eeuw, met de versnelde ontwikkeling van het kapitalisme en de heropleving van de klassenstrijd werden de behoefte en mogelijkheid gevoeld voor de oprichting van politieke partijen om de eigenlijke politieke strijd ten uitvoer te brengen. Deze organen onderscheidden zich van de vakbonden, die de verdediging van de onmiddellijke economische belangen van de arbeiders op zich namen. In de jaren tachtig startte er, in het voetspoor van de Duitse sociaal-democratie, die in 1889 het initiatief nam tot de oprichting van de Tweede Internationale, een waarlijk proces van oprichting van partijen in haast alle geïndustrialiseerde of zich industrialiserende landen.

De Tweede Internationale was het resultaat van een politieke afroming die al sinds het uiteenvallen van de Eerste Internationale zestien jaar eerder binnen de arbeidersbeweging aan de gang was, en van de vereniging van de marxistische stroming op internationaal vlak. Ze beriep zich op het ‘wetenschappelijk socialisme’, dat veertig jaar eerder door Marx en Engels in het kommunistisch Manifest van de Bond van de Kommunisten in 1848 was verwoord. Ze legde zichzelf niet langer de taak op, zoals de Eerste Internationale gedaan had, een onderzoek naar de levensomstandigheden van de arbeidersklasse in te stellen of een lijst van economische eisen op testellen. Dit soort werkzaamheden, die ze oorspronkelijk nog opnam, werd geleidelijk en definitief overgelaten aan de vakbeweging. Ze nam anderzijds de taak op zich te strijden voor onmiddellijke politieke eisen, algemeen kiesrecht, vrijheid van vergadering en drukpers, deelname aan verkiezingscampagnes, de strijd voor politieke hervormingen, tegen de kolonialistische politiek van de bourgeoisie, tegen haar buitenlandse politiek, tegen het militarisme, enzovoort, terwijl tezelfdertijd het werk van theoretische verdieping, van het verdedigen van de uiteindelijke doelen van de beweging, de socialistische revolutie werd voortgezet.

Engels had groot gelijk in een van zijn voorwoorden bij het kommunistisch Manifest, geschreven in de jaren tachtig, toen hij zei dat de Eerste Internationale zijn taken volledig had vervuld in de historische periode, waarin deze was opgekomen. Hij had het mis in toen hij verder te haastig concludeerde dat de politieke beweging van de klasse, de oprichting van partijen in verschillende landen, zover was voortgeschreden dat de arbeidersklasse ‘niet langer een internationale organisatie nodig heeft’. Met al haar tekortkomingen, al haar gebreken, en ondanks het binnendringen van het reformisme (dat zijn belangrijkste steunpunt in de vakbeweging vond) dat uiteindelijk zou overwinnen en het verlies van haar proletarisch karakter bewerkstelligde, volbracht de Tweede Internationale ook uitstekend positief werk in de klasse, een werk dat nog steeds een verworvenheid van de beweging is, al is het alleen maar omdat zij diende als ongeëvenaard terrein van theoretische confrontatie en verheldering op verschillende punten - als een arena voor een confrontatie tussen de politieke standpunten van de linkerzijde en Bernsteins revisionisme en Kautsky’s centrisme. Het is in de Tweede Internationale dat de revolutionaire Linkerzijde bestond en leerde te strijden.

Als alle soorten van modernistische moralisten zich er tegenwoordig mee vermaken een volledig negatieve balans op te maken in de geschiedenis - voor zover ze al enig idee van geschiedenis hebben - van wat de Tweede Internationale was en van haar bijdragen aan de arbeidersbeweging, dan verraden ze alleen hun volslagen onbegrip over wat een historische beweging in ontwikkeling is. Ze begrijpen niet eens dat ze het weinige dat ze weten geleerd hebben van, danken aan de geschiedenis, aan het verleden van de levende beweging van de arbeidersklasse! Zij die het kind met het badwater weggooien zien niet eens dat hun ideeën en ‘uitvindingen’, die ze als origineel beschouwen, opgeraapt werden uit de prullenbak van de arbeidersbeweging, omdat ze al lang nutteloos en onbruikbaar geworden waren omdat ze afkomstig waren uit het utopische tijdperk van de beweging dat reeds ver achter ons ligt. Zelfs bastaarden hebben ouders, ook als treden deze niet graag op de voorgrond!

Net als de modernisten ontkennen ook de Bordigisten de levende geschiedenis van de arbeidersklasse, een klasse in beweging en ontwikkeling, met momenten van kracht en zwakte. In plaats van deze te bestuderen en te begrijpen, vervangen ze haar door dode goden, eeuwig onbeweeglijk, gemummificeerd in absoluut Goed en Kwaad.

18. De heropleving van het proletariaat na drie jaar imperialistische slachting en de beschamende dood van de Tweede Internationale na een walgelijk verraad, opende een periode van opkomst van de strijd die het mogelijk maakte de klassepartij opnieuw op te richten. Deze nieuwe periode van intense sociale strijd, waarin schijnbaar onneembare vestingen en machtige forten als kaartenhuisjes ineenstortten, waarin machtige militaire apparaten, onkwetsbaar gewaande monarchieën en rijken als die van Rusland, Oostenrijk-Hongarije en Duitsland in enkele dagen ineenzakten, vertegenwoordigde niet slechts een ogenblik in de ontwikkeling van de arbeidersbeweging, maar een kwalitatieve sprong in de geschiedenis, omdat het onmiddellijk hetprobleem van de revolutie stelde, van haar ontplooiing en van de strategie om te komen tot het grijpen van de politieke macht door de arbeidersklasse. Voor de eerste keer in hun geschiedenis moesten de arbeidersklasse en haar onlangs opgerichte politieke partijen een hele reeks van doorslaggevende vragen beantwoorden, waarvan elke een kwestie van leven of dood was voor de revolutie. Wat de antwoorden op deze vragen betreft, hadden de klasse en de partijen in haar midden soms vage ideeën en soms hadden ze in het geheel geen idee, ofwel ideeën die volledig verkeerd of uit de tijd waren. Alleen dwergen met grootheidswaanzin, die nooit een revolutie hebben gezien, zelfs niet van verre - en de proletarische revolutie is de grootste sprong in de hele menselijke geschiedenis tot nu toe - kunnen, zestig jaar later een minachtende, zelfvoldane vinger uitsteken naar de fouten en het gestamel van deze reuzen, die het waagden de hoogten van de kapitalistische wereld te bestormen en op besliste wijze het pad van de revolutie te volgen.

Ja zeker, de arbeidersklasse, en bovenal haar partijen en de kommunistische Internationale tastten vaak in het duister, improviseerden, en begingen grote fouten die de revolutie in de weg stonden. Maar ze lieten ons verworvenheden van onschatbare waarde na en een rijke ervaring die we tot in detail moeten bestuderen om de moeilijkheden te begrijpen waarvoor ze stonden, om de vallen te vermijden waar ze invielen, om vergissingen te boven te komen, en op grond van hun ervaringen, een meer geëigend antwoord te geven op de problemen die de revolutie stelt. We moeten de afstand in tijd tussen hen en onszelf benutten om te proberen deze problemen op te lossen, al is het maar gedeeltelijk - zonder aanmatigend te worden en er het zicht op te verliezen dat de volgende revolutie nieuwe problemen met zich mee zal brengen die we niet volledig kunnen voorzien.

19. Om terug te keren tot het specifieke onderwerp van de partij en zijn functie in de huidige periode en in de revolutie, kunnen we een antwoord omschrijven in termen van wat zijn functie vooral niet is, om te komen tot wat zij moet zijn.

a. De partij kan niet beweren de enige en uitsluitende drager of vertegenwoordiger van het klassenbewustzijn te zijn. Hij is er niet toe voorbestemd een dergelijk monopolie te bezitten. Het klassenbewustzijn is eigen aan de klasse als geheel en aan het geheel van de klasse. De partij is het bevoorrechte orgaan van dit bewustzijn en niets meer. Dit betekent niet dat hij onfeilbaar is, of dat hij niet op bepaalde momenten achterstaat op het bewustzijn dat bereikt is door andere delen of fracties van de klasse. De arbeidersklasse is niet homogeen, maar neigt ertoe dat te worden. Hetzelfde geldt voor het klassenbewustzijn dat neigt tot homogeniteit en veralgemening. Het is de taak van de partij - en dit is één van zijn belangrijkste functies - om er bewust toe bij te dragen dit proces te versnellen.

b. Het is dus de taak van de partij de klasse een richting aan te geven, haar strijd vruchtbaar te maken; hij is er dus niet de leider van in de zin dat hij alleen beslissingen zou nemen, in de plaats van de klasse.

c. Daarom kunnen we de mogelijkheid erkennen dat verschillende groepen (of ze al dan niet partijen worden genoemd doet niet ter zake) opkomen binnen de klasse en haar eenheidsorganisaties, de arbeidersraden. Niet alleen kan de kommunistische partij zich op geen enkele wijze het recht aanmatigen dergelijke groepen te verbieden of onder druk te zetten, hij moet integendeel dergelijke pogingen energiek bestrijden.

d. Net zoals de klasse als geheel verschillende min of meer samenhangende revolutionaire stromingen in zich kan dragen, erkent ook de partij, binnen het kader van zijn programma, de mogelijkheid van meningsverschillen en tendensen. De kommunistische partij wijst de opvattingvan een monolithische partij onvoorwaardelijk af.

e. De partij kan in geen geval komen met een receptenboek dat tot in alle details alle problemen beantwoordt, die door de klassenstrijd zijn opgeworpen. Hij is geen technisch, administratief of uitvoerend orgaan van de klasse. Hij is en blijft een politiek orgaan. Dit beginsel is van toepassing op zowel de gevechten die aan de revolutie voorafgaan, als op die van de revolutie zelf. Het is in het bijzonder niet de rol van de partij de ‘generale staf’ van de opstand te spelen.

f. De discipline in de organisatie en actie die de partij van zijn leden eist, kan alleen verwerkelijkt worden in het kader van een voortdurende vrijheid van discussie en kritiek, binnen de grenzen van het platform. Hij kan van leden die van mening verschillen over bepaalde belangrijke standpunten niet eisen dat ze deze standpunten naar buiten toe verdedigen - hij kan hen niet dwingen om tegen hun overtuiging woordvoerder van de partij te zijn in deze kwesties. Dit is zowel uit respect voor het geweten van zijn leden als ook vanwege het algemeen belang van de organisatie als geheel. Het toevertrouwen van de verdediging van belangrijke standpunten aan kameraden die deze niet onderschrijven leidt tot een armzalige verdediging van deze standpunten. Evenzo kan de partij niet terugvallen op repressiemaatregelen om zijn leden onder druk te zetten. De partij wijst uit beginsel het gebruik van geweld af, zowel als overredingsmiddel als om de toewijding in zijn rangen te verzekeren, zoals hij ook het gebruik van geweld of van fysische krachtsverhoudingen binnen de klasse of in zijn verhouding tot de klasse verwerpt.

g. De partij vraagt de klasse niet ‘vertrouwen’ in hem te hebben, de beslissingsmacht aan hem over te dragen. De kommunistische partij is uit beginsel tegen iedere machtsafstand door de klasse ten gunste van welk orgaan, groep of partij dan ook die niet onder haar voortdurende controle staat. Het kommunistische principe vereist de werkelijke praktijk van gekozen en permanent afzetbare afgevaardigden die doorlopend verantwoording afleggen aan de vergaderingen die hen kiezen; in deze zin is hij tegen iedere methode van verkiezingslijst die naar voren gebracht worden door politieke partijen. Iedere andere opvatting leidt onvermijdelijk tot een substitutionistische praktijk.

Terwijl de partij het recht heeft het ontslag te eisen van een lid uit een post, een comité of zelfs uit een staatsorgaan waarin deze militant gekozen was door een vergadering, en waartegenover hij nog steeds verantwoordelijk is, kan de partij niet eisen dat hij vervangen wordt door een ander partijlid enkel op grond van een eigen besluit.

h. Tenslotte, en in tegenstelling tot burgerlijke partijen, heeft de proletarische partij niet de taak om de staatsmacht over te nemen of te beheren. Dit beginsel is nauw verbonden zowel met het voorgaande als met de behoefte van de klasse als geheel om haar onafhankelijkheid ten opzichte van de overgangsstaat te handhaven. Het opgeven van dit beginsel leidt er onvermijdelijk toe dat de partij zijn proletarisch karakter verliest.

i. Uit al het bovenstaande volgt dat de proletarische partij in ons tijdperk geen massapartij kan zijn. Omdat hij niet als taak heeft de staat te besturen of de klasse onder controle te houden, omdat hij gegrond is rond een programma dat zo samenhangend mogelijk is, zal de partij noodzakelijkerwijs een minderheidsorganisatie zijn tot aan en tijdens de revolutionaire periode. In deze zin moet de opvatting over de ‘revolutionaire massapartij’ van de kommunistische Internationale, die het product was van een periode die al achter de rug was en toentertijd al onjuist, onvoorwaardelijk worden afgewezen.

Naar de toekomstige partij

20. De IKS analyseert de periode die werd geopend met de opkomst van de arbeidersstrijd in 1968 als een periode van historische heropleving van de klassenstrijd die een antwoord vormt op de open crisis die zich aan het eind van de heropbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog openbaarde. In overeenstemming met deze analyse meent de IKS dat deze periode de premissen in zich draagt voor de opnieuw oprichten van de partij. Maar het zijn nog steeds de mensen die de geschiedenis maken, zelfs wanneer dit gebeurt in omstandigheden die zich onafhankelijk van hun wil voordoen. In deze zin zal de oprichting van de toekomstige partij het resultaat zijn van een bewuste en opzettelijke inspanning - een inspanning waaraan de bestaande revolutionaire groepen zich nu al moeten wijden. Deze inspanning verreist een helder begrip van zowel de algemene kenmerken van het proces waardoor de partij gevormd wordt - kenmerken die opgaan voor alle perioden - als van de bijzondere omstandigheden, die onuitgegeven zijn in de geschiedenis, met betrekking tot de opkomst van de partij van morgen.

21. Een van de belangrijkste bijzonderheden voor de opkomst van de partij straks bestaat daaruit, dat hij, in tegenstelling tot het verleden, onmiddellijk op wereldschaal plaatsvindt.

In het verleden waren de politieke organisaties van de klasse al wereldomvattend, neigden ze naar een wereldeenheid. Maar deze wereldorganisaties waren het resultaat van de hergroepering van formaties die zich al min of meer op nationaal vlak hadden gevormd en rond een formatie welke voortkwam uit een bepaald nationaal deel van het proletariaat dat een voorhoedepositie innam in de arbeidersbeweging als geheel.

Zo werd de Internationale Arbeiders Associatie in 1864 hoofdzakelijk opgericht rond het proletariaat van Groot-Brittannië (de oprichtingsconferentie werd in Londen gehouden, en daar was ook de zetel van de Algemene Raad tot aan 1872; en lange tijd vormden de Britse vakbonden het belangrijkste deel van de Internationale Werklieden Vereniging). Op dat moment was Groot-Brittannië verreweg het meest ontwikkelde land, de plaats waar het kapitalisme het machtigst en het meest geconcentreerd was.

Op vergelijkbare wijze werd de Tweede Internationale hoofdzakelijk gevormd rond de Duitse Sociaal-democratie, die de oudste, meest ontwikkelde en machtigste arbeiderspartij in Europa en in de wereld was - een gevolg van vooral de ontzagwekkende ontwikkeling van het Duitse kapitalisme in de tweede helft van de negentiende eeuw.

Tenslotte was de onbetwistbare pool van de Derde Internationale de Bolsjewistische partij, niet vanwege de vooraanstaande plaats van Rusland binnen het kapitalisme (dat, hoewel vijfde op de industriële ranglijst, erg achterlijk bleef), maar omdat het proletariaat in dit land, als gevolg van bijzondere omstandigheden, het eerste (en enige) was dat de kapitalistische staat omver wierp en de macht greep tijdens de grote revolutionaire golf na de Eerste Wereldoorlog.

De huidige omstandigheden zijn aanzienlijk verschillend van die, welke heersten op verschillende momenten in het verleden. Enerzijds heeft de periode van verval van het kapitalisme de opkomst voorkomen van nieuwe grote delen van het wereldproletariaat, die een nieuwe pool hadden kunnen vormen voor de hele arbeidersbeweging (zoals het geval was met Duitsland in de vorige eeuw).

Anderzijds is er in het kapitalisme in verval, o.a. door deze vervalperiode, een aanzienlijke gelijkschakeling opgetreden van de economische, sociale en politieke kenmerken van het stelsel, vooral in de ontwikkelde landen. Nooit tevoren in zijn geschiedenis heeft de kapitalistische wereld, ondanks de onoverkomelijke verdeling tussen de landen en de blokken, zo’n hoge graad van samenhang en wederzijdse afhankelijkheid van zijn delen bereikt, als gevolg van onder anderede ontwikkeling van de wereldhandel en het gebruik van moderne communicatiemiddelen. Voor de arbeidersklasse betekent dit een tot dan toe ongekende gelijkschakeling van haar levensvoorwaarden en, tot op zekere hoogte, van haar politieke ervaring.

Tenslotte houden de huidige omstandigheden van de historische ontwikkeling van de klassenstrijd naar revolutie (gelijktijdige verdieping van de economische crisis in alle landen, en niet, zoals in 1917 imperialistische oorlog; de aanzienlijke graad van eenheid van de bourgeoisie tegenover het proletariaat) in, dat deze ontwikkeling naar een veel hogere graad van gelijktijdigheid, eenheid en veralgemening zal moeten neigen dan in het verleden.

Al deze voorwaarden houden in dat de toekomstige wereldpartij niet gevormd zal worden rond, dit of dat nationale deel van het proletariaat zoals in het verleden. maar dat hij onmiddellijk opgericht zal worden op wereldvlak rond de politieke standpunten en de politieke pool die het helderst, het meest samenhangend en het best uitgebouwd zijn.

Vooral om deze reden is het nu veel meer dan vroeger van het grootste belang dat de verschillende kommunistische groepen die momenteel bestaan hun inspanningen voor de oprichting van deze pool op uitbreiden en verenigen, met als eerste taak de verheldering van de proletarische politieke standpunten.

Deze wezenlijke taken maken dus een groot deel uit van het bewust en opzettelijk opnemen door de revolutionairen van hun verantwoordelijkheden in het proces naar de vorming van de toekomstige partij.

22. In samenhang met dit vooruitzicht houdt de IKS vast aan de dringende noodzaak om met het isolement te breken waarin de bestaande kommunistische groepen zich bevinden, om te vechten tegen de tendens om van de (objectieve) nood van gisteren een deugd voor vandaag te maken. Zo’n tendens kan alleen het product zijn van een sektarische houding. Een werkelijke internationale discussie onder deze groepen moet ingezet worden met de duidelijk bedoeling om misverstand, onbegrip, verkeerde interpretaties van de standpunten van deze of gene groep uit te schakelen, voortspruitend uit de behoeften van de polemiek of uit onbekendheid met de standpunten. Dit is de enige wijze waarop we tot een werkelijke confrontatie over de politieke verschilpunten kunnen komen en een proces van afroming en hergroepering kunnen inzetten.

De IKS ontkent de geweldige moeilijkheden niet waarop we stuiten bij het opnemen van deze taak. Deze moeilijkheden zijn grotendeels het gevolg van de verschrikkelijke contrarevolutie waaraan de arbeidersklasse meer dan veertig jaar onderworpen was, een contrarevolutie die een eind maakte aan de linkerfracties die uit de kommunistische Internationale voortkwamen, en die het organische verband dat tussen de verschillende proletarische politieke organisaties had bestaan sinds het midden van de vorige eeuw, verbrak. Door deze breuk in de organische continuïteit zal de partij niet meer gevormd worden op de wijze die de Italiaanse Fractie vooropstelde, met de Fractie als brug tussen de oude en nieuwe partij.

Deze omstandigheid maakt het zelfs van groter belang het proces van afroming en confrontatie, dat leidt tot de hergroepering van de organisaties uit het kommunistische kamp, op te nemen. De IKS heeft gepoogd tot een dergelijk proces bij te dragen door kontakten met deze groepen, we hebben internationale conferenties tussen groepen uit het proletarische kamp voorgesteld en er actief aan deelgenomen. We moeten de mislukking van deze eerste inspanningen erkennen, vooral door de sektarische geest van de groepen die de overblijfselen vormen van de Italiaanse Linkerzijde, en die nu, min of meer verkalkt, alle vijf verkondigen de ‘historische partij’ te zijn. Deze zogenaamde ‘partijen’ zijn veroordeeld tot een onafwendbare verkalking als zij volharden inhun houding.

De IKS, van haar kant, is ervan overtuigd dat er geen andere weg bestaat. Het is de weg die altijd overwonnen heeft in de geschiedenis van de arbeidersbeweging - de weg van Marx en Engels, van Lenin en Luxemburg, van Bilan en de Internationale Kommunistische Linkerzijde in de jaren dertig. Het is de enige weg met hoop op vruchtbaarheid en de IKS is meer dan ooit vastbesloten aan deze weg vast te houden.

Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 35, 4e kwartaal 1983, en in Wereldrevolutie, nr. 22-23, 1984.

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Revolutionaire organisatie [9]

Voorstelling van de Internationale Revue

  • 1906 keer gelezen

Deze aflevering van de Internationale Revue is de eerste na een lange verschijningsonderbreking. De IKS is verheugd weer een regelmatige uitgave in het Nederlands te kunnen verzorgen. Naast de driemaandelijkse uitgave in het Engels, Frans, en Spaans maakt deze Internationale Revue, net als de uitgaven in de andere talen (Duits, Italiaans en Zweeds), deel uit van het vele werk dat de IKS verricht om een theoretisch orgaan ter beschikking te stellen van wie op zoek is naar een revolutionair perspectief.

Inderdaad, het is niet enkel door een politiek debat te voeren tussen revolutionaire groepen maar ook door een zo breed mogelijke discussie aan te gaan met alle enkelingen die zich in de huidige periode aangetrokken voelen tot internationalistische standpunten. De Internationale Revue is bedoeld als een instrument voor deze verdieping en daarmee wil de IKS bijdragen om antwoorden aan te reiken aan allen die zich vragen stellen bij de historische crisis van het kapitalisme en de vooruitzichten van de klassenstrijd. In die zin willen we met de Internationale Revue, als centraal interventieorgaan van de IKS, proberen een bijdrage leveren aan de politieke en theoretische verheldering van doelen en middelen van de strijd van het proletariaat.

Doordat de Internationale Revue in het Nederlands niet in hetzelfde ritme zal verschijnen als de revue in het Engels, Frans en Spaans, maar om te beginnen één keer per jaar, zal hij keuzes bevatten uit de artikelen die in de andere edities verschijnen.

De huidige uitgave is gericht op het vraagstuk van de organisatie van revolutionairen, haar onmisbaar karakter en haar taken. Brieven die de IKS ontving net als de debatten die in de internationalistische milieus plaatsvonden laten zien dat dit vraagstuk een centrale plaats inneemt onder de vragen die de meest klassenbewuste elementen zich momenteel stellen.

Internationale Revue 2005

  • 939 keer gelezen

Internationale Revue nr. 17

  • 866 keer gelezen

Bij het aanbreken van de éénentwintigste eeuw: Waarom het proletariaat het kapitalisme nog niet omvergeworpen heeft (deel 1)

  • 2776 keer gelezen

De éénentwintigste eeuw begint. Wat zal die de mensheid brengen? In aflevering 100 van onze Internationale Revue (Engels- Frans- en Spaanstalige uitgave), nadat de bourgeoisie van het jaar 2000 plechtig had gevierd, schreven we: “Zo eindigt de twintigste eeuw, de meest tragische en barbaarse uit de geschiedenis van de mensheid: in ontbinding van de maatschappij. De bourgeoisie heeft het jaar 2000 uitbundig gevierd maar het is onwaarschijnlijk dat ze in 2100 hetzelfde doet. Want ofwel zal haar heerschappij omvergeworpen zijn door het proletariaat, ofwel zal de mensheid verwoest zijn of teruggebracht tot het Stenen Tijdperk”. Zo werd duidelijk gezegd wat er op het spel staat: de uitkomst van de ontwikkeling van de éénentwintigste eeuw hangt volledig af van het proletariaat. Ofwel zal het in staat zijn de revolutie te volbrengen, ofwel zal iedere vorm van beschaving, misschien zelfs de mensheid, verwoest worden. Ondanks alle mooie humanitaire redevoeringen en euforische verklaringen waarmee we tegenwoordig worden overspoeld zal de heersende klasse niets doen om een dergelijke uitkomst te voorkomen. Niet omdat zij of haar regeringen dat niet willen. Het zijn de onoverkomelijke tegenstellingen van haar systeem, het kapitalisme, die de maatschappij onvermijdelijk naar haar ondergang voeren. Sinds een decennium worden we dagelijks om de oren geslagen met campagnes over de ‘dood van het kommunisme’, of zelfs van de arbeidersklasse. Het is daarom noodzakelijk om luid en duidelijk te herhalen dat ondanks alle moeilijkheden die het proletariaat tegenkomt er geen andere kracht bestaat die in staat is om de tegenstellingen op te lossen waardoor de maatschappij wordt geteisterd. Omdat de arbeidersklasse er tot nu toe niet in slaagde om haar historische taak, de omverwerping van het kapitalisme, te volbrengen, zonk de twintigste eeuw weg in barbarij. Ze zal de krachten om haar verantwoordelijkheid in deze eeuw op te nemen alleen kunnen verzamelen als ze in staat is om te begrijpen waarom ze haar afspraken met de geschiedenis in de voorbije eeuw is misgelopen. Aan dat begrip probeert dit artikel een bescheiden bijdrage te leveren.

Voordat we gaan onderzoeken waarom het proletariaat niet in staat was om haar historische taak in de twintigste eeuw te volbrengen moeten we eerst terugkomen op een kwestie waarover de revolutionairen zelf niet altijd erg helder zijn geweest.

Is de kommunistische revolutie onvermijdelijk?

Dit is een fundamentele vraag, want het vermogen van de arbeidersklasse om ten volle haar verantwoordelijkheid op te nemen hangt voor een deel van het antwoord op die vraag  af. Verklaarde een groot revolutionair als Amadeo Bordiga (1) bijvoorbeeld niet: “De socialistische revolutie is een vaststaand feit net alsof zij al heeft plaatsgevonden”? En hij stond niet alleen in de verkondiging van dat idee. Het is ook te vinden in sommige geschriften van Marx, Engels en andere marxisten die na hen kwamen.

Zo kunnen we een uitspraak vinden in het Kommunistisch Manifest die een ingang biedt voor het idee dat een proletarische overwinning niet onvermijdelijk is: “onderdrukkers en onderdrukten stonden in voortdurende tegenstelling tot elkaar, voerden een onafgebroken, nu eens bedekte, dan weer openlijke strijd, een strijd die telkenmale eindigde met een revolutionaire omvorming van de gehele maatschappij of met een gemeenschappelijke ondergang der strijdende klassen” (2). Toch werd deze vaststelling alleen van toepassing verklaard  op de klassen uit het verleden. Voor de uitkomst van de confrontatie tussen bourgeoisie en proletariaat bestond er geen twijfel: “De vooruitgang van de industrie, welker willoze en weerloze draagster de bourgeoisie is, stelt in de plaats van het isolement van de  arbeiders, veroorzaakt door de concurrentie, hun revolutionaire vereniging door middel van de associatie. Met de ontwikkeling van de grootindustrie wordt dus aan de bourgeoisie de grondslag zelf waarop zij produceert en zich de producten toe-eigent, onder de voeten weggetrokken. Zij produceert vóór alles haar eigen doodgraver. Haar ondergang en de overwinning van het proletariaat zijn even onvermijdelijk.” (3).

In werkelijkheid heeft er, in de terminologie die door de revolutionairen werd gebruikt, vaak verwarring bestaan tussen het feit dat de kommunistische revolutie absoluut noodzakelijk, onontbeerlijk was voor de redding van de mensheid, en haar onvermijdelijkheid.

Zoals het marxisme dat vanaf het begin heeft gedaan, is het natuurlijk belangrijker om aan te tonen:

  • dat het kapitalisme niet een eens en voor altijd bestaande productiewijze is, geen ‘uiteindelijk gevonden vorm’ van de organisatie van de productie die een steeds toenemende overvloed voor alle menselijke wezens kan verzekeren;
  • dat dit systeem de maatschappij op een bepaald moment van zijn geschiedenis slechts in heviger crises kan storten, en zo de vooruitgang verwoesten die het voordien zelf had helpen verwezenlijken;
  • dat de kommunistische revolutie onontbeerlijk is om de maatschappij in staat te stellen haar weg vooruit naar een werkelijke mensengemeenschap voort te zetten, waarin alle menselijke behoeften volledig worden bevredigd;
  • dat de kapitalistische maatschappij in haar midden de objectieve voorwaarden heeft geschapen en de subjectieve voorwaarden kan scheppen die zo’n revolutie mogelijk maken: de materiële productiekrachten, een klasse die in staat is de burgerlijke orde omver te werpen en leiding te geven aan de maatschappij, en het bewustzijn dat deze klasse in staat zal stellen haar historische taak te volbrengen.

Maar heel de twintigste eeuw getuigt  ervan hoe zwaar deze taak is. Dat stelt ons  in de gelegenheid om beter te begrijpen dat voor de kommunistische revolutie absolute noodzaak nog geen zekerheid betekent, dat het niet vooraf een uitgemaakte zaak is dat de proletarische overwinning  staat ingeschreven in het grote boek van de geschiedenis. Afgezien van het barbarendom waarin de twintigste eeuw was ondergedompeld maakte de dreiging van een atoomoorlog, die veertig jaar lang boven de planeet hing, duidelijk dat het kapitalisme de maatschappij wel degelijk had kunnen vernietigen. Die dreiging is met de verdwijning van de grote imperialistische blokken voor het moment afgewend, maar de wapens die een einde kunnen maken aan de menselijke soort bestaan nog altijd, net zo goed als de tegenstellingen tussen de staten die op zekere dag kunnen leiden tot het gebruik van die wapens.

Aan het einde van de negentiende eeuw kwam Engels, met Marx de schrijver van het Kommunistisch Manifest, trouwens terug op het idee van de onvermijdelijkheid van de revolutie en de overwinning van het proletariaat. Momenteel is het belangrijk voor de revolutionairen om duidelijk tegen hun klasse te zeggen, en daarvoor is het nodig dat ze er werkelijk van overtuigd zijn, dat er niet zoiets bestaat als voorbeschikking, dat de overwinning niet vooraf vaststaat, en dat wat er op het spel staat in de proletarische strijd niets meer of minder is dan het overleven van de hele mensheid. Alleen als ze zich bewust is van hoeveel er op het spel staat kan de arbeidersklasse ook de wilskracht opbrengen om het kapitalisme omver te werpen. Marx zei dat de wilskracht een uitdrukking is van de noodzakelijkheid. De wilskracht van het proletariaat om de kommunistische revolutie teweeg te brengen zal steeds groter worden naarmate de noodzakelijkheid van een dergelijke revolutie in zijn ogen dringender wordt.

Waarom is de kommunistische revolutie niet onvermijdelijk?

“Burgerlijke revoluties, zoals die van de achttiende eeuw, stormen snel van succes naar succes, hun dramatische effecten wedijveren met elkaar, mensen en dingen schijnen in schitterende briljanten gevat, extase is de dagelijkse stemming; maar zij hebben een kort bestaan, spoedig hebben zij hun hoogtepunt bereikt en de maatschappij wordt door een langdurige katterigheid aangegrepen, voordat zij leert zich de resultaten van haar ‘storm- en drangperiode’ nuchter eigen te maken. Proletarische revoluties daarentegen, zoals die van de negentiende eeuw, kritiseren zichzelf gestadig, onderbreken voortdurend hun eigen loop, komen op het schijnbaar volbrachte terug om er weer opnieuw aan te beginnen, honen met meedogenloze grondigheid de halfheden, de zwakheden en de armzaligheid van hun eerste pogingen, schijnen hun tegenstander alleen neer te werpen, opdat hij nieuwe krachten uit de aarde zal kunnen opzuigen en zich nog reusachtiger tegenover hen zal kunnen verheffen, schrikken steeds opnieuw terug voor de onbepaalde geweldigheid van hun eigen doeleinden, totdat de situatie is geschapen die elk omkeren onmogelijk maakt, en de omstandigheden zelf roepen: ‘Hic Rhodus, hic salta! Hier is Rhodus, dans hier!” (4).

Dit bekende citaat uit de 18e Brumaire van Louis Bonaparte, geschreven door Marx in het begin van 1852 (met andere woorden, enkele weken na de staatsgreep van 2 december 1851) was erop gericht zich rekenschap af te leggen van het moeizame en pijnlijke verloop van de proletarische revolutie. Bijna zeventig jaar later ontwikkelde Rosa Luxemburg in een artikel geschreven aan de vooravond van de dag waarop ze werd vermoord en die volgde op het neerslaan van de Berlijnse opstand in januari 1919, een soortgelijk idee: “Uit deze tegenstelling tussen de toespitsing van de taak en de ontbrekende voorwaarden tot haar oplossing in een beginstadium van een revolutionaire ontwikkeling volgt dat de afzonderlijke gevechten van de revolutie formeel op een nederlaag uitlopen. Maar de [proletarische] revolutie is de enige vorm van ‘oorlog’ – ook dit is haar bijzondere bestaanswet – waar de eindoverwinning slechts door een reeks van ‘nederlagen’ kan worden voorbereid! [...] De hele ontwikkeling van het socialisme is – voorzover het om de revolutionaire strijd gaat – enkel met nederlagen geplaveid. En toch voert deze zelfde geschiedenis stap voor stap onstuitbaar naar de uiteindelijke zege! [...] Uiteraard onder één voorwaarde! De vraag rijst onder welke omstandigheden de gegeven nederlagen werden opgelopen [...].” (5).

Deze citaten gaan met name over het pijnlijke verloop van de kommunistische revolutie, de reeks van nederlagen waarmee haar pad geplaveid is voordat de uiteindelijke overwinning wordt behaald. Maar ze stellen ons in de gelegenheid om twee wezenlijke ideeën te belichten:

  • het verschil tussen proletarische en burgerlijke revoluties;
  • dat een voorwaarde voor de overwinning van het proletariaat, die niet vooraf vaststaat, bestaat uit het vermogen van de klasse om haar bewustzijn te ontwikkelen door lering te trekken uit haar nederlagen.

Het grote verschil tussen proletarische en burgerlijke revoluties maakt duidelijk waarom de overwinning van de arbeidersklasse niet als onvermijdelijkheid kan worden beschouwd.

Een bijzonderheid van de burgerlijke revoluties, anders gezegd de greep naar de politieke alleenheerschappij door de kapitalistenklasse, vormt niet het startpunt maar het eindpunt van een heel proces van economische omvorming binnen de maatschappij. De economische omvorming tijdens welke de oude, feodale productieverhoudingen in toenemende mate worden vervangen door kapitalistische verhoudingen dienen als basis voor de verovering van de politieke macht door de bourgeoisie:

“Uit de lijfeigenen der Middeleeuwen zijn de poorters van de eerste steden voortgekomen; uit deze poorters ontwikkelden zich de eerste elementen van de bourgeoisie.

De ontdekking van Amerika en het ronden van Afrika schiepen voor de opkomende bourgeoisie een nieuw terrein. De Oost-Indische en Chinese markt, de kolonisatie van Amerika, de ruilhandel met de koloniën, de vermeerdering van de ruilmiddelen en de waren in het algemeen gaven aan de handel, de scheepvaart, de industrie een ongekende vlucht en daarmede aan het revolutionaire element in de in verval verkerende feodale maatschappij een snelle ontwikkeling.

De tot dan toe bestaande feodale of op het gildenwezen gebaseerde bedrijfsvoering van de industrie was niet meer toereikend voor de met nieuwe markten groeiende behoefte. De manufactuur trad in haar plaats. De gildenmeesters werden verdrongen door de industriële middenstand; de arbeidsdeling tussen de verschillende corporaties maakte plaats voor de arbeidsdeling in de afzonderlijke werkplaats zelf.

Maar voortdurend groeiden de markten, voortdurend steeg de behoefte. Ook de manufactuur was niet meer toereikend. Toen revolutioneerden de stoom en de machinerie de industriële productie, de plaats van de manufactuur werd door de moderne grootindustrie, de plaats van de industriële middenstand door de industriële miljonairs, de aanvoerders van gehele industriële legers, de moderne bourgeoisie ingenomen. [...]

We zien dus hoe de moderne bourgeoisie zelf het product is van een lange ontwikkelingsgang, van een reeks van omwentelingen in de wijzen van voortbrenging en verkeer.

Ieder van deze trappen van de ontwikkeling van de bourgeoisie ging vergezeld van een dienovereenkomstige politieke vooruitgang van de klasse. Onderdrukte stand onder de heerschappij van de feodale heren, gewapende en zichzelf besturende associaties in de middeleeuwse commune, hier onafhankelijke stedelijke republiek (zoals in Italië en Duitsland), daar derde belastingplichtige stand der monarchie (zoals in Frankrijk), dan, ten tijde van de manufactuur, tegenwicht tegen de adel in de op standen berustende of absolute monarchie en voornaamste fundament der grote monarchieën in het algemene, bevocht zij tenslotte voor zichzelf, sedert het grondvesten van de grootindustrie en de wereldmarkt, in de moderne parlementaire staat de ongedeelde politieke heerschappij.” (6).

Heel anders verloopt het proces van de proletarische revolutie. Terwijl de kapitalistische productieverhoudingen steeds meer tot ontwikkeling kwamen binnen de feodale maatschappij kunnen de kommunistische productieverhoudingen niet tot ontwikkeling komen binnen de kapitalistische maatschappij die beheerst wordt door de warenverhoudingen en geregeerd door de bourgeoisie. Het idee van een geleidelijke ontwikkeling van ‘eilanden van kommunisme’ behoort tot het utopisch socialisme, waartegen het marxisme en de arbeidersbeweging sinds het midden van de negentiende eeuw strijd leverden. Hetzelfde geldt voor een andere variant van dit idee: dat van productie- en consumenten-coöperaties die nooit ontsnapt zijn en ook nooit kunnen ontsnappen aan de wetten van het kapitalisme, en die de arbeiders hoogstens veranderen in kleine kapitalisten, als het er al niet toe leidt dat ze hun eigen uitbuiters worden. In werkelijkheid, omdat ze een uitgebuite klasse is binnen de kapitalistische productiewijze en per definitie beroofd van alle productiemiddelen, beschikt de arbeidersklasse over geen enkele economische basis en kan ze daarover binnen het kapitalisme ook niet beschikken voor de verovering van de politieke macht. Integendeel, de eerste daad van de kommunistische omvorming van de maatschappij bestaat uit de wereldwijde greep naar de politieke macht door het gehele proletariaat, georganiseerd in arbeidersraden, met andere woorden een opzettelijke en bewuste handeling. Deze machtspositie, de dictatuur van het proletariaat, is het startpunt voor de arbeidersklasse om de economische verhoudingen bewust steeds meer om te vormen, de gehele productie te socialiseren, de warenruil en vooral de belangrijkste waar, de loonarbeid, af te schaffen en daarmee een maatschappij zonder klassen te scheppen.

De burgerlijke revolutie, de greep naar de politieke alleenheerschappij door de kapitalistenklasse, was in die zin onvermijdelijk dat ze voortvloeide uit een economisch proces dat op een bepaald moment in de ontwikkeling van de feodale maatschappij zelf onvermijdelijk was, een proces waarop de bewust menselijke politieke wil weinig invloed had. Afhankelijk van de bijzondere omstandigheden in ieder land vond ze vroeger of later plaats, en nam ze verschillende vormen aan: de gewelddadige omverwerping van de monarchistische staat zoals in Frankrijk, of de geleidelijke verovering door de bourgeoisie van politieke functies binnen de staat, zoals dat meer het geval was in Duitsland. Het kon uitlopen op een republiek, zoals in de Verenigde Staten, of op een constitutionele monarchie, de eerste burgerlijke staat, waarvan Groot-Brittannië het typische voorbeeld was. Maar in al deze gevallen was de eventuele politieke overwinning van de bourgeoisie verzekerd. En zelfs toen de revolutionaire politieke krachten van de bourgeoisie een terugslag te verwerken kregen (zoals bijvoorbeeld in Frankrijk met de Restauratie, of in Duitsland met de nederlaag van de revolutie van 1848), had dit toch maar weinig gevolg voor de voortgang van deze klasse, economisch en zelfs politiek.

Natuurlijk, de allereerste voorwaarde voor het succes van de proletarische revolutie is het bestaan van de materiële voorwaarden voor de kommunistische omvorming van de maatschappij – voorwaarden die geschapen worden door de ontwikkeling van het kapitalisme zelf.

De tweede voorwaarde voor de proletarische revolutie is de ontwikkeling van een open crisis van de burgerlijke maatschappij, waardoor duidelijk wordt aangetoond dat de kapitalistische productieverhou-dingen moeten worden vervangen door andere (7).

Maar als aan deze materiële voorwaarden is voldaan betekent dat niet noodzakelijkerwijs dat het proletariaat in staat is de revolutie door te voeren. Omdat het geen economische basis heeft binnen het kapitalisme is zijn enige kracht, behalve zijn aantal en zijn organisatie, het vermogen om zich helder bewust te worden van zijn aard, van zijn strijddoelen en strijdmiddelen. Juist dat is de betekenis van de hierboven aangehaalde woorden van Rosa Luxemburg. En dit vermogen van het proletariaat om zich rekenschap af te leggen komt niet automatisch voort uit de materiële voorwaarden waarmee het wordt geconfronteerd, net zomin als er nergens geschreven staat dat het dit bewustzijn onvermijdelijk zal verwerven voordat het kapitalisme de maatschappij in barbarij en vernietiging stort.

Een van de middelen om die uitkomst te voorkomen, zowel voor zichzelf als voor de maatschappij, bestaat nu juist uit het trekken van lering uit zijn nederlagen, zoals Rosa Luxemburg ons in de herinnering riep. En vooral moet het begrijpen waarom het in de twintigste eeuw niet in staat was de revolutie tot een goed einde te brengen.

Revolutie en contrarevolutie

Het is kenmerkend voor revolutionairen dat ze op een gegeven moment het potentieel van het proletariaat kunnen overschatten. Marx en Engels ontsnapten niet aan deze tendens toen ze in het begin van 1848 het Kommunistisch Manifest schreven. Ze dachten dat de proletarische revolutie op handen was en dat de burgerlijke revolutie, die in Duitsland opdoemde en enkele maanden later inderdaad plaatsvond, een opstapje zou vormen voor het proletariaat om er de macht te grijpen. Deze tendens is heel goed te verklaren uit het feit dat de revolutionairen – per definitie – met heel hun hart naar de omverwerping van het kapitalisme en de bevrijding van hun klasse streven, iets dat vaak een zeker ongeduld bij hen teweegbrengt. Maar in tegenstelling tot de kleinburgerlijke elementen of diegenen die worden beïnvloed door de ideologie van de kleinburgerij, zijn zij in staat om snel de onrijpheid van de voorwaarden voor de revolutie in te zien. Politiek gezien is de kleinburgerij bij uitstek de klasse die van de ene dag in de andere leeft omdat het geen enkele historische rol heeft te vervullen. Kortzichtigheid en ongeduld (‘revolutie nu’, zoals de rebellerende studenten van de jaren 1960 eisten) zijn kenmerkend voor de maatschappelijke categorie, waarvan enkelen  zich tijdens een proletarische revolutie bij de strijd van de arbeidersklasse kunnen aansluiten, maar die zodra de wind draait de sterkste kant kiezen, dat wil zeggen die van de bourgeoisie. Daarentegen zijn proletarische revolutionairen, als uitdrukking van een historische klasse, in staat om hun ongeduld te overwinnen en zichzelf in te zetten voor de geduldige en moeilijke taak: de voorbereiding van de toekomstige strijd van de klasse.

Daarom erkenden Marx en Engels in 1852 dat de voorwaarden voor de revolutie in 1848 nog niet rijp waren, en dat het kapitalisme nog een lange ontwikkelingsperiode voor de boeg had voordat het zover was. Zij achten het nodig om hun organisatie, de Bond van Kommunisten, opgericht aan de vooravond van de revolutie van 1848, op te heffen voordat die onder invloed zou komen van ongeduldige en avonturistische elementen (de Willich-Schaper tendens).

Toen ze in 1864 deelnamen aan de oprichting van de Internationale Werklieden Vereniging (IWV) dachten Marx en Engels opnieuw dat het uur van de revolutie had geslagen; maar al vóór de Parijse Commune in 1871 zagen ze in dat het proletariaat nog niet klaar stond omdat het kapitalisme op economisch vlak nog aanzienlijke ontwikkelingsmogelijkheden had. Na het neerslaan van de Commune, wat een ernstige nederlaag betekende voor het hele Europese proletariaat, begrepen ze dat de historische rol van de IWV was uitgespeeld, en ook dat het nodig was om haar te behoeden voor ongeduldige en avonturistische elementen zoals vooral vertegenwoordigd door de anarchisten, en zelfs voor avonturiers als Bakoenin. Dit is de reden dat ze ingrepen op het Haagse Congres van 1872 (overigens het enige congres waar deze twee revolutionairen allebei aanwezig waren), om de uitsluiting van Bakoenin en zijn Alliantie van de Socialistische Democratie te bewerkstelligen, en zij deden ook het voorstel en verdedigden de beslissing om de Algemene Raad van de IWV van Londen over te brengen naar New York, ver weg van de intriges, die door een hele reeks elementen in gang waren gezet de Internationale in handen te krijgen. Feitelijk kwam deze beslissing neer op het laten inslapen van de IWV, die  uiteindelijk werd opgeheven op de conferentie van Philadelphia in 1876.

Tot dan waren beide revoluties, 1848 en de Commune, mislukt omdat de materiele voorwaarden voor de overwinning van het proletariaat ontbraken. Ze kwamen pas tot ontwikkeling in de volgende periode toen het kapitalisme de machtigste ontwikkeling uit zijn geschiedenis doormaakte.

Deze periode kwam overeen met een krachtige ontwikkelingsfase van de arbeidersbeweging. Er werden toen in de meeste landen vakbonden gesticht en socialistische massa-partijen opgericht die zich in 1889 verenigden in de Tweede (socialistische) Internationale.

In de meeste West-Europese landen verwierf de georganiseerde arbeidersbeweging een eigen plaats. Hoewel een aantal regeringen de socialistische partijen aanvankelijk vervolgden (zoals in Duitsland tussen 1878 en 1890, onder de ‘socialistenwetten’), werd deze politiek langzamerhand vervangen door een meer tolerante houding. De socialistische partijen werden een werkelijke macht in de maatschappij, tot op het punt dat ze in sommige landen de machtigste groep in het parlement werden en de indruk wekten dat ze daar binnen korte tijd een absolute meerderheid zouden veroveren. De arbeidersbeweging scheen onoverwinnelijk. Voor velen was het moment aangebroken waarop het kapitalisme omver kon worden geworpen met gebruikmaking van het specifiek burgerlijke instituut van de parlementaire democratie.

Gelijktijdig met de groeiende kracht van de arbeidersorganisaties kende het kapitalisme een periode van ongekende welvaart, waarmee de indruk werd gewekt dat het voortaan in staat was de cyclische crises te overwinnen waardoor het in de voorgaande periode zozeer was geplaagd. Binnen de socialistische partijen ontwikkelden zich reformistische tendensen die dachten dat het kapitalisme zijn economische tegenstellingen had overwinnen en dat de omverwerping ervan door een revolutie bijgevolg een illusie was. Er verschenen theorieën zoals die van Bernstein, volgens welke het marxisme moest worden ‘herzien’, met name door de ‘catastrofistische’ opvatting van de geschiedenis op te geven. De overwinning van het proletariaat zou het resultaat zijn van een hele reeks van veroveringen op parlementair en vakbondsterrein.

In werkelijkheid werden deze twee tegengestelde krachten, kapitalisme en arbeidersbeweging, waarvan de macht zich hand in hand leken te ontwikkelen, allebei van binnenuit ondermijnd.

Het kapitalisme van zijn kant beleefde zijn laatste glorierijke uren (die in het collectieve geheugen werden gegrift als la belle époque). Hoewel de welvaart op het economisch vlak onaangetast leek, vooral in opkomende machten zoals Duitsland en de Verenigde Staten, was de nadering van zijn historische crisis al voelbaar in de opkomst van imperialisme en militarisme. Zoals Marx vijftig jaar eerder al duidelijk had gemaakt hadden de koloniale markten een fundamentele rol gespeeld in de ontwikkeling van het kapitalisme. Alle ontwikkelde kapitalistische landen, zelfs kleine landen als Nederland en België, hadden een koloniaal rijk verworven als bron van grondstoffen en als afzetgebied voor hun goederenproductie. Maar tegen het eind van de negentiende eeuw was heel de niet-kapitalistische wereld opgedeeld onder de oude burgerlijke naties. Voortaan zou de toegang tot nieuwe afzetmarkten en nieuwe gebieden een conflict met rivalen betekenen. De eerste confrontatie vond plaats tussen Groot-Brittannië en Frankrijk, in september 1898 in Fashoda, waar de twee oudste koloniale machten bijna slaags raakten toen de doeleinden van de eerste (controle over de Boven-Nijl en kolonisatie op een oost-west-as tussen Dakar en Djibouti) de ambities van de laatste blokkeerden (zijn rijk op een noord-zuid-as aaneen te laten sluiten van Cairo tot Kaapstad). Uiteindelijk gaf Frankrijk toe en de twee rivalen vormden de Entente Cordiale tegen een derde bandiet, waarvan de ambities net zo groot waren als zijn koloniale imperium klein was: Duitsland. Het Duitse imperialistische tartte de koloniale bezittingen van de andere Europese machten, en dit zou enkele jaren later gestalte krijgen, met name in het Agadir-incident van 1911 toen een Duits fregat de Franse ambities in Marokko tartte. Het andere aspect van de Duitse koloniale eetlust werd gevormd door de formidabele ontwikkeling van zijn marine, die probeerde de concurrentie met de Britten aan te gaan rond de controle over de zeewegen.

Het andere gegeven in de fundamentele verandering die binnen het kapitalisme rond de eeuwwisseling plaatsvond is het volgende: tegelijkertijd met de vermenigvuldiging van de militaire spanningen en gewapende conflicten, met de heimelijke betrokkenheid van Europese burgerlijke machten, was er enerzijds een aanzienlijke toename van de bewapening van deze machten en werden er anderzijds maatregelen genomen om het aantal militairen op te voeren (zoals met de verlenging van de militaire dienstplicht in Frankrijk: de ‘wet van drie jaar’).

Deze toename van militarisme en imperialistische spanningen, net zoals de grote diplomatieke manoeuvres tussen de belangrijkste Europese naties om hun bondgenootschappen in de oorlogsvoorbereiding te versterken, trokken natuurlijk de aandacht van de partijen van de Tweede Internationale. Deze wijdde tijdens haar Congres van Stuttgart in 1907 een belangrijke resolutie aan de kwestie, waarin een amendement was opgenomen dat met name door Lenin en Rosa Luxemburg was ingediend en waarin wordt gesteld: “Breekt de oorlog toch uit, dan hebben de socialisten de plicht te werken aan de zo snel mogelijke beëindiging ervan, daarbij alleszins gebruikmakend van de economische en politieke crisis die door de oorlog wordt veroorzaakt om het volk wakker te schudden en zo de ondergang van de kapitalistische heerschappij te bespoedigen” (8).

In november 1912 riep de Socialistische Internationale zelfs een buitengewone conferentie (het Congres van Basel) bijeen om de oorlogsdreiging aan de kaak te stellen en het proletariaat op te roepen zich daartegen te mobiliseren. Het manifest van dit congres waarschuwde de bourgeoisie: “De burgerlijke regeringen moeten niet vergeten dat de Frans-Duitse oorlog leidde tot de revolutionaire opstand van de Commune en dat de Russisch-Japanse de revolutionaire krachten in Rusland in beweging bracht. In de ogen van de proletariërs is het crimineel elkaar dood te schieten voor de winst van kapitalisten, of de trots van dynastieën, of de samenzweringen door geheime verdragen”.

Schijnbaar stond de arbeidersbeweging dus klaar om de confrontatie met het kapitalisme aan te gaan als het de oorlogsbarbarij zou ontketenen. Op dat moment bestond er onder de Europese bevolking, en niet alleen in de arbeidersklasse, een wijdverbreid gevoel dat de Socialistische Internationale de enige kracht in de maatschappij was in staat om het uitbreken van de oorlog te voorkomen. Maar net als het kapitalistische systeem van binnenuit was ondermijnd en op het punt stond om de omvang van zijn historische bankroet bloot te leggen, zo was ook de arbeidersbeweging zelf, ondanks de schijnbare kracht van haar machtige vakbonden en het ‘groeiende electorale succes’ van haar partijen, ernstig verzwakt en stond ze op de rand van een catastrofale ineenstorting. Erger nog, deze schijnbare kracht van de arbeidersbeweging vormde juist haar grootste zwakte. De verkiezingsoverwinningen van de socialistische partijen hadden een ongekende stoot gegeven aan democratische en reformistische illusies onder de massa van de arbeiders. Evenzo was de macht van de vakbondsorganisaties, vooral in Duitsland en Groot-Brittannië, in werkelijkheid omgevormd in een instrument ter verdediging van de burgerlijke orde en om de arbeiders te ronselen voor oorlog en wapenproductie (9).

Aan het begin van de zomer van 1914, na de moord op de Oostenrijkse troonopvolger in Sarajevo, groeiden de spanningen in Europa en nam het spookbeeld van de oorlog snel grotere vormen aan. De arbeiderspartijen demonstreerden toen niet alleen hun onmacht maar voor het grootste deel verleenden ze ook steun aan hun eigen nationale bourgeoisie. In Frankrijk en Duitsland bestonden er zelfs directe contacten tussen de socialistische leiders en de regering om te overleggen hoe de arbeiders in de oorlog te betrekken. En zodra de oorlog uitbrak gaven deze partijen eenstemmig hun volledige steun aan de oorlogsinspanningen van de bourgeoisie en slaagden ze erin om de arbeidersmassa’s mee de slepen in de slachtpartij. Terwijl de zittende regeringen de ‘grootsheid’ van hun achtereenvolgende naties bezongen, gebruikten de socialistische partijen argumenten die beter waren toegesneden op hun rol om de arbeiders onder controle te houden. In Frankrijk zeiden ze dat dit geen oorlog was in dienst van burgerlijke belangen, of om Elzas-Lotharingen te heroveren, maar een oorlog om de ‘beschaving’ te beschermen tegen het ‘Duitse militarisme’. Aan de overzijde van de Rijn was het geen oorlog in dienst van het Duitse imperialisme, maar voor ‘democratie en beschaving’, tegen ‘de tirannie van de Tsaristische knoet’. Maar hoewel de woorden verschilden, streefden de socialistische leiders hetzelfde doel na als de bourgeoisie: ‘Nationale eenheid’ om de arbeiders de slachtpartijen in te jagen en ter rechtvaardiging van de staat van beleg, met andere woorden: militaire censuur, verbod op arbeidersstakingen en demonstraties, en van publicaties en bijeenkomsten om de oorlog aan de kaak te stellen.

Het proletariaat bleek het uitbreken van de oorlog dus niet te kunnen voorkomen. Het was een verschrikkelijke nederlaag, maar één die het leed zonder dat het openlijk de strijd met de bourgeoisie was aangegaan. En toch, de strijd tegen de ontaarding van de socialistische partijen, een ontaarding die geleid had tot hun verraad in augustus 1914 en tot het imperialistische bloedbad dat er op volgde, was ruimschoots daarvoor begonnen, rond de eeuwwisseling. Zo had Rosa Luxemburg in de Duitse partij strijd geleverd tegen de revisionistische theorieën van Bernstein die dienden ter rechtvaardiging van het reformisme. Officieel had de partij deze theorieën verworpen, maar een paar jaar later moest ze de strijd opnieuw opnemen, en deze keer niet alleen tegen de rechterzijde maar ook tegen het centrum, hoofdzakelijk vertegenwoordigd door Kautsky, die met radicale taal het opgeven van het revolutionaire perspectief juist toedekte. In Rusland begonnen de bolsjewieken de strijd tegen het opportunisme binnen de sociaal-democratische partijen in 1903, allereerst rondom organisatorische kwesties, vervolgens rondom de aard van de revolutie van 1905 in Rusland en de politiek die daartegenover had moeten worden gevoerd. Maar deze revolutionaire stromingen binnen de Socialistische Internationale bleven over het algemeen uiterst zwak, ondanks dat de congressen van de socialistische partijen en de Internationale hun standpunten vaak overnamen.

Toen het moment van de waarheid was aangebroken bevonden de socialistische militanten die internationalistische en revolutionaire standpunten verdedigden zich in een tragisch isolement, zozeer zelfs dat toen er in 1915 te Zimmerwald in Zwitserland een internationale conferentie tegen de oorlog werd gehouden de vertegenwoordigers (waarbij inbegrepen de elementen van het centrum, die aarzelden tussen de standpunten van de linker- en rechterzijde), zoals Trotski opmerkte, in vier taxi’s pasten. Dit verschrikkelijke isolement weerhield hen er niet van de strijd voort te zetten, ondanks de repressie die over hen neerdaalde (in Duitsland werden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, de twee belangrijkste leiders van de internationalistische groep Spartacus opgesloten in de gevangenis en een militaire fort).

De verschrikkelijke beproevingen van de oorlog, de moordpartijen, de honger, de meedogenloze uitbuiting in de fabrieken aan het thuisfront, dat alles begon de arbeiders, die zichzelf in 1914 zo gemakkelijk naar de slachtbank hadden laten leiden, te ontnuchteren. De redevoeringen over ‘democratie’ en ‘beschaving’ begonnen vals te klinken tegen de achtergrond van de vreselijke barbarij waarin Europa werd ondergedompeld en van de onderdrukking van iedere poging tot arbeidersstrijd. Zo kwam het Russische proletariaat, met de opgedane revolutionaire ervaring van 1905, in februari 1917 in opstand tegen de oorlog en honger. Het zette de resoluties van de Congressen van Basel en Stuttgart van Socialistische Internationale in daden om. Lenin en de Bolsjewieken begrepen dat het uur van de revolutie had geslagen en zij riepen de arbeiders op om geen genoegen te nemen met de val van het Tsarisme en de instelling van een ‘democratische’ regering. Ze moesten zich voorbereiden op de omverwerping van de bourgeoisie en de greep naar de macht door de Sovjets (de arbeidersraden) als voorspel van de wereldrevolutie. Dit is het vooruitzicht dat in 1917 werkelijkheid werd in Rusland. De nieuwe macht riep het wereldproletariaat onmiddellijk op zijn voorbeeld te volgen, een eind te maken aan de oorlog en het kapitalisme omver te werpen. We zouden kunnen zeggen dat de bolsjewiki, tezamen met alle revolutionairen in andere landen, het wereldproletariaat opriepen om een nieuwe afspraak met de geschiedenis te maken, na die van 1914 te zijn misgelopen.

In andere landen volgde de arbeidersklasse het Russische voorbeeld, vooral in Duitsland waar een jaar later de opstand van arbeiders en soldaten het keizerlijke regime van Wilhelm II omverwierp en de Duitse bourgeoisie dwong zich uit de oorlog terug te trekken waarmee een eind werd gemaakt aan meer dan vier jaar van barbarij zoals de mensheid nog nooit had gezien. Maar de bourgeoisie had al haar lesje geleerd uit de nederlaag in Rusland waar de Voorlopige Regering die was ingesteld na de revolutie van Februari 1917, niet in staat bleek om te voldoen aan één van de belangrijkste eisen van de arbeiders: vrede. Onder druk van zijn Franse en Britse bondgenoten had de regering Rusland in oorlog gehouden, wat zowel onder de arbeidersmassa’s als onder de troepen leidde tot een snelle ontgoocheling en radicalisering. De omverwerping van de bourgeoisie en niet enkel het Tsarisme leek voor hen de enige weg om een einde te maken aan de slachtpartij. In Duitsland daarentegen haastte de bourgeoisie zich tijdens de eerste dagen van de revolutie om de oorlog te beëindigen. Het stelde de omverwerping van het keizerlijke regime en het uitroepen van de republiek voor als een beslissende overwinning. Het deed onmiddellijk een beroep op de socialistische partij om de touwtjes in handen te nemen en deze ontving de steun van het congres van arbeidersraden dat nog steeds door deze zelfde socialisten gedomineerd werd. Deze nieuwe regering bood onmiddellijk een wapenstilstand aan bij de bondgenoten van de Entente, dat zonder uitstel werd aangenomen. Bovendien deden de machten van de Entente alles om de Duitse regering te helpen de arbeidersklasse het hoofd te bieden. Daarom gaf Frankrijk snel 16.000 machinegeweren, die het als oorlogsbuit had veroverd, terug aan Duitsland, en die vervolgens zeer nuttig bleken te zijn om de arbeidersklasse te verpletteren.

In januari 1919 deelde de Duitse bourgeoisie, met de socialistische partij op kop een verschrikkelijke klap uit aan het proletariaat. Ze organiseerde welbewust een provocatie, die leidde tot een voortijdige opstand van de arbeiders van Berlijn. De revolutie werd in bloed gesmoord en de belangrijkste revolutionaire leiders (Karl Liebknecht, Rosa Luxemburg en Leo Jogisches) werden vermoord. Desalniettemin waren de Duitse arbeiders nog niet definitief verslagen. Hun revolutiepogingen gingen door tot 1923 (10). Hun pogingen werden echter teniet gedaan, net zoals de machtige klassenbewegingen die in andere landen in dezelfde periode plaatsvonden (met name in Hongarije en Italië in 1919)  (11).

In feite betekende de nederlaag van het proletariaat in Duitsland de nederlaag van de wereldrevolutie hoewel er nog een laatste opstand plaatsvond in China in 1927, die eveneesn in bloed werd gesmoord.

Toen de revolutionaire golf in Europa tot ontwikkeling kwam werd tegelijk in maart 1919 in Moskou de Kommunistische of de Derde Internationale opgericht, die revolutionairen van over de hele wereld bijeenbracht. Op haar oprichtingscongres bestonden er slechts twee grote kommunistische partijen, één in Rusland en één in Duitsland. De laatste was een paar dagen voor de nederlaag van januari 1919 opgericht. De Internationale bevorderde in alle landen de oprichting van kommunistische partijen die het chauvinisme, het reformisme en het opportunisme, die de socialistische partijen helemaal hadden opgeslokt, verwierpen. De kommunistische partijen waren bedoeld om de leiding te vormen van de wereldrevolutie, maar ze werden door de historische omstandigheden waarin ze tot stand kwamen te laat gevormd. Toen de Internationale werkelijk werd opgericht, met andere woorden op haar Tweede Congres in 1920, was het hoogtepunt van de revolutionaire golf al voorbij en was het kapitalisme in staat gebleken om de situatie, zowel economisch als politiek, in handen te nemen. De heersende klasse was er vooral in geslaagd om de prikkel tot revolutie weg te nemen door een eind te maken aan de belangrijkste voedingsbodem ervan, de imperialistische oorlog. Met de nederlaag van de wereldwijde revolutionaire golf waren de partijen van de Kommunistische Internationale, die gevormd waren tegen de ontaarding en het verraad van de socialistische partijen, op hun beurt ook niet in staat aan ontaarding te ontsnappen.

Er zijn verschillende factoren die aan deze ontaarding ten grondslag liggen. De eerste is het feit dat de kommunistische partijen binnen hun gelederen vele ‘centristische’ elementen opnamen die de socialistische partijen hadden verlaten en een revolutionaire fraseologie hadden aangenomen om te profiteren van het geweldige enthousiasme van het proletariaat voor de Russische revolutie. Een andere, nog belangrijker factor bestond uit de ontaarding van de grootste partij van de Internationale, de partij van de bolsjewieken die de Oktoberrevolutie had geleid en die de belangrijkste voorvechter was geweest voor de totstandkoming van de Internationale. De partij van de bolsjewieken werd in toenemende mate opgeslokt door de staat waarvan ze aan het hoofd stond; vanwege het isolement van de revolutie veranderde ze in toenemende mate tot een verdedigster van Russische belangen, ten koste van haar rol als bastion van de wereldrevolutie. Bovendien, omdat er geen ‘socialisme in één land’ kan bestaan en omdat het kapitalisme alleen op wereldschaal kan worden afgeschaft, werd de Russische staat geleidelijk omgevormd tot een verdediger van het Russische nationale kapitaal, een kapitaal waarvan de bourgeoisie hoofdzakelijk bestond uit de staatsbureaucratie en dus de partij. Van revolutionaire organisatie werd de partij van de bolsjewieken dus stukje bij beetje omgevormd tot een burgerlijke en contrarevolutionaire partij, ondanks verzet van een groot aantal echte kommunisten, zoals Trotsky, die de vlag van de wereldrevolutie hoog probeerde te houden. In 1925 aanvaardde de partij van de bolsjewieken, ondanks Trotsky’s oppositie, een programma van ‘opbouw van het socialisme in één land’, een programma dat gepropageerd werd door Stalin en dat een waar verraad aan het proletarisch internationalisme vertegenwoordigde, en dat hij in 1928 opdrong aan de Kommunistische Internationale, waarmee haar doodvonnis was getekend.

Daarna traden de kommunistische partijen, ondanks de reacties en het verzet van een hele reeks van linkerfracties die de één na de ander werden uitgesloten, in dienst van hun achtereenvolgende nationale kapitalen. Van speerpunten van de wereldrevolutie waren de kommunistische partijen speerpunten van de contrarevolutie geworden: de verschrikkelijkste contrarevolutie uit de geschiedenis.

Niet alleen was de arbeidersklasse haar tweede afspraak met de geschiedenis misgelopen, ze ging ook de gruwelijkste periode tegemoet die ze ooit had meegemaakt. Het was, naar de titel van een boek  van Victor Serge, “middernacht in de eeuw”. In Rusland was het kommunistische partijapparaat zowel tot uitbuitende klasse  omgevormd als tot middel ter onderdrukking van de massa van arbeiders en boeren dat zijn weerga niet kende. Buiten Rusland speelden de kommunistische partijen hun contrarevolutionaire rol door in de jaren 1930 het ronselen van het proletariaat voor de Tweede Wereldoorlog voor te bereiden, anders gezegd het antwoord van de bourgeoisie op de terugkeer van de open crisis van het kapitalisme sinds 1929.

Deze open crisis en de verschrikkelijke ellende die tijdens de jaren 1930 over de arbeidersmassa’s neerdaalde hadden juist een machtige factor kunnen zijn in de radicalisering van het wereldproletariaat, en in de ontwikkeling van zijn bewustzijn dat het kapitalisme omvergeworpen moest worden. Maar het proletariaat zou deze derde afspraak met de geschiedenis ook mislopen.

De situatie van de arbeidersklasse in Duitsland, de meest geconcentreerde en ervaren in de wereld, in een land dat een sleutelrol speelt in de proletarische revolutie, was vergelijkbaar met die in Rusland. Net zoals in Rusland was de arbeidersklasse in Duitsland de weg van de revolutie ingeslagen, en haar nederlaag was daarom des te verschrikkelijker. De Duitse revolutie werd niet verpletterd door de Nazi’s, maar door de ‘democratische’ partijen, en de socialistische partij voorop. Juist omdat het proletariaat deze nederlaag had geleden, waren de nazi’s, die op dat moment het best beantwoordde aan de economische en politieke behoeften van de bourgeoisie, in staat om het werk van links af te maken. Hun terreur vernietigde de geringste aanzet tot proletarische strijd, en ronselde de arbeiders met voornamelijk dezelfde middelen voor de oorlog.

In de landen van West-Europa echter, daar waar het proletariaat geen revolutiepoging had ondernomen en dus geen fysieke verplettering had ondergaan, was terreur niet de meest geëigende methode om de arbeiders de oorlog in te jagen. De bourgeoisie moest teruggrijpen op misleidingen vergelijkbaar met die waarvan ze zich bediende voor de Eerste Wereldoorlog. De stalinistische partijen speelden hier hun burgerlijke rol op een voorbeeldige wijze. In naam van de verdediging van de ‘democratie’ en het ‘socialistische vaderland’ tegen het fascisme, voerden ze de arbeidersstrijd systematisch inaar impasses waarmee de strijdbaarheid en het moreel van het proletariaat werden uitgeput.

Het moreel was al sterk aangetast door het mislukken van de wereldrevolutie in de loop van de jaren 1920. Na een periode van enthousiasme voor het idee van de kommunistische revolutie hadden veel arbeiders zich afgewend van het revolutionair perspectief. Eén van de redenen voor hun ontmoediging bestond uit de vaststelling dat de maatschappij die in Rusland was geschapen niet het paradijs was zoals de stalinisten beweerden en dat maakte het gemakkelijk voor de socialistische partijen om ze weer in hun schoot te laten terugkeren. Het grootste deel van hen die nog wilden geloven in een revolutionair perspectief raakte verstrikt in de netten van de stalinistische partijen die beweerden dat de overwinning van de revolutie afhankelijk was van de ‘verdediging van het socialistische vaderland’ en van de overwinning op het fascisme in Italië en Duitsland.

Een sleutelmoment in deze ontsporing van het wereldproletariaat werd gevormd door de oorlog in Spanje, die in het geheel geen revolutie was, maar juist deel uitmaakte van de militaire, diplomatieke en politieke voorbereiding van de Tweede Wereldoorlog.

Over heel de wereld wilden de arbeiders solidariteit betuigen met hun broeders in Spanje die spontaan in opstand waren gekomen tegen de fascistische putsch van 18 juli 1936. Dit werd opgevangen in de ronseling voor de Internationale Brigades (hoofdzakelijk geleid door stalinisten), in de eis van ‘wapens voor Spanje’ (in werkelijkheid voor het burgerlijke Frente Popular, het ‘volksfront’), en in anti-fascistische demonstraties die het juist mogelijk maakten om de arbeiders van de ‘democratische’ landen te ronselen voor de oorlog tegen Duitsland.

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was de veronderstelde kracht van het proletariaat (de machtige vakbonden en arbeiderspartijen) zijn grootste zwakheid gebleken. Hetzelfde scenario werd voor de Tweede Wereldoorlog uitgevoerd, hoewel de acteurs een beetje verschilden. De grote kracht van de ‘arbeiders’-partijen (de stalinistische partijen en socialistische partijen, verenigd in het anti-fascistische bondgenootschap), de grote ‘overwinningen’ op het fascisme in West-Europa, het zogenaamde ‘socialistische vaderland’, het waren allemaal tekenen van de contrarevolutie, van een ongekende zwakheid van het proletariaat. Een zwakheid waardoor het, aan handen en voeten gebonden, zou worden overgeleverd aan het tweede imperialistische bloedbad.

Het proletariaat geconfronteerd met de Tweede Wereldoorlog

De gruwelen van de Tweede Wereldoorlog overtroffen ruimschoots die van de Eerste. Het kapitalisme zonk verder weg in zijn verval en in een nieuwe barbarendom. Maar in tegenstelling tot wat er gebeurde in 1917-1918 was het niet het proletariaat dat er een eind aan maakte. De oorlog ging door totdat één van de twee imperialistische kampen het andere verpletterde. Niet dat een proletarisch antwoord tijdens deze wereldwijde slachtpartij volkomen ontbrak. In de loop van 1943 kwam er een brede stakingsbeweging op gang in het industriële noorden van Mussolini’s Italië die de heersende machten van de bourgeoisie dwongen om Mussolini aan de kant te schuiven en in zijn plaats een pro-geallieerde admiraal te benoemen: Badoglio. Eveneens ontstond er in verschillende Duitse steden aan het eind van 1944 en het begin van 1945 oproer tegen honger en de oorlog. Toch was er tijdens de Tweede Wereldoorlog niets dat vergelijkbaar was met de opstanden die plaatsvonden tijdens de Eerste. Om verschillende redenen. Op de eerste plaats omdat de bourgeoisie, wijzer geworden door de ervaring van de Eerste Wereldoorlog, het proletariaat zorgvuldig niet alleen fysiek, maar ook en vooral ideologisch verpletterde voordat ze de Tweede Wereldoorlog ontketende. Dat verschil komt onder andere daarin tot uiting dat terwijl de socialistische partijen de arbeidersklasse bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verraadden, de kommunistiche partijen dit verraad al lang voor het uitbreken van de Tweede hadden gepleegd. Een gevolg daarvan was dat het proletariaat over geen enkele revolutionaire stroming  meer beschikte, terwijl tijdens de Eerste Wereldoorlog de meeste militanten die de kommunistische partijen zouden gaan vormen al lid waren van de socialistische partijen. Tijdens de gruwelijke contrarevolutie van de jaren 1930 was er maar een handjevol militanten over dat kommunistische standpunten bleef verdedigen, en het  was afgesneden van iedere directe band met een arbeidersklasse die volslagen onderworpen was aan de burgerlijke ideologie.

Het was onmogelijk dat ze nog enig werk verrichtten binnen de partijen die invloed hadden op de arbeidersklasse, zoals de revolutionairen dat tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden kunnen doen. Niet alleen omdat ze uit de partij waren gestoten, maar ook omdat er in deze partijen geen sprankje proletarisch leven meer bestond. Wie bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog ferm aan revolutionaire standpunten had vastgehouden, zoals Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, vond  steeds meer gehoor voor hun propaganda  onder de militanten van de sociaal-democratie naarmate die door de oorlog van hun  illusies werden benomen. Binnen de kommunistische partijen was zoiets niet mogelijk: vanaf het begin van de jaren 1930 werden ze volslagen onvruchtbare grond voor de ontwikkeling van enig proletarisch en internationalistisch gedachtegoed. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de arbeidersklasse geheel en al in de val gelopen van de anti-fascistische ideologie, en de invloed van de kleine revolutionaire groepen die hun internationalistische beginselen bleven verdedigen had nauwelijks enige betekenis.

De andere reden voor de afwezigheid van ook maar de minste proletarische opleving tijdens de Tweede Wereldoorlog was dat de wereldbourgeoisie, na de ervaring van de Eerste Wereldoorlog, systematische voorzorgsmaatregelen nam om iedere opstand in de verslagen landen, waar de bourgeoisie het kwetsbaarst was, te voorkomen. In Italië bracht de bourgeoisie de opstand bijvoorbeeld onder controle door een taakverdeling tussen het Duitse leger, dat onmiddellijk het noorden van Italië bezette en er de macht van Mussolini herstelde, en de geallieerden in het zuiden aan land waren gekomen. In het noorden herstelde de Duitse legers de orde met zoveel wreedheid dat de arbeiders die tijdens de bewegingen aan het begin van 1943 het meest op de voorgrond waren gekomen gedwongen onder te duiken, waardoor ze, afgesneden van hun klassenbasis, gemakkelijke prooien werden van de anti-fascistische ideologie en die van de ‘nationale bevrijding’. Tegelijkertijd onderbraken de geallieerden hun opmars naar het noorden om Italië ‘in zijn sop te laten gaarkoken’ (naar de woorden van Churchill), teneinde het vuile werk van de onderdrukking van de arbeiders over te laten aan het ‘kwaadaardige’ Duitsland, en de democratische krachten, en dan vooral de stalinistische partij, in de gelegenheid te stellen een ideologische greep op de arbeidersklasse te verkrijgen.

Deze tactiek werd ook toegepast in Polen, waar Stalin, toen de opstand in Warschau uitbrak, het Rode Leger een paar kilometer buiten Warschau pas op de plaats liet maken. Het Duitse leger smoorde de opstand in bloed en maakte de stad met de grond gelijk. Toen het Rode Leger Warschau enkele maanden later binnentrok, werden de arbeiders van deze stad die het nog problemen hadden kunnen veroorzaken, ontwapend en uitgeroeid.

In Duitsland zelf belastten de geallieerden zichzelf met de verplettering van iedere poging tot opstand van de arbeiders door een walgelijke bombardementscampagne op arbeiderswijken uit te voeren (de bombardementen op Dresden, op 13 en 14 februari 1945 veroorzaakten meer dan 250.000 doden, drie keer zoveel als in Hirosjima). Bovendien weigerden de geallieerden in te gaan op het aanbod van wapenstilstand zoals dat werd gedaan door verschillende delen van de Duitse bourgeoisie en door militairen van naam zoals Maarschalk Rommel en Admiraal Canaris, de chef van de geheime dienst. Voor de overwinnaars kon er geen sprake van zijn Duitsland enkel aan de Duitse bourgeoisie  over te laten, zelfs niet aan anti-nazi-fracties. De ervaring van 1918, waarbij de regering die het keizerlijke regime afloste de grootste problemen ondervond om de orde te herstellen, stond nog in het geheugen gegrift van de burgerlijke politici. Daarom besloten de overwinnaars de regering van het overwonnen Duitsland direct in handen te nemen en over te gaan tot een militaire bezetting tot de laatste centimeter van het Duitse territorium. Het proletariaat van Duitsland, deze reus die een baken voor het wereldproletariaat was geweest en dat tussen 1918 en 1923 de kapitalistische wereld op zijn grondvesten deed schudden, was nu neergeslagen, verbrijzeld, versnipperd, teruggebracht tot een massa van arme stakkers, die door de puinhopen struinden op zoek naar hun doden en wat familiespullen en die voor hun voedsel en voortbestaan waren overgeleverd aan de welwillendheid van de ‘veroveraars’. In de overwinnende landen waren veel arbeiders toegetreden tot het ‘Verzet’  in de illusie, verspreid door de stalinistische partijen, dat de gewapende strijd tegen het nazisme het voorspel zou vormen tot de omverwerping van de bourgeoisie. De werkelijkheid was heel anders. In de landen die onder de heerschappij van de Sovjet-Unie kwamen werden de arbeiders ertoe aangespoord om de stalinistische regimes te ondersteunen (zoals tijdens de staatsgreep van 1948 in Praag) die zich, toen ze eenmaal aan de macht waren, beijverden om de arbeiders te ontwapenen en de ergste terreur over hen uit te oefenen. In de landen die door de Verenigde Staten werden gedomineerd, zoals Frankrijk en Italië, riepen de meeregerende stalinistische partijen de arbeiders op hun wapens in te leveren omdat de eerste taak niet uit de revolutie bestond maar uit de ‘nationale wederopbouw’.

Europa was veranderd in één reusachtige puinhoop, waar honderden miljoenen proletariërs leefden onder omstandigheden en een uitbuiting die nog veel erger waren dan tijdens de Eerste Wereldoorlog, terwijl de honger voortdurend knaagde en het kapitalisme zijn barbarendom  meer dan ooit tentoonspreidde. Zo kon de arbeidersklasse niet meer kracht opbrengen om strijd van enige betekenis te leveren tegen de kapitalistische heerschappij. De Eerste Wereldoorlog had miljoenen arbeiders overtuigd van het internationalisme, de Tweede had ze in de diepten geworpen van het meest verwerpelijke chauvinisme, van de jacht op ‘moffen’ en ‘collaborateurs’.

Het proletariaat had het dieptepunt bereikt. Wat het te horen kreeg, en waarvan het dacht dat het zijn grootste ‘overwinning’ was – de overwinning van de democratie over het fascisme – vormt juist zijn gruwelijkste historische nederlaag. Het overwinningsgevoel dat het bekroop, het geloof dat deze ‘overwinning’ zou leiden tot de ‘heilige deugden’ van de burgerlijke democratie, van dezelfde democratie die hem had meegesleurd in twee imperialistische slachtpartijen en die zijn revolutie aan het begin van de jaren 1920 had verpletterd, die euforie vormde de beste waarborg voor de kapitalistische orde. En in de periode van wederopbouw, die van economische ‘hausse’ na de oorlog, stelde de tijdelijke verbetering van zijn levensomstandigheden het ook niet in staat de werkelijke omvang in te schatten van de nederlaag die het had geleden.

Opnieuw was het proletariaat een afspraak met de geschiedenis misgelopen. Maar deze keer niet omdat hij te laat was gekomen of slecht voorbereid: hij was volslagen afwezig van het historisch toneel.

In het tweede deel van dit artikel zullen we zien hoe het proletariaat erin slaagde om op het toneel terug te keren, maar ook hoe lang zijn weg nog is.

Fabienne.

Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 103, vierde kwartaal 2000.


(1) Voor een inleiding tot Bordiga, zie ons artikel: Het debat met de BIPR, in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 103.

(2) Het communistisch manifest, Amsterdam, Pegasus, p. 40.

(3) Het communistisch manifest, t.a.p., p. 55. Deze zin uit het manifest dient ook als conclusie in deel1 van Het kapitaal.

(4) De 18e Brumaire van Louis Boneparte, Amsterdam, Pegasus, p. 23. De uitdrukking aan het eind van het citaat is een toespeling op een fabel van Esopus, waarin iemand opschept over een geweldige sprong die hij ooit op het eiland Rhodes maakte en waarbij een toehoorder antwoordde: “Hier is Rhodus, spring hier”.

(5) Orde heerst in Berlijn, in Gesammelte Werke, deel 4, Berlin, Dietz Verlag, 1974, p. 536-537.

(6) Het communistisch manifest, t.a.p., p. 41.

(7) Lenin beschreef op een pakkende manier de voorwaarden voor de revolutie: “Wat zijn in het algemeen gesproken, de kenmerken van een revolutionaire toestand? We vergissen ons zeker niet, wanneer we de volgende drie voornaamste kenmerken geven: 1. Voor de heersende klassen is het onmogelijk hun heerschappij ongewijzigd te handhaven; de een of andere crisis van de ‘bovenste lagen’, een crisis van de politiek van de heersende klasse, die een scheur doet ontstaan waardoor de ontevredenheid en de verbolgenheid van de onderdrukte klasse een uitweg zoekt. Voor het uitbreken van een revolutie is het in de regel niet voldoende dat de ‘onderste lagen’ niet op de oude manier ‘willen leven’, noodzakelijk is bovendien dat de ‘bovenste lagen’ op de oude manier ‘niet kunnen leven’. 2. De nood en ellende van de onderdrukte klassen nemen op buitengewone wijze toe. 3. Ten gevolge van de bovengenoemde oorzaken is er een aanzienlijke toenemende activiteit van de massa’s die zich in ‘vreedzame’ tijden rustig laten uitplunderen, maar in stormachtige tijden zowel door de hele crisistoestand als door de ‘bovenste lagen’ zelf tot een zelfstandig historisch optreden gedreven worden.” (Lenin, Het bankroet van de Tweede Internationale, in Keuze uit zijn werken, deel II, Moskou, Progres, 1973, p. 171).

(8) Passage geciteerd in de Resolutie over het standpunt ten opzichte van socialistische stromingen en de conferentie van Bern van het Eerste Congres van de Kommunistische Internationale.

(9) Rosa Luxemburg drukte dit idee helder uit toen ze schreef: “In Duitsland hebben gedurende vier decennia op het parlementaire vlak slechts ‘overwinningen’ gekend; we vlogen letterlijk van de ene overwinning naar de andere. En de uitkomst bij de grote historische test op 4 augustus 1914 bestond uit een vernietigende politieke en morele nederlaag, een ongehoorde ineenstorting, een bankroet zonder weerga.” (Orde heerst in Berlijn, in Gesammelte Werke, deel 4, t.a.p., p. 537).

(10) Zie onze artikelenreeks over de Duitse revolutie in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 81-99.

(11) Zie ons artikel Lessen uit de gebeurtenissen van 1917-1923: De eerste revolutionaire golf van het wereldproletariaat, in Internationale Revue, Engels- Frans- en Spaantalige uitgave, nr. 80, eerste kwartaal 1995.

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Marxisme: de theorie van de revolutie [10]

Bij het aanbreken van de éénentwintigste eeuw: Waarom het proletariaat het kapitalisme nog niet omvergeworpen heeft (deel 2)

  • 2322 keer gelezen

De nieuwe eeuw zal beslissend zijn voor de geschiedenis van de mensheid. Als de heerschappij van het kapitalisme over de planeet voortduurt zal de maatschappij voor 2100 in een totaal barbarendom gestort zijn, een barbarendom waarnaast die van de twintigste eeuw een lichte hoofdpijn zal lijken, en die haar zal terugvoeren naar het stenen tijdperk of haar volledig zal vernietigen. Daarom zal, als er nog een toekomst bestaat voor de mensheid, deze geheel en al in handen liggen van het wereldproletariaat dat door de revolutie de omverwerping kan bewerkstelligen van de heerschappij van een kapitalistische productiewijze die door zijn historische crisis verantwoordelijk is voor het gehele huidige barbarendom. Om deze taak te vervullen zal het proletariaat in de toekomst in staat moeten zijn om de kracht te vinden waaraan het hem tot nu toe heeft ontbroken.

In het eerste deel van dit artikel hebben we getracht te begrijpen waarom de eerdere revolutionaire pogingen van het proletariaat mislukten, met name de grootste daarvan die in 1917 in Rusland begon. We hebben duidelijk gemaakt dat, door de verschrikkelijke nederlaag die hij als gevolg van deze poging had geleden, hij ook de andere afspraken met de geschiedenis misliep: de grote crisis van het kapitalisme in de loop van de jaren 1930 en de Tweede Wereldoorlog. Met name als gevolg van de laatste legden we er de nadruk op: “Het proletariaat had het dieptepunt bereikt. Wat het te horen kreeg, en waarvan het dacht dat het zijn grootste ‘overwinning’ was – de overwinning van de democratie over het fascisme – vormt in feite zijn gruwelijkste historische nederlaag. Het overwinningsgevoel dat het bekroop, het geloof dat deze ‘overwinning’ zou leiden tot de ‘heilige deugden’ van de burgerlijke democratie, van dezelfde democratie die hem had meegesleurd in twee imperialistische slachtpartijen en die zijn revolutie aan het begin van de jaren 1920 had verpletterd, die euforie vormde de beste waarborg voor de kapitalistische orde.”

In Europa, het belangrijkste slagveld van zowel revolutie als wereldoorlog, had de geallieerde overwinning de arbeidersstrijd enkele jaren verlamd. Terwijl de maag van de arbeiders leeg was hadden zij hun hoofd vol van euforie over de ‘overwinning’. Bovendien vormde de staatskapitalistische politiek, die alle Europese regeringen voerden, een extra instrument om de arbeidersklasse te misleiden. Deze politiek beantwoordde fundamenteel aan de behoeften van het Europese kapitalisme, waarvan de economie verwoest was door de oorlog. De nationalisaties, evenals een bepaald aantal ‘sociale’ maatregelen (zoals het meer in staatshanden brengen van de gezondheidszorg), waren zuiver kapitalistische maatregelen. Ze maakten het mogelijk om de wederopbouw van een productief vermogen, dat totaal verwoest was en in complete chaos verkeerde, beter te plannen en te coördineren. Tegelijkertijd stonden ze een efficiënter beheer van de arbeidskracht toe. Zo hadden de kapitalisten er bijvoorbeeld alle belang bij om over arbeiders te beschikken die in goede gezondheid waren, vooral op een moment dat er van hen een buitengewone productie-inspanning gevraagd werd, tegen de achtergrond van de hachelijkste levensomstandigheden en een schaarste aan arbeidskracht. Maar deze kapitalistische maatregelen werden voorgesteld als ‘arbeidersoverwinningen’, niet alleen door de stalinistische partijen die de volslagen verstaatsing van de economie op hun programma hadden staan, maar ook door de sociaal-democratische partijen en met name door de ‘arbeiderspartij’ in Groot-Brittannië. Dat verklaart waarom in alle Europese landen de linkse partijen, de stalinistische partijen daarbij inbegrepen, vertegenwoordigd waren in de regeringen, hetzij in coalities met ‘democratische’ rechtse partijen (zoals de christen-democratie in Italië), hetzij aan het hoofd van de regering (in Groot-Brittannië was het de Labour-arbeidersafgevaardigde Attlee die in juli 1945 Churchill als eerste minister verving, ondanks de reusachtige populariteit van de laatste en de onschatbare diensten die hij aan de Engelse bourgeoisie had verleend).

Maar na verloop van twee jaar, toen de beloften van een ‘betere toekomst’, die de socialistische en stalinistische partijen hadden gedaan om de meest ondraaglijke offers op te leggen, niet waren nagekomen, begonnen de arbeiders de strijd aan te gaan. In Frankrijk bijvoorbeeld dwong de staking in de grootste fabriek van het land, Renault, in de lente van 1947 de stalinistische partij (wiens leider Maurice Thorez de arbeiders in alle sectoren eerder onophoudelijk had opgeroepen om ‘eerst te werken’ en dan pas eisen te stellen) om de regering te verlaten. Vervolgens liet deze partij, door middel van de vakbond die onder haar hoede stond, de CGT, een hele reeks van stakingen uitbreken om de arbeiders hun woede te laten afreageren voordat ze er zelf door kon worden verrast, maar ook en vooral om druk uit te oefenen op de andere delen van de bourgeoisie opdat deze in de regering opnieuw gebruik zouden maken van haar diensten. Maar de andere burgerlijke partijen hielden zich doof. Ze hadden geen enkele vrees wat betreft de loyaliteit van de stalinisten in de verdediging van het nationale kapitaal tegen de arbeidersklasse. Ondertussen was de Koude Oorlog begonnen en in de landen van West-Europa hadden de belangrijkste delen van de bourgeoisie zich achter de Verenigde Staten geschaard. Trouwens, in alle andere landen waar de stalinistische partijen deelnamen aan de regering, maakten ze zich meester van de macht als ze zich in de Russische bezettingszone bevonden of werden ze uit de regering gegooid als ze zich in de Westerse bezettingszone bevonden.

Vanaf dat moment begonnen de levensomstandigheden van de arbeiders in West-Europa een kleine verbetering door te maken. Dat had natuurlijk niets te maken met de een of andere vrijgevigheid van de bourgeoisie. In werkelijkheid stroomden de miljarden dollars van het Marshall-plan binnen om de bourgeoisie van West-Europa stevig te hechten aan het Amerikaans blok en om de invloed te ondermijnen van stalinistische partijen die sindsdien de leiding van de arbeidersstrijd op zich namen.

In de landen van Oost-Europa, die niet profiteerden van het Amerikaanse manna omdat de stalinistische partijen het op bevel van Moskou hadden afgewezen, duurde het langer voordat de situatie zich een beetje verbeterde. De arbeiderswoede kon zich echter niet op dezelfde manier uiten. De eerste tijd werden de arbeiders opgeroepen de kommunistische partijen te steunen die hen gouden bergen beloofden, des te meer omdat ze niet alleen deel uitmaakten van de regeringen die tijdens de ‘Bevrijding’ waren gevormd (zoals in het merendeel van de Westerse landen) maar zich zelfs aan het hoofd van de regering stelden met de steun van het ‘Rode Leger’ en de ‘burgerlijke’ partijen uitschakelden. Het bedrog dat men de arbeiders voorhield was dat van de ‘opbouw van het socialisme’. Dit bedrog had een zeker succes, zoals bijvoorbeeld in Tsjecho-Slowakije waar de ‘coup van Praag’ van februari 1948, dat wil zeggen de greep naar de macht door de stalinisten, door de arbeiders met veel sympathie werd begroet.

Maar heel snel werden in de ‘volksdemocratieën’ het brute geweld en de repressie de belangrijkste middelen van controle over de arbeidersklasse. Zo werd de arbeidersopstand die in 1953 in Oost-Berlijn en in talloze andere steden van de Russische bezettingszone tot ontwikkeling kwam in bloed gesmoord door Russische pantserwagens (1). En hoewel de arbeiderswoede die zich in Polen begon te manifesteren in de grote staking van Poznan van 1956 onschadelijk werd gemaakt door de terugkeer van Gomulka (een stalinistisch leider die in 1949 uit de partij was gezet op beschuldiging van ‘titoïsme’ en die van 1951 tot 1955 gevangen zat) als staatshoofd op 21 oktober 1956, werd de opstand van de Hongaarse arbeiders, die enkele dagen later begon, vanaf 4 november op een wrede manier onderdrukt door Russische tanks, wat 25.000 doden en 160.000 vluchtelingen tot gevolg had (2).

Het oproer van de arbeiders van 1953 en van 1956 in de ‘socialistische’ landen vormde een duidelijk bewijs voor het feit dat deze landen niets ‘des arbeiders’ hadden. Toch gebruikten alle delen van de bourgeoisie hetzelfde bedrog om te verhinderen dat de proletariërs de ware lering uit deze gebeurtenissen zouden trekken.

In de landen van het Oostblok vormde de ‘kommunistische’ propaganda, de voortdurende verwijzing door de stalinistische leiders naar het ‘marxisme’ en naar het ‘proletarisch internationalisme’, het beste middel om de arbeiderswoede af te leiden van een klassenperspectief en de illusies van de proletariërs in de burgerlijke democratie en het nationalisme te versterken. Zo trok op 17 juni 1953 een reusachtige stoet arbeiders van Oost-Berlijn over de grote ‘Unter den Linden-laan’ naar het westen van de stad. Het doel van deze stoet bestond uit het zoeken naar solidariteit bij de arbeiders van West-Berlijn, maar de illusie dat de Westerse autoriteiten de arbeiders van Oost-Berlijn te hulp zouden komen bestond eveneens. Deze autoriteiten doopten, nadat ze hun sector hadden afgesloten, met al het cynisme dat hen kenmerkt het westelijke deel van ‘Unter den Linden’ vervolgens om tot de ‘Strasse des 17. Juni’. Ook de eisen van de Poolse arbeiders van 17 juni 1956 waren, hoewel ze duidelijk economische aspecten bevatten, sterk gekleurd door democratische en vooral nationalistische en religieuze illusies. Daardoor verkreeg Gomulka, die zich voordeed als een ‘patriot’ die het hoofd wist te bieden aan Rusland en die bij zijn terugkeer aan de macht kardinaal Wyszynski (die sinds september 1953 was vastgezet in een klooster) vrijliet, aan het eind van 1956 opnieuw controle over de situatie. In Hongarije bleef de arbeidersopstand, ofschoon ze er in slaagde zich te organiseren in arbeidersraden, ook sterk gekleurd door democratische en nationalistische illusies. Bovendien begon de opstand na de bloedige onderdrukking van een manifestatie, die bijeengeroepen was door studenten die in Hongarije een koers zoals die van Polen eisten. De maatregelen, die Imre Nagy (een oude stalinist die in april 1955 als partijleider van zijn post was ontheven door de ‘harde’ tendens) doorvoerde hadden tot doel deze illusies uit te buiten om de touwtjes weer in handen te nemen: de vorming van een coalitieregering en de aankondiging van de terugtrekking van Hongarije uit het Warschaupact. Maar voor de Sovjet-Unie was deze laatste maatregel onaanvaardbaar en ze besloot om haar tanks in te zetten.

De interventie van de Russische troepen verschafte duidelijk extra voedsel aan het nationalisme in de landen van Oost-Europa. Van deze gebeurtenis werd overvloedig gebruikt gemaakt in de propaganda van de ‘democratische’ en pro-Amerikaanse sectoren van de bourgeoisie van West-Europa, terwijl de stalinistische partijen van deze landen in hun propaganda de opstand van de arbeiders van Hongarije voorstelden als een chauvinistische, of ‘fascistische’ beweging in dienst van het Amerikaanse imperialisme.

Zo vormde gedurende de hele periode van de ‘Koude Oorlog’, en zelfs toen deze na 1956 werd vervangen door de ‘vreedzame coëxistentie’, de verdeling van de wereld in twee blokken een instrument van de eerste orde om de arbeidersklasse te misleiden. In de jaren 1930 had, zoals we in het eerste deel van dit artikel hebben gezien, de vereenzelviging van het kommunisme met de stalinistische Sovjet-Unie een grote ontmoediging veroorzaakt in sommige delen van de arbeidersklasse, die geen maatschappij ‘à la Sovjet-Unie’ wilden en die zich opnieuw tot de sociaal-democratische partijen hadden gewend. Tegelijkertijd volgde de meerderheid van de arbeiders die bleven hopen op een proletarische revolutie de stalinistische partijen. Die partijen beriepen zich in hun politiek op verdediging van het ‘socialistische vaderland’ en de ‘antifascistische’ strijd, die hen in staat hadden gesteld de arbeiders voor de Tweede Wereldoorlog te ronselen. In de jaren 1950 werd dezelfde politiek gebruikt om de arbeidersklasse te verdelen en te verwarren. Een deel van hen wilde niets meer weten van het kommunisme (dat vereenzelvigd werd met de Sovjet-Unie), terwijl het andere deel onderworpen bleef aan de ideologische heerschappij van de stalinistische partijen en zijn vakbonden. Zo werd vanaf de Koreaanse oorlog de botsing tussen Oost en West gebruikt om de verschillende sectoren van de arbeidersklasse tegen uit te spelen en miljoenen arbeiders werden ertoe overgehaald om zich in naam van ‘de strijd tegen het imperialisme’ achter het Sovjetkamp te scharen. De Franse kommunistische partij en de Vredesbeweging die onder haar controle stond organiseerden op 28 mei 1952 bijvoorbeeld een grote manifestatie in Parijs tegen de komst van de Amerikaanse generaal Ridgway, commandant van de Amerikaanse troepen in Korea. Daar Rigdway (feitelijk onterecht) werd beschuldigd van het gebruik van bacteriologische wapens, klaagde de manifestatie, die tienduizenden arbeiders omvatte (hoofdzakelijk militanten van de PCF), hem aan als ‘Ridgway-de-Pest’ en eiste dat Frankrijk de NAVO zou verlaten. Er waren zeer gewelddadige botsingen met de politie en de nummer twee van de PCF, Jacques Duclos, werd gearresteerd. De vastberadenheid van de PCF om de confrontatie met de politie aan te gaan en de arrestatie van haar ‘historische’ leider gaf opnieuw een ‘revolutionair’ imago aan een partij die vijf jaar eerder nog de paleizen en ministeries van de burgerlijke Republiek bevolkte. Tegelijkertijd vormden de koloniale oorlogen een extra gelegenheid om de arbeiders van hun klassenterrein af te leiden in naam van, alweer, de ‘strijd tegen het imperialisme’ (en niet de strijd tegen het kapitalisme), waarin de Sovjet-Unie werd voorgesteld als kampioen van de ‘rechten en vrijheid van de volkeren’.

Dit soort van campagnes werd in de jaren 1950 en 1960 in talrijke landen voortgezet, vooral tijdens de oorlog in Vietnam waarin de Verenigde Staten zich vanaf 1961 volop begaf.

Als er één land is waar de verdeling van de wereld in twee blokken aanzienlijk door woog, waar de contrarevolutie zich met heel bijzondere omvang manifesteerde, dan is dat wel Duitsland. Het proletariaat van dit land had meerdere decennia de voorhoede van het wereldproletariaat gevormd. De arbeiders van de hele wereld waren zich ervan bewust dat het lot van de revolutie in Duitsland zou worden beslecht. Dat bleek duidelijk tussen 1919 en 1923. De nederlaag van het proletariaat van dit land besliste over de nederlaag van het wereldproletariaat. En de verschrikkelijke contrarevolutie die daarna over haar was neergedaald in de vorm van het nazisme vormde met het stalinisme de duidelijkste uiting van de contrarevolutie die de arbeiders van alle landen teisterde.

Na de Tweede Wereldoorlog heeft de tweedeling van Duitsland, waarbij de delen elk toebehoorden aan één van de twee grote imperialistische blokken, het mogelijk gemaakt om aan de twee kanten van het IJzeren Gordijn, het bewustzijn van de arbeidersmassa’s te vernietigen waardoor van het Duitse proletariaat op het vlak van de strijdbaarheid en het bewustzijn voor meerdere tientallen jaren niet de voorhoede maar de achterhoede van het proletariaat van Europa werd gemaakt.

Toch bestond in deze hele periode de belangrijkste factor waardoor de arbeidersklasse werd verlamd en waardoor zij onderworpen bleef aan de ideologie van het kapitalisme uit de ‘welvaart’ van het systeem met de wederopbouw van de economieën die door de oorlog waren verwoest.

Tussen het einde van de jaren 1940 en het midden van de jaren 1960 kende het wereldkapitalisme wat de economen en burgerlijke politici de ‘dertig glorieuze jaren’ hebben genoemd – want ze gaan uit van de periode van 1945 tot 1975 (een jaar dat gekenmerkt werd door een zeer ernstige wereldrecessie) – zonder rekening te houden met de moeilijkheden die zich al in 1967 en 1971 hadden voorgedaan.

We zullen hier nóch de redenen van de snelle economische groei van deze jaren onderzoeken nóch de factoren die er een eind aan maakten. Dit hebben we al in vele artikelen in deze Internationale Revue gedaan (3). Wat belangrijk is om vast te stellen is dat de open crisis die zich vanaf 1967 ontwikkelde (vertraging van de wereldeconomie, recessie in Duitsland, devaluatie van de Pond Sterling, toename van de werkloosheid) andermaal het marxisme bevestigde dat:– altijd aankondigde dat het kapitalisme niet in staat was zijn economische tegenstellingen, die in laatste instantie verantwoordelijk zijn voor de stuiptrekkingen van de twintigste eeuw (en vooral voor de twee wereldoorlogen), definitief te boven te komen;– de perioden van welvaart van het kapitalisme altijd beschouwde als perioden waarin dit systeem een steviger politieke en sociale basis had (4);– het perspectief van een proletarische revolutie altijd baseerde op het bankroet van de kapitalistische productiewijze (5).

Zo kon de ideologische onderwerping van de arbeidersklasse aan het kapitalisme, het geheel van de misleidingen die de massa’s arbeiders afhielden van iedere vraagstelling over het kapitalisme, alleen te boven worden gekomen met de beëindiging van de naoorlogse ‘hausse’.

Dat is precies wat er in 1968 gebeurde.

Het einde van de contrarevolutie

Eind 1967, toen de burgerlijke ideologen niet ophielden de glorie van de kapitalistische economie te bejubelen en sommigen, hoewel die zich beriepen op de revolutie en zelfs het marxisme, over niets anders meer spraken dan over de vermogen van de burgerlijke maatschappij om de arbeidersklasse te ‘integreren’ (6), en toen zelfs groepen die voortkwamen uit de Kommunistische Linkerzijde die waren voortgekomen uit de zich ontaardende Derde Internationale geen eind aan de tunnel zagen, publiceerde het kleine tijdschrift Internacionalismo (dat later een publicatie van de IKS in Venezuela werd) een artikel getiteld 1968, een nieuwe stuiptrekking van het kapitalisme begint. Het artikel werd als volgt besloten:

“We zijn geen profeten, en beweren dan ook niet dat we kunnen voorspellen wanneer en hoe gebeurtenissen zich in de toekomst zullen afspelen. Maar van één ding zijn we bewust overtuigd: het proces waarin het kapitalisme nu is gestort kan niet meer worden tegengehouden met hervormingen, devaluaties of andere economische maatregelen en het leidt regelrecht naar de crisis. En we zijn er eveneens van overtuigd dat het tegenoverliggende proces, dat van een ontwikkeling van de strijdbaarheid waarvan we nu getuige zijn, de arbeidersklasse zal voeren naar een bloedige en directe strijd voor de vernietiging van de burgerlijke staat.”

De enige, maar grote verdienste van onze kameraden die dit artikel publiceerden was dat ze trouw bleven aan datgene wat het marxisme had geleerd en dat enkele maanden later op magistrale wijze werd bevestigd. Zo barstte in mei 1968 in Frankrijk de grootste staking in de geschiedenis uit, waarbij het grootste aantal arbeiders ooit (bijna 10 miljoen) tegelijkertijd het werk neerlegde.

Een gebeurtenis van een dergelijk omvang betekende een fundamentele verandering in de maatschappij ontwikkeling: de verschrikkelijke contrarevolutie die aan het eind van de jaren 1920 over de arbeidersklasse neerdaalde en na de Tweede Wereldoorlog nog twee decennia voortduurde was aan zijn eind gekomen. En dat werd wereldwijd al snel bevestigd door een hele reeks ongekend belangrijke gevechten, zoals die tientallen jaren lang niet waren vertoond:– de Italiaanse hete herfst van 1969, die massale strijd in de belangrijkste industriële centra liet zien en uitdrukkelijk de vakbondsinkadering op de helling zette;– de arbeidersopstand in Cordoba in Argentinië in datzelfde jaar;– de massale arbeidersstakingen aan de Baltische kust in Polen in de winter van 1970-1971;– de talrijke andere gevechten in de daaropvolgende jaren in praktisch alle Europese landen en vooral in Engeland (het oudste kapitalistische land ter wereld), in Duitsland (het machtigste land van Europa en baken voor de arbeidersbeweging sinds de tweede helft van de negentiende eeuw) en zelfs in Spanje (toentertijd nog onderworpen aan de wrede dictatuur van Franco).

Tegelijk met de opleving van de arbeidersstrijd kwam het idee van de revolutie weer sterk naar voren, een thema dat door talloze arbeiders in strijd werd bediscussieerd, vooral in Frankrijk en in Italië waar de meest massale bewegingen hadden plaatsgevonden. Dit ontwaken van het proletariaat uitte zich ook in een groeiende belangstelling voor de revolutionaire gedachte, voor de teksten van Marx en Engels en de marxistische geschriften, met name die van Lenin, Trotsky en Rosa Luxemburg, maar ook voor die van de militanten van de Kommunistische Linkerzijde, zoals Bordiga, Gorter en Pannekoek. Deze belangstelling concretiseerde zich in het ontstaan van een hele reeks kleine groepen, die probeerden om zich de standpunten van de Kommunistische Linkerzijde eigen te maken en zich te laten inspireren door haar ervaring.

We gaan hier geen schets geven van de ontwikkeling van arbeidersstrijd sinds 1968, noch van de groepen die zich beriepen op de Kommunistische Linkerzijde (7). Daarentegen zullen we proberen duidelijk te maken waarom de voorspelling uit 1967 van onze kameraden uit Venezuela na drie decennia nog niet is uitgekomen, namelijk de voorspelling dat er “een bloedige en directe strijd voor de vernietiging van de burgerlijke staat” zou uitbreken.

De hindernissen die het proletariaat in de afgelopen dertig jaar op haar pad is tegengekomen zijn door onze organisatie geleidelijk duidelijk gemaakt. Het deel dat nu volgt is dan eigenlijk ook niet meer dan een korte samenvatting van wat wij bij andere gelegenheden naar voren hebben gebracht.

De eerste reden voor de huidige erg lange weg naar de kommunistische revolutie is van objectieve aard. De revolutionaire golf die in 1917 begon en die zich vervolgens uitbreidde naar talloze landen was een reactie op de plotselinge en drastische verslechtering van de levensomstandigheden van de arbeidersklasse: de wereldoorlog. Er was geen drie jaar voor nodig om het proletariaat, dat totaal verblind door de leugens van de bourgeoisie met ‘de bloemen op het geweer’ de oorlog was binnengegaan, de ogen te openen en het hoofd weer op te heffen tegenover het barbarendom waarmee het in de loopgraven werd geconfronteerd en aan de verschrikkelijke uitbuiting die het in het achterland onderging.

De objectieve reden voor de ontwikkeling van de arbeidersgevechten vanaf 1968 wordt gevormd door de verslechtering van de economische toestand van het kapitalisme, dat door zijn open crisis gedwongen was om de levensomstandigheden van de arbeidersklasse steeds meer aan te vallen. Maar in tegenstelling tot de jaren 1930, toen de bourgeoisie de controle over de economische situatie totaal verloor, ontwikkelt de huidige open crisis zich niet binnen enkele jaren maar doorloopt hij een proces van verschillende decennia. Dit geleidelijke ontwikkeling van de crisis vloeit voort uit het feit dat de heersende klasse lering heeft getrokken uit de voorbij ervaring en een hele reeks van systematische maatregelen heeft genomen om het afdalen in de afgrond te ‘beheren’ (8). Dat verandert niets aan het onoplosbare karakter van de kapitalistische crisis, maar het stelt de heersende klasse wel in staat de aanvallen op de arbeidersklasse in ruimte en tijd te spreiden, en tegelijkertijd gedurende een hele tijd zelfs in haar eigen ogen te verbergen dat er geen uitweg uit de crisis is.

De tweede factor waardoor de lengte wordt verklaard van de weg van de arbeidersklasse naar de revolutie bestaat uit de ontwikkeling door de heersende klasse van een hele reeks van politieke manoeuvres die de strijd moeten uitputten en de bewustwording tegengaan.

In grote lijnen kan men de verschillende strategieën van de bourgeoisie sinds 1968 als volgt samenvatten:– geconfronteerd met een eerste opleving van de arbeidersstrijd waardoor ze duidelijk verrast werd speelde de bourgeoisie de kaart van ‘het linkse alternatief’ uit. Ze riep de arbeiders op van strijd af te zien om de linkse partijen in staat te stellen een andere economische politiek te voeren waarmee de crisis opgelost zou kunnen worden;– nadat deze politiek de strijdbaarheid van de arbeiders enige tijd verlamde bracht het ontstaan van een nieuwe strijdgolf vanaf 1978 (Groot-Brittannië kende bijvoorbeeld in 1979 met 29 miljoen stakingsdagen de grootste strijdbaarheid sinds 1926) de bourgeoisie van de belangrijkste industriële landen (in het bijzonder van Engeland, Verenigde Staten, Duitsland en van Italië) ertoe de kaart van links in de oppositie uit te spelen, waarbij de zogenaamde arbeiderspartijen en de vakbonden die onder hun controle stonden een radicalere taal aansloegen, bestemd om de arbeidersstrijd van binnenuit te saboteren;– deze politiek verklaart voor een groot deel de teruggang in de arbeidersstrijd vanaf 1981, maar kon de omvangrijke heropleving van de strijd niet verhinderen die zich vanaf de herfst van 1983 ontwikkelde (de overheidssector in België, en daarna in Nederland, de mijnwerkersstaking in Engeland in 1984, de algemene staking in Denemarken in 1985, de massale stakingen in België in de lente van 1986, stakingen van de spoorwegarbeiders in Frankrijk aan het eind van 1986, een reeks van stakingen in Italië in 1987, met name in het onderwijs, enzovoort).

Het belangrijkste kenmerk van deze bewegingen, die een diepgaande bewustwording binnen de arbeidersklasse vertaalden, was het groeiende probleem van de klassieke vakbonden om de strijd onder controle te houden. Daardoor was de bourgeoisie gedwongen om steeds vaker gebruik te maken van organen die zich voordeden als niet-vakbeweging of zelfs anti-vakbeweging (zoals de ‘coördinaties’ in Frankrijk en in Italië in 1986-1988), maar die in werkelijkheid alleen maar structuren van de ‘vakbondsbasis’ zijn.

Gedurende deze hele periode voerde de bourgeoisie een hele reeks van manoeuvres uit die bedoeld waren om de arbeidersstrijd in te dammen en de bewustwording van het proletariaat af te remmen. Maar in deze arbeidersvijandige politiek werd ze aanzienlijk gesteund door de ontwikkeling van een nieuw verschijnsel, de ontbinding van de kapitalistische maatschappij. De historische opleving van het proletariaat aan het eind van de jaren 1960 had de bourgeoisie verhinderd haar eigen antwoord op de crisis van haar systeem te formuleren, dat wil zeggen een nieuwe imperialistische wereldoorlog (zoals de crisis van 1929 uitliep op de tweede wereldslachting). Maar zolang het kapitalisme niet was omgewenteld kon het proletariaat niet verhinderen dat alle kenmerken van het verval van het systeem steeds verder tot ontwikkeling kwamen:

“De geschiedenis ging ondanks die tijdelijke blokkering van de wereldsituatie gewoon verder. Twintig jaar lang bleef de maatschappij de opeenstapeling van alle karaktertrekken ondergaan van het verscherpte verval door de verdieping van de economische crisis, terwijl de heersende klasse juist iedere dag meer haar onvermogen bewees om daaraan iets te verhelpen. Het enige dat die klasse de maatschappij kan voorhouden is het van dag tot dag en stukje bij beetje volhouden, zonder hoop de onontkoombare ineenstorting van de kapitalistische productiewijze af te wenden. Beroofd van ieder historisch project – zelfs van het meest suïcidaire, een wereldoorlog – dat in staat zou zijn haar krachten te mobiliseren, kan de kapitalistische maatschappij niet anders dan ter plekke wegrotten, afzinken in een vergevorderde sociale ontbinding, in de veralgemeende wanhoop.” (9).

Toen het kapitalisme in verval in zijn ultieme fase terechtkwam, die van de ontbinding, heeft het gedurende de jaren 1980 een toenemend negatief gewicht op de arbeidersklasse uitgeoefend:

“De ideologische ontbinding tast natuurlijk eerst en vooral de kapitalistenklasse zelf aan en als weerslag daarvan ook de kleinburgerlijke lagen, die over geen enkele zelfstandigheid als klasse beschikken. We kunnen zelfs zeggen dat die zich heel goed met de ontbinding kunnen vereenzelvigen, rekening houdend met het feit dat hun specifieke situatie, hun gebrek aan toekomst als klasse, perfect aansluit bij de belangrijkste oorzaak van de ideologische ontbinding: het ontbreken van elk onmiddellijk perspectief voor de maatschappij als geheel. Alleen het proletariaat draagt een perspectief voor de mensheid in zich en bijgevolg is het grootste verzetsvermogen tegenover deze ontbinding te vinden in de rangen van het proletariaat. Toch blijft het proletariaat er niet van gespaard doordat het voortdurend in aanraking komt met de kleinburgerij die er de belangrijkste drager van is. De verschillende elementen die de kracht van de arbeidersklasse uitmaken komen in rechtstreekse confrontatie met de verschillende ideologische aspecten van deze ontbinding:– collectieve actie en solidariteit raken in conflict met de atomisering, met het ‘ieder voor zich’, het ‘redde wie zich redden kan’;– de behoefte aan organisatie botst op de sociale ontbinding, op het uiteenvallen van de betrekkingen die ten grondslag liggen aan elk sociaal leven:– het vertrouwen in de toekomst en in eigen kracht wordt voortdurend ondermijnd door de algemene wanhoop die de maatschappij geleidelijk in zijn greep krijgt, het nihilisme en het ‘no future’;– het bewustzijn, de helderheid, de samenhang en eenheid van het denken, de drang naar theoretisch begrip moeten zich moeizaam een weg banen tussen de vlucht in hersenschimmen, drugs, sekten, mysticisme, het afwijzen van overdenking en de vernietiging van de denkwereld waardoor ons tijdperk wordt gekarakteriseerd.”

“Een van de factoren waardoor deze toestand verslechtert is gelegen in het feit dat een groot deel van de jonge arbeidersgeneratie de plaag van de werkeloosheid ondergaat zonder zelfs maar de mogelijkheid te hebben gehad om in gezelschap van kameraden tijdens het werk en in de strijd te ervaren wat het collectieve leven van de arbeidersklasse inhoudt. Hoewel deze werkloosheid, als direct resultaat van de huidige crisis, op zichzelf geen uiting van de ontbinding is, dan heeft hij in deze bijzondere fase van het verval gevolgen die een belangrijk bestanddeel van de ontbinding worden. Werkloosheid maakt over het algemeen duidelijk dat het kapitalisme de arbeiders geen zekere toekomst kan bieden. Maar ze is nu ook een krachtige factor in de ‘lompenproletarisering’ van sommige delen van de klasse, vooral onder jonge arbeiders. Dit bedreigt de huidige en toekomstige politieke capaciteiten van de klasse. Tijdens heel de jaren 1980 hebben we een voortdurende stijging van de werkloosheid gezien, maar ook een volledige afwezigheid van belangrijke werklozenbewegingen, of pogingen daartoe. In de jaren 1930, in het midden van de contrarevolutie was het proletariaat met name in de Verenigde Staten wèl in staat deze vorm van strijd aan te gaan. Dit bewijst hoe groot de druk is die de werkloosheid door de ontbinding oplegt aan de ontwikkeling van het proletarisch bewustzijn.” (10).

In de context van de moeilijkheden waarop de arbeidersklasse in haar bewustwordingsproces stuitte vond in 1989 een historisch belangrijke gebeurtenis plaats, die zelf een manifestatie was van de ontbinding van het kapitalisme, de ineenstorting van de stalinistische regimes in Oost-Europa, die door alle delen van de bourgeoisie werden voorgesteld als ‘socialistisch’:

“De huidige gebeurtenissen rammelen de zogenaamde ‘socialistische landen’ door elkaar, in feite is het Russische blok al verdwenen, het stalinisme is definitief bankroet op economisch, politiek en ideologisch vlak. Dit is, samen met de internationale terugkeer van het proletariaat aan het eind van de jaren 1960, het belangrijkste historische feit sinds de Tweede Wereldoorlog. Een gebeurtenis van dit formaat kan niet zonder weerklank blijven, en inderdaad vindt het zijn weerklank al in het bewustzijn van de arbeidersklasse, eens te meer omdat het een ideologisch en politiek systeem betreft dat meer dan een halve eeuw lang door alle delen van de bourgeoisie ‘socialistisch’ of als ‘van de arbeidersklasse’ is genoemd.

Met het stalinisme verdwijnt het symbool en de speerpunt van de ergste contrarevolutie uit de geschiedenis.

Maar dit betekent niet dat de ontwikkeling van het bewustzijn van het wereldproletariaat hierdoor wordt vereenvoudigd. Integendeel. Zelfs met zijn doodsstrijd verleent het stalinisme nog een laatste dienst aan de heerschappij van het kapitaal; terwijl het tot ontbinding komt verpest het lijk de atmosfeer die het proletariaat inademt. Voor de heersende delen van de bourgeoisie zijn de definitieve ineenstorting van het stalinisme, de ‘liberale’, ‘democratische’ en nationalistische beweging die nu in Oost-Europese landen optreden, een gulden gelegenheid om hun mystificatiecampagnes nog eens te lanceren en te versterken.

De vereenzelviging die systematisch wordt aangebracht tussen kommunisme en stalinisme, deze leugen die duizendmaal herhaald wordt, en nu meer dan ooit, de leugen dat de proletarische revolutie alleen in een ramp kan eindigen, zal geruime tijd invloed hebben op de arbeidersklasse. We moeten dus een tijdelijke teruggang in het bewustzijn van het proletariaat verwachten. De tekenen van deze invloed zijn nu al zichtbaar in het wederom versterken van de positie van de vakbonden. Terwijl de aanhoudende en de steeds krachtiger brute aanvallen die het kapitalisme wel op het proletariaat moet loslaten de arbeiders zal dwingen de strijd aan te gaan, zal dit aanvankelijk niet resulteren in een groter vermogen binnen de klasse om het bewustzijn te ontwikkelen. Vooral de reformistische ideologie zal in de komende periode zwaar doorwegen op de strijd en dit zal de actie van de vakbeweging vereenvoudigen.” (11).

Deze voorspelling, die we deden in oktober 1989 werd in de loop van de jaren 1990 volledig bevestigd.

De teruggang van het bewustzijn binnen de arbeidersklasse manifesteerde zich in een verlies aan vertrouwen in haar eigen kracht en heeft een algemene teruggang in de strijdbaarheid veroorzaakt waarvan we op het moment van dit schrijven nog steeds de effecten kunnen zien.

In 1989 omschreven we de voorwaarden waaronder de arbeidersklasse deze teruggang kon omkeren:

“Gegeven het historisch belang van de gebeurtenissen die hem veroorzaken, gaat de huidige terugslag voor het proletariaat – hoewel dit de historische koers niet ter discussie stelt, het algemeen perspectief van klassenconfrontaties – veel dieper dan die welke gepaard ging met de nederlaag van 1981 in Polen. Dit gezegd hebbende kunnen we niet van te voren de reële omvang of duur ervan voorzien. Vooral het ritme van de ineenstorting van het Westerse kapitalisme – dat we nu kunnen zien versnellen, in het perspectief van een nieuwe en open recessie – zal een beslissende factor zijn voor het bepalen van het moment waarop het proletariaat zijn mars naar revolutionair bewustzijn weer kan voortzetten. Door alle illusies over het ‘herstel’ van de wereldeconomie weg te vagen, door de leugen bloot te leggen van het ‘liberale’ kapitalisme als oplossing voor het bankroet van het zogenaamde ‘socialisme’, door het historisch bankroet van het geheel van de kapitalistische productiewijze aan te tonen en niet allen van de stalinistische vorm ervan, zal de verscherping van de kapitalistische crisis het proletariaat er uiteindelijk weer toe brengen zich te richten op het vooruitzicht van een nieuwe maatschappij en zijn strijd steeds meer in dit perspectief te zien.” (12).

En inderdaad werden de jaren 1990 gekenmerkt door het vermogen van de wereldbourgeoisie, vooral van haar belangrijkste fractie, die van de Verenigde Staten, het ritme van de crisis te vertragen en zelfs de illusie te scheppen dat er een ‘einde aan de tunnel’ zou komen. Een van de belangrijkste oorzaken van het huidige niveau van strijdbaarheid van de arbeidersklasse, en eveneens van de problemen om het zelfvertrouwen en bewustzijn te ontwikkelen, is gelegen in de illusies die het kapitalisme wist te scheppen over de ‘voorspoed’ van zijn economie.

Daarbovenop is er nog een ander, meer algemeen gegeven dat een verklaring vormt voor de problemen met de huidige politisering van het proletariaat, een politisering die het in staat stelt, al is het maar in embryonale vorm, de inzet te begrijpen van de strijd die het levert om die te laten gedijen en te versterken:

“Om alle gegevens van de huidige en de komende periode te begrijpen dienen ook de kenmerken in overweging te worden genomen van het proletariaat dat nu de strijd levert:– het is samengesteld uit arbeidersgeneraties die nog geen nederlaag hebben geleden, zoals de generaties die in de jaren 1930 en tijdens de Tweede Wereldoorlog volwassen werden; daardoor en doordat de bourgeoisie ze nog geen beslissende nederlaag heeft kunnen toebrengen is hun strijdbaarheid nog onaangetast;– deze generaties profiteren van een onomkeerbaar afslijten van de grote misleidingen (het vaderland, de democratie, het antifascisme, de verdediging van de Sovjet-Unie), die het in het verleden mogelijk maakten de arbeiders te ronselen voor de imperialistische oorlog.

Deze twee wezenlijke kenmerken maken duidelijk waarom de huidige historische koers naar klassenconfrontaties leidt en niet naar de imperialistische oorlog. Maar wat momenteel de kracht van het proletariaat uitmaakt vormt tezelfdertijd zijn zwakheid: het feit dat alleen de generaties die geen nederlaag hebben meegemaakt in staat waren om de weg naar de klassengevechten terug te vinden zorgt ervoor dat er tussen deze generaties en de generatie die de laatste beslissende gevechten in de jaren 1920 hebben geleverd een enorme kloof bestaat die het huidige proletariaat duur komt te staan:– een aanzienlijke onwetendheid over het eigen verleden en de lering die daaruit kan worden getrokken;– vertraging bij de vorming van de revolutionaire partij.

Deze kenmerken verklaren in het bijzonder de ontwikkeling van de huidige arbeidersstrijd met horten en stoten. Ze stellen ons in staat om de momenten van gebrek aan zelfvertrouwen te begrijpen van een proletariaat dat zich niet bewust is van de kracht die het tegenover de bourgeoisie kan vertegenwoordigen. Ze laten eveneens de lengte van de weg zien die voor het proletariaat ligt en dat het de revolutie alleen zal kunnen volbrengen als het de ervaringen van het verleden bewust heeft verwerkt en zijn klassenpartij heeft opgericht.

Met de historische opleving van het proletariaat aan het eind van de jaren 1960 werd de vorming van de partij op de dagorde gezet, maar dat kon niet worden gerealiseerd vanwege:– het gat van een halve eeuw dat ons scheidt van de oude revolutionaire partijen;– het verdwijnen of min of meer uitgesproken wegkwijnen van de linkerfracties die daarruit waren voortgekomen;– het wantrouwen van veel arbeiders ten opzichte van iedere politieke organisatie (of die nu burgerlijk of proletarisch is) [...], de vertaling van een historische zwakheid van het proletariaat met betrekking tot de noodzakelijke politisering van zijn strijd.” (13).

Zo zien we hoelang voor het proletariaat de weg is die naar de kommunistische revolutie leidt. Diepgang en duur van de contrarevolutie, haast volledige verdwijning van zijn kommunistische organisaties, ontbinding van het kapitalisme, ineenstorting van het stalinisme, het vermogen van de heersende klasse om de neergang van zijn economie onder controle te houden en er illusies over te verspreiden. Het lijkt erop dat het proletariaat in de laatste dertig jaar, en zelfs sinds de jaren 1920, bij de voortgang op zijn pad werkelijk niets bespaard is gebleven.

De ware aard van de moeilijkheden van het proletariaat op weg naar de revolutie

Aan het eind van het eerste deel van dit artikel maakten we gewag van de verschillende afspraken met de geschiedenis die het proletariaat in de loop van de twintigste eeuw misliep: de revolutionaire golf die een einde maakte aan de Eerste Wereldoorlog en die uitliep op een nederlaag, de ineenstorting van de wereldeconomie vanaf 1929, en de Tweede Wereldoorlog. We zagen ook dat het proletariaat de afspraak die hij op het einde van de jaren 1960 met de geschiedenis had niet misliep, maar tegelijkertijd hebben we de vele hindernissen gezien waarop het sindsdien is gestoten en die zijn gang naar de proletarische revolutie zozeer hebben vertraagd.

De revolutionairen van de negentiende eeuw, te beginnen met Marx en Engels, dachten dat de revolutie in de loop van diezelfde eeuw zou kunnen plaatsvinden. Ze hebben zich vergist en waren ook de eersten om hun vergissing toe te geven. In feite bestonden de materiële voorwaarden voor de proletarische revolutie pas aan het begin van de twintigste eeuw, iets wat bevestigd werd door de eerste imperialistische wereldslachting. Op hun beurt dachten de revolutionairen van het begin van de twintigste eeuw dat met het bestaan van de objectieve voorwaarden de kommunistische revolutie in de loop van diezelfde eeuw zou plaatsvinden. Ook zij hebben zich vergist. Als men het geheel van de historische gebeurtenissen die tot nu toe verhinderden dat de revolutie plaatsvond de revue laat passeren dan kan met het gevoel krijgen dat ‘het proletariaat weinig geluk heeft gehad’, dat hij geconfronteerd werd met een reeks van catastrofes en ongunstige omstandigheden, die echter geen van allen onvermijdelijk waren. Het is waar dat al deze feiten niet van te voren vaststonden, en er was maar weinig voor nodig of de geschiedenis was anders verlopen. De revolutie in Rusland bijvoorbeeld had heel goed door de Witte Legers kunnen worden verpletterd: dat zou de ontwikkeling van het stalinisme hebben voorkomen dat de ergste vijand van arbeidersklasse in de twintigste eeuw was en de gruwelijkste stoottroep van contrarevolutie uit de geschiedenis terwijl de negatieve gevolgen ervan zich meer dan tien jaar na haar verdwijning nog steeds doen gevoelen. Het was a priori ook niet onvermijdelijk dat de geallieerden de Tweede Wereldoorlog wonnen, waardoor voor lange tijd met kracht van de democratische ideologie overeind kon worden gehouden, die in de meest ontwikkelde landen het kommunistisch bewustzijn van het proletariaat efficiënt vergiftigd. Een andere uitkomst van de oorlog waarbij het stalinisme het conflict niet had overleefd was ook mogelijk geweest, waarmee was voorkomen dat de tegenstelling tussen de blokken kon worden voorgesteld als een botsing tussen kapitalisme en socialisme. We zouden dan ook geen ineenstorting van het ‘socialistische’ blok hebben gekend, waarvan de schadelijke ideologische gevolgen nu zo zwaar drukken op de arbeidersklasse.

Dat gezegd hebbende kan de opeenhoping van hindernissen die het proletariaat in de loop van de twintigste eeuw op haar pad vond in haar totaliteit niet worden beschouwd als een eenvoudige opeenvolging van allerlei ‘tegenspoed’, maar fundamenteel als een uiting van de reusachtige opgave die de proletarische revolutie vertegenwoordigt.

Eén aspect van dit probleem wordt gevormd door het vermogen van de bourgeoisie om munt te slaan uit de verschillende situaties die zich voordoen, door deze stelselmatig tegen de arbeidersklasse te keren. Het is het bewijs dat deze klasse, ondanks de buitengewoon lange doodsstrijd van haar productiewijze, ondanks het barbarendom dat zij niet kan voorkomen en dat zich zo’n beetje overal ter wereld ontwikkelt, ondanks de totale verrotting van de maatschappij en de ontbinding van haar ideologie, buitengewoon waakzaam blijft en bewijst over een grootste politieke intelligentie te beschikken als het erom gaat het proletariaat te verhinderen de revolutie naderbij te brengen. Een van de redenen waarom de voorspellingen van de revolutionairen uit het verleden over het moment van de revolutie niet zijn uitgekomen bestaat uit het onderschatten van de kracht van de heersende klasse, vooral van haar politieke intelligentie. Momenteel kunnen de revolutionairen alleen werkelijk bijdragen aan de strijd van het proletariaat voor de revolutie als ze deze politieke kracht van de bourgeoisie – en met name heel het machiavellisme dat ze zo nodig tentoon spreidt – weet in te schatten en de arbeiders waarschuwt voor alle valkuilen die de vijandelijke klasse voor hen graaft.

Maar er bestaat een nog fundamenteler reden voor de reusachtige moeilijkheden van het proletariaat om de revolutie dichterbij te brengen. Dat is een reden die al gesignaleerd was in de zo vaak geciteerde passage uit de tekst van Marx uit De Achttiende Brumaire van Louis Bonaparte:

“Proletarische revoluties daarentegen [...] kritiseren zichzelf gestadig, onderbreken voortdurend hun eigen loop, komen op het schijnbaar volbrachte terug [...] schrikken steeds opnieuw terug voor de ontzaglijke omvang van hun eigen doeleinden, totdat de situatie is geschapen, die elk omkeren onmogelijk maakt, en de omstandigheden zelf roepen: Hic Rhodus, hic salta!” (14).

Eén van de oorzaken van de geweldige problemen die de grote meerderheid van de arbeiders ondervindt om zich tot de revolutie te wenden bestaat inderdaad uit de duizeling die zich van hen meester maakt als ze denken aan de taak die zo reusachtig is dat hij haast onuitvoerbaar lijkt. Inderdaad, de taak die eruit bestaat om de machtigste klasse die de geschiedenis ooit heeft gekend en het systeem dat de mensheid in staat stelde om reusachtige stappen vooruit te doen voor de materiële productie en de beheersing van de natuur omver te werpen lijkt haast onuitvoerbaar. Maar wat de arbeidersklasse het meest doet duizelen is de enorme omvang van de taak die eruit bestaat om een radicaal nieuwe maatschappij op te bouwen, eindelijk verlost van de plagen die de menselijke maatschappij sinds haar ontstaan hebben overstelpt, de schaarste, de uitbuiting, de onderdrukking, de oorlogen.

Toen gevangenen en slaven permanent ketenen aan hun voeten hadden raakten ze vaak zodanig gewend aan deze dwang dat ze zelfs het gevoel hadden niet zonder hun ketenen te kunnen lopen, en soms verzetten ze zich als men ze afdeed. Dat is ongeveer wat er met het proletariaat aan de hand is. Terwijl het in staat is de mensheid te bevrijden ontbreekt het nog aan zelfvertrouwen om bewust de richting in te slaan naar dit doel.

Het moment nadert waarop “de omstandigheden zelf roepen: Hic Rhodus, hic salta!” Als de mensenmaatschappij in de handen blijft van de bourgeoisie, zal ze de volgende eeuw niet halen of slechts aan stukken gescheurd en zonder nog iets menselijks te hebben. Zolang dat uiterste nog niet is bereikt, zolang er nog een kapitalistisch systeem bestaat, zelfs als het is ondergedompeld in de diepste crisis, zolang zal er noodzakelijkerwijs een uitgebuite klasse bestaan, het proletariaat. En bijgevolg bestaat de mogelijkheid dat het, aangespoord door het totale economische bankroet van het kapitalisme, zijn aarzelingen uiteindelijk overwint en de reusachtige taak op zich neemt die het door de geschiedenis is toevertrouwd, de kommunistische revolutie.

 

Fabienne


1. Zie Oost-Duitsland, de arbeidersopstand van juni 1953, in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 15.

 

2. Zie Klassenstrijd in Oost-Europa (1920-1970), in Internationale Revue, Nederlandstalige uitgave, nr. 11.

 

3. Zie ook onze brochure: Crisis en verval van het kapitalisme.

 

4. “Hierdoor werd hem [Marx] uit de feiten zelf volledig duidelijk wat hij tot dan toe uit het onvolledige materiaal a priori had geconstrueerd: dat de wereldhandelscrisis van 1847 de eigenlijke moeder was geweest van de Februari- [Parijs] en Maartrevoluties [Wenen en Berlijn] en dat het midden 1848 weer langzamerhand opgetreden en in 1849 en 1850 weer tot volle bloei gekomen industriële opleving de bezielende kracht vormde van de zich weer versterkende reactie in Europa.” (Friedrich Engels, Inleiding bij Karl Marx, De klassenstrijd in Frankrijk, Pegasus, Amsterdam 1974, p. 9).

 

5. “Een nieuwe revolutie is alleen mogelijk als gevolg van een nieuwe crisis, maar zij zal komen, net zo zeker als de crisis zelf” (Karl Marx, De klassenstrijd in Frankrijk, t.a.p., p. 9 en 155).

 

6. Dit goldt vooral voor Herbert Marcuse, de ideoloog van de studentenrevoltes van de jaren 1960, die meende dat de arbeidersklasse niet langer een revolutionaire kracht kon vormen, en dat de enige hoop op omverwerping van het kapitalisme te vinden was in de marginale lagen zoals de zwarten en studenten in de Verenigde Staten, of de arme boeren in de Derde Wereld.

 

7. We hebben dit al gedaan in vele artikelen in de Internationale Revue. Zie in het bijzonder het Rapport over de klassenstrijd van het Dertiende Congres van de IKS, in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 99.

 

8. Zie onze artikelenreeks: Dertig jaar open crisis van het kapitalisme, in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 96, 97 en 98.

 

9. Kommunistische revolutie of vernietiging van de mensheid, Manifest van het Negende Congres van de IKS. Over deze kwestie, zie in het bijzonder De ontbinding als hoogste stadium van het verval van het kapitalisme, in Internationale Revue, Nederlandstalige uitgaven, nr. 13.

 

10. Ibidem.

 

11. Stellingen over de economische en politieke crisis in de USSR en de Oost-Europese landen, in Internationale Revue, Nederlandstalige uitgave, nr. 12.

 

12. Ibidem.

 

13. Resolutie over de internationale situatie van het Zesde Congres van de IKS, in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 44, en in Wereldrevolutie, nr. 28.

 

14. Karl Marx, De achttiende Brumaire van Louis Bonaparte, Pegasus, Amsterdam 1976, p. 23.

Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 104, eerste kwartaal 2001.

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Marxisme: de theorie van de revolutie [10]

Het anders-globalisme: Een valstrik voor de arbeidersklasse

  • 4870 keer gelezen

Het succes van Europees Sociaal Forum (ESF) dat afgelopen november 2003 in Parijs plaatsvond getuigt afdoend van de gestage toename in de laatste tien jaar van de invloed die de anders-globalistische beweging uitoefent. Na enig gestamel voor een relatief beperkt gehoor (een beperking die eerder beroepsgebonden dan geografisch was omdat het onder academici en ‘denkers’ al snel wereldwijd gehoor vond) heeft de beweging al snel de karaktertrekken aangenomen van een traditionele ideologische beweging: allereerst won het aan populariteit door het radicalisme van de manifestaties van Seattle eind 1999 ter gelegenheid van de top van de Wereld Handelsorganisatie (WHO); daarna door mediafiguren waarbij José Bové bovenaan de erelijst stond, en tenslotte door haar markante en onontkoombare gebeurtenissen: het Sociale Wereldforum (WSF), bedoeld als de tegenhanger van het forum van Davos dat de grote economische wereldleiders bijeenbracht, een WSF dat de eerste drie keer (in 2001, 2002 en in 2003) georganiseerd was in Porto Alegre, de stad die symbool stond voor het ‘zelfbeheer van de inwoners’.

Sinds deze daverende start is de vloedgolf alleen maar groter geworden: de forums ontluiken op alle continenten (de ESF is er het belangrijkste voorbeeld van, maar er hebben ook andere regionale forums plaatsgevonden, onder andere in Afrika). Het WSF gaat op zijn beurt van de ene plaats naar de andere om in 2004 aan te komen in India; de kranten, tijdschriften, vergaderingen en manifestaties vermenigvuldigen zich met verbijsterende snelheid… Het is momenteel nauwelijks mogelijk om zich bezig te houden met sociale vraagstukken zonder onmiddellijk te worden geconfronteerd met een ware stroom van anders-globalistische ideeën.

Een zo sterke opkomst roept onmiddellijk een reeks vragen op: waarom zo snel, zo omvangrijk en zo krachtig? En waarom nu?

Voor de volgelingen van het anders-globalisme is het antwoord eenvoudig: als hun beweging momenteel zo’n succes kent, dan is dat omdat ze een duidelijk antwoord geeft op de problemen die zich in de huidige periode aan de mensheid voordoen. Maar als ze dat zeggen dan moeten ze eerst maar eens uitleggen, onder andere, hoe het mogelijk is dat de media (die voor het grootste deel in handen zijn van dezelfde grote ‘transnationals’ die ze onophoudelijk aan de kaak stellen) zoveel publiciteit geven aan hun woorden en daden.

Het is waar dat het spectaculaire succes van de anders-globalistische beweging voortvloeit uit het feit dat deze beantwoordt aan een werkelijke behoefte, dat zij reële belangen dient. De vraag is dus: wie heeft de anders-globalistische beweging werkelijk nodig? Welke belangen wordt er eigenlijk door verdedigd? Betreft het hier de belangen van verschillende onderdrukte lagen (zoals arme boeren, vrouwen, ‘uitgeslotenen’, arbeiders, gepensioneerden) die ze beweert te verdedigen, óf de belangen van de gepatenteerde voorvechters van de huidige maatschappelijke orde die tenslotte propaganda maken voor het anders-globalisme en het ook financieren?

Eigenlijk bestaat de beste manier om deze vragen te beantwoorden eruit ze naast de huidige ideologische behoeften van de bourgeoisie te leggen. De heersende klasse staat momenteel voor de ontegenzeggelijke noodzaak om de beste manier te vinden waarop zij beslissende slagen kan toebrengen aan het bewustzijn van de arbeidersklasse.

Het eerste gegeven is gelegen in de economische crisis die, alhoewel ze niet nieuw is en al begonnen is aan het einde van de jaren 1960, zo’n dieptepunt heeft bereikt dat de bourgeoisie er niet meer omheen kan om er een enigszins realistische taal erop na te houden. De schaamteloze leugen die was gebaseerd op de tweecijferige groeivoet van de Aziatische ‘draken’ (Zuid-Korea, Taiwan, enzovoort) om de gezonde toestand van het kapitalisme na de ineenstorting van het Oostblok te bewijzen, snijdt geen hout meer: die zogeheten draken spuwen nauwelijks nog vuur uit. Wat betreft de ‘tijgers’ (Thailand, Indonesië, enzovoort), die geacht worden hen te vergezellen, ze brullen niet langer maar zijn overgeleverd aan de welwillendheid van hun schuldeisers. De leugen die er voor in de plaats kwam en die de ‘opkomende landen’ verving door ‘opkomende sectoren’ van de economie onder de titel van ‘nieuwe economie’, hield nog minder lang stand: de onverbiddelijke waardewet bracht de speculatieve geestdrift tot rede, maar het was een hardvochtige rede die het grootste deel van deze ondernemingen aan de grond bracht.

Momenteel is de ‘recessieve context’, waarvan iedere nationale bourgeoisie de oorzaak toeschrijft aan de problemen van de buren, een eufemisme dat de ernst van de economische toestand tot in het centrum van het kapitalisme nauwelijks verhult.

En deze taal wordt eveneens vergezeld van een onophoudelijk hameren op de noodzaak ‘een inspanning te doen’, de ‘broekriem aan te halen’ om snel de welvaart weer terug te brengen. Dat is een min of meer verhulde aankondiging van de aanvallen die de bourgeoisie inzet tegen de arbeidersklasse, aanvallen die harder, omvangrijker zijn en elkaar sneller zullen opvolgen, en die door de ernst van de crisis noodzakelijk zijn geworden om de belangen van de heersende klasse te verdedigen.

Deze aanvallen zullen ongetwijfeld een reactie van het proletariaat teweegbrengen, zelfs als dat, al naar gelang het land en het ogenblik, verschillende vormen aanneemt, en de strijd tot ontwikkeling brengen. Deze bijzondere situatie vormt ook de gist voor een begin van een bewustwording in sommige delen van de arbeidersklasse. Het gaat hierbij niet om een spectaculaire ontwikkeling van het klassenbewustzijn. Desalniettemin rijst er momenteel binnen de arbeidersklasse een hele serie vragen over de werkelijke redenen van de aanvallen die door de bourgeoisie worden doorgevoerd, over de werkelijke economische situatie, maar ook over de ware redenen van de oorlogen die over de hele wereld doorlopend uitbreken, en over de middelen om effectief tegen deze rampen te strijd, en die niet meer zo gemakkelijk kunnen worden weg verklaard als noodlottigheden voortkomend uit de ‘menselijke natuur’.

Deze vraagstelling heeft nog lang niet de omvang bereikt waarop het een bedreiging vormt voor de politieke heerschappij van het kapitalisme. Toch is zij verontrustend en de bourgeoisie kan die beter in de kiem smoren dan tot wasdom laten komen. Deze ongerustheid vormt de achtergrond van het ideologische arsenaal van de anders-globalisering, dat een adequate reactie van de bourgeoisie vormt op de beginnende bewustwording binnen de arbeidersklasse. Men herinnere zich het centrale idee dat na de ineenstorting van het Oostblok en de zogenaamde ‘socialistische’ landen eindeloos werd herhaald: “Het kommunisme is dood, leve het liberalisme! De tijd van de confrontatie tussen twee werelden is voorbij, en dat is des te beter omdat ze een bron van oorlog en ellende was. Voortaan bestaat er één enkele wereld, de enige wereld die mogelijk is, die van het liberale en democratische kapitalisme, en die is een bron van vrede en voorspoed.”

Het zou niet veel tijd kosten voordat deze wereld liet zien dat zij nog altijd in staat was om oorlog te ontketenen, ellende en barbarendom te verspreiden, zelf na het verdwijnen van het vijandelijke ‘Rijk van het Kwaad’ (zoals de voormalige Amerikaanse president Reagan het noemde). En minder dan tien jaar na deze triomf van de enige mogelijke wereld groeit opeens het idee van een ‘andere mogelijke’ wereld, een alternatief voor het liberalisme. De heersende klasse schatte heel goed in wat de effecten op langere termijn zijn van de crisis van zijn systeem op de bewustzijnsontwikkeling van het proletariaat. Ze wist snel een groot en dicht rookgordijn op te trekken waarmee de arbeidersklasse kon worden afgehouden van haar vooruitzicht van een ‘andere wereld’ waarin er, in tegenstelling tot wat de anders-globalisten denken, voor de bourgeoisie geen plaats is.

De grondslagen voor de bewustwording van het proletariaat: waar de bourgeoisie haar aanval op moet richten

Zoals we zagen, is het nauwelijks verwonderlijk dat de vragen, die de zoekenden binnen de arbeidersklasse zich stellen, kunnen worden ingedeeld in drie fundamentele thema’s:

  • hoe staat de wereld er werkelijk voor?
  • welke positief vooruitzicht vloeit daaruit voort?
  • hoe dit vooruitzicht te verwerkelijken?

Deze drie vragen hebben van meet af aan alle aandacht van de arbeidersbeweging opgeëist. De arbeidersklasse kan zich wapenen om het kapitalisme omver te werpen en het kommunisme op te bouwen omdat ze in staat is de dieperliggende oorzaken van de bestaande toestand te begrijpen, omdat ze in staat is te begrijpen dat er tegenover die oorzaken maar één vooruitzicht mogelijk is en omdat ze in staat is daaruit haar eigen historische revolutionaire rol af te leiden.

Bijna twee eeuwen aan ervaring laten zien dat we het vermogen van de bourgeoisie om dit bewustwordingsproces en de daarin vervatte historische gevaren te begrijpen niet mogen onderschatten. Vandaar dat de anders-globalistische ideologie, ondanks haar bonte verschijningsvormen, vooral op deze drie kernthema’s rust.

Het eerste van deze thema’s, de werkelijke toestand van de wereld, laat onmiddellijk zien hoezeer de ideologie van het anders-globalisme integraal deel uitmaakt van de misleidingsstrategie van de bourgeoisie, want de leugens over de economische situatie van het kapitalisme worden geheel en al overgenomen. Voor het anders-globalisme, net als voor alle ulktra-linkse en anarchistische ideologieën, blijft de werkelijkheid van de historische crisis van dit systeem verborgen achter een doorlopende aanklacht tegen de grote ondernemingen. Als een hele regio van de wereld wegzakt in een situatie van economische stagnatie dan wordt de schuld gegeven aan de multinationals. Als de armoede zich uitbreidt tot in het hart van de geïndustrialiseerde landen, dan wordt ook dat toegeschreven aan de winsthonger van de grote ondernemingen. De wereld kent alom oneindige rijkdom met als enige tekortkoming dat diezelfde rijkdom wordt ingepalmd door een harteloze minderheid. In dit schijnbaar samenhangende schema ontbreekt er een fundamenteel element voor wie de ontwikkeling van de toestand in de wereld wil begrijpen: dat is de crisis, de uiteindelijke crisis die het bankroet van het kapitalisme kenmerkt.

Voor de bourgeoisie is het altijd van cruciaal belang geweest om deze werkelijkheid te verbergen, omdat die laat zien dat haar systeem niet eeuwig is, dat hij gedoemd van het historische toneel te verdwijnen. Daarom spreekt ze, als het gaat over de toenemende stuiptrekkingen die haar economie plagen, in termen van ‘een recessieve context’, van ‘een uitweg uit de tunnel’ die oplicht en de toekomst die ons spoedig zal toelachen. Maar sinds deze praatjes aan ons zijn voorgeschoteld zien we de situatie echter alleen maar verslechteren. Dit belet de bourgeoisie niet om te proberen deze leugen een nieuwe glans te geven door hem uit te laten dragen door het anders-globalisme.

Maar dat weerhoudt het anders-globalisme er niet van een alternatief voor het huidige systeem te presenteren. Of, beter gezegd, meerdere alternatieven. Dat is het tweede belangrijke thema waarop haar ideologie is gebaseerd. Ieder onderdeel van deze beweging oefent inderdaad haar eigen kritiek uit op de huidige wereld, lichtelijk verschillend van die van de anderen: nu eens wordt ze gekleurd door ecologische ideeën, dan weer door economische, culturele, voedings- of seksuele bedenkingen... de lijst is lang. Die verschillende kritieken blijven daar niet toe beperkt: elk van hen heeft eigen positieve oplossingen voorhanden. Vandaar dat de anders-globalistische beweging de leuze voert dat ‘andere werelden mogelijk zijn’: van een wereld zonder genetisch gemanipuleerd voedsel tot een zelfbeheerde wereld, met tussendoor het meest klassiek staatskapitalistische.

Het feit dat er zoveel politieke alternatieven naar voren worden gebracht vormt geen enkel gevaar voor de heersende klasse, in de zin dat geen enkele van die alternatieven het kader van de kapitalistische maatschappij overstijgt. Zij vertegenwoordigen slechts min of meer omvangrijke, min of meer utopische aanpassingen van de kapitalistische maatschappij, maar altijd verenigbaar met de heerschappij van de bourgeoisie. Tegenover het slechte functioneren van het systeem houdt de bourgeoisie de arbeidersklasse feitelijk een hele waaier van ‘oplossingen’ voor, die een rookgordijn vormen om zo het enige perspectief te verbergen dat een eind kan maken aan het barbarendom en de ellende: de wegnemen van hun fundamentele oorzaak, het wegkwijnend kapitalisme.

Het derde thema van het anders-globalisme vloeit als vanzelf voort uit de twee voorgaande: nadat de werkelijke oorzaak van de ellende en het barbarendom is verborgen, nadat het enig mogelijke perspectief om daaraan te ontsnappen is verborgen, hoeft alleen nog de kracht te worden verborgen die dat kan bewerkstelligen. Daarom maakt het anders-globalisme propaganda voor een hele scala aan revoltes en protestbewegingen, vaak voortgekomen uit de boerenstand van de Derde Wereld, maar ook van ontwikkelde landen zoals de beweging die wordt aangevoerd door José Bové, en ook uit de kleinburgerlijke lagen die hier of daar overgaan tot een wanhopige aanval op de macht van een corrupte dictatuur of van een bananenrepubliek. Al deze revoltes vormen een duidelijke reactie op, en een afwijzing van de ellende die de crisis over het grootste deel van de mensheid laat neerdalen. Maar geen enkele bevat ook maar de minste vonk die in staat zou zijn de kapitalistische orde te laten exploderen. Integendeel, dergelijk oproer blijft opgesloten in het nationalistische kader en bevat geen enkel constructief alternatief voor de orde waarop het de aanval opent.

Al meer dan anderhalve eeuw heeft de arbeidersbeweging aangetoond dat het proletariaat de enige macht is, die in staat is om de maatschappij werkelijk om te vormen. Ook al is dit niet de enige klasse die opstaat tegen het kapitalistische barbarendom, toch heeft het als enige de sleutel in handen om dat barbarendom te overstijgen. Om dat te bereiken moet het niet alleen zijn internationale eenheid tot stand brengen, maar ook zijn autonomie als klasse tegenover alle andere klassen van de maatschappij. Dat weet de bourgeoisie heel goed. Door deze kleinburgerlijke nationalistische strijd op de voorgrond te plaatsen sluit ze het proletariaat op in een keurslijf, waarin zijn bewustzijn en eigen vooruitzicht niet tot ontwikkelen kunnen komen.

Dit soort van bedrog beantwoordt een gevaar dat de bourgeoisie al lang kent: het proletariaat beschikt over het vermogen om haar systeem, sinds dat aan het begin van de twintigste eeuw in haar vervalperiode terecht kwam, omver te werpen. De heersende klasse heeft dit gevaar sinds de Eerste Wereldoorlog onderkend toen de revolutionaire golf, die in 1917 in Rusland begon, de kapitalistische orde jarenlang bedreigde, vanaf 1919 in Duitsland tot aan 1927 in China. Ze heeft dus niet op het laatste decennium gewacht om haar strijdplan op te stellen. Vandaar dat de arbeidersklasse al meer dan een eeuw ideologische aanvallen heeft moeten verduren, gebaseerd op leugens met betrekking tot de ware aard van de crisis, het kommunistisch perspectief en het vermogen van de arbeidersstrijd. De anders-globalistische vloedgolf is dus geen nieuwigheid in de geschiedenis van het burgerlijke denken tegenover het proletariaat. De kracht ervan duidt evenwel op een wijziging in de ideologische klassenconfrontaties, die het noodzakelijk maakte dat de heersende klasse haar middelen om het proletariaat te bedriegen aanpaste.

De behoefte aan ideologische vernieuwing voor de bourgeoisie ...

“Verander nooit een team dat wint”, plegen sportspecialisten te zeggen. In de grond zijn de burgerlijke misleidingen, die bedoeld zijn om de arbeidersklasse te verhinderen haar revolutionaire bewustzijn te ontwikkelen, altijd van hetzelfde soort omdat ze moeten beantwoorden aan steeds dezelfde behoeften, zoals we hierboven zagen. Traditioneel waren het de linkse partijen, de sociaal-democraten en de stalinisten, die deze misleidingen rondstrooiden om het historische bankroet van de kapitalistische productiewijze te verbergen, om de arbeidersklasse valse alternatieven voor te schotelen en ieder vooruitzicht voor haar strijd te ondermijnen.

Vanaf het einde van de jaren 1960 toen de huidige crisis tot ontwikkeling kwam en vooral toen het wereldproletariaat, na vier decennia van contrarevolutie opnieuw op het historische toneel verscheen (zoals de reusachtige staking van mei 1968 in Frankrijk, de het Italiaanse hete herfst van 1969) is van deze partijen uitvoerig gebruik gemaakt. Tegenover de onstuimige opkomst van de proletarische strijd gingen de linkse partijen ertoe over een ‘regeringsalternatief’ naar voren te schuiven dat geacht werd meer aan de verlangens van de arbeidersklasse te beantwoorden. Eén van de thema’s van dit ‘alternatief’ bestond er uit dat de staat zich veel actiever zouden moeten bemoeien met een economie waarvan de stuiptrekkingen, die in 1967 aan het einde van de wederopbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog waren begonnen, steeds ernstiger werden. Volgens deze partijen moesten de arbeiders hun strijd matigen, ja zelfs opgeven, om hun wil tot verandering op het electorale vlak tot uiting te brengen en deze partijen in staat te stellen tot regeringsdeelname om een politiek te kunnen voeren ten gunste van de belangen van de werkenden. Sindsdien namen de linkse partijen (in het bijzonder de sociaal-democratische partijen, maar ook de zogenaamd kommunistische, zoals die in Frankrijk) aan talrijke regeringen deel om er een politiek te voeren, niet van verdediging van de werkenden, maar van het beheer van de crisis en van de aanval op de levensvoorwaarden van de werkenden. Bovendien heeft de ineenstorting van het Oostblok en de zogenaamd socialistische regimes aan het einde van de jaren 1980 een zware slag toegebracht aan de partijen die zich op deze regimes beroepen; de ‘kommunistische’ partijen hebben het grootste deel van hun invloed, die ze voordien in de arbeidersklasse hadden, verloren.

Nu de arbeidersklasse, geconfronteerd met de verergering van de kapitalistische crisis, er toe wordt aangezet de weg van de strijd weer in te slaan, terwijl er tegelijkertijd in haar midden een begin van overdenking zichtbaar wordt over de inzet van de huidige sociale toestand, hebben de partijen die traditioneel de verdediging van het kapitalisme onder de arbeiders op zich namen, sterk te lijden onder een verlies aan geloofwaardigheid, iets wat voorkomt dat ze dezelfde plaats innemen als in het verleden. Daarom staan ze moment niet op de voorgrond in de grote manoeuvres bedoeld om de onvrede en de vragen van de arbeidersklasse op te vangen. Op dit moment staat het anders-globalisme vooraan op het toneel terwijl zij zich het grootste deel van de thema’s heeft toegeëigend dat in het verleden het wisselgeld van links vormde. Precies daarom kwaken diezelfde partijen (vooral de ‘kommunistische’ partijen) een beetje in de vijver van het anders-globalisme, ook al gebeurt dat op een discrete en ‘kritische’ manier, om deze beweging in de gelegenheid te stellen zich voor te doen als een waarachtige ‘vernieuwer’ (1) en haar niet bij voorbaat in diskrediet te brengen.

Dit opmerkelijke samenvallen van de misleidingen van ‘oud Links’ met die van het anders-globalisme kan aan de hand van enkele van de centrale thema’s van die beweging duidelijk worden gemaakt.

... of hoe de oude façades worden opgekalefaterd

Om een overzicht te geven van de belangrijkste thema’s van het anders-globalisme gaan we uit van de geschriften van ATTAC, die doorgaan voor de belangrijkste ‘theorie’ van deze beweging.

ATTAC (Association pour la Taxation des Transactions financières et l’Aide aux Citoyens) ontstond officieel in juni 1998 nadat er allerlei contacten waren gelegd in reactie op een editoriaal van Ignacio Ramonet in het Franse maandblad Le Monde Diplomatique van december 1997. Tekenend voor het succes van de anders-globalistische beweging is dat ATTAC aan het eind van 2000 meer dan 30.000 leden had. Daaronder bevonden zich meer dan 1000 instellingen (vakbonden, verenigingen, gemeenteraden), een honderdtal Franse parlementariërs, maar meest van al ambtenaren, vooral uit het onderwijs, en vele politieke en artistieke beroemdheden, georganiseerd in 250 plaatselijke comité’s.

Dit machtige ideologische orgaan werd geschapen op basis van het idee van de ‘Tobin-belasting’ dat we te danken hebben aan James Tobin, Nobelprijswinnaar voor de economie. Tobin dacht met een belasting van 0,05% op de valutatransacties deze te kunnen reguleren en speculatieve uitwassen te voorkomen. Volgens ATTAC zou met zo’n belasting fondsen kunnen worden vergaard die vervolgens zouden kunnen worden ingezet voor de ontwikkeling van de arme landen (2).

Waarom zo’n belasting? Precies om deze transacties, en meer in het algemeen van financiële transacties die de globalisering van de economie symboliseren en die, grofweg, de rijken rijker maken en de armen armer, zowel tegen te gaan als er gebruik van te maken (iets wat op z’n minst tegenstrijdig is: waarom zou je de verdwijning willen bewerkstelligen van iets waarvan je gebruik maakt?).

Het uitgangspunt van de analyse van de huidige maatschappij, zoals die gemaakt wordt door ATTAC, is de volgende: “De financiële globalisering vergroot de economische onzekerheid en de maatschappelijke ongelijkheid. Ze gaat voorbij aan en kleineert de keuzemogelijkheid van de volkeren, van de democratische instellingen en de soevereine staten die het algemeen belang vertegenwoordigen. Deze worden vervangen door een zuiver speculatieve logica, die enkel de belangen van transnationale ondernemingen en financiële markten tot uitdrukking brengt.” (3)

Wat is volgens ATTAC de oorsprong van deze economische ontwikkeling? We vinden de volgende antwoorden: “Eén van de opvallendste feiten van het einde van de twintigste eeuw bestond uit de groeiende macht van de financiële wereld binnen de wereldeconomie: dit is het proces van financiële globalisering, het resultaat van een politieke keuze opgelegd door de regeringen van de lidstaten van de G7”. De verklaring voor de verandering die plaatsvond aan het eind van de twintigste eeuw wordt verderop gegeven: “In het kader van het ‘Fordistische’ compromis (4), dat tot aan de jaren 1970 functioneerde, sloten de leiders akkoorden af met de loontrekkenden waarbij een verdeling van de productiviteitstoename binnen de onderneming werd geregeld, waardoor het mogelijk was het verdelen van de toegevoegde waarde veilig te stellen. De opkomst van het aandelenkapitalisme betekende het einde van deze regeling. Het traditionele model, bekend als het stakeholders model, en waarin de onderneming wordt beschouwd als een belangengemeenschap van zijn drie partners, moest plaats maken voor een nieuw model, shareholder-model genaamd, dat absolute voorrang geeft aan de belangen van de houders van het aandelenkapitaal, dat wil zeggen van de fondsen van de onderneming zelf.” (5). Bovendien: “De eerste prioriteit van de ondernemingen, die genoteerd staan aan de beurs, is het ‘scheppen van aandelenwaarde’, dat wil zeggen: het laten stijgen van de koers van de aandelen om meerwaarde voort te brengen en zo de rijkdom van hun aandeelhouders te vergroten.” (6).

Nog altijd volgens de anders-globalisten heeft die nieuwe keuze van de regeringen van de G7-landen een transformatie van de ondernemingen teweeg gebracht. De multinationale ondernemingen en de grote financiële instellingen, die hun winst niet langer behalen uit de productie van koopwaar, “oefenen druk uit op de bedrijven om hen een maximum aan dividenden te laten uitkeren ten koste van productieve investeringen met uitgesteld rendement”.

We gaan hier geen citaten van de anders-globalistische beweging vermenigvuldigen. De bovenstaande citaten volstaan om drie dingen duidelijk te maken:

  • het feit dat deze beweging niets nieuws heeft voortgebracht;
  • het duidelijk burgerlijke karakter van haar ideologie;
  • het gevaar dat de ideeën van de anders-globalistische beweging voor de arbeidersklasse vertegenwoordigen.

Zo lijken de huidige ‘transnationale bedrijven’ die zich onttrekken aan de autoriteit van de staat veel op de ‘multinationale bedrijven’, die in de jaren 1970 door de linkse partijen van dezelfde zonden werden beticht. In werkelijkheid hebben deze ‘multinationals’ of ‘transnationals’ wel degelijk een ‘nationaliteit’, namelijk die van de meerderheid van zijn aandeelhouders. In feite zijn deze multinationals meestal grote ondernemingen van de machtigste staten, op de eerste plaats van de Verenigde Staten, en ze zijn, naast de militaire en diplomatieke middelen, instrumenten van de imperialistische politiek van deze staten. En als deze of gene nationale staat (zoals die van de ‘bananenrepublieken’) onderworpen wordt aan de dictaten van de één of andere grote ‘multinational’, dan is dat fundamenteel slechts de uitdrukking van de imperialistische onderwerping van deze staat aan de grootmacht, waar deze multinational gevestigd is.

Reeds in de jaren 1970 eiste links ‘meer staat’ teneinde de macht van deze ‘moderne monsters’ in te perken en een meer ‘evenwichtige’ verdeling van de voortgebrachte rijkdom te verzekeren. ATTAC en consorten hebben op dit vlak dus niets nieuws uitgevonden. Maar het gaat er hier vooral om de volslagen leugenachtigheid van dit idee te benadrukken: de staat is nooit een instrument geweest voor de verdediging van de belangen van de uitgebuiten. Het is fundamenteel een instrument voor het behoud van de bestaande maatschappelijke orde en dus voor de verdediging van belangen van de heersende en uitbuitende klasse. In sommige omstandigheden, en om beter zijn rol te kunnen vervullen, kan de staat zich tegen deze of gene fractie van de heersende klasse keren. Dat gebeurde bijvoorbeeld toen het kapitalisme nog in de kinderschoenen stond en de Engelse regering regels vastlegde om de uitbuitingsgraad van de arbeiders, en met name van kinderen, in te perken. Bepaalde kapitalisten werden er door benadeeld, maar zo’n maatregel had tot doel ervoor te zorgen dat de arbeidskracht, die alle rijkdom van het kapitalisme voortbrengt, niet op grote schaal werd vernietigd voordat hij de volwassen leeftijd had bereikt. Eveneens had de vervolging, c.q. de afslachting van bepaalde delen van de bourgeoisie (de Joodse en de ‘democratische’ bourgeoisie) door de Hitleriaanse staat overduidelijk niets te maken welke verdediging van de belangen van de uitgebuiten dan ook.

De verzorgingsstaat is in de kern een mythe, bestemd om de voortzetting van de kapitalistische uitbuiting en de burgerlijke heerschappij aan de uitgebuiten op te leggen. Zodra de economische toestand van het kapitalisme verslechtert wordt de staat, of die nu ‘links’ of ‘rechts’ is, gedwongen zijn ware gezicht te laten zien: het is het orgaan dat de bevriezing van de lonen verordent, dat hakt in de ‘sociale begrotingen’, in de uitgaven voor de gezondheidszorg, de werkloosheidsuitkeringen, de pensioenen. En het is ook de staat, met zijn repressiekrachten, die met de slagen van gummiknuppel, met traangas, of zelfs met arrestaties en dodelijke kogels, de arbeiders tot rede brengt als ze weigeren de offers te brengen die van hen worden gevraagd.

Achter de illusies die de anders-globalisten, in de traditie klassiek links, proberen te zaaien over de ‘multinationals’ en de staat als de verdediger van de belangen van de ‘onderdrukten’, gaat het idee schuil dat er een ‘goed kapitalisme’ zou kunnen bestaan, dat alleen maar tegenover het ‘slechte kapitalisme’ geplaatst behoeft te worden.

Dat idee vindt haar meest karikaturale en lachwekkende vorm als ATTAC tot de ‘ontdekking’ komt dat de belangrijkste motivatie voor de kapitalisten voortaan bestaat uit het maken van winst, en dat met behulp van een grote woordenvloed over het verschil tussen ‘stakeholders’ en ‘shareholders’. Het is eerlijk gezegd toch al enige tijd bekend dat kapitalisten investeren om winst te maken. Dat hebben ze altijd gedaan sinds het kapitalisme bestaat.

De ‘zuiver speculatieve logica’ die het resultaat zou zijn van ‘financiële globalisering’ heeft net zo min gewacht op de één of andere bijeenkomst van de G7 van de laatste jaren of op het aan de macht komen van Margaret Thatcher of haar vriend Ronald Reagan. De speculatie is haast net zo oud als de kapitalistische economie zelf. Al in het midden van de negentiende eeuw maakte Marx duidelijk dat wanneer er een nieuwe overproductiecrisis nadert de kapitalisten de neiging vertonen liever speculatieve waarden te kopen dan hun geld te steken in productieve investeringen. In feite hebben de bourgeois op een zeer pragmatische wijze begrepen dat als de markten verzadigd zijn er een flinke kans bestaat dat de waren die werden voorgebracht met de aangeschafte machines onverkocht blijven liggen. Daardoor wordt zowel de realisatie belet van de meerwaarde die zij bevatten (dankzij de uitbuiting van de arbeiders die deze machines in beweging hebben gezet) als de terugbetaling van het voorgeschoten kapitaal. Daardoor lijken de handelscrises, zo merkte Marx op, voort te komen uit de speculatie, terwijl deze er slechts een voorteken van is. Zo ook zijn de speculatieve bewegingen, die we momenteel zien, een uiting van de algemene crisis van het kapitalisme, en geenszins het gevolg van het gebrek aan burgerzin van deze of gene groep kapitalisten.

Maar buiten het belachelijke en stompzinnige karakter van de ‘wetenschappelijke analyse’ van de ‘experts’ van het anders-globalisme is er een idee dat de verdedigers van het kapitalisme al heel lang hebben gebruikt om te verhinderen dat de arbeidersklasse zich wendt tot haar revolutionaire perspectief. Proudhon, de kleinburgerlijke socialist uit het midden van de negentiende eeuw, had al geprobeerd om in het kapitalisme de ‘goede kanten’ van de ‘slechte’ te onderscheiden. Het ging erom dat de arbeiders zich baseerden op de ‘goede kanten’ om zo een soort van ‘eerlijke ruil’ en zelfbeheer van de industrie (de coöperaties) tot stand te brengen.

Later heeft de hele reformistische beweging in de arbeidersbeweging, naar het voorbeeld van haar belangrijkste ‘theoreticus’, Bernstein, geprobeerd om het vermogen van het kapitalisme naar voren te schuiven (op voorwaarde dat hij er toe gedwongen zal worden door de druk die de arbeidersklasse uitoefent op de burgerlijke instituten, zoals het parlement) om in toenemende mate aan de belangen van de uitgebuiten tegemoet te komen. De strijd van de arbeidersklasse had dus tot doel om de ‘goede’ kapitalisten te doen zegevieren over de ‘slechte’ die, door egoïsme of uit kortzichtigheid, zich teweer stelden tegen deze ‘positieve’ ontwikkeling van de kapitalistische economie.

Vandaag de dag stellen ATTAC en zijn vrienden in feite voor om terug te keren tot het ‘Fordistische compromis’, dat zogenaamd de boventoon voerde voordat de botheid van het ‘financiële systeem’ intrad, en dat er op “toezag dat de toegevoegde waarde werd verdeeld” tussen arbeiders en kapitalisten. Op deze manier levert de anders-globalistische beweging een belangrijke bijdrage aan het bedrog van de bourgeoisie:

  • door de indruk te wekken dat het kapitalisme in staat zou zijn aanvallen op de arbeidersklasse terug te schroeven, terwijl deze juist voortvloeien uit een crisis die het systeem onmogelijk te boven kan komen;
  • door de suggestie te wekken dat er momenteel een goede verstandhouding zou kunnen bestaan, een ‘compromis’ tussen arbeid en kapitaal.

    Kortom, de arbeiders worden opgeroepen, niet om te vechten tegen de kapitalistische productiewijze die verantwoordelijk is voor het opdrijven van hun uitbuiting, voor hun ellende en voor heel het barbarendom dat de wereld momenteel in zijn greep houdt, maar om zich te mobiliseren voor de verdediging van een variant van ditzelfde systeem dat alleen als hersenschim bestaat. Dat wil zeggen: af te zien van de verdediging van hun belangen en te capituleren voor die van hun doodsvijand, de bourgeoisie.

    Zo laat zich begrijpen dat de bourgeoisie, zelfs als sommige fracties ervan de ideeën van de anders-globalisten bekritiseren, het grootste begrip tentoon spreidt voor deze beweging en er reclame voor maakt.

    De vastberaden aanklacht tegen de anders-globalisme als een in wezen fundamenteel burgerlijke beweging en de breedst mogelijke tussenkomst om haar gevaarlijke ideeën te bestrijden, zijn van nu af aan de prioriteiten voor alle delen van het proletariaat, die zich bewust zijn dat het kommunisme de enige andere momenteel mogelijke wereld is en dat deze alleen kan worden opgebouwd door middel van de meest vastbesloten strijd tegen de bourgeoisie en heel haar ideologische bedrog, waarvan het anders-globalisme slechts de nieuwste incarnatie is. Als zodanig moet hij met dezelfde vastberadenheid worden bestreden als de sociaal-democratie of het stalinisme.

    Günter


    (1) Opgemerkt moet worden dat onder de favoriete thema’s van het anders-globalisme er één is dat niet behoort tot de traditie van de klassiek-linkse partijen: dat van de ecologie. Dat komt doordat het thema van de ecologie vrij nieuw is terwijl de traditionele linkse partijen hun ideologie baseren op oudere referentiepunten (zelfs als ze nog altijd actueel genoeg zijn om de arbeiders te bedriegen). Desalniettemin heeft dit traditionele links in de meeste landen een strategisch verbond afgesloten met de beweging die van de ecologische haar belangrijkste handelsmerk heeft gemaakt, de Groenen. Dat is vooral het geval in het belangrijkste Europese land, Duitsland.

    (2) Gepreciseerd moet worden dat James Tobin afstand heeft genomen van het gebruik van zijn recept door de anders-globalisten. Tegenover wie zich inbeelden tegen het kapitalisme te strijden met het geschut dat hij aanleverde maakte de Nobelprijswinnaar van de kapitalistische economie er nooit een geheim van dat hij zelf vóór het kapitalisme is.

    (3) Platform van ATTAC, aangenomen door de oprichtingsvergadering van 3 juni 1998, in Tout sur ATTAC 2002, p. 22.

    (4) Deze uitdrukking verwijst naar de stellingen van Henry Ford I, de oprichter van een van de grootste multinationals die er momenteel bestaan en die na de Eerste Wereldoorlog het idee verdedigde dat de kapitalisten er belang bij hadden om hogere lonen aan de arbeiders te betalen, om daarmee de markt voor de geproduceerde waren te vergroten. In dit kader werden de arbeiders bij Ford aangemoedigd om auto’s te kopen aan wier productie ze zelf hadden deelgenomen. Deze stellingen, die een schijn van realiteit konden hebben in de periode van welvaart, en die vooral het voordeel hadden de ‘sociale vrede’ te vereenvoudigen in de fabrieken van de ‘goede koning Henry’, verdwenen als sneeuw voor de zon toen de ‘Grote Depressie’ van de jaren 1930 neerdaalde op de Verenigde Staten en de rest van de wereld (noot van de redactie).

    (5) Licenciements de convenance boursière: les règles du jeu du capitalisme actionnarial (Opschorting van de beursconventies: de spelregels van het aandelenkapitalisme), Parijs, 2 mei 2001, in Tout sur ATTAC 2002, p. 132-134.

    (6) Idem, p. 137.

    Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 116, eerste kwartaal 2004.

  • Politieke stromingen en verwijzingen: 

    • Anti-globalisering [11]

    Kritiek van de theorie van de ‘zwakste schakel’: Het proletariaat van West-Europa in het hart van de klassenstrijd

    • 2390 keer gelezen

    “Vraag 19: Kan deze revolutie plaatsvinden in één land?Antwoord: Neen. De grootindustrie heeft, alleen al doordat ze de wereldmarkt heeft geschapen, alle volkeren van de aarde, en met name de meest geciviliseerde, zodanig met elkaar verbonden, dat elk volk apart afhankelijk is van wat bij andere volkeren gebeurt. Ze heeft voorts in alle beschaafde landen de maatschappelijke ontwikkeling zozeer aan elkaar gelijk gemaakt, dat in al deze landen bourgeoisie en proletariaat de beide doorslaggevende klassen van de maatschappij zijn geworden, en de strijd tussen beide de voornaamste strijd van dit tijdperk is geworden. De kommunistische revolutie zal dan ook geen louter nationale revolutie zijn, maar ze zal er een zijn, die in alle beschaafde landen, dit wil zeggen althans in Engeland, Amerika, Frankrijk en Duitsland gelijktijdig plaatsvindt [...] Ze zal op de overige landen van de wereld een belangrijke reactie uitoefenen en een volledige versnelling betekenen van de wijze waarop ze zich tot dan toe hebben ontwikkeld. Ze is een universele revolutie en zal zich dan ook op universeel terrein afspelen.” (F. Engels, De Beginselen van het Kommunisme, 1847) (1).

    1. Van meet af aan heeft de arbeidersbeweging de nadruk gelegd op het wereldwijde karakter van de kommunistische revolutie. Het internationalisme is altijd de toetssteen geweest in de strijd van de arbeidersklasse en van het programma van zijn politieke organisaties. Afdwaling van dit fundamentele beginsel kwam telkens neer op een breuk met het proletarische kamp en een overgang naar het burgerlijke kamp. Terwijl het voor de revolutionairen al meer dan een eeuw duidelijk was dat de beweging van de kommunistische revolutie samenhangt met het proces van wereldwijde veralgemening van de arbeidersstrijd, zijn de karakteristieken van dit proces toch niet duidelijk begrepen in alle perioden van de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Er is verschillende malen daadwerkelijk een terugval geweest in deze kwestie: bijgevolg zat de arbeidersbeweging zestig jaar lang opgescheept met twee ideeën:

    • dat de imperialistische oorlog de gunstigste voorwaarden schept voor een revolutionaire beweging;
    • dat een dergelijk beweging het eerst zal opkomen in de landen waar de bourgeoisie het zwakst is (de “zwakste schakel in de kapitalistische keten”) en zich daarna uitbreidt naar de meer ontwikkelde landen.

    Deze twee ideeën behoren niet tot de klassieke erfenis van het marxisme die ons door Marx en Engels is nagelaten. Ze ontstonden in de loop van de Eerste Wereldoorlog en maakten deel uit van de vergissingen die door de Kommunistische Internationale heilig werden verklaard en die door de nederlaag van de wereldrevolutie konden worden omgezet in dogma’s.

    Maar in tegenstelling tot andere valse standpunten van de Kommunstische Internationale, die door de Kommunistische Linkerzijde energiek werden bestreden, stonden deze twee ideeën lange tijd in de gunst bij authentieke revolutionaire stromingen (2), en blijven tot op heden de alfa en omega van de vooruitzichten zoals die verdedigd worden door de Bordigistische groepen. Dit is grotendeels toe te schrijven aan het feit dat deze vergissingen – zoals vaak is gebeurd in de arbeidersbeweging – voortkwamen uit een onverzoenlijke verdediging van authentieke klassenstandpunten. Zo:

    • vloeide de eerste vergissing voort uit de verdediging van de juiste leus “zet de imperialistische oorlog om in een burgeroorlog”, aangenomen op het Congres van Stuttgart van 1907 en tijdens de Eerste Wereldoorlog overgenomen door Lenin en de bolsjewieken tegen de pacifistische stromingen, die een ‘arbitrage’ eisten om een eind aan het conflict te maken, en tegen de ‘jusqu’au boutistes’ (scherpslijpers), die stelden dat vrede alleen mogelijk was door de overwinning van hun eigen land;
    • kwam de tweede vergissing voort uit de strijd gevoerd door de revolutionairen en voornamelijk door de bolsjewieken, tegen de reformistische burgerlijke stromingen (zoals mensjewieken en Kautskyanen), die ontkenden dat er in Rusland een mogelijkheid tot proletarische revolutie bestond en die het proletariaat daar de taak toewezen gewoonweg de burgerlijke democratie te ondersteunen.

    De zege van de proletarische revolutie in Rusland toonde de deugdelijkheid aan van de standpunten verdedigd door de bolsjewieken; met name het standpunt dat het kapitalistisch systeem, met de wereldoorlog, een kenmerk van de twintigste eeuw, als geheel in de periode van haar historische neergang was aangeland, en de noodzaak duidelijk maakte dat de socialistische revolutie het enige alternatief was. Anderzijds leidde het internationale isolement van de eerste proletarische poging ertoe dat het beperkte karakter van deze standpunten en enkele verkeerde argumenten die ter verdediging werden aangevoerd werd verborgen. De overwinning van de wereldwijde contrarevolutie leidde er uiteindelijk toe dat deze zwakheden werden gebruikt om de politiek van de bourgeoisie en de zogenaamde ‘arbeiders’-partijen te rechtvaardigen. De verwerping van deze burgerlijke politiek kan daarom niet beperkt blijven tot een simpele bevestiging van de juiste standpunten van Lenin en de Kommunistische Internationale, zoals de Bordigisten voorstellen. Het vereist een kritiek van de fouten van het verleden, een verwerping van alle formuleringen die zich kwetsbaar opstellen en door de bourgeoisie kunnen worden overgenomen.

    2. De I.K.S. heeft zich nu al enige tijd bezig gehouden met een kritiek op de stelling die inhoudt dat de beste voorwaarden voor de revolutie en voor de veralgemening van de strijd die daartoe leidt worden verschaft door de imperialistische oorlog (3). Anderzijds is de theorie van de ‘zwakste schakel’, die we in onze analyses impliciet hebben afgewezen nog niet uitdrukkelijk en in bijzonderheden bekritiseerd. Dat is wat we in deze tekst willen doen, omdat:

    • de twee stellingen nauw met elkaar verbonden zijn, zowel wat betreft de historische voorwaarden die hen voortbrachten als wat betreft het beeld van de kapitalistische wereld en de revolutie, die daaraan ten grondslag ligt: iedere kritiek van de één moet, om hem volledig te maken, een kritiek van de ànder zijn;
    • de stelling van de zwakste schakel de deur naar gevaarlijke en zelfs burgerlijke analyses nog wijder openzet dan de stelling van 'de oorlog als voorwaarde van de revolutie'. Hij is gebaseerd op een lezing van de theorie van de ‘ongelijkmatige ontwikkeling van het kapitalisme’, die de kiem in zich draagt van zowel het idee van het ‘socialisme in één land’ (4), als van het ‘derde wereld’-ideologen van de Maoïsten en Trotskisten, en die, zelfs binnen het proletarische kamp ertoe hebben geleid dat de Bordigisten en iemand als Mattick beweren dat de burgerlijke democratische revolutie in bepaalde ‘geografische gebieden’ op de agenda staat en dat Che Guevara en Ho Chi Min als ‘vooruitstrevend’ werden begroet (5);
    • zelfs groepen die ondubbelzinnig weerstand wisten te bieden aan alle verleidingen van de ‘derde wereld’-ideologie hadden in hun analyse van de situatie in Polen na de zomer van 1980 problemen om hun opvatting over de ‘zwakste schakel’ toe te passen en daardoor de neiging om het niveau van de klassenstrijd te overschatten (dit was vooral het geval bij de Communist Workers Organisation met haar leus “Revolutie Nu”) en voor het wereldproletariaat ook het belang te overschatten van de nederlaag als gevolg van de instelling van de staat van oorlog op 13 december 1981.

    Ofschoon de I.K.S., als een wezenlijk onderdeel van haar vooruitzichten en bij verschillende gelegenheden sterk de nadruk heeft gelegd op de noodzaak van een wereldwijde veralgemening van de klassenstrijd, heeft zij tot nu toe de kenmerken van deze veralgemening niet uitgewerkt. Zij heeft tot nu toe in het bijzonder op twee vraagstukken niet uitdrukkelijk geantwoord:

    • zal deze veralgemening de vorm aannemen van een samentreffen van gelijktijdige bewegingen die zich in alle landen van de wereld voordoen?
    • als deze veralgemening de vorm aanneemt van een aardbeving met schokgolven die uitlopen naar alle landen, waar zal het epicentrum van de aardbeving zich dan bevinden? Kan het in iedere zone van het kapitalisme liggen, en meer in het bijzonder kan het zich buiten de belangrijke industriële concentraties bevinden, in de zogenaamde ‘zwakke schakels’?

    Achter het vraagstuk van de ‘zwakste schakel’ staat de hele zienswijze van het historisch perspectief van de revolutie op het spel. Het is dus noodzakelijk de algemene voorwaarden voor de proletarische revolutie opnieuw te bezien.

    3. Als we de klassieke zienswijze van het marxisme volgen, zoals die bijvoorbeeld is neergelegd in het Kommunistisch Manifest, dan zien de voorwaarden van de kommunistische revolutie er, schematisch weergegeven, als volgt uit:

    • een voldoende ontwikkeling van de productiekrachten, tot op het punt waarop de productieverhoudingen die tot dan toe hun groei bevorderden tot een rem op hun verdere groei zijn geworden, en waardoor de materiële voorwaarden bestaan om deze productieverhoudingen om te wentelen (de materiële noodzaak en mogelijkheid van de revolutie);
    • de ontwikkeling van een revolutionaire klasse die belast is met de taak om “het vonnis te voltrekken dat is uitgesproken door de geschiedenis”, de “doodgraver” van de oude maatschappij die nu afsterft.

    Deze voorwaarden, die van kracht vormen van alle revoluties in de geschiedenis (zoals voor de burgerlijke revolutie) nemen in de proletarische revolutie een bijzondere vorm aan:

    • de materiële voorwaarden voor de revolutie zijn ontstaan (of niet ontstaan) op wereld­schaal, en niet op het niveau van één land of één deel van de wereld zoals dat het geval was voor de burgerlijke revoluties: de ontwikkeling van de productiekrachten, de historische crisis van de kapitalistische productieverhoudingen;
    • deze crisis van de productieverhoudingen neemt binnen het kapitalisme de vorm aan van een overproductiecrisis, van een verzadiging van de koopkrachtige markten (en duidelijk niet van de menselijke behoeften);
    • voor het eerst in de geschiedenis is de revolutionaire klasse een in de oude maatschappij uitgebuite klasse; deze klasse, die van zichzelf geen economische macht heeft, ontleent haar kracht, veel meer dan de andere historische klassen aan haar aantal, concentratie in de productie, haar ontwikkeling en bewustzijn.

    4. Sinds de Eerste Wereldoorlog bestaan de materiële voorwaarden voor de kommunistische revolutie inderdaad op wereldschaal. Lenin had volkomen gelijk op het proletarische karakter van de Russische revolutie niet af te leiden uit de bijzondere omstandigheden van dat land (zoals de mensjewieken deden, en zoals de verschillende radenistische groepen later deden en nog doen), maar uit de wereldsituatie. Het feit dat het kapitalisme als geheel haar vervalfase is binnengetreden betekent echter niet dat er geen enorme verschillen zouden bestaan tussen de verschillende delen van de wereld op het vlak van de ontwikkeling van de productiekrachten, en in het bijzonder van de voornaamste productiekracht, het proletariaat. Verre van dat.

    De wet van de ongelijkmatige ontwikkeling van het kapitalisme, waarop Lenin en zijn epigonen hun theorie van ‘de zwakste schakel’ baseren, kwam in de periode van opkomst van het kapitalisme tot uiting in een machtige inspanning van de achtergebleven landen om de meest ontwikkelde landen in te halen en zelfs voorbij te streven. Maar deze tendens neigt ertoe te worden omgekeerd als het stelsel als geheel haar objectieve historische grenzen bereikt en niet meer in staat is de wereldmarkt in dezelfde mate uit te breiden als de behoeften die worden geschapen door de ontwikkeling van de productiekrachten. Als het zijn historische grenzen heeft bereikt, dan biedt het als stelsel in verval niet langer de mogelijkheid van ‘vereffening’ in de ontwikkeling: integendeel, het brengt een stagnatie met zich mee van alle ontwikkeling door verspilling, onproductieve arbeid en vernietiging. De enige ‘inhaalbeweging’ waarvan sprake kan zijn bestaat er uit dat de meest ontwikkelde landen in een situatie terechtkomen die in de achtergebleven landen bestaat – economische stuiptrekkingen, armoede, staatskapitalistische maatregelen. In de negentiende eeuw toonde het verst gevorderde land, Groot-Brittannië, aan de rest de weg vooruit; nu zijn het de derde wereldlanden die, in zekere zin, de toekomst laten zien die voor de meest ontwikkelde landen is weggelegd.

    Maar zelfs onder deze omstandigheden kan er tussen de verschillende landen van de wereld geen werkelijke ‘vereffening’ plaatsvinden. Terwijl de wereldcrisis geen enkel land ontziet, oefent het haar meest verwoestende werking niet uit op de machtigste en meest ontwikkelde landen, maar op de landen die te laat de economische wereldarena betraden en waarvan de ontwikkelingsmogelijkheden door de oudere grootmachten zijn verspert (6).

    De wet van de ongelijkmatige ontwikkeling, die op een bepaald moment een zekere economische vereffening mogelijk maakte, verschijnt nu dus als een factor die de ongelijkheid tussen de landen verergert. Terwijl de oplossing voor de tegenstellingen van deze maatschappij – de proletarische wereldrevolutie – voor alle landen dezelfde is, blijft het toch zo dat de bourgeoisie als geheel haar periode van economische crisis binnentreedt met aanzienlijke verschillen tussen de geografisch-economische zones.

    Dit geldt ook voor het proletariaat, dat zijn historische taak als een eenheid tegemoet treedt, terwijl het tegelijkertijd geconfronteerd wordt met de aanzienlijke verschillen die er tussen de verschillende landen bestaan. Dit tweede punt volgt uit het eerste, voorzover de kenmerken van het proletariaat in een land, en voornamelijk die kenmerken die zijn kracht bepalen (aantal, concentratie, ontwikkeling, ervaring), nauw verbonden zijn met de ontwikkeling van het kapitalisme in dat land.

    5. Alleen door rekening te houden met deze verschillen die we van het kapitalisme erven, door ze op te nemen in de algemene vooruitzichten van de revolutie, kunnen we die op een stevige grondslag plaatsen. We moeten vermijden dat we verkeerde conclusies trekken uit juiste uitgangspunten en vooral niet verwachten dat de revolutie begint op plaatsen waar het niet kan, zoals in de theorie van de ‘zwakste schakel’ die ontwikkeld werd door de ‘Leninisten’.

    Hun argument bestaat uit het overnemen van een beeld uit de natuurkunde – een keten die onder spanning staat breekt op zijn zwakste punt – en dat toe te passen ervan op maatschappelijk gebied. Ze gaan dus geheel en al voorbij aan het wezenlijke verschil tussen de anorganische wereld, en de levende, organische wereld, en dan vooral de menselijke wereld die een maatschappelijke is.

    Een sociale revolutie is niet louter het breken van een keten, de ineenstorting van de oude maatschappij. Het is tegelijkertijd een daad van opbouw van een nieuwe maatschappij. Het is geen mechanische gebeurtenis, maar een maatschappelijk feit dat onverbrekelijk verbonden is met de tegenspraken in de menselijke belangen, met de aanspraken en de strijd van de maatschappelijke klassen.

    Gevangen in een mechanistische visie, wordt met de theorie van de ‘zwakste schakel’ gezocht naar geografische punten waar het maatschappelijk lichaam het zwakste is en de vooruitzichten worden daarop gebaseerd. Daarin ligt de bron van de theoretische vergissing.

    Het marxisme – dat van Marx en Engels – zag de geschiedenis nooit op deze wijze. Volgens hen vonden de sociale revoluties niet plaats waar de oude heersende klasse het zwakst was en haar structuur het minst ontwikkeld, maar integendeel, daar waar haar structuur het hoogste niveau heeft bereikt dat verenigbaar is met de productiekrachten, en daar waar de klasse die de nieuwe productieverhoudingen voortbrengt die de oude machten moeten vervangen, het sterkst is. Terwijl Lenin uitging van de punten waar de bourgeoisie het zwakst was, zochten en baseerden Marx en Engels hun perspectief in en op de punten waar het proletariaat het sterkst, het meest geconcentreerd en het best gesitueerd was om de maatschappelijke omwenteling te voltrekken. Want, terwijl de crisis de onderontwikkelde landen het hardste treft juist als resultaat van hun economische zwakte en hun gebrek aan manoeuvreerruimte, mogen we niet uit het oog verliezen dat de oorsprong van de crisis in de overproductie ligt en dus in de voornaamste centra van de kapitalistische ontwikkeling. Dat is nog een reden waarom de voorwaarden voor een antwoord op de crisis en om deze voorbij te streven in de belangrijkste centra liggen.

    6. De onvoorwaardelijke verdedigers van de theorie van de ‘zwakste schakel’ zullen antwoorden dat de Oktoberrevolutie van 1917 de deugdelijkheid van hun opvattingen bevestigt, omdat we van Marx weten dat “de mens de juistheid van zijn gedachten in de praktijk aantoont”. De vraag is echter hoe je deze ‘praktijk’ ziet en opvat, hoe je de uitzondering van de regel onderscheidt. En vanuit deze invalshoek moeten we de betekenis van de revolutie van 1917 niet overdrijven.

    Net zoals deze niet bewijst dat de beste voorwaarden voor de proletarische revolutie voortkomen uit de oorlog, zo bewijst hij om de volgende redenen evenmin de juistheid van de theorie van de ‘zwakste schakel’:

    1. ondanks haar algehele economische achterlijkheid was Rusland in 1917 de vijfde industriële macht ter wereld, met immense arbeidersconcentraties in verschillende steden; met name in St. Petersburg. Putilov, met zijn 40.000 arbeiders, was toen de grootste fabriek ter wereld;
    2. de revolutie van 1917 vond plaats midden in de oorlog, wat de bewegingsruimte beperkte van de bourgeoisie van de andere landen om de Russische bourgeoisie te hulp te schieten;
    3. het betreffende land was het meest uitgestrekte ter wereld en besloeg één zesde van het aardoppervlak. Dit belemmerde het antwoord van de wereldbourgeoisie nog meer, zoals bleek tijdens de burgeroorlog;
    4. het was de eerste keer dat de bourgeoisie geconfronteerd werd met een proletarische revolutie (als we ervan uitgaan dat de Commune van Parijs en zelfs 1905 in hun tijd voortijdige en wanhopige pogingen waren) en ze werd er door verrast. Daardoor:
      • besefte de bourgeoisie in Rusland zelf niet op tijd de noodzaak zich uit de imperialistische oorlog terug te trekken;
      • nam de bourgeoisie op internationale schaal een groot risico door de oorlog nog een jaar voort te zetten.

    Bij dit laatste punt moeten we opmerken dat de bourgeoisie snel lering trok uit oktober 1917. Zodra de revolutie in Duitsland in november 1918 begon beëindigde ze de oorlog en was er een nauwe samenwerking tussen haar verschillende delen om de arbeidersklasse te verpletteren (de vrijlating van de Duitse krijgsgevangenen door de landen van de Entente, de uitholling van de wapenstilstand en de vredesakkoorden waardoor het Duitse leger de gelegenheid kreeg om een contigent van 5.000 mitrailleurs te behouden).

    Dit groeiend besef bij de bourgeoisie van het proletarische gevaar werd vervolgens bevestigd vóór (7) en tijdens (8) de Tweede Wereldoorlog. Vandaar dat revolutionairen met een heldere kijk niet verrast waren bij het zien van de formidabele samenwerking tussen de verschillende delen van de wereldbourgeoisie ten opzichte van de klassenstrijd in Polen in 1980-1981.

    Gaan we alleen af op het laatste voorbeeld – de bourgeoisie zal zich momenteel niet meer zo snel laten verrassen als in het verleden – dan is het tamelijk zinloos te wachten op een herhaling van de revolutie van 1917.

    Zolang de belangrijke klassenbewegingen alleen de landen aan de rand van het kapitalisme raken (zoals met Polen het geval was), en zelfs als de plaatselijke bourgeoisie volslagen overvleugeld is, dan nog zal de Heilige Alliantie van alle bourgeoisieën ter wereld, geleid door de machtigste, in staat zijn om een economisch, politiek, ideologisch en zelfs militair veiligheidscordon te leggen rondom de betreffende delen van het proletariaat. Pas als de strijd van het proletariaat het economische en politieke hart van het kapitaal raakt:

    • is het niet langer mogelijk een economisch veiligheidscordon te leggen omdat de rijkste economieën daardoor getroffen zouden worden;
    • zal het leggen van een politiek veiligheidscordon geen effect meer hebben omdat het meest ontwikkelde proletariaat tegenover de machtigste bourgeoisie staat;
    • pas dan zal deze strijd het sein geven voor de revolutionaire wereldbrand.

    Als het proletariaat een ‘zwakke schakel’ van het wereldkapitalisme aanvalt ontstaat dus niet het gevaar dat het wereldkapitalisme omver zal worden geworpen. Alleen als de arbeidersklasse de ‘sterke schakels’ aanvalt, als we het beeld van Lenin overnemen, kan het revolutionaire proces werkelijk op gang komen.

    Zoals we eerder al zeiden is het beeld van de keten, dat de werkelijkheid van de kapitalistische wereld moet voorstellen, een vals beeld. We kunnen beter het beeld oproepen van een netwerk, of van een organisch weefsel, een levend lichaam. Iedere wond die de vitale functies niet raakt geneest uiteindelijk (en we kunnen het aan het kapitaal overlaten om de benodigde antistoffen af te scheiden om het risico van infectie uit te sluiten). Alleen door het hart en het hoofd te raken zal het proletariaat in staat zijn het kapitalistische monster te verslaan.

    7. Al eeuwenlang heeft de geschiedenis het hart en het hoofd van de kapitalistische wereld in West-Europa geplaatst. De wereldrevolutie zal haar eerste stappen zetten waar ook het kapitaal haar eerste stappen zette. Hier zijn de voorwaarden van de revolutie, zoals hiervoor opgesomd, in hun hoogste vorm aanwezig. De meest ontwikkelde productiekrachten, de belangrijkste arbeidersconcentraties en het meest ontwikkelde proletariaat (door de technologische behoeften van de moderne productie) zijn geconcentreerd in de drie belangrijkste zones van de wereld:

    • Europa,
    • Noord-Amerika,
    • Japan.

    Maar deze drie zones staan wat betreft revolutionair potentieel niet aan elkaar gelijk.

    Om te beginnen zijn Centraal en Oost-Europa verbonden met het meest achtergebleven imperialistische blok: de belangrijke arbeidersconcentraties die zich daar bevinden (in Rusland zijn er meer fabrieksarbeiders dan in enig ander land) werken met een achterhaald industrieel potentieel en worden geconfronteerd met economische omstandigheden (vooral schaarste) die niet de meest gunstige zijn voor een beweging die het scheppen van een socialistische maatschappij tot doel heeft. Bovendien gaan deze landen nog het meest gebukt onder het gewicht van de contrarevolutie in de politieke vorm van een totalitair regime, dat wel onbuigzaam en daardoor broos is, maar waar democratische vakbondsbedrog, nationalistische en zelfs religieuze misleidingen veel moeilijker door het proletariaat te boven kunnen worden gekomen. Deze landen zullen, zoals tot nu toe het geval is geweest, waarschijnlijk meer gewelddadige explosies te zien geven en iedere keer als dat nodig mocht blijken, zullen deze uitbarstingen vergezeld gaan van krachten om de beweging te laten ontsporen zoals Solidarnosc. In het algemeen zullen zij niet het toneel vormen waarop het meest ontwikkelde klassenbewustzijn van de arbeiders tot stand kan komen.

    Op de tweede plaats zijn gebieden zoals Japan en Noord-Amerika, ook al zijn daar de meeste voor de revolutie noodzakelijke voorwaarden aanwezig, niet het meest gunstig voor de ontketening van het revolutionaire proces door het gebrek aan ervaring en de ideologische achterstand van het proletariaat. Dit is heel duidelijk het geval voor Japan, maar het geldt ook voor Noord-Amerika, waar de arbeidersbeweging zich ontwikkelde als een aanhangsel van de Europese arbeidersbeweging en waar de bourgeoisie, door bijzondere omstandigheden zoals de ‘beschavingsgrens van het Westen’ en vervolgens door de hoogste levensstandaard ter wereld van de arbeiders, een veel steviger ideologische greep op de arbeiders had dan in Europa. Dit verschijnsel komt onder andere daarin tot uiting dat er in Noord-Amerika geen grote bourgeoispartijen zijn met een ‘arbeiders’-tintje. Niet omdat deze partijen, zoals de trotskisten beweren, de uitdrukking zouden zijn van proletarisch klassenbewustzijn, maar gewoon omdat het lage niveau aan ervaring, politisering en bewustzijn van de arbeiders, hun sterke aanhankelijkheid aan de klassieke waarden van het kapitalisme, de bourgeoisie in staat is te functioneren zonder gebruik te hoeven maken van verfijnder vormen van bedrog en controle over de arbeidersklasse.

    Alleen in West-Europa, waar het proletariaat de langste strijdervaring heeft, waar het al tientallen jaren geconfronteerd wordt met het meest geraffineerde ‘arbeiders’-bedrog, kan het politieke bewustzijn, dat onontbeerlijk is in zijn strijd voor de revolutie, volledig tot ontwikkeling komen.

    Dit is geen ‘eurocentristische’ zienswijze. Het is de burgerlijke wereld zèlf die in Europa begon en die het oudste proletariaat met de meeste ervaring voortbracht. Het is de burgerlijke wereld zèlf die op zo een klein stukje van de aardbol zoveel vooraanstaande landen bijeenbracht, hetgeen de opbloei van een praktisch internationalisme, de verbinding van de proletarische strijd in de verschillende landen, sterk vereenvoudigd. (Het was geen toeval dat het Britse proletariaat centraal stond bij de oprichting van de Eerste Internationale en dat het Duitse proletariaat de doorslag gaf bij de oprichting van de Tweede Internationale). Tenslotte is het de burgerlijke geschiedenis zèlf die in Europa de grens trok tussen de twee grote imperialistische blokken van de tweede helft van de twintigste eeuw (en meer in het bijzonder in Duitsland, het ‘klassieke’ land van de arbeidersbeweging).

    Dit betekent niet dat klassenstrijd en revolutionaire activiteit geen zin heeft in andere delen van de wereld. De arbeidersklasse vormt een geheel. De klassenstrijd bestaat overal waar arbeid en kapitaal de degens kruizen. De lessen van de verschillende uitingen van deze strijd gelden voor de hele klasse, ongeacht de vraag waaruit ze werden getrokken: in het bijzonder zal de ervaring van de strijd in de perifere landen de strijd in de centrale beïnvloeden. De revolutie zal wereldwijd zijn en zal alle landen omvatten. De revolutionaire stromingen van de klasse zijn kostbaar overal waar het proletariaat het opneemt tegen de bourgeoisie, dat wil zeggen overal ter wereld.

    Dit betekent evenmin dat het proletariaat de oorlog zal hebben gewonnen zodra het de kapitalistische staat in de belangrijkste landen van West-Europa ten val heeft gebracht: het laatste grote bedrijf van de revolutie, dat waarschijnlijk beslissend zal zijn, zal worden opgevoerd in de twee reusachtige imperialistische monsters: de Sovjet-Unie en vooral de Verenigde Staten.

    Wat dit in wezen betekent is:

    • dat de wereldwijde veralgemening van de strijd niet de vorm zal aannemen van een samentreffen van een reeks gelijktijdige gevechten in verschillende landen, die allemaal op hetzelfde niveau staan en even belangrijk zijn, maar dat hij zich zal ontwikkelen vanuit de strijd in de vitale centra van de maatschappij;
    • dat het epicentrum van de komende revolutionaire aardbeving zich zal bevinden in het industriële hart van West-Europa, waar de beste voorwaarden bestaan voor de ontwikkeling van revolutionair bewustzijn en revolutionaire strijd. Het proletariaat in deze zone krijgt de rol toebedeeld van voorhoede van het wereldproletariaat.

    Het betekent ook dat alleen als het proletariaat van deze landen zich bevrijdt uit de meest doortrapte valstrikken die de bourgeoisie heeft gelegd, vooral de valstrik van links in de oppositie, de stormklok zal luiden voor een wereldwijde veralgemening van de proletarische strijd, voor de revolutionaire confrontatie.

    De weg daarheen is lang en moeilijk en er bestaat geen kortere. De massastaking ontwikkelde zich in Polen maar raakte toen verstrikt in een vakbondsimpasse. Pas als deze impasse doorbroken is kan de massastaking, en zoals Rosa Luxemburg aantoonde, ook de revolutie haar doel bereiken, zowel in West-Europa als in de rest van de wereld.

    De weg is lang, maar er is geen andere.

    F.M.


    (1) Friedrich Engels, Beginselen van het kommunisme, Pegasus, Amsterdam 1971, p. 28.

    (2) In mei 1952 kon onze ‘directe’ voorloper, Internationalisme, nog schrijven: “Het proces dat leidt tot de ontwikkeling van de revolutionaire bewustwording van het proletariaat is onmiddellijk gebonden aan de terugkeer van de objectieve voorwaarden die de ontwikkeling van dit bewustzijn mogelijk maken. Deze voorwaarden kunnen worden samengevat in één algemeen punt: het proletariaat wordt verbannen uit de maatschappij, het kapitalisme is niet langer in staat de materiële voorwaarden van zijn bestaan te verzekeren. Deze voorwaarde wordt geschapen door het hoogtepunt van de crisis. En het hoogtepunt van de crisis, in het tijdperk van het staatskapitalisme, ligt in de oorlog”.

    (3) Zie de teksten in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 26.

    (4) Het voorwoord de Franse editie van Keuze uit zijn werken van Lenin is verhelderend: “In de artikelen ‘De leuze van de Verenigde Staten van Europa’ en ‘Het militaire programma van de proletarische revolutie’ die zijn gebaseerd op de door hem ontdekte wet van de ongelijkmatige ontwikkeling van het kapitalisme, trok Lenin de briljante conclusie dat de overwinning van het socialisme in het begin mogelijk was in enkele kapitalistische landen, of zelfs maar één. “Ongelijkmatige economische en politieke ontwikkeling is een absolute wet van het kapitalisme. Daaruit volgt dat de overwinning van het socialisme aanvankelijk mogelijk is in een klein aantal kapitalistische landen, of zelfs maar in één kapitalistisch land.” (p. 651). Dit was de grootste ontdekking van onze eeuw [...] Het werd het leidende beginsel voor de totale activiteit van de Kommunistische Partij in haar strijd voor de overwinning van de socialistische revolutie en de opbouw van het socialisme in ons land. De theorie van Lenin over de mogelijkheid van de overwinning van het socialisme in één land gaf het proletariaat een helder vooruitzicht van zijn strijd, waardoor de vrije teugel werd gegeven aan de energie en het initiatief van de arbeiders van ieder land om op te trekken tegen hun nationale bourgeoisie en waarbij de partij en de arbeidersklasse geïnspireerd werden door een vast vertrouwen in de mogelijkheid van een overwinning.” (Instituut voor Marxisme-Leninisme, Kommunistische Partij van de Sovjet-Unie, 1960).

    (5) Het hoogtepunt in deze afdwaling bereikten de Bordigisten toen ze de lafhartigheid en het gebrek aan strijdbaarheid van Allende en de democratische Chileense bourgeoisie bekritiseerden, en toen ze het ‘radicalisme’ van de massaslachtingen begaan door de Rode Khmer bejubelden.

    (6) De spectaculaire ontwikkeling van sommige derde wereldlanden (Singapore, Taiwan, Zuid-Korea, Brazilië) welke toe te schrijven zijn aan de zeer bijzondere geografisch-economische omstandigheden, kunnen niet de bomen zijn waardoor we het bos niet meer zien. Erger nog, voor de meeste van deze landen heeft het uur van de waarheid geslagen – een ineenstorting nog spectaculairder dan hun opkomst.

    (7) Zie het Rapport over het historisch perspectief voor het Derde Congres van de I.K.S., in Internationale Revue, Engels-, Frans-, en Spaanstalige uitgave, nr. 18.

    (8) Zie de tekst over de Voorwaarden voor de veralgemening voor het Vierde Congres van de I.K.S, in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 26.

    Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 31, vierde kwartaal 1982; en in Wereldrevolutie, nr. 19, voorjaar 1983.

    Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

    • Proletarische revolutie [12]

    Tegen het bedrog van het Europees Sociaal Forum: Er is maar één andere wereld mogelijk: het kommunisme

    • 2885 keer gelezen

    Van 12 tot 15 november 2003 vond in Parijs het Europees Sociaal Forum (ESF) plaats, een soort Europese editie van het Sociaal Wereldforum dat sinds enkele jaren in Porto Alegre in Brazilië wordt gehouden (het ESF vond in 2002 plaats in Florence in Italië, in 2004 in Londen). De gebeurtenis bereikte een aanzienlijke omvang: volgens de organisatoren waren er zo’n 40.000 deelnemers uit alle hoeken van Europa, van Portugal tot de landen van Centraal-Europa. Het programma omvatte ongeveer 600 discussieforums en workshops, verdeeld over zeer uiteenlopende locaties (theaters, gemeentehuizen, indrukwekkende staatsgebouwen) verspreid over vier plaatsen in de omgeving van Parijs. Ter afsluiting was er een grote manifestatie met 60 tot 100.000 mensen in de straten van Parijs, met de onverbeterlijke stalinisten van de Rifundazione Comunista (Italië) voorop en de anarchisten van de CNT achteraan. De media besteedden er minder aandacht aan, maar in dezelfde periode vonden er nog twee andere ‘Europese forums’ plaats, het ene van Europese parlementsleden, het andere van de Europese vakbondsvertegenwoordigers. En alsof drie forums nog niet genoeg was, organiseerden de anarchisten nog een ‘Libertair Sociaal Forum’ in een Parijse voorstad, tegelijk met het ESF en uitdrukkelijk gepresenteerd als ‘alternatief’ daarvoor.

    “Een andere wereld is mogelijk!” Dat was één van de grote slogans van het ESF. Het lijdt geen twijfel dat er bij een groot aantal betogers op 15 november, wellicht vooral bij zich politiserende jongeren, een waarachtige en dringende behoefte bestond om tégen het kapitalisme te strijden en vóór een ‘andere wereld’ dan die waarin we nu leven, met zijn onophoudelijke ellende en zijn gruwelijke en doorlopende oorlogen. Zonder twijfel voelen sommigen zich gesterkt door deze grote gezamenlijke bijeenkomst. Het vraagstuk bestaat er echter niet alleen uit dat we moeten beseffen dat ‘een andere wereld mogelijk is’ – en noodzakelijk – maar het gaat ook en vooral om de vraag over welke andere wereld het gaat, en hoe die opgebouwd kan worden.

    Het is moeilijk voorstelbaar hoe het ESF die vraag zou kunnen beantwoorden. Gezien het aantal en de verscheidenheid van de deelnemende organisaties (kaderleden van de vakbonden en ‘aankomende managers’; christelijke organisaties, Trotskisten van de LCR en SWP-lijn, stalinisten van de PCF, tot de anarchisten van Alternative Libertaire aan toe) kan men zich moeilijk voorstellen hoe daar een samenhangend antwoord – of überhaupt een antwoord – uit kan voortkomen. Allemaal hebben ze wel iets te vertellen, vandaar de brede waaier van onderwerpen die aan bod komt in pamfletten, debatten en slogans. Kijken we daarentegen van dichtbij naar de ideeën die uit het ESF zijn voortgekomen, alleen al op het vlak van de grote thema’s, dan stellen we vast dat daar helemaal niets nieuws bij is, en bovendien in het geheel niets ‘anti-kapitalistisch’.

    Vanwege de massale mobilisatie rond het ESF en door de veelheid aan onderwerpen van de ‘anders-globalistische’ beweging die door even zo vele linkse als ultra-linkse fracties werden aangekaart besloot de IKS om tijdens deze bijeenkomst met de haar beschikbare middelen, maar vastbesloten, het woord te voeren en de pers te verkopen. We wisten natuurlijk dat de ‘debatten’ van het ESF grotendeels vooraf vastlagen (wat meerdere deelnemers ons bevestigden) en daarom concentreerden onze militanten, afkomstig uit verschillende Europese landen, zich op de verkoop van de pers (in de meeste Europese talen), op deelname aan de informele discussies in de marge van het ESF, en op de slotmanifestatie. We waren op het LSF ook aanwezig om in de debatten het kommunistisch perspectief te verdedigen tegenover dat van het anarchisme.

    Een wereld vrij van handel en gesjacher?

    “De wereld is niet te koop” is een veelgehoorde slogan die uiteenvalt in allerlei variaties zodra het erop aankomt ‘realistisch’ te zijn: “cultuur is niet te koop” voor artiesten en invalkrachten van de podiumkunsten; “gezondheid is niet te koop” ter attentie van verplegers en andere werknemers in de gezondheidszorg; en ook “onderwijs is niet te koop” als het om de onderwijzers gaat.

    Wie wordt niet geraakt door dergelijke slogans? Wie is bereid zijn gezondheid en het onderwijs van zijn kinderen te verkopen?

    Maar als we proberen om er achter te komen wat er concreet achter die slogans schuilgaat dan begint het naar bedrog te rieken. Dan gaat het niet langer over het beëindigen van de verkoop van de wereld, maar enkel over de ‘inperking’ daarvan: “De sociale diensten moeten onttrokken aan de logica van de markt”. Wat betekent dat concreet? We weten allemaal dat zolang het kapitalisme bestaat alles betaald moet worden, zelfs diensten zoals onderwijs en gezondheidszorg. Die onderdelen van het maatschappelijk leven, die de ‘anders-globalisten’ zogenaamd willen ‘onttrekken aan de logica van de markt’, maken feitelijk deel uit van het globale inkomen van de arbeiders, dat doorgaans door de staat wordt beheerd. In plaats van ‘onttrokken te zijn aan de logica van de markt’ staat de hoogte van het arbeidersinkomen, het deel van de productie dat de arbeidersklasse krijgt toebedeeld, juist in het centrum van het marktprobleem en van de kapitalistische uitbuiting. Het kapitaal betaalt zijn mankracht altijd zo min mogelijk, dat wil zeggen niet meer dan strikt noodzakelijk om de arbeidskracht en een nieuwe arbeidersgeneratie te reproduceren. momenteel, nu de wereld wegzinkt in een steeds diepere crisis, heeft elk nationaal kapitaal minder arbeidskracht nodig, en voor de arbeidskracht die het nodig heeft moet het zo min mogelijk betalen op straffe van door zijn concurrenten verdreven te worden van de wereldmarkt. In die situatie kan de arbeidersklasse enkel weerstand bieden door haar eigen strijd tegen de loondalingen – hoe ‘sociaal’ die ook mogen zijn – en natuurlijk niet door een beroep te doen op de kapitalistische staat om die te vragen de lonen te ‘onttrekken’ aan de marktwetten. Zelfs als de staat dat zou willen zou hij het helemaal niet kunnen.

    In de kapitalistische maatschappij kan het proletariaat door krachtig strijd te leveren in het gunstigste geval een verdeling van het maatschappelijk product afdwingen die iets meer in zijn voordeel uitvalt: vermindering van de meerwaarde die door de kapitalistische klasse afgeperst ten gunste van het variabele kapitaal - het loon. Daarin slagen betekent in de huidige context op de eerste plaats een hoog strijdniveau (zoals we zagen na de nederlaag van de strijd van mei 2003 in Frankrijk toen het kortingen regende op het sociale inkomen) en, in de tweede plaats, dergelijke resultaten zijn van korte duur (zoals we zagen na de beweging van 1968 in Frankrijk).

    Nee, heel dat idee dat ‘de wereld’ niet te koop is bestaat uit armetierig gesjoemel. Het wezen van het kapitalisme bestaat er juist uit dat alles te koop is, en dat weet de arbeidersbeweging al sinds 1848: “[de bourgeoisie] heeft de persoonlijke waardigheid opgelost in de ruilwaarde en in de plaats van de talloze, zwart op wit beschreven en verworven vrijheden, uitsluitend de gewetenloze handelsvrijheid gesteld. [...] De bourgeoisie heeft alle, tot nu toe eerwaardige en met vroom ontzag beschouwde beroepen van hun heilige schijn ontdaan. Zij heeft de arts, de jurist, de priester, de dichter, de man van de wetenschap in haar betaalde loonarbeiders veranderd.” (1). Zo drukten Marx en Engels dat uit in het Kommunistisch Manifest. We zien hoezeer hun analyses van toen nog steeds actueel zijn!

    Eerlijke handel, geen vrijhandel?

    “Eerlijke handel, geen vrijhandel!” is een ander groot thema van het ESF, gedragen door kleine Franse boeren met hun ‘bio’-producten. En natuurlijk, wie voelt zich niet aangesproken door de hoop boeren en handwerkslieden van de ‘derde wereld’ eindelijk eens behoorlijk te zien leven van de vruchten van hun arbeid? Wie wil de pletwals van de ‘agro-business’ niet stoppen die de boeren van hun grond verjaagt en hen met miljoenen samenpakt in de krottenwijken van Mexico tot aan Calcutta?

    Maar ook hier, zoals bij de kwestie van de markt, vormen goede bedoelingen een slechte gids.

    Om te beginnen is de beweging voor ‘eerlijke handel’ niet nieuw. De ondernemingen van ‘goede werken’ (zoals het Britse Oxfam, natuurlijk ook present op het ESF) passen al meer dan veertig jaar die ‘eerlijke handel’ met ambachtelijke producten toe in hun liefdadigheidswinkels. Dat voorkomt niet dat miljoenen en nog eens miljoenen mensen in armoede wegkwijnen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika…

    Bovendien klinkt deze slogan uit de mond van de anders-globalisten extra huichelachtig. José Bové, voorzitter van de Franse Boerenbond, mag dan de superster spelen van het anders-globalisme door de agro-business en die gemene McDonalds te vervloeken, dat belet de militanten van de Boerenbond niet om te betogen voor het behoud van de subsidies van de Europese gemeenschappelijke landbouwpolitiek (2). Dat beleid, waarmee de prijzen van Franse producten kunstmatig laag worden gehouden, is juist één van de belangrijkste middelen om een ongelijkheid in te bouwen in de handel ten voordele van de één, en bijgevolg ten nadele van de ànder. Voor de vakbeweging uit de Amerikaanse staalsector, die in 1998 tijdens de top van de Wereld Handels Organisatie (WHO) in Seattle betoogden en waarover zoveel lawaai gemaakt werd, betekende ‘eerlijke handel’ op dezelfde manier dat extra invoerrechten geheven moesten worden op ‘buitenlands’ staal dat goedkoper geproduceerd werd door arbeiders uit andere landen. Uiteindelijk komt het erop neer dat wanneer je begint met ‘eerlijke handel’ je altijd eindigt in een handelsoorlog.

    In het kapitalisme is ‘rechtvaardigheid’ in ieder geval een fabeltje. Zoals Engels in 1881 al schreef in een artikel waarin hij het begrip ‘rechtvaardig loon’ bekritiseerde: “De rechtvaardigheid van de politieke economie, zoals die daadwerkelijk ligt opgeslagen in de wetmatigheden die de huidige maatschappij beheersen, die rechtvaardigheid bevindt zich aan maar één kant – aan de kant van het kapitaal.” (3).

    Het toppunt van oplichterij in deze geschiedenis van ‘eerlijke handel’ bestaat uit het idee dat de aanwezigheid van ‘anders-globale’ betogers tijdens de top van de WHO in Seattle en Cancun de onderhandelaars van de Derde Wereldlanden de ‘moed’ gaf om verzet aan te tekenen tegen de eisen van de ‘rijke landen’. We zullen het hier niet hebben over het feit dat de top van Cancun een grote mislukking was voor de zwakke landen, omdat de Europeanen hun Gemeenschappelijk Landbouwbeleid niet ontmantelen en ook de Amerikanen volop hun landbouw blijven subsidiëren tegen het binnendringen op hun markten van goedkopere producten uit de arme landen. Nee, wat hier hemeltergend is, is dat men ons wil wijsmaken dat die opgedirkte leiders en bureaucraten van de Derde Wereldlanden naar die onderhandelingen kwamen om de boeren en armen te verdedigen. In tegendeel! Om maar één voorbeeld te geven: wanneer iemand als de Braziliaanse president Lula de tarieven aanklaagt die de Verenigde Staten opleggen om hun sinaasappelsapindustrie te verdedigen, dan denkt hij niet aan de arme boeren, maar aan de enorme kapitalistische sinaasappelplantages in Brazilië, waar de arbeiders even hard worden afgejakkerd als in Florida.

    Geen steun aan de burgerlijke staat!

    De rode draad die door al deze thema’s loopt is de volgende: tegen de ‘neo-liberalen’ van de grote ‘transnationale’ bedrijven (de ‘multinationals’ waartegen in de jaren 1970 werd gefulmineerd) zouden we nu de staat moeten vertrouwen, of beter nog: de staat versterken. De ‘anders-globalisten’ beweren dat de bedrijven ‘beslag gelegd hebben’ op de macht van de ‘democratische’ staat om hun ‘handelswet’ aan de wereld op te leggen, en dat het doel van het ‘burgerverzet’ dus moet bestaan uit het heroveren van de staatsmacht en macht over de ‘overheidsdiensten’.

    Wat een flauwekul! Nooit is de staat prominenter aanwezig geweest in de economie dan nu, en dat geldt ook voor de Verenigde Staten. Het is de staat die de wereldwijde handel regelt door rentevoeten vast te leggen, door tol-barrières op te richten enzovoort. De staat is juist een van de hoofdrolspelers in de nationale economie, met overheidsuitgaven die al naargelang het land 30 tot 50% van het bruto binnenlands product uitmaken, en met steeds omvangrijker begrotingstekorten. Meer nog: wanneer de arbeiders het zich in het hoofd halen om hun levensomstandigheden te verdedigen tegen de kapitalistische aanvallen, wie vinden ze dan als eerste op hun weg? De politiemacht van de staat! Vragen om een versterking van de staat, zoals de anders-globalisten het doen, om ons tegen de kapitalisten te beschermen, is echt een monumentale farce: de burgerlijke staat bestaat juist om de bourgeoisie tegen de arbeiders te verdedigen, en niet omgekeerd (4).

    Het is geen toeval dat deze oproep om de staat te steunen, en in het bijzonder aan de linkvleugel van diezelfde staat en die wordt voorgesteld als de beste verdediger van de ‘burgermaatschappij’ tegen het ‘neo-liberalisme’, afkomstig is van het ESF. Zoals een Engelse uitdrukking zegt: “he who pays the piper calls the tune” (wie de muzikant betaalt mag het deuntje kiezen; wie betaalt, bepaalt). Inderdaad, het is heel leerzaam te zien wie het ESF ter waarde van 3,7 miljoen euro gefinancierd heeft:– Om te beginnen hebben de Algemene Raden van de departementen Seine-Saint-Denis, Val de Marne en Essonne meer 600.000 euro bijgedragen, en het gemeentebestuur van St.-Denis heeft alleen al 570.000 euro opgehoest (5). De ‘Kommunistische Partij’ van Frankrijk, dat stelletje oude Stalinistische oplichters, probeert zijn politieke maagdelijkheid terug te krijgen na zijn medeplichtigheid aan de ergste misdaden begaan door de Stalinistische staat in Rusland, en na tientallen jaren de belangrijkste saboteur van de arbeidersstrijd te zijn geweest.– De Franse Socialistische Partij (PS) heeft zichzelf bijzonder in diskrediet gebracht door aanvallen op de arbeiders tijdens haar laatste regeringsperiode en de aanwezigen op het ESF aarzelde niet om Laurent Fabius (belangrijk leider van de Socialistische Partij) uit te jouwen toen die tijdens de debatten zijn gezicht durfde te vertonen. Men zou zich kunnen voorstellen dat de Socialistische Partij scheef naar het ESF keek. Maar nee, niet in het minst! Het stadsbestuur van Parijs (gecontroleerd door diezelfde Socialistische Partij) droeg één miljoen euro bij om de kosten van het ESF te dekken!– En de Franse regering? Een rechtse regering – neo-liberaler bestaat niet – die door heel verenigd links, van anarchisten tot Stalinisten, op affiches en in artikels uitvoerig werd afgekraakt, hinderde het haar ook maar het geringst dat het forum zoveel volk trok? Integendeel: het was in persoonlijk opdracht van president Jacques Chirac dat de minister van Buitenlandse Zaken een half miljoen euro neertelde om alles gefinancierd te krijgen.

    Wie betaalt, profiteert! Heel de Franse bourgeoisie, rechts zowel als links, heeft met gulle hand het ESF gefinancierd en de nodige ruimten ter beschikking gesteld. En heel de bourgeoisie, van links tot rechts, rekent erop voordeel te behalen uit het onmiskenbare succes van het ESF, en wel vooral op twee vlakken:– Om te beginnen is het ESF een middel om de linkervleugel van het staatsapparaat in een nieuw jasje te steken (nadat links door jarenlange regeringsdeelname steeds ongeloofwaardiger was geworden, doorlopend klappen had uitgedeeld tegen de levensomstandigheden van de arbeidersklasse en verantwoordelijk was voor het imperialistisch beleid van het Franse kapitalisme). Gezien het grote wantrouwen dat zij opwekken zijn politieke partijen niet meer in de mode, vandaar dat ze zich vermommen als ‘verenigingen’ die dichter bij ‘de burger’ staan, die ‘democratischer’ lijken en meer op een ‘netwerk’. Zo heeft de Stalinistische PCF zijn Espace Karl Marx en de Socialistische Partij heeft zijn stichtingen Léo Lagrange en Jean Jaurès. We moeten onderstrepen dat niet alleen links er alle belang bij heeft zijn recente wandaden uit het geheugen te laten wissen – wat iedereen zonder moeite zal inzien. Nee, heel de bourgeoisie heeft er alle belang bij dat de maatschappelijke gelederen niet verslappen, en dat de arbeidersstrijd, en meer algemeen de walging en de vragen die de kapitalistische maatschappij oproept, omgeleid kunnen worden in de richting van aloude reformistische recepten en om de weg te versperren naar het inzicht dat het nodig is om de kapitalistische orde omver te werpen en uit zijn lijden te verlossen.– Op de tweede plaats heeft heel de Franse bourgeoisie er alle belang bij dat de uitgesproken anti-Amerikaanse sfeer van het ESF zich verbreidt en nog wordt versterkt. De enorme vernietiging tijdens beide wereldoorlogen, het afschuwelijk verlies aan mensenlevens daarin, en daarna vooral de opleving van de klassenstrijd en het einde van de contrarevolutie na 1968, hebben er allemaal toe bijgedragen dat het nationalisme verdacht werd, een nationalisme waarvan de bourgeoisie in 1914 zowel als in 1939 gebruikt maakte om de bevolking naar de slachtbank te voeren. Momenteel bestaat er nog geen ‘Europees blok’, laat staan een ‘Europese natie’ waaraan een oorlogszuchtig ‘Europees’ patriottisme opgehangen zou kunnen worden. Daarom hebben de bourgeoisieën van de verschillende Europese landen, en vooral de Franse en Duitse, er alle belang bij de opkomst van een anti-Amerikaans en nog vaag ‘pro-Europees’ gevoel aan te moedigen met de bedoeling de verdediging van hun eigen imperialistische belangen tegen het Amerikaans imperialisme voor te stellen als de verdediging van een ‘ander’ wereldbeeld, of zelfs van een ‘anders-globalisme’. Daarnaast is de steun van de ‘anders-globalisten’ voor het invoerverbod op Amerikaanse GGO (Genetisch Gemanipuleerde Organismen), voorgesteld als een ‘ecologische’ maatregel en ‘verdediging van de volksgezondheid’, in werkelijkheid niets anders dan een onderdeel van de economische oorlog, waardoor de Franse wetenschappers de tijd moeten krijgen om hun achterstand op dat terrein ten opzichte van de Verenigde Staten in te halen (6).

    De moderne ‘marketing’ technieken dienen er momenteel niet meer toe onmiddellijk producten te verkopen; nee, er worden subtieler en doeltreffender middelen aangewend die eruit bestaan ons een ‘wereldbeeld’ aan te smeren, en daaraan worden de producten gekoppeld die dat beeld belichamen. De organisatoren van het ESF gaan precies eender te werk: ze houden ons een onwerkelijk ‘wereldbeeld’ voor, waarin het kapitalisme niet langer kapitalistisch is, waarin de naties niet langer imperialistisch zijn, en waarbinnen we een ‘andere wereld’ kunnen samenstellen zonder een internationale kommunistische wereldrevolutie door te voeren. En in naam van dat ‘beeld’ proberen ze aan ons oude bedorven producten te slijten, namelijk de zogenaamde ‘socialistische’ en ‘kommunistische’ partijen, die voor de gelegenheid verkleed zijn als ‘netwerken van burgers’.

    Omdat het deze keer de Franse bourgeoisie was die de fondsen ter beschikking stelde, is het niet meer dan logisch dat haar politieke partijen de meeste winst slaan uit het ESF. Maar dat betekent niet in het minst dat de Franse bourgeoisie deze onderneming in haar eentje heeft opgezet, verre van dat. In werkelijkheid profiteert heel de wereldbourgeoisie ruimschoots van dit steven om in Europese en wereldwijde ‘sociale forums’ haar linkervleugel weer geloofwaardig te verlenen.

    Een libertaire ‘andere wereld’?

    Het ‘Libertair Sociaal Forum’ (LSF) wilde doelbewust een alternatief vormen voor het ‘officiëlere’ forum dat door de grote burgerlijke partijen was georganiseerd. We kunnen ons gerust afvragen de tegenstelling tussen beide forums iets voorstelt: op z’n minst één van de belangrijkste organiserende groepen van het LSF (Alternative Libertaire) speelde ook een actieve rol voor het ESF, terwijl de betoging die door het LSF was georganiseerd, na een eindje ‘onafhankelijk’ parcours, aansloot bij die van het grote ESF.

    Het is niet het onderwerp van dit artikel uitvoerig te berichten over wat op het LSF gezegd werd. We behandelen hier alleen enkele belangrijke thema's.

    Nemen we om te beginnen het ‘debat’ over de ‘zelf-beheerde plekken’ of ‘vrije ruimten’ (kraakpanden, communes, netwerken van dienstenuitwisseling, ‘alternatieve’ cafés, enzovoort). We zetten ‘debat’ tussen aanhalingstekens, want de organisatoren hebben hun uiterste best gedaan om het te beperken tot beschrijvende verslagen van hun achtereenvolgende ‘plekken’, waarbij elke kritische evaluatie vermeden werd, ook als die uit het eigen anarchistische kamp kwam. Men kon al snel tot het inzicht komen dat het ‘zelfbeheer’ erg betrekkelijk is: een Brit legde uit dat zij hun ‘plek’ hadden moeten kopen… voor de ronde som van 350.000 pond (ongeveer 500.000 euro); een ander vertelde over het scheppen van een ‘plek’… op internet, terwijl iedereen zou moeten weten dat internet werd opgestart door het Amerikaanse DARPA (6).

    Nog sprekender is het actieprogramma dat door de beschreven ‘plekken’ of ‘ruimten’ wordt aangeboden: een gratis ‘alternatieve’ apotheek (die kruiden verstrekt), een juridische adviesdienst, een kroeg, dienstenuitwisseling. Met andere woorden: de dienstengebonden kleinhandel die in de steek wordt gelaten door een staat die in zijn begroting snoeit. Dat vormt het hoogtepunt van het anarchistisch radicalisme en bestaat er dus uit de staatsdiensten aan te vullen door hun werk gratis over te nemen.

    Een debat over gratis overheidsdiensten heeft volop blootgelegd hoezeer het weldenkende en ‘officiële’ anarchisme een lege huls is. Er wordt beweerd dat ‘overheidsdiensten’ tegenwicht zouden kunnen bieden voor de maatschappij van de koopwaar door gratis tegemoet te komen aan de behoeften van de bevolking – en in ‘zelfbeheer’ natuurlijk, met consumenten-comités, met plaatselijke en producentencollectieven. Dat lijkt als twee druppels water op de ‘wijk-comités’ die de Franse staat nu instelt voor de bewoners van de Parijse buitenwijken. Alles wordt zo voorgesteld alsof het een institutioneel tegenwicht zou kunnen bieden voor de kapitalistische maatschappij, binnen die kapitalistische maatschappij zelf, bijvoorbeeld door gratis openbaar vervoer in te voeren.

    Een ander kenmerk van het anarchisme dat sterk naar voren kwam in alle debatten van het LSF, is zijn fundamenteel elitaire en belerende visie. Het anarchisme heeft er geen idee van hoe een ‘andere wereld’ zou kunnen ontstaan juist vanuit de kern van de tegenstellingen van de huidige wereld. De overgang van de huidige naar de toekomstige en ‘andere’ wereld kan dus alleen plaatsvinden dankzij het ‘voorbeeld’ dat wordt gegeven door de ‘zelf-beheerde plekken’ en ‘vrije ruimten’, door een opvoedend ingrijpen met betrekking tot de wandaden van het huidige ‘productivisme’. Maar zoals Marx al meer dan een eeuw geleden zei, als de nieuwe maatschappij moet verrijzen dankzij de volksontwikkeling, dan stelt zich de vraag: wie voedt de opvoeders op? Want zij die zichzelf voor opvoeders houden zijn zelf gevormd door de maatschappij waarin wij leven, en hun ideeën over een ‘andere wereld’ blijven in werkelijkheid stevig verankerd in de bestaande wereld.

    In feite kregen we op beide ‘sociale’ forums als nieuwe en revolutionaire ideeën niets anders voorgeschoteld dan oude ideeën waarvan allang is gebleken dat ze nutteloos zijn of zelfs ronduit contrarevolutionair.

    Zo doen de ‘zelf-beheerde plekken’ en ‘vrij ruimten’ denken aan de coöperatieve ondernemingen uit de negentiende eeuw, om nog maar te zwijgen van de ‘arbeiderscollectieven’ van onze eigen tijd (van Lip in Frankrijk tot Triumph in Groot-Brittannië), die ofwel bankroet zijn gegaan, ofwel gewoon kapitalistische bedrijven bleven, juist omdat ze moesten produceren en verkopen in de kapitalistische handelseconomie. Ze doen ook denken aan al de ‘gemeenschaps’-ondernemingen uit de jaren 1970 (kraakpanden, buurt-comités, ‘alternatieve’ scholen) die in de burgerlijke staat zijn opgenomen als sociale of educatieve diensten.

    Alle ideeën over een radicale omvorming die aangeprezen worden op basis van de ‘kosteloosheid’ van overheidsdiensten doen denken aan de ideologie van de geleidelijke hervormingen die in de arbeidersbeweging van 1900 al bedrieglijke schijn was en die definitief bankroet ging in de slachting van 1914, toen het aan de zijde van de nationale staat stond om zijn ‘verworvenheden’ te verdedigen tegen het ‘binnenvallend’ imperialisme. Die ideeën doen tenslotte ook denken aan de invoering door de bourgeoisie van de ‘welvaartsstaat’ na de Tweede Wereldoorlog om het beheer van de arbeidskracht en de misleiding daarvan te rationaliseren (met name door zo te ‘bewijzen’ dat die miljoenen doden toch nog ergens goed voor waren geweest).

    Onze wereld draagt een nieuwe wereld in zich

    Het is absoluut onvermijdelijk, in het kapitalisme net zoals in elke klassenmaatschappij, dat de heersende ideeën in de maatschappij de ideeën zijn van de heersende klasse. Als we de noodzaak, en de materiële mogelijkheid, van een kommunistische revolutie kunnen begrijpen, dan is dat enkel omdat er binnen de kapitalistische maatschappij een sociale klasse bestaat die deze revolutionaire toekomst belichaamt: de arbeidersklasse. Als we ons daarentegen simpelweg proberen ‘voor te stellen’ hoe een ‘betere’ samenleving er zou kunnen uitzien, uitgaande van onze huidige verlangens en verbeelding zoals die gevormd zijn door de kapitalistische maatschappij (en volgens het model van onze anarchistische ‘opvoeders’), dan kunnen we niets anders doen dan de bestaande kapitalistische wereld ‘opnieuw uitvinden’, waarbij we ofwel vervallen in de reactionaire droom van de kleine producent die niet verder kijkt dan zijn ‘zelf-beheerde plek’, ofwel in het grootheidswaanzinnige delirium van een wereldomspannende heilstaat in de geest van George Monbiot (8).

    Voor het Marxisme daarentegen gaat het erom juist binnen de huidige kapitalistische wereld de uitgangspunten van de nieuwe wereld te ontdekken van waaruit de kommunistische wereld in het leven moet worden geroepen wil de mensheid niet ten onder gaan. In Het kommunistisch manifest stond in 1848: “De theoretische stellingen van de kommunisten berusten geenszins op ideeën, op beginselen die door deze of gene wereldverbeteraar zijn uitgevonden of ontdekt. Zij zijn slechts de algemene uitdrukking van de feitelijke verhoudingen van een bestaande klassenstrijd, van een zich voor onze ogen afspelende historische beweging.” (9).

    We kunnen drie belangrijke, en onderling verbonden gegevens onderscheiden van die “historische beweging die zich voor onze ogen afspeelt”.

    De eerste is de reeds door het kapitalisme doorgevoerde omvorming van het gehele productieproces van het menselijk geslacht. Het minste dagelijkse gebruiksvoorwerp is momenteel het resultaat, niet meer van een op zichzelf bestaande handwerker of van plaatselijke productie, maar van het werk van duizenden, zoniet tienduizenden mannen en vrouwen die deel uitmaken van een netwerk dat heel de planeet omspant. Bevrijd door de kommunistische wereldrevolutie van de beperkingen die de kapitalistische handelsverhoudingen van productie en privé toe-eigening van haar vruchten haar opleggen, zal de vernietiging van alle plaatselijke, regionale, nationale particularismen de basis leggen voor de vorming van één enkele mensengemeenschap over heel de planeet. Naarmate de sociale omvorming en de bevestiging van alle aspecten van het sociale leven van die wereldgemeenschap vordert, zullen ook de verschillen (momenteel zeer sluw door de bourgeoisie in stand gehouden als middelen om de arbeidersklasse te verdelen) tussen etnische groepen, volkeren en naties verdwijnen. We kunnen ons voorstellen dat de volkeren en de talen zullen samensmelten tot op het moment dat er geen Europeanen, Afrikanen of Aziaten meer zullen bestaan (en nog minder Bretoenen, Basken of Catalanen!), maar één enkele menselijke soort waarvan de intellectuele en artistieke productie tot uitdrukking zal worden gebracht in één taal die voor allen begrijpelijk zal zijn en die eindeloos veel rijker, nauwkeuriger en harmonieuzer zal zijn dan de talen waarin momenteel een beperkte en steeds meer tot ontbinding komende cultuur tot uitdrukking komt (10).

    Het tweede grote gegeven, dat van het eerste niet kan worden losgemaakt, is het bestaan binnen de kapitalistische maatschappij van een klasse die deze realiteit van een verenigd en internationaal productieproces belichaamt en daarvan het hoogtepunt vertegenwoordigt. Die klasse is het wereldproletariaat. Of de arbeider nu een Amerikaanse staalarbeider, een Britse werkloze, een Franse bankbediende, een Duitse mecanicien, een Indiase programmeur of een Chinese bouwvakker is, allen hebben ze met elkaar gemeen dat ze steeds harder worden uitgebuit door de wereldwijde kapitalistische klasse, en dat ze zich enkel van hun uitbuiting kunnen bevrijden door heel de kapitalistische orde omver te werpen.

    Twee aspecten van de bijzondere aard van de arbeidersklasse verdienen hier afzonderlijk aandacht:– Om te beginnen werd het proletariaat, in tegenstelling tot de boeren en de handwerkslieden, door het kapitalisme zelf voortgebracht en het kan zich er ook niet van ontdoen. Het kapitalisme verplettert de boerenstand en het ambacht, herleidt ze tot een proletariërsbestaan - of in de vervalperiode eerder tot een bestaan als werkloze. Maar het kapitalisme kan niet bestaan zonder proletariaat. Zolang het kapitalisme bestaat, zal het proletariaat bestaan. En zolang het proletariaat bestaat, zal dat het kommunistisch revolutionair project in zich dragen van omverwerping van de kapitalistische orde en opbouw van een andere wereld.– Een ander fundamenteel kenmerk van de arbeidersklasse ligt in de vermenging en beweging van bevolkingen om aan de behoeften van de kapitalistische productie te voldoen. “De arbeiders hebben geen vaderland” zei het Manifest, niet alleen omdat ze geen eigendom hebben, maar ook omdat ze altijd zijn overgeleverd aan het kapitaal en zijn behoefte aan arbeidskracht. Van nature is de arbeidersklasse een klasse van immigranten. Om dat in te zien volstaat het de bevolking te bekijken van om het even welke stad in de industrielanden: men ontmoet er mensen uit de gehele wereld. Maar dat is ook het geval in de onderontwikkelde landen: in Ivoorkust komen veel landarbeiders uit Burkina Faso, in Zuid-Afrika komen de mijnwerkers uit Zimbabwe en Botswana net als uit heel Zuidelijk Afrika, in de Perzische Golf zijn de arbeiders Palestijns, Indiaas, Filippijns, en in Indonesië werken duizenden buitenlandse arbeiders in de fabrieken. Dit daadwerkelijke bestaan van de arbeidersklasse – dat een voorafspiegeling is van het samensmelten van de bevolkingen die we hierboven beschreven – toont hoe onbeduidend het ideaal is dat anarchisten en democraten zo nauw aan het hart ligt, namelijk de verdediging van een plaatselijke of regionale ‘gemeenschap’. Om een voorbeeld te nemen: wat heeft het Schotse nationalisme te bieden aan de arbeidersklasse in Schotland, die voor een groot deel bestaat uit Aziatische immigranten? Niets natuurlijk. De enige ware gemeenschap die de arbeiders, die uit hun achtergrond zijn weggerukt, kunnen hopen te vinden is de wereldwijde gemeenschap die ze na de revolutie kunnen opbouwen.

    Het derde belangrijke aspect dat we hier willen aanstippen is vervat in een statistisch gegeven: in alle klassenmaatschappijen die aan het kapitalisme voorafgingen bewerkte ruwweg 95% van de bevolking de grond, en het overschot dat zij produceerde was amper genoeg om de andere 5% in leven te houden (zoals heren en geestelijken, maar ook handwerkslieden en handelaren). Momenteel ligt die verhouding precies omgekeerd en in de meest ontwikkelde landen is het een steeds kleiner deel van de bevolking dat direct betrokken is bij de productie van materiële goederen. Dat betekent dat de mensheid in aanleg, op het vlak van het materiële vermogen van het productieve proces, is aanbeland in een stadium van haast onbeperkte overvloed.

    In het kapitalisme hebben de productieve vermogens van de menselijke soort al een situatie geschapen die kwalitatief nieuw is ten opzichte van heel de voorafgaande geschiedenis: terwijl de schaarste en de periodes van gebrek en hongersnood die de grote massa van de bevolking vroeger onderging vooral het gevolg waren van de natuurlijke beperkingen van de productie (zoals een lage productiviteit van de grond en slechte oogsten) is onder het kapitalisme de enige oorzaak van de schaarste uitsluitend gelegen in de kapitalistische productieverhoudingen zèlf. De crisis die arbeiders op straat gooit is geen gevolg van ontoereikende productie, maar integendeel het rechtstreekse resultaat van het feit dat wat geproduceerd wordt niet verkocht kan worden (11). Meer nog: in de zogenaamd hoogontwikkelde landen heeft een groeiend aandeel van de economische activiteit niet het minste nut meer buiten het kapitalistisch systeem zelf: financiële en beursspeculatie van allerlei slag, astronomische militaire budgetten, modegevoelige dingen, producten met een ‘ingebouwde achterhaaldheid’ die geen ander doel hebben dan snel vervangen te worden, reclame, enzovoort. Als we wat verder kijken, dan is het ook duidelijk dat het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen in toenemende mate wordt beheerst door een irrationeel functioneren – behalve dan vanuit kapitalistisch oogpunt – van de economie: miljoenen mensen verplaatsen zich bijvoorbeeld dagelijks meerdere uren naar en van hun werk, vracht wordt over de weg vervoert in plaats van per trein om in te kunnen spelen op de onvoorspelbare wisselvalligheden van een anarchistische productie. In feite heeft er een complete omkering plaatsgevonden in de verhouding tussen de hoeveelheid tijd die gebruikt wordt om het strikt noodzakelijke te produceren (om te eten, zich te kleden, te wonen) en de tijd die gebruikt wordt om, als we het zo mogen zeggen, te produceren ‘wat boven het noodzakelijke uitgaat’ (12).

    De geboorte van een wereldgemeenschap

    Tijdens discussies – op de betogingen en voor de werkplaatsen – werd ons vaak de vraag voorgelegd: “en wat is dat dan, dat kommunisme, als jullie zeggen dat het nog nooit heeft bestaan?” In dergelijke situaties, wanneer we een definitie proberen te geven die zowel globaal is als erg kort, antwoorden we vaak: “het kommunisme is een wereld zonder klassen, zonder naties en zonder geld.” Dat is erg summier (en zelfs negatief: een wereld ‘zonder’), maar toch omvat die definitie fundamentele kenmerken van de kommunistische maatschappij:– Ze zal klasseloos zijn, omdat het proletariaat zich niet kan bevrijden door een nieuwe uitbuitende klasse te worden; de opnieuw opdoemen van een uitbuitende klasse na de revolutie zou juist de nederlaag van de revolutie betekenen en een voortzetting van de uitbuiting (13). Het verdwijnen van de klassen vloeit natuurlijk voort uit het belang dat de zegevierende arbeidersklasse erbij heeft zich te bevrijden. Eén van de eerste doelen daarvan zal arbeidstijdverkorting zijn, door de werklozen, de massa’s mensen zonder werk in de ‘Derde Wereld’, maar ook de kleinburgerij, de boeren, en zelfs de leden van de onttroonde bourgeoisie in het productieproces op te nemen.– Ze zal geen naties kennen, omdat het productieproces al in ruime mate het nationaal kader heeft overstegen en de natie dus is achterhaald als organisatorisch kader van de mensengemeenschap. Het kapitalisme heeft, door de eerste mensenmaatschappij op planetaire schaal te scheppen, het nationaal kader waarin het zelf geboren werd al overstegen. Net zoals de burgerlijke revolutie alle particularismen en grenzen van de feodaliteit (tolheffing en privileges, rechten eigen aan een stad of streek) vernietigde, zo zal de proletarische revolutie een einde maken aan de laatste verdeling van de menselijke samenleving, de verdeling in naties.– Ze zal geen geld kennen, omdat het begrip ruil geen betekenis heeft in het kommunisme tengevolge van de overvloed waarin de behoeften van alle leden van de samenleving bevredigd kunnen worden. Het kapitalisme heeft de eerste mensenmaatschappij geschapen waarin de warenruil volledig over de gehele productie werd veralgemeend (in tegenstelling tot de voorgaande maatschappijen, waarin de warenruil voornamelijk beperkt bleef tot enkele luxeproducten, en een zeer beperkt aantal zaken die niet ter plaatse geproduceerd konden worden, zoals zout bijvoorbeeld), maar momenteel wordt het verstikt door de onmogelijkheid om alles wat geproduceerd kan worden op de markt te slijten. Koop en verkoop zijn zelf een belemmering geworden voor de productie. De ruil zal dus verdwijnen. En met de ruil zal ook het begrip ‘waar’ verdwijnen, inbegrepen de belangrijkste koopwaar van allemaal: de met loon betaalde arbeidskracht.

    Die drie principes botsen rechtstreeks met de gemeenplaatsen die rondgestrooid worden door heel de ideologie van de burgerlijke maatschappij, waarin geprobeerd wordt om staande te houden dat de ‘menselijke aard’ geldzuchtig en gewelddadig is, waardoor voor altijd de verdelingen in uitbuiters en uitgebuiten, of tussen naties, bepaald zijn. Een dergelijk idee van de ‘menselijke aard’ komt natuurlijk prachtig van pas voor de heersende klasse omdat het haar klasseheerschappij rechtvaardigt en belet dat de arbeidersklasse duidelijk inziet wie de ware verantwoordelijke is voor alle ellende en moordpartijen die de mensheid momenteel ondergaat. Maar het heeft hoegenaamd niets te maken met de werkelijkheid: in tegenstelling tot andere diersoorten, waarvan de ‘aard’ (dat wil zeggen hun gedrag) wordt bepaald door hun natuurlijke omgeving, wordt de ‘menselijke aard’, naarmate zijn beheersing van de natuur vordert, steeds meer bepaald door niet zijn natuurlijke, maar zijn sociale omgeving.

    De veranderde betrekking tussen mens en natuur

    De drie hierboven vermelde punten geven slechts een zeer summiere schets. Zij hebben evenwel diepgaande gevolgen voor de toekomstige kommunistische samenleving.

    Het is waar dat de Marxisten altijd hebben weerstaan aan de verleiding om ‘blauwdrukken’ voor de toekomst te geven. In de eerste plaats omdat het de werkelijke beweging van de grote massa’s van de mensheid is die het kommunisme zal scheppen. Ten tweede omdat wij ons niet kunnen voorstellen hoe de kommunistische samenleving er uit zal zien, nog minder dan dat een boer uit de elfde eeuw zich de kapitalistische wereld kon voorstellen. Dat belet ons echter niet (hier, uit plaatsgebrek, op een zeer summiere wijze) enkele hoofdlijnen aan te geven die voortvloeien uit wat we net gezegd hebben.

    De radicaalste verandering zal waarschijnlijk voortvloeien uit het wegvallen van de tegenstelling tussen mens en arbeid. De tegenstelling – die altijd bestaan heeft in klassenmaatschappijen – tussen de arbeid, dat wil zeggen de activiteit die enkel wordt ondernomen omdat het nodig is en moet, en de vrijetijd, dat wil zeggen de tijd waarin men (op zeer beperkte wijze) zijn bezigheid zelf kan kiezen, is door de kapitalistische maatschappij op de spits gedreven (14). De dwang komt enerzijds door de schaarste die een gevolg is van de beperkingen van de arbeidsproductiviteit, en anderzijds door het feit dat een deel van de vruchten van de arbeid door de uitbuitende klasse in beslag worden genomen. In het kommunisme bestaat die dwang niet langer: voor het eerst in de geschiedenis zal de mens in alle vrijheid kunnen produceren, en de productie zal geheel gericht zijn op bevrediging van de menselijke behoeften. Men kan zich zelfs voorstellen dat de woorden ‘arbeid’ en ‘vrijetijd’ uit de taal zullen verdwijnen, omdat geen enkele activiteit nog onder dwang ondernomen zal worden. De beslissing om iets al dan niet te produceren zal niet enkel afhangen van het nut van dat iets op zichzelf, maar ook van de mate waarin het produceren ervan belangstelling en plezier met zich kan meebrengen.

    Het hele idee van ‘behoeftebevrediging’ zal van karakter veranderen. De basisbehoeften (eten, kleden, wonen in hun primaire betekenis) zullen een naar verhouding steeds minder belangrijke plaats innemen, terwijl de behoeften die door de sociale evolutie van de soort bepaald worden steeds belangrijker zullen worden. Zo zal het onderscheid verdwijnen tussen arbeid die ‘artistiek’ is en arbeid die dat niet is. Het kapitalisme is de maatschappij waarin de tegenstelling tussen ‘kunst’ en ‘niet-kunst’ op de spits wordt gedreven. Verreweg de meeste kunstenaars uit de geschiedenis zijn anoniem gebleven, het is pas met de opkomst van het kapitalisme dat de kunstenaar zijn werk begint te signeren, en dat kunst een specifieke activiteit wordt, die losstaat van de dagelijkse productie. Momenteel heeft die tendens zijn toppunt bereikt, met een haast volledige scheiding tussen enerzijds de ‘schone kunsten’ (onbegrijpelijk voor de grote meerderheid van de bevolking en voorbehouden aan een kleine intellectuele elite) en anderzijds de geïndustrialiseerde artistieke productie in reclame en ‘popcultuur’, beide blijven in ieder geval beperkt tot de ‘vrijetijd’. Dit alles is slechts het resultaat van de tegenstelling binnen het kapitalisme tussen het menselijk wezen en zijn arbeid. Met het verdwijnen van die tegenstelling zal ook de tegenstelling wegvallen tussen ‘nuttige’ en ‘artistieke’ productie. De schoonheid en de bevrediging van zinnen en geest, zullen voor de mens net zo fundamentele behoeften zijn en door het productieproces bevredigd moeten worden (15).

    Ook het onderwijs zal volledig van karakter veranderen. In elke maatschappij bestaat het onderwijs van jongeren eruit ze in staat te stellen hun plaats in de volwassen maatschappij in te nemen. Onder het kapitalisme betekent ‘zijn plaats in de volwassen maatschappij innemen’ zijn plaats innemen in een meedogenloos uitbuitingssysteem, waarin degene die niets opbrengt geen plaats heeft. Het doel van het onderwijs (waarvan de anders-globalisten ons verzekeren dat het ‘niet te koop’ is) bestaat er dus vooral uit de nieuwe generatie vaardigheden bij te brengen die op de markt verkocht kunnen worden, en meer algemeen in deze periode van staatskapitalisme ervoor te zorgen dat de nieuwe generatie in staat is het nationale kapitaal te versterken tegen zijn concurrenten op de wereldmarkt. Het is ook duidelijk dat het kapitaal er absoluut geen belang bij heeft een kritische geest aan te moedigen tegenover zijn eigen sociale organisatie. Het onderwijs heeft alles bijeen geen ander doel dan jonge geesten te temmen, ze in de vorm te gieten van de kapitalistische maatschappij en haar productieve behoeften. Het hoeft dus geenszins te verbazen dat de scholen steeds meer op fabrieken gaan lijken, en de onderwijzers op arbeiders aan de lopende band.

    In het kommunisme daarentegen kan de integratie van de jongere in de volwassen wereld niet plaatsvinden zonder al zijn zinnen, lichamelijk en geestelijk, zo breed mogelijk te prikkelen. In een productiesysteem dat geheel en al bevrijd is van rentabiliteitsvereisten opent de volwassen wereld zich aan het kind in dezelfde mate waarin het zijn vermogens ontwikkelt, en de jonge volwassene zal niet meer geconfronteerd worden met de angst de school te moeten verlaten en hals over kop in de koortsachtige wedijver van de arbeidsmarkt te worden gestort. Net zoals er geen tegenstelling meer zal bestaan tussen ‘arbeid’ en ‘vrijetijd’, tussen ‘productie’ en ‘kunst’, zal er geen tegenstelling meer bestaan tussen school en ‘arbeidswereld’. Woorden als ‘school’, ‘fabriek’, ‘kantoor’, ‘kunstgalerie’, ‘museum’ (16) zullen verdwijnen of geheel van betekenis veranderen, omdat alle menselijke activiteit zal samensmelten in een harmonieuze inspanning ter bevrediging en ontwikkeling van behoeften en van de lichamelijke, geestelijke en zintuiglijke vermogens van de soort.

    De verantwoordelijkheid van het proletariaat

    Kommunisten zijn geen utopisten. We hebben hier geprobeerd een zeer korte en onvermijdelijk beperkte schets te geven van hoe de nieuwe menselijke samenleving zal moeten zijn zoals die voortkomt uit de huidige kapitalistische maatschappij. In die zin is de slogan van de anders-globalisten “een andere wereld is mogelijk” (of zelfs “andere werelden zijn mogelijk”) puur bedrog. Er is slechts één andere wereld mogelijk: het kommunisme.

    Maar de geboorte van die nieuwe wereld is niet onafwendbaar. Daarin verschilt het kapitalisme niet van de andere klassenmaatschappijen die eraan voorafgingen: “Vrije mens en slaaf, patriciër en plebejer, baron en lijfeigene, gildenmeester en gezel, kortom: onderdrukkers en onderdrukten stonden in voortdurende tegenstelling tot elkaar, voerden een onafgebroken, nu eens bedekte, dan weer openlijke strijd, een strijd die telkenmale eindigde met een revolutionaire omvorming van de gehele maatschappij of met de gemeenschappelijke ondergang der strijdende klassen.” (17). Dat betekent dat de kommunistische revolutie, hoe noodzakelijk zij ook is, niet onafwendbaar is. De overgang van het kapitalisme naar de nieuwe wereld kan niet plaatsvinden zonder het geweld als onmisbare kraamvrouw van de proletarische revolutie (18). Maar het alternatief, in de omstandigheden van gevorderde ontbinding van de huidige maatschappij, is de vernietiging, niet alleen van beide strijdende klassen, maar van de gehele mensheid. Vandaar de enorme verantwoordelijkheid die weegt op de schouders van de internationale revolutionaire klasse.

    Gezien de huidige omstandigheden kan de ontwikkeling van het revolutionair vermogen van het proletariaat een net zo verre als grote droom lijken, zodat de verleiding groot wordt nu ‘iets’ te doen, zelfs al is het aan de zijde van dezelfde oude socialistische en Stalinistische smeerlappen, dat wil zeggen met de linkervleugel van het staatsapparaat van de bourgeoisie. Maar voor de revolutionaire minderheden is het reformisme geen lapmiddel, niet iets ‘bij gebrek aan beter’; nee, het betekent een dodelijk compromis met de klassenvijand. De weg naar de revolutie die ‘een andere wereld’ kan scheppen zal lang en moeilijk zijn, maar het is de enige weg die er is.

    Jens


    (1) Karl Marx, Friedrich Engels, Het communistische manifest, Pegasus, Amsterdam 1988, p. 43.

     

    (2) Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), een enorm en kostbaar systeem om de prijzen die aan de Europese landbouwproducenten betaald worden kunstmatig op peil te houden, tot groot nadeel van hun concurrenten in de andere exporterende landen.

     

    (3) Zie https://www.marxists.org/archive/marx/works/1881/05/07.htm [13], een artikel geschreven voor de Labour Standard.

     

    (4) Het is bijzonder prikkelend om in het blad van de Franse anarchistische groep Alternative Libertaire te lezen dat “we een zo groot mogelijke betoging willen om ze opnieuw te laten horen dat wij niets moeten hebben van het kapitalistische en politie-Europa” (Alternative Libertaire, nr. 123, november 2003), terwijl heel het ESF gefinancierd wordt door de staat en het volledig draait om het bedrog van de versterking van de Europese staten zogenaamd om de ‘burgers’ te beschermen tegen de grote industrie. Er bestaat klaarblijkelijk geen enkel tegenspraak tussen het anarchisme en de verdediging van de staat!

     

    (5) Veel van de betrokken steden worden bestuurd door de Franse Kommunistische Partij (PCF).

     

    (6) Zoals Bismarck zei: “Ik hoorde het woord ‘Europa’ telkens uit de mond van politici die iets eisen van andere mogendheden dat zij niet in hun eigen naam durfden te vragen” (geciteerd in The Economist, 3 januari 2004).

     

    (7) Defence Advanced Research Projects Agency.

     

    (8) Een hoge oom van de anders-globalistische beweging en schrijver van het Manifesto for a new world.

     

    (9) Het communistisch manifest, t.a.p., p. 56. We kunnen niet genoeg de nadruk leggen op de buitengewone kracht en vooruitziende blik van het Kommunistisch Manifest waarin de grondslag werd gelegd voor een wetenschappelijk inzicht in de beweging naar het kommunisme. Het Manifest zelf maakt deel uit van de moeite die de arbeidersbeweging zich van meet af aan getrooste en die sinds het Manifest is voortduurt, om het karakter van de revolutie, waarop zij haar krachten richt, zo grondig mogelijk te begrijpen. We hebben de achtergrond daarvan al beschreven in onze reeks Het kommunisme is geen mooi ideaal, maar een materiële noodzaak, gepubliceerd in Internationale Revue.

     

    (10) “In de plaats van de oude plaatselijke en nationale zelfgenoegzaamheid en afgeslotenheid treedt een alzijdig verkeer, een alzijdige afhankelijkheid van de naties van elkaar. En zoals het in de materiële productie is, zo is het ook in de geestelijke. De geestelijke voortbrengselen van de afzonderlijke naties worden gemeengoed. De nationale eenzijdigheid en bekrompenheid worden meer en meer onmogelijk en uit de vele nationale en lokale literaturen vormt zich een wereldliteratuur.” (Het communistisch manifest, t.a.p., p. 45).

     

    (11) “In de crises breekt een maatschappelijke epidemie uit, die voor alle vroegere tijdperken iets onzinnigs zou hebben geleken, de epidemie van de overproductie. De maatschappij ziet zich plotseling in een toestand van tijdelijke barbaarsheid teruggebracht; een hongersnood, een algemene verdelgingsoorlog schijnen haar alle middelen van bestaan te hebben afgesneden; de industrie, de handel schijnen vernietigd, en waarom? Omdat zij te veel beschaving, te veel middelen van bestaan, te veel industrie, te veel handel bezit De productiekrachten die tot haar beschikking staan, dienen niet meer tot bevordering van de burgerlijke eigendomsverhoudingen. Integendeel, zij zijn voor deze verhoudingen te ontzaglijk geworden, zij worden er door tegengehouden [...]” (Het communistisch manifest, t.a.p., p. 47).

     

    (12) We kunnen hier niet in details treden, maar we vermelden alleen dat dit een begrip is dat omzichtig gebruikt moet worden omdat zelfs de ‘basisbehoeften’ sociaal bepaald zijn; de behoeften aan woonruimte en voedsel zijn bijvoorbeeld niet dezelfde voor de Cro-Magnon-mens en de moderne mens, en ze worden ook niet op dezelfde wijze en met dezelfde werktuigen bevredigd.

     

    (13) Dat is in feite het hele beeld van wat er plaatsvond met de nederlaag van de Russische revolutie van oktober 1917: het gegeven dat vele van de nieuwe leiders (Breznjev bijvoorbeeld) arbeiders of arbeiderskinderen waren verleende geloofwaardigheid aan het idee dat een kommunistische revolutie die de arbeidersklasse aan de macht brengt eigenlijk niets anders tot stand brengt dan een nieuwe heersende klasse in het zadel te helpen, een ‘proletarische’ heersende klasse als het ware. Dat idee wordt welbewust in stand gehouden door alle fracties van de bourgeoisie, van rechts net zo goed als van links, om ons wijs te maken dat de Sovjet-Unie ‘kommunistisch’ was en dat haar leiders iets anders waren dan gewoon een fractie van de wereldbourgeoisie. Maar in werkelijkheid was het de Stalinistische contrarevolutie die opnieuw een burgerlijke klasse aan de macht heeft gebracht. Het feit dat veel leden van die nieuwe bourgeoisie oorspronkelijk uit het proletariaat of de boerenstand kwamen verandert daar helemaal niets aan, niet meer dan wanneer een arbeiderszoon bedrijfsleider wordt.

     

    (14) Het is van betekenis dat het Latijnse woord voor arbeid ‘tripalium’ is, de naam van een martelinstrument.

     

    (15) Op het LSF probeerde een anarchist ons zeer geleerd de les te lezen over het verschil tussen marxisten, die de ‘homo faber’ (de producerende mens) nastreven, en anarchisten die de voorkeur geven aan de ‘homo ludens’ (de spelende mens). Maar ook in het Latijn blijft een stommiteit een stommiteit.

     

    (16) En natuurlijk ook ‘gevangenis’, ‘bak’ , ‘nor’ en ‘concentratiekamp’.

     

    (17) Het communistisch manifest, t.a.p., pp. 29-30.

     

    (18) Zie voor een veel uitgebreidere beeld onze reeks over het kommunisme waarnaar we hierboven al verwezen, vooral de aflevering in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 70.

    Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 116, eerste kwartaal 2004.

    Politieke stromingen en verwijzingen: 

    • Anti-globalisering [11]

    Internationale Revue 2006

    • 917 keer gelezen

    Internationale Revue nr. 18

    • 826 keer gelezen

    De historische strijd van de revolutionairen tegen de pacifistische illusies

    • 2398 keer gelezen

    Hieronder publiceren we een artikel geschreven door Leon Trotsky midden het jaar 1917, enkele weken na zijn terugkeer vanuit de Verenigde Staten, een terugkeer gemotiveerd door de revolutionaire februariopstand in Rusland. Deze resulteerde in het vervangen van de tsaar door een "bourgeois democratische" voorlopige regering, en leidde tot een situatie van dubbele macht: aan de ene kant de voorlopige regering en aan de andere kant de arbeidersklasse georganiseerd in arbeidersraden (sovjets). De voorlopige regering en de partijen die op dat moment over de meerderheid in de sovjets beschikten (de Mensjeviki en de Sociaal-Revolutionairen of SR) hielden vast aan het voortzetten van de oorlog, tegen de wil van het proletariaat in, aan het doorzetten van het imperialistische programma van het Russische kapitaal, dat sterk verbonden was door verdragen aan de andere machten van de Entente (Frankrijk en Groot-Brittannië) tegen Duitsland-Oostenrijk (1).

    We publiceren deze tekst niet enkel vanwege zijn historische belang, maar bovenal omdat hij nog steeds zeer actueel is ondanks de verschillen tussen de situatie van nu en die van 1917. Hoewel we vandaag ons noch in een situatie van wereldoorlog noch in een situatie van revolutie bevinden zijn de centrale kwesties waarmee het artikel zich bezig houdt fundamenteel dezelfde als die waar het proletariaat in alle landen ter wereld mee geconfronteerd wordt, wat er ook op de pacifistische spandoeken mag staan of in de rechtvaardigingen van de oorlogs-hitsers van over de hele wereld.

    Vanaf het begin van De Eerste Wereldoorlog positioneerde Trotsky zich naast de internationalisten, die de strijdende partijen, en ook de sociaalpatriotten die het proletariaat voor de slachting mobiliseerden, ontmaskerden. Al vanaf de herfst van 1915 was hij met zijn artikel "Oorlog en de Internationale" één van de eersten die een aanval deed richting de sociaal-democratische verraders, die het imperialisme van hun eigen nationale staat verdedigden in de naam van "vooruitgang" of "nationale verdediging". De revolutionairen van het verleden ontmaskerden niet enkel de sociaalchauvinisten zoals Plechanov en Scheidemann, maar ze ontmaskerden ook de neutralen en de pacifisten, vooral de sociaalpacifisten zoals Turati en Kautsky. In januari 1917 schreef Lenin dat de twee categorieën het in principe eens waren, dat beiden – de  sociaalchauvinisten en de sociaalpacifisten – dienaars van het imperialisme waren: "De eersten dienen het door de verdediging van de imperialistische oorlog voor te stellen als de `verdediging van het vaderland', de laatsten verdedigen datzelfde imperialisme door de komende imperialistische vrede te verduisteren met frasen over `democratische vrede'. De imperialistische bourgeoisie heeft beide soorten lakeien nodig, met elk hun eigen nuances: het heeft de Plechanovs nodig om de volken aan te moedigen elkaar af te slachten onder de leuze van `weg met de veroveraars'; het heeft de Kautskys nodig om de geïrriteerde massa's gerust te stellen en te kalmeren met lofzangen en adhesiebetuigingen ter ere van de vrede". De internationalisten hebben gemeen dat ze altijd de pacifistische slogans die we vandaag weer horen hebben afgewezen.

    De actualiteit van deze kwesties

    Pacifisme is niets nieuws. Haar karakteristieken zijn altijd en overal hetzelfde: ze stelt nooit de sociale orde waar de oorlogen het onvermijdelijke product van zijn in vraag; ze verdedigt de heersende logica van de bourgeoisie, met name de democratie; ze maakt propaganda voor "de doctrine van de sociale harmonie tussen de verschillende klassebelangen" (zoals Trotsky zegt) en zijn tegenhanger op het niveau van de betrekkingen tussen nationale staten: “het geleidelijk verminderen en het reguleren van nationale conflicten”. Haar doel is niet de imperia-listische oorlog te voorkomen, maar om deze voor te bereiden en te begeleiden.

    Het enorme gewicht van de pacifistische propaganda van vandaag kan worden afgemeten aan de grootte van de "anti-oorlog" demonstraties die door de bourgeoisie georganiseerd zijn: in sommige gevallen was het aantal gemobiliseerde demonstranten over de wereld op dezelfde dag zonder historisch precedent. Zoals we al eerder hebben laten zien in artikelen in onze territoriale pers (World Revolution, Revolution Internationale, Weltrevolution, etc.) is het de functie van zulke propaganda te voorkomen dat het kapitalisme zelf in vraag wordt gesteld, te voorkomen dat begrepen wordt dat deze oorlog een uiting is van de inter-imperialistische rivaliteiten, voortkomend uit de kapitalistische competitie, in verdediging van de respectievelijke nationale belangen.

    Sommige staten hebben een werkelijke "heilige eenheid" achter de nationale bourgeoisie weten te realiseren. Dit is met name het geval in Frankrijk en Duitsland, waar de propaganda overduidelijk anti-Amerikaanse van toon is, en gesteund en aangemoedigd wordt door vrijwel alle politieke fracties van de nationale bourgeoisie. Het doel is de anti-Amerikaanse sentimenten bij de bevolking aan te moedigen door de VS als dé oorlogshitsers en als "dé imperialistische vijand nummer één" aan te wijzen, dit om elke vijandigheid ten opzichte van de oorlog naar bourgeois en zelfs patriottisch terrein te kunnen afleiden. Daar tegenover was de slogan van Karl Liebknecht en de internationalisten in De Eerste Wereldoorlog: "de belangrijkste vijand bevindt zich in ons eigen land!" (2)

    Nu, net als in het verleden, is het pacifisme de beste handlanger van de oorlogzuchtige hersenspoelers. Deze bourgeois ideologie is een waar vergif voor de arbeidersklasse. Anders dan de onoprechtheid van degenen die zulke mystificaties gebruiken om hun nationalistische ideologie te verbergen, is het doel van het pacifisme om de angsten voor en afkeer van de dreiging van de oorlog van de arbeiders op te vangen, om vervolgens hun bewustzijn te vergiftigen en hen brengen tot het geven van steun aan het een of andere bourgeois kamp.

    Dat is waarom, als het voor de bourgeoisie nodig is dat het proletariaat haar bloedige logica accepteert, ze het pacifisme de ruimte geeft binnen de arbeidsverdeling tussen de verschillenden imperialistische fracties van het wereldkapitalisme.

    Pacifisme wordt niet gedefinieerd door de eis van vrede. Iedereen wil vrede. Zelfs de oorlogshitsers beweren voortdurend dat ze enkel oorlog willen om daarna beter in staat te zijn vrede te realiseren. Wat het pacifisme onderscheidt is de claim dat het mogelijk is voor de vrede te strijden als een doel op zich, zonder de fundamenten van de kapitalistische wereld aan te tasten. De arbeiders wier revolutionaire strijd in Rusland en Duitsland een einde maakte aan de Eerste Wereldoorlog wensten ook het einde van de ellende. Maar zij waren in staat de strijd tot dit einde te voeren, omdat ze deze voerden niet met de ‘pacifisten’, maar ondanks en tegen hen in. Toen het eenmaal duidelijk werd dat enkel de revolutionaire strijd een einde kon maken aan het imperialistische bloedbad, werden de arbeiders in Rusland en Duitsland niet enkel geconfronteerd met de "haviken" van de bourgeoisie, maar ook en vooral met al deze pacifisten (Mensjeviki, sociaalrevo-lutionairen, sociaalpatriotten) die, gewapenderhand, verdedigden wat hen het meeste aan het hart ging en waar ze niet meer zonder konden: de burgerlijke staat. Om dit te doen moesten ze de revolte van de uitgebuitenen tegen de oorlog ongevaarlijk voor het kapitalisme maken.

    Er is een klassegrens tussen het pacifisme en de revolutionairen. Revolutionairen, internationalisten, zoals Lenin, Luxemburg en Trotsky streden, voor de acties van de proletarische massa's op hun eigen terrein, voor de verdediging van hun levensvoorwaarden: "of de bourgeois regering zal vrede maken, zoals ze de oorlog maakte en dan, zoals na elke oorlog, zal het imperialisme blijven domineren en de oorlog zal onvermijdelijk gevolgd worden door nieuwe herbewapening, nieuwe oorlogen, vernietiging, reactie en barbarendom. Of anders moeten jullie de krachten verzamelen voor een revolutionaire opstand, strijden om de politieke macht te verwerven die in staat stelt jullie vrede zowel in het binnenland als elders te dicteren" (Rosa Luxemburg, Spartakusbriefe nr. 4, april 1917).

    Ondanks de verschillen in de situatie zijn de belangrijke kwestie die zich vandaag stellen, in een situatie van alomtegenwoordige oorlog en immense pacifistische campagnes, dezelfde als degene die Trotsky aan de orde stelt in zijn artikel.

    De band tussen pacifisme en democratie

    Trotsky liet zien dat pacifisme en democratie dezelfde historische afkomst hebben. Het is de fictie van de individuele vrijheid en gelijkheid binnen de kapitalistische maatschappij die, volgens de bourgeois concepties, de voorwaarde is voor het contract tussen de arbeider en zijn uitbuiter. En volgens dezelfde ideologie zouden de relaties tussen de naties dezelfde wetten van gelijkheid en `rede' moeten volgen: "Maar hier botste het tegen de oorlog, dat is tegen een methode om problemen op te lossen die een complete ontkenning is van elke `rede' (…) Het kapitalistische realisme hanteert het idee van de eeuwige vrede gebaseerd op de harmonie van de rede wellicht nog meedogenlozer dan het idee van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Het kapitalisme dat de techniek op een rationele basis ontwikkelde faalde om de economische voorwaarden op een rationele basis te ontwikkelen."

    Trotsky ontmaskerde niet alleen de officiële pacifisten zoals Wilson en de Bryan "oppositie" maar ook de kleinburgerij die: "altijd de beste verdediger van de democratische ideologie is geweest, van al diens tradities en oplossingen." (3)

    Hij kon echter niet voorzien welk enorm gewicht deze democratische ideologie 80 jaar later zou gaan krijgen, in de laatste fase van het kapitalisme, de fase van de ontbinding. Als de maatschappij geen perspectief meer biedt dringt de democratische ideologie, die correspondeert met de algemene productie van waren, zich spontaan op. "De bourgeois democratische bourgeoisie had absoluut juridische gelijkheid democratie had beslist de juridische gelijkheid nodig om de vrije competitie te laten bloeien" zei Trotsky. De competitie, het ‘ieder voor zich’, wordt tot zijn uiterste limiet gedrongen binnen het ontbindende kapitalisme, met als uitingen de versterkte atomisatie en vervreemding, en de oorlog van ieder tegen allen. In de laatste fase van het kapitalisme dringt de democratische ideologie elke relatie in de maatschappij binnen, de democratie wordt tot het voorwendsel voor van alles: Chirac en Schröder zijn tegen de interventie in Irak in de naam van de democratie; Bush en Powell beslissen tot deze interventie onder de mom van het naar de Arabieren brengen van de democratie. Met andere woorden, men kan martelen in de naam van de democratie, het verbieden in de naam van de democratie, en democratisch martelen, als dat nodig is onder de dekking van artikel x of wet y, die ‘democratisch’ aangenomen zijn.

    Het is geen toeval dat we nu weer zien dat het pacifisme de boodschapper van de kapitalistische logica is. Het is niet uit naïviteit maar uit cynisme dat alle pacifistische organisaties momenteel tegen de oorlog zijn in de naam van ‘de rechten van de mens’ en ‘humanitaire hulp’, ze verbergen het feit dat alle oorlogen sinds Reagan, en al helemaal sinds de val van het Oostblok, door de Westerse machten worden uitgevochten in de naam van de rechten van de mens en onder de vlag van de ‘humanitaire interventie’.

    De pacifisten en de democraten roepen de ‘bevolking’ in het algemeen op, ze roepen de ‘burgers’ op zich te mobiliseren tegen de oorlog, terwijl de revolutionairen altijd hebben laten zien dat het enkel de strijd van het proletariaat, op zijn eigen terrein en voor zijn eigen doelen, is die een eind aan de oorlog kan maken. Het pacifisme kan enkel dienen om de arbeidersklasse aan de verdediging van het ene imperialistische kamp tegen het andere te ketenen: het proletariaat kan enkel haar eigen klassenidentiteit verliezen als het toestaat zich te laten verdrinken in de ‘bevolking’ in het algemeen, waarin alle klassen door elkaar gemixt zijn tot een gigantische ‘burger’ beweging, waarin de arbeidersklasse onmachtig is om haar eigen belangen door te zetten – de belangen van een klasse die geen vaderland heeft, geen grenzen en geen nationale belangen te verdedigen heeft. De huidige Trotskisten hebben al lang het programma van Lenin, Trotsky en Luxemburg verraden (4), dat zien we aan hun deelname in de pacifistische mobilisaties, en als sommigen van hen zich uiten in de zin van: "het ontwikkelen van de breedste, actiefste, diverste beweging mogelijk tegen de oorlog is een noodzakelijk element om de oorlog te stoppen, om de voorwaarden voor de Irakese bevolking te scheppen waarin ze hun eigen toekomst kan kiezen!" (pamflet van 5.3.2005 van "Mouvement pour le socialisme", een tak van de Vierde Internationale). Het verspreiden van zulke democratische en pacifistische illusies is deelnemen aan de werking van het politieke en ideologische apparaat van het eigen imperialisme.

    De doctrine van de sociale harmonie en de regulering van nationale conflicten

    Trotsky geeft af op de illusies van die pacifisten die geloven in de mogelijkheid van een verzachting van de conflicten tussen de imperialistische staten: "Als we bereidt zijn de mogelijkheid van een geleidelijke afname van de klassestrijd aan te nemen, dan moeten we ook aannemen dat de nationale conflicten kunnen worden gereguleerd".

    Hoewel sinds de Eerste Wereldoorlog de nationale conflicten enkel zijn toegenomen, ondanks alle massaslachtingen van de 20e eeuw, die duizendmaal hebben bewezen dat militarisme en oorlog de permanente levenswijze van het kapitalisme in verval zijn geworden, blijven de pacifisten de toepassing van de internationale wetten eisen en de aanname van de formele procedures van de Verenigde Naties.

    Tegenwoordig doen de Trotskisten er alles aan om de herinnering aan Trotsky in het slijk te trappen. In Frankrijk nam de LCR niet alleen een brede anti-Amerikaanse positie aan, die in complete harmonie is met de imperialistische politiek van de Franse bourgeoisie, ze ging zelfs zover om te eisen "dat Frankrijk zijn vetorecht in de Verenigde Naties gebruikt tegen de ontketening van de oorlog", dat om "onze solidariteit met de democraten in Irak" te uiten. Dus de Trotskisten doen een beroep op het gebruik van de regels van de Verenigde Naties, wiens voorganger de Volkenbond van Wilson was, en dat allemaal in de naam van de democratie. Iemand zou hen eens moeten vragen of ze ooit van ene Leon Trotsky hebben gehoord.

    Pacifisme bereidt de oorlog voor

    Het artikel laat ook zien hoe subtiel de pacifisten de massa's voor het militarisme en de oorlog mobiliseren met behulp van de volgende soort redeneringen: "Alles wat in onze macht is om de oorlog te voorkomen, betekent het geven van een uitweg aan de oppositie van de massa's in de vorm van onschadelijke manifesten waarin de regering de garantie wordt gegeven dat als de oorlog komt er geen hinderpalen daarvoor zullen worden opgeworpen door het pacifisme".

    Als Trotsky spreekt over het pacifisme van Wilson, over Bryan's donderende oppositie tegenover de oorlog, dan moet men wel denken aan Schröder, de voormalige militant van 1968, en aan Fischer de voormalige, radicale, ultralinkse activist, die nu de beste vertegenwoordigers zijn die het Duitse imperialisme voor zich kon kiezen, want "als Schröder de oorlog kan uitroepen, en Fischer zelf hem daarin bijstaat, dan moet het wel een gerechtvaardigde en noodzakelijke oorlog zijn".

    Met de herpublikatie van de tekst van Trotsky willen we ook onze lezers aanmoedigen beter de geschiedenis van de arbeidersbeweging te bestuderen, niet alleen omdat we daarin een enorme rijkdom aan lessen aantreffen over de kwestie van de oorlog, maar ook over de kwestie van het pacifisme. Het bewustzijn is een essentieel wapen van de arbeidersklasse, wiens geschiedenis, net als die van de klassenmaatschappij, al veel te lang doorgaat. Het is tijd om het kapitalisme te vernietigen voordat het de mensheid vernietigt.

    SM, maart 2003

    Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 113, derde kwartaal 2003.

    Theoretische vraagstukken: 

    • Oorlog [14]

    Het internationalisme en de oorlog: De opvatting van Lenin tegenover de huidige burgerlijke visie van het trotskisme

    • 2237 keer gelezen

    Begin 2004 hadden we een briefwisseling via e-mail met de Groep CRI1 . In naam van een authentiek trotskisme beweerde deze groep te breken met de logica van het officiële trotskisme. Ze heeft ons eveneens een aantal documenten toegezonden die we lazen, evenals het geheel van hun publicaties die op hun Internetsite staan. Op basis van deze lectuur konden we hen het uitgebreide antwoord sturen dat we hieronder publiceren. Hierin tonen we aan, steunend op Lenin, dat er binnen het huidige trotskisme geen mogelijkheid bestaat om de standpunten van het proletariaat te verdedigen. Enkel willen breken met één bepaalde trotskistische organisatie, zonder te breken met de trotskistische logica zelf, kan in laatste instantie, voor wat het vraagstuk van de oorlog betreft, enkel leiden tot een steunbetuiging aan de ene fractie van de bourgeoisie tegen een andere.

    Wij nemen acte van het feit dat jullie zowel in de mail die jullie ons stuurden als in het geheel van jullie teksten beweren dat jullie activiteit aansluiting wil zoeken bij de strijd van de arbeidersklasse en dat jullie 'historisch doel' de kommunistische revolutie is. Nochtans heeft de geschiedenis van de arbeidersbeweging de kommunisten op tragische wijze geleerd dat partijen die beweren de arbeidersklasse en de komst van het socialisme en het kommunisme te verdedigen, in feite en ondanks het bewustzijn dat hun militanten er van hadden, slechts de nederlaag van de arbeidersklasse, het behoud van de kapitalistische uitbuiting op het oog hadden en tenslotte de opoffering van miljoenen levens van proletariërs voor de belangen van hun nationale bourgeoisie tijdens de imperialistische oorlogen van de 20e eeuw.

    De geschiedenis van die eeuw heeft overduidelijk aangetoond dat het internationalisme het wezenlijke kenmerk is dat het ware klassenkarakter bepaalt van een organisatie die zich op het proletariaat beroept. Het is geen toeval dat het dezelfde stromingen waren die zich duidelijk uitspraken tegen de imperialistische oorlog in 1914, die de drijvende krachten waren achter de conferenties van Zimmer-wald en Kiental (in het bijzonder de Bolsjeviki en de Spartakisten) en die men vervolgens ook terugvond aan het hoofd van de revolutie, terwijl de sociaal-chauvinistische of zelfs de centristische stromingen (Ebert-Scheidemann of de Mensjeviki) het speerpunt vormden van de contrarevolutie. Het is evenmin toevallig dat het ordewoord 'Proletariërs aller landen, verenigt u' de slotleuze is van het kommunistisch Manifest van 1848, maar ook van de openingsrede van de IAA (de Eerste Internationale) in 1864.

    Terwijl de oorlogen vandaag onophoudelijk dit of gene deel van de planeet verwoesten, blijft de verdediging van het internationalisme een beslissend criterium voor het behoren van een bepaalde organisatie tot het kamp van de arbeidersklasse. Tegenover deze oorlogen, is de enige houding die overeenstemt met de belangen van het proletariaat, het verwerpen van elke deelname aan de zijde van het ene of het andere kamp, het aanklagen van alle burgerlijke krachten die de proletariërs oproepen om, onder welk voorwendsel ook, hun leven te geven voor één van deze kapitalistische kampen, het voorop stellen, zoals de Bolsjeviki in 1914, van het enig mogelijke perspectief : de onverzoenlijke klassenstrijd voor de omverwerping van het kapitalisme.

    Elke houding die er toe leidt dat men aan de proletariërs vraagt om zich achter één van de tegenover elkaar staande militaire kampen te scharen, komt er op neer dat men een rekruteringsagent wordt van de imperialistische oorlog, een medeplichtige van de bourgeoisie, m.a.w. dus een verrader. Lenin en de Bolsjeviki gebruikten geen ander woord voor de sociaal-democraten die, in naam van de strijd tegen het 'Pruisisch militarisme' voor de enen of in naam van de strijd tegen de 'tsaristische onderdrukking' voor de anderen, de arbeiders opriepen om elkaar wederzijds af te slachten in 1914. En ondanks al jullie goede bedoelingen, is het jammer genoeg juist deze nationalistische politiek, die Lenin aankloeg, die jullie nu aannemen ten opzichte van de oorlog in Irak.

    De steun aan het 'Irakese verzet': een burgerlijk ordewoord

     Als jullie in jullie pers oproepen tot 'onvoorwaardelijk steun aan de gewapende strijd van het Irakese volk tegen de invallers', dan betekent dit in werkelijkheid dat jullie de proletariërs van Irak oproepen om zich aan te bieden als kanonnenvlees ten dienste van die sector van de nationale bourgeoisie die vandaag van mening is dat hun kapitalistische en imperialistische belangen buiten en tegen een verbond met de Verenigde Staten liggen (terwijl andere burgerlijke sectoren menen dat het verkieslijker is om een verbond aan te gaan met de Verenigde Staten voor de verdediging van hun belangen). Het dient tevens te worden aangestipt dat de heersende sectoren van de Irakese bourgeoisie (die zich decennia lang achter Saddam Hussein geschaard hadden) naargelang de omstandigheden, zowel de beste bondgenoten van de Verenigde Staten zijn geweest (in het bijzonder in de oorlog tegen Iran in de jaren 1980) of tot de 'as van het kwaad' behoorden die er op uit was diezelfde grootmacht in het zand te doen bijten.

    Om jullie politieke steun te rechtvaardigen ten gunste van een van de sectoren van de Irakese bourgeoisie, beroepen jullie zich (zoals op een van jullie forums op het laatste feest van Lutte Ouvrière) op het standpunt van Lenin tijdens het verloop van de Eerste Wereldoorlog wanneer hij in 'Het Socialisme en de Oorlog', bijvoorbeeld schreef: "… als morgen Marokko de oorlog zou verklaren aan Frankrijk, India aan Engeland, Perzië of China aan Rusland, enz.) zou elke socialist in het diepst van zijn hart de overwinning wensen van de onderdrukte, afhankelijke staten, die in hun rechten beknot worden, op de 'grote' onderdrukkende grootmachten, de slavenhandelaars en rovers." (hoofdstuk 1, de Beginselen van het socialisme en de oorlog van 1914-1915).

    Nochtans vergeten jullie (of hebben jullie besloten te vergeten), dat juist één van de wezenlijke krachtlijnen van dit fundamentele geschrift van Lenin (net zoals de rest van zijn belangrijkste geschriften die in die tijd werden geschreven) bestond in het meedogenloos aanklagen van de voorwendsels die werden ingeroepen door de sociaalchauvinisten om hun steun aan de imperialistische oorlog te rechtvaardigen en die gebaseerd waren op de 'nationale onafhankelijkheid' van dit of gene land of nationaliteit.

    Zo verklaart Lenin enerzijds dat: "De Duitse bourgeoisie in werkelijkheid een grote rooftocht georganiseerd heeft tegen Servië om het te onderwerpen en de nationale revolutie van de Zuid-Slaven te verstikken" (de oorlog en de Russische Sociaal-democratie). Hij schrijft ook dat "Het nationale element in de huidige oorlog enkel meespeelt in de oorlog van de Serviërs tegen Oostenrijk (…). Het is enkel in Servië en onder de Serviërs dat er een jarenlange nationale bevrijdingsbeweging bestaat, die miljoenen individuen enthousiasmeert onder de 'volksmassa's', en waarvan de oorlog van Servië tegen Oostenrijk het 'verlengstuk' is. Als deze oorlog geïsoleerd was, het is te zeggen als hij niet was verbonden aan de algemene Europese oorlog, aan de egoïstische visies en de roofzucht van Engeland, van Rusland, enz., zouden alle socialisten er aan houden het succes te wensen van de Servische bourgeoisie – dan zou dit de enige juiste en absoluut noodzakelijke conclusie zijn die wij zouden moeten trekken ontrent de nationale factor in de huidige oorlog ". Maar hij gaat verder : "De dialectiek van Marx, het laatste woord in de wetenschappelijke evolutionistische methode, verbiedt juist een geïsoleerd m.a.w. een eenzijdig en vervormd onderzoek van het studieobject. De nationale factor in de Servisch-Oostenrijkse oorlog heeft geen enkel ernstig belang in de algemene Europese oorlog en kan er ook geen krijgen. Als Duitsland overwint zal het België verstikken, nog een deel van Polen, misschien een deel van Frankrijk, enz. Als Rusland wint zal het Galicië verstikken, nog een deel van Polen, Armenië, enz. Als het resultaat 'nul' is, zal de oude nationale onderdrukking overeind blijven. Voor Servië, het is te zeggen voor één honderdste van de deelnemers aan de huidige oorlog, betekent deze het 'politieke verlengstuk' van de burgerlijke bevrijdingsbeweging. Maar voor 99 percent is de oorlog het verlengstuk van de voorbijgestreefde burgerlijke imperialis-tische politiek, die er slechts toe in staat is de naties te verderven, maar niet om hen te bevrijden. Door Servië te 'bevrijden', verkoopt de Entente de Servische vrijheid aan het Italiaanse imperialisme in ruil voor zijn steun bij het beroven van Oostenrijk. Dat alles is algemeen gekend maar werd zonder scrupules door Kautsky vervormd om de opportunisten te rechtvaardigen". (Het failliet van de 2e Internationale, hoofdstuk 6)

    Vermelden wij nog in verband met Servië in 1914, dat de Socialistische Partij van dit land (en ze werd hiervoor begroet door al de internationalisten uit die tijd) 'het verzet van het Servische volk tegen de Oostenrijkse invaller' categoriek afgewezen en aangeklaagd heeft terwijl deze laatste de burgerbevolking van Belgrado aan het bombarderen was.

    Om terug te keren naar de huidige periode, “is het algemeen bekend” (en we zouden er kunnen aan toevoegen dat al wie dat niet erkent niet anders doet dan “zonder scrupules de werkelijkheid vervormen”) dat de oorlog die door de Verenigde Staten en Groot-Brittannië tegen Irak gevoerd wordt (net zoals de oorlog die in augustus 1914 ontketend werd door Oostenrijk en Duitsland tegen het 'kleine Servië') imperialistische implicaties heeft die dit land ver overstijgen. Concreet gezien hebben we, tegenover de landen van de 'coalitie', een reeks landen, zoals Frankrijk en Duitsland, wier belangen totaal tegengesteld zijn aan de eersten. Daarom hebben deze laatste twee landen alles in het werk gesteld om de Amerikaanse tussenkomst van 2003 te beletten, en ze hebben sindsdien geweigerd om ook maar enige troepenmacht te sturen naar Irak. En het feit dat ze pas in de Verenigde Naties een resolutie gestemd hebben die voorgedragen werd door de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, betekent slechts dat de diplomatieke overeenkomsten, net zoals de ruzies, slechts een moment zijn in de onderhuidse oorlogsvoering van de grootmachten.

    Ondanks alle vriendschapsverklarin-gen, die o.a. uitgebazuind werden op het moment van de viering van de landing in Normandië van 6 juni 1944, haalt het Franse imperialisme voordeel bij de moeilijkheden die de Verenigde Staten ondervinden in Irak. Waar loopt uiteindelijk jullie steun aan het 'Irakese verzet' op uit : om het spel te spelen van de bourgeoisie van 'jullie' land. En dan kunnen jullie niet eens Lenin inroepen om deze politiek te rechtvaardigen, aangezien hij, van zijn kant, opriep tot "… het in de eerste plaats bestrijden van de 'eigen' bourgeoisie" (De situatie en de Taken van de Socialistische Internationale, 1.11.1914).

    Jullie moeten dit onder ogen zien en stoppen met jezelf fabeltjes wijsmaken als je tenminste het voorbeeld van Lenin wil volgen in de verdediging van het internationalisme: de steun aan “het verzet van de Irakese bevolking tegen de invaller” is een zuiver verraad van het internationalisme en bijgevolg een antiproletarische en chauvinistische politiek. Het is tegen een politiek zoals die van jullie dat Lenin schreef: "De sociaalchauvinisten nemen de misleiding van het volk door de bourgeoisie over, waarbij de oorlog zou gevoerd worden ter verdediging van de vrijheid en het bestaan van naties, en zo scharen zij zich aan de kant van de bourgeoisie tegen het proletariaat " (Het Socialisme en de Oorlog, hoofdstuk 1).

    Daarenboven is de steun aan “het verzet van de Irakese bevolking”, "t is te zeggen aan de anti-Amerikaanse sectoren van de Irakese bourgeoisie, niet enkel een verraad aan het internationalisme vanuit het oogpunt alleen van wat Irak betekent in het spel van de tegenstellingen tussen de imperialistische grootmachten. Het betreft hier niet enkel een verraad van het internationalisme ten opzichte van de proletariërs van deze grootmachten. Het is tevens een verraad van het internationalisme tegenover de Irakese proletariërs die men appelen voor citroenen verkoopt en oproept om zich te laten afslachten ter verdediging van de imperialistische belangen van hun bourgeoisie. Want men hoeft zich niets wijs te maken: de Irakese staat is imperialistisch. In feite zijn alle staten in de huidige wereld imperialistisch, van de grootste tot de kleinste. Zo heeft het 'kleine Servië' dat in zijn geschiedenis een van de favoriete prooien was van de imperialistische roofhonger van sterkere grootmachten zoals Duitsland of Rusland (en Frankrijk) zich in de loop van de jaren 1990 gedragen als een imperialistische modelstaat met afslachtingen en 'etnische zuiveringen' met het oog op de opbouw van een 'Groot-Servië' ten koste van de andere nationaliteiten van ex-Joegoslavië. Dat alles natuurlijk in een Europese context die gedomineerd wordt door de tegenstellingen tussen de verschillende grootmachten die Kroatië (zoals Duitsland en Oostenrijk), Bosnië (zoals de Verenigde Staten), of nog Servië (zoals Frankrijk en Groot-Brittannië) 'steunden'.

    De Irakese staat vormt geen uitzondering op deze realiteit van de huidige wereld. Verre daarvan zelfs. Het is er in tegendeel een leerrijke illustratie van.

    In feite heeft deze staat, sinds zijn onafhankelijkheid t.o.v. de Britse sfeer na de Tweede Wereldoorlog, uit hoofde van zijn plaats en petroleumreserves, nooit opgehouden een speelbal te zijn voor de rivaliteiten tussen de grootmachten. Eerst een tijdlang 'klant' van de USSR, helde hij in de loop van de jaren 1970 over naar de westerse alliantie (namelijk door een spectaculaire toenadering tot Duitsland en vooral tot Frankrijk) toen de sovjetinvloed taande in het Midden-Oosten. Tussen 1980 en 1988, werd Irak, in een van de langste en dodelijke oorlogen (1.200.000 doden) sinds 1945, het speerpunt van het offensief van de westerse landen tegen het Iran van Khomeini dat tot de heilige oorlog had opgeroepen tegen de 'grote Satan' uit Amerika. De westerse grootmachten, en in het bijzonder de Verenigde Staten stonden volledig achter Irak, vooral vanaf de zomer van 1987, door het sturen van een aanzienlijke vloot naar de Perzische Golf die dagelijks botste met de strijdkrachten van Iran en dit land zou verplichten om het stoppen der vijandelijkheden te aanvaarden in de loop van 1988, terwijl het voordien striemende nederlagen had toegebracht aan Irak.

    Het is duidelijk dat het niet louter voor de mooie ogen van de Verenigde Staten was dat Saddam Hussein honderdduizenden proletariërs en boeren in uniform uitstuurde om elkaar uit te moorden aan het Iranese front vanaf september 1980 (en dat hij ondertussen op één dag, op 16 maart 1988, 5.000 Koerdische burgers liet afslachten in Halabja). In feite streefde de Irakese bourgeoisie haar eigen oorlogsdoelen na door zich in dit conflict te lanceren. Buiten het feit van de Koerdische en Sjïtische bevolking door terreur in het gareel te dwingen, had ze o.a. als doel de hand te leggen op de Sjatt al-Arab (het estuarium van de Tigris en de Eufraat) die gecontroleerd werd door Iran. Bovendien moest deze oorlog Irak en Saddam Hussein het leiderschap toespelen van de Arabische wereld. Kortom deze oorlog was ten volle imperialistisch van aard.

    Ook de oorlog van 1990-91 was van dezelfde aard. De imperialistische bedoelingen van de Verenigde Staten en hun geallieerden in de operatie 'Woestijnstorm' werden toen voluit aangetoond en aangeklaagd. Nochtans was het element dat diende als voorwendsel tot de kruistocht tegen Irak de inval door Irak in Koeweit in de loop van de zomer 1990. Het is duidelijk dat het er bij de marxisten niet op aan komt om beschouwingen te maken over wie de 'agressor' en wie de 'aangevallene' is, noch de verdediging op te nemen van Sjeik Jaber en zijn bankrekening of zijn oliereserves. Maar dit gezegd zijnde was de militaire operatie van 1990 van Irak tegen Koeweit wel degelijk die van de ene imperialistische gangster tegen een andere imperialistische gangster (om de term te gebruiken die Lenin graag gebruikte). Het feit dat het om kleine gangsters gaat verandert niets aan hun diepere politieke aard noch aan welke houding het proletariaat moet aannemen in dat soort van conflicten.

    Een laatste commentaar betreft de imperialistische aard van de staten in de huidige wereld. Een argument dat dikwijls gegeven wordt om het idee te ondersteunen dat een staat als Irak niet imperialistisch zou zijn is dat het geen kapitaal uitvoert. Dit argument zou in lijn liggen met de analyse die door Lenin ontwikkeld werd in zijn werk 'Het imperialisme, hoogste stadium van het kapitalisme' dat een bijzondere aandacht besteedt aan dit aspect van de imperialistische politiek. In werkelijkheid is het aanwenden van deze eenzijdige visie op het imperialisme door de epigonen met de bedoeling om het verraad van het internationalisme te rechtvaardigen van hetzelfde type als het gebruik dat de stalinisten maakten van een (trouwens volledig uit de context gehaalde) zin in een artikel dat Lenin schreef in de loop van de wereldoorlog.

    "De ongelijke politieke en economische ontwikkeling is een absolute wet van het kapitalisme. Hieruit volgt dat de overwinning van het socialisme in het begin mogelijk is in en klein aantal kapitalistische landen of zelfs in één enkel kapitalistisch land apart genomen. Het overwinnende proletariaat van dat land zou, na de kapitalisten onteigend en de socialistische productie ter plekke georganiseerd te hebben, zich keren tegen de rest van de kapitalistische wereld door de onderdrukte klassen van de andere landen voor zich te winnen, door hen er toe aan te zetten om  in opstand te komen tegen de kapitalisten, door zelfs in geval van nood, gebruik te maken van militaire macht tegen de uitgebuite klassen en hun staten" (Over het ordewoord van de Verenigde Staten van Europa).

    Voor de stalinisten (die in het algemeen de laatste zin weglaten van dit citaat) "was het de grootste ontdekking van onze tijd. Ze werd de leidraad van elke actie van de Communistische Partij in haar strijd voor de overwinning van de socialistische revolutie en de opbouw van het socialisme in ons land. De theorie van Lenin over de mogelijkheid van de overwinning van het socialisme in één land tekenden voor het proletariaat een duidelijk strijdperspectief uit, en gaf de vrije loop aan de energie en het initiatief van de proletariërs in elk land om ten strijde te trekken tegen hun nationale bourgeoisie; het inspireerde de communistische partij en de arbeidersklasse om vertrouwen te hebben in de overwinning" (Instituut van het marxisme-leninisme bij het C.C. van de CPSU, Voorwoord bij de Keuze uit de werken van Lenin, Moskou, 1975).

    Het trotskisme, uiterst linkse vleugel van het kapitaal

    De methode is niet nieuw. Zij is steeds gebruikt door de vervalsers van het marxisme, door de afvalligen. Zo steunden de Duitse sociaal-democraten op de ene of de andere foute of dubbelzinnige formulering van de stichters van het marxisme om hun reformistische politiek en hun verraad aan het socialisme te rechtvaardigen. Zo hebben ze tot den treure het citaat versleten van Engels dat werd gelicht uit het voorwoord van 1895 bij de brochure van Marx 'De Klassenstrijd in Frankrijk':

    "De oorlog van 1870-71 en de nederlaag van de Commune hebben, zoals Marx had voorspeld, het zwaartepunt van de Europese arbeidersbeweging voorlopig van Frankrijk naar Duitsland verlegt. In Frankrijk waren er vanzelfsprekend jaren nodig eer men zich had hersteld van de aderlating van mei 1871. In Duitsland echter, waar, mede als gevolg van de Franse miljardenregen de welhaast als in een broeikas opgekweekte industrie zich steeds verder ontwikkelde, groeide de sociaal-democratie nog veel sneller en duurzamer. Dank zij het inzicht waarmee de Duitse arbeiders het in 1866 ingevoerde algemene kiesrecht aanwendden, werd de verbazingwekkende groei van de partij in onbetwistbare cijfers voor iedereen zichtbaar.(…) Met dit succesvolle gebruik van het algemene kiesrecht was echter een geheel nieuwe strijdwijze van het proletariaat in werking getreden en deze ontwikkelde zich snel verder. Men ontdekte dat de staatsinstellingen, in het kader waarvan de heerschappij van de bourgeoisie is georganiseerd, nog meer aanknopingspunten bieden met behulp waarvan de arbeidersklasse deze zelfde staatsinstellingen kan bestrijden. Men nam deel aan verkiezingen voor landdagen, gemeenteraden en beroepsrechtbanken, men betwistte de bourgeoisie elke post, bij het bezetten waarvan een behoorlijk deel van het proletariaat meesprak. En zo kon het gebeuren dat bourgeoisie en regering tenslotte veel banger waren voor het legale dan voor het illegale optreden van de arbeiderspartij, veel banger waren voor de successen bij de verkiezingen dan voor die van een opstand ". (De Klassenstrijd in Frankrijk, Karl Marx, Pegasus, 1974, pp.18-21)

    Het is precies dit antiproletarisch gebruik van een fout citaat van Engels dat Rosa Luxemburg aanklaagt op de tribune van het stichtingscongres van de K.P.D.:

    "Engels heeft niet lang genoeg geleefd om de resultaten, de praktische consequenties te zien van het gebruik dat men maakte van zijn voorwoord, van zijn theorie. Maar ik ben zeker van één zaak: wanneer men de werken van Marx en Engels kent, wanneer men de levende, authentieke, gave revolutionaire geest kent die uit al hun geschriften, uit al hun leringen straalt, kan men er zeker van zijn dat Engels de eerste zou zijn geweest om te protesteren tegen de overdrijvingen die voortgevloeid zijn uit het zuiver parlementarisme; de arbeidersbeweging in Duitsland is ten prooi gevallen aan de corruptie, aan de degradatie, al vele jaren vóór 1914, want 4 augustus kwam niet uit de lucht gevallen, het was geen onverwachte wending, maar een logisch gevolg van de ervaringen die we voordien hadden opgedaan, dag na dag, jaar na jaar; Engels en zelfs Marx - als hij nog geleefd had – zouden de eersten geweest zijn om hier met geweld tegen in te gaan, om te beletten dat de wagen zou vastlopen in het sluik door hem tegen te houden en door brutaal af te remmen. Maar Engels is gestorven hetzelfde jaar waarin hij dat voorwoord schreef". (Rosa Luxemburg, Ons program en de politieke situatie, rapport op het stichtingscongres van de K.P.D).

    Om terug te komen op de idee dat de enige uitdrukking van een imperialistische politiek zou bestaan in de uitvoer van kapitalen, moet gepreciseerd worden dat deze vreemd is aan het boek van Lenin 'Het imperialisme, hoogste stadium van het kapitalisme'. Wel in tegendeel, want er staat geschreven: "Bij de talrijke 'oude' beweegredenen van de koloniale politiek, heeft het financierkapitaal [dat volgens Lenin de voornaamste motor is van het imperialisme] de strijd gevoegd voor de bronnen van grondstoffen, voor de uitvoer van kapitalen, voor 'invloedszones', -'t is te zeggen de zones voor voordelige transacties, van concessies, van monopoliewinsten, enz. – en ten slotte, voor het economisch terrein in het algemeen". (Het imperialisme, hoogste stadium van het kapitalisme, hoofdstuk X).

    Deze eenzijdige vervorming van de analyse van het imperialisme door Lenin had in werkelijkheid dezelfde doelstelling als de interpretatie die de stalinisten maakten van de korte passage die voordien geciteerd werd voor wat betreft de 'Opbouw van het socialisme in één land': proberen te doen geloven dat het systeem dat ingesteld werd in de USSR na de Oktoberrevolutie van 1917 en het mislukken van de revolutionaire wereldgolf die er op gevolgd was, niets kapitalistisch noch imperialistisch in zich had. Aangezien de USSR niet de financiële middelen had tot kapitaalexport (behalve op een belachelijke schaal vergeleken met de westerse grootmachten), kon de politiek die ze voerde niet imperialistisch zijn, volgens deze opvatting, zelfs als deze politiek de vorm aannam van territoriale verovering, van uitbreiding van haar 'invloedszones', van het plunderen van grondstoffen en landbouwproducten, ja zelfs van het eenvoudigweg demonteren van fabrieken uit de bezette landen. In feite sloot deze politiek zeer nauw aan bij die van Nazi-Duitsland in het bezette Europa (waar er wel weinig kapitaalexport en veel systematische plundering plaatsvond). Uiteraard kwam deze analyse van het imperialisme goed uit voor de stalinistische propaganda tegenover diegenen die de imperialistische drijverijen van de Sovjetstaat aanklaagden. Maar er dient ook aan herinnerd te worden dat de stalinisten niet de enigen waren om elk idee te verwerpen dat de USSR kapitalistisch en imperialistisch zou kunnen zijn. In hun misleidingonderneming kregen ze hierbij de onverbrekelijke steun van de trotskistische beweging met de analyse die Trotsky had ontwikkeld. Daarin werd de USSR voorgesteld als een 'gedegenereerde arbeidersstaat' waarin de kapitalistische productieverhoudingen opgedoekt waren.

    In het kader van deze al vrij lange brief gaan we niet proberen om de ongerijmd-heid aan te tonen van de analyse die door Trotsky gemaakt werd van de productie-verhoudingen in de USSR. Wij verwijzen jullie hiervoor naar de verschillende artikelen die wij gepubliceerd hebben in onze Internationale Revue, zoals bijvoorbeeld 'De niet geïdentificeerde klasse, de sovjetbureaucratie gezien door Trotsky' (International Review nr. 92). Het blijft nochtans belangrijk om te onderstrepen dat het hoofdzakelijk in naam van de 'verdediging van de USSR en zijn arbeidersverworvenheden' was dat de Trotskistische beweging het kamp van de geallieerden heeft gesteund in de loop van de 2e Wereldoorlog, meer bepaald door deel te nemen aan de 'verzetsbewegingen’, m.a.w. door dezelfde politiek te voeren die de sociaal-chauvinisten heeft doorgedrukt in 1914. Ze heeft dus het kamp van de arbeidersklasse verraden en dat van de bourgeoisie vervoegd.

    Dat de 'argumenten' die gebruikt werden door de trotskistische stroming om de deelname aan de imperialistische oorlog goed te praten niet identiek waren aan die van de sociaal-chauvinisten tijdens de Eerste Wereldoorlog verandert niets aan de grond van het probleem. In werkelijkheid waren ze van dezelfde aard aangezien ze opriepen om een fundamenteel onderscheid te maken tussen twee vormen van kapitalisme en tot het ondersteunen van één van beide in naam van het 'minste kwaad'. In de Eerste Wereldoorlog riepen de gepatenteerde chauvinisten op tot de verdediging van het vaderland. De sociaal-chauvinisten riepen op, de ene om de 'Duitse beschaving' te verdedigen tegen het 'despotisme van de tsaar', de andere op te komen voor het 'Frankrijk van de Grote Revolutie' tegen het 'Pruisisch militarisme'. In de Tweede wereldoorlog, riepen, naast De Gaulle die het 'eeuwige Frankrijk' verdedigde, de stalinisten (die trouwens ook verwezen naar het 'eeuwige Frankrijk') op tot de verdediging van de democratie tegen het fascisme en tot de verdediging van het 'vaderland van het socialisme'. Van hun kant liepen de trotskisten in de pas van de stalinisten en riepen op tot de deelname aan het 'Verzet' in naam van de arbeidersverworvenheden in de USSR'. Door dit te doen zijn ze, net zoals de stalinisten, tot rekruteringsagenten geworden voor rekening van het Anglo-Amerikaanse kamp in de imperialistische oorlog.

    Door hun steun te verlenen aan de Heilige Eenheid tijdens de Eerste Wereldoorlog hebben de socialistische partijen getekend voor hun overstap naar het kamp van de bourgeoisie. Door de theorie van de 'Opbouw van het socialisme in één land' te aanvaarden hebben de stalinis-tische partijen een beslissende stap gezet naar hun overstap ten dienste van het nationaal kapitaal die bezegeld werd door hun steun aan de herbewapeninginspan-ningen van hun respectievelijke nationale bourgeoisieën en de actieve voorbereiding van de oorlog die zich aankondigde. De deelname van de trotskis-tische stroming aan de Tweede Wereldoorlog bezegelt op haar beurt de overstap van deze stroming naar het kamp van het kapitaal. Daarom kan er geen ander alternatief bestaan, als we het klasseterrein van het proletariaat willen terugvinden, dan een breuk met het trotskisme en zeker niet het streven naar het terugvinden van een 'werkelijk trotskisme'. Dat hadden de stromingen in de 4e Internationale, die een internationalistisch standpunt wilden blijven handhaven, begrepen, zoals die van Munis (de officiële vertegenwoordiger van het trotskisme in Spanje), die van Scheuer in Oostenrijk, die van Stinas in Griekenland, van 'Socialisme ou Barbarie' in Frankrijk. Het was ook het geval voor de weduwe zelf van Trotsky, Natalia Sedova, die gebroken heeft met het trotskisme kort na de Tweede Wereldoorlog ontrent het vraagstuk van de verdediging van de USSR en de deelname in naam van deze verdediging aan de imperialistische oorlog.

    Wat jullie betreft, indien jullie werkelijk, zoals jullie het schrijven, de strijd willen voeren aan de zijde van de arbeidersklasse, dan kunnen jullie niet ontkomen aan een duidelijke breuk met de trotskistische stroming en niet alleen met deze of gene organisatie van deze stroming.

    Nogmaals, hoe men het probleem ook draait of keert, men kan Trotsky, Lenin of zelfs Marx inroepen, passages uit het hoofd citeren van 'Het imperialisme hoogste stadium van het kapitalisme', men kan zich de oren dichtstoppen of de ogen sluiten naar believen, ofwel ogen EN oren; men kan het hoofd in het zand of elders steken, maar niets zal de volgende prangende werkelijkheid kunnen veranderen: een groep die vandaag in Frankrijk of elders het 'Irakese verzet' steunt wordt niet enkel een rekruteringsagent die de Irakese proletariërs wil omvormen tot kanonnenvlees ten dienste van de meest achterlijke sectoren van de Irakese bourgeoisie (of het nu sjiieten of soennieten zijn), maar vertegenwoordigt tevens een waardevolle steun voor de imperialistische belangen van zijn eigen nationale bourgeoisie, terwijl hij de nationalistische anti-Amerikaanse sentimenten cultiveert van de Franse of andere Europese proletariërs. In elk geval eigent hij zich op onrechtmatige wijze de kwalificatie kommunistisch of internationalistisch toe. En hij verschilt niet met zij die Lenin sociaal-chauvinisten noemt: socialisten in woorden, chauvinisten en bourgeois in daden.

    Wat betreft de schijnmarxistische argumenten die gebruik maken van deze of gene zin van Lenin of zelfs van Marx om de deelname aan de imperialistische oorlog te rechtvaardigen, daarop heeft Lenin al op voorhand geantwoord:

    "Van bevrijder van de naties die het kapitalisme was in zijn strijd tegen het feodale regime, is het imperialistische kapitalisme tot de grootste onderdrukker van de naties geworden. Vroeger een factor van vooruitgang, is het kapitalisme reactionair geworden; het heeft de productiekrachten ontwikkeld tot op het punt dat de mensheid slechts hoeft over te stappen naar het socialisme, ofwel gedurende jaren en zelfs decennia, de gewapende strijd moet ondergaan van de ‘groot’ machten voor het kunstmatig in stand houden van het kapitalisme met behulp va kolonies, monopolies, privileges en nationale onderdrukking van allerlei aard". (De beginselen van het socialisme en de oorlog van 1914-1915 - De huidige oorlog is een imperialistische oorlog).

    "De sociaal-chauvinisten (Plechanov op kop) roepen de tactiek in van Marx in de oorlog van 1870; de Duitse sociaal-chauvinisten (genre Lensch, David en Co.) roepen de verklaringen in van Engels in 1891 over de noodzaak voor de Duitse socialisten om het vaderland te verdedigen in het geval van een oorlog tegen Frankrijk en Rusland samen; de sociaal-chauvinisten van het genre van Kautsky tenslotte, die happig zijn om tot een vergelijk te komen met het internationale chauvinisme en om het te wettigen, roepen het feit in dat Marx en Engels, ook al veroordeelden ze de oorlogen, zich desalniettemin elke keer geschikt hebben, van 1854-1855 tot 1870-1871 en in 1876-1877, aan de zijde van één van de oorlogvoerende staten, eens dat het conflict ondanks alles toch uitbarstte. Al deze verwijzingen vervormen op schandalige wijze de opvattingen van Marx en Engels uit vleierij voor de bourgeoisie en de opportunisten (…) Vandaag de houding van Marx inroepen met betrekking tot de oorlogen van de progressieve bourgeoisie en de woorden van Marx vergeten: 'De arbeiders hebben geen vaderland', woorden die juist betrekking hebben op het tijdperk van de reactionaire bourgeoisie die haar tijd gehad heeft, op het tijdperk van de socialistische revolutie, komt neer op het cynisch vervormen van de gedachtegang van Marx en het socialistische gezichtspunt inruilen voor het burgerlijke". (Het socialisme en de oorlog, hoofdstuk 1).

    We hopen dat deze elementen ertoe zullen bijdragen om jullie overdenkingen verder te zetten opdat jullie niet zouden blijven staan bij een simpele breuk met één trotskistische organisatie in het bijzonder, maar dit zouden doortrekken tot het trotskisme in het algemeen en tot alle burgerlijke opvattingen die het meezeult.

    Kommunistische groeten,
    De IKS, juni 2004

    Theoretische vraagstukken: 

    • Imperialisme [15]

    Leon Trotsky 1917: Het pacifisme, dienaar van het kapitalisme

    • 2468 keer gelezen

    Nog nooit waren er zo veel pacifisten op de wereld dan nu, terwijl in alle landen mensen elkaar doden. Iedere historische periode heeft niet alleen zijn eigen techniek en zijn eigen politieke vorm, maar ook zijn eigen karakteristieke hypocrisie. Eens vernietigden mensen elkaar in de naam van de christelijke leer van de liefde voor de mensheid. Nu roepen alleen achterlijke regeringen nog Christus aan. Progressieve naties snijden elkaar nu de keel af in de naam van het pacifisme. Wilson trekt Amerika de oorlog in, en dat in naam van de Volkenbond en de eeuwige vrede. Kerensky en Tseretelli roepen op tot een offensief met als doel eerder vrede te bereiken.

    Onze tijd mist de verontwaardigde satire van Juvinalis (1). Zelfs de meest politieke en satirische wapens zijn machteloos en illusoir in vergelijking met de triomfantelijke schanddaden en de vernederende stommiteiten; twee elementen die ontketend werden door de oorlog.

    Het pacifisme heeft dezelfde historische afkomst als de democratie. De bourgeoisie deed een grootse historische poging om alle menselijke relaties in lijn te brengen met de rede, een poging om de blinde en de stomme tradities te vervangen door de instelling van het kritische denken. De gilden, met hun beperking van de productie, de politieke instituties met hun privileges, het vorstelijke absolutionisme – waren allen overblijfselen van de Middeleeuwen. De bourgeois democratie vereiste gerechtelijke gelijkheid in dienst van de vrije competitie, en parlementarisme als de regeringsvorm voor de publieke zaken. Het trachtte ook de nationale relaties op dezelfde wijze te regelen. Maar hier botste ze op de oorlog, dat is op de methode om zaken te regelen, die een complete ontkenning van de `rede' is. Ze begon de mensen in haar gedichten, haar filosofie, haar ethiek en in haar zakenmethodes er op te wijzen dat het veel nuttiger voor hen is om de eeuwige vrede te introduceren. Dit zijn de logische argumenten voor het pacifisme.

    Het overgeërfde  falen van het pacifisme, is het kwaad dat karakteristiek is voor de hele burgerlijke democratie. haar kritiek raakt slechts de oppervlakte van de sociale verschijnselen, het heeft niet de moed om dieper te graven, naar de economische feiten. Het kapitalistische realisme hanteert echter het idee van de eeuwige vrede  gebaseerd op de harmonie van de rede nog meedogenlozer dan het idee van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Het kapitalisme, die de techniek op een rationele basis ontwikkelde, faalde in het rationeel regelen van de omstandigheden. Het bereidde wapens voor wederzijdse uitroeiing die zelfs nooit opgekomen zouden zijn in de dromen van de `barbaren' of de middeleeuwers.

    De snelle verscherping van de internationale voorwaarden en de aanhoudende groei van het militarisme vaagde de grond voor de voeten van het pacifisme weg. Maar tegelijkertijd gaven deze krachten het pacifisme weer een nieuw leven, een nieuw leven dat even sterk verschilt van het oude als een bloedrode zonsondergang van een roze zonsopgang.

    De periode van de laatste 10 jaar voor de oorlog was de periode die ook wel de "gewapende vrede" genoemd wordt. In werkelijkheid was de realiteit gekenmerkt door een ononderbroken oorlog, uitgevochten in de koloniën.

    Deze oorlog werd uitgevochten in de gebieden van de achtergebleven en zwakke volken: het leidde tot de opdeling van Afrika, Polynesie en Azië, en bereidde de gang naar de huidige oorlog voor. Maar, gegeven het feit dat er geen oorlog in Europa was geweest sinds 1871, hoewel er een behoorlijk aantal kleine, doch scherpe conflicten waren geweest, was het de doorsnee mening onder de kleinburgerij dat een steeds groter wordend leger een garantie voor de vrede betekende, en dat dit uiteindelijk als vrucht een nieuwe internationale volkswet zou opleveren. Natuurlijk zagen de kapitalistische regeringen en de grote bedrijven in deze pacifistische interpretatie van het imperialisme niets wat  hen tegenstond. Tegelijkertijd waren de wereldconflicten in een fase van voorbereiding, resulterend in de wereldcatastrofe.

    Theoretische en politiek heeft het pacifisme dezelfde basis als de leer van de sociale harmonie tussen de verschillende klassenbelangen.

    De tegenstellingen tussen de kapitalistische nationale staten hebben dezelfde economische basis als de klassenstrijd. Als we er toe bereid zijn om de mogelijkheid van een geleidelijke afname van de klassenstrijd aan te nemen, dan moeten we ook de geleidelijke afname en regulering van de nationale conflicten aannemen.

    De poortwachter van de democratische ideologie, met al zijn tradities en illusies, was de kleinburgerij. Gedurende de tweede helft van de 19e eeuw was haar interne transformatie compleet, maar ze was nog niet geheel van het terrein verdwenen. Op hetzelfde moment dat de ontwikkeling van de kapitalistische techniek voortdurend de economische rol van de kleinburgerij ondermijnde, gaven het algemeen stemrecht en de dienstplicht haar, dankzij haar numerieke sterkte, de aanblik van een politieke factor te zijn. Waar het kleinkapitalistische bedrijf nog niet geheel door het grootbedrijf geplet was, daar was het volledig onderworpen geraakt aan het kredietsysteem. Wat nog overbleef voor de vertegenwoordigers van het grootbedrijf was het onder het juk brengen van de kleinburgerij ook op het politieke terrein. Dit werd bereikt door haar theorieën en vooroordelen op te nemen en deze een verzonnen waarde te geven. Dit verklaart de verschijnselen die we hebben kunnen waarnemen gedurende de laatste tien jaar voor de oorlog, het reactionaire imperialisme nam tot een duizelingwekkende hoogte toe, terwijl tegelijkertijd de burgerlijke democratie scheen te bloeien, met al haar reformisme en pacifisme. Het grootbedrijf onderwierp de kleinburgerij voor de eigen imperia-listische doeleinden met behulp van de vooroordelen van de kleinburgerij zelf.

    Frankrijk was het klassieke voorbeeld van dit proces met twee zijden. Frankrijk is een land van het financierkapitaal, gesteund door een basis van een talrijk en in het algemeen conservatieve kleinburgerij. Dankzij de leningen aan de koloniën en de alliantie met Engeland en Rusland werden de hogere lagen van de bevolking betrokken in de belangen en conflicten van het wereldkapitalisme. Tegelijkertijd bleef de Franse kleinburgerij provinciaal tot in het merg. Hij heeft een instinctmatige afkeer voor het geografische, en gedurende zijn lange leven heeft hij de grootste angsten voor de oorlog gekend. Gewoonlijk had de kleinburger maar een zoon aan wie hij zijn bedrijf en zijn meubels zou nalaten. De kleinburger zendt een radicale bourgeois om hem te vertegenwoordigen in het parlement. In ruil daarvoor belooft deze meneer hem dat hij de vrede zal bewaren met behulp van de Volkenbond aan de ene kant en de Russische Kozakken, die de keizer voor hem zullen onthoofden, aan de andere. De radicale afgevaardigde arriveert in Parijs vanuit zijn omgeving van provinciale advocaten, niet alleen vol van de wil om de vrede te bewaren, maar met enkel de vaagste ideeën over de positie van de Perzische Golf, en zonder enig helder idee over waarom of voor wie de Bagdad- Spoorweg nodig is. Deze `radicale pacifistische' afgevaardigden brachten vanuit hun midden een Radicale Regering voort, die zich onmiddellijk tot aan de oren verstrikt vond in de strikken van de eerder aangegane diplomatieke en militaire verplichten, aangegaan voor de verschillende financiële belangen van de Franse Beurs in Rusland, Afrika en Azië. De Regering en het Parlement stopten nooit met het verspreiden van hun pacifistische fraseologie, maar tegelijkertijd voerden ze een buitenlandse politiek die Frankrijk uiteindelijk wel in de oorlog moest brengen.

    Het Engelse en Amerikaanse pacifisme, ondanks alle variaties in sociale voorwaarden en ideologieën (ondanks het ontbreken van enige ideologie als in Amerika) doen in essentie hetzelfde werk: ze vormen een uitlaatklep voor de angst van de angsten van de kleinburgerij voor de wereldschokkende gebeurtenissen, die hem alleen maar de laatste overblijfselen van zijn onafhankelijkheid kunnen ontroven; zijn waakzaamheid in slaap wiegen door middel van nutteloze ideeën over ontwapening, internationale wetgeving, en arbitragetribunalen. Dan, op een gegeven moment, geeft het hem met lichaam en ziel over aan het kapitalistische imperialisme, die om zijn doelen te bereiken altijd elk noodzakelijk middel gebruikt: technische kennis, kunst, religie, bourgeois pacifisme en patriottisch `Socialisme".

    "Wij zijn tegen de oorlog, onze afgevaardigden, onze Ministers, wij zijn allen tegen de oorlog". Dat roepen de Franse kleinburgers: "Daaruit volgt dat ons de oorlog opgedrongen is, en om de pacifistische idealen te kunnen realiseren moeten we de oorlog tot een overwinnend einde brengen". En de vertegenwoordiger van het Franse pacifisme, Baron d'Estournel de Constant, zegent deze pacifistische filosofie in met een heilig "jusqu'a bout !" – een einde aan de oorlog.

    Datgene, meer dat wat dan ook, wat de Engelse Beurs nodig heeft voor het succesvol bedrijven van een oorlog, zijn pacifisten van het type zoals de liberaal Asquith, en de radicale demagoog Lloyd George. "Als deze mensen de oorlog voeren", zei het Engelse volk, "dan moeten we het recht wel aan onze kant hebben".

    Zodoende draagt het pacifisme bij aan het spel van de mechanismen van de oorlog, net als gifgas, en de immer groeiende berg van oorlogskredieten.

    Het kleinburgerlijke pacifisme toonde haar ware rol als dienaar van het imperialisme op een nog minder verborgen wijze. Daar, net als elders, waren het de banken en de trusts die de ware politiek beheerden. Zelfs al voor de oorlog, dankzij de bijzondere ontwikkeling van de industrie en van de exporthandel, bewogen de VS zich geleidelijk in de richting van wereldbelangen en imperialisme. Maar de oorlog in Europa dreef deze imperialistische ontwikkeling waarlijk koortsachtig in tempo op. Op hetzelfde moment dat allerlei vrome lieden (onder hen zelfs Kautsky) hoopten dat de huiveringwekkende slachtingen in Europa de Amerikaanse bourgeoisie met afgrijzen van het militarisme zou vervullen, was de werkelijke invloed van de gebeurtenissen die in Europa plaatsvonden, niet volgens psychologische, maar volgens materialistische lijnen, een ontwikkeling in de tegenovergestelde richting. De export van de VS, die in 1913 totaal 2.466 miljoen dollar bedroeg, nam in 1916 tot de krankzinnige hoogte van 5.481 miljard dollar toe. Natuurlijk stond het leeuwendeel van deze exporthandel op het conto van de munitie industrie. Toen verscheen plots de dreiging van het afsnijden van deze export handel naar de landen van de Entente toen de ongebreidelde onderzeeboot oorlogsvoering begon. In 1915 importeerde de Entente Amerikaanse goederen met een waarde van vijftien miljoen. Dus lag er niet alleen een afname van de gigantische winsten in het verschiet, maar de gehele Amerikaanse industrie, die nu gebaseerd was op de oorlogsindustrie, werd nu met een hevige crisis bedreigd. We moeten naar deze cijfers kijken als we de sleutel voor het raadsel van de verdeelde `sympathieën' in Amerika willen vinden. De kapitalisten deden een beroep op de staat. : "Jij bent het die deze ontwikkeling van de oorlogsindustrie heeft opgestart onder de vlag van het pacifisme, het is nu aan jou om voor ons een nieuwe markt te vinden". Als de staat niet in een positie was om de "vrijheid van de zeeën" te beloven" (in andere woorden, vrijheid om kapitaal te persen uit menselijk bloed) dan moet het een nieuwe markt voor de bedreigde industrie in Amerika zelf openen. Zo produceerden de benodigdheden voor de Europese slachting plotseling een catastrofale militarisering van de VS.

    Deze zaak was er voor bestemd om de oppositie van de grote massa van de bevolking op te wekken. Deze ongede-finieerde onvrede te overwinnen en deze de veranderen in patriottische medewerking was de voornaamste taak van de binnenlandse politiek van de VS. En het was een vreemde ironie van het lot dat het officiële pacifisme van Wilson, zoals het `oppositionele'  pacifisme van Bryan, de krachtigste wapens voor de uitvoering van deze taak gaf, dat is het temmen van de massa's met behulp van militaristische methoden.

    Bryan haastte zich om de natuurlijke afkeer van de boeren en de rest van de kleinburgerij van het imperialisme, militarisme en de toename van belastingen luid te verwoorden. Maar tegelijkertijd verstuurde hij wagonladingen vol petities en afvaardigingen naar zijn pacifistische collega's, die de hoogste plaatsen in de regering bezetten. Bryan gebruikte elk middel om met revolutionaire richting van deze beweging te breken.

    "Als het tot oorlog komt", zo telegrafeerde Bryan bijvoorbeeld naar de anti-oorlog bijeenkomst in Chicago van Februari, "dan zullen we natuurlijk de regering ondersteunen, maar tot aan dat moment is het onze meest heilige plicht om alles wat in onze macht licht te doen om onze bevolking van de verschrikkingen van de oorlog te redden". In deze paar woorden vinden we het hele programma van het kleinburgerlijke pacifisme. "Alles dat is onze macht is doen om de oorlog te voorkomen", betekent een uitlaatklep geven aan de oppositie van de massa's in de vorm van onschadelijke manifesten, waarin de regering de verzekering krijgt dat als de oorlog komt, er geen enkele hindernis in haar weg zal worden opgeworpen door de pacifistische oppositie.

    Dat is inderdaad alles wat van het officiële pacifisme, gepersonifieerd door Wilson, wordt verlangd. Het officiële pacifisme had al veel bewijs gegeven over haar bereidheid "in de oorlog te vechten". Zelfs meneer Bryan zelf vond het genoeg om dat zelf zo te stellen, waarna hij er blijmoedig zijn luidruchtige oppositie tegen de oorlog opzij zette; met enkel en alleen een doel – de oorlog te verklaren. Net als meneer Wilson, haastte meneer Bryan zich naar de andere zijde van de regering. En niet alleen de kleinburgerij, maar ook de grote massa van de bevolking, zei tot zichzelf: "Als onze regering, geleidt door een pacifist met een wereldreputatie als die van Wilson de oorlog kan uitroepen, en als Bryan zelf hem komt steunen, dan moet dit wel een rechtvaardigde en noodzakelijke oorlog zijn". Dit verklaart waarom dit vrome, Quaker-achtige pacifisme, verwend door de demagogen die deze regering leiden,, zo gewaardeerd wordt door de Beurs en de leiders van de oorlogsindustrie.

    Ons eigen Mensjewistische, sociaalrevolutionaire pacifisme, ondanks alle verschillen, speelt op zijn eigen wijze exact dezelfde rol. De resolutie over de oorlog werd aangenomen door een meerderheid van het Al-Russische Congres van Arbeiders -en Soldatenraden, is niet alleen gebaseerd op de gebruikelijke pacifistische vooroordelen over de oorlog, maar bovendien op de karakteristieken van de imperialistische oorlog. Het Congres verklaarde dat "de eerste en voornaamste taak van de revolutionaire democratie" is het snel beëindigen van de oorlog. Maar al deze aannames leiden enkel naar een doel: zo lang als de internationale pogingen van de democratie er niet in geslaagd zijn een einde te maken aan de oorlog, zo lang moet de Russische revolutionaire democratie met al zijn kracht eisen dat het Rode Leger bereidt moet zijn zowel defensief als offensief te vechten.

    De revisie van de oude internationale verdragen maken het Russische Congres afhankelijk van de vrijwillige overeenkomsten met de diplomatie van de Entente, en het ligt niet in de aard van deze diplomaten om het kapitalistische karakter van de oorlog te liquideren, als ze dat al konden. De "internationale inspanningen van de democratie" maken het congres en zijn leiders afhankelijk van de wil van de Sociaal-democratische patriotten, die met handen en voeten aan hun imperialistische regeringen gebonden zijn. En deze meerderheid van het congres, na zichzelf eerst in de doodlopende steeg van het "snelste mogelijke beëindigen van de oorlog" te hebben laten leiden, is nu aangekomen, daar waar het de praktische politiek betreft, bij een definitieve conclusie: het offensief. Een "pacifisme" dat de kleinburgerij om zich verzameld en ons brengt tot steun aan het offensief wordt natuurlijk warm begroet, niet alleen door het Russische, maar ook door het Entente imperialisme.

    Miljoekov, bijvoorbeeld, zegt: "In de naam van onze trouw aan de bondgenoten en aan onze oude (imperialistische) verdragen, moet het offensief onvermijdelijk aangegaan worden".

    Kerensky en  Tseretelli zeggen: "Hoewel onze oude verdragen niet gereviseerd zijn, is het offensief onvermijdellijk".

    De argumenten verschillen, maar de politiek is dezelfde. En het kan ook niet anders, omdat Kerensky en Tseretelli onontwarbaar zijn gebonden aan de regering met Miljoekov's partij.

    Het Sociaal-democratische, patriottisch pacifistische van Dan is, net als het Quaker pacifisme van Bryan, als we naar de feiten kijken gelijk in het dienstdoen voor het imperialisme.

    Het om deze reden dat de belangrijkste taak van de Russische diplomatie er niet uit bestaat de Entente diplomatie er van te overtuigen dit of dat te reviseren, of weer iets anders in te trekken. De taak bestaat er uit hen er van te overtuigen dat de Russische Revolutie betrouwbaar is en men die gerust kan vertrouwen.

    De Russische ambassadeur, Bachma-tiev, schetste, in zijn rede van 10 Juni voor het Congres van de VS, de activiteiten van de Voorlopige Regering vanaf volgend gezichtspunt:

    "Al deze gebeurtenissen, zei hij, tonen ons dat de macht en het belang van de Voorlopige Regering elke dag toenemen, en hoe meer ze toenemen hoe meer de regering in staat zal zijn de niet geïntegreerde elementen uit te werpen, of die nu tot de reactie behoren of tot de agitatie van extreem links. De Voorlopige Regering heeft zojuist besloten om al het mogelijke te doen om dit doel te bereiken, zelfs als ze daarvoor geweld moet gebruiken, hoewel ze niet aflaat te streven naar een vreedzame oplossing voor deze problemen".

    Men hoeft er geen moment aan te twijfelen dat de "nationale eer" van onze Sociaal-democratische patriotten onaangeroerd blijft, daar de ambassadeur van de "revolutionaire democratie" die maar wat graag bewees aan de Amerikaanse plutocratie dat ze bereid is om het bloed van het Russische proletariaat te laten vloeien in de naam van recht en orde. Het belangrijkste element van wet en orde is haar trouw aan het Entente kapitalisme.

    En terwijl Herr Bachmatiev met de hoed nederig in de hand zich richtte tot de hyena's van de Amerikaanse Beurs, praten de heren Tseretelli en Kerensky de "revolutionaire democratie" naar de mond. Ze verzekerden dat het onmogelijk is de "anarchie van links" te bestrijden zonder geweld te gebruiken, en dreigden de arbeiders van Petrograd en het regiment dat hen steunt te ontwapenen. We kunnen nu zien dat deze dreigementen precies op het juiste moment werden geuit: ze waren de best mogelijke garantie voor de Amerikaanse lening aan Rusland.

    "U kunt nu zien", zou meneer Bach-matiev tegen meneer Wilson hebben kunnen zeggen, "dat ons revolutionaire pacifisme geen haar verschilt van het pacifisme van uw aandelenbeurs. En als ze meneer Bryan kunnen geloven, waarom zouden ze dan niet meneer Tseretelli kunnen geloven?".

    Deze tekst is een vertaling van de engelse tekst die te vinden is op www.marxists.org [16].

    Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 113, derde kwartaal 2003.

    Theoretische vraagstukken: 

    • Oorlog [14]

    Veertiende Congres van de IKS: Rapport over de imperialistische spanningen

    • 3161 keer gelezen

    Het rapport dat we hier publiceren over de internationale situatie, en meer bepaald het stuk over de imperialistische spanningen werd geratificeerd door ons Veertiende Congres. Daarnaast werden ook de rapporten over de economische situatie en over de klassenstrijd besproken en goedgekeurd. Deze rapporten behandelen niet alleen de huidige situatie. Hun doel is het ook om perspectieven te geven die passen binnen de algemene context van het opmaken van de balans van de gehele twintigste eeuw, en de historische inzet waarmee de arbeidersklasse in de huidige wereld geconfronteerd wordt.

    Sinds het laatste kwart van de negentiende eeuw heeft de arbeidersbeweging steeds gesteld dat de ontwikkeling van het imperialisme de mensheid voor de keuze plaats tussen socialisme en barbarendom. Engels stelde deze alternatieven aan de orde in de jaren tachtig en negentig van de negentiende eeuw. Sindsdien heeft de geschiedenis van het verval laten zien dat het rottende kapitalisme in staat is niveaus van barbarendom te bereiken die voordien nauwelijks voorstelbaar waren. Vandaag bevinden we ons in de laatste fase van het kapitalisme, de fase van de ontbinding, de chaos en het ‘ieder voor zich’. De ontbinding heeft ons in een situatie geplaatst die voordien vrijwel nooit was voorgekomen. Om de omvang en het belang van deze situatie te begrijpen moeten we wijzen naar de geschiedenis en naar de methode waarmee het Marxisme de ontwikkeling van het imperialisme geanalyseerd heeft.

    Ons doel is het te laten zien dat in het verval, en zelfs nog meer in de huidige periode, het onmiddellijke doel van de bourgeoisie in een oorlog niet het onmiddellijke economische voordeel is, maar dat deze in essentie strategisch van aard is, zelfs als de diepste wortel van de gehele zaak een economische is, namelijk het verval van het kapitalisme. "De irrationaliteit van de oorlog is het resultaat van het feit dat de moderne militaire conflicten – in tegenstelling tot die van het opkomende kapitalisme (oorlogen voor het verenigen van naties, om koloniën te veroveren en van geografische expansie van het kapitalisme) – enkel tot doel hebben de bestaande economische en strategische posities opnieuw te verdelen. Onder deze omstandigheden zijn de oorlogen van het verval, door de vernietiging die ze veroorzaken en de gigantische kosten ervan, geen stimulans voor de kapitalistische productiewijze, maar een molensteen om zijn nek". (Resolutie over de internationale situatie van het 13e Congres van de IKS). Het is ook van belang om er opnieuw op te wijzen dat in de huidige periode we onze analyse ontwikkelen in een context waarin de weg naar beslissende klassenconfrontaties open blijft.

    De Marxistische visie op het imperialisme

    De arbeidersbeweging is zich bewust van het fenomeen van het imperialisme sinds de jaren '80 van de 19e eeuw. Het Brusselse Congres van 1891 en het Zurichse Congres van Augustus 1893 hielden zich met de kwestie bezig. Engels wees toen reeds op de tegenstellingen die zich ontwikkelden tussen Duitsland en Frankrijk. Hij zag het ontstaan van blokken: Duitsland-Oostenrijk-Italie enerzijds en Frankrijk-Rusland anderzijds. Hij zag ook de groei van het militarisme en van de dreiging van oorlog in Europa, een imperialistische oorlog, die zware consequenties zou hebben voor de arbeidersbeweging en voor de gehele mensheid. Bedreigd door dit gevaar nam het Congres van 1893 een resolutie aan, die gebaseerd was op het idee dat binnen het kapitalisme de oorlog voor de deur stond. De resolutie verdedigde het internationalisme en stelde zich op tegenover de oorlogskredieten. Dus het imperialisme werd  verbonden aan economische tegenstellingen, werd gezien als een bron van oorlogen en barbarendom. Hoewel het niveau van barbarendom werd onderschat, vreesde Engels toch dat een Europese oorlog de mogelijkheid van het socialisme zou verminderen of zelfs vernietigen, en dat de omstandigheden van vrede gunstiger voor het socialisme zouden zijn, zelfs als zou het  langer gaan duren: "vrede zal de overwinning van de Duitse socialistische partij binnen tien jaar zeker stellen; oorlog zou het de overwinning bieden in twee of drie jaar, of haar complete ruinering, ten minste voor zeker 15 of 20 jaar. In deze situatie zouden de Duitse socialisten gek zijn om de gok van de oorlog te prefereren boven de zekere triomf die de vrede biedt".

    In 1916 schreef Lenin Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme. Het was een ontmaskering van het imperialisme, maar meer een beschrijving van zijn fenomenen dan een grondige analyse, het bevatte ook een aantal verkeerde visies. Hij onderlijnde twee aspecten: de export van kapitaal vanuit de grote ontwikkelde landen en de plunder. Lenin zag de export van kapitaal door de grote machten als "de solide basis voor de imperialistische onderdrukking en uitbuiting van de meerderheid van de bestaande landen en volken ter wereld door de kapitalistische parasieten van een handvol rijke staten (….)"

    `In deze internationale transacties weet de crediteur het vrijwel altijd voor elkaar te krijgen om wat extra inkomsten veilig te stellen: een gunstige clausule in een handelsakkoord, een kolenstation, een contract om een haven te construeren, een vette concessie of een wapenorder' [Lenin citeert hier uit Die Bank, Oktober 1913] (…)

    De verhoogde winsten die gemaakt worden als gevolg van het kapitalistische monopolie van een industriebranche of binnen een land maken het voor de bourgeoisie economisch mogelijk om bepaalde delen van de arbeiders te corrumperen, op zekere momenten zelfs een belangrijke minderheid van de arbeidersklasse, ze te winnen voor de zaak van een bepaalde branche van de industrie of voor de zaak van de natie, waarbij ze dan tegenover andere arbeiders komen te staan". Lenin zag heel duidelijk in dat de wereld verdeeld was: "de belangrijkste karakteristiek van de huidige periode is de definitieve verdeling van de wereld, definitief niet in de zin dat een herverdeling niet meer mogelijk zou zijn, herverdelingen zijn niet alleen mogelijk maar zelfs onvermijdelijk, maar in de zin dat de koloniale politiek van de kapitalistische landen de complete verovering van de niet-bezette landen op de planeet afgerond heeft".

    Wat op de agenda stond was "de strijd om economische wingewesten"; het imperialisme brengt dus de oorlog voort. De Bordigisten verwijzen nog steeds naar Lenin's visie, die, zoals al gezegd, meer een beschrijving is dan een uitleg van de fenomenen (die bovendien considerabel geëvolueerd zijn gedurende de periode van het verval), en die bovendien fouten bevat, zoals de theorie van de arbeidersaristocratie en de ongelijkmatige ontwikkeling van het kapitalisme (1) – ideeën die de Bordigisten eveneens opnemen. Ondanks deze vergissingen, was Lenin wel degelijk in staat een heldere politieke oriëntatie in een context van imperialistische oorlog te ontwikkelen – de transformatie van de imperialistische oorlog in de burgeroorlog voor het omverwerpen van het kapitalisme. Maar de fouten leidden later tot een verzwakking van de analyse die binnen de arbeidersbeweging ontwikkeld werd. Het was Rosa Luxemburg die de diepste analyse maakt van de tegenstellingen binnen het kapitalisme, en niet Lenin's stellingen over de ongelijke ontwikkeling van het kapitalisme, die de deur open lieten voor de mogelijkheid van een economische ontwikkeling in bepaalde gebieden. Luxemburgs verklaring focuste op het probleem van de markten, als de voornaamste tegenstelling, ze gebruikte die als startpunt voor de evolutie van het kapitalisme op wereldvlak in plaats van deze land voor land te bekijken. Ze ontwikkelde deze analyse in haar boek De accumulatie van het kapitaal (1913).  Net als Lenin liet ze de band tussen imperialisme en oorlog zien: "Een groeiend aantal kapitalistische landen nemen deel aan de jacht op gebieden voor de accumulatie, en waar de gebieden voor de expansie meer en meer krapper worden, zo wordt de strijd over de nog overblijvende gebieden steeds bitterder, deze campagnes veroorzaken over de gehele wereld hele series van economische en politieke catastrofes, oorlogen en revoluties (…) Het imperialisme bestaat nu juist uit de expansie van het kapitalisme naar nieuwe gebieden en uit de economische en politieke strijd tussen de oude kapitalistische landen die over deze gebieden met elkaar slaags raken [...] Alleen een exact theoretisch begrijpen van de wortels van dit probleem kan onze politieke strijd tegen het imperialisme sterkte en zekerheid over het doel geven, onmisbaar voor het proletariaat".

    In 1915 schreef Luxemburg het Junius Pamflet. Daarin bevestigde ze dat van toen af het kapitalisme de gehele wereldbol domineerde: "Deze wrede triomftocht van het kapitalisme over de wereld, waarmee allerlei machtsmiddelen gepaard gaan, roof, beruchtheid, heeft een lichte zijde: het heeft de voorwaarde voor haar eigen omverwerpen gecreëerd, het heeft de kapitalistische wereldheerschappij waarop enkel de socialistische wereldrevolutie nog kon volgen".  Ze toont duidelijk aan dat in de era van het imperialisme er zowel economische als strategische belangen bestaan. Over het voorbeeld van Rusland zegt ze: "Enerzijds is het de traditionele tendens van het veroveringsminnende Tsarisme, die regeert over een machtige natie waarvan de bevolking vandaag bestaat uit 172 miljoen mensen, om vrije toegang tot de oceaan te eisen, de Stille Oceaan in het oosten, de Middellandse Zee in het zuiden, deze eis wordt zowel voor industriële als voor strategische redenen gesteld. Anderzijds spelen het naakte bestaan van het absolutisme, de noodzaak een voorname rol op het wereld-politieke terrein te spelen, en als laatste de behoefte aan buitenlandse financiële kredieten zonder welke het tsarisme niet kan overleven,  allen een belangrijke rol".  De Resolutie van het 13e IKS Congres stelt dat Luxemburg "het primaat van de algemene strategische overwegingen over de onmiddellijke economische belangen van de belangrijkste deelnemers aan de Eerste Wereldoorlog herkende".

    In de sfeer van deze strategie toont Luxemburg aan dat de politiek van Duitsland richting Turkije gericht was op het creëren van een steunpunt voor verdere activiteiten in de hele regio. De ontwikkeling van het imperialisme leidde tot het uitbarsten van oorlog, maar in tegenstelling tot de mechanistische visie die de bourgeoisie zijn toevlucht ziet nemen op het moment dat de crisis het scherpst is, wijst Luxemburg op de lange termijn strategieën en op de voorbereidingen van de bourgeoisie op een gewelddadige herverdeling van de wereld. Aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e hield de Duitse bourgeoisie zich bezig met het opbouwen van een marine die de imperialistische bezettingen van het Duitse imperialisme over de gehele wereld zou moeten ondersteunen. "Door middel van een eersterangs agressieve marine, en door militaire kracht, die eveneens toenam, werd het apparaat voor een toekomstige politiek neergezet, en werd de deur naar ongekende mogelijkheden geopend".  Dit alles was direct tegen Groot-Brittannië gericht. Het vond plaats binnen een algemene context van imperialisme, van verval, van de verzadiging van de wereldmarkt en van de tendens richting de oorlog. Luxemburg citeerde de Duitse minister Von Bulow, die in 1899 over de zeemacht had gezegd dat: "als de Engelsen spreken over een `greater Britain', en de Fransen spreken over `la nouvelle France', en de Russen voor zichzelf Azië openen, dan hebben wij ook het recht om een groter Duitsland te wensen". Net als Engels was Luxemburg bezorgd over het vernietigende effect dat oorlog zou kunnen hebben op de revolutionaire krachten: "hier hebben we het bewijs dat de oorlog niet alleen een grootse moordpartij is, maar ook de zelfmoord van de Europese arbeidersklasse. De soldaten van het socialisme, de arbeiders van Engeland, van Frankrijk, van Duitsland, van Italië, van België, zijn elkaar aan het vermoorden in dienst van het kapitalisme, ze steken koud ijzer in elkaars borsten, wankelen over hun graven, sneuvelen door elkaars doodbrengende wapens".

    We moeten onderstrepen dat Luxemburgs beter begrijpen van de mechanismen die het kapitalisme naar de neergang leiden ons in staat stellen de Bordigistische fout, van het verwarren van imperialis-tische oorlog met nationale bevrijdingsstrijd, die zogenaamd zou moeten leiden tot het ontwikkelen van nieuwe geografische gebieden, te vermijden. Vandaag de dag is het moeilijk nog die fout te handhaven, en in de praktijk hebben de Bordigisten haar verlaten, maar enkel op een puur empirische en dus kwetsbare manier, die niet tot de werkelijke redenen gaat. Aan de andere kant zitten ze nog steeds vast aan de visie van dat er nog "economische gebieden" te veroveren zijn, en zoeken ze daarom altijd naar de onmiddellijke doelen van elke oorlog. Dit geldt eveneens voor Battaglia Cominista en de IBRP (2). Wat bij Lenin een pure, fotografische visie was – en zelfs op dat niveau een die veel minder helder was dan die van Luxemburg – is voor deze groepen een fixatie geworden. Het moet gezegd worden dat Trotsky in zijn teksten van 1924 en 1926 `Europa en Amerika' en `Waar gaat Groot-Brittannië heen?' nog vast zat aan het standpunt van Lenin. Hij was alleen in staat de economische competitie tussen de grote machten te zien, natie per natie. Hij had zeer goed gezien dat de VS de grote overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog waren, en dat ze de leidende positie in de wereldeconomie hadden overgenomen. Maar hij zag enkel het economische aspect, namelijk dat de VS: "Europa onder zijn economische heerschappij wilde brengen". Het Amerikaanse kapitaal "doelt er op de heerser over de wereld te zijn, het wil zijn heerschappij aan de wereld opleggen … Wat moet het dan doen ten opzichte van Europa? Het moet het gedwee maken. Hoe? Onder zijn hegemonie brengen. Wat betekent dat? Dat het moet toestaan dat Europa zich herstelt, maar binnen wel bepaalde grenzen, waarbij het alleen wordt toegestaan bepaalde en begrensde delen van de wereldmarkt te betreden". Dus de competitie kon niet anders dan tot confrontatie leiden, in het algemeen was dit juist. Maar omdat hij niet het belang van het strategische aspect zag, de noodzaak voor de grote machten zichzelf te handhaven, ook als ze niet langer wereldleider konden zijn, kwam Trotsky er toe de economische competitie te vereenzelvigen met de imperialistische confrontaties. Dus toen Groot-Brittannië tot de tweede plaats terugviel achter de VS, zag hij de economische rivaliteit tussen deze twee landen als de as waarom de komende imperialistische conflicten zouden gaan draaien: "De belangrijkste tegenstelling ter wereld is de Anglo-Amerikaanse tegenstelling. Dit zal in de toekomst steeds duidelijker gaan worden". De toekomst bevestigde deze visie in het geheel niet. In tegendeel, het liet zien dat hoe meer het verval doorzet, hoe meer het strategische aspect gaat domineren, het betekent dat er bondgenootschappen werden gevormd die de landen in staat stelden zichzelf te handhaven als grote naties, of eenvoudig als naties, zelfs al ging dit ten koste van onmiddellijke economische belangen. Dit brengt de kwestie van de irrationaliteit van de oorlog in het verval naar boven, ten minste gezien vanaf een strikt economisch standpunt, zoals werd belicht door de Gauche Communiste de France, die aantoonde dat naarmate het verval evolueert, oorlog niet langer de economie dient, maar meer en meer dat de economie in dienst staat van de oorlog (3).

    Economische en strategische aspecten gedurende de geschiedenis van het verval

    Gedurende de periode van het verval kan men beide aspecten zien, maar het is het strategische aspect, de irrationaliteit van de oorlog gezien vanaf  het economische standpunt, dat gedomineerd heeft. De Eerste Wereldoorlog brak niet uit op het meest acute moment van de  crisis; en  hoewel Duitsland zijn expansieve, strategische doelen reeds lang van tevoren had berekend, en hoewel het voldeed aan de wil om de wereldmarkten her te verdelen, bleek de oorlog meer kostbaar, dan voordelig voor de overwinnaars te zijn, met de uitzondering van de VS. Schrijvend over Groot-Brittannië aan het einde van de oorlog, schreef Sternberg in zijn Conflict van de Eeuw: "Vanwege de oorlog, echter, verloor het niet alleen delen van zijn bezittingen, zijn hele positie in de wereldeconomie werd erdoor aangetast tot op het punt waarop het werd teruggeworpen tot het gebruik van grote delen van de rente die het verkreeg uit zijn investeringen om zijn importen te kunnen betalen, en kon het slechts een klein deel gebruiken als nieuw investeringskapitaal". Wat betreft de economische groei en welvaart van de VS na de oorlog, "de verrijking van de  VS door de oorlog" zo genoemd door de Trotskist Pierre Naville in zijn voorwoord voor Trotsky's bovenvermelde boek, deze kwam niet ten eerste en vooral voort vanuit de oorlog, maar door het feit dat de VS nog niet geheel zijn voorkapitalistische markten binnen zijn immense territorium hadden uitgeput, als voorbeeld noemen we de constructie van nieuwe spoorwegen. Bovendien waren de VS pas aan het einde van de oorlog  gaan deelnemen, oorlog die zich ver van het eigen territorium afspeelde, en waren dus van verwoestingen gespaard gebleven. De Tweede Wereldoorlog had eveneens het doel de wereldmarkten her te verdelen. De Duitse bourgeoisie herkende dat in de slogan "Exporteren of sterven:" Maar waar aan het einde van de oorlog er werkelijk een herverdeling van de wereld tussen het Russische en het Westerse blok plaatsvond, had een groot deel van de heropbouw met name een strategisch doel: het voorkomen van elke wens van Duitsland of de landen in Zuidoost Azië om naar het andere blok over te stappen. Dus het doel was om een cordon sanitaire rond Rusland te leggen. Deze politiek van de VS ten opzichte van de USSR staat bekend als de "containment", het doel ervan was te verhinderen dat deze laatste toegang zou krijgen tot de zeeën, dus haar te beperken tot de rol van puur continentale macht. Dit was eveneens de basis van de Koreaanse oorlog in de jaren '50. Gezien vanaf het economische standpunt kunnen we wederom Sternberg citeren: "Uiteindelijk dwong de Tweede Wereldoorlog Britannie tot het liquideren van de meeste van zijn overzeese wingebieden, dit had tot gevolg dat haar positie op de wereldmarkt wederom sterk werd aangetast, tot op het punt waarop het assistentie aan de VS moest vragen om haar importen te kunnen betalen" (idem). De VS bevestigden uiteraard hun positie als de leidende macht ter wereld, maar in de context van toen, eenmaal de heropbouwperiode voorbij, was het kapitalisme als geheel toenemend verzwakt, de VS incluis.

    In het raamwerk van de blokken, was het belangrijkste om jezelf te verdedigen tegen het andere blok. Daarbij werden zowel economische als militaire wapens benut. Natuurlijk had het economisch meest krachtige blok het voordeel in de Koude Oorlog. Het kon het meest gebruikmaken van de economische wortel en was de bovenliggende partij in de bewapeningsrace. Na de dood van Nasser gebruikten de VS het economische wapen om Egypte binnen haar blok te brengen. Na 1975 werkte de VS aan een toenadering tot China. Om dit te bereiken werd aan China de status van meest begunstigste natie in de economische sfeer, gegeven. De in de jaren '70 aan de Afrikaanse toe-gekende leningen hadden eveneens het doel om commerciële banden aan te gaan, maar zeker ook om ze zo binnen het westerse blok te houden.

    We kunnen dus zien dat het strategische aspect domineerde over het economische aspect. Deze karakteristiek ontwikkelde zich verder na 1945. Hierboven kwam al de politiek van de "containment" ter sprake. Er is een enorm verschil met wat Lenin zei aan het begin van de 20e eeuw, toen hij op de export van kapitaal wees. De bourgeoisie wist toen dat ze terugbetaald zou worden, dat ze rente zou verkrijgen uit de leningen en dat ze markten erbij zou winnen. In de jaren '70 begon de bourgeoisie in te zien dat haar leningen meer en meer zouden verdwijnen in een bodemloze put. Daarom kon begin jaren '80 de Franse president Mitterand zich als bezitter van een groot hart voordoen en oproepen tot een moratorium voor de Afrikaanse schulden.

    We kunnen andere voorbeelden geven die aantonen dat de strategische doelen centraal staan:

    • de VS stopten in 1975 met de oorlog in Vietnam, omdat het belangrijker was geworden te werken aan een toenadering tot China;
    • Rusland pleegde een invasie in Afghanistan in 1979, daarbij gebruikmakend van de verzwakking van de positie van de VS in Iran, waarbij ze een wig trachtte te drijven tussen Iran en Pakistan. Het was een poging de warme zeeën te bereiken. Het was een puur strategisch doel, en zoals Brezinski (4), de veiligheidsadviseur van Carter, al voorspelde, kostte de hele affaire Rusland zo veel dat het een hoge financiële prijs er voor moest betalen;
    • de belangen in Afrika, afgezien van een paar economische voordelen, waren gebaseerd op het feit dat als er een wereldoorlog zou plaatsvinden de hoofdinzet Europa zou zijn, daarom was het essentieel het Afrikaanse continent te beheersen, en wel om strategische redenen. Om Europa  te beheersen moet je bepaalde posities in Afrika beheersen. De veldslagen in Afrika tussen de Duitsers en de Geallieerden in de Tweede Wereldoorlog hadden dit al laten zien;
    • aan het begin van de jaren 1980 had de oorlog in Libanon een strategisch, en geen economische, doel. De VS moesten volledige controle over zo'n belangrijke strategische zone hebben. Dat betekende dat ze afmoest van de doorn in haar zijde, in de vorm van Syrië dat tot het Russische blok behoorde. Het economische aspect gevormd door de in deze  regio geproduceerde olie was niet het cruciale aspect, hoewel het uiteraard van groot belang is de olie te beheersen in geval van oorlog.

    We kunnen dus vaststellen dat terwijl de economie de basis blijft, deze toenemend in dienst van de oorlog komt te staan en niet andersom. De oorlog is de kapitalistische levenswijze geworden. Terwijl gedurende de vroege stadia van het imperialisme, en aan het begin van het verval, de oorlog werd gezien als een middel om de markten te herverdelen, is het nu vooral de manier geworden om zichzelf als grootmacht te bevestigen, om de eigen plaats te verdedigen tegen de rest, om je eigen orde op te leggen en de natie te redden. Oorlogen hebben niet langer een economische rationaliteit, ze kosten meer dan ze opleveren. Bren-zenski's overdenkingen die hierboven al geciteerd werden zijn veelbetekend.

    De aard van de oorlog sinds het ineenstorten van het Oostblok en het verdwijnen van het Westblok?

    In 1989 kondigde de bourgeoisie een era van vrede en voorspoed aan. Maar wat we te zien kregen waren oorlog en armoede. Het einde van de blokken markeerde het ingaan in de fase van de ontbinding, het ontwikkelen van het ieder voor zich op het imperialistische niveau. Na het verdwijnen van de blokken zagen we dat de bourgeoisie terugkeerde naar hun pre-1914 strategie van expansie. Maar we moeten niet vergeten dat we met een groot verschil moeten rekening houden: aan het begin van de 20e eeuw neigde de bourgeoisie er toe om constellaties te vormen om deze strategie te kunnen uitvoeren. Nu domineert het `ieder voor zich' er in een dergelijke mate dat de allianties die sinds 1989 gevormd zijn van een vluchtige aard zijn: in elk conflict verdedigen de verschillende machten hun eigen belangen, en in deze context tracht iedere macht zijn eigen strategie te creëren. In deze situatie hebben de VS zeer duidelijk laten blijken dat ze van plan zijn hun leiderschap te bestendigen. Dit was het doel van de Golfoorlog van 1991. Ondanks dat, en slechts een paar maanden later, opende Duitsland de vijandigheden in Joegoslavië door haar eenzijdige erkenning van de onafhankelijkheid van Slovenië en Kroatië. Dit ondanks de waarschuwing die de VS enkele maanden eerder hadden afgegeven, nam Duitsland haar oude strategie van expansie naar het zuidwesten via de Balkan weer op, zich zeer goed realiserend dat Servië het grootste obstakel voor deze expansie was. In de Kosovo-oorlog zette Duitsland deze politiek door. En dat zonder enige complexen, voor de eerste keer sinds de Tweede Wereldoorlog zagen we dat ze haar belangen verdedigde door middel van militaire kracht buiten de eigen grenzen. Duitsland heeft ook laten blijken dat ze in de toekomst overal waar dat nodig is van plan is hetzelfde de doen. We weten dat de VS, Frankrijk, Groot-Brittannië en Rusland niet van zins zijn Duitsland de vrije hand te bieden, en dat ze al een antwoord hebben gegeven op de opmars van Duitsland. Het is duidelijk dat economische belangen niet het hart van deze oorlog vormen; de kwestie is vooral een strategische, de poging om invloedzones te ontwikkelen of die te verdedigen, dus de rang die men in de imperialistische pikorde heeft te verdedigen. Ook in de Kaukasus waren de strategische belangen de overheersende, Olie speelt zeker een rol in de oorlog in Tsjetsjenië, maar hoe? De VS maken deals met Azerbeidzjan, Georgië, Armenië en Turkije – deals die Rusland buiten sluiten – en Rusland heeft daarop gereageerd door middel van moordaanslagen op de ministers en parlementariërs van Armenië. De VS willen de regio controleren vanwege de olie – niet enkel vanwege economische redenen, maar om te verzekeren dat Europa geen gebruik van deze olie zou kunnen maken in een oorlog. We wijzen er op dat in de Tweede Wereldoorlog, in 1942, Duitsland een offensief  richting Bakoe startte,  en wel om controle over de olievoorraden te verkrijgen, die cruciaal waren voor haar oorlogsinspanningen.  Vandaag is de situatie rond Azerbeidzjan en Turkije iets anders, voor hen is de olie vooral belangrijk op onmiddellijk economisch vlak. Maar de werkelijke inzet is niet op dit niveau.

    In Afrika, en met name over de oorlog in Zaïre, die de bourgeoisie voorstelt alsof deze veroorzaakt is door de zucht van de VS naar de minerale rijkdom van het land, heeft in werkelijkheid als doel Frankrijk uit de regio te verjagen. Het feit dat zakenmensen hier en daar opduiken doet daar niets aan af. Hetzelfde geldt voor het bezoek van Clinton aan Senegal eind 1998, het doel was toen om met Frankrijk de strijd op het diplomatieke niveau aan te gaan, direct in de traditionele invloedszone van Frankrijk. Zeer vaak, om de werkelijke intenties te verbergen, vindt de bourgeoisie zelf economische motieven uit.

    In het conflict tussen India en Pakistan is Kasjmir niet zo zeer een economische prijs. Pakistan gebruikt het conflict in de hoop de regionale importantie die het had in de tijd van de blokken te herwinnen, maar die ze sindsdien verloren had. We hebben gezien dat de VS hun politiek hebben bijgesteld en hun relaties met India hebben vernieuwd.

    Maar het is zonder twijfel het Midden Oosten dat het duidelijkst het centrale belang van de strategische belangen in de imperialistische conflicten van heden laat zien. Recentelijk zagen we dat de Europese landen de VS uitdaagden, zelfs in deze cruciale regio. Frankrijk toonde haar `bezorgdheid' voor het lot van de Palestijnen; Duitsland was bezig met Israël. Frankrijk is bezig haar invloed in Libanon te herstellen en versterkt haar banden met Syrië. Dit uitdagen van de autoriteit van de VS heeft geresulteerd in een explosie. Maar we moeten tevens vermelden dat de brandstichters de controle over het vuur verloren zijn. De ontbinding toont zich zelf met al haar gewicht. Sharon's provocatie, gesteund door een deel van het leger en de staat, was zeker niet de wens van de VS. Arafat controleert niet veel meer. En als de VS, in haar poging haar controle over de regio weer op te leggen, de Palestijnen zou ruineren, dan zou dit nog steeds niets oplossen. Het imperialisme biedt de mogelijkheid van vrede niet. Oorlog is alles wat op de agenda staat.

    Op wereldschaal zijn de twee machten die in het centrum van de conflicten staan en die trachten anderen rond zich te verzamelen, zijn de VS en Duitsland. Andere machten zoals Frankrijk (hoewel het veel kabaal maakt) en Groot-Brittannie kunnen de competitie met deze twee niet aan. De ontbinding werkt in het voordeel van Duitsland, zoals we zagen in Joegoslavië. Voor de VS liggen de zaken moeilijker, omdat ze hun leiderschap moeten verdedigen, en het is juist die dominante positie die de Europese landen, en ook de meerderheid van de andere landen, in vraag willen stellen. We zijn niet op het punt dat er blokken geformeerd worden, maar het Midden Oosten laat zien dat de mensheid naar de vernietiging kan afglijden zonder wereldoorlog, als het proletariaat niet in staat is tussenbeide te komen. We stellen ook vast dat het enkel zien van de economische aspecten van de oorlogen leidt tot een onderschatting van het gewicht van die oorlogen, het kan zelfs leiden tot complete blindheid. Zoals de Resolutie van het 13e Congres het stelt als het gaat over wat er op het spel staat: "Eens te meer, dit soort verklaringen (die we zelfs onder revolutionaire groepen vinden), die trachten het huidige offensief van de NAVO weer te geven als een poging om de ruwe materialen van de regio te controleren, uiten een onderschatting van, en zelfs een blindheid voor, wat er werkelijk op het spel staat in de huidige situatie".

    Waar is het Amerikaanse leidersschap gebleven?

    De resolutie van het 13e congres zegt: "hoewel de VS de anti-Milosevic kruistocht leidt, is ze gedwongen meer dan voorheen de specifieke acties van de andere machten – met name Duitsland – in overweging te nemen, hetgeen een considerabele factor van onzekerheid over de uitkomst van de hele operaties introduceert".

    Waar is het leiderschap van de VS ge-bleven?

    Zoals de resolutie zegt, deze tendeert er naar zwakker te worden. Maar we moeten er op wijzen dat het gemakkelijker is die te handhaven in de regio's die ver van Europa af liggen. Ondanks de moeilijkheden die ze overal tegenkomt, zelfs bijvoorbeeld in Latijns Amerika, waar de Vene-zolaanse president Chavez de Colombiaanse guerrillastrijders steunt, en die een opmerkelijk bezoek aflegde aan Saddam Hussein, was het allemaal wat minder moeilijk betreffende India en Pakistan, waar de VS in staat waren verloren terrein te herwinnen; in Indonesië, de Filippijnen en zelf met Japan, die zich graag los zou maken van de dominantie van de VS. Het is waar dat het wat moeilijker ligt wat betreft China.

    In Europa heeft de VS veel meer problemen. We zagen dat in Joegoslavië ze het moeilijk hadden om zich zelf een plaats te verwerven. De Kosovo-oorlog begon onder de vleugels van de NAVO, die een wapen van de VS is, maar hij eindigde met de terugkeer van de VN, dus met de terugkeer van de anti-Amerikaanse machten. We zien een vergelijkbare situatie in Irak, waar een land als Frankrijk tracht het door de VS opgelegde embargo te doorbreken; in Israel-Palestina, waar de uitdagende houdingen van de Europese machten, hoewel indirect, de initiatieven van Sharon en de islamieten hebben aangemoedigd, en die leiden tot een afname van de controle van de VS. We stellen daarom vast dat er een historische tendens is naar het verzwakken van het Amerikaanse leiderschap, maar we moeten toevoegen dat de Europese landen daardoor niet in een betere positie komen. In het Midden Oosten van nu ziet men dat ook zij de situatie ook niet controleren.

    Deze algemene uitdaging van de autoriteit van de VS heeft de laatste er toe verplicht meer en meer gebruik te maken van militaire kracht, in een context die niet meer dezelfde was als die van tijdens de Golfoorlog. Zoals de resolutie van het 13e Congres het stelt: "de VS behield een krachtig leiderschap over de wereldsituatie, die hen toestond een volledige grip over zowel de militaire als de diplomatieke operaties te handhaven. Hoewel het doel van de Golfoorlog was om de ex-bondgenoten van de VS, zoals Frankrijk en Duitsland, weer in het gareel te brengen en hun verlangens de heerschappij van de VS uit te dagen te beteugelen, hadden deze ex-bondgenoten nog niet de kans gehad hun eigen imperialistische belangen tegenover die van de VS te ontwikkelen".  Het doorzetten van de ontbinding werkt niet in het voordeel van de VS. De dramatische situatie in het Midden Oosten van vandaag illustreert dat ze er niet in geslaagd zijn om complete controle te verwerven over alle facties in Israël en Palestina. Het is veelbetekend dat de VS gedwongen zijn de VN toe te staan de regio te betreden. Dit laat alleen maar het gewicht van de situatie zien, omdat terwijl er geen twijfel is dat de militaire superioriteit van de VS hen in staat stelt Palestina tot een grote ruïne te maken, zou dat helemaal niets oplossen. De verzwakking van het leiderschap van de VS laat het doorzetten van de ontbinding zien. Deze is niet lineair, omdat de VS een bittere tegenstand biedt, maar de algemene tendens kan niet tegengehouden worden. Duitsland van haar kant heeft een zekere vooruitgang geboekt, ze haalt voordeel uit de ontbinding, maar deze vooruitgang is ook niet lineair, omdat, zoals bijvoorbeeld in het geval van Turkije, ze geconfronteerd is met de directe competitie van de VS. In deze algemene context, en hoewel het een karakteristiek is van het verval, zien we de tendens naar het vormen van blokken niet plaatsvinden.

    Waarom is het van belang deze kwestie te onderstrepen?

    Het belangrijkste is niet deze analyse op zich, maar het begrijpen van het belang van de conflicten, het gewicht van wat er op het spel staat; het laat zien wat het kapitalisme ons te bieden heeft als het proletariaat haar missie niet kan uitvoeren. Oorlog is de manier van leven van het kapitalisme geworden. We moeten de ware strekking van de zorgen die Engels en Luxemburg hadden, toen ze de ontwikkeling van het barbarendom zagen plaatsvinden, die het slagen van de revolutie bedreigde, inzien. Op het moment zijn de vernietiging en de slachtpartijen grotendeels beperkt tot de rand van het kapitalisme, en hebben die de centrale landen en de belangrijkste arbeidersconcentraties nog niet bereikt, in tegenstelling tot de wereldoorlogen. Maar deze vernietiging is al een verzwakking. Eens te meer omdat de huidige oorlogen, de oorlogen van de ontbinding, niet de ontwikkeling van het bewustzijn stimuleren. De huidige situatie is een slag voor het bewustzijn in de arbeidersklasse, omdat ze gevoelens van onmacht opwekt. De toename van het nationalisme en de haat dreigt te leiden tot een nog algemener in brand vliegen van de regio, zodat een situatie ontstaat waarin industriële steden, zoals Haifa Joodse en Arabische arbeiders, die voorheen samen arbeiden en streden, elkaar nu naar de keel vliegen.

    We moeten toevoegen dat in lijn met deze algemene situatie de bewapeningsuitgaven terugkeren naar grote hoogten, na een korte afname aan het begin van de jaren '90. We wijzen op de aanname van de VS van een anti-raketprogramma, dat zogenaamd bescherming moet bieden tegen de aanvallen van `schurkenstaten' en tegen `ongelukkig', niet-officieel gebruik van Russische of Chinese raketten. Dit heeft geleidt tot een kettingreactie, waarbij elke staat de ontwikkeling van haar bewapeningsprogramma's rechtvaardigt met het wijzen naar de escalatie van de situatie elders.

    Over onze tussenkomst

    Geconfronteerd met de onderschatting en zelf de dramatische blindheid van de groepen van het milieu, moeten we benadrukken wat het werkelijk belang van de huidige oorlogen is. We moeten de verantwoordelijkheid van de arbeidersklasse laten zien, alleen zij kan een einde maken aan deze chaos. Terwijl het enige perspectief wat de bourgeoisie kan bieden het barbarendom is, draagt de arbeidersklasse een andere toekomst in zich. De kwestie van het perspectief staat centraal in de hele situatie. De kwestie is niet oorlog of vrede, maar socialisme of barbarendom. Dit is niet enkel een slogan. Het is de uiting van een balans van krachten: als het barbarendom toeneemt ligt het perspectief van het socialisme onder vuur. Op het moment vinden de ergste uitingen van het barbarendom plaats in de landen aan de rand van het kapitalisme. De koers naar beslissende klasseconfrontaties blijft open. Maar de ontwikkeling van de chaos en het barbarendom onderstreept enkel de verantwoordelijkheid van het proletariaat in de centrale landen.

    December 2000

    Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 107, vierde kwartaal 2001.

    Aktiviteiten van de IKS: 

    • Congres Resoluties [17]

    Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

    • Internationale Kommunistische Stroming [18]

    Welke toekomst voor de mensheid? Imperialistische oorlog of klassensolidariteit?

    • 2668 keer gelezen

    In 1867 laat Karl Marx zien, in het voorwoord van de eerste uitgave van zijn beroemde werk Het Kapitaal, dat de economische condities van Engeland, de eerste industriële natie ter wereld, het model vormden voor de ontwikkeling van het kapitalisme in de andere landen. Groot-Brittannië was toen het klassieke voorbeeld van kapitalistische productie-verhoudingen, waarmee het kapitalisme in opkomst de wereld zou overheersen. Honderd jaar later, in 1967, maakte de devaluatie van het Pond Sterling Groot-Brittannië opnieuw tot een profetisch symbool: deze keer van de neergang van de kapitalistische wereld en haar toenemende bankroet. De gebeurtenissen in de zomer van 2005 in Londen hebben laten zien dat Groot-Brittannië opnieuw een soort wegwijzer is voor het kapitalisme wereldwijd. De zomer van Londen is tegelijk de voorloper geweest op het vlak van de imperialistische confrontaties – het moordende conflict tussen nationale staten op het wereldtoneel – als op het vlak van de internationale klassenstrijd – de confrontatie tussen de twee hoofdklassen van de maatschappij:  bourgeoisie en proletariaat.

    De terroristische aanslagen op 7 juli in Londen zijn door Al Qaïda opgeëist als vergelding voor de deelname van Britse troepen aan de bezetting van Irak. Op de bewuste donderdag ochtend hebben de explosies in het openbaar vervoer, tijdens spitsuur, de arbeidersklasse er met bruut geweld aan herinnerd dat zij het is die voor het kapitalisme betaalt, niet alleen door afgedwongen arbeid en armoede, maar ook met haar vlees en bloed. De vier bommen in de Londense metro en een Londense bus hebben 52 arbeiders op een verschrikkelijke wijze vermoord (1), voor het merendeel jongeren, en honderden verminkt en getraumatiseerd. Maar deze wandaden hebben een nog veel grotere impact gehad. Zij betekenen bijvoorbeeld dat voortaan miljoenen arbeiders dagelijks van en naar hun werk reizen met de vraag in hun achterhoofd of zij – of hun naasten – misschien aan hun laatste reis begonnen zijn. Het leven in de hoofdstad was plotseling een stuk hachelijker geworden. De woorden van medeleven van de regering Tony Blair, van de linkse burgemeester Ken Livingstone, de media en de bazen konden niet sympathieker worden gekozen. Maar achter de parolen van “wij wijken niet voor terroristen” en “Londen blijft verenigd” laat de bourgeoisie weten dat alles moet blijven draaien alsof er niets aan de hand is. De arbeiders zouden het risico op nieuwe explosies in het openbaar vervoer op de koop moeten toenemen, om te blijven profiteren van hun “traditionele levenswijze”.

    Het imperialisme slaat terug in het hart van het kapitalisme

    Dit is de meest moorddadige aanval geweest tegen de burgerbevolking in Londen na de Tweede Wereldoorlog. De vergelijking met de imperialistische slachting van 1939-1945 is volkomen gerechtvaardigd. Na de aanslagen van 11 september 2001 in New York en Washington, en op 11 maart 2004 in Madrid, laten die in Londen zien dat het imperialisme “naar huis terugkeert”, naar de belangrijkste metropolen van de wereld.

    Het klopt dat Londen zelf niet zestig jaar heeft moeten wachten op militaire aanvallen op haar inwoners. De stad is vanaf 1972 al meer dan twee decennia lang het doelwit geweest van de bommen van het “Voorlopige” Ierse republikeinse leger (2).  De bevolking heeft dus al een voorsmaak gehad van de imperialistische terreur. Maar de gruwelen van 7 juli 2005 zijn niet eenvoudigweg een herhaling van deze ervaringen. Zij vertegenwoordigen de toenemende dreiging van de huidige, veel moorddadiger fase van de imperia-listische oorlog.

    Zeker, de terroristische aanslagen van de IRA waren al een voorafschaduwing van de barbarij van de aanvallen van Al Qaïda. In een algemene zin waren ze al een uitdrukking van de tendens in de tweede helft van de twintigste eeuw, om het terrorisme tegen de burgerbevolking steeds meer als een favoriete methode van imperialistische oorlogvoering te gebruiken. Gedurende het grootste gedeelte van de periode waarin de IRA haar bomaanslagen pleegde, was de wereld nog verdeeld in twee imperialistische blokken onder controle van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. De secundaire impe-rialistische conflicten tussen afzonderlijke staten werden min of meer binnen ieder blok gereguleerd. Dat was ook het geval met het conflict tussen Groot-Brittannië en Ierland binnen het Amerikaanse blok, dat niet kon toestaan dat het belangrijkste militaire front tegen de Sovjet-Unie en haar satellietstaten erdoor verzwakt zou worden. Dit gold in het bijzonder voor de omvang van de campagnes van de IRA om Groot-Brittannië uit Noord-Ierland te verdrijven. De reikwijdte van dit project hing grotendeels af van de omvang van de financiële steun ervan door de VS, en doet dat overigens nog steeds. De terroristische aanslagen van de IRA in Londen waren destijds dus iets betrekkelijk uitzonderlijks in de metropolen van de ontwikkelde landen. De belangrijkste strijdtonelen waarop de twee blokken hun imperialistische oorlog uitvochten, via derde landen, bevonden zich in feite aan de periferie van het systeem: In Vietnam, Afghanistan, het Midden-Oosten.

    Hoewel de IRA ook burgerslachtoffers maakte, beantwoordden haar bomaanslagen buiten Noord-Ierland aan een meer klassieke imperialistische logica. Als doelwitten werden militaire terreinen gekozen, zoals in 1981 de Chelsea Barracks (3), en in 1982 Hyde Park, of symbolen van economische macht zoals Bishopsgate in de Londense City (4) en Canary Warf in 1996 (5).

    De aanslagen van Al Qaïda daarentegen, die het overvolle openbare vervoer tot doelwit hebben, zijn symptomatisch voor een veel gevaarlijkere imperia-listische situatie op wereldvlak. Ze zijn daarom kenmerkender voor de internationale tendensen dan de aanslagen van de IRA zo’n tien jaar geleden. De impe-rialistische blokken, die het kapitalistische militarisme enigszins in toom konden houden en het een schijn van ordelijkheid konden verlenen, bestaan niet meer. Het belangrijkste devies van het imperialisme is nu “ieder voor zich”. Dit wordt op de meest gewelddadige en wrede wijze bevestigd door de huidige poging van de Verenigde Staten om hun hegemonie op het wereldtoneel te handhaven. De eenzijdige strategie van Washington, die in verschillende omstandigheden te zien is geweest, in het bijzonder tijdens de invasie en bezetting van Irak, heeft de militaire chaos alleen maar aangewakkerd. De ontwikkeling van de globale invloed van Al Qaïda en de andere imperialistische krijgsheren in het Midden-Oosten is het product van dit algemene imperialistische strijdgewoel dat door de grootmachten, die tegen elkaar optreden, niet kan worden verhinderd.

    In tegendeel, de grootmachten, Groot-Brittannië inbegrepen, hebben actief bijgedragen aan de ontwikkeling van de terroristische bedreiging. Zij hebben haar gebruikt en geprobeerd om haar voor eigen voordeel te manipuleren.

    Het Britse imperialisme was vastbesloten om bij de Amerikaanse invasie in Irak niet aan de kant gezet te worden. Het hoopte op deze wijze zijn eigen belangen in de regio te verdedigen, en zijn prestige als belangrijke militaire mogendheid te verdedigen. Door met het beroemde dossier over verzonnen massavernietigingswapens een voorwendsel in elkaar te flansen om tot de Amerikaanse “coalitie”toe te treden, heeft het Britse imperialisme dus ten volle zijn rol gespeeld om Irak in de huidige bloedige chaos te storten. De Britse staat heeft de terroristische campagne van Al Qaïda tegen het westerse imperialisme mee opgestookt. Terwijl deze campagne zeker al vóór de invasie in Irak was begonnen, hebben de grootmachten haar als het ware het leven geschonken. In feite hebben zowel Groot-Brittannië als de Verenigde Staten, in de jaren 1980, meegeholpen aan de opleiding en bewapening van Bin Ladens guerrilla tegen de Russische bezetting van Afghanistan.

    Na 7 juli hebben de belangrijkste “geallieerden” van Groot-Brittannië (in werkelijkheid zijn rivalen) fijntjes opgemerkt dat zijn hoofdstad kan worden betiteld als “Londonistan”. Dat wil zeggen: als een toevluchtsoord voor de verschillende “radicale” islamitische groepen die zijn verbonden met terroristische organisaties in het Midden-Oosten. De Britse staat heeft deze groepen op zijn grondgebied toegelaten, en heeft bepaalde individuen beschermd, om ze zijn eigen aanzien in het Midden-Oosten te vergroten, dikwijls ten koste van zijn “geallieerden” onder de grootmachten. Groot-Brittannië heeft bijvoorbeeld tien jaren lang de uitleveringsverzoeken van Frankrijk met betrekking tot Rachid Ramda afgewezen, die wordt verdacht van betrokkenheid bij de bomaanslagen op de Parijse metro in 1995! Als koekje van eigen deeg heeft de centrale directie van de Franse Algemene Inlichtingendienst (volgens de International Herald Tribune van 09-08-2005) haar Britse collega’s een rapport van juni vooronthouden, dat een bomaanslag in Groot-Brittannië door Pakistaanse sympathisanten van Al Qaïda voorspelde.

    De imperialistische politiek van Groot-Brittannië volgt dezelfde “principes” als die van haar rivalen: “wees de anderen vóór”. Zij heeft ertoe bijgedragen dat de terroristische aanslagen op het eigen grondgebied hebben plaatsgevonden.

    In de huidige periode is het terrorisme geen uitzondering meer in de oorlog tussen staten en proto-staten, maar is het de methode van oorlogvoering bij uitstek geworden. De ontwikkeling van het terrorisme beantwoordt voor een deel aan de afwezigheid van stabiele allianties tussen imperialistische machten, en is kenmerkend voor een periode waarin elk imperialisme de macht van zijn rivalen probeert te ondermijnen en te saboteren.

    In deze context mogen we de toenemende rol van de geheime operaties en de psychologische oorlogvoering niet onderschatten, die de grootmachten tegen hun eigen bevolkingen ondernemen om hun rivalen in diskrediet te brengen en een voorwendsel te creëren voor hun militaire initiatieven. Zo bestaan er sterke vermoedens dat de aanslag op de Twin Towers, of die op de appartementsgebouwen in Moskou, die beide aanleidingen hebben gevormd tot grote militaire avonturen van respectievelijk de VS en van Rusland, het werk zijn geweest van de geheime diensten van deze staten. Ook het Britse imperialisme is in dit opzicht niet onschuldig. Zijn verholen betrokkenheid aan beide kanten van het terroristische conflict in Noord-Ierland is welbekend, net als de aanwezigheid van Britse geheime agenten in de rangen van de “Real IRA”, die verantwoordelijk is voor de aanslag in Omagh (6).  Onlangs, in september 2005, werden twee leden van de SAS (Britse speciale strijdkrachten) door de Irakese politie in Basra gearresteerd. Volgens sommige journalisten waren zij bezig met het uitvoeren van een terroristische aanslag (7). Deze “undercover” agenten werden vervolgens in een bewapende overval door de Britse strijdkrachten bevrijd uit de gevangenis waarin ze werden vastgehouden. Op basis van dergelijke gebeurtenissen mag worden aangenomen dat het Britse imperialisme zelf betrokken is bij de dagelijkse slachtpartijen in Irak: waarschijnlijk om zijn “stabiliserende” aanwezigheid als bezettingsmacht te rechtvaardigen. Als voormalige koloniale macht heeft het Britse imperialisme zelf als eerste het onderliggende principe van “verdeel en heers” geperfectioneerd, dat we in Irak achter deze terreurtactieken terugvinden.

    Het toenemende gebruik van het terrorisme binnen imperialistische conflicten draagt het stempel van het laatste stadium van de neergang van het kapitalisme, de periode van sociale ontbinding, waarin de maatschappij op alle vlakken wordt gekenmerkt door de afwezigheid van perspectieven en mogelijkheden op de lange termijn.

    Het feit dat de aanslagen van 7 juli zijn uitgevoerd door kamikazes die in Groot-Brittannië zijn geboren en opgegroeid, symboliseert de ineenstorting van wat nog resteerde van de regels voor imperia-listische oorlogvoering. De centrale landen van het kapitalisme blijken dus net zozeer in staat te zijn als de landen aan de rand van het systeem om bij jongeren het soort irrationaliteit voort te brengen dat tot de meest gewelddadige en walgelijke zelfvernietiging leidt. Het is nog te vroeg om te weten of de Britse staat zelf bij deze aanslagen betrokken is geweest.

    De willekeurige verschrikking van de imperialistische oorlog keert dus terug naar het hart van het kapitalisme, waar de meest geconcentreerde sectoren van de arbeidersklasse leven. Zij is niet langer voorbehouden aan de Derde Wereld, maar slaat steeds meer toe in de industriële metropolen zelf: New York, Washington, Madrid, Londen. De doelwitten zijn niet langer uitdrukkelijk economisch of militair: zij worden uitgekozen om zoveel mogelijk burgerslachtoffers te veroorzaken.

    In de jaren 1990 vormde het voormalige Joegoslavië al een uitdrukking van deze tendens tot terugkeer van de impe-rialistische oorlog naar de centrale landen van het kapitalisme. Na Spanje is vandaag de beurt aan Groot-Brittannië.

    De terreur van de burgerlijke staat

    Maar de terroristische bomaanslagen waren niet de enige dodelijke bedreiging voor Londeners in juli 2005. Op 22 juli werd een jonge Braziliaanse elektricien, Jean-Charles de Menezes, op weg naar zijn werk met acht politiekogels geëxecuteerd in het metrostation Stockwell. De politie beweert dat zij hem voor een kamikaze hield. Groot-Brittannië, beroemd vanwege het imago van integriteit van Scotland Yard en de sympathieke “bobby” die oude dames helpt met oversteken, heeft altijd willen doen geloven dat zijn politiebeambten in dienst staan van de democratische gemeenschap, dat ze de beschermers van de wettelijke rechten van de burgers en ware garanten van de vrede zijn. In dit geval is duidelijk geworden dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen de Britse politie en die van willekeurig welke dictatuur in de “Derde Wereld”, die openlijk haar “doodseskaders” inzet voor de besognes van de staat. Volgens het officiële verhaal van de Britse politie, versterkt door het echo van regering en media, was de executie van Jean-Charles een tragische vergissing. Maar vanaf 7 juli hadden de gewapende eenheden van de Metropolitan Police bevel om “te schieten om te doden” op iedereen die ervan werd verdacht een kamikaze te zijn. Zelfs na de dood van Jean-Charles werd dit beleid energiek verdedigd en gehandhaafd. Aangezien het zo goed als onmogelijk is om een kamikaze te identificeren of aan te houden vóórdat deze een explosief tot ontploffing brengt, geeft dit bevel de politie in feite ‘carte blanche’ om praktisch zonder waarschuwing op iedereen te schieten. Het minste wat gezegd kan worden van dit beleid, dat op het hoogste niveau is ingezet, is wel dat het dergelijke “tragische vergissingen” als onvermijdelijke neveneffecten van de versterking van de staat op de koop toeneemt.

    We kunnen dus aannemen dat deze moord nauwelijks toevallig plaatsvond, vooral wanneer we bedenken dat de functie van de staat en zijn repressieorganen niet is wat zij schijnt te zijn: een beschermer in dienst van de bevolking die vaak moeilijke keuzen moet maken tussen de veiligheid van de burger en de bescherming van diens rechten. In werkelijkheid is de fundamentele taak van de staat een heel andere: de bestaande maatschappelijke orde verdedigen in het belang van de heersende klasse. Dat wil in de eerste plaats zeggen dat de staat zijn geweldsmonopolie moet beschermen en manifesteren. Dat is vooral van belang in oorlogstijd, wanneer het van levensbelang is om zijn macht te tonen en represailles uit te voeren. In antwoord op terroristische aanslagen zoals op 7 juli is de hoogste prioriteit van de staat niet om de bevolking te beschermen (deze taak kan de staat slechts voor een handvol hoge functionarissen vervullen), maar om zijn macht ten toon te spreiden. De superioriteit van de staatsmacht opnieuw bevestigen is noodzakelijk om de gehoorzaamheid van de bevolking te handhaven en om bij buitenlandse machten respect af te dwingen. In deze omstandigheden is de arrestatie van de echte criminelen van secundair belang of heeft niets te maken met het hoofddoel.

    Op dit punt kan opnieuw een vergelijking met de aanslagen van de IRA nuttig zijn. In antwoord op de aanslagen op cafés in Birmingham en Guildford (8) had de politie tien Ierse verdachten gearresteerd, valse bekentenissen van hen afgedwongen en getuigenverklaringen tegen hen gefabriceerd. Ze werden uiteindelijk tot hoge gevangenisstraffen veroordeeld. Pas vijftien jaar later gaf de regering toe dat er sprake was geweest van een “tragische gerechtelijke dwaling”. Zijn dat niet eerder represailles tegen de “buitenlandse” en “vijandelijke” bevolking?

    De 22e juli 2005 heeft de werkelijkheid laten zien van wat zich achter de democratische en humanitaire façade van de staat verbergt, die in Groot-Brittannië zo kunstig is opgebouwd. De wezenlijke rol van de staat als dwangapparaat is niet om ten behoeve van of in plaats van de meerderheid van de bevolking op te treden, maar tegen haar.

    Dit wordt bevestigd door een hele reeks van “anti-terroristische” maatregelen, die de regering Blair direct na de aanslagen heeft voorgesteld. Maatregelen die in geen enkel geval het islamitisch terrorisme kunnen tegenhouden, zoals: de invoering van een identiteitskaart, van het “shoot to kill” beleid voor onbepaalde duur, van controles die de bewegingsvrijheid van de burgers inperken; de officiële erkenning van het afluisteren van telefoons en het bewaken van het internetgebruik, het tot drie maanden kunnen vasthouden van verdachten zonder aanklacht; de instelling van speciale rechtbanken waarin getuigen achter gesloten deuren worden gehoord en zonder jury.

    Zo heeft de staat de terroristische aanslagen van de vorige zomer gebruikt, net als eerdere aanslagen, als voorwendsel om zijn repressieapparaat te versterken in voorbereiding op confrontaties met een veel gevaarlijker vijand: het proletariaat dat ontwaakt.

    Het antwoord van de arbeiders

    Na de mislukte aanslagen van 21 juli waren officieel slechts de metrolijnen Victoria en Metropolitan gesloten. Op 7 juli was het hele netwerk buiten bedrijf. Maar de lijnen Bakerloo en Northern waren die dag ook gesloten, en wel door actie van de arbeiders. De machinisten hadden geweigerd om op de trein te gaan vanwege het ontbreken van beveiliging en garanties voor de veiligheid. Deze actie gaf een glimp te zien van de lange termijn oplossing voor deze intolerabele situatie: de arbeiders die de situatie in eigen hand nemen. De vakbonden waren er net zo snel bij om deze vonk van klassenautonomie uit te trappen als de nooddiensten op de bomaanslagen hadden gereageerd. Onder hun leiding moesten de machinisten het werk hervatten in afwachting van de uitkomst van de onderhandelingen tussen vakbonden en bedrijfsleiding. Ze zekerden iedere machinist die toch dienst bleef weigeren hun “steun” toe, met andere woorden: ze lieten deze aan hun lot over.

    In de eerste weken van augustus verkreeg het verzet van de arbeidersklasse een grotere impact. De employees van het cateringbedrijf Gate Gourmet, dat de maaltijden verzorgt voor de vluchten van British Airways, voerden een wilde staking op de Londense luchthaven Heathrow. Deze riep onmiddellijk een solidariteitsactie van bagageafhandelaars bij British Airways op, in totaal zo’n duizend arbeiders. De vliegtuigen van BA werden enkele dagen lang aan de grond gehouden, en beelden van gestrande passagiers en massa-piketten gingen de hele wereld rond.

    De Britse media zijn in woede ontstoken over de onbeschoftheid van de arbeiders, die aanknoopten bij de zogenaamd achterhaalde tactiek van de solidariteitsstakingen. De arbeiders hadden zich kennelijk moeten realiseren dat alle specialisten, advocaten en functionarissen op het gebied van de industriële verhoudingen de solidariteitsacties naar de geschiedenisboekjes hadden verbannen. Om geen half werk te leveren waren ze bovendien illegaal verklaard (9). De media probeerden de voorbeeldige moed van de arbeiders in diskrediet te brengen door te blijven wijzen op de povere omstandigheden die de actie aan de gestrande passagiers bezorgde.

    Tegelijk sloegen de media een meer verzoenende toon aan, die echter de zaak van de arbeiders niet minder vijandig gezind was. Ze verklaarden dat de staking voortkwam uit de barbaarse tactiek van de Amerikaanse eigenaren van Gate Gourmet, die het massaontslag per megafoon hadden aangekondigd. De staking zou dus een vergissing zijn geweest: het onnodige resultaat van slecht management, een uitzondering op de normale en beschaafde omgangsvormen binnen de industriële verhoudingen tussen vakbonden en bedrijfsleiding, die solidariteitsacties overbodig zouden maken. Maar de belangrijkste oorzaak van de staking was niet de arrogantie van de kleine baas, en in werkelijkheid was de brutale tactiek van Gate Gourmet helemaal niet buitengewoon. Tesco bijvoorbeeld, de grootste en meest winstgevende supermarktketen in Groot-Brittannië, heeft onlangs aangekondigd de uitbetaling van het ziekengeld voor zijn employees te staken. Massale ontslagen zijn ook niet het typische gevolg van een gebrek aan vakbondsbemoeienis. Volgens de International Herald Tribune van 19-08-2005 heeft Sophie Greenyer, de woordvoerster van BA gezegd: ‘dat het bedrijf in het verleden erin geslaagd is om kosten en werkgelegenheid te reduceren dankzij de samenwerking met de vakbonden. BA heeft in de afgelopen drie jaar 13.000 arbeidsplaatsen afgebouwd en heeft de kosten met 850 miljoen Pond Sterling teruggebracht. “We zijn in staat geweest om op een redelijke manier met de vakbonden samen te werken om deze besparingen te realiseren”, vertelde ze.’

    De salarissen en levensomstandigheden van de arbeiders van Gate Gourmet staan onder druk door de vastberadenheid van BA om de operationele kosten te verlagen. Op zijn beurt heeft Gate Gourmet doelbewuste provocaties op touw gezet om de huidige arbeidskrachten te vervangen door Oost-Europese, tegen nog slechtere arbeidsvoorwaarden en beloning.

    De kostenreducties die BA onophoudelijk doorvoert zijn niet ongebruikelijk, noch in de luchtvaartindustrie noch elders. In tegendeel, de verscherping van de concurrentie op de steeds meer verzadigde markten is het normale antwoord van het kapitalisme op de intensifiëring van de economische crisis.

    De staking op Heathrow was dus geen ongelukje, maar een voorbeeld van de gevechten van de arbeiders, die zijn gedwongen om zich te verdedigen tegen de toenemend wilde aanvallen door de hele bourgeoisie. De strijdwil van de arbeiders was niet het enige belangrijke aspect van deze staking. De illegale solidariteitsactie van de andere arbeiders op de luchthaven zijn nog veel belangrijker.

    In feite liepen deze employees het risico hun eigen middelen van bestaan te verliezen door de strijd uit te breiden naar een ander bedrijf. Deze uitdrukking van klassensolidariteit, ook wanneer zij nog kortstondig en embryonaal was, heeft de verstikkende atmosfeer van nationale gehoorzaamheid opgeklaard, die de bourgeoisie na de terroristische aanslagen verspreidde. Zij heeft laten zien dat de Londense bevolking niet in de  greep van de ‘de geest van de Blitz’ verkeert van de jaren 1940, toen zij de nachtelijke bombardementen van de Luftwaffe passief onderging in het belang van de imperialistische oorlogvoering.

    De staking op Heathrow schaart zich daarentegen in een continuïteit met een hele serie van gevechten die sinds 2003 op wereldschaal plaatsvinden, zoals de solidariteitsacties van de arbeiders bij Opel in Duitsland en de solidaire actie van de arbeiders bij Honda in India (10).

    Langzaam en bijna onwaarneembaar richt zich de arbeidersklasse weer op uit een lange periode van desoriëntatie na de ineenstorting van het Oostblok in 1989. Zij gaat momenteel al tastend vooruit naar een helderder klassenperspectief.

    De snelle sabotage van de solidariteitsactie op Heathrow door de vakbonden heeft tegelijk laten zien op welke moeilijkheden de arbeiders stuiten om dit perspectief te ontwikkelen. De Transport and General Workers Union heeft snel een eind gemaakt aan de actie van de bagageafhandelaars. De ontslagen arbeiders van Gate Gourmet restte niets anders dan de uitkomst van de voortgezette onderhandelingen tussen vakbonden en bazen af te wachten.

    Toch is de moeilijke heropleving van de klassenstrijd in Groot-Brittannië van bijzonder belang. Met de massale staking in de openbare sector in 1979 en de mijn-werkersstaking van 1984-1985 heeft de arbeidersklasse in Engeland hoogtepunten in haar gevechten bereikt. Maar zij heeft vooral geleden onder de nederlaag van de laatstgenoemde staking, die door de regering Thatcher maximaal werd uitgebuit, nota bene door solidariteitsstakingen voor illegaal te verklaren. Dat is de reden waarom het opnieuw opduiken van dergelijke stakingen in Groot-Brittannië meer dan welkom is.

    Groot-Brittannië is niet alleen de eerste kapitalistische natie van de wereld geweest, het is ook getuige geweest van de geboorte van de eerste bewegingen van de wereldarbeidersklasse en haar eerste politieke organisaties, de Chartisten. Het herbergde in de 19de eeuw ook de Algemene Raad van de Internationale Werkliedenvereniging (de 1e Internationale). Hoewel het niet langer de as van de wereldeconomie vormt, speelt Groot-Brittannië altijd nog een sleutelrol in de geïndustrialiseerde wereld. De luchthaven van Heathrow is de grootste ter wereld. De Britse arbeidersklasse werpt nog altijd een belangrijk gewicht in de schaal van de wereldwijde klassenstrijd.

    In Groot-Brittannië is in de loop van de vorige zomer de inzet van de situatie op wereldvlak blootgelegd: Aan de ene kant staat de tendens van het kapitalisme om in chaos en barbarij te verzinken, in een algemeen strijdgewoel waarin alle sociale waarden worden vernietigd. Aan de andere kant heeft de staking op de luchthaven van Londen opnieuw laten zien, voor een kort ogenblik, dat er een geheel ander sociaal principe bestaat, dat is gebaseerd op de onbegrensde solidariteit van de producenten: het principe van het communisme.

    Como

    Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 123, vierde kwartaal 2005.

    Theoretische vraagstukken: 

    • Maatschappelijke ontbinding [8]

    Zestiende Congres van de IKS: Resolutie over de internationale situatie

    • 3000 keer gelezen

    1. In 1916 omschreef Rosa Luxemburg in het inleidende hoofdstuk van de Juniusbrochure de historische betekenis van de Eerste Wereldoorlog als volgt:

    “Friedrich Engels zegt eens: de burgerlijke maatschappij staat voor een dilemma, ofwel overgang naar het socialisme, ofwel terugval in barbaarsheid. Wat betekent een ‘terugval in barbaarsheid’ op het niveau van beschaving dat we vandaag in Europa kennen? Tot nu toe hebben we deze woorden wellicht allemaal zonder nadenken gelezen en herhaald, zonder de vreselijke ernst ervan te voorvoelen. Wanneer we nu een blik om ons heen werpen, dan zien we wat een terugval van de burgerlijke maatschappij in de barbaarsheid betekent. Deze wereldoorlog, dat is een terugval in de barbaarsheid. De triomf van het imperialisme leidt tot de vernietiging van de cultuur – sporadisch voor de duur van een moderne oorlog, en definitief wanneer de nu begonnen periode van wereldoorlogen onbelemmerd tot in haar laatste consequenties zou voortschrijden. We staan dus vandaag, precies zoals Friedrich Engels een mensenleeftijd vóór ons, veertig jaar geleden, voorspelde voor de keuze: òfwel triomf van het imperialisme en ondergang van iedere cultuur, net als in het oude Rome, ontvolking, woestenij, degeneratie, één reusachtig kerkhof; òfwel zege van het socialisme, dat wil zeggen de bewuste strijdhandeling van het internationale proletariaat tegen het imperialisme en zijn methode: de oorlog. Dit is een dilemma van de wereldgeschiedenis, een ‘of – of’, waarvan de waagschalen bevend balanceren in afwachting van de beslissing van het klassenbewuste proletariaat. De toekomst van de beschaving en van de mensheid hangt ervan af of het proletariaat zijn revolutionaire strijdzwaard met mannelijke vastberadenheid in de waagschaal werpt.”

    De oorlogen tijdens het verval van het kapitalisme

    2. Bijna 90 jaar later bevestigt het laboratorium van de sociale geschiedenis de helderheid en precisie van de diagnose die Rosa Luxemburg stelde. Rosa beargumenteerde dat het conflict dat in 1914 begon een ‘periode van onbegrensde oorlogen’ had geopend, die, moesten ze zonder antwoord blijven, zou leiden tot de vernietiging van de beschaving.

    Amper 20 jaar nadat de verhoopte rebellie van het proletariaat een einde gemaakt had aan de Eerste Wereldoorlog, zonder dat ze een einde wist te maken aan het kapitalisme, overtrof een Tweede Wereldoorlog de eerste ruimschoots qua diepgang en uitbreiding van de barbaarsheid, met als kenmerk niet alleen de industriële uitroeiing van mensen op de slagvelden, maar eerst en vooral de genocide van gehele volkeren, het uitmoorden van burgers, of dat nu in de dodenkampen van Auschwitz of Treblinka was, of onder de bommentapijten die Coventry, Hamburg en Dresden, Hirosjima en Nagasaki tot ruïnes herleid hebben.

    De geschiedenis van de periode 1914-1945 volstaat op zich al om te bevestigen dat het kapitalistisch systeem onomkeerbaar begonnen was aan zijn neergaande periode, dat het een fundamentele hindernis geworden was voor de behoeften van de mensheid.

    3. In tegenstelling tot wat de burgerlijke propaganda beweert, hebben de 60 jaar die volgden op 1945 deze conclusie geenszins ontkracht –alsof het kapitalisme het ene decennium in historisch verval zou kunnen zijn om er het volgende decennium als door een wonder van te genezen. Nog vóór de tweede imperialistische slachting ten einde was, begonnen nieuwe militaire blokken al te manoeuvreren om de controle over de aardbol. De Verenigde Staten hebben zelfs willens en wetens het einde van de oorlog tegen Japan vertraagd, niet om het leven van hun troepen te sparen, maar om op spectaculaire wijze hun schrikbarende militaire macht tentoon te spreiden door Hirosjima en Nagasaki van de kaart te vegen – een machtsvertoon dat in de eerste plaats niet tegen het verslagen Japan gericht maar was, maar tegen de nieuwe vijand Rusland. Maar binnen korte tijd hadden beide nieuwe blokken zich van wapens voorzien die niet alleen in staat zijn om de be-schaving te vernietigen, maar om alle leven van de planeet te vagen. Gedurende de volgende vijf decennia heeft de mensheid in de schaduw geleefd van het Evenwicht van de Terreur (in het Engels Mutual Assured Destruction – MAD). In de onderontwikkelde regio’s van de wereld leden miljoenen mensen honger, maar de oorlogsmachine van de imperialistische grootmachten voedde zich met alle hulpbronnen van de menselijke arbeid en haar vindingrijkheid die haar geeuwhonger verlangde. Nog eens miljoenen mensen stierven in de ‘nationale bevrijdingsoorlogen’ waarin de supermachten hun moordende rivaliteiten uitvochten in Korea, Vietnam, op het Indisch subcontinent, in Afrika en in het Midden-Oosten.

    4. Het Evenwicht van de Terreur was de voornaamste reden die door de bourgeoisie vooropgesteld werd om uit te leggen waarom de wereld een derde en waarschijnlijk laatste imperialistische holocaust bespaard bleef. We moesten dus leren van de bom te houden. In werkelijkheid kon een derde wereldoorlog niet uitbarsten:

     - in een eerste periode omdat de recent gevormde imperialistische blokken zich moesten organiseren en hun bevolking met nieuwe ideologische thema’s moesten voorbereiden op hun mobilisatie tegen een nieuwe vijand. Bovendien zorgde de economische ‘boom’ van de heropbouw van de economieën die tijdens de Tweede Wereldoorlog verwoest waren voor een zekere rustpauze in de imperialistische spanningen. (het Marshallplan)

    -toen, in een tweede periode, de economische ‘boom’ van de heropbouw teneinde was, stond het kapitalisme aan het eind van de jaren 1960 niet meer tegenover een verslagen proletariaat, zoals dat het geval was tijdens de crisis in de jaren 1930, maar tegenover een nieuwe generatie arbeiders die klaar stond om haar klassenbelangen te verdedigen tegen de eisen van hun uitbuiters. In het kapitalisme in verval vereist de wereldoorlog een actieve en volledige mobilisatie van het proletariaat. De internationale golven van arbeidersgevechten die begonnen met de algemene staking van mei 1968 in Frankrijk hebben bewezen dat de voorwaarden voor een dergelijke mobilisatie niet bestonden gedurende de jaren 1970 en 1980.

    5. Het uiteindelijke resultaat van de langdurige rivaliteit tussen het Amerikaanse en het Russische blok was dus niet een wereldoorlog, maar de ineenstorting van het Russische blok. Omdat het de veel meer ontwikkelde Amerikaanse mogendheid niet kon beconcurreren op economisch vlak, omdat het zijn rigide politieke instellingen niet kon hervormen, omdat het militair omsingeld was door zijn rivaal, en omdat het niet in staat was het proletariaat mee te slepen in zijn gang naar oorlog – zoals de massastakingen in Polen 1980 aantoonden – is het Russische imperialistische blok in 1989 geïm-plodeerd. Deze overwinning van het Westen werd meteen bejubeld als de dageraad van een nieuw tijdperk van wereldvrede en voorspoed. Maar al even onmiddellijk namen de wereldwijde imperialistische conflicten een andere vorm aan, waarbij de eenheid van het westerse blok plaats maakte voor felle rivaliteit tussen zijn voormalige componenten, en een herenigd Duitsland stelde zijn kandidatuur als een belangrijke wereldmacht om met de Verenigde Staten te rivaliseren. In deze nieuwe periode van imperialistische conflicten stond een wereldoorlog echter lager op de dagorde van de geschiedenis omdat:

     - de vorming van nieuwe militaire blokken vertraagd werd door de interne verdeeldheid tussen de mogendheden die logisch gezien deel zouden moeten gaan uitmaken van een nieuw blok tegenover de Verenigde Staten, verdeeldheid met name tussen de belangrijkste Europese machten, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Groot-Brittannië is niet afgestapt van zijn traditionele politiek om te verhinderen dat enige grootmacht Europa in zijn eentje domineert, terwijl Frankrijk nog steeds zeer goede historische redenen heeft om grenzen te stellen aan iedere eventuele onderschikking aan Duitsland. Met het wegvallen van de oude discipline verbonden aan de twee blokken, overweegt in de internationale betrekkingen nu de tendens van het ‘ieder voor zich’;

     - de verpletterende militaire superioriteit van de Verenigde Staten, vooral in vergelijking met Duitsland, maakt elke rechtstreekse confrontatie met de Verenigde Staten voor hun rivalen onmogelijk;

     - het proletariaat is niet verslagen. Hoewel de periode die begon met de ineenstorting van het Oostblok het proletariaat in aanzienlijke verwarring gebracht heeft (vooral tengevolge van de campagnes over ‘de dood van het kommunisme’ en ‘het einde van de klassenstrijd’), is de arbeidersklasse van de belangrijkste kapitalistische mogendheden nog steeds niet bereid om zich op te offeren in een nieuwe wereldslachting.

    Bijgevolg namen de voornaamste militaire conflicten in de periode sinds 1989 overwegend de vorm aan van ‘afgeleide oorlogen’. Het hoofdkenmerk van deze oorlogen is dat de heersende wereldmacht geprobeerd heeft om de toenemende uitdagingen van hun autoriteit te weerstaan door spectaculair machtsvertoon tegen vierderangs mogendheden; dit was het geval met de eerste Golfoorlog in 1991, met het bombardement van Servië in 1999, en met de ‘oorlogen tegen het terrorisme’ in Afghanistan en Irak die volgden op de aanval op de Twin Towers in 2001. Tezelfdertijd hebben die oorlogen steeds duidelijker een precieze globale strategie getoond van de Verenigde Staten: het streven naar een complete overheersing over het Midden-Oosten en over Centraal Azië, om zo hun voornaamste rivalen (Europa en Rusland) militair te omsingelen, door hen van de toegang tot zeehavens te beroven en door het mogelijk te maken hun energiebevoorrading af te sluiten.

    De wereld van na 1989 beleefde ook een uitbarsting van regionale en lokale conflicten – die nu eens onderdeel waren van dit grootse plan van de Verenigde Staten, dan weer daar juist tegenin gingen – die dood en vernietiging gezaaid hebben over hele continenten. Deze conflicten hebben miljoenen doden, gehandicapten en daklozen gemaakt, in een reeks Afrikaanse landen zoals Kongo, Soedan, Somalië, Liberia, Siërra Leone, en dreigen nu landen van het Midden-Oosten en van Centraal Azië onder te dompelen in een soort permanente burgeroorlog. In dit proces duikt het steeds omvangrijkere verschijnsel van het terrorisme op dat, zelf vaak het product van intriges van burgerlijke facties die niet meer onder de controle van een bepaald regime staan, een bijkomende factor van instabiliteit vormt en dat deze moorddadige conflicten al naar het hart van het kapitalisme heeft teruggebracht (11 september, de aanslagen in Madrid,...).

    6. Ook als een wereldoorlog voor de mensheid geen concreet gevaar meer betekent, zoals hij dat wel in het grootste deel van de 20e eeuw is geweest, blijft het alternatief ‘socialisme of barbarij’ even dwingend als vroeger. In zekere zin is het urgenter, omdat wereldoorlog de actieve mobilisatie vereist van de arbeidersklasse, terwijl zij vandaag het gevaar loopt om geleidelijk aan en op slinkse wijze verstrikt te raken in een sluipende barbaarsheid:

    - de verbreiding van lokale en regionale oorlogen zou hele streken van de planeet kunnen verwoesten, waardoor het voor het proletariaat in die gebieden onmogelijk wordt om mee te vechten in de klassenoorlog. Dat is zeer duidelijk het geval met de zeer gevaarlijke rivaliteit die er bestaat tussen de twee militaire mogendheden op het Indisch subcontinent. Het is evenzeer het geval met de spiraal van militaire avonturen die gevoerd worden door de Verenigde Staten. Ondanks de intenties van de VS om een nieuwe wereldorde te scheppen onder hun welwillend toezicht, heeft elk van die avonturen de erfenis van chaos en tegenstellingen nog erger gemaakt en tegelijk de historische crisis van het Amerikaans leiderschap nog dieper en erger gemaakt. Irak levert ons daarvan het verbluffend bewijs. De Verenigde Staten pretenderen niet eens meer te werken aan de heropbouw van het land, maar worden ertoe gedreven nieuwe dreigementen te uiten tegen Syrië en Iran. Dat vooruitzicht wordt niet weerlegd door de recente pogingen van de Amerikaanse diplomatie om contacten te leggen met Europa inzake de kwesties Syrië, Iran en Irak. Integendeel: de huidige crisis in Libanon is er een duidelijk bewijs voor dat de Verenigde Staten hun pogingen niet kunnen uitstellen om de complete heerschappij te verwerven in het Midden-Oosten, een ambitie die de imperialistische spanningen over het geheel slechts sterk kan opdrijven, omdat geen enkele belangrijke rivaal van de Verenigde Staten het zich kan veroorloven hen in dit strategisch zo vitale gebied hun gang te laten gaan. Dat perspectief wordt ook bevestigd door de steeds openlijker interventies tegen de Russische invloed in de landen van de voormalige USSR (Georgië, Oekraïne, Kirgizistan), en door de belangrijke meningsverschillen die over de wapenverkoop aan China zijn gerezen. Precies nu China zijn groeiende imperialistische ambities onderstreept door met de vuist te zwaaien naar Taiwan, en daardoor de spanningen met Japan op te drijven, stonden Frankrijk en Duitsland te dringen om het wapenembargo tegen China op te heffen, dat ingesteld was na de slachtpartij op het Plein van de Hemelse Vrede in 1989.

    - De huidige periode wordt gekenmerkt door de filosofie van het ‘ieder voor zich’, niet alleen op het vlak van de imperialistische rivaliteit, maar ook in het hart van de maatschappij. De versnelling van de sociale atomisering en de verspreiding van alle mogelijke ideologische vergiften die eruit voortkomen (gangsterdom, vlucht in zelfmoord, irrationaliteit en wanhoop) dreigen het vermogen van de arbeidersklasse om haar klassenidentiteit terug te winnen voortdurend te ondermijnen, en daarmee ook haar unieke klassenperspectief van een andere wereld, die niet steunt op sociale ontbinding, maar op een werkelijke gemeenschap en solidariteit.

    - Bij de dreiging van imperialistische oorlog heeft het voortbestaan van de kapitalistische productiewijze, zover voorbij zijn houdbaarheidsdatum, voortaan nog een nieuwe dreiging gevoegd, die ook in staat is de mogelijkheid van een nieuwe mensengemeenschap teniet te doen: de toenemende bedreiging van het natuurlijke milieu van de planeet. Terwijl ze gewaarschuwd was door een hele reeks wetenschappelijke conferenties, toont de bourgeoisie zich compleet incompetent om ook maar minimale maatregelen te nemen om het broeikaseffect tegen te gaan. De tsunami in Zuidoost Azië heeft duidelijk gemaakt dat de bourgeoisie niet ook maar een vinger wenst uit te steken om de menselijke soort te behoeden voor de vernietigende en ongecontroleerde kracht van de natuur; de voorspelde gevolgen van het opwarmen van de Aarde zouden nog veel vernietigender zijn. Bovendien lijken de ergste aspecten van deze gevolgen nog ver van ons af te liggen, wat het voor het proletariaat uitermate moeilijk maakt daarin een reden te zien om vandaag strijd te voeren tegen het kapitalistisch systeem.

    7. Omwille van al die redenen zijn de marxisten gerechtvaardigd om te concluderen dat niet alleen het perspectief ‘socialisme of barbarij’ vandaag net zo geldig is als in 1916, maar ook om te zeggen dat de toenemende intensiteit van de barbarij vandaag de toekomstige basis van het socialisme zou kunnen ondermijnen. Zij zijn niet alleen gerechtvaardigd om te concluderen dat het kapitalisme een sociale formatie is die al lang historisch voorbijgestreefd is, maar ook dat de periode van neergang die definitief begonnen is met de Eerste Wereldoorlog nu in haar eindfase getreden is, de fase van ontbinding. Het gaat niet om de ontbinding van een organisme dat al dood is; het kapitalisme verrot, lijdt aan gangreen terwijl het nog overeind staat. Het maakt een lange en pijnlijke doodstrijd door, en dreigt de hele mensheid mee te trekken in zijn dodelijke stuiptrekkingen.

    De krisis

    8. De kapitalistenklasse heeft de mensheid geen enkele toekomst te bieden. Ze is door de geschiedenis veroordeeld. Precies daarom moet ze alle beschikbare middelen inzetten om dat oordeel te verbergen en te ontkennen, om de marxistische voorspelling in diskrediet te brengen die zegt dat het kapitalisme, net zoals voorgaande productiewijzen, gedoemd is in verval te geraken en te verdwijnen. De kapitalistenklasse heeft dus een hele rij ideologische antilichamen voortgebracht die allemaal tot doel hebben deze fundamentele conclusie van de methode van het historisch materialisme tegen te spreken:

    - noch vóór de vervalperiode definitief aangebroken was, begon de revisio-nistische vleugel van de sociaal-democratie de ‘catastrofistische’ visie van Marx al te betwisten en voorop te stellen dat het kapitalisme eindeloos zou kunnen voortbestaan, en dat het socialisme bijgevolg niet bereikt zou worden door revolutionair geweld, maar door een opeenvolging van vreedzame en democratische veranderingen;

    - in de jaren 1920 brachten de wankele groeivoeten van de industrie er ‘genieën’ als Calvin Coolidge (2) toe de triomf uit te roepen van het kapitalisme, net aan de vooravond van de grote krach van 1929;

    - gedurende de heropbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog vertelden bourgeois als Macmillan (3) de arbeiders dat zij het “nog nooit zo goed hebben gehad”. Sociologen theoretiseerden over de ‘consumptiemaatschappij’ en de ‘verburger-lijking van de arbeidersklasse’, terwijl radicalen zoals Marcuse ‘nieuwe voorhoedes’ zochten om de rol van de apathisch geworden proletariërs te over te nemen;

    - sinds 1989 maakten we een ware overproductiecrisis mee van nieuwe theorieën die tot doel hebben duidelijk te maken dat alles vandaag anders is en dat de ideeën van Marx compleet voorbijgestreefd zijn: ‘het einde van de geschiedenis’, ‘de dood van het kommunisme’, ‘het verdwijnen van de arbeidersklasse’, de globalisering, de revolutie van de microprocessoren, de dot-com-economie, het verschijnen van nieuwe economische reuzen in het Oosten, recent nog India en China… Die ideeën hebben zo’n grote overtuigingskracht dat ze een nieuwe generatie die zich vragen stelt over de toekomst die het kapitalisme in petto heeft voor de planeet, diepgaand besmet hebben. Erger nog is dat sommige van die ideeën, verpakt in een “synthetisch” marxisme, overgenomen worden door elementen van de Kommunistische Linkerzijde zelf.

    Samengevat: het marxisme moet een voortdurende strijd voeren tegen al degenen die bij het geringste teken van leven van het kapitalistisch systeem opspringen om uit te leggen dat dit nog een schitterende toekomst heeft. Maar nadat het marxisme telkens weer zijn historische visie staande bleef houden, een visie op lange termijn, tegenover die capitulaties voor de onmiddellijke schijn, wordt het in die strijd geholpen door de grote schokken uit de historische beweging:

    - het stompzinnige ‘optimisme’ van de revisionisten stortte in elkaar onder de klap van de ronduit rampzalige gebeurtenissen van 1914-18 en het revolutionaire antwoord van de arbeidersklasse dat die gebeurtenissen opgewekt hebben;

    - Calvin Coolidge en Co. werd het zwijgen opgelegd door de diepste economische crisis uit de geschiedenis van het kapitalisme die uitliep op de volstrekte catastrofe van de Tweede imperialistische Wereldoorlog;

    - degenen die beweerden dat de economische crisis iets uit het verleden was, werden afgestraft door het opnieuw opduiken van de crisis aan het einde van de jaren 1960; de internationale heropkomst van de arbeidersstrijd in antwoord op die crisis maakte het lastig om de fictie vol te houden van een verburgerlijkte arbeidersklasse.

     De wildgroei van theorieën over ‘het nieuwe kapitalisme’, ‘de postindustriële samenleving’ en wat al niet meer is hetzelfde lot beschoren. Een groot aantal sleutelelementen van die ideologie werden al ontmaskerd door de onstuitbare opgang van de crisis: de hoop die gevestigd was in de economieën van de Tijgers en Draken werd gebroken door hun plotse afglijden in 1997; de Internetrevolutie bleek een zeepbel, haast zodra ze aangekondigd werd; de ‘nieuwe industrieën’ die gebouwd werden rond informatica en communicatie bleken even kwetsbaar voor de recessie als de ‘oude industrieën’ van staal en scheepswerven. Hoewel ze al dikwijls dood verklaard werd, blijft de arbeidersklasse haar hoofd steeds weer opsteken, zoals de bewegingen in Oostenrijk en Frankrijk in 2003 en de strijd in 2004 in Spanje, Groot-Brittannië en Duitsland aantonen.

    9. Het zou echter een vergissing zijn om de kracht van deze ideologieën in de huidige periode te onderschatten, want zoals elke misleiding steunen ze op een aantal gedeeltelijke waarheden. Bijvoorbeeld:

    - geconfronteerd met de overproductie-crisis en met de onverbiddelijke wetten van de concurrentie heeft het kapitalisme de laatste tientallen jaren in het hart van de voornaamste centra van zijn systeem enorme industriële woestijnen geschapen en miljoenen arbeiders in de permanente werkloosheid of in slecht betaalde onproductieve jobs in de ‘dienstensector’ geduwd; omwille van dezelfde reden heeft het een grote hoeveelheid jobs gedelo-kaliseerd naar de ‘derde wereld’. Veel traditionele sectoren van de industriële arbeidersklasse werden in dat proces zwaar uitgedund, wat de moeilijkheden voor het proletariaat nog vergroot om haar klassenidentiteit te behouden;

    - de ontwikkeling van nieuwe technologieën heeft het mogelijk gemaakt zowel de uitbuitingsgraad op te drijven als de snelheid van de circulatie van kapitaal en waren op wereldschaal te verhogen;

    - de terugval van de klassenstrijd in de afgelopen 20 jaar maakt het voor de nieuwe generatie moeilijker de arbeidersklasse te beschouwen als de enig mogelijke voortbrenger van sociale verandering;

    - de kapitalistenklasse heeft aangetoond dat ze een uitzonderlijk vermogen heeft om de crisis van het systeem te beheren door de werkingswijze ervan te manipuleren en zelfs te vervormen.

    We zouden nog andere voorbeelden kunnen geven. Maar geen daarvan stelt de fundamentele seniliteit van het kapitalistisch systeem in vraag.

    10. Het verval van het kapitalisme heeft nooit een laatste en plotselinge ineenstorting van het systeem betekend, zoals elementen van de Duitse Linkerzijde het wel eens voorstelden in de jaren 1920. Evenmin betekent het een complete stop van de ontwikkeling van de productiekrachten, zoals Trotski dacht in de jaren 1930. Zoals Marx al opmerkte wordt de bourgeoisie slimmer in tijden van crisis en leert ze van haar fouten. De jaren 1920 waren de laatste periode waarin de bourgeoisie echt nog geloofde dat ze kon terugkeren naar het liberalisme van de ‘laisser-faire’ uit de 19e eeuw. En dit om de eenvoudige reden dat de wereldoorlog, die in laatste instantie en resultaat was van de economische tegenstellingen van het systeem, uitgebroken was nog vóór die tegenstellingen op ‘zuiver’ economisch terrein hun volle gewicht hadden bereikt. De crisis van 1929 was dus de eerste globale economische crisis van de vervalperiode. Nu zij er ervaring mee had opgedaan, erkende de bourgeoisie de noodzaak van een fundamentele verandering. In weerwil van de ideologische praatjes die het tegendeel beweerden, zal geen enkele serieuze factie van de bourgeoisie ooit nog de noodzaak in vraag stellen van een algemene staatscontrole over de economie; de noodzaak om elke notie van ‘begrotingsevenwicht’ te verlaten ten voordele van deficitaire uitgaven en allerlei soorten financieel gesjoemel; de noodzaak om een enorme wapensector in stand te houden in het hart van alle economische activiteit. Om dezelfde reden heeft het kapitalisme zich alle middelen verschaft om de economische autarkie van de jaren 1930 te vermijden. Ondanks de groeiende druk die leidt tot handelsoorlog en het uiteenvallen van de internationale organismen overgeërfd uit de periode van de blokken, blijft het merendeel daarvan voortbestaan omdat de voornaamste kapitalistische mogendheden begrepen hebben dat het nodig is bepaalde grenzen te stellen aan de ongebreidelde economische concurrentie tussen nationale kapitalen.

    Het kapitalisme heeft zichzelf dus in leven gehouden dankzij de bewuste tussenkomst van de bourgeoisie, die het zich niet meer kan veroorloven haar lot toe te vertrouwen aan de ‘onzichtbare hand’ van de markt. Weliswaar worden de oplossingen ook delen van het probleem:

    - de toevlucht tot verschulding stapelt overduidelijk enorme problemen op voor de toekomst;

    - het uitdijen van de staat en van de wapensector brengen een schrikwekkende inflationaire druk teweeg.

     Sinds de jaren 1970 hebben die problemen geleid tot uiteenlopende economische politieke keuzes, die afwisselend de nadruk leggen op het ‘Keynesianisme’ of het ‘neoliberalisme’, maar omdat geen enkel beleid de ware oorzaken van de crisis kan aanpakken, kan geen enkele aanpak ook tot de eindoverwinning leiden. Wat opmerkelijk is, is de vast-beradenheid waarmee de bourgeoisie om elke prijs haar economie in beweging wil houden en haar vermogen om de tendens tot ineenstorting af te remmen door een gigantische façade van economische activiteit overeind te houden middels verschulding. Op dat vlak heeft de Amerikaanse economie in de jaren 1990 de weg aangegeven; en nu zelfs deze kunstmatige ‘groei’ begint te verzwakken, is het de beurt aan de Chinese bourgeoisie om de wereld te verbazen: wanneer we ons het onvermogen herinneren van de USSR en de stalinistische staten van Oost Europa om zich politiek aan te passen aan de noodzaak van economische ‘hervormingen’, heeft de Chinese bureaucratie een verbluffende krachttoer volbracht louter door te overleven, en zelf door over de  huidige ‘boom’ te “waken”. Sommige critici van het begrip verval van het kapitalisme hebben dit fenomeen weer aangehaald als bewijs van het feit dat het systeem nog het vermogen bezit zich te ontwikkelen en een reële groei te verzekeren.

    In werkelijkheid stelt de huidige Chinese ‘boom’ op geen enkele wijze de algemene neergang van de kapitalistische wereldeconomie in vraag. In tegenstelling tot de opgaande periode van het kapitalisme:

    - maakt de huidige industriegroei van China geen deel uit van een globaal expansieproces; hij heeft integendeel als onmiddellijke tegenhanger de desindustrialisatie en stagnatie van de meest gevorderde economieën die naar China gedelokaliseerd hebben op zoek naar lage arbeidskosten;

    - de Chinese arbeidersklasse heeft geen vooruitzicht op een bestendige verbetering van haar levensvoorwaarden, maar we kunnen voorzien dat ze stukje bij beetje aanvallen op haar levens- en arbeidsvoorwaarden te verduren zal krijgen en een toenemende verpaupering van grote delen van het proletariaat en de boerenstand buiten de voornaamste groeizones;

    - de koortsachtige groei zal niet bijdragen tot een globale expansie van de wereldmarkt, maar tot een verdieping van de wereldwijde overproductiecrisis: gezien het beperkte consumptievermogen van de Chinese massa’s, is het gros van de Chinese producten bestemd voor uitvoer naar de meest ontwikkelde kapitalistische landen;

    - de fundamentele irrationaliteit van de opgang van de Chinese economie komt aan het licht wanneer we de vreselijke niveaus van vervuiling zien die erdoor veroorzaakt worden – het is een duidelijk bewijs dat het planetair milieu wel aangetast moet worden door de druk die elk land ondervindt om zijn natuurlijke rijkdommen tot op de bodem uit te buiten om te concurreren op de wereldmarkt;

    - net zoals dat geldt voor het systeem in zijn geheel, is de groei van China geheel gebaseerd op schulden die het land nooit zal kunnen aflossen door een reële uitbreiding op de wereldmarkt.

    De kwetsbaarheid van al die groeivlagen wordt trouwens door de heersende klasse zelf erkend, die steeds sterker gealarmeerd wordt door de omvang van de Chinese luchtbel – niet omdat ze zich zorgen maakt over de schrikbarende uitbuitingsniveaus waarop die steunt, verre van daar, die wrede uitbuiting maakt China juist aantrekkelijk voor investeringen– maar omdat de wereldeconomie te afhankelijk geworden is van de Chinese markt en de gevolgen van een ineenstorting in China daarom te vreselijk worden om zich in te beelden, niet alleen voor China zelf –dat terug ondergedompeld zou worden in de gewelddadige anarchie die het kende in de jaren 1930– maar voor de wereldeconomie in haar geheel.

    11. De economische groei van het kapitalisme vandaag weerlegt geenszins de realiteit van het verval, maar bevestigt die juist. Die groei heeft niets gemeen met de groeicycli uit de 19e eeuw die steunden op een reële expansie in de buitenste domeinen van de productie en op de verovering van buitenkapitalistische markten. Het is waar dat de vervalperiode begonnen is ruim vóór al die markten uitgeput waren en het kapitalisme is die overblijvende economische zones zo goed mogelijk blijven gebruiken als afzet voor zijn productie: de groei van Rusland in de jaren 1930 en de integratie van de boereneconomieën die bleven voortbestaan tijdens de heropbouw na de oorlog zijn daar voorbeelden van. Maar de overheersende tendens in de vervalperiode is het gebruik van een kunstmatige markt, die steunt op verschulding. Het wordt intussen openlijk toegegeven dat het razende “con-sumentisme” van de afgelopen twee decennia volledig gebaseerd is geweest op particuliere schulden van een duizelingwekkende omvang: een triljoen Pond Sterling in Groot-Brittannië, 25% van het Bruto Binnenlands Product in de VS, terwijl regeringen dergelijke verschulding niet alleen aanmoedigen, maar hetzelfde beleid op een nog omvangrijkere schaal in praktijk brengen.

    12. Ook in een andere zin is de kapitalistische economische groei vandaag wat Marx “groei in verval” noemde (Grundrisse): het is de voornaamste factor van de vernietiging van het globaal milieu. De oncontroleerbare niveaus van de vervuiling in China, de enorme bijdrage van de Verenigde Staten aan de totale som van broeikasgassen, de koortsachtige exploitatie van de resterende tropische regenwouden… hoe meer het kapitalisme probeert te ‘groeien’, hoe meer het moet toegeven dat het niet de minste oplossing kan aandragen voor de ecologische crisis, die alleen kan worden opgelost door op een andere grondslag te gaan produceren, “een plan voor het leven van de menselijke soort” (Bordiga) in harmonie met haar natuurlijk milieu.

    13. Of het nu onder de vorm is van ‘boom’ of van ‘recessie’, de onderliggende realiteit is precies dezelfde : het kapitalisme kan zich niet meer spontaan regenereren. Er is geen natuurlijke accumulatiecyclus meer. In de eerste fase van het verval, van 1914 tot 1968, werd de oude cyclus van expansie en recessie vervangen door de cyclus crisis-oorlog-heropbouw. Maar de Franse Kommunistische Linkerzijde had gelijk toen ze in 1945 schreef dat er niet meer automatisch een gang naar heropbouw komt na de ruïnes van de wereldoorlog. In laatste instantie heeft de Amerikaanse bourgeoisie zich laten overtuigen om de Europese en Japanse economieën met het Marshallplan weer op gang te brengen door de noodzaak om deze zones binnen haar imperialistische invloedssfeer te brengen, om te beletten dat ze in handen van het rivaliserend blok zouden vallen. De grootste economische ‘boom’ van de 20e eeuw was dus fundamenteel het resultaat van interimperialistische wedijver.

    14. In de vervalperiode drijven de economische tegenstellingen het kapitalisme naar oorlog, maar oorlog lost die tegenstellingen niet op. Integendeel, hij verdiept ze. In elk geval is de cyclus crisis–oorlog–heropbouw afgelopen, en de crisis vandaag is, omdat ze niet kan uitmonden op wereldoorlog, de voornaamste factor in het versnellen van de ontbinding van het systeem. Ze blijft het systeem dus voortduwen naar zelfvernietiging.

    15. Het argument dat het kapitalisme een systeem in verval is, wordt vaak bekritiseerd omdat het zou leiden tot fatalisme – het idee van een automatische ineenstorting en een spontane omverwerping door de arbeidersklasse, waarbij er niet de minste behoefte meer zou bestaan aan de tussenkomst van een revolutionaire partij. In werkelijkheid heeft de bourgeoisie getoond dat ze niet zal toelaten dat haar systeem economisch ineenstort. Desalniettemin zal het kapitalisme, als het aan zijn eigen dynamiek overgelaten wordt, zichzelf vernietigen in een reeks oorlogen en andere rampen. In die zin is het ‘fataal gedoemd’ te verdwijnen. Maar er bestaat geen enkele zekerheid dat het antwoord van het proletariaat opgewassen zal zijn tegen wat er op het spel staat. Dat is geen ‘fataliteit’ die vooraf al ingeschreven staat in de geschiedenis. Zoals Rosa Luxemburg in 1916 schreef in het inleidend hoofdstuk van de Juniusbrochure:

    “Het socialisme is de eerste volksbeweging van de wereldgeschiedenis die zich tot doel stelt, en die door de geschiedenis geroepen is, om in het sociale doen en laten van de mensen een bewuste zin, een planmatige gedachte en daarmee de vrije wil in te voeren.  Daarom noemt Friedrich Engels de definitieve overwinning van het socialistische proletariaat een sprong van de mensheid uit het dierenrijk naar het rijk van de vrijheid. Ook deze ‘sprong’ is gebonden aan de ijzeren wetten van de geschiedenis, aan duizend treden van een voorafgaande, martelende en al te trage ontwikkeling. Maar hij kan nooit worden volbracht, wanneer uit de hele door de ontwikkeling bijeengedragen stof van materiële voorwaarden niet de ontbrandende vonk van de bewuste wil van de grote volksmassa opspringt. De overwinning van het socialisme zal niet als een noodlot uit de hemel komen vallen. Zij kan alleen door een lange keten van geweldige krachtmetingen tussen de oude en de nieuwe machten worden veroverd, krachtmetingen waarin het internationale proletariaat onder de leiding van de sociaal-democratie leert en probeert zijn lotgevallen in eigen hand te nemen, het roer van het maatschappelijke leven te bemachtigen, van een willoze speelbal van zijn eigen geschiedenis, er de doelbewuste leider van te worden.”(1)

     Het kommunisme is dus de eerste maatschappij waarin de mensheid op bewuste wijze meester is over haar productief vermogen. En zoals in de proletarische strijd doel en middelen niet van elkaar gescheiden kunnen worden, zo kan de beweging naar het kommunisme niets anders zijn dan de “zelfstandige beweging van de overstelpende meerderheid in het belang van de overstelpende meerderheid” (Het Kommunistisch Manifest): verdieping en uitbreiding van het klassenbewustzijn zijn een onmisbare maatstaf voor de vooruitgang naar de revolutie en naar de definitieve vervanging van het kapitalisme. Dat proces is noodzakelijkerwijze uiterst moeilijk, ongelijk en heterogeen, omdat het gebeurt met een uitgebuite klasse die geen enkele economische macht bezit in de oude maatschappij en die voortdurend onderworpen blijft aan de ideologische heerschappij en aan de manipulaties van de heersende klasse. Op geen enkele manier kan dit proces op voorhand gewaarborgd zijn. Er bestaat integendeel de reële mogelijkheid dat het proletariaat, geconfronteerd met de ontzagwekkendheid van een taak die zijns gelijke niet kent, er niet in slaagt zich tot het niveau te verheffen van zijn historische verantwoordelijkheid, met alle vreselijke gevolgen die dit zou meebrengen voor de mensheid.

    De strijd van de arbeidersklasse

    16. Het hoogste punt dat tot nu toe door het klassenbewustzijn bereikt werd, was de opstand van Oktober 1917. Dit is door de geschiedschrijvers van de bourgeoisie, evenals door alle bleke afspiegelingen daarvan in het anarchisme en de ideologieën die ermee verbonden zijn steeds met grote stelligheid verworpen geworden. Voor hen was Oktober 1917 gewoon een putsch van machtsbeluste bolsjewieken. Oktober vertegenwoordigt binnen het proletariaat echter de erkenning dat er voor de mensheid in haar geheel geen andere uitweg bestaat dan de revolutie door te voeren in alle landen. Nochtans heeft dit inzicht zich niet voldoende diep en breed verankerd in het proletariaat. De revolutionaire golf van toen is mislukt omdat de arbeiders van de wereld, vooral die van Europa, niet in staat waren een globaal politiek inzicht te ontwikkelen dat hen in staat zou gesteld hebben op adequate wijze de taken op te nemen die hen opgelegd werden door de nieuwe periode van oorlogen en revoluties die in 1914 aangebroken was. Het gevolg was dat de arbeidersklasse vanaf het eind van de jaren 1920 begon aan de langste en diepste terugval die zij in haar geschiedenis ooit beleefd heeft, niet zozeer op het vlak van de strijdwil, want in de jaren 1930 en 1940 waren er momenten waarop de strijdwil van de klasse tot explosie kwam, maar vooral op het vlak van het bewustzijn, omdat de arbeidersklasse zich op politiek vlak actief liet meeslepen in de antifascistische programma’s van de bourgeoisie, zoals in 1936-39 in Spanje, of in 1936 in Frankrijk, of in de verdediging van de democratie en het stalinistisch ‘vaderland’ gedurende de Tweede Wereldoorlog. Die diepe terugval in haar bewustzijn heeft zich uitgedrukt in het haast volledig verdwijnen van de revolutionaire minderheden in de jaren 1950.

    17. De historische heropkomst van de strijd in 1968 heeft het perspectief op lange termijn van de proletarische revolutie terug op de dagorde geplaatst, maar dat was slechts voor een kleine minderheid van de klasse een uitdrukkelijk en bewust feit, dat zich weerspiegelde in het herboren worden van de revolutionaire beweging op wereldschaal. In de strijdgolven tussen 1968 en 1989 werden belangrijke stappen gezet op het vlak van het bewustzijn, maar ze neigden ertoe zich te situeren op het vlak van de onmiddellijke strijd (kwesties inzake uitbreiding, organisatie enz.). Hun zwakste punt was het gebrek aan politieke diepgang, wat deels een uitdrukking was van de vijandigheid tegenover politiek als gevolg van de stalinistische contrarevolutie. Op politiek vlak was de bourgeoisie ruimschoots bij machte haar eigen uitkomsten op te leggen, eerst door het vooruitzicht te bieden op een verandering door het installeren van links in de regering (1970) en dan door links in de oppositie op te dragen de strijd van binnen uit de saboteren (jaren 1980). De strijdgolf van de jaren 1968 tot 1989 was wel in staat de gang naar wereldoorlog te versperren, maar omdat ze niet in staat was haar historische, politieke dimensie te ontwikkelen, heeft ze de overgang bepaald naar de fase van ontbinding. De historische gebeurtenis die deze overgang markeert –de ineenstorting van het Oostblok– was tegelijk een gevolg van de ontbinding en een factor die haar versterkte. De dramatische veranderingen die er gekomen zijn aan het einde van de jaren 1980 waren tegelijk het product van de politieke moeilijkheden van het proletariaat en –omdat ze aanleiding waren tot een propagandaoorlog rond de dood van het kommunisme en van de klassenstrijd– waren ze ook een sleutelelement dat geleid heeft tot een zware terugval van het bewustzijn in de klasse, tot op het punt waarop het proletariaat zelfs zijn eigen fundamentele klassenidentiteit uit het oog verloor. De bourgeoisie is er dus in geslaagd haar finale overwinning uit te roepen over de arbeidersklasse en deze laatste is er tot op heden niet in geslaagd om met voldoende kracht die bewering te weerleggen.

    18. Ondanks al die moeilijkheden betekende de periode van terugval geenszins ‘het einde van de klassenstrijd’. De jaren 1990 werden doorkruist door een aantal bewegingen die aantoonden dat het proletariaat nog intacte strijdwil in reserve had (bijvoorbeeld in 1992 en 1997). Maar geen enkele van die bewegingen vertegenwoordigde een echte verandering op het vlak van het bewustzijn. Vandaar het belang van de recentere bewegingen die, hoewel ze geen spectaculaire impact hebben of het gevoel geven van de ‘grote vooravond’ zoals 1968 in Frankrijk, toch een keerpunt vertegenwoordigen in de krachtsverhouding tussen de klassen. De gevechten in 2003-2005 vertonen volgende kenmerken:

    - ze treffen belangrijke sectoren van de arbeidersklasse in de landen van het centrum van het wereldkapitalisme (zoals Frankrijk in 2003);

    - ze geven blijk van zorg om kwesties die explicieter politiek zijn, in het bijzonder de kwestie van de pensioenen die het probleem stelt van de toekomst die de kapitalistische maatschappij voor ons allen in petto heeft;

    - ze gaven het opnieuw verschijnen te zien van Duitsland als brandpunt voor de arbeidersstrijd, voor het eerst sinds de revolutionaire golf van begin vorige eeuw;

    - de kwestie van de klassensolidariteit werd op bredere en meer expliciete wijze gesteld dan ooit in de gevechten van de jaren 1980, in het bijzonder tijdens de meest recente bewegingen in Duitsland.

    - ze vallen samen met de opkomst van een nieuwe generatie elementen die op zoek zijn naar politieke helderheid. Deze nieuwe generatie manifesteert zich tegelijk in een nieuwe toestroom van openlijk gepolitiseerde elementen en ook in nieuwe groepen arbeiders die voor ’t eerst de strijd aangaan. Zoals gebleken is op bepaalde belangrijke manifestaties, is zich de sokkel aan het vormen voor de eenheid tussen de nieuwe generatie en de ‘generatie van 68’ –zowel de politieke minderheid die de kommunistische beweging in de jaren 1960 en 1970 heropgebouwd heeft en de bredere lagen arbeiders die de rijke ervaring van de klassenstrijd tussen 1968 en 1989 meegemaakt heeft.

    19. In tegenstelling tot de visie van het empirisme die alleen de oppervlakte van de werkelijkheid kan zien en blind blijft voor de diepere onderliggende tendensen, werd de ondergrondse rijping van het bewustzijn niet uitgeschakeld door de algemene terugval van het bewustzijn sinds 1989. Het is een kenmerk van dat proces dat het zich in het begin alleen manifesteert in een minderheid, maar de verbreding van die minderheid is de uitdrukking van de vooruitgang en de ontwikkeling van een breder fenomeen in de klasse. Na 1989 zagen we al een kleine minderheid gepolitiseerde elementen die zich vragen stelde over de campagnes van de bourgeoisie rond ‘de dood van het kommunisme. Die minderheid wordt nu versterkt door een nieuwe generatie die ongerust is over de richting waarin de burgerlijke maatschappij in het algemeen evolueert. Op het meest algemene niveau drukt dit het feit uit dat het proletariaat niet verslagen is, en dat het historisch vooruitzicht op massale klassenconfrontaties dat in 1968 geopend werd, gehandhaafd blijft. Maar op een specifieker vlak maken het ‘keerpunt’ van 2003 en het verschijnen van een nieuwe generatie van zoekende elementen duidelijk dat het proletariaat aan het begin staat van een nieuwe poging om een aanval te lanceren tegen het kapitalistisch systeem, na de mislukking van de poging uit de jaren 1968-1989.

     Hoewel het proletariaat dagelijks geconfronteerd wordt met de schijnbaar ‘elementaire’ taak zijn klassenidentiteit te bevestigen, schuilt achter dat probleem het perspectief van een veel nauwere verstrengeling van onmiddellijke en politieke strijd. De kwesties die door de strijd in de fase van ontbinding opgeworpen worden, zullen steeds ‘abstracter’ lijken, maar in feite zijn het globalere kwesties zoals de noodzaak van klassensolidariteit tegen de alomtegenwoordige versnip-pering, de aftakeling van de verzorgingsstaat, de alomtegenwoordigheid van oorlog, de dreiging die wereldwijd op het milieu weegt – kortom, de kwestie van de toekomst die deze maatschappij ons nog kan bieden, en dus de kwestie van een ander type maatschappij.

    20. Binnen dit proces van politisering zijn er twee elementen die tot nu toe een eerder afremmende invloed op de klassenstrijd hadden, die van nu af steeds belangrijker zullen worden als stimulansen voor de komende bewegingen: de kwestie van de massale werkloosheid en de kwestie van de oorlog.

    Tijdens de strijd in de jaren 1980, toen de massale werkloosheid steeds meer een feit werd, bereikten noch de strijd van de werkende arbeiders tegen de opgelegde ontslagen, noch het verzet van de werklozen op straat een opmerkelijk niveau. Er is toen geen enkele werklozenbeweging geweest die vergeleken kan worden met het niveau dat bereikt werd in de jaren 1930, terwijl dat toch een periode was van zware nederlaag van de arbeidersklasse. In de recessies van de jaren 1980 hadden de werklozen af te rekenen met een vreselijke versnippering, vooral bij de jonge generatie van proletariërs die geen enkele arbeidservaring had en nooit collectieve strijd had meegemaakt. Ook al voerden de werkende arbeiders grootschalige strijd tegen de ontslagen, zoals in de mijnsector in Groot-Brittannië, dan werd de negatieve uitkomst van die bewegingen door de heersende klasse gebruikt om de gevoelens van gelatenheid en wanhoop op te drijven. Dat is recent nog gebleken bij de reactie op het failliet van de Rover autofabrieken in Groot-Brittannië, waar de enige ‘keuze‘ die de arbeiders geboden werd er een was tussen deze of gene combinatie van nieuwe eigenaars om het bedrijf verder te laten bestaan. Maar omdat de speelruimte van de bourgeoisie inkrimpt en zij steeds minder in staat is de werklozen een bestaansminimum te garanderen, is de kwestie van de werkloosheid gedoemd zich te ontwikkelen tot een aspect dat veel subversiever is, dat de solidariteit tussen werkenden en werklozen bevordert, en dat de klasse als geheel ertoe aanzet dieper en actiever na te denken over het failliet van dit systeem.

    We kunnen dezelfde dynamiek vaststellen met betrekking tot de kwestie van oorlog. In het begin van de jaren 1990, zorgden de eerste grote oorlogen van de ontbindingsfase (Golfoorlog, Balkanoorlogen) eerder voor een versterking van de gevoelens van onmacht die opgewekt waren door de campagnes rond de ineenstorting van het Oostblok, toen de voorwendsels van ‘humanitaire inmenging’ in Afrika of in de Balkan nog een schijntje geloofwaardigheid konden hebben. Sinds 2001 en de ‘oorlog tegen het terrorisme’ echter zijn de leugens en schijnheiligheid waarmee de bourgeoisie de oorlog goedpraat steeds doorzichtiger, ook al heeft de ontwikkeling van enorme pacifistische bewegingen de vraagstelling die daaromheen ontstaan is grotendeels verdronken. Bovendien hebben de oorlogen van vandaag een steeds groter impact op de arbeidersklasse, ook al blijft die invloed grotendeels beperkt tot de landen die rechtstreeks bij die conflicten betrokken zijn. In de Verenigde Staten gaat het om het groeiend aantal families die geconfronteerd worden met proletariërs in uniform die gewond of gedood worden, maar nog veel meer met de reusachtige economische kosten van de militaire avonturen, die even hard gestegen zijn als het sociaal loon gedaald is. En naarmate het steeds duidelijker wordt dat de militaristische tendensen van het kapitalisme zich slechts verder ontwikkelen in een als maar opgaande spiraal, maar dat de heersende klasse er steeds minder controle over heeft, zullen de problemen van de oorlog en hun verband met de crisis ook leiden tot een diepere en bredere overdenking van wat er historisch op het spel staat.

    21. Op paradoxale wijze is de onmetelijkheid van die kwesties één van de voornaamste redenen waarom de huidige terugkeer van de strijd zo beperkt en zo weinig spectaculair lijkt, vergeleken bij de bewegingen die de heropkomst kenmerkten van het proletariaat aan het einde van de jaren 1960. Tegenover de grote problemen zoals de economische wereldcrisis, de vernietiging van het milieu op wereldvlak, of de spiraal van het militarisme, kan de dagelijkse verde-digingsstrijd onaangepast en machteloos lijken. Aan de ene kant weerspiegelt dit het reële inzicht dat er geen oplossing bestaat voor de tegenstellingen die het kapitalisme vandaag omknellen. Maar terwijl de bourgeoisie in de jaren 1970 nog kon beschikken over een hele waaier misleidingen over de mogelijkheden om een beter leven te verzekeren, lijken de pogingen die de bourgeoisie vandaag doet om te doen geloven dat we in een periode van ongeziene groei en voorspoed leven op het wanhopige ontkennen door een man in doodsnood die zijn nakende dood niet onder ogen kan zien. Het verval van het kapitalisme is de periode van sociale revoluties omdat de strijd van de uitgebuiten niet kan leiden tot enige verbetering van hun bestaan. Hoe moeilijk het ook kan zijn over te stappen van het defensieve naar het offensieve niveau van de strijd: de arbeidersklasse heeft geen andere keuze dan die moeilijke en schrikbarende sprong te wagen. Zoals alle kwalitatieve sprongen wordt hij voorafgegaan door een hele reeks kleine, voorbereidende stappen, van stakingen voor brood tot vorming van kleine discussiegroepen overal ter wereld.

    22. Geconfronteerd met dit perspectief van politisering van de strijd hebben de revolutionaire organisaties een unieke en onvervangbare rol te vervullen. Nochtans heeft de samenloop van de groeiende gevolgen van de ontbinding met de zeer oude zwakheden op theoretisch en organisatorisch vlak en het opportunisme dat heerst in de meerderheid van de proletarische politieke organisaties al duidelijk gemaakt dat de meeste van die groepen niet bij machte zijn aan de vereisten van de geschiedenis te beantwoorden. Dat wordt nog het duidelijkst geïllustreerd door de negatieve dynamiek waarin het IBRP sinds enkele tijd wordt meegesleurd. Niet alleen omdat het volstrekt niet in staat is om de betekenis van de nieuwe fase van ontbinding te begrijpen, verbonden met zijn verlaten van een theoretisch sleutelbegrip zoals het verval van het kapitalisme, maar op een nog vernietigender wijze omdat het de spot drijft met de fundamentele normen van proletarische solidariteit en gedrag, met haar flirt met het parasitisme en het avonturisme. Die regressie is des te erger omdat vandaag de premissen bestaan voor de opbouw van de kommunistische wereldpartij. Tezelfdertijd legt het feit dat de groepen van het proletarisch politiek milieu zichzelf diskwalificeren in het proces dat leidt tot de vorming van de klassenpartij nog eens de nadruk op de cruciale rol die de IKS te spelen heeft in dat proces. Het wordt steeds duidelijker dat de toekomstige partij niet het product zal zijn van een ‘democratische’ optelling van verschillende groepen van het milieu, maar dat de IKS al het skelet vormt van de toekomstige partij. Maar opdat de partij echt vlees zal worden, moet de IKS bewijzen dat zij opgewassen is tegen de taak die de ontwikkeling van de klassenstrijd en het verschijnen van een nieuwe generatie zoekende elementen haar opleggen.

    IKS, voorjaar 2005

    Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 122, derde kwartaal 2005.

    Aktiviteiten van de IKS: 

    • Congres Resoluties [17]

    Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

    • Internationale Kommunistische Stroming [18]

    Internationale Revue 2007

    • 921 keer gelezen

    Internationale Revue nr. 19

    • 857 keer gelezen

    De Russische Revolutie van 1905: De Sovjets openen een nieuwe periode in de geschiedenis van de klassenstrijd (deel 1)

    • 4405 keer gelezen

    We publiceren hieronder het vervolg op het eerdere artikel dat in Internationalisme, nr. 316 en 317/318 verscheen. In dat eerste deel werd de verandering van periode benadrukt in de ontwikkeling van het kapitalisme die de achtergrond vormde voor de verloop van de gebeurtenissen in 1905 in Rusland, de omslag van opgang naar neergang. We legden tevens de nadruk op de gunstige omstandigheden voor een radicalisering van de strijd in Rusland: het bestaan van een modern, samengebald en buitengewoon bewuste arbeidersklasse geconfronteerd met aanvallen van een kapitalisme waarvan de omstandigheden verslechterd waren door de rampzalige gevolgen van de oorlog met Japan. Om haar levensomstandigheden te verdedigen kwam de arbeidersklasse zo in directe confrontatie met de staat en voor deze nieuwe historische fase van haar strijd organiseerde ze zichzelf in sovjets. Het eerste deel van dit artikel somde op hoe de eerste arbeidersraden werden gevormd en aan welke behoeften deze beantwoordden. In dit tweede deel wordt de vorming van de sovjets meer in detail geanalyseerd, hoe ze verbonden waren aan de strijd van de hele arbeidersklasse en wat hun band was met de vakbonden. Eigenlijk speelden de vakbonden, die in 1905 niet meer overeenkwamen met de organisatorische behoeften van de arbeidersklasse in de nieuwe periode, enkel een positieve rol voorzover als ze werden voortgedreven door de dynamiek van de beweging, in het kielzog van de sovjets en onder hun gezag.

    De revolutie van 1905 brak uit toen het kapitalisme aan zijn periode van verval begon. De arbeidersklasse stond niet voor strijd om hervormingen binnen het kapitalisme maar voor politieke strijd tegen het kapitalisme en voor zijn omverwerping, waarbij het vraagstuk van de macht eerder centraal stond dan dat van economische hervormingen. Het proletariaat beantwoordde deze uitdaging door het smeden van de wapens van zijn politieke strijd: de massastaking en de arbeidersraden (sovjets). In een eerder deel van dit artikel in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 120, en in het Nederlands gepubliceerd in Internationalisme, nr. 316 en 317-318, beschreven we hoe de revolutie zich ontwikkelde van een verzoek tot de Tsaar in januari 1905 tot aan het openlijk uitdagen van de macht van de heersende klasse in december. We lieten zien dat het een proletarische revolutie was die de revolutionaire aard van de arbeidersklasse bevestigde en die zowel uitdrukking was van, en een versnellingsfactor in de ontwikkeling van het bewustzijn van de revolutionaire klasse. We lieten zien dat de massastaking van 1905 niets te maken had met de verwarringen daarover van de anarcho-syndicalistische stroming die zich in dezelfde tijd ontwikkelden (zie de artikels in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 119-120) en waarin de massastaking werd opgevat als een middel voor de onmiddellijke economische omvorming van het kapitalisme. Rosa Luxemburg zag in dat de massastaking zowel economische strijd van de arbeidersklasse als haar politieke strijd verenigde. Daarmee vertegenwoordigde deze een kwalitatieve ontwikkeling van de klassenstrijd, zelfs als het op dat moment nog niet mogelijk was om geheel en al te begrijpen dat dit een gevolg was van de historische verandering van de kapitalistische productiewijze: “De revolutionaire strijd in Rusland, waarin de massastakingen als het belangrijkste wapen worden gebruikt, wordt door het werkende volk en op de eerste plaats door het proletariaat gevoerd voor juist diezelfde politieke rechten en voorwaarden, waarvan de noodzakelijkheid en het belang in de strijd voor de ontvoogding van de arbeidersklasse door Marx en Engels als eersten was aangetoond en binnen de Internationale tegenover het anarchisme met alle kracht bepleit. Zo heeft de historisch dialectiek, de rots waarop heel de leer van het socialisme van Marx berust, er nu toe geleid dat het anarchisme, waarmee het idee van de massastaking onafscheidelijk verbonden was, met de praktijk van de massastaking in tegenspraak is geraakt, terwijl omgekeerd de massastaking, die bestreden werd als in strijd zijnde met de politieke activiteit van het proletariaat, naar voren treedt als het machtigste wapen van de politieke strijd voor politieke rechten” (1).
    De sovjets vormden de uitdrukking evenzeer een belangrijke verandering in de wijze waarop de arbeidersklasse georganiseerd was. En net zo min als de massastaking waren ze een zuiver Russisch verschijnsel. Leo Trotski en Rosa Luxemburg onderstreepten deze kwalitatieve omslag, zelfs al was Leo Trotski, net als Rosa Luxemburg, niet in staat om de gehele betekenis daarvan te vatten: “De sovjet organiseerde de werkende massa’s, leidde de politieke stakingen en betogingen, bewapende de arbeiders en beschermde de bevolking tegen pogroms. Gelijkaardig werk werd ook gedaan door andere revolutionaire organisaties vóór de sovjet tot stand kwam, samenvallend ermee en daarna. Maar dit gaf ze niet hetzelfde gezag dat de sovjet uitoefende. Het geheim van dit gezag lag in het feit dat de sovjet groeide als het natuurlijke orgaan van het proletariaat in zijn onmiddellijke strijd om de macht zoals die bepaald werd door de feitelijke loop van de gebeurtenissen. De naam van ‘arbeidersregering’ die de arbeiders enerzijds en de reactionaire pers anderzijds aan de sovjet gaven, was een uitdrukking van het feit dat de sovjet in werkelijkheid in de kiem een arbeidersregering was. De Sovjet vertegenwoordigde de macht voorzover de macht werd verzekerd door de revolutionaire kracht van de wijken van de arbeidersklasse; hij streed om de macht voorzover de macht nog in handen bleef van de militaire-politieke monarchie. Voorafgaand aan de sovjet vinden we onder de industriearbeiders een veelvoud van revolutionaire organisaties, die hoofdzakelijk geleid werden door de sociaal-democratische partij. Maar dit waren organisaties binnen het proletariaat en hun onmiddellijk doel bestond uit het verwerven van invloed over de massa’s. De sovjet was van meet af aan de organisatie van het proletariaat, en zijn doelstelling was de strijd om de revolutionaire macht.
    Omdat de sovjet het brandpunt werd van alle revolutionaire krachten van het land, stond hij niet toe dat zijn klassenaard werd ontbonden in revolutionaire democratie: het was en bleef de georganiseerde uitdrukking van de klassenstreven van het proletariaat”
    (2).
    De ware betekenis van zowel de massastaking als de sovjets kan enkel worden begrepen door ze te plaatsen in de concrete historische context, door te begrijpen hoe de verandering van de feitelijke voorwaarden van het kapitalisme de taken en middelen van zowel bourgeoisie als proletariaat bepaalde.

    Een keerpunt in de geschiedenis

    In de laatste tien jaar van de negentiende eeuw begon het kapitalisme aan een periode van historische verandering. Het dynamisme van het kapitalisme waarmee het zich over de aardbol verspreidde was nog altijd overduidelijk, met nieuwe kapitalistische landen zoals Japan en Rusland die een sterke economische groei doormaakten. Maar in verschillende delen van de wereld waren er toenemende tekenen van stijgende spanning en van ontwrichting van de kapitalistische maatschappij als geheel.
    Het min of meer regelmatige patroon van economische op- en neergang dat door Marx in het midden van de eeuw was geanalyseerd begon te veranderen met dieper gaande en langer durende inzinkingen.
    Na tientallen betrekkelijk vredige jaren ontstonden er aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw groeiende spanningen tussen de rivaliserende imperialismes omdat de strijd om markten en grondstoffen steeds meer enkel kon worden gevoerd doordat de ene macht ze afnam van de andere. Tekenend daarvoor was het ‘Gedrang om Afrika’ waar in twintig jaar een heel continent werd opgedeeld en onderworpen werd aan één van de meest brutale uitbuiting ooit. Het ‘gedrang’ leidde tot veelvuldige diplomatieke confrontaties and militaire impasses, zoals het Fashoda-incident van 1898 toen het Britse imperialisme zijn Franse rivaal dwong om de weg vrij te maken in het Opper-Nijl-gebied.
    Gedurende dezelfde periode begon de arbeidersklasse veel meer stakingen die omvangrijker en heviger waren dan in het verleden. In Duitsland bijvoorbeeld steeg het aantal stakingen van 483 in 1896 tot 1.468 in 1900, terugvallend op 1.144 en 1.190 in achtereenvolgens 1903 en 1904 (3). In Rusland in 1998 en in België in 1902 kwamen massastakingen tot ontwikkeling die vooruitliepen op die van 1905. De ontwikkeling van revolutionair en anarcho-syndicalisme was gedeeltelijk het gevolg van deze groeiende strijdbaarheid, maar het nam die vorm aan als gevolg van het toenemende opportunisme in vele delen van de arbeidersbeweging, zoals wij duidelijk maken in de serie artikels die we over dit onderwerp schrijven (4).
    Voor elk van de twee belangrijkste klassen was de periode er een van enorme verandering waarbij nieuwe uitdagingen kwalitatief nieuwe antwoorden vereisten. Voor de bourgeoisie tekende dit het einde van de periode van koloniale expansie en het begin van groeiende imperialistische rivaliteit die in 1914 leidde tot de wereldoorlog. Voor de arbeidersklasse betekende dit het einde van de periode waarin hervormingen konden worden afgedwongen binnen het wettelijke of half-wettelijke kader dat was gegeven door de heersende klasse, en het begin van een periode waarin haar belangen allen nog konden worden verdedigd door het kader van de burgerlijke staat in de waagschaal te gooien. Dit leidde uiteindelijk tot de strijd om de macht in 1917 en de wereldwijde revolutionaire golf die daar op volgde. 1905 was de ‘generale repetitie’ van deze confrontatie, met veel lering voor het moment zelf en nu voor wie het interesseert.

    De omstandigheden in Rusland

    Rusland vormde geen uitzondering op deze historische tendens, maar de aard van de ontwikkeling van de Russische maatschappij betekende dat het proletariaat sneller en duidelijker werd geconfronteerd met sommige van de gevolgen van de komende periode. Maar hoewel we in het kort bij deze bijzondere aspecten zullen stilstaan, is het nodig om eerst nadruk te leggen op het feit dat de onderliggende oorzaak van de revolutie voorkwam uit de gelijkaardigheid van de voorwaarden die door de arbeidersklasse als geheel werd ervaren, zoals Rosa Luxemburg benadrukte: “[...] er ligt een grote mate van overdrijving in het denkbeeld dat het proletariaat in het Tsarenrijk van vóór de revolutie doorlopend de levensstandaard van een pauper zou hebben gehad. Juist de nu in economische en politieke strijd meest actieve en ijverigste laag van het groot-industriële arbeiders in de grote steden stond met betrekking tot hun materiële levensniveau nauwelijks veel lager dan een vergelijkbare laag van het Duitse proletariaat en in vele beroepen kan men in Rusland vergelijkbare, hier en daar zelfs hogere lonen vinden dan in Duitsland. Ook wat betreft de arbeidstijd zal het verschil tussen de groot-industriële bedrijven daar en hier nauwelijks van meer betekenis zijn. Vandaar dat de denkbeelden die uitgaan van een vermeende materiële en culturele staatsslavernij van de Russische arbeidersklasse behoorlijk uit de lucht gegrepen. Dit denkbeeld zou bij enig nadenken al in tegenspraak zijn met het feit van de revolutie zelf en met de uitnemende rol van het proletariaat daarin. Met paupers worden geen revoluties gemaakt van een dergelijke politiek rijpheid en scherpzinnigheid van geest, en de industriearbeiders van Sint-Petersburg en Warschau, van Moskou en Odessa, die in de vuurlijn van de strijd staan, staan cultureel en geestelijk veel dichter bij het West-Europese type dan diegenen zich inbeelden die het burgerlijk parlementarisme en de onmiddellijke vakbondspraktijk als de enige school van cultuur van het proletariaat beschouwen.” (5). Het is waar dat de ontwikkeling van het kapitalisme in Rusland gebaseerd was op een brutale uitbuiting van de arbeiders, met lange werkdagen en slechte arbeidsvoorwaarden die deden denken aan het begin van de negentiende eeuw in Groot-Brittannië; maar de arbeidersstrijd ontwikkelde zich snel tegen het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.
    Deze ontwikkelingen waren vooral te zien in de Putilov fabriek in Sint Petersburg, die wapens fabriceerde en schepen bouwde. Het bedrijf stelde tienduizenden arbeiders te werk en was in staat om op zo grote schaal te produceren dat het kon wedijveren met zijn meer ontwikkelde rivalen. De arbeiders daar ontwikkelden een traditie van strijdbaarheid en stonden in het centrum van de revolutionaire strijd van het Russische proletariaat in zowel 1905 als 1917. Als de Putilov-fabriek uitblonk door de omvang, dan maakte dit niettemin deel uit van een algemene tendens in de richting van de ontwikkeling van grotere fabrieken die in heel Rusland plaatsvond. Tussen 1863 en 1891 steeg het aantal fabrieken in Europees Rusland van 11.810 naar 16.770, een toename van 42%, terwijl het aantal arbeiders steeg van 357.800 tot 738.100, een toename van 106% (6). In gebieden als Sint Petersburg daalde het aantal fabrieken zelfs terwijl het aantal arbeiders toenam, wat neerkwam op een nog sterkere tendens naar de concentratie van de productie, en, daardoor, van het proletariaat (7).
    De omstandigheden van de spoorwegarbeiders in Rusland ondersteunt het argument van Rosa Luxemburg over de plaats van de meest vooroplopende delen van de Russische arbeidersklasse. Op materieel vlak hadden zij een paar grote vorderingen gemaakt: tussen 1885 en 1895 stegen de reële lonen bij de spoorwegen met gemiddeld 18%, alhoewel achter dit gemiddelde grote verschillen schuilgingen tussen arbeiders met verschillend werk en tussen de verschillende delen van het land. Op cultureel vlak was er een traditie van strijd die terugging tot de jaren 1840 en 1850, toen lijfeigenen voor het eerst werden geronseld om spoorwegen aan te leggen. Tegen het laatste kwart van de eeuw waren de spoorwegarbeiders een belangrijk deel geworden van het stadsproletariaat met een aanzienlijke strijdervaring: tussen 1875 en 1884 waren er 29 ‘incidenten’ en in het daaropvolgende decennium 33. Toen de lonen en arbeidsvoorwaarden na 1895 begonnen te dalen namen de spoorwegarbeiders de handschoen op: “[...] tussen 1895 en 1904 was het aantal spoorwegstakingen drie keer hoger dan in de voorafgaande twee decennia tezamen [...] De stakingen van het eind van de jaren 1890 werd zelfbewuster en minder defensief [...]. Na 1900 beantwoordden de arbeiders het begin van de economische crisis met toenemend strijdbaarheid waarbij de metaalarbeiders van de spoorwegen vaak optraden in overleg met vakmensen uit de private industrie, en politieke agitators, doorgaans sociaal-democraten, wonnen aanzienlijk aan invloed.” (8). In de revolutie van 1905 zouden de spoorwegarbeiders een grote rol spelen, doordat zij hun kunde en ervaring ten dienste stelden van de arbeidersklasse als geheel en streefden naar de uitbreiding van de strijd en overgingen van stakingen naar opstand. Dit was geen strijd van paupers die door honger tot rellen werden gedreven of van boeren in arbeidersoveralls, maar een vitaal en klassenbewust deel van de internationale arbeidersklasse. Het was tegen deze achtergrond van gemeenschappelijke omstandigheden en strijd dat de bijzondere kenmerken van de toestand in Rusland, de oorlog met Japan elders en de politieke onderdrukking thuis, hun invloed uitoefenden.

    Het vraagstuk van de oorlog

    De Russisch-Japanse oorlog van 1904-1905 was een gevolg van de imperialistische rivaliteit tussen deze twee nieuwe kapitalistische machten aan het eind van de negentiende eeuw. De confrontatie begon in de jaren 1890 rond het vraagstuk van de invloed in China en Korea. Aan het begin van het decennium begon het werk aan de Trans-Siberische spoorlijn, die Rusland toegang moest verschaffen tot Mantsjoerije terwijl Japan zijn economische belangen in Korea vergrootte. Spanningen liepen tijdens het decennium op doordat Rusland Japan dwong zijn posities op het vasteland op te geven; en ze stegen ten top toen Rusland zijn eigen belangen begon te ontwikkelen in Korea. Japan stelde voor dat de twee landen overeen zouden komen om elkaars invloedssfeer te eerbiedigen. Toen Rusland daarop geen antwoord voerde Japan in januari 1904 een verrassingsaanval uit op Port Arthur. De grote ongelijkheid tussen de militaire kracht van de twee tegenspelers zorgde er eerst voor dat de afloop van de oorlog onvermijdelijk leek, en het uitbreken ervan werd in Rusland aanvankelijk begroet met een uitbarsting van vaderlandslievende begeestering, met veroordelingen van ‘onbeschofte Mongolen’ en met studentenbetogingen als steun aan de oorlog. Maar er kwam geen snelle overwinning. De Trans-Siberische spoorweg was nog niet voltooid zodat troepen niet snel naar het front gebracht konden worden; het Russische leger werd teruggeslagen; in mei was het garnizoen afgesneden en de Russische vloot die het ter hulp was gestuurd werd vernietigd; en op 20 december, na een beleg van 156 dagen, viel Port Arthur. Op militair vlak was de oorlog ongezien. Miljoenen soldaten werden in het veld gestuurd: 1.200.000 reservisten werden in Rusland opgeroepen; de industrie werd op de oorlog gericht, wat leidde tot inzinking en verdieping van de economische crisis. Bij de slag om Mukden in maart vochten twee weken lang 600.000 man, met 160.000 doden als gevolg. Het was de grootste slag in de geschiedenis en een voorteken van wat op komst was in 1914. De val van Port Arthur betekende het einde van de Russische Vloot in de Stille Oceaan en een vernedering voor de autocratie. Lenin schetste de bredere betekenis hiervan: “Maar het militaire debacle dat de autocratie heeft geleden heeft verder gaande gevolgen; het betekent het in elkaar storten van ons hele politieke systeem. De dagen dat oorlogen werden uitgevochten door huurlingen of door vertegenwoordigers van een kaste die half geïsoleerd was van het volk is voorgoed voorbij… Nu worden oorlogen door volkeren uitgevochten, dit brengt nu meer dan ooit een groot bijverschijnsel van de oorlog met zich mee, namelijk dat het de ogen opent van miljoenen voor de tegenstelling tussen volk en regering, dat tot dusverre alleen duidelijk was voor een kleine klassenbewuste minderheid. De kritiek op de autocratie door alle vooruitstrevende Russen, door de sociaal-democraten, door het Russische proletariaat, wordt nu bevestigd door de kritiek met de Japanse wapens, bevestigd in de zin dat de onmogelijkheid om nog verder te leven onder de autocratie steeds meer wordt aangevoeld zelfs door niet wetenden, maar die het toch van ganser harte zouden wensen. De onverzoenlijkheid van de autocratie met de belangen van de sociale ontwikkeling, met de belangen van het hele volk (afgezien van een handjevol bureaucraten en hoge pieten) werd overduidelijk zodra het volk daadwerkelijk voor de autocratie moest betalen met zijn eigen bloed. Haar krankzinnig en misdadig koloniaal avontuur bracht de autocratie in een impasse, waaraan het volk alleen op eigen kracht kan ontsnappen en enkel door het vernietigen van het tsarisme” (9).
    In Polen waren de economische gevolgen van de oorlog wel heel vernietigend, met 25 tot 30% van de arbeiders in Warschau die hun werk kwijt raakten en de lonen die met een derde tot de helft werden verlaagd. In mei 1904 waren er schermutselingen tussen arbeiders en politie, met Kozakken die deze laatste versterkten. De oorlog begon steeds sterkere tegenstand op te roepen. Gedurende ‘Bloedige Zondag’ zelf, toen de troepen de arbeiders begonnen af te slachten die een petitie aan de tsaar wilden aanbieden, “schreeuwden de arbeiders van Sint-Petersburg het uit [...] tegen de officieren dat zij beter waren in het bevechten van het Russische volk dan van de Japanners” (10). Later kwamen sommige delen van het leger in opstand tegen hun omstandigheden en begonnen de kant van de arbeiders te kiezen: “Het moreel van de soldaten was door de nederlagen in het Oosten en de overduidelijke onbekwaamheid van het leiderschap sterk gedaald. Nu nam het ongenoegen toe door de tegenzin van de regering om de belofte na te komen van spoedige demobilisatie. Het resultaat was muiterijen in vele regimenten en bij tijd en wijle hevige strijd. Verslagen over dit soort van onrust kwamen binnen uit plaatsen zo uiteenlopend als Grodno en Samara, Rostov en Kursk, van Remebertov bij Warschau, van Riga in Letland en Viborg in Finland, van Vladivostok en Irkutsk.”
    “Tegen de herfst won de revolutionaire beweging ook in de zeemacht aan kracht, met als gevolg dat er in oktober muiterij uitbrak op de marinebasis van Kronstadt in de Baltische Zee, die enkel met geweld kon worden neergeslagen. Daarop volgde een andere muiterij bij de vloot van de Zwarte Zee in Sebastopol, die op een bepaald moment dreigde de hele stad onder controle te krijgen” (11).
    In hun oproep tot de arbeidersklasse in mei 1905 bundelden de Bolsjewieken het vraagstuk van oorlog en revolutie samen: “Kameraden! Wij staan nu in Rusland aan de vooravond van grote gebeurtenissen. Wij zijn verwikkeld in de laatste wanhopige strijd tegen de autocratische tsaristische regering, wij moeten deze strijd tot zijn glorieuze einde brengen. Zie wat voor rampen deze regering van bruten en tirannen, van veile hovelingen en klaplopers van het kapitaal over het gehele Russische volk heeft gebracht! De tsaristische regering heeft het Russische volk in een waanzinnige oorlog gestort met Japan. Honderdduizenden jonge levens zijn uit het volk weggerukt en omgekomen in het Verre Oosten. Woorden volstaan niet om alle rampen te beschrijven die deze oorlog ons brengt. En waarvoor dient hij? Voor Mantsoerije, dat onze vraatzuchtige tsaristische regering heeft afgenomen van China! Russisch bloed wordt vergoten en ons land geruïneerd terwille van vreemd territorium. Het leven wordt steeds zwaarder voor arbeiders en boeren; de kapitalisten en functionarissen trekken het strop strakker om hun nek aan terwijl de tsaristische regering het volk uitzendt om vreemd grondgebied te plunderen. Klungelende generaals en corrupte functionarissen hebben geleid tot de vernietiging van de Russische vloot, waarbij honderdduizenden miljoenen van de rijkdom van het land vergooid werd en hele legers verloren gingen. Maar de oorlog woedt nog steeds verder en eist nieuwe slachtoffers. Het volk raakt geruïneerd, industrie en landbouw vallen stil, en honger en cholera dreigen; maar de autocratische regering gaat in haar blinde waanzin verder op dezelfde weg; ze is bereid om Rusland te ruïneren als ze daarmee een handvol bruten en tirannen kan redden. Naast de oorlog tegen Japan is ze nu begonnen met het voeren van een andere oorlog – een oorlog tegen heel het Russische volk.” (12).

    De onderdrukking door de staat

    De oorlog diende ook om een andere draai te geven aan de groeiende campagne tegen de onderdrukkende politiek van de autocratie. In December 1903 werd er bericht dat Plehve, de minister van Binnenlandse Zaken gezegd had: “Om revolutie te vermijden hebben we een kleine triomferende oorlog nodig.” (13).
    De macht van de autocratie was versterkt na de moord op tsaar Alexander II in 1881, door leden van de Volkswil, een groep die tegen de autocratie gebruik maakte van terrorisme (14). Nieuwe ‘uitzonderingsmaatregelen’ werden ingevoerd om alle politieke actie buiten de wet te stellen, en in plaats van uitzonderlijk te zijn werden deze de norm. “Het is waar om zeggen [...] dat er tussen het uitroepen van het Decreet van 14 Augustus 1881 en de val van de dynastie in Maart 1917, geen moment was waarin de ‘uitzonderingsmaatregelen’ niet van kracht waren in een paar delen van het land – en vaak in grote delen ervan” (15). Onder het ‘Versterkt Decreet’ konden de gouverneurs van het betreffende gebied mensen zonder proces drie maand gevangen zetten, alle besloten of openbare bijeenkomsten verbieden, fabrieken en winkels sluiten en mensen uit hun huis verbannen. Het ‘Buitengewoon Decreet’ plaatste het betreffende gebied eigenlijk onder militair gezag met willekeurige arrestaties, gevangenschap en boetes. Het gebruik van soldaten tegen stakingen en arbeidersprotesten werd gemeengoed en vele arbeiders werden in de strijd neergeschoten. Het aantal mensen in de gevangenissen en strafkolonies steeg over heel Rusland, net als het aantal dat werd verbannen naar verafgelegen delen van het land.
    Gedurende deze periode steeg het aantal arbeiders onder diegenen die beschuldigd werden van misdaden tegen de staat. In 1884-1890 was slechts een kwart daarvan handarbeiders; tegen 1901-1903 was dit gestegen tot drievijfde. Dit weerspiegelde de verandering in de revolutionaire beweging van één die overheerst werd door intellectuelen naar één die uit arbeiders bestond, van een gevangenbewaarder werd verteld dat hij als commentaar gaf: “Hoe komt het dat steeds meer politieke plattelanders worden binnengebracht? Het plachten heren te zijn, studenten en jonge dames, maar nu zijn het grauwe landarbeiders zoals wijzelf.” (16).
    Naast deze formele, ‘wettelijke’ vormen van onderdrukking gebruikte de Russische staat twee aanvullende vormen. Enerzijds moedigde de staat het anti-semitisme aan, en sloot de ogen voor pogroms en slachtpartijen, en er voor zorgend dat de organisaties die zich met dit werk bezighielden, zoals de Vereniging van de het Russische Volk, beter bekend als Zwarte Honderd, en die openlijk gesteund werd door de tsaar, bescherming genoten. Revolutionairen werden er openlijk van beschuldigd deel uit te maken van een georkestreerd joods complot om de macht over te nemen. Deze strategie zou tegen de revolutie van 1905 worden gebruikt en om arbeiders en boeren achteraf af te straffen.
    Anderzijds probeerde de staat de arbeidersklasse te sussen door het oprichten van ‘politievakbonden’ geleid door kolonel Zubatov. Deze vakbonden waren ontworpen om de revolutionaire gemoederen binnen de grenzen van de onmiddellijke economische eisen te houden, maar de arbeiders in Rusland begonnen eerst deze grenzen te verleggen om ze in 1905 te overspoelen. Lenin beargumenteerde dat de politieke situatie in Rusland waar “de omstandigheden [...] van de arbeiders verwikkeld in economische strijd hen er toe ‘aanzetten’ zich met politieke vraagstukken bezig te houden” (17), wat betekende dat de arbeidersklasse van deze vakbonden gebruik konden maken zolang als de valstrikken die voor hen worden gespannen door de heersende klasse door de revolutionairen werden blootgelegd. “In die zin kunnen en  moeten wij tot de Zoebatov’s en Ozerow’s zeggen: gaat u voort, mijne heren, doet uw best! Iedere keer gij een val opstelt op de weg van de arbeiders [...] zorgen wij ervoor dat u ontmaskerd wordt. Maar telkens als gij een ware stap voorwaarts zet – zij het ook als een allerschuchterst ‘zigzag’, dan zullen we zeggen – Gaat voort! En de enige stap die een ware stap voorwaarts betekent is een werkelijke zij het zelfs kleine uitbreiding van het handelingsbereik van de arbeiders. Iedere dergelijke uitbreiding zal in ons voordeel zijn en bijdragen aan het ontstaan van wettige verenigingen, waarin niet de provocateurs socialisten opsporen, maar socialisten aanhangers zullen winnen.” (18). Eigenlijk, toen de revolutie er aan kwam, eerst in 1905 en dan in 1917, waren het niet de vakbonden die aan kracht wonnen maar een nieuwe organisatie, aangepast aan de revolutionaire taak die voor het proletariaat was weggelegd: de sovjets.

    De bewapende confrontatie met de staat

    Terwijl de factoren die we hierboven in beschouwing namen ons helpen bij het verklaren van de gebeurtenissen die in 1905 in Rusland plaatsvonden, heeft de ware betekenis van de gebeurtenissen niets met Rusland te maken. Hiervan uitgaande, wat is dan zo belangrijk van 1905? Waardoor wordt het bepaald?
    Een in het oog springend kenmerk werd gevormd door de ontwikkeling van gewapende strijd in december. Trotski biedt een sterk verslag van de strijd die in Moskou plaatsvond toen de arbeidersklasse barricades opwierp om zich te verdedigen tegen de tsaristische troepen terwijl de Sociaal-Democratische Strijd Organisatie een guerrillastrijd voerde op straat en vanuit de huizen: “Hier is een typisch voorbeeld van een strijd. Vierentwintig man die een van de meest onverschrokken en moedige Georgische Druzhina (19) uitmaken marcheren tamelijk openlijk in groepjes van twee. De menigte waarschuwt hen dat zestien dragonders met hun officiers hun kant op komen. De Druzhina stopt , sluit de gelederen halen hun Mausers boven en bereiden zich voor om te vuren. Zodra de bereden eenheid verschijnt, vuurt de Druzhina. De officier is gewond, de paarden in de voorste linie die gewond zijn steigeren, de dragonders die bij verrassing gepakt zijn kunnen niet terugschieten. Dit stelt de Druzhina in staat om bijna 100 kogels af te vuren en de dragonders vluchten in wanorde en laten verschillende doden en gewonden achter. ‘Maakt nu dat jullie wegkomen’, schreeuwt het volk, ‘de artillerie is op komst’. Zij hebben het bij het juiste eind. De artillerie verschijnt onmiddellijk op het toneel, veroorzaken verschillende tientallen doden en gewonden onder de onbewapende menigte, die nooit vermoedde dat er op haar geschoten zou worden. Ondertussen begonnen de Georgiërs een andere schietpartij met troepen op een andere plaats. De Druzhina is haast onkwetsbaar omdat zij beschut zijn door het schild van de volks-sympathie.” (20). Maar het is het niet de gewapende strijd, hoe moedig ook, die 1905 kenmerkte. De gewapende strijd was inderdaad een uiting van de machtsstrijd tussen de klassen, maar het kenmerkte de laatste fase, die opkwam toen het proletariaat geconfronteerd werd met het succes van de tegenaanval van de heersende klasse. Eerst probeerden de arbeiders de troepen aan hun kant te krijgen, maar de botsingen ontwikkelden zich geleidelijk aan en werden bloediger. De gewapende strijd was eerder een poging om de wijken van de arbeidersklasse te beschermen dan de revolutie uit te breiden. Twaalf jaar later, toen de arbeiders weer geconfronteerd werden met de militaire apparaat, was het hun succes in het aan kun kant krijgen van een aanzienlijk deel van leger en vloot, waardoor het overleven en de vooruitgang van de revolutie verzekerd werd.
    Verder hebben de botsingen tussen de arbeidersklasse en de bourgeoisie een lange geschiedenis. De eerste periode van de arbeidersbeweging in Groot-Brittannië werd gekenmerkt door gewelddadige botsingen. In 1800 en 1801 bijvoorbeeld was er een hele golf van voedselrellen, waarvan sommige van te voren gepland leken door gedrukte strooibiljetten waarin de arbeiders werden opgeroepen zich te verzamelen. Een jaar later waren er verslagen over arbeiders die oefenden met hooivorken en over geheime organisaties die complotteerden om tot revolutie te komen. In de daaropvolgende tien jaar was de Luddieten-beweging, of het Leger van Herstellers, om de naam te gebruiken die de beweging zichzelf gaf, die een antwoord vormde op de verarming van tienduizenden wevers. Weer een paar jaar later was er opnieuw de Chartisten van de Fysieke Kracht die plannen maakte voor een opstand. Tijdens se Commune van Parijs van 1871 barstte de gewelddadige confrontatie tussen de klassen openlijk uit. In Amerika lokte de brutale uitbuiting die gepaard ging met de snelle industrialisering van het land gewelddadige oppositie uit, zoals in het geval van de Molly Maguires die gespecialiseerd waren in het ombrengen van bedrijfsleiders en die stakingen omvormde tot bewapende conflicten (21). Wat 1905 zo bijzonder maakte was niet de bewapende confrontatie maar de organisatie van het proletariaat op klassenbasis om zijn algemene doelen te bereiken. Dit mondde uit in een nieuw type van organisatie, de sovjet, met nieuwe doelen die noodzakelijkerwijze de vakbonden overvleugelden.

    De rol van de sovjets

    In een van de eerste en belangrijkste studies van de sovjets voert Oskar Anweiler aan dat “het realistischer beeld is dat de sovjets van 1905 en van 1917 zich gedurende lange tijd ontwikkelden onafhankelijk van de Bolsjevistische Partij en haar ideologie, en dat hun doel aanvankelijk niet was de staatsmacht over te nemen” (22). Dit is een nauwkeurige vaststelling voor het eerste stadium van de sovjets, maar het geldt niet voor de latere fases waarin de arbeidersklasse zich niet langer tevreden stelde met het voortmarcheren achter Vadertje Gapon en zijn verzoekschriften. Tussen januari en december 1905 veranderde er iets. Begrijpen wat er veranderde en hoe het veranderde vormt de sleutel tot het begrip van 1905.
    In het eerste artikel (zie Internationalisme, nr. 316 en 317-318) legden we de nadruk op het spontane karakter van de revolutie. De stakingen van januari, oktober en december leken uit de lucht te komen vallen, en waren ontstaan uit ogenschijnlijk onbelangrijke gebeurtenissen, zoals het ontslag van twee arbeiders in één fabriek. De acties overspoelden zelfs de meest ogenschijnlijke radicaliteit van de vakbonden: “Op 30 september begon het te gisten in de werkplaatsen van de spoorwegen van Moskou-Kursk en Moskou-Kazan. Deze twee spoorwegen stonden klaar om de campagne op 1 oktober te openen. Ze werden tegengehouden door de spoorwegvakbond. Zich baserend op de ervaring van de stakingen van februari, april en juli van verschillende afzonderlijke lijnen, bereidde de vakbond een algemene spoorwegstaking voor die moest samenvallen met het samenkomen van de staatsdoema; voor het moment was hij tegen de gedeeltelijke actie. Maar de gisting ging onverminderd door. Op 20 september was een officiële conferentie van spoorwegafgevaardigden begonnen met het bespreken van pensioenfondsen. Deze conferentie verbrede spontaan de agenda en vormde zichzelf, onder applaus van de hele spoorwegwereld, om tot een onafhankelijke vakbond en politiek congres. Van alle kanten kwamen er steunbetuigingen. De gisting nam nog toe. Het idee van een onmiddellijke algemene spoorwegstaking begon vaste grond te vinden in de streek rond Moskou.” (23).
    De sovjets ontwikkelden zich op een grondslag die de reikwijdte van de vakbond te buiten ging. Het eerste lichaam dat kan als sovjet kan worden ingedeeld dook op in Ivanovo-Voznesensk in Centraal Rusland. Op 12 mei brak er een staking uit in één fabriek in de stad, die bekend stond als Russische Manchester, en binnen enkele dagen was iedere fabriek gesloten en waren er meer dan 32.000 arbeiders in staking. Op voorstel van een fabrieksinspecteur werden er afgevaardigden gekozen om de arbeiders in gesprekken te vertegenwoordigen. De Vergadering van Afgevaardigden, samengesteld uit ongeveer 110 arbeiders, kwam in de daaropvolgende weken regelmatig bijeen. Haar taak bestond uit het leiden van de staking, afzonderlijke acties en onderhandelingen te voorkomen, orde en georganiseerd gedrag van de arbeiders te verzekeren en het werk enkel te hervatten op haar bevel. De sovjet bracht een aantal eisen naar voren, zowel economische als politieke, waaronder de achturendag, een hoger minimumloon, betaald ziekteverlof, betaald zwangerschapsverlof, vrijheid van vergadering en vrijheid van meningsuiting. Daarop vormde zij een arbeidersmilitie om de arbeidersklasse te beschermen tegen de Zwarte Honderd, om te vermijden dat stakers slaags raakten met de nog werkenden en om in contact te blijven met de arbeiders in verafgelegen gebieden. De autoriteiten weken oorspronkelijk terug voor de georganiseerde kracht van de arbeidersklasse maar begonnen tegen het einde van de maand te reageren met een verbod op de milities. Een massameeting begin juni werd door kozakken aangevallen, waarbij enkele arbeiders om het leven kwamen en andere gevangen werden genomen. De toestand tegen het einde van de maand uit de hand met rellen en verdere botsingen met de kozakken. Een nieuwe staking werd afgekondigd in juli, waarin 10.000 arbeiders betrokken waren, maar deze werd na drie maanden verslagen, met de verkorting van de arbeidsdag als enig tastbare winst.
    Bij deze allereerste poging werd de fundamentele aard van de sovjets al zichtbaar: een samengaan van de economische en politieke belangen van de arbeidersklasse die, omdat hij de arbeiders verenigde op een klassenbasis eerder dan per bedrijfstak, er onvermijdelijk toe neigde om in de loop der tijd meer uitdrukkelijk politiek te worden, leidend tot een confrontatie tussen de gevestigde macht van de bourgeoisie en de opkomende macht van het proletariaat. Dat het vraagstuk van de arbeidersmilities centraal stond in het bestaan van de sovjet van Ivanovo-Voznesensk was niet gelegen in de onmiddellijke militaire dreiging maar omdat daarmee het vraagstuk van de klassenmacht werd gesteld.
    Deze tendens tot het scheppen van een rivaliserende macht loopt als een rode draad door heel Trotzki’s relaas van 1905 en werd na 1917 uitdrukkelijk gesteld met de situatie van dubbele heerschappij: “Indien de staat de organisatie van de klassenheerschappij, de revolutie echter de val van de heerschende klasse is, dan moet de overgang van de macht van de ene klasse op de andere noodzakelijk tegenstrijdige staatkundige verhoudingen in het leven roepen, voor alles in de vorm van de dubbele heerschappij. De verhouding der klassenkrachten is geen wiskundige grootheid, welke van te voren te berekenen is. Indien het oude régime aan het wankelen gebracht is, kan de nieuwe machtsverhouding slechts als resultaat van een krachtmeting in de strijd ontstaan. Dit is juist de revolutie.” (24). De situatie van dubbele heerschappij werd in 1905 nog niet bereikt, maar het vraagstuk werd van meet af aan gesteld: “Vanaf het uur dat hij ontstond tot aan het uur waarin hij ten onder ging, stond de Sovjet onder de machtige, elementaire druk van de revolutie [...]. Elke stap van de arbeidersvertegenwoordiging was op voorhand bepaald. Haar ‘tactiek’ was duidelijk. De strijdmiddelen hoefden niet besproken te worden; er was nauwelijks tijd om ze te verwoorden.” (25). Dit is het belangrijkste kenmerk van de sovjet en het is wat deze onderscheidt van de vakbonden. De vakbonden zijn een wapen in de proletarische strijd binnen het kapitalisme; de sovjets zijn een wapen in de strijd tegen het kapitalisme. In aanleg zijn de twee niet tegengesteld, doordat beiden voortkomen uit de feitelijke voorwaarden van de klassenstrijd van hun tijd en in elkaars verlengde liggen voorzover ze strijd leveren voor de belangen van de arbeidersklasse. Maar ze raken met elkaar in tegenspraak als de vakbondsvorm voortbestaat nadat zijn klasseninhoud – zijn rol in het organiseren van de klasse en in het ontwikkelen van haar bewustzijn – is overgegaan naar de sovjets. In 1905 kwam deze tegenstelling nog niet aan de oppervlakte; sovjets en vakbonden konden naast elkaar bestaan en elkaar in zekere zin versterken, maar ze lag al opgesloten in de wijze waarop de sovjets de vakbonden voorbijstreefden.
    De massastakingen die in oktober 1905 tot ontwikkeling kwamen leidden tot het in het leven roepen van nog veel meer sovjets, waarbij de sovjet van Sint-Petersburg de weg vooruit toonde. Alles bij elkaar zijn er zo’n veertig tot vijftig sovjets geteld, evenals enkele boeren- en soldatensovjets. Anweiler benadrukt hun uiteenlopende oorsprong: “Sommige werden gevormd naar het voorbeeld van oudere organisaties zoals stakingscomités en vergaderingen van afgevaardigden; andere werden onmiddellijk opgericht, op aanzet van sociaal-democratische partijorganisaties, die toen een aanzienlijke invloed uitoefenden binnen de sovjet. De grenzen tussen een eenvoudig stakingscomités en een volledig ontwikkelde raad van arbeidersafgevaardigden waren vaak vaag, en alleen in de voornaamste revolutionaire centra met aanzienlijke arbeidersconcentraties – zoals (behalve Sint-Petersburg), Moskou, Odessa, Novorossisysk, en het Donetz-bekken – waren de raden grondig georganiseerd.” (26). Dit kan feitelijk wel juist zijn maar het doet niets af aan hun betekenis als directe uitdrukkingen van de revolutionaire strijd van het proletariaat. In al hun nieuwheid vloeiden ze onvermijdelijk mee in de eb en vloed van het revolutionaire getij: “De kracht van de sovjets lag in deze revolutionaire stemming van de massa’s, in de oorlogszuchtige sfeer van het kapitaal, en in de onzekerheid van het regime. Gedurende de politieke zegeroes van de ‘vrijheidsdagen’ beantwoordde de arbeidersklasse bereidwillig de oproep van haar verkozen orgaan; zodra die stemming wegebde en plaats maakte voor uitputting en ontmoediging, verloren de sovjets een deel van hun invloed en gezag.” (27).
    De sovjets en de massastaking kwamen voort uit de feitelijke voorwaarden van het bestaan van de arbeidersklasse, juist zoals de vakbonden vóór hen: “De sovjet ontstond als antwoord op een feitelijke behoefte – een behoefte die voortvloeide uit de loop der gebeurtenissen. Het was een organisatie die wel gezag maar nog geen tradities had; die onmiddellijk een versplinterde massa van honderdduizenden mensen kon meeslepen terwijl hij nauwelijks over enige organisatorische structuur beschikte; die de revolutionaire stromingen binnen het proletariaat verenigde; die in staat was tot initiatief en tot spontane zelfcontrole – en het allerbelangrijkste, die binnen de vierentwintig uur uit de ondergrond naar boven kon worden gebracht.” (28). Dit is de reden waarom in de eeuw sinds 1905 de sovjetvorm, in de kiem of daadwerkelijk, telkens opnieuw is opgedoken wanneer de arbeidersklasse in het offensief gaat: “De beweging in Polen heeft door haar massaal karakter, haar snelheid, haar uitbreiding over de categorieën en streken heen, niet allen de noodzaak maar ook de mogelijkheid bevestigd van de veralgemening en zelforganisatie van de strijd.” (29). “[...] de autoriteiten die gewoon waren om propaganda te voeren op grond van massale en systematische verdraaiing van de werkelijkheid ,net zoals op de totalitaire controle door de staat, dreven de Poolse arbeiders ertoe om een graad van zelforganisatie te ontwikkelen die een onmetelijke stap vooruit betekende in vergelijking met wat bereikt was welke eerdere strijd dan ook.” (30).

    North, 14 juni 2005.

    (Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 122, derde kwartaal 2005.)

    Noten

    (1) Rosa Luxemburg, Massenstreik, Partei und Gewerkschaften, I, in Gesammelte Werke, Berlin, Dietz Verlag, 1972, Bd. 2, p. 96-97.
    (2) Leon Trotzky, 1905, hoofdstuk 22, Summing up.
    (3) The International Working Class Movement, Vol. 2, Chapter 8, Moscow, Progress Publishers, 1976.
    (4) Internationale Revue, Engels-, Frans-, en Spaanstalige uitgave, nr. 118, Wat is revolutionair syndicalisme?, en nr. 120, Anarcho-syndicalisme geconfronteerd met een verandering van periode: de CGT tot aan 1914.
    (5) Rosa Luxemburg, Massastreik, Partei und Gewerkschaften, V, in Gesammelte Werke, Berlin, Dietz Verlag, 1972, Bd. 2, p. 136.
    (6) Zie Lenin: The development of capitalism in Russia, Appendix II, in Collected Works, Vol. 3.
    (7) Ibidem, Appendix III.
    (8) Henry Reichman, Railwaymen and Revolution. Russia, 1905,  University of California Press, 1987.
    (9) Lenin, The Fall of Port Arthur, in Collected Works, Vol. 8.
    (10) Lenin, Revolutionary days, 8, The number of killed or wounded, in Collected Works, Vol. 8.
    (11) David Floyd, Russia in Revolt, Chapter 6.
    (12)  Lenin, The First of May, in Collected Works, Vol. 8.
    (13) Een nieuwer werk verwerpt dit gezichtspunt met het argument dat het bewijs “enkel laat zien dat [...] Plehve geen bezwaar leek te hebben tegen het feit dat Rusland in oorlog ging met Japan, ervan uitgaande dat een militair conflict de massa zou afhouden van politieke aspiraties.” (Ascher, The Revolution of 1905, Chapter 2, War and Political Upheaval).
    (14) Lenin’s broer maakte deel uit van een groep die haar inspiratie haalde uit de “Volkswil”. Hij werd in 1887 opgehangen na een poging om tsaar Alexander III te vermoorden.
    (15) Edward Crankshaw, The Shadow of the Winter Palace, Chapter 16, The Peace of the Graveyard.
    (16) Teodor Shanin, Russia 1905-1907, Revolution as a Moment of Truth, Chapter 1, A revolution comes to the boil.
    (17) Lenin, Wat te doen?, Amsterdam, Pegasus, 1976, p. 133.
    (18) Lenin, Ibid., p. 133.
    (19) Dit was de naam die gegeven werd aan de individuele strijdeenheden. Trotski beschrijft hen collectief als “Druzhinniki”.
    (20) Leon Trotzki, 1905, Chapter 21, December.
    (21) Zie Louis Adamic, Dynamite, Rebel Press, 1984.
    (22) Oskar Anweiler, The Sovjets and the Russian Revolution of 1905.
    (23) Leon Trotzki, 1905, Chapter 7, The strike in October.
    (24) Leo Trotski, Geschiedenis van de Russische Revolutie, Amsterdam, Van Gennep, 1978, Deel 1, Dubbele heerschappij, p. 263.
    (25) Oskar Anweiler, The Soviets and the Russian Revolution of 1905, Chapter 2, The Soviets and the Russian Revolution.
    (26) Oskar Anweiler, Ibidem.
    (27) Oskar Anweiler, Ibidem.
    (28) Leon Trotzki, Ibidem.
    (29) Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 23, Massastakingen in Polen 1980: het proletariaat slaat een nieuwe bres.
    (30) Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 24, De internationale uitstraling van de arbeidersstrijd in Polen.

    Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

    • Proletarische revolutie [12]

    Geschiedenis van de arbeidersbeweging: 

    • 1905 - Revolutie om Rusland [19]

    De Russische Revolutie van 1905: De Sovjets openen een nieuwe periode in de geschiedenis van de klassenstrijd (deel 2)

    • 3355 keer gelezen

    De tendensen die we zagen in Ivanovo-Voznesensk kwamen tot volle bloei in de Sovjet van Arbeidersafgevaardigden in Sint-Petersburg.
    De sovjet kwam voort uit de ontwikkeling van de arbeiderstrijd in Sint-Petersburg. Oppervlakkig gezien verschilde hij van die van Ivanovo-Voznesensk doordat de allereerste bijeenkomst was bijeengeroepen op initiatief van de Mensjewieken eerder dan dat hij direct uit de strijd was voortgekomen. In werkelijkheid was hij even diep geworteld in de arbeidersstrijd, maar dan eerder uit de beweging als geheel dan uit een afzonderlijke deel daarvan. Dit was een stap vooruit en in het idee dat hij minder echt proletarisch zou zijn of op de een of andere manier een schepping zou zijn van de sociaal-democratie laat enkel het oppervlakkige formalisme zien van diegenen die over dat punt willen twisten. De revolutionairen werden juist vooruit gedreven door de stormloop van de gebeurtenissen en door de spontane ontwikkeling van de strijd met een tred die ze niet altijd behaaglijk vonden.
    Van meet af aan bleek de politieke aard van de sovjet: “Er werd onmiddellijk besloten om tot een oproep aan het proletariaat van de hoofdstad om een politieke algemene staking uit te roepen en afgevaardigden te kiezen. De proclamatie die op de eerste bijeenkomst werd opgesteld verklaart: ‘De arbeidersklasse heeft haar toevlucht genomen tot het uiteindelijke, machtige wapen van de wereldwijde arbeidersbeweging – de algemene staking [...]. In de komende dagen zullen er in Rusland beslissende gebeurtenissen plaatsvinden. Ze zullen het lot bepalen van de arbeidersklasse voor vele komende jaren; wij moeten deze gebeurtenissen met volle toewijding tegemoet treden, verenigd in onze gezamenlijke sovjet [..]’.” (1). De tweede vergadering van de sovjet ging er al toe over om eisen te stellen aan de heersende klasse: “Een speciale afvaardiging kreeg opdracht om de volgende eisen over te brengen aan de stadsdoema: 1) dat er onmiddellijk maatregelen moesten worden genomen om de voedselbevoorrading van de arbeiders veilig te stellen; 2) dat er gelegenheid zou worden gegeven voor vergaderingen; 3) dat de hele voedselbevoorrading, het toewijzen van gelegenheden en fondsen voor de politie, de rijkswacht, enzovoort., met onmiddellijke ingang zouden worden opgeschort; 4) dat er fondsen ter beschikking werden gesteld voor de bewapening van het proletariaat van Sint-Petersburg in zijn strijd voor vrijheid.” (2). De sovjet werd heel snel de verzamelplaats van de strijd en de leider van de massastaking, waarbij vakbondscomités en afzonderlijke stakingscomités gehouden waren aan zijn beslissingen. Het grondwettelijk manifest, door de Tsaar ondertekend op 18 oktober, was op zichzelf geen bijzonder radicaal document maar in de politieke context van de periode was het een uiting van de krachtsverhouding tussen de klassen tijdens de revolutie, en als zodanig was het van groot belang: “Op 17 oktober capituleerde de tsaristische regering, besmeurd door het bloed en de eeuwenlange banvloeken, voor de revolutionaire staking van de werkende massa’s. Geen enkele poging tot restauratie kan dit feit wegpoetsen uit de geschiedenisboeken. De gewijde kroon van het absolutisme van de tsaar draagt voor eeuwig de sporen van de laars van de proletariër.” (3).
    De volgende twee en een halve maand gaf een krachtmeting te zien tussen het revolutionaire proletariaat, geleid door de sovjet die het in het leven had geroepen, en de bourgeoisie. Op 21 oktober, geconfronteerd met een verloop van de staking, maakte de sovjet er een eind aan, en toonde daarmee zijn kracht door alle arbeiders te organiseren om op hetzelfde uur weer aan het werk te gaan. Eind oktober werden de plannen voor een betoging om amnestie te eisen voor de gevangenen van de staat afgelast met het oog op de voorbereidselen die door een deel van de heersende klasse waren gemaakt om een confrontatie uit te lokken. Deze acties waren pogingen van de klassen om een gunstige omstandigheden te scheppen omdat ze op een onvermijdelijke botsing afstevenden: “Dat was de algemene trend van de politiek van de sovjet; hij stevende met de ogen wijd open af op het onvermijdelijke conflict. Maar hij voelde zichzelf er niet toe gedwongen het conflict te versnellen. Hoe later, hoe beter.” (4). Eind oktober werd er een golf van pogroms georganiseerd, waarbij zowel de Zwarte Honderd als niets ontziende berooide en criminele elementen van de maatschappij werden ingezet. Dat resulteerde in ongeveer 3.500 tot 4.000 doden en 10.000 gewonden; en zelfs in Sint-Petersburg werden er voorbereidingen gemaakt door met incidentele afranselingen en mishandelingen. De arbeidersklasse beantwoordde dit door haar milities te versterken, het beslag leggen op wapens en het opzetten van patrouilles, en dwongen de regering er op haar beurt toe soldaten in de stad te brengen.
    In November brak er een nieuwe staking uit, gedeeltelijk in reactie op de instelling van de staat van beleg in Polen en de krijgswet voor de soldaten en matrozen uit Kronstadt die oproer maakten. Wederom geconfronteerd met een verloop na enkele toegevingen te hebben afgedwongen, blies de sovjet de staking af en de arbeiders gingen als een gedisciplineerd geheel weer aan het werk. Het succes van de staking was dat nieuwe sectoren van de arbeidersklasse er in betrokken werden en dat hij contact legde met soldaten en matrozen: “Met een enkele klap stuwde dit het bewustzijn omhoog van veel kringen binnen het leger en, in een bestek van een paar dagen, zagen een aantal politiek bijeenkomsten het licht in de barakken van het garnizoen in Sint-Petersburg. In het Uitvoerend Comité en zelfs op de bijeenkomsten van de sovjet zelf begonnen niet enkel afzonderlijke soldaten maar ook soldatenafgevaardigden op te dagen, toespraken houdend en om steun vragend; de revolutionaire band onder de troepen werd versterkt; proclamaties werden wijd en zijd gelezen.” (5). Evenzo kon ook een poging om de achturendag af te dwingen niet volgehouden worden en de winst die was bereikt ging snel weer verloren toen de campagne was afgelast. Maar de invloed op het bewustzijn van de arbeidersklasse was bleef voortleven: “De rapporteur van het Uitvoerend Comité die belast was met het verdedigen van de resolutie in de sovjet om de campagne te beëindigen, vatte de campagne in de volgende bewoordingen samen: ‘Wij hebben niet de achturendag verkregen voor de massa’s, maar wij hebben zeker de massa’s gewonnen voor de achturendag. Voortaan zal de oorlogskreet: Acht uren en een geweer! leven in het hart van iedere arbeider in Sint-Petersburg.’” (6).
    De stakingen gingen verder, meer in het bijzonder een nieuwe spontane beweging onder de arbeiders van de spoorwegen en de telegraaf, maar de contrarevolutie won ook geleidelijk aan kracht. In 26 november werd de voorzitter van de sovjet, Georgiy Nosar, gearresteerd. De erkende nu dat de confrontatie onvermijdelijk was en stemde een resolutie waarin verklaard werd dat het zou doorgaan om een bewapende opstand voor te bereiden. Arbeiders, boeren en soldaten kwamen bijeen in de sovjet, en bevestigden zijn oproep om de wapens op te nemen en voorbereidingen te treffen. Maar op 6 december werd de sovjet omsingeld en zijn leden gearresteerd. Nu kwam de sovjet van Moskou op de voorgrond met een oproep tot algemene staking en met een poging om die in een bewapende opstand om te vormen. Maar op dat ogenblik mobiliseerde de reactie al op massale schaal en de poging tot opstand werd een achterhoedegevecht, een defensieve actie. Tegen het midden december was hij verslagen. In de reactie die daarop volgde werden 14.000 mensen gedood tijdens het gevecht, 1.000 geëxecuteerd, 20.000 gewond en 70.000 gearresteerd en gevangengezet dan wel verbannen.
    De bourgeoisie was verbijsterd door de gebeurtenissen van 1905. Omdat enig begrip van de revolutionaire aard van de arbeidersklasse haar vreemd is lijkt de ontwikkeling van de strijd naar een bewapende confrontatie en de nederlaag van het proletariaat een daad van waanzin:
    “Overspoeld door succes, bezweek de sovjet van Petersburg door overmoed (7). In plaats van zijn resultaten te bestendigen werd hij steeds strijdbaarder, en zelfs roekeloos. Veel van zijn leiders redeneerden dat als de autocratie zo gemakkelijk op zijn knieën kon worden gebracht, zou het dan niet mogelijk zijn om steeds meer concessies af te dwingen voor de arbeidersklasse en een socialistische revolutie door te drukken? Zij gingen er liever aan voorbij dat de algemene staking alleen maar was geslaagd omdat het een verenigde inspanning was van verschillende sociale groepen; en ze begrepen niet dat zij alleen op de sympathie van de middenklasse konden rekenen zolang de sovjet zijn vuurkracht tegen de autocratie richtte.” (8). Voor revolutionairen ligt de betekenis van 1905 niet in de onmiddellijke winst maar in de lessen die er uit geleerd kunnen worden voor de ontwikkeling van de voorwaarden voor revolutie, de rol van het proletariaat en van de revolutionaire organisatie en, vooral, voor de middelen die het proletariaat zal aanwenden om strijd te leveren: de sovjets. Deze lessen konden alleen worden geleerd door de ‘overmoed’ en ‘roekeloosheid’ van het proletariaat; dat zijn eigenschappen die het volop nodig zal hebben om het kapitalisme met goed gevolg omver te werpen. De bolsjewieken waren niet zeker van zichzelf toen ze met de sovjets in aanraking kwamen. In Sint-Petersburg, hoewel ze deelnamen aan de oprichting van de sovjet, stemde de organisatie van de bolsjewieken van de stad een resolutie waarin werd opgeroepen een sociaal democratisch programma aan te nemen. In Saratov verzetten ze zich nog in november 1950 tegen de oprichting van de sovjet, terwijl ze in Moskou, met enige vertraging, actief deelnamen aan de sovjet. Lenin had een veel helderder begrip van de mogelijkheden die de sovjets boden en in een onuitgegeven brief aan Pravda van begin november bekritiseerde hij degenen die de partij tegenover de sovjets stelden: “[...] het besluit moet zijn: zowel de Sovjet van Arbeidersafgevaardigden als de partij” en hij bepleitte: “het zou onverstandig zijn als de sovjet van één enkele partij zou toetreden.” (9). Hij argumenteerde verder dat de sovjet voortkwam uit de strijd en het product was van het proletariaat als geheel en dat de rol ervan bestond de krachten van het proletariaat  en zijn revolutionaire krachten te bundelen, ondanks dat de opname van de boerenstand en elementen van de burgerlijke intelligentsia dit aanzienlijk vervaagde. “In mijn opvatting is de Sovjet van Arbeidersafgevaardigden, als het revolutionaire centrum, niet een te brede organisatie, maar, integendeel, een te smalle. De sovjet moet zichzelf uitroepen tot voorlopige regering of overgaan tot de vorming van een dergelijke regering, en het moet daartoe zeker de deelname van afgevaardigden van niet alleen de arbeiders, maar op de eerste plaats van matrozen en soldaten inroepen [...] op de tweede plaats, van de revolutionaire boerenstand, en ten derde, van de revolutionaire burgerlijke intelligentsia [...] We zijn niet bang voor een zo brede en gemengde samenstelling – we willen die zelfs, want tenzij het proletariaat en de boerenstand zich verenigen en tenzij de sociaal-democraten en revolutionaire democraten een bondgenootschap in de strijd aangaan, kan de grote Russische revolutie niet volledig slagen.”
    Het standpunt van Lenin tijdens de revolutie en vlak daarna was niet altijd duidelijk, niet in het minst omdat hij de sovjets in verband bracht met de burgerlijke revolutie en ze zag als een basis voor een voorlopige revolutionaire regering. Maar hij begreep een paar van de meest fundamentele karakteristieken van de sovjets: dat zij een vorm waren die voorkwam uit de strijd zelf, vanuit de massastaking; dat zij de krachten van de klasse bundelde; dat zij een wapen waren voor de revolutionaire strijd en de opstand en dat ze op en neer deinde met de strijd. “Sovjets van Arbeidersafgevaardigden zijn organen van de onmiddellijke massastrijd. Ze ontstonden als organen van de stakingsstrijd. Door de omstandigheden gedwongen werden zij heel snel de organen van de algemene revolutionaire strijd tegen de regering. De loop der gebeurtenissen en de omvorming van staking tot opstand vormde ze onafwendbaar om in organen van een opstand. Dat precies dit de rol was die een aantal ‘sovjets’ en ‘comités’ in december speelden is een absoluut ontegenzeggelijk feit. De gebeurtenissen bewezen op de meest treffende en overtuigende wijze dat de kracht en het belang van dergelijke organen in tijden van strijdbare actie geheel en al afhangen van de kracht en het succes van de opstand.” (10). In 1917 hielp dit begrip Lenin om de centrale rol te begrijpen die de sovjets speelden.

    De vakbonden en de sovjets

    Eén van de belangrijkste lessen van 1905 betrof de functie van de vakbonden. We vermeldden al het fundamentele punt dat de ontwikkeling van de sovjets liet zien dat de ontwikkeling van de geschiedenis de vakbondsvorm oversteeg, maar het is van belang om dit meer in bijzonderheden te beschouwen.
    In Rusland waren de onmiddellijke omstandigheden zodanig dat de arbeidersverenigingen jarenlang door de staat verboden waren. Dat contrasteerde met de meer ontwikkelde kapitalistische landen waar de vakbonden het recht op bestaan hadden veroverd en honderdduizenden, zo al niet miljoenen arbeiders bijeen hadden gebracht. De bijzondere omstandigheden in Rusland weerhield de arbeiders er niet van om strijd te leveren maar betekende wel dat hun verzet ertoe neigde een spontaan karakter aan te nemen en, vooral, dat hun organisaties, zoals stakingscomités, onmiddellijk uit de strijd zelf voortkwamen en verdwenen met de stakingen zelf. De enige wettige vorm bestond uit inzamelingen voor hulpkassen.
    In 1901 werd in Moskou door Sergei Zubatov een Maatschappij voor Wederzijdse Steun voor Arbeiders in de Mechanische Industrie opgericht wat een weerklank vond in de oprichting van vergelijkbare organisaties in andere steden. Het doel van dergelijke door de politie georganiseerde vakbonden was, zoals we al vermeldden, het scheiden van de economische grieven van de arbeidersklasse van de politieke en om voor wat betreft de eerste enige verbetering aan te brengen zodat de andere onder controle kon worden gehouden. Dat mislukte, enerzijds omdat de staat geenszins bereid was om ook maar enige concessie te doen die er enige geloofwaardigheid aan zou hebben gegeven en, anderzijds, omdat de arbeidersklasse en de revolutionairen probeerden om ze voor hun eigen doeleinden te gebruiken. “De Zubatovisten van Moskou vonden navolging in de werkplaatsen van de Moskou-Kursk [spoorweg] lijn, maar anders dan wat deze ‘politie-socialisten’ in gedachte hadden moedigden de contacten die in de gezelschapsruimten en bibliotheken werden gelegd ook het organiseren van sociaal-democratische groepen aan [...]” (11). Geconfronteerd met de stakingsgolf van 1902-1903 waarin zo’n 225.000 arbeiders deelnamen werden de vakbonden van Zubatov opgeheven.
    In hun plaats stond de staat voor onderhandelingen met de directie de aanstelling toe van “starosti”, ofwel fabriekswijzen (12). Dergelijke delegaties waren in het verleden opgekomen in afwezigheid van andere vormen van organisatie, maar onder de nieuwe wet, en om te voorkomen dat er afgevaardigden kwamen die daadwerkelijk de arbeidersbelangen verdedigden, konden dergelijke mensen alleen worden aangesteld met toestemming van de ondernemer. Ze hadden geen onschendbaarheid en konden door de ondernemers worden ontslagen of uit hun functie worden ontzet door de regionale gouverneur die door de staat was aangesteld.
    Toen de revolutie uitbrak waren de vakbonden nog altijd onwettig. Desondanks waren er vele vakbonden opgericht as gevolg van de eerste strijdgolf. Tegen het eind van september waren er 16 vakbonden opgericht in Sint-Petersburg, 24 in Moskou en nog een paar meer in verschillende delen van het land. Tegen het eind van het jaar was dit toegenomen tot 57 in Sint-Petersburg en 67 in Moskou. De intelligentsia en de hogere kaders richtten eveneens vakbonden op, waaronder advocaten, medisch personeel, ingenieurs and technici, en op 14 mei richten veertien van deze vakbonden het Verbond van Vakbonden op.
    Waaruit bestond vervolgens het verband tussen de vakbonden en de socjets? Heel eenvoudig, het waren de sovjets die de strijd leidden, de vakbonden werden meegesleept en geradicaliseerd door dat leiderschap. “Toen de staking in oktober tot ontwikkeling kwam kwam de sovjet als vanzelf steeds meer op de politieke voorgrond te staan. Het industriële proletariaat verzamelde zich als eerste rondom de sovjet. Zijn belang groeide letterlijk met het uur. De vakbond van spoorwegpersoneel werkte er nauw mee samen. Het Verbond van Vakbonden, dat vanaf 14 oktober deelnam aan de staking, werd er haast vanaf het begin toe gedwongen zichzelf onder het gezag van de sovjet te plaatsen. Vele stakingscomités – die van ingenieurs, advocaten, ambtenaren – pasten hun acties aan de besluiten van de sovjets aan. Door vele losse organisaties onder haar gezag te brengen bracht de sovjet de revolutie bijeen rond  zichzelf.” (13).
    Het voorbeeld van de vakbond van spoorwegpersoneel in leerzaam omdat het zowel de ware betekenis als de beperkingen van de rol van de vakbonden in een revolutionaire periode laat zien.
    Zoals we al zagen, stonden de spoorwegarbeiders al voorafgaand aan 1905 bekend als heel strijdbaar, en revolutionairen, waaronder de bolsjewieken, hadden onder hen een aanzienlijke invloed. Aan het eind van januari kwamen stakingsgolven tot ontwikkeling, eerst in Polen en Sint-Petersburg, vervolgens in Wit-Rusland, de Oekraïne en de lijnen rond Moskou. De autoriteiten deden eerst enkele concessies en probeerden vervolgens de staat van beleg af te kondigen maar dat alles bracht de stakers niet in het gareel. In april werd in Moskou het Al-Russisch Verbond van Spoorwegpersoneel en -arbeiders opgericht. In het begin lijkt de vakbond te zijn overheerst door het beroeps- en kantoorpersoneel terwijl handarbeiders afstand hielden, maar dit veranderde in de loop van het jaar. In juli ging een nieuwe staking uit van de basis en, veel betekend, deze nam onmiddellijk een politieke vorm aan. In september, zoals al vermeld, vormde de conferentie van de pensioenen zich om in het “Eerste Al-Russische Afgevaardigden Congress van Spoorwegpersoneel”. Deze opkomend tij van strijdbaarheid begon eerst de grenzen van de vakbond te verruimen met het uitbreken van spontane stakingen in september die de vakbond dwongen tot optreden, zoals een afgevaardigde meldde: “begrijpend dat een staking van de Moskou-Kazan Spoorweg onvermijdelijk was ging het personeel spontaan in staking, de vakbond vond het nodig om de staking te ondersteunen op de overige wegen van het knooppunt van Moskou.” (14).
    Deze stakingen vormde de vonk die de massastaking van oktober in brand zette: “Op 9 oktober, tijdens een buitengewone bijeenkomst van het congres van afgevaardigden van spoorwegpersoneel van Stin-Petersburg werden de slagzinnen van de spoorwegstaking verwoord en onmiddellijk per telegraaf naar al de lijnen verzonder. Het waren de volgende: achturendag, burgerlijke vrijheden, amnestie, Constituerende Vergadering. De staking begon vol vertrouwen het land over te nemen. Het zei eindelijk vaarwel tegen de besluitenloosheid. Het zelfvertrouwen van de deelnemers groeide met hun aantal. Revolutionaire klasseneisen werden naar voren gebracht voorafgaand aan de economische eisen van de afzonderlijke beroepen. Uit de plaatselijke en beroepsgrenzen gebroken, begon de staking het gevoel van een revolutie te geven – en verkreeg daarmee een ongekende durf. De staking raasde langs de spoorweg en maakte er een eind aan ieder vervoer. Hij kondigde zijn komst aan over de telegraaflijnen. ‘Staking!’ stond op de agenda in iedere uithoek van het land.” (15).
    De gewone arbeiders kwamen op de voorgrond, waarbij ze de vakbond door hun revolutionaire gloed overstegen: “Tussen 9 en 18 oktober is er geen teken van ook maar een enkele verordening naar plaatselijke vakbondsvertegenwoordigers, en de memoires van de leiders zijn opmerkelijk stil over de gebeurtenissen van die dagen. De opleving van organisatie van de gewone arbeiders veroorzaakt door de staking neigde ertoe de invloed te versterken van zowel het plaatselijke leiderschap als van revolutionaire partijen ten koste van het formeel onafhankelijke Centrale Bureau, vooral omdat de staking new beroepscategorieën in beweging bracht.” (16). Zelfs de tsaristische politie viel het op dat “tijdens de staking werden er comités opgericht door de stakers op elk van de spoorwegen om organisatie en leiderschap te bieden.” (17). Eén van de kenmerken van de staking was het opdoemen van ‘treinen van afgevaardigden’ die werden ingezet om de staking uit te breiden en om communicatie te onderhouden tussen de centra van de strijd.
    Tussen oktober en december werden er veel nieuwe vakbonden opgericht maar, zoals een regeringsrapport vaststelde, deze namen onmiddellijk de politieke strijd op: “vakbonden werden aanvankelijk opgericht om de economische verhoudingen van het personeel te reglementeren, maar al snel, onder invloed van staatsvijandige propaganda, namen zij politieke aspecten op en begonnen ze te streven naar het overwerpen van de bestaande staat en sociale orde.” (18). Dit is zeker een nauwkeurige omschrijving van de spoorwegarbeiders die op de voorgrond van de revolutie stonden en die deelnamen aan de staking en gewapende opstand van december in Moskou.
    In de nadagen van de revolutie takelde de vakbond snel af. Op zijn derde congres in december 1906, terwijl het aantal vertegenwoordigde arbeidersogenschijnlijk was verdubbeld in vergelijking met het vorige jaar, was de activiteit sterk teruggelopen. In februari 1907 trokken de sociaal-democraten zich er uit terug en in 1908 stortte hij in.
    In Groot-Brittannië in de negentiende eeuw leverde de arbeidersklasse strijd om vakbonden op te richten. Aanvankelijk bundelden deze enkel de meest geschoolde arbeiders en in de tweede helft van de eeuw moest er zware strijd worden geleverd om de ongeschoolde arbeiders hun verbrokkeling en zwakheden te boven te laten komen zodat ze hun eigen vakbonden oprichtten. In Rusland in 1905 waren het eveneens de meest geschoolden die als eersten vakbonden oprichten, maar in tegenstelling tot Groot-Brittannië was het gebrek aan deelname van de ongeschoolde, gewone arbeiders geen uiting van een gebrek aan klassenbewustzijn of strijdbaarheid maar van het hoge niveau daarvan. De afwezigheid van vakbonden voorkwam de toename van geen van beide, en in 1905 stegen ze tot nieuwe hoogten, strevend naar de massastaking en de sovjet. De vakbondsvorm verscheen, maar zijn inhoud neigde naar de nieuwe strijdvormen. In de revolutionaire gisting schiepen de arbeiders nieuwe strijdvormen maar gaven de oude ook een nieuwe inhoud , ze daarbij overtstijgend om in de revolutionaire vloed op te gaan.
    Het revolutionaire bestaan van de arbeidersklasse verhelderde in de praktijk de omstandigheden vele jaren voordat deze in theorie werd begrepen: in 1917 grepen de arbeiders weer terug op de sovjets toen ze de poorten van het kapitaal bestormden.

    1905 kondigt het einde aan van vakbondsorganisatie

    De revolutie van 1917 bevestigde zo dat de sovjets de enige organisatie vorm waren die was toegesneden op de behoeften van de strijd van de arbeiders in het “tijdperk van oorlogen en revoluties” (zoals de Kommunistische Internationale de periode na de Eerste Wereldoorlog omschreef: zie het artikel over de politieke gevolgen van het verval van het kapitalisme in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 123).
    De massastaking van 1905 en de poging tot opstand lieten zien dat de arbeidersraden in staat waren om al de wezenlijke taken op zich te nemen die tot dan toe door de vakbonden werden vervuld: gelegenheiden bieden waar het proletariaat zich kon verenigen en zijn klassenbewustzijn kon ontwikkelen, vooral dankzij de invloed van de revolutionaire activiteit daarin (19). Maar terwijl tijdens de voorafgaande periode de arbeidersklasse zich nog in een proces van wording bevond, waarin de vakbonden hun bestaan vaak dankten aan de activiteit van revolutionairen die hun klasse organiseerden, kwam de spontane schepping van de sovjet door de werkende massa’s in strijd overeen met de ontwikkeling van de arbeidersklasse, met haar rijpheid en toenemend bewustzijn, en met de nieuwe strijdomstandigheden. Terwijl de vakbonden in het algemeen werden opgevat op de grondslag van strijd voor hervormingen, vaak in nauwe samenwerking met de massale parlementaire partijen, kwamen de arbeidersraden overeen met de noodzaak van een strijd die zowel economisch als politiek is, in directe confrontatie met de staatsmacht die niet bij machte was aan de verlangens van de arbeiders tegemoet te komen. Anders gezegd, een strijd waarin niet langer gebruik kon worden gemaakt van de vakbondsvorm van organisatie omdat hij steeds meer en uiteenlopende delen van de arbeidersklasse in de actie zélf bijeenbracht en verenigde, en daarmee de smeltkroes vormde voor de algemene ontwikkeling van hun bewustzijn.
    De gebeurtenissen van 1905 lieten in de praktijk zien dat de vakbonden, voor de opbouw waarvan de arbeiders tientallen hadden gevochten, hun nut voor de arbeidersklasse begonnen te verliezen. Als de vakbonden in 1905 nog een positieve rol konden vervullen dan was dit alleen te danken aan de sovjets waarvan zij het aanhangsel werden. De geschiedenis zou in de komende jaren veel verder worden toegespitst. In 1914 begon de eerste grote slachtpartij en de heersende klasse van de oorlogvoerende landen zouden de vakbonden in dienst stellen van de burgerlijke staat om de arbeidersklasse te controleren ten gunste van de oorlogsvoorbereidingen.

    Conclusie

    De revolutie van 1905 bevat veel lessen die nu nog van groot belang zijn over de noodzaak om de historische periode en de taken en de vorm van revolutionaire strijd te begrijpen. De belangrijkste gegevens van de strijd van het proletariaat in de periode van verval van het kapitalisme kwamen naar voren tijdens de strijd van 1905. Door het op gang komen van de crisis van het kapitalisme werd de revolutionaire omverwerping van het kapitalisme het doel van de strijd, terwijl de gevolgen van de crisis – oorlog, armoede en opgedreven uitbuiting – betekende dat iedere daadwerkelijke strijd een politieke vorm moest aannemen. Daarin lagen de wortels van de sovjets. Geen van deze waren specifiek voor Rusland; ze kwamen op verschillende manieren en op verschillende plaatsen overal tot ontwikkeling in de belangrijkste kapitalistische landen. In het volgende deel van deze serie zullen we ingaan op de internationale betekenis van de revolutie en de lessen die de arbeidersbeweging daaruit leerde.

    North 14/06/05

    (Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 123, vierde kwartaal 2005.)

     

    Noten

    (1) Trotsky, 1905, Chapter 8, The creation of the Soviet of Workers’ Deputies.
    (2) Ibid.
    (3) Trotsky, 1905, Chapter 10, Witte’s ministry.
    (4) Trotsky, 1905, Chapter 11, The first days of the ‘freedoms’.
    (5) Trotsky, 1905, Chapter 15, The November strike.
    (6) Trotsky, 1905, Chapter 16, Eight hours and a gun.
    (7) Er stond “hubris”; een uitdrukking afkomstig uit het oude Griekenland, en die betrekking had op een aanmatigende trots, die door de goden werd afgestraft als het ertoe leidde dat mensen zich als hun gelijken gingen zien.
    (8) Abraham Ascher, The Revolution of 1905, Chapter 10, The days of liberty; Stanford University Press, 1988.
    (9) Collected Works, Vol.10, Our tasks and the Soviet of Workers’ Deputies.
    (10) Collected Works, Vol.11, Dissolution of the Duma and tasks of the proletariat.
    (11) Henry Reichman, Railwaymen and Revolution: Russia, 1905, Chapter 5, First Assaults and Petitioning.
    (12) De uitdrukking “starost” had oorspronkelijk betrekking op de dorpswijzen of dorpsouderen, gekozen door de boeren om het dorp te besturen, om geschillen te beslechten, en hun belangen te verdedigen. De traditie wilde dat besluiten van de “starost” gerespecteerd dienden te worden.
    (13) Trotsky, 1905, Chapter 8, The creation of the Soviet of Workers’ Deputies.
    (14) Henry Reichman, Railwaymen and Revolution: Russia, 1905, Chapter 7, The Pension Congress and the October Strike.
    (15) Trotsky, 1905, Chapter 7, The strike in October.
    (16) Reichman, ibid.
    (17) Ibid.
    (18) Ibid, Chapter 8, The Rush to Organise.
    (19) De houding van de revolutionairen week af van vooral die van de reformisten omdat ze in gedeeltelijke en plaatselijke strijd de gemeenschappelijke belangen van het proletariaat als een wereldwijde en historische revolutionaire klasse naar voren brachten, en niet in enig vooruitzicht van een ‘sociaal’ kapitalisme.

    Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

    • Proletarische revolutie [12]

    Geschiedenis van de arbeidersbeweging: 

    • 1905 - Revolutie om Rusland [19]

    Over het imperialisme

    • 4302 keer gelezen

    In deze tekst (van eind 1979) wordt geprobeerd een samenhangende, globale visie te ontwikkelen van het imperialisme van de negentiende eeuw tot op heden via de kritiek op de onvolkomenheden van de theoretische standpunten van Lenin en Boecharin. In deze tekst (van eind 1979) wordt geprobeerd een samenhangende, globale visie te ontwikkelen van het imperialisme van de negentiende eeuw tot op heden via de kritiek op de onvolkomenheden van de theoretische standpunten van Lenin en Boecharin. Steunend op de geschriften van Rosa Luxemburg worden de grondige veranderingen geschetst die plaatsvonden in de periode van de Eerste Wereldoorlog toen het imperialisme in alle delen van de wereld de levenswijze werd van het kapitalisme in verval. De politieke standpunten van de IKS over de nationale bevrijdingsstrijd vloeien voort uit deze veranderingen.

    Marxisme en imperialisme

    Met de wildgroei van ‘nationale bevrijdingsstrijd’ over de hele planeet, met het toenemend aantal lokale oorlogen tussen kapitalistische staten, met het versnellen van de voorbereidingen van de twee grote imperialistische blokken op een uiteindelijke confrontatie - allemaal verschijnselen die een uitdrukking zijn van de onomkeerbare ontbinding van de kapitalistische wereldeconomie - wordt het met de dag belangrijker voor de revolutionairen om een helder inzicht te verwerven over de betekenis van het imperialisme. Marxisten hebben ingezien dat we sinds de laatste zeven decennia (sinds 1910) leven in het tijdperk van het imperialistisch verval en ze hebben gepoogd om alle gevolgen hieruit te trekken voor de klassenstrijd van het proletariaat. Toch - vooral door de contrarevolutie die het proletariaat in de jaren 1920 trof - werd de historische taak van het definiëren en het begrijpen van het imperialisme ernstig belemmerd door de bijna onbetwiste triomf van de burgerlijke ideologie in al zijn vormen. Zo werd de werkelijke betekenis van het woord imperialisme verdraaid en ondermijnd. Dit misleidingswerk werd op verschillende fronten uitgevoerd: door de traditionele burgerlijke ideologen die verklaren dat het imperialisme had opgehouden toen Groot-Brittannië zijn ‘Empire’ omvormde tot een ‘Commonwealth’ of toen de grote mogendheden hun koloniën opgaven; door horden sociologen, economisten en andere academici die met elkaar wedijveren in het produceren van steeds hogere stapels van onleesbare literatuur over de ‘Derde Wereld’, ‘ontwikkelingslanden’, ‘het nationalistische ontwaken van de kolonieën’, enzovoort... Maar het zijn vooral de pseudo-marxisten van kapitalistisch links, die luidkeels de moorden veroordelen van het imperialisme van de Verenigde Staten terwijl ze beweren dat de Sovjet-Unie of China geen imperialistische of zelfs anti-imperialistische grootmachten zouden zijn.

    Deze oorverdovende kogelregen heeft de revolutionaire beweging niet onbeschadigd achtergelaten. Sommige revolutionairen, die aan het twijfelen werden gebracht door de ‘ontdekkingen’ van de burgerlijke academici, hebben elke verwijzing naar de imperialistische activiteit laten vallen en zien het imperialisme als een ouderwets en overstegen verschijnsel in de geschiedenis van het kapitalisme. Anderen, in een poging om zich te verzetten tegen het oprukken van de burgerlijke ideologie, veranderen de geschriften van de vroegere marxisten liever in Heilige Boeken. Dit is bijvoorbeeld het geval met de Bordigisten, die Lenin’s “vijf fundamentele kenmerken van het imperialisme” op mechanische wijze toepassen op de moderne wereld, en daarbij al de ontwikkelingen terzijde schuiven die in de laatste zestig jaren hebben plaatsgevonden.

    Maar marxisten kunnen noch voorbijgaan aan de theoretische traditie waaruit ze voortkomen, noch deze omvormen tot een dogma. Het gaat er om de klassiekers van het marxisme kritisch te verwerken en de belangrijkste bijdragen toe te passen bij het analyseren van de huidige werkelijkheid. De bedoeling van deze tekst is de werkelijke en hedendaagse betekenis uit te werken van de elementaire formulering: in dit tijdperk overheerst het imperialisme de hele planeet. Ons doel is de betekenis te verklaren van de stelling uit het platform van de IKS dat “het imperialisme, een politiek [is] waartoe elke natie, ongeacht haar omvang, wordt gedwongen om te overleven”, en aan te tonen dat, onder het moderne kapitalisme, alle oorlogen een imperialistische aard hebben, op één na: de burgeroorlog van het proletariaat tegen de bourgeoisie. Maar om daartoe te komen is het eerst noodzakelijk om te verwijzen naar de oorspronkelijke debatten over het imperialisme in de arbeidersbeweging.

    Marxisme tegen revisionisme

    In de periode die leidde naar de Eerste Wereldoorlog vormde het ‘theoretische’ vraagstuk van het imperialisme een breuklijn tussen de revolutionaire internationalistische vleugel van de sociaal-democratie en al de revisionistische en reformistische elementen in de arbeidersbeweging. Met het uitbreken van de wereldoorlog, bepaalde het standpunt over het imperialisme aan welke kant van de barricade men stond. Het was een hoogst praktisch vraagstuk, aangezien daarvan heel de houding afhing ten overstaan van de imperialistische oorlog, en van de revolutionaire omwentelingen die werden veroorzaakt door die oorlog.

    Rond deze kwestie waren er bepaalde ankerpunten waarover alle revolutionairen het eens waren. Deze punten blijven de grondvesten voor elke marxistische definitie van het hedendaagse imperialisme.

    1) Voor marxisten was het imperialisme gedefinieerd als een specifiek product van de kapitalistische maatschappij; ze vielen hardnekkig de visie aan van de openlijk reactionaire burgerlijke ideologieën die het imperialisme afschilderden als een biologische noodzakelijkheid, als een uitdrukking van de aangeboren drang van de mens naar territorium en verovering (het soort van theorie dat vandaag weer opbloeit met het concept van ‘territoriaal imperatief’ waarmee sociale zoölogen als Robert Ardrey en Desmond Morris leuren). De marxisten vochten met evenveel hardnekkigheid tegen racistische thema’s over de ‘maatschappelijke taak van de Blanke’, en tegen al de warrige samenraapsels van elke vorm van veroverings- en annexatiepolitiek in alle soorten van sociale formaties. Zoals Boecharin schreef:

    “de laatste weids verbreide ‘theorie’ van het imperialisme definieert het in het algemeen als een veroveringspolitiek. Vanuit dit oogpunt kan men met evenveel recht spreken van het imperialisme van Alexander de Grote als dat van de Spaanse veroveraars, van het imperialisme van Carthago en van Joao III, van het oude Rome en het moderne Amerika, van Napoleon en van Hindenburg.
    Zo eenvoudig als deze theorie mag zijn, toch is hij absoluut onjuist. Hij is onjuist omdat het alles uitlegt en daardoor absoluut niets. [...] hetzelfde kan gezegd worden van oorlog. Oorlog dient om bepaalde productieverhoudingen te reproduceren. De veroveringsoorlog is een middel tot uitgebreide reproductie van deze verhoudingen. Oorlog echter eenvoudigweg definiëren als veroveringsoorlog is totaal onvoldoende om de eenvoudige reden dat als we dat doen, we de belangrijkste zaak terzijde laten, namelijk welke productieverhoudingen versterkt en uitgebreid worden door de oorlog, wat voor basis er uitgebreid wordt door een bepaalde ‘veroveringspolitiek’”
    (Imperialism and World Economy, Merlin Press, Chapter 9, p. 112-113).

    Hoewel Lenin zei “Koloniale politiek en imperialisme bestonden vóór dit nieuwste stadium van het kapitalisme en zelfs vóór het kapitalisme. Rome, dat op slavernij was gegrondvest, voerde een koloniale politiek en was imperialistisch”, stemt hij overeen met Boecharin wanneer hij daaraan toevoegt: “Maar ‘algemene’ beschouwingen over het imperialisme, waarbij het radicale verschil tussen de maatschappelijjk-economische formaties vergeten of op de achtergrond geschoven wordt, ontaarden onvermijdelijk in lege banaliteiten of snoeverij [...].” (Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, hoofdstuk VI, in Keuze uit zijn werken, deel 2, Moskou, Progres, 1973, p. 325).

    2) Ten tweede definiëren de marxisten het imperialisme als een noodzaak voor het kapitalisme, als een direct resultaat van het accumulatieproces, van de meest innerlijke wetten van het kapitaal. In een gegeven stadium in de ontwikkeling van het kapitaal was het de enige uitweg waardoor het systeem zijn leven kon rekken. Het was dus onomkeerbaar. Alhoewel de uitleg van het imperialisme als een uitdrukking van kapitaalaccumulatie helderder is bij sommige marxisten dan bij andere (een punt waarop we terugkomen), verwierpen alle marxisten de stelling van Hobson, Kautsky en anderen die het imperialisme zagen als een loutere ‘politiek’ verkozen door het kapitalisme of eerder door bepaalde fracties van het kapitalisme. Deze stelling ging logisch vergezeld van het idee dat je kon aantonen dat imperialisme een slechte, kortzichtige en dure politiek was en dat je op zijn minst de meest verlichte delen van de bourgeoisie kon overtuigen dat ze beter af zouden zijn met een edelmoedige, niet-imperialistische politiek. Dit opende de weg voor allerlei soorten reformistische, pacifistische voorschriften om het kapitalisme minder brutaal en agressief te maken.

    Kautsky ontwikkelde zelfs het idee dat het kapitalisme gradueel en vreedzaam de richting opging van een fase van ‘ultra-imperialisme’, waarbij het zou opgaan in één grote trust zonder tegenstellingen, waarbij oorlogen een zaak van het verleden zouden zijn. Tegen deze utopische visie (die gehoor vond tijdens de hausse na de Tweede Wereldoorlog bij mensen als Paul Cardan), drongen de marxisten er op aan dat, verre van een te boven komen van de tegenstellingen van het kapitalisme te vertegenwoordigen, het imperialisme een uiterste toespitsing van deze tegenstellingen betekende. Het imperialistisch tijdperk was er onvermijdelijk een van wereldcrises, politiek despotisme en van wereldoorlog. Geconfronteerd met dit catastrofale perspectief kon het proletariaat enkel antwoorden met de revolutionaire vernietiging van het kapitalisme.

    3) Het imperialisme werd dus gezien als een specifieke fase in het bestaan van het kapitalisme: zijn ultieme fase en eindfase. Alhoewel men kan spreken van Brits of Frans imperialisme in het eerste deel van de negentiende eeuw, begint de imperialistische fase van het kapitaal als een wereldsysteem pas vanaf 1870, toen verschillende hoog gecentraliseerde en geconcentreerde nationale kapitalen begonnen te wedijveren om koloniale bezittingen, invloedsferen en overheersing van de wereldmarkt. Zoals Lenin zei: “is het typerend voor het imperialisme, dat enkele grote mogendheden wedijveren in hun streven naar de hegemonie.” (Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, t.a.p., hoofdstuk VII, p. 333). Imperialisme is dus wezenlijk een concurrentieverhouding tussen kapitalistische staten in een bepaald stadium in de ontwikkeling van het wereldkapitaal. Bovendien kan de ontwikkeling van deze verhouding zelf gezien worden als bestaande uit twee fasen, direct verbonden met veranderingen in de globale context waarin de imperialistische wedijver plaatsvindt.

    “De eerste periode van het imperialisme was het laatste kwart van de negentiende eeuw en volgde op een tijdperk van nationale oorlogen waardoor grote nationale staten werden gevormd, met als eindpunt van dit tijdperk de Frans-Pruisische oorlog. Ook al droeg de lange periode van economische depressie die volgde op de crisis van 1873 reeds het zaad in zich van het verval van het kapitalisme, toch kon het kapitaal nog gebruikmaken van de korte heroplevingen die plaatsvonden tijdens de depressie om de uitbuiting van achtergebleven gebieden en volkeren te voltooien. Het kapitalisme in zijn roofzuchtige en koortsachtige jacht op grondstoffen en op kopers die noch kapitalisten, noch loontrekkers waren, beroofde, decimeerde en moordde de koloniale bevolkingen uit. Dit was het tijdperk van het doordringen en uitbreiden van Groot-Brittannië in Egypte en Zuid-Afrika, van Frankrijk in Marokko, Tunis en Tonkin, van Italië in Oost-Afrika tot aan de grenzen van Abessinië, van tsaristisch Rusland in Centraal-Azië en Mandsjoerije, van Duitsland in Afrika en Azië, van de Verenigde Staten in de Filippijnen en Cuba en van Japan in het Aziatisch continent.
    Maar toen deze grote imperialistische groeperingen de verdeling van al het bruikbaar land voltooid hadden, van alle uitbuitbare weelde, van alle invloedssferen, kortom van alle hoeken van de wereld waar het mogelijk was om arbeidskracht te plunderen, dat, in goud omgezet, in de nationale banken van de metropolen werd opgestapeld, toen kwam de progressieve missie van het kapitaal ten einde [...] en het is dan dat de algemene crisis van het kapitalisme moest uitbarsten.”
    (Le problème de la guerre, 1935, door Jehan, een militant van de Belgische Kommunistische Linkerzijde).

    De beginfase van het imperialisme gaf weliswaar al een voorproefje van het kapitalisme in verval door de wijze waarop het bloed en ellende bracht over de volkeren van de kolonieën, maar het droeg nog een progressief aspect in zich. Het vestigde de wereldwijde overheersing van het kapitaal - de voorwaarde voor de kommunistische revolutie. Maar toen deze wereldwijde heerschappij bereikt was hield het kapitalisme op nog langer een progressief systeem te zijn, en de rampen die het teweeg had gebracht bij de koloniale volkeren vonden een weerklank in het hart van het systeem, zoals bevestigd werd door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog:

    “Het huidige imperialisme is niet [...] het voorspel van de expansie van het kapitaal, maar slechts het laatste hoofdstuk van zijn historisch proces van expansie; het is de periode van algemene verscherpte concurrentie op wereldvlak tussen de kapitalistische staten om de laatste resten van de niet-kapitalistische omgeving op aarde. De economische en politieke catastrofe is in deze slotfase evenzeer een bestaanselement, de normale bestaanswijze van het kapitaal als de ‘oorspronkelijke accumulatie’ dat was voor zijn ontstaansfase. Zoals de ontdekking van Amerika en de zeeroute naar Indië niet enkel een Prometeïsche krachttoer van de menselijke geest en van de cultuur was, zoals volgens de liberale legende, maar, onverbrekelijk daaraan verbonden, een reeks van Herodische massamoorden op de oorspronkelijke bevolkingen uit de Nieuwe Wereld en een grandioze  slavenhandel met de volkeren van Azië en Afrika, zo is in de imperialistische eindfase van de economische expansie van het kapitaal onafscheidelijk van een reeks koloniale veroveringen en wereldoorlogen die we nu meemaken. Het kenmerk van het imperialisme als de laatste concurrentiestrijd om de kapitalistische wereldheerschappij is niet slechts de bijzondere energie en alzijdigheid van de expansie, maar - deze is een specifieke teken dat de ontwikkelingscirkel begint te sluiten - het terugslaan van de beslissende strijd om de expansie vanuit de gebieden waarom het te doen is, naar hun landen van oorsprong. Zo brengt het imperialisme de catastrofe als bestaansvorm terug van de periferie van de kapitalistische ontwikkeling naar zijn uitgangspunt. Nadat de expansie van kapitaal vier eeuwen lang het bestaan en de cultuur van alle niet-kapitalistische volkeren in Azië, Afrika, Amerika en Australië overgeleverd aan onophoudelijke stuiptrekkingen en massale ondergang had prijsgegeven, stort het nu de beschaafde volkeren van Europa zelf in een reeks van rampen waarvan het uiteindelijke resultaat enkel kan bestaan uit de ondergang van de beschaving of de overgang naar de socialistische productiewijze.” (Luxemburg, Anti-Kritik, in Gesammelte Werke, Bd. 5, p. 520-521).

    Kapitalisme in zijn imperialistische eindfase werd door de Kommunistische Internationale bestempeld als het “tijdperk van oorlogen en revoluties”, een tijdperk waarin de mensheid geconfronteerd wordt met de schrille keuze tussen socialisme en barbarij. Voor de arbeidersklasse betekende dat het uithollen van alle hervormingen die het in de negentiende eeuw had verworven en een toenemende aanval op zijn levenstandaard via soberheid en oorlog. Politiek gezien betekende dat de vernietiging of overname van haar vroegere organisaties en de ongenadige onderdrukking door de Leviathan, de imperialistische staat, die, gedreven door de logica van de imperialistische concurrentie en door de ontbinding van het sociale weefsel, elk aspect van het sociaal, politiek en economisch leven onder controle nam. Tegenover de catastrofe van de Eerste Wereldoorlog kwam de revolutionaire Linkerzijde dan ook tot de conclusie dat de historische rol van het kapitalisme definitief was uitgespeeld, en dat het tot de onmiddellijke taak van de internationale arbeidersklasse behoorde om de imperialistische oorlog om te vormen in een burgeroorlog, het kapitalisme omver te werpen door de wortels van de zaak aan te pakken: het kapitalistisch wereldsysteem. Het spreekt vanzelf dat dit een complete breuk inhield met de sociaal-democratische verraders, zoals de Scheidemanns en de Millerands, die openlijk chauvinistische pleitbezorgers van de imperialistische oorlog waren geworden, of met de ‘sociaal -pacifisten’, zoals Kautsky, die verder gingen met het verspreiden van de illusie dat het kapitalisme zou kunnen bestaan zonder imperialisme, zonder dictatuur of oorlog.

    Het debat onder de marxisten

    Tot daar kon er geen meningsverschil bestaan onder de marxisten, en deze basispunten voor overeenstemming waren in feite een voldoende basis voor de krachtenbundeling van de revolutionaire voorhoede in de Kommunistische Internationale. Maar de meningsverschillen die toen bestonden en ook nu nog voortbestaan in de revolutionaire beweging kwamen op toen de marxisten probeerden een nauwkeuriger analyse te maken van de drijvende krachten achter het imperialisme en van zijn concrete uitingen, en als ze de politieke gevolgen uitstippelden van hun analyse. Deze meningsverschillen neigden er toe overeen te stemmen met uiteenlopende theorieën over de kapitalistische crisis en de historische neergang van het systeem, aangezien het imperialisme een poging was van het kapitaal om zijn dodelijke innerlijke tegenstellingen te boven te komen, een stelling waarmee ze allen instemden. Zo leggen Boecharin en Luxemburg bijvoorbeeld in hun theorieën over de crisis de nadruk op verschillende innerlijke tegenstellingen, en bijgevolg gaven ze uitlopende verklaringen voor de drijvende kracht achter de imperialistische expansie. Dit debat werd verder bemoeilijkt doordat het gros van Marx’ werk over economie was geschreven voordat het imperialisme werkelijk was gevestigd, en deze leemte in zijn werk gaf aanleiding tot verschillende interpretaties van de manier waarop Marx’ geschriften zouden moeten worden toegepast op de analyse van het imperialisme. Het is onmogelijk om in deze tekst terug te komen op al deze debatten over crisis en imperialisme, waarvan de meeste tot op heden onopgelost blijven. Wat we proberen te doen is in het kort de twee belangrijkste definities van het imperialisme, die gedurende die periode ontwikkeld werden, te onderzoeken - die van Lenin/Boecharin en die van Rosa Luxemburg - en te oordelen hoe bruikbaar deze twee definities zijn zowel voor die tijd alswel voor de huidige periode Door zo te werk te gaan willen we proberen om onze eigen opvatting over het huidige imperialisme meer vorm te geven.

    Lenin’s opvatting van het imperialisme

    Voor Lenin waren de kenmerkende trekken van het imperialisme de volgende:
    “1. Een concentratie van productie en kapitaal, die een zo hoge trap van ontwikkeling heeft bereikt, dat zij monopolies voortbrengt, welke een beslissende rol in het economisch leven spelen; 2. een versmelting van bank- en industrieel kapitaal en het op grondslag van dit ‘financierskapitaal’ ontstaan van een financiersoligarchie; 3. de kapitaalexport krijgt, in tegenstelling met de warenexport, een bijzonder grote betekenis; 4. er vormen zich internationale monopolistische verbonden van kapitalisten, die de wereld onder elkaar verdelen, en 5. de territoriale verdeling van de hele wereld onder de grote kapitalistische mogendheden is voltooid” (Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, t.a.p., hoofdstuk VII, p. 331).

    Hoewel Lenin’s definitie van imperialisme een aantal belangrijke kenmerken bevat, ligt zijn belangrijkste zwakte in het feit dat het meer neerkomt op een beschrijving van enkele van de uitwendige verschijnselen van het imperialisme dan een analyse van de wortels van het imperialisme binnen het accumulatieproces. De organische of intensieve ontwikkeling van het kapitaal naar steeds meer geconcentreerde eenheden en de geografische of extensieve ontwikkeling van zijn werkingsterrein (de strooptocht naar koloniën, de territoriale verdeling van de aardbol) zijn fundamenteel uitdrukkingen van het innerlijke proces van accumulatie. Het is de groeiende organische samenstelling van het kapitaal, met de tendentiële daling van de winstvoet en het inkrimpen van de markt, die het kapitaal er toe dwongen om nieuwe rendabele afzetmarkten te zoeken voor het investeren van kapitaal en om de markt voor zijn waren voortdurend uit te breiden. Maar terwijl de onderliggende dynamiek van het imperialisme niet verandert, zijn de uiterlijke manifestaties van deze dynamiek onderhevig aan veranderingen, zodat vele aspecten van Lenin’s definitie van imperialisme momenteel niet meer opgaan, en zelfs toentertijd al niet toen hij ze uitwerkte. Zo effende de periode waarin het kapitaal gedomineerd zou zijn door een oligarchie van ‘financierskapitaal’ en door ‘internationale monopolieverbanden’ reeds de weg voor een nieuwe fase tijdens de Eerste Wereldoorlog - de periode van het staatskapitalisme, van de permanente oorlogseconomie. In de periode van chronische inter-imperialistische rivaliteiten op de wereldmarkt, neigt het hele nationale kapitaal tot concentratie rond het staatsapparaat, dat alle bijzondere fracties van het kapitaal ondergeschikt maakt en disciplineert voor de behoeften van de militair-economische overleving.

    Het begrip dat het kapitalisme een nieuw tijdperk was binnengetreden van gewelddadige strijd tussen de nationale ‘staatskapitalistische trusts’ was bij Boecharin veel helderder dan bij Lenin (zie Imperialism and World Economy) alhoewel Boecharin nog gevangen bleef in de band tussen imperialisme en financierskapitaal, zodat zijn ‘staatskapitalistische trusts’, in grote mate worden voorgesteld als een ‘werktuig’ van de financiersoligarchie, terwijl in werkelijkheid de staat in dit tijdperk het opperste leidinggevende orgaan van het kapitaal is. Meer nog, zoals Bilan stelt:
    “Het imperialisme definiëren als een ‘product’ van het financierskapitaal, zoals Boecharin deed, betekent het leggen van een verkeerde band en vooral het uit het oog verliezen van de gemeenschappelijke oorsprong van deze twee aspecten van het kapitalistisch proces: de productie van meerwaarde” (Mitchell, Crisis en cycli in de economie van het kapitalisme in doodstrijd, in Bilan, nr. 11, 1934).

    Lenin’s falen om de betekenis te vatten van het staatskapitalisme zou op een aantal vlakken ernstige politieke gevolgen hebben: illusies over de progressieve aard van bepaalde aspecten van het staatskapitalisme, toegepast met rampzalige gevolgen door de Bolsjewieken in de Russische Revolutie; het onvermogen om de opslorping van de oude arbeidersorganisaties door de staat te zien, en de verwarde theorie van de ‘arbeidersaristocratie’, van de ‘burgerlijke arbeiderspartijen’ en van de ‘reactionaire vakbonden’ die niettemin te onderscheiden zouden zijn van de staatsmachine (het probleem met deze organisaties was toen niet meer dat leiders - verraders omgekocht door ‘imperialistische superwinsten’, zoals Lenin argumenteerde - maar dat het ganse apparaat ingelijfd was in de kolos van de imperialistische staat). De tactische gevolgtrekkingen die werden gemaakt van deze verkeerde theorieën zijn alom bekend: het eenheidsfront, het werk in de vakbond, enzovoort. Zo ook heeft Lenin’s nadruk op het feit dat koloniale bezittingen een onderscheiden en zelfs onmisbaar kenmerk zijn van het imperialisme de tand des tijds niet getrotseerd. Ondanks zijn verwachting dat het verlies van koloniën, versneld door de nationale opstanden in deze regio’s, het imperialistische systeem op zijn grondvesten zou doen schudden, heeft het imperialisme zich vrij gemakkelijk aangepast aan de ‘dekolonisatie’.

    De dekolonisatie was eenvoudigweg de uitdrukking van de neergang van de oudere imperialistische grootmachten, en de triomf van imperialistische reuzen die niet geremd waren door veel koloniën in de periode rond de Eerste Wereldoorlog. Zo waren de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie in staat om een cynische ‘anti-koloniale’ lijn te ontwikkelen ten voordele van hun eigen imperialistische doeleinden, om te teren op de nationale bewegingen in de koloniën en ze onmiddellijk om te vormen tot inter-imperialistische oorlogen via de betrokken ‘volkeren’.

    Lenin’s theorie van het imperialisme werd het officiële standpunt van de Bolsjewieken en de Kommunistische Internationale, in het bijzonder met betrekking tot het nationale en koloniale vraagstuk, en het is hier dat de gebreken van de theorie de meest verstrekkende gevolgen zouden hebben. Indien het imperialisme wezenlijk omschreven wordt door zijn bovenbouwkenmerken, wordt het gemakkelijk om de wereld te verdelen in enerzijds imperialistische, onderdrukkende naties en anderzijds in niet imperialistische, onderdrukte naties, en zelfs voor bepaalde imperialistische machten om ineens ‘op te houden’ imperialistisch te zijn wanneer ze één of meer van deze definiërende kenmerken niet meer hebben. Hiermee ging de tendens gepaard om de klassenverschillen in de ‘onderdrukte naties’ te verdoezelen en te argumenteren dat het proletariaat - als de nationale kampioen van alle onderdrukten - deze onderdrukte naties achter zijn revolutionaire vlag moest scharen. Dit standpunt werd vooral toegepast op de koloniën, maar in zijn kritiek op het de Junius-brochure (Die Krise der Sozialdemokratie van Rosa Luxemburg, in Gesammelte Werke, Bd. 4, p. 49-164), argumenteerde Lenin dat zelfs de ontwikkelde kapitalistische landen in het moderne Europa, onder bepaalde omstandigheden, een gerechtvaardigde strijd voor nationale onafhankelijkheid zouden kunnen voeren.

    In de Eerste Wereldoorlog leidde dit tweeslachtige idee niet tot negatieve gevolgen omdat Lenin’s correcte inschatting van de algemeen geldende imperialistische context van de oorlog het voor het proletariaat onmogelijk maakte om een politiek van nationale verdediging te ondersteunen in één van de oorlogvoerende kampen. Maar de zwakte van de theorie kwam sterk tot uiting na de oorlog, vooral met de neergang van de revolutionaire golf en het isolement van de Sovjetstaat. Het idee van het anti-imperialistisch karakter van de ‘onderdrukte naties’ werd weerlegd door de gebeurtenissen in Finland, Oost-Europa, Perzië, Turkije en China, waar de pogingen om een politiek van ‘nationale zelfbeschikking’ en van ‘anti-imperialistisch eenheidsfront’ te voeren machteloos waren om de bourgeoisie van deze landen te verhinderen een alliantie aan te gaan met de imperialistische grootmachten en elk initiatief tot kommunistische revolutie in de kiem zou smoren (1).

    De wellicht meest groteske toepassing van de ideeën die Lenin had voorgesteld in zijn Over de Junius-brochure was misschien het ‘Nationaal Bolsjevistische’ experiment in Duitsland in 1923: overeenkomstig deze ongegronde opvatting was Duitsland plots geen imperialistische macht meer omdat het was beroofd van zijn koloniën en geplunderd werd door de Entente. Een anti-imperialistisch bondgenootschap met fracties van de Duitse bourgeoisie stond daarom op de agenda. Natuurlijk is er geen rechte lijn van Lenin’s theoretische zwakte naar dit regelrecht verraad; tussen deze twee momenten ligt er een heel proces van ontaarding. Desalniettemin is het belangrijk voor kommunisten om aan te tonen dat het juist de vergissingen zijn van de vroegere revolutionairen die misbruikt worden door de ontaardende contra-revolutionaire partijen om hun verraad te rechtvaardigen.

    Het is niet toevallig dat de contra-revolutie, in haar stalinistische, maoïstische of trotskistische vormen, overvloedig gebruik maakt van Lenin’s theorie van het imperialisme en de nationale bevrijding om te bewijzen dat Rusland of China niet imperialistisch zouden zijn (cfr de typische linkse truc: “Waar zijn de monopolies en de financiële oligarchieën in de USSR?”); of evenzeer om te ‘bewijzen’ dat de talloze bendes in de onderontwikkelde landen ondersteund moeten worden in hun ‘anti-imperialistische’ strijd. Het is waar dat zij vele aspecten van Lenin’s theorie verdraaien en vervalsen, maar kommunisten kunnen geen angst hebben om toe te geven dat talrijke elementen in Lenin’s opvatting min of meer ‘rechtstreeks’ overgenomen kunnen worden door deze burgerlijke krachten. En wij moeten juist in staat zijn die elementen te bekritiseren en te boven te komen.

    Imperialisme en de tendentiële daling van de winstvoet

    Bij Lenin staat eerder impliciet dat de imperialistische expansie geworteld is in het accumulatieproces - in de noodzaak om de dalende winstvoet te compenseren door goedkope arbeidskrachten en grondstoffen te zoeken in de koloniën. Dit element werd uitdrukkelijker naar voren gebracht door Boecharin en het is misschien niet toevallig dat Boecharin’s strakkere analyse van het imperialisme, aanvankelijk tenminste, vergezeld ging van een duidelijker standpunt over het nationale vraagstuk (tijdens de Eerste Wereldoorlog en de eerste jaren van de Russische Revolutie bevocht Boecharin Lenin’s standpunt over de nationale zelfbeschikking. Later veranderde hij van standpunt. Het was Luxemburg’s standpunt over het nationale vraagstuk - nauw verbonden met haar theorie van het imperialisme (2) - dat het meest consistent bleek te zijn. Ongetwijfeld was de behoefte tot het neutraliseren van de dalende winstvoet een fundamenteel element in het imperialisme, omdat het imperialisme juist begint in een stadium wanneer een groot aantal nationale kapitalen met een hoge organische samenstelling op de wereldmarkt verschijnen. Alhoewel we dit vraagstuk hier niet uitgebreid kunnen uitdiepen (3), vinden we dat de verklaringen voor het imperialisme die min of meer uitsluitend verwijzen naar de dalende winstvoet aan twee ernstige zwakheden lijden:

    1. Dergelijke verklaringen neigen er toe om het imperialisme te kenschetsen als een uitdrukking van enkele hoog ontwikkelde landen - landen met een hoge organische samenstelling van kapitaal, gedwongen om kapitaal uit te voeren om te ontkomen aan de dalende winstvoet. Dit gezichtspunt heeft een karikaturaal peil bereikt bij de CWO (nu deel uitmakend van de IBRP), die het imperialisme gelijkstelt met economische en politieke onafhankelijkheid en tot het besluit komt dat er nu nog maar twee imperialistische grootmachten bestaan in de wereld - de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie - aangezien zij als enige werkelijk ‘onafhankelijk’ zijn (andere landen hebben louter ‘imperialistische tendensen’ die ze nooit kunnen verwezenlijken). Dit is de logische uitkomst wanneer men het probleem bekijkt vanuit het gezichtspunt van de afzonderlijke kapitalen, eerder dan vanuit dat van het globaal kapitaal. Want zoals Rosa Luxemburg onderstreepte:
    “De imperialistische politiek is niet het product van deze of gene staat, zij is het product van een bepaald stadium van rijpheid in de ontwikkeling van kapitaal op wereldvlak, een van huis uit internationaal verschijnsel, een ondeelbaar geheel, dat enkel te vatten is in zijn wederzijdse verhoudingen en waaraan geen enkele natie zich kan onttrekken” (Junius-brochure, t.a.p., p. 137).

    Dit betekent niet dat de conclusie van de CWO het onvermijdelijke gevolg is van het feit dat ze het imperialisme enkel verklaart door te verwijzen naar de dalende winstvoet. Als men uitgaat van het standpunt van het globaal kapitaal wordt het duidelijk dat, aangezien het de winstvoet van de meest ontwikkelde kapitalen is die de globale winstvoet bepaalt, het daaruit volgende imperialistische gedrag van de ontwikkelde kapitalen ook zijn weerklank moet vinden bij de zwakkere kapitalen. Maar als men daadwerkelijk het probleem beschouwt vanuit het oogpunt van het globaal kapitaal, treedt een andere tegenspraak in de accumulatiecyclus naar voren - het onvermogen van het globaal kapitaal om al zijn meerwaarde te realiseren binnen zijn eigen productieverhoudingen. Dit probleem, dat gesteld wordt door Luxemburg in Die Akkumulation des Kapitals, werd door Lenin, Boecharin en hun volgelingen ontkend en gezien als het verlaten van het marxisme. Toch is het niet moeilijk om aan te tonen dat Marx zich bezig hield met hetzelfde probleem (4):

    “dat de kapitalistische productie geenszins op willekeurige schaal produceert, maar naarmate zij tot ontwikkeling komt steeds meer gedwongen is om op een schaal te produceren die met de onmiddellijke vraag niets te maken heeft, maar die van een voortdurende uitbreiding van de wereldmarkt afhangt. Hij [dat wil zeggen Ricardo] neemt zijn toevlucht in de afgezaagde vooronderstelling van Say dat de kapitalist niet onmiddellijk produceert voor de winst, voor de meerwaarde, maar voor de consumptie, de gebruikswaarde - voor zijn eigen consumptie. Hij veronachtzaamt dat de waar moet worden omgezet in geld. De vraag van de arbeiders volstaat niet, omdat de winst juist daaruit voortkomt, dat de vraag van de arbeiders kleiner is dan de waarde van hun product, en des te groter is naarmate deze vraag relatief kleiner is. De vraag van de kapitalisten onderling volstaat evenmin.” (Marx, Ricardos Profittheorie, in Theorien über den Mehrwert, Kapitel XVI; MEW, Bd. 26.2, p. 469).

    2. Bijgevolg moet elke serieuze analyse van het imperialisme rekening houden met deze noodzaak tot ‘voortdurende uitbreiding van de wereldmarkt’. Een theorie die het probleem uit de weg gaat is niet in staat om te verklaren waarom, juist op het ogenblik dat de wereldmarkt niet meer in staat is om uit te breiden - met de integratie van de belangrijkste sectoren van de voor-kapitalistische economie in de kapitalistische wereldeconomie rond het begin van de twintigste eeuw - het kapitalisme gestort wordt in de permanente crisis van zijn uiteindelijke imperialistische periode. Kan de historische gelijktijdigheid van deze twee verschijnselen afgedaan worden als een zuiver toeval? Terwijl alle marxistische analyses van het imperialisme de jacht op goedkope grondstoffen en arbeidskracht zagen als het centrale aspect van de koloniale verovering, kon alleen die van Luxemburg het doorslaggevende belang aantonen van de voorkapitalistische markten van de koloniën en de half-koloniën, aangezien ze  tot in de vroege jaren van de twintigste eeuw de grondslag vormden voor de ‘voortdurende uitbreiding van de wereldmarkt’. En juist dit element is de ‘variabele’ in de analyse. Het kapitaal kan altijd goedkope arbeidskracht en grondstoffen vinden in de onderontwikkelde streken: dit was het geval zowel vóór als na het inlijven van de koloniën en half-koloniën in de kapitalistische economie, zowel in de bloei- als in de vervalperiode van het kapitaal. Maar als de koopkrachtige vraag van deze streken eenmaal ophoudt ‘buiten-kapitalistisch’ te zijn, als het gros ervan is ingelijfd in de kapitalistische productieverhoudingen, heeft het globaal kapitaal geen nieuwe afzetmarkten voor de realisatie van een deel van de meerwaarde dat bestemd is voor de accumulatie. Het is niet langer in staat om de wereldmarkt voortdurend uit te breiden. Nu worden de ‘koloniale regio’s’ zelf producenten van meerwaarde en wedijveren met de metropolen. Arbeidskracht en grondstoffen in deze regio’s blijven nog altijd goedkoop, ze blijven gebieden van productieve investering, maar ze helpen het wereldkapitaal niet meer bij de problemen van de realisatie: ze zijn tot een deel van het probleem geworden. Bovendien berooft dit onvermogen om de wereldmarkt uit te breiden in de mate die vereist wordt door de productiviteit van het kapitaal de bourgeoisie van een van haar belangrijkste tegenwichten voor de dalende winstvoet: de winstmassa opvoeren door een groeiende hoeveelheid waren te produceren en te verkopen. Zo kwamen de voorspellingen uit van het Kommunistisch Manifest:

    “De instellingen van de burgerlijke maatschappij zijn te eng geworden om de rijkdom die door hen wordt voortgebracht te bevatten. En hoe geraakt de bourgeoisie uit deze crises? Enerzijds door gedwongen vernietiging van een massa van productiekrachten; anderzijds door de verovering van nieuwe markten, en door een grondigere uitbuiting van de oude. Met andere woorden, ze plaveit de weg voor nog uitgebreidere en vernietigendere crises, terwijl ze de middelen inperkt waarmee deze crises kunnen voorkomen worden.”
    Het is Rosa Lxemburg’s theorie van het imperialisme die op de beste manier Marx’ gedachtegang over dit vraagstuk heeft verder gezet.

    Luxemburg’s opvatting van het imperialisme - en haar critici

    “Het imperialisme is de politieke uitdrukking van het proces van kapitaalsaccumulatie in zijn concurrentiestrijd om de resten van het nog niet in beslag gelegde niet-kapitalistische wereldomgeving. Geografisch omvat deze omgeving nog altijd het grootste deel van de wereld. Gemeten naar de geweldige massa van het al geaccumuleerde kapitaal van de oude kapitalistische landen, die om de afzetmogelijkheden van hun meerproduct net als om kapitaliseringsmogelijkheden voor zijn meerwaarde worstelen, gemeten verder naar de snelheid waarmee de huidige voorkapitalistische culturen in kapitalistische worden omgezet, met andere woorden: gemeten naar de al bereikte hoge graad van ontplooiing van de productiekrachten van het kapitaal, verschijnt het voor de expansie overblijvende veld als een kleine rest. Dienovereenkomstig krijgt het internationale oprukken van het kapitaal op het wereldtoneel daarmee vorm. Bij de hoge ontwikkeling en de steeds scherper concurrentie van de kapitalistische landen om de niet-kapitalistische landen in handen te krijgen nemen de energie en de gewelddadigheid van het imperialisme toe, zowel in zijn agressieve optreden tegen de niet-kapitalistische wereld als in de verscherping van de tegenstellingen tussen de concurrerende kapitalistische landen. Maar hoe gewelddadiger, energieker en grondiger het imperialisme de niet-kapitalistische beschavingen tot de ondergang brengt, des te sneller verdwijnt de bodem onder de voeten van de kapitaals-accumulatie. Het imperialisme is evenzeer een historische methode om het bestaan van het kapitalisme te verlengen, als het zekerste middel om het bestaan daarvan op de korte termijn een objectief eind aan te maken. Dit wil niet zeggen dat dit eindpunt schoolmeesterachtig bereikt moet zijn. De loutere tendens in de ontwikkeling van het kapitalisme naar dit eindpunt neemt vormen aan die van de eindfase van het kapitalisme tot een periode van catastrofen maken.” (Rosa Luxemburg, Die Akkumulation des Kapitals, Kapitel XXXI, in Gesammelte Werke, Bd. 5, p. 391).

    Zoals we uit deze passage kunnen merken concentreert Luxemburg’s definitie van imperialisme zich op de basisaspecten van het probleem, namelijk het accumulatieproces, en in het bijzonder de fase van het proces met betrekking tot de realisatie, eerder dan op de bovenbouwvertakkingen van het imperialisme. Daarnaast echter toont zij aan dat het politieke uitvloeisel van de imperialistische uitbreiding bestaat uit de militarisering van de maatschappij en de versterking van de staat: de uitputting van de burgerlijke democratie en de ontwikkeling van openlijke despotische vormen van de kapitalistische overheersing; de brutale verslechtering van de levensstandaard van de arbeiders om de vet aangezwollen militaire sector van de economie in stand te houden. Alhoewel Die Akkumulation des Kapitals enige tegenstrijdige ideeën bevat over militarisme dat beschreven wordt als een ‘provincie van de accumulatie’, had Luxemburg in wezen gelijk toen zij de oorlogseconomie beschouwde als een onmisbaar kenmerk van het imperialistisch, in verval zijnde kapitalisme. Maar Luxemburg’s basisanalyse van de drijvende kracht achter het imperialisme is onderhevig geweest aan talrijke kritieken. De belangrijkste ervan was deze geschreven door Boecharin in zijn Imperialism and Accumulation of Capital (1924). Het overgrote deel van zijn argumenten tegen Luxemburg’s theorie weerklonk onlangs weer bij de CWO (zie Revolutionary Perspectives, nr. 6, The Accumulation of Contradictions). We willen het hier hebben over de twee belangrijkste kritieken die door Boecharin zijn aangevoerd.

    1. Volgens Boecharin is het gevolg van Luxemburg’s theorie dat het imperialisme wordt gedreven door de jacht op nieuwe markten dat de imperialistische periode niet meer kan worden onderscheiden van alle eerdere tijdperken van het kapitaal:
    “Handelskapitalisme en mercantilisme, industrieel kapitalisme en liberalisme, financierskapitaal en imperialisme - al deze fasen van de kapitalistische ontwikkeling verdwijnen of worden opgelost in het kapitalisme als zodanig.” (Imperialism and the Accumulation of Capital, Chapter 4, p. 253).

    En voor de CWO:
    “[...] haar grondgedachte van imperialisme gebaseerd op ‘verzadiging van de markten’ is uiterst zwak en ongeschikt. Als, zoals Luxemburg zelf toegaf, [...] de kapitalistische metropolen nog altijd voorkapitalistische enclaves hadden (bv. lijfeigenen, boeren) waarom moet het kapitalisme dan overzees uitbreiden en ver van de kapitalistische metropolen en dat vanaf het prille begin van zijn bestaan? Waarom worden niet eerst alle streken die dichtst bij de hand liggen in de verhouding kapitaal-loonarbeid opgenomen als het louter op zoek is naar nieuwe markten? De verklaring moet gezocht worden, niet in de behoefte aan nieuwe markten, maar in de zoektocht naar grondstoffen en de maximalisatie van de winst.Ten tweede houdt Luxemburg theorie in dat imperialisme een permanent kenmerk is van het kapitalisme. Aangezien kapitalisme, volgens Luxemburg, altijd op zoek is geweest naar uitbreiding van de markt om te kunnen accumuleren, kan haar theorie geen onderscheid maken tussen de oorspronkelijke uitbreiding van handel en geldeconomie aan de dageraad van het kapitalisme in Europa en zijn latere imperialistische uitbreiding [...] mercantiel kapitaal was noodzakelijk voor de oorspronkelijke accumulatie van kapitaal maar dit was een verschijnsel dat kwalitatief verschillend is van de kapitalistische drang om te accumuleren zodra het zichzelf gevestigd heeft als de heersende productiewijze.” (Revolutionary Perspectives, nr. 6, p. 18-19).

    In deze passage overtreft de venijnigheid van de CWO tegen het ‘luxemburgisme’ zelfs Boecharin’s scherpe polemiek. Voor we verder kunnen gaan moeten een paar punten duidelijk worden gemaakt. Eerst en vooral heeft Luxemburg nooit beweerd dat de kapitalistische uitbreiding ‘louter ten doel had nieuwe markten te vinden: zij heeft duidelijk de planetaire zoektocht naar goedkope arbeidskracht en grondstoffen geschetst, zoals de CWO dat zelf vaststelt op dezelfde bladzijde van Revolutionary Perspectives, nr. 6. Ten tweede is het verbazingwekkend dat de kapitalistische behoefte aan ‘uitbreiding van de markt om te accumuleren’ wordt voorgesteld als een ontdekking van Luxemburg, terwijl het al een fundamenteel standpunt was dat Marx zelf tegen Say en Ricardo verdedigde, zoals we al zagen. Boecharin zelf ontkende geenszins dat het imperialisme op zoek was naar nieuwe markten; in feite identificeert hij deze als één van drie drijfveren achter de kapitalistische uitbreiding:

    “We hebben drie fundamentele drijfveren blootgelegd voor de veroveringspolitiek van de moderne kapitalistische staten: toegenomen wedijver op de verkoopmarkt, op de grondstoffenmarkt, en op het vlak van kapitaalinvestering [...] Deze drie wortels van de politiek van het financierskapitaal vertegenwoordigen echter wezenlijk slechts drie facetten van hetzelfde verschijnsel, namelijk het conflict tussen de toename van de productieve krachten enerzijds en anderzijds de ‘nationale’ grenzen van de organisatie van de productie.” (Imperialism and World Economy, Chapter VIII, p. 104).

    Toch blijft het verwijt: voor Lenin, Boecharin en anderen onderscheidt de ‘export van kapitaal’ eerder dan die van ‘waren’ de imperialistische fase van het kapitaal van de voorafgaande fasen. Laat Luxemburg’s theorie dit onderscheid links liggen en houdt dit bijgevolg in dat het imperialisme een kenmerk was van het kapitalisme vanaf zijn ontstaan?
    Als we terug verwijzen naar de passages van Luxemburg die in deze tekst geciteerd worden, vooral het lange citaat uit de Anti-Kritik, dan kunnen we zien dat Luxemburg zelf heel duidelijk onderscheid maakt tussen de fase van oorspronkelijke accumulatie en de imperialistische fase, die ontegenzeggelijk wordt voorgesteld als een duidelijk afgebakend stadium in de wereldwijde ontwikkeling van het kapitaal. Zijn dit slechts holle woorden of stemmen ze overeen met de kern van Luxemburg’s theorie?

    In feite is er hier geen tegenspraak in Luxemburg’s analyse. Het eigenlijke imperialisme begint na de jaren 1870 wanneer het wereldkapitalisme een belangrijke nieuwe samenstelling bereikt: de periode waarin de vorming van nationale staten in Europa en Noord-Amerika voorbij is, en in plaats van een toestand te kennen waarin Groot-Brittannië de ‘werkplaats van de wereld’ is zijn er meerdere hoog ontwikkelde nationale ‘werkplaatsen’ die wedijveren voor de heerschappij op de wereldmarkt - niet alleen concurrerend op elkaars thuismarkten maar ook op de koloniale markt. Het is deze toestand die leidt tot de depressie van de jaren 1870 - de ‘zaden van het kapitalistische verval’, juist omdat de neergang van het systeem gelijkstond aan de verdeling van de wereldmarkt tussen de concurrerende kapitalen - met de omvorming van het kapitaal tot een ‘gesloten systeem’ waarbinnen het probleem van de realisatie onoplosbaar wordt. Maar in loop van de jaren 1870 bestond de mogelijkheid om uit de gesloten cirkel te breken natuurlijk nog, en dit verklaart grotendeels de wanhopige spoed van de imperialistische uitbreiding in deze periode.

    Het is waar, zoals de CWO uitspelt, dat het kapitaal altijd op zoek was naar koloniale markten, maar daar heeft niets mysterieus. Kapitalisten zullen altijd uitkijken naar gebieden van winstgevend in gebruik kunnen worden genomen en voor gemakkelijke verkoop, zelfs al zijn de beschikbare markten ‘thuis’ niet volledig verzadigd. Het zou absurd zijn te verwachten dat het kapitalisme een glad ontwikkelingsverloop zou kennen - alsof de vroege kapitalisten bij elkaar kwamen en met elkaar afspraken: “Eerst zullen we alle voorkapitalistische sectoren in Europa uitputten, dan zullen we uitbreiden naar Azië, dan Afrika, enzovoort.” Desalniettemin wordt achter de chaotische groei van het kapitalisme een duidelijk patroon zichtbaar: de koloniale plundering van het vroege kapitalisme, het gebruik van deze plundering om de industriële revolutie in de metropolen te versnellen; en dan, op de basis van het industriekapitaal, een nieuwe streven richting koloniale regio’s. De eerste periode van koloniale uitbreiding vormde weliswaar geen antwoord op de overproductie thuis, maar stemde overeen met de behoeften van de oorspronkelijke accumulatie. We kunnen het pas hebben over imperialisme als de koloniale uitbreiding een antwoord vormt op de tegenstellingen van de volledig ontwikkelde kapitalistische productie.

    In die zin kunnen we het begin van het imperialisme zien wanneer de handelscrises van het midden van de negentiende eeuw optreden als een prikkel tot de uitbreiding van het Britse kapitaal naar de koloniën en de half-koloniën. Maar zoals gezegd betekent imperialisme in de volle betekenis van het woord een concurrentieverhouding tussen de kapitalistische staten; en de imperialistische uitbreiding wordt pas een onvermijdelijke noodzaak voor het kapitaal wanneer de markt van de metropolen definitief door verschillende kapitalistische reuzen is opgedeeld. Dit is de verklaring voor de snelle verandering in de Britse koloniale politiek in het laatste deel van de negentiende eeuw.

    Voorafgaand aan de depressie van de jaren 1870, voor de verscherping van de concurrentie uit de Verenigde Staten en Duitsland, vroegen de Britse kapitalisten zich af of het wel de moeite waard was om de bestaande koloniën in stand te houden en ze waren terughoudend om nieuwe koloniën in bezit te nemen; maar nu raakten ze ervan overtuigd dat Groot-Brittannië zijn koloniale politiek moest handhaven en uitbreiden.

    Het ‘gedrang om de koloniën’ aan het einde van de negentiende eeuw was niet het gevolg van een plotse verstandsverbijstering bij de bourgeoisie, of van en verwaande jacht naar nationaal prestige, maar vormde een antwoord op de fundamentele tegenspraak in de accumulatiecyclus: de groeiende concentratie van kapitaal en het opdelen van de markt in de metropolen, die tegelijk het dalen van de winstvoet en de kloof tussen productiviteit en koopkrachtige markt verergerden, dat wil zeggen het probleem van de realisatie.

    Het idee dat de noodzaak om nieuwe markten open te breken een beslissend element vormde in de imperialistische uitbreiding staat, in tegenstelling tot wat de CWO beweert in Revolutionary Perspectives (nr. 6, p. 19), niet in tegenstelling tot het feit dat het overgrote deel van de wereldhandel in deze periode plaatsvond werd tussen de kapitalistische metropolen zelf. Dit verschijnsel werd door Luxemburg zelf opgemerkt:
    “[...] met de internationale ontwikkeling van het kapitalisme wordt de kapitalisatie van de meerwaarde steeds dringender en wisselvalliger, zo wordt de overgrote basis van de massa van het constante en variabele kapitaal en in verhouding tot de meerwaarde steeds kolossaler. Vandaar het tegenstrijdige verschijnsel dat de oude kapitalistische landen voor elkaar een steeds groter markt vormen, voor elkaar steeds onmisbaarder worden en tegelijk elkaar steeds afgunstiger bestrijden als concurrenten in betrekkingen met niet-kapitalistische landen.” (Die Akkumulation des Kapitalis, Kapitel XXVI, p. 316).

    De ‘externe’ markt was voor het globaal kapitaal een adempauze in een gevangenis die steeds overbevolkter raakte. Hoe minder adempauze er overbleef ten opzichte van de overvolle gevangenis, des te wanhopiger de gevangenen daarom vochten.
    Het feit dat in deze periode een aanzienlijke toename van kapitaalexport tot stand kwam betekent evenmin dat de imperialistische uitbreiding niets te maken had met een marktprobleem. De kapitaalexport naar de koloniale regio’s was noodzakelijk niet alleen omdat deze het kapitaal in staat stelde te produceren in streken waar de arbeidskracht goedkoop was en bijgevolg de winstvoet kon stijgen.

    Het breidde ook de wereldmarkt uit:
    a) omdat kapitaalexport ook uitvoer van productiegoederen bevat die zelf waren zijn die verkocht moeten worden;
    b) omdat het exporteren van kapitaal - om het even in de vorm van geldkapitaal voor investering of van productiegoederen - diende om de hele markt uit te breiden voor de kapitalistische productie door het te laten nestelen in nieuwe gebieden en door steeds meer koopkrachtige kopers binnen zijn werkingsgebied te brengen. Het duidelijkste voorbeeld daarvan is de bouw van spoorwegen, die dienden voor de uitbreiding van de verkoop van kapitalistische waren naar vele miljoenen nieuwe kopers.

    Het probleem van de ‘markt’ kan ons helpen bij een van de meest opvallende kenmerken van de wijze waarop het imperialisme de kapitalistische productie over de wereld uitbreidde: het ‘scheppen’ van onderontwikkeling. Want wat de kapitalisten wilden was een gebonden markt - een markt van kopers die geen concurrenten zouden worden van de metropolen door zelf kapitalistische producenten te worden. Vandaar het tegenstrijdige verschijnsel waarbij het imperialisme de kapitalistische productiewijze uitvoerde en stelselmatig de voor-kapitalistische economische structuren vernietigde - terwijl het tegelijkertijd de ontwikkeling van inheems kapitaal afremde door onbarmhartig de koloniale economieën te plunderen, door hun industriële ontwikkeling ondergeschikt te maken aan de specifieke behoeften van de economie van de metropolen, en door het kunstmatig in standhouden van de meest reactionaire en onderdanige elementen van de inheemse heersende klassen. Daardoor kwam het dat, in tegenstelling tot Marx’ verwachtingen, het kapitalisme geen spiegelbeeld van zichzelf schiep in de koloniale gebieden. In de koloniën en half-koloniën mochten er geen goed gevormde, onafhankelijke nationale kapitalen ontstaan met hun eigen burgerlijke revoluties en gezonde industriële bases, maar eerder niet tot volle ontwikkeling komende karikaturen van de kapitalen uit de metropolen, gebukt gaand onder de wegrottende overblijfselen van de vorige productiewijze, gedeeltelijk geïndustrialiseerd om buitenlandse belangen te dienen, met bourgeoisieën die zwak en seniel geboren op zowel economisch als politiek vlak. Het imperialisme schiep aldus de onderontwikkeling en zal nooit in staat zijn die te overstijgen. Tezelfdertijd verzekerde het zich ervan dat er geen nationale burgerlijke revoluties konden plaatsvinden in de achtergebleven gebieden. In niet geringe mate vindt de diepgaande weerslag van de imperialistische ontwikkeling - een weerslag die nu overduidelijk is omdat de ‘Derde Wereld’ wegzinkt in barbarij - haar oorsprong in de poging van het imperialisme om de koloniën en de half-koloniën te gebruiken om zijn marktprobleem op te lossen.

    2. Volgens Boecharin betekent Luxemburg’s definitie van imperialisme dat imperialisme ophoudt te bestaan wanneer er geen niet-kapitalistische milieu meer overblijft waarom nog gevochten kan worden:
    “[...] uit deze definitie volgt dat een strijd om gebieden die al kapitalistisch zijn geworden niet imperialistisch is, wat volkomen onjuist is [...] uit diezelfde definitie volgt dat een strijd om al ‘bezette’ gebieden evenmin imperialistisch is. Andermaal, de onjuistheid van dit onderdeel van de definitie is eveneens overduidelijk [...] Laten we een treffend voorbeeld nemen om het onhoudbare karakter van Luxemburg’s opvatting van het imperialisme in het daglicht te stellen. We doelen op de bezetting van het Ruhrgebied door de Fransen (1923-1924). Vanuit Rosa Luxemburg’s gezichtspunt is dit geen imperialisme aangezien (1) er ‘overblijfselen’ ontbreken, (2) er geen niet-kapitalistische omgeving is, en (3) het Ruhrgebied had al een imperialistische eigenaar vóór de bezetting.” (Imperialism and the Accumulation of Capital, Chapter 4, p. 253).

    Dit argument werd herhaald in de naïeve vraagstelling van de CWO tijdens de recente internationale conferentie in Parijs, “Waar zijn de voorkapitalistische of andere markten waarover Ethiopië en Somalië uitvochten in de Ogaden Woestijn?” Een dergelijke vraag verraadt een buitengewoon pover begrip van wat Luxemburg zei, evenals een betreurenswaardige tendens om het imperialisme niet te zien als een “aangeboren internationale voorwaarde, een ondeelbaar geheel”, maar als “de schepping van om het even welk staat of groep van staten”: met andere woorden, het beziet het probleem vanuit het beperkte gezichtspunt van de afzonderlijke nationale kapitalen.

    Als Boecharin zich de moeite had getroost om meer aan te halen dan de eerste zin van de passage uit Luxemburg’s Die Akkumulation des Kapitals, die we geheel hebben weergegeven, dan had hij laten zien dat, volgens Luxemburg, de toenemende uitputting van het niet-kapitalistische omgeving niet het einde betekende van het imperialisme, maar de toespitsing van imperialistische tegenstellingen tussen de kapitalistische staten zelf. Dit is wat Luxemburg bedoelde toen ze schreef dat “het imperialisme de catastrofe als bestaansvorm terug brengt van de periferie van de kapitalistische ontwikkeling naar zijn uitgangspunt” (Anti-Kritik, t.a.p., p. 521). In de eindfase van het imperialisme wordt het kapitaal ondergedompeld in een verschrikkelijke reeks van oorlogen waarbij elk kapitaal en blok van kapitalen niet in staat is om op ‘vreedzame’ wijze uit te breiden naar nieuwe gebieden, en gedwongen wordt om markten en territoria te ontnemen aan zijn rivalen. Oorlog wordt de overlevingswijze van het hele systeem.

    Natuurlijk ging Luxemburg er van uit dat de proletarische revolutie een eind aan het kapitalisme zo maken lang voordat de niet-kapitalistische omgeving zou zijn teruggebracht tot de onbetekenende factor die het nu is. De verklaring van hoe het kapitalisme in verval zijn bestaan rekte in bijna volledige afwezigheid van deze omgeving hoort thuis in een andere tekst. Maar zolang we het imperialisme blijven zien als “het product van een bepaald stadium van rijpheid in de ontwikkeling van kapitaal op wereldvlak, een van huis uit internationaal verschijnsel, een ondeelbaar geheel”, kunnen we het belang van Luxemburg’s definitie blijven inzien. Ze dient alleen nog te worden aangepast voorzover momenteel de imperialistische politiek van verovering en overheersing een bijna volslagen verdwijning van de externe markt teweeg heeft gebracht, eerder dan een directe strijd te zijn om voorkapitalistische overblijfselen. Het belangrijke dat benadrukt moet worden is de globale verandering in de ontwikkeling van het wereldkapitaal - de uitputting van de externe markt - die elk afzonderlijk segment van het kapitaal ertoe drijft om zich te gedragen op imperialistische wijze.

    Om terug te keren tot Boecharin’s tegenwerpingen: het heeft geen zin om in elk imperialistisch conflict op zoek te gaan naar ‘niet-kapitalistische omgevingen’, want het is het kapitaal als geheel, het globale kapitaal, dat een externe markt nodig heeft waarin het kan uitbreiden. Voor de afzonderlijke kapitalist vormen kapitalisten en arbeiders een uitstekende markt voor zijn goederen. Eveneens kan een afzonderlijk nationaal kapitaal van een rivaliserende kapitalistische natie gebruik maken om zijn meerwaarde te laten opnemen. Niet iedere markt waarom door de imperialistische staten gevochten wordt is een voor-kapitalistische, en dit is steeds minder het geval naarmate meer markten worden ingelijfd in het wereldkapitaal. Evenmin is iedere inter-imperialistische strijd een rechtstreekse strijd om markten. In de huidige toestand wordt de globale rivaliteit tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie bepaald door de onmogelijkheid om de wereldmarkt geleidelijk uit te breiden. Maar vele - wellicht de meeste - van de bijzondere aspecten van de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie zijn er op gericht om strategisch/militaire voorsprong op het andere blok veilig te stellen. Bijvoorbeeld: Israël is nauwelijks een markt van betekenis voor de Verenigde Staten, of Cuba voor de Sovjet-Unie. Deze buitenposten worden vooral in leven gehouden vanwege hun strategisch/militaire waarde, tegen aanzienlijke kosten voor hun steunverleners. Op kleinere schaal: Vietnams’ plundering van Cambodja’s rijstvelden is niets meer dan dat, plundering. Cambodja vormt nauwelijks een ‘markt’ voor de Vietnamese industrie. Maar Vietnam wordt gedwongen tot het plunderen van Cambodja’s rijstvelden omdat zijn industriële stagnatie de landbouwsector niet in staat stelt om voldoende voedsel te produceren voor de Vietnamese bevolking. En zijn industriële stagnatie wordt veroorzaakt doordat de wereldmarkt niet kan uitbreiden, ze is al opgedeeld en geen nieuwkomers toelaten. Nogmaals, het is enkel mogelijk om deze vraagstukken zinnig te behandelen door te vertrekken vanuit een globaal gezichtspunt.

    Politieke conclusies: Imperialisme en de onmogelijkheid van nationale oorlogen

    De praktische kwesties in het theoretische debat over imperialisme draaiden altijd rond één vraagstuk: maakt het tijdperk van het imperialisme revolutionaire nationale oorlogen waarschijnlijker, zoals Lenin redeneerde, of worden ze er onmogelijk door, zoals Luxemburg volhield? Volgens ons heeft de geschiedenis Luxemburg’s stelling onmiskenbaar in het gelijk gesteld, namelijk dat:

    “De algemene tendens van de huidige kapitalistische politiek beheerst daarbij zo goed als een almachtige, blind werkende wetmatigheid de politiek van de afzonderlijke staten, net als de wetten van de economische concurrentie de productievoorwaarden voor de afzonderlijke ondernemers dwingend bepalen.” (Junius-brochure, t.a.p., p. 138, ) en dat bijgevolg:
    “In het tijdperk van dit ontketende imperialisme kunnen er geen nationale oorlogen meer bestaan. De nationale belangen dienen enkel als voorwendsel om de arbeidende volksmassa’s dienstbaar te maken aan hun aartsvijand, het imperialisme.” (Entwurf zu den Junius-Thesen, in Gesammelte Werke, Bd. 4, p. 44).

    Het eerste citaat heeft de volgende concrete toepassingen in dit tijdperk, die beide het tweede citaat op klinkende wijze bevestigen.

    a) Iedere natie, iedere bourgeoisie met een streven, is gedwongen zich achter één van de heersende imperialistische blokken te scharen, en zo aan te passen aan, en de behoeften van het wereldkapitalisme te vervullen. Eens te meer in Luxemburg’s woorden:

    “De kleine naties vormen slechts schaakstukken in het imperialistische spel van de grootmachten, en ze worden, net als de arbeidende volksmassa’s van alle deelnemende landen, tijdens de oorlog als werktuig misbruikt, om na de oorlog opgeofferd te worden op het altaar van de kapitalistische belangen“ (Entwurf zu den Junius-Thesen, in Gesammelte Werke, Bd. 4, p. 44).

    In tegenstelling tot Lenin’s hoop dat het imperialisme verzwakt zou worden door de opstand van de ‘onderdrukte naties’, wordt alle nationale strijd in dit tijdperk omgevormd tot imperialistische oorlogen door de onomkeerbare heerschappij van de grootmachten. Zoals Lenin zelf inzag, betekent imperialisme dat de hele wereld is opgedeeld onder de grote kapitalistische staten “zodat in de toekomst uitsluitend herverdelingen te verwachten zijn, dat wil zeggen het overgaan van de ene ‘bezitter’ naar de andere, geen toe-eigening echter van land dat nog geen ‘eigenaar’ heeft.” (Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, t.a.p., p. 320).

    De ervaring van de laatste zestig jaar heeft laten zien dat wat Lenin toepaste op ‘gebieden’ eveneens kan worden toegepast worden op alle naties. Geen enkele kan ontsnappen aan de wurggreep van het imperialisme. Dit is momenteel overduidelijk omdat de wereld sinds 1945 verdeeld is in twee permanent gevestigde imperialistische blokken. Nu de crisis verdiept en de blokken zichzelf versterken, wordt het duidelijk dat zelfs kapitalistisch reuzen als China en Japan zich nederig moeten onderwerpen aan de dictaten van hun Amerikaanse opperbaas. Hoe kunnen er in een dergelijke situatie nog illusies bestaan over nationale onafhankelijkheid voor de chronisch zwakke landen van de voormalig koloniale gebieden?

    b) Iedere natie (5) wordt ertoe gedreven imperialistisch op te treden tegenover haar concurrenten. Zelfs als ze zichzelf onderwerpen aan een overheersend blok wordt iedere natie gedwongen om andere, kleinere naties aan haar eigen overheersing te onderwerpen. Luxemburg merkte dit verschijnsel op tijdens de Eerste Wereldoorlog, met betrekking tot Servië:

    “Formeel gezien voert Servië zonder twijfel een nationale verdedigingsoorlog. Maar zijn monarchie en zijn heersende klassen zitten vol met expansionistische verlangens net zoals de heersende klassen in alle huidige staten [...] Dus is Servië aan het opschuiven naar de Adriatische Kust waar het een imperialistisch conflict uitvecht met Italië over de rug van de Albaniërs.” (Junius-brochure, t.a.p, p. 141).

    Door de totale verstikking van de wereldmarkt wordt het verval een tijdperk van oorlog van ieder tegen allen. In plaats van aan deze werkelijkheid te kunnen ontsnappen worden kleine naties gedwongen zichzelf daaraan geheel en al aan te passen. De uiterste militarisering van de meer achtergebleven kapitalen, het veelvuldig uitbreken van oorlogen tussen lokale staten in de onderontwikkelde regio’s, zijn chronische aanwijzingen dat momenteel “geen enkel natie afzijdig kan blijven” van imperialistische politiek.

    Volgens de CWO “ondermijnt het idee dat alle landen imperialistisch zijn het idee van imperialistische blokken” (Revolutionary Perspectives, nr. 12, p. 25), maar dat klopt alleen als je vooraf de discussie afgrenst met de bewering dat alleen ‘onafhankelijke’ machten imperialistisch zijn. Het is waar dat elke natie moet opgaan in het ene of andere imperialistische blok, maar zij doet dat omdat dit de enige manier is waarop ze haar eigen imperialistische belangen kan dienen.

    Conflicten en botsingen binnen elk blok worden hierdoor niet vermeden (en kan zelfs de vorm aannemen van open oorlog, bijvoorbeeld de Grieks-Turkse oorlog van 1974); ze zijn simpelweg ondergeschikt aan een meer doorslaggevend conflict. De imperialistische blokken, zoals alle burgerlijke bondgenootschappen, kunnen nooit echt verenigd of harmonieus zijn. Ze als zodanig voor te stellen of ten minste de zwakkere naties van het blok voor te stellen als niets dan marionetten van een heersende grootmacht maakt het onmogelijk om de werkelijke tegenstellingen en conflicten te begrijpen die opwellen binnen het blok - niet alleen tussen de zwakkere naties zelf, maar ook tussen de behoeften van de zwakkere naties en de heersende macht. Het feit dat deze conflicten bijna altijd geregeld worden in het voordeel van de overheersende grootmacht maakt ze niet minder werkelijk. Evenzo maakt het voorbijgaan aan het imperialistische streven van de kleinere naties het onmogelijk om het uitbreken van oorlogen tussen deze staten helder te verklaren. Het feit dat ze steevast gebruikt worden om de belangen van de blokken te dienen betekent niet dat ze het alleen maar het product zijn van geheime beslissingen in Washington of Moskou. Ze wellen op uit werkelijke spanningen en problemen op lokaal vlak, problemen die onvermijdelijk aanleiding geven tot een imperialistisch antwoord van de kant van andere lokale staten. Te beweren, zoals de CWO doet, dat kleinere naties louter ‘imperialistische neigingen’ kennen, gaat moeilijk op als bijvoorbeeld Vietnam de buurstaat Cambodja binnenvalt, zijn regering omvergooit, een plooibaar regime installeert, de economie plundert en aandringt op de oprichting van een ‘Indo-Chinese Federatie’ onder de Vietnamese heerschappij. Vietnam heeft niet enkel imperialistische eetlust: het stilt deze honger door gulzig zijn buren op te schrokken!

    Als we het idee verwerpen dat deze politiek uitdrukking is van een arbeidersstaat die een revolutionaire oorlog uitvecht; als we er van afzien de Vietnamese heersende klasse te beschouwen als een klasse die een historisch vooruitstrevende burgerlijke strijd levert voor nationale onafhankelijkheid, dan blijft er slechts één woord voor dit soort van politiek en acties over: imperialisme.

    Imperialistische oorlog of proletarische revolutie

    Als elke ‘nationale strijd’ de belangen dient van grote of kleine imperialistische staten, dan wordt het onmogelijk om in dit tijdperk nog te spreken van oorlogen voor nationale verdediging, van ‘nationale bevrijding, of van ‘nationale revolutionaire’ bewegingen. Daarom is het nodig elke poging te verwerpen om het standpunt van de Komintern over het nationale en koloniale vraagstuk opnieuw binnen te sluizen. De Nucleo Communista Internazionalista (NCI) lijkt bijvoorbeeld te suggereren dat het mogelijk zou zijn om de stellingen van de Komintern toe te passen in onderontwikkelde regio’s, als daar een echte communistische partij bestond: “In de gebieden buiten de metropolen, houdt de opdracht van een communistische partij noodzakelijker wijze de vervulling van taken in die de ‘zijne’ (in de onmiddellijke betekenis van het woord) niet zijn (de oprichting van een onafhankelijke nationale staat, economische en territoriale vereniging, landbouwhervorming, nationalisatie,…)” (Oriëntatienota’s voor het nationale en koloniale vraagstuk; Teksten van de Tweede Internationale Conferentie in Parijs, Engels- en Franstalig, november 1978, Vol. 1).
    De bekommernis van de NCI is dat het proletariaat en zijn voorhoede niet onverschillig mogen staan tegenover de bewegingen van de onderdrukte massa’s in deze regio’s, maar leiding moeten geven aan hun opstanden en ze verbinden aan de kommunistische wereldrevolutie.

    Dat is volkomen juist; maar om dit te verwezenlijken moet het proletariaat ook inzien dat het ‘nationale’ element niet voortkomt uit de onderdrukte en uitgebuite massa’s, maar vanuit hun onderdrukkers en uitbuiters - de bourgeoisie. Vanaf het ogenblik dat deze opstanden ingepast worden in een strijd voor ‘nationale’ taken worden ze naar het terrein van de bourgeoisie gedreven. In de huidige historische context betekent nationaal eveneens imperialistisch:

    “Sindsdien heeft het imperialisme het oude burgerlijk-democratisch programma volledig ten grave gegraven toen het de expansie over de nationale grenzen heen en zonder acht te slaan op de nationale verbanden tot het programma van de bourgeoisie van alle landen verhief. De nationale frase wordt echter nog gebezigd. Maar zijn werkelijke inhoud, zijn functie is in zijn tegengestelde omgezet: Ze dient nog slechts als povere dekmantel voor de imperialistische ambities en als strijdkreet van de imperialistische rivaliteiten, als het enige en ultieme ideologische middel waarmee de volksmassa’s geronseld kunnen worden als kanonnenvoer in de imperialistische oorlog.” (Junius-brochure, t.a.p., p. 138).

    Deze waarheid werd bevestigd in al de zogenaamde ‘nationale bevrijdingsbewegingen’ van Vietnam tot Angola, van Libanon tot Nicaragua. Vóór en nadat ze aan de macht komen, dienen de burgerlijke krachten van de nationale bevrijding steevast als uitvoerders van de een of andere van de imperialistische grootmacht. Zodra ze de staatsmacht grijpen beginnen ze hun eigen kleine imperialistische doelen na te streven. Het komt er dus niet op aan de opstand van de onderdrukte massa’s te leiden door een ‘fase’ van nationale, burgerlijk-democratische strijd, maar ze weg te leiden van het burgerlijk nationaal terrein naar het terrein van de proletarische klassenoorlog. “Vorm de imperialistische oorlog om in een burgeroorlog” vormt nu het proletarisch wachtwoord in alle delen van de wereld.

    Het huidig imperialistisch karakter van alle delen van de bourgeoisie, en van al hun politieke projecten, is niets iets dat teruggedraaid kan worden, al was het maar tijdelijk, zelfs niet door de beste kommunistische partij ter wereld. Het is een diepgaande historische werkelijkheid, gebaseerd op een objectief bepaalde sociale ontwikkeling. Vandaar:

    “Het tijdperk van de imperialistische oorlogen en proletarische revoluties stelt niet langer reactionaire staten tegenover progressieve staten in oorlogen waarin, dank zijde hulp van de volksmassa’s, de nationale eenheid van de bourgeoisie gesmeed wordt, waarin de geografische en politieke basis gelegd wordt die als springplank dient voor de ontwikkeling van de productiekrachten.
    Het stelt niet langer de bourgeoisie tegenover de heersende klassen in de koloniën, in koloniale oorlogen die lucht en ruimte verschaffen voor de kapitalistische productiekrachten die reeds sterk ontwikkeld zijn.
    Dit tijdperk stelt daarentegen imperialistische staten tegenover elkaar, economische entiteiten, die de wereld verdelen en herverdelen, die onmachtig zijn om op een andere manier de klassencontrasten en de economische tegenstellingen onder de duim te houden anders dan door middel van de oorlog, een gigantische vernietiging uit te voeren van niet-actieve productiekrachten en van ontelbare proletariërs, die uit de productie zijn gestoten.
    Vanuit het gezichtspunt van de historische ervaring kunnen we stellen dat het karakter van de oorlogen die regelmatig de kapitalistische maatschappij door elkaar schudden, net zoals de daarmee overeenstemmende proletarische politiek, bepaald moeten worden, niet door de bijzondere - en dikwijls dubbelzinnige - aspecten waaronder deze oorlogen zich voordoen, maar door hun historische context, die voortvloeit uit het economisch ontwikkelingspeil en de rijpheid van de klassentegenstellingen.”
    (Le problème de la guerre, Jehan t.a.p., op. cit.).

    Als we tot de slotsom komen dat in de huidige historische context alle oorlogen, elke veroveringspolitiek, alle concurrentieverhoudingen tussen de kapitalistische staten van imperialistische aard zijn, dan is dat niet in tegenspraak met Boecharin’s gerechtvaardigde opmerking dat het karakter van een oorlogs- en veroveringspolitiek beoordeeld moet worden door te kijken naar “welke productieverhoudingen er worden versterkt of uitgebreid door de oorlog”; wij ondermijnen de nauwkeurigheid van de term imperialisme geenszins door zijn toepassingsgebied op te rekken. Want als de marxisten nationale oorlogen vereenzelvigen als oorlogen die een progressieve rol vervulden door het uitbreiden van de kapitalistische productieverhoudingen toen die nog konden dienen als basis voor de ontwikkeling van de productiekrachten, toen stelden ze dit soort oorlogen tegenover imperialistische oorlogen - oorlogen die een historische achteruitgang betekenen omdat ze dienen om de kapitalistische verhoudingen in stand te houden terwijl de een hindernis zijn geworden voor verdere ontwikkeling. Momenteel dienen al de oorlogen en iedere buitenlandse politiek van de bourgeoisie tot het in standhouden van een verrotte, in verval verkerende productiewijze.

    Vandaar dat ze alle met reden gedefinieerd kunnen worden als imperialistisch. Sterker nog, een van de meest kenmerkende tekenen van het verval van het kapitalisme is dat, terwijl in de fase van bloei
    “oorlog de functie vervulde om de uitbreiding van de markt te verzekeren, en zo de productie van consumptiemiddelen vergrootte, in de (verval-)fase is de productie vooral gericht op de productie van vernietigingsmiddelen, dat wil zeggen de oorlog. Het verval van de kapitalistische maatschappij komt treffend tot uiting in het feit dat oorlogen (in de bloeiperiode) de economische ontwikkeling dienden, de economische activiteit momenteel vooral gericht is op oorlog [...]” (Rapport over de Internationale Situatie, Kommunistische Linkerzijde van Frankrijk, 1945).

    Hoewel het doel van de kapitalistische productie de productie van meerwaarde blijft, vertegenwoordigt de toenemende onderschikking van alle economische activiteiten aan de behoeften van de oorlog een tendens voor het kapitaal tot ‘zelf-negatie’. De imperialistische oorlog, geboren uit de drang van de bourgeoisie naar het maken van winst, geraakt in een dynamiek waarin de wetten van de winstgevendheid en ruil steeds meer in de wind worden geslagen. De berekeningen van winst en verlies, de normale verhoudingen tussen koop en verkoop, komen in het vaarwater van de ziekelijke drang van het kapitaal tot zelfvernietiging. Momenteel wordt de mensheid geconfronteerd met de logische gevolgen van de zelf-kannibalisatie van het kapitaal: een nucleaire holocaust die het hele menselijke ras zou kunnen vernietigen.

    Deze tendens naar de ‘zelf-negatie’ van het kapitaal in de oorlog gaat gepaard met de universele militarisering van de maatschappij: een proces dat ijzingwekkend duidelijk wordt in de Derde Wereld en onder de stalinistische regimes, maar die, als de bourgeoisie haar zin krijgt, ook snel werkelijkheid zal worden voor de arbeiders in de westerse ‘democratieën’. De totale onderschikking van economische, sociale en politieke bestaan aan de behoeften van de oorlog: dat is nu in alle landen de afgrijselijke werkelijkheid van het imperialisme. Meer dan ooit tevoren geldt het alternatief dat Rosa Luxemburg in 1915 voorhield aan de wereldarbeidersklasse:

    “[...] ofwel de overwinning van het imperialisme en de ondergang van alle cultuur, zoals in het oude Rome, ontvolking, troosteloosheid, ontaarding, één groot kerkhof; of de overwinning van het socialisme, dit wil zeggen de bewuste strijd van het internationale proletariaat tegen het imperialisme [...].” (Junius-brochure, t.a.p., p. 62).

    C.D. Ward

    (Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 19, vierde kwartaal 1979.)

    (1) Zie voor verdere discussie de brochure van de IKS, Natie of Klasse.
    (2) Hier moeten wij een misvatting van de CWO rechtzetten over het idee dat “Rosa Luxemburgs' economische opvattingen ten grondslag liggen aan haar opvattingen over het nationale vraagstuk: laatstgenoemde ging het eerstgenoemde meer dan een decennium vooraf.” (Revolutionary Perspectives, nr. 12,  p. 25). Klaarblijkelijk is de CWO niet bekend met de volgende passage die door Luxemburg in 1898 werd geschreven en gepubliceerd werd in de eerste uitgave van Hervorming of Revolutie: “Als we naar de huidige economische toestand kijken moeten we in ieder geval toegeven dat we nog niet in die fase van volkomen kapitalistische rijpheid beland zijn, die in het schema van Marx over de periodiciteit van crises verondersteld werd. De wereldmarkt is nog altijd in opbouw. [...] Aan de ene kant hebben we de plotselinge sprongsgewijze ontsluiting van nieuwe gebieden voor de kapitalistische economie al achter ons gelaten, die tot de jaren zeventig periodiek optrad. Deze sprongsgewijze ontwikkeling veroorzaakte de crises tot nu toe, zeg maar de jeugdcrises. Aan de andere kant zijn we nog niet aanbeland bij die graad van de opbouwen de uitputting van de wereldmarkt, die een fatale periodieke botsing van de productiekrachten op de grenzen van de markt in het leven zal roepen, de werkelijke kapitalistische ouderdomscrises. [...] Maar dat we onbedwingbaar het begin van het eind, de periode van de kapitalistische eindcrises naderen, dat volgt juist uit dezelfde verschijnselen die voorlopig voor het uitblijven van crises zorgen. Als de wereldmarkt eenmaal grotendeels is opgebouwd en niet meer door plotselingen uitbreidingen vergroot kan worden, als de productiviteit van de arbeid tegelijkertijd onbedwingbaar doorgroeit, dan begint na korte or langere tijd de periodieke wrijving tussen de productiekrachten en de grenzen van de ruil. Die wrijving wordt vanzelf, door de herhaling, steeds scherper en stormachtiger.” (geciteerd in Fritz Sternberg, Capitalism and Socialism on Trial, 1951, p.72; Rosa Luxemburg, Hervorming of Revolutie, Amsterdam, Aksant, 2006, p. 55-56, idem, Gesammelte Werke, Bd. 1/1, p. 385-386).
    (3) Zie Economische theorieën en strijd voor het socialisme, in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 16.
    (4) Voor verdere discussie over dit punt zie Marxisme en crisistheorieën, in Internationale Revue, Nederlandstalige uitgave, nr. 8.
    (5) Zie de brochure Crisis en verval van het kapitalisme.
    (6) Als we zeggen dat alle landen imperialistisch zijn dan is het duidelijk dat we een veralgemening maken en dat er net als bij alle veralgemeningen uitzonderingen gevonden kunnen worden, voorbeelden van de of andere staat die nooit imperialistische misdaden lijkt te hebben begaan, maar dergelijke uitzonderingen ontkrachten het algemene punt niet. Het punt kan evenmin uit de weg worden gegaan door afgezaagde vragen te stellen als:  “Waar is het imperialisme van de Seychellen, van Monaco, of van San Marino?” Het gaat hier niet over kleine belastingparadijzen of historische grappen maar over nationale kapitalen die - hoewel niet onafhankelijk - een duidelijk bestaan en activiteit hebben op de wereldmarkt.

    Theoretische vraagstukken: 

    • Imperialisme [15]

    Stellingen over de studentenbeweging van lente 2006 in Frankrijk

    • 2930 keer gelezen

    Deze stellingen zijn door de IKS aangenomen op 3 april 2006 toen de beweging van de studenten nog steeds aan de gang was. Vooral de grote betoging van 4 april, waarvan de regering hoopte dat ze zwakker zou zijn dan de vorige (28 maart) overtrof deze nog in omvang. Er kon namelijk een nog groter deelname van de arbeiders uit de privé-sector worden vastgesteld. In zijn toespraak op 31 maart heeft president Chirac een belachelijke manoeuvre uitgeprobeerd: tegelijkertijd met de uitvaardiging van de wet op de ‘gelijke kansen’ vroeg hij dat het artikel 8 ervan (dat het eerste aanstellingscontract in het leven roept, het CPE, en de belangrijkste grond was van de woede van de studenten) niet zou worden toegepast. In plaats van de mobilisatie te verzwakken zwengelde deze acrobatentoer die nog aan. Bovendien kwam het gevaar op een spontane uitbarsting van stakingen in de direct productieve sector , zoals dat het geval was in Mei 1968, steeds dichterbij. De regering heeft zich er moeten in schikken dat haar kleine manoeuvres niet zouden volstaan om de beweging te breken. Dit bracht haar er toe om, niet zonder bochten, de CPE in te trekken op 10 april. In feite voorzagen de stellingen nog de mogelijkheid dat de regering niet zou toegeven. Dit gezegd zijnde bevestigt en versterkt de afloop van de crisis met de toegeving van de regering, de centrale idee van de stellingen: het belang en de diepgang van de mobilisatie van de jongere generaties van de arbeidersklasse in deze dagen van de lente van 2006. Nu de regering heeft toegegeven over de CPE, waarvan de intrekking de belangrijkste eis was van de mobilisatie, heeft deze al haar dynamiek verloren. Wil dat zeggen dat ‘alles weer zal worden zoals vroeger’, zoals de bourgeoisie van alle tendensen, dat natuurlijk zou wensen? In geen geval. Zoals de stellingen zeggen: “Deze klasse [de bourgeoisie] zal al de ervaring die tienduizenden toekomstige werknemers wekenlang hebben opgedaan, hun ontwaken voor de politiek en hun bewustwording niet ongedaan kunnen maken. Het is een echte schat voor de komende strijd van het proletariaat, een eersterangselement van hun capaciteit om hun weg naar de kommunistische revolutie verder te zetten.” De acteurs van deze prachtige strijd moeten deze schat koesteren en vrucht laten dragen door alle lessen te trekken uit hun ervaring. Ze moeten met helderheid nagaan welke de werkelijke krachten, en ook welke de zwakheden van hun strijd waren. En ze moeten vooral het perspectief uitwerken dat zich aan de maatschappij opdringt, een perspectief dat reeds vervat zat in de strijd die ze gevoerd hebben: tegenover de steeds heviger wordende aanvallen van een kapitalisme dat in een dodelijke crisis zit, en het onvermijdelijk zal opnemen tegen de uitgebuite klasse, is het enige mogelijke antwoord dat van het opvoeren van haar verzetsstrijd en zich op die manier voor te bereiden op de omverwerping van dit systeem. Deze overdenking en de strijd die op zijn einde loopt moeten op een collectieve manier aangepakt worden, doorheen debatten, nieuwe vergaderingen, open discussiekringen, zoals dat het geval was bij de algemene vergaderingen, voor allen die willen deelnemen aan deze overdenking, en voornamelijk de politieke organisaties die de strijd van de arbeidersklasse steunen. Deze collectieve overdenking zal alleen kunnen plaatsvinden als onder de deelnemers aan de strijd dezelfde instelling van broederlijkheid, eenheid en solidariteit, die er was in de strijd, behouden blijft. In deze zin is wat nu op de dagorde staat, nu de grote meerderheid van diegenen die aan de strijd hebben deelgenomen begrepen heeft dat deze onder zijn huidige vorm beëindigd is, niet de strijd in de achterhoede, niet langer de blokkades uitgevoerd door uiterst kleine minderheden die ‘kost wat kost tot het uiterste willen gaan’. Want deze zijn, hoe dan ook, veroordeeld tot mislukken en ze riskeren verdeeldheid en spanningen op te roepen onder diegenen die, gedurende weken, een voorbeeldige strijd gevoerd hebben.

    18 april 2006

     

    Het proletarische karakter van de beweging

    1) De huidige mobilisatie van de studenten in Frankrijk vertegenwoordigt nu al een van de grootste episodes van de strijd van de klasse in dit land sinds de laatste vijftien jaar. Een episode die qua belang minstens vergelijkbaar is met de strijd van de herfst 1995 rond het vraagstuk van de hervorming van de sociale zekerheid en in de openbare diensten in de lente van 2003 rond het vraagstuk van de pensioenen. Dit beweren kan paradoxaal lijken omdat het niet de loontrekkers zijn die vandaag gemobiliseerd zijn (behalve hun deelname aan de betogingen van 7 februari, 7 maart, 18 en 28 maart en 4 april) maar een sector van de maatschappij die nog niet de arbeidswereld in binnengetreden, de schoolgaande jeugd. Nochtans kan dit het diep proletarische karakter van de beweging niet in twijfel trekken en wel om volgende redenen:
    – in de loop van de laatste decennia heeft de evolutie van de kapitalistische economie ertoe geleid dat er in toenemend mate beroep wordt gedaan op een beter gevormde en gekwalificeerde arbeidskracht. Bijgevolg zal een groot deel van de studenten van de universiteiten (met inbegrip van de Technologische Universitaire Instituten die de opdracht hebben om een relatief korte opleiding te verstrekken aan de toekomstige ‘technici’, die in werkelijkheid gekwalificeerde arbeiders zijn) op het einde van hun studies de rangen van de arbeidersklasse vervoegen (die zich al lang niet meer beperkt tot de industriearbeiders met een blauwe overal in de verbeelding van Epinal, maar ook bestaat uit bedienden, middenkaders van bedrijven of van openbare diensten, verplegers en -sters, de grote meerderheid van het onderwijzende personeel – zoals leerkrachten lager en secundair onderwijs); – gelijklopend met dit verschijnsel, heeft de sociale afkomst van de studenten een betekenisvolle evolutie doorgemaakt, met een belangrijke toename van studenten afkomstig uit de werkenden klasse (volgens de hogerop genoemde criteria) wat met zich meebrengt dat een groot aantal van de studenten (ongeveer de helft) verplicht is om te werken om hun studies te bekostigen of om een minimum aan zelfstandigheid te verwerven ten opzichte van hun families;
    – de voornaamste eis waarrond werd gemobiliseerd, is het intrekken van een economische aanval (de invoering van het startbanencontract, CPE) dat de hele arbeidersklasse treft en niet alleen de toekomstige arbeiders die nu nog student zijn of zelfs de jonge loontrekkers, want de aanwezigheid in een bedrijf van een arbeidskracht die twee jaar lang moet leven met de dreiging van het zwaard van Damocles van een ontslag zonder opgaaf van redenen kan alleen maar wegen op de rest van de arbeiders.
    De proletarische aard van de beweging werd van bij zijn begin bevestigd door het feit dat de algemene vergaderingen met meerderheid van stemmen de eisen hebben laten vallen die een louter ‘studenten’ karakter hadden (zoals de vraag tot intrekking van het LMD – het Europese systeem van diploma’s dat recent in Frankrijk werd opgelegd en waarvan een deel van de studenten van dit land het slachtoffer is geworden). Deze beslissing stemde overeen met de wil, die van bij het begin bij de zeer grote meerderheid van de studenten tot uiting kwam, om niet alleen de solidariteit van het geheel van de arbeidersklasse op te zoeken (de term die gewoonlijk gebruikt werd in de Algemene Vergaderingen (AV’s) was ‘loontrekkenden’) maar ook om deze in hun strijd te betrekken.

    De algemene vergaderingen als longen van de beweging

    2) Het diep proletarische karakter van de beweging wordt ook geïllustreerd door de vormen die het heeft aangenomen, namelijk die van de soevereine Algemene Vergaderingen (met beslissingsbevoegheid) waarin een echt leven heerst dat niets te maken heeft met de karikaturen van ‘algemene vergaderingen’ die gewoonlijk worden bijeengeroepen door de vakbonden in de bedrijven. Er bestaat overduidelijk een grote heterogeniteit tussen de verschillende universiteiten op dit gebied. Sommige AV’s vertonen nog veel gelijkenissen met de AV’s van de vakbonden, terwijl anderen een trefpunt van intens leven en overdenking zijn, waar een hoge graad van betrokkenheid en rijpheid van de deelnemers tot uiting komt. Nochtans is het merkwaardig dat vele AV’s er in geslaagd zijn om de klippen te omzeilen waarmee ze de eerste dagen geconfronteerd werden, zoals het in rondjes blijven draaien bij kwesties als “moet er gestemd worden over het al dan niet stemmen over een bepaald vraagstuk” (bijvoorbeeld het al dan niet aanwezig zijn van buitenstaanders aan de universiteit of over de mogelijkheid of deze personen het woord mochten nemen). Dit had tot gevolg dat heel veel studenten er de brui aan gaven en ook het feit dat de uiteindelijke beslissingen genomen werden door de leden van de studentenvakbonden of van de politieke organisaties. Gedurende de eerste twee weken van de beweging overheerste de tendens van een steeds groeiend aantal aanwezige studenten in de AV’s, van een steeds bredere deelname van deze laatsten bij de mondelinge tussenkomsten, gepaard gaand met een overeenstemmende daling van de verhouding van de tussenkomsten vanwege de vakbondsleden of van de politieke organisaties. Het geheel van de AV’s nam steeds meer hun eigen leven in eigen hand. Dit vertaalde zich in het feit dat er in deze laatste een tendens was tot een grotere deelname in de tribune, die belast was met het organiseren van het debat, van diegenen die geen bindingen of bijzondere ervaringen hadden vóór de start van de beweging. In de best georganiseerde AV’s hebben we tevens kunnen merken dat er een dagelijkse beurtrol was van de ploegen (over het algemeen van drie leden) die belast waren met het organiseren en het animeren van het leven van de AV. Dit in tegenstelling tot de minder levendige en georganiseerde AV’s die eerder dagelijks ‘geleid’ werden door dezelfde ploeg en dikwijls bestond uit meer mensen dan eerstgenoemde. Het dient weer aangestipt te worden dat er een tendens was van de AV’s waarin deze tweede organisatiemanier werd vervangen door de eerste. Een van de belangrijke elementen van deze evolutie is de deelname geweest aan AV’s van studentendelegaties van andere universiteiten. Dit heeft het mogelijk gemaakt dat, buiten de versterking van het gevoel van kracht en solidariteit tussen de verschillenden AV’s, diegenen die een beetje achterop hinkten zich konden laten inspireren door diegenen die de spits afbeten (1). Dat was ook een van de belangrijke kenmerken van de dynamiek van de arbeidersvergaderingen in de klassebewegingen die een belangrijk peil bereikten van bewustzijn en organisatie.

    3) Een van de sterkste manifestaties van het proletarische karakter van de AV’s die in de loop van deze periode aan de universiteiten gehouden werden, was het feit dat heel snel hun openheid naar buiten zich niet louter beperkte tot studenten van andere universiteiten maar dat ze zich ook uitbreidde tot de deelname van andere personen die niet tot de universiteit behoorden. Van in het begin deden de AV’s een oproep tot het personeel van de universiteiten (leerkrachten, technisch en administratief personeel – IATOS) om deel te nemen. En ze riepen hen tegelijkertijd ook op om de strijd te vervoegen, maar ze zijn nog verder gegaan. In het bijzonder de arbeiders of de gepensioneerden, ouders of grootouders van strijdende studenten en scholieren konden in de AV’s over het algemeen op een zeer hartelijke en aandachtige ontvangst rekenen van zodra hun tussenkomsten in de lijn lagen van het versterken en het uitbreiden van de beweging, voornamelijk in de richting van de loontrekkers.
    Het openstellen van de AV’s aan personen die niet tot het onmiddellijk betrokken bedrijf of de sector behoren, niet alleen als waarnemers, maar ook als actieve deelnemers, is een buitengewoon belangrijke component van de beweging van de arbeidersklasse. Het is duidelijk dat, wanneer er een beslissing moet genomen worden waarbij een stemming noodzakelijk is , er een zekere manier van werken in acht genomen wordt die toelaat dat enkel die personen die tot de productie- of geografische eenheid van de AV behoren, deelnemen in het nemen van een beslissing. Dit met het doel te vermijden dat de AV’s worden ‘gehersenspoeld’ door de beroepspolitiekers van de bourgeoisie of van elementen in hun dienst. Daarom was een van de manieren die door vele studentenvergaderingen gebruikt werd het tellen niet van de opgestoken handen, maar van de opgestoken studentenkaarten (die bij iedere universiteit van elkaar verschillen). Dit vraagstuk van het openstellen van de AV’s is van cruciaal belang voor de strijd van de arbeidersklasse. In ‘normale’ tijden, met name buiten intense strijdperiodes, zijn de elementen die het grootste gehoor vinden in de arbeidersrangen diegene die behoren tot de organisaties van de kapitalistische klasse (vakbonden of politieke partijen van ‘links’). Het afsluiten van AV’s betekent voor deze organisaties het bewaren van hun controle over de arbeiders ten koste van de dynamiek van de strijd en overduidelijk ten dienste van de belangen van de bourgeoisie. Het openstellen van de AV’s die de meest voorop lopende elementen van de klasse, en in het bijzonder de revolutionaire organisaties, toelaat om bij te dragen tot de bewustwording van de strijdende arbeiders, heeft in de gevechten van de arbeidersklasse altijd een kloof geslagen tussen de stromingen die een proletarische oriëntatie verdedigen en diegenen die de kapitalistische orde verdedigen. De voorbeelden zijn talrijk. Een van de meest sprekende voorbeelden is dat van het Congres van de Arbeidersraden dat midden december 1918 gehouden werd in Berlijn, nadat de opstand van soldaten en arbeiders tegen de oorlog de Duitse bourgeoisie ertoe gedreven had om, niet alleen een einde te maken aan de oorlog, maar ook om zich te ontdoen van de keizer en de politieke macht over te dragen aan de Duitse Sociaal-democratische Partij (SPD). Door de onrijpheid van het bewustzijn bij de arbeidersklasse en ook door de manier van aanduiden van de afgevaardigden, werd dit Congres beheerst door de Sociaal-democraten, die de toegang ontzegden aan zowel de vertegenwoordigers van de revolutionaire sovjets van Rusland als van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht de twee meest opmerkelijke figuren van de revolutionaire beweging, onder het voorwendsel dat ze geen arbeiders waren. Dit congres heeft uiteindelijk beslist om al zijn macht over te dragen aan de door de Sociaal-democratie geleidde regering die een maand later Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht zou vermoorden. Een ander veelbetekenend voorbeeld vond plaats in de schoot van de Internationale Werklieden Vereniging (IWV - de Eerste Internationale) tijdens het congres in 1866, waar bepaalde Franse afgevaardigden, zoals Tolain, een bronsgraveur, probeerden door te drukken dat ‘enkel de arbeiders zouden kunnen stemmen op een congres’, een voorstel dat voornamelijk gericht was tegen Karl Marx en zijn naaste kameraden. Tijdens de Commune van Parijs in 1871, was Marx een van de vurigste verdedigers ervan terwijl Tolain in Versailles zat in de rangen van diegenen die de verplettering van de Commune hebben georganiseerd en 30.000 doden veroorzaakten in de arbeidersrangen.
    Wat de huidige beweging van de studenten betreft is het veelbetekenend dat de grootste weerstand tegen het openstellen van de AV’s kwam van de gepatenteerde leden van de studentenvakbond UNEF (geleid door de Socialistische Partij) en dat deze AV’s des te opener waren naarmate de invloed van de UNEF in hun schoot verminderde.

    In tegenstelling tot 1995 en 2003 werd de bourgeoisie verrast door de beweging

    4) Een van de belangrijkste kenmerken van de huidige episode van klassenstrijd in Frankrijk is dat ze bijna helemaal het geheel van de sectoren van de bourgeoisie en haar politiek apparaat (rechtse en linkse partijen en vakbonden) verrast heeft. Het is een van de elementen die ons toelaat om zowel de vitaliteit en de diepgang van de beweging als de uiterst delicate toestand te vatten waarin de heersende klasse van dit land zich vandaag bevindt. In deze zin moet er een zeer duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de huidige beweging en de massale strijd van de herfst 1995 en van de lente 2003.
    De mobilisatie van de arbeiders in 1995 tegen het ‘plan Juppé’ van hervorming van de sociale zekerheid was in werkelijkheid georkestreerd dank zij een handige taakverdeling tussen de regering en de vakbonden. De regering had, met de arrogantie die kenschetsend was voor de toenmalige eerste minister Alain Juppé, de aanvallen op de sociale zekerheid (die alle loontrekkers van de openbare sector en de privé troffen) laten samenvallen met specifieke aanvallen tegen het pensioenstelsel van de arbeiders bij de SNCF en andere openbare transportdiensten. De arbeiders van deze bedrijven waren daardoor het speerpunt geworden van de mobilisering. Enkele dagen voor kerstmis, terwijl de stakingen al weken duurden, was de regering teruggekrabbeld over het vraagstuk omtrent speciale pensioenregimes. Dit leidde er toe dat het werk werd hervat in de betroffen sectoren, ingaand op een oproep van de vakbonden. Deze werkhervatting in de meest vooraanstaande sectoren betekende, vanzelfsprekend, het einde van de beweging in alle andere sectoren. Van hun kant betoonden het merendeel van de vakbonden (behalve de CFDT) zich zeer ‘strijdbaar’ en riepen namelijk op tot de uitbreiding van de beweging en het veelvuldig houden van algemene vergaderingen. Ondanks zijn omvang is de mobilisatie van de arbeiders niet uitgelopen op een overwinning, maar fundamenteel op een mislukking aangezien aan de belangrijkste eis, de intrekking van het ‘plan Juppé’ van de hervorming van de sociale zekerheid, niet voldaan werd. Nochtans hadden de vakbonden, wegens het feit dat de regering teruggekrabbeld was over het vraagstuk van de speciale pensioenregimes, deze nederlaag kunnen verhullen als een ‘overwinning’. En dit stelde ze in staat om hun blazoen weer op te poetsen dat erg gehavend was door hun sabotage van de strijd in de jaren 1980.
    De mobilisering van 2003 in de openbare diensten was een gevolg van de beslissing om de minimale werkloopbaan te verlengen vooraleer te kunnen genieten van een volledig rustpensioen. Alle ambtenaren waren getroffen door deze maatregel, maar diegenen die de grootste strijdbaarheid vertoonden waren de leerkrachten en het andere personeel van de schoolinstellingen die, bovenop de aanval op hun pensioenen, nog een bijkomende aanval te verduren kregen onder het mom van de ‘decentralisatie’. De leerkrachten waren in het algemeen niet geviseerd door de laatste maatregel, maar zij voelden zich bijzonder getroffen door de aanval op hun werkcollega’s en door de mobilisaties van deze laatsten. Bovendien betekende de beslissing om het minimale aantal loopbaanjaren te brengen op veertig jaar en zelfs meer voor sectoren van de arbeidersklasse die, door het feit van hun vorming niet aan de slag gaan vóór hun 23ste jaar (zelfs 25ste jaar), dat ze zouden moeten verder werken onder arbeidsvoorwaarden die steeds moeilijker en zwaarder zijn boven de wettelijke pensioenleeftijd van zestig jaar. Met een stijl die verschilde van die van Juppé in 1995, heeft de eerste minister Jean-Pierre Raffarin een boodschap van dezelfde aard doorgegeven door te verklaren: “Het is niet de straat die regeert”. Tenslotte, ondanks de strijdbaarheid van de arbeiders van het onderwijs en hun vastberadenheid (sommigen staakten zes weken), en ondanks de meest massale betogingen sinds mei 1968, heeft de beweging de regering niet kunnen doen terugkrabbelen. Toen de mobilisaties begonnen af te zwakken had deze beslist om terug te komen op bepaalde specifieke maatregelen die het niet-onderwijzend personeel van de onderwijsinstellingen raakten. Dit was bedoeld om de eenheid, die zich ontwikkeld had tussen deze laatsten en de verschillende beroepscategorieën, te vernietigen en dus ook de dynamiek van de mobilisatie. De onvermijdelijke werkhervatting onder het personeel van de scholen betekende het einde van de beweging die, net zoals in 1995, niet in staat was om de belangrijkste aanval van de regering af te slaan, namelijk die tegen de pensioenen. Terwijl de episode van 1995 kon voorgesteld worden als een ‘overwinning’ door de vakbonden, wat hen in staat stelde om hun greep op het geheel van de arbeidersklasse te verstevigen, werd die van 2003 nochtans voornamelijk als een mislukking aangevoeld (en welbepaald bij een groot deel van de leerkrachten die bijna zes weken loonverlies leden). Dit heeft het vertrouwen van de arbeidersklasse ten opzichte van de vakbonden gevoelig aangetast.

    De politieke zwakheden van de Franse rechterzijde

    5) Wij kunnen de grote kenmerken van de aanvallen van de bourgeoisie tegen de arbeidersklasse in 1995 en 2003 als volgt samenvatten:
    – beide beantwoordden aan de onvermijdelijke noodzaak voor het kapitalisme, tegenover de wereldcrisis van zijn economie en het uithollen van de openbare tekorten, om verder te gaan met het vernietigen van de voorzieningen van de welvaartsstaat die ingevoerd waren na de Tweede Wereldoorlog, en in het bijzonder de sociale zekerheid evenals het pensioensysteem;
    – beide werden zorgvuldig voorbereid door verschillende organen in dienst van het kapitalisme, in de eerste plaats de rechtse regering en de vakbondsorganisaties, om de arbeidersklasse een nederlaag aan te smeren; een nederlaag op het economische vlak, maar ook op het politiek en ideologisch vlak;
    – beide doen ze beroep op de methode die er in bestaat om aanvallen op één sector op te stapelen, die daardoor vooruit gestuwd werd tot de vuurlinie van de beweging, en om vervolgens ‘terug te krabbelen’ omtrent bepaalde specifieke eisen voor die sector met het doel het geheel van de beweging te ontwapenen;
    – nochtans was de politieke dimensie van de aanval van de bourgeoisie niet dezelfde in de twee gevallen, zelfs indien ze beroep deed op gelijkaardige methoden. In 1995 bijvoorbeeld, moest het resultaat van de mobilisatie voorgesteld worden als een ‘overwinning’ dankzij de vakbonden, terwijl in 2003 de overduidelijkheid van de nederlaag een element van demoralisatie was en de vakbonden in diskrediet geraakten.
    Wat betreft de huidige mobilisatie, dringen zich een aantal evidenties op:
    – de CPE was helemaal geen onmisbare maatregel voor de Franse economie wat met name werd geïllustreerd door het feit dat een goed deel van het patronaat en de verkozen van rechts er niet gunstig tegenover stonden, net zo min als de meerderheid van de regeringsleden, in het bijzonder de twee direct betrokken ministers, deze van tewerkstelling (Gérard Larcher) en deze van ‘sociale samenhang’ (Jean-Louis Borloo);
    – het niet onmisbare karakter van deze maatregel uit kapitalistisch oogpunt ging gepaard met een bijna compleet gebrek aan voorbereiding om hem te doen slikken; terwijl de aanvallen van 1995 en 2003 op voorhand waren voorbereid door ‘discussies’ met de vakbonden (in zoverre dat, in beide gevallen, één van de grote vakbonden, de sociaal-democratisch gekleurde CFDT, de regeringsplannen had ondersteund), de CPE maakte deel uit van een lot van gegroepeerde maatregelen die in een wet gegoten werd en die ‘Gelijkheid van kansen’ werd gedoopt en op een overhaaste manier voorgelegd werd aan het parlement en zonder voorafgaande discussie met de vakbonden. Een van de meest verfoeilijke aspecten van deze wet is dat ze geacht wordt het nepwerk te bestrijden, terwijl ze zelf dat nepwerk institutionaliseert voor de jongere arbeiders onder de 26 jaar en dat ze voorgesteld wordt als een ‘weldaad’ voor de jongeren uit de ‘moeilijke’ wijken die gerevolteerd hadden in de herfst van 2005 terwijl ze juist een serie aanvallen bevat tegen diezelfde jongeren zoals de verplichte tewerkstelling, onder de dekmantel van leerstatuut, voor alle jongeren vanaf 14 en van nachtwerk voor de 15-plussers.

    6) Het provocerende karakter van de regeringsmethode kwam eveneens aan het licht in de poging om de wet ‘agressief’ te laten doordrukken door beroep te doen op de voorzieningen in de grondwet die het mogelijk maken om haar zonder stemming in het parlement te laten aannemen en door het feit dat de datum van het aannemen er van overeenkwam met de schoolvakantieperiode van studenten en scholieren. Nochtans heeft deze ‘kolossale finesse’ van de regering en haar chef, de Villepin, zich tegen hen gekeerd. Verre van elke mogelijkheid tot mobilisatie vóór te zijn, heeft deze tamelijk grove manoeuvre de woede van de studenten en scholieren alleen maar doen toenemen en hun mobilisatie geradicaliseerd. In 1995 waren het provocerend karakter van de verklaringen en de arrogante houding van de eerste minister Juppé ook al een element van radicalisering van de stakingsbeweging geweest. Maar toen stemde deze houding helemaal overeen met de doeleinden van de bourgeoisie die de reactie van de arbeiders voorzien had en die, in een context waarin de arbeidersklasse nog volop het gewicht onderging van de ideologische campagnes die volgden na de ineenstorting van de zogenaamde ‘socialistische’ regimes (wat noodzakelijkerwijze een rem was op de mogelijkheden van de strijd) een manoeuvre uitvoerden om het blazoen van de vakbonden op te poetsen. Vandaag daarentegen, heeft de eerste minister ongewild de woede van de schoolgaande jeugd net zoals een groot deel van de arbeiders, op de spits gedreven tegen zijn politiek. In de loop van de zomer 2005 is Villepin er in geslaagd om zonder moeilijkheden het CNE (nieuwe banencontract) er door te jagen. Dit verleent de ondernemingen met minder dan twintig loontrekkers om gedurende twee jaar na zijn indienstneming de werknemer te ontslaan, ongeacht de leeftijd, zonder het geven van enige motivering. In het begin van de winter moet hij ingeschat hebben dat het net zo glad zou lopen met de CPE (startbanencontract), dat zich uitbreidde naar alle bedrijven, openbare en private , met dezelfde voorzieningen als de CNE, maar voor jongeren onder de 26. Het vervolg heeft hem duidelijk gemaakt dat hij een grove bok had geschoten in zijn inschatting – alle media en politieke krachten van de bourgeoisie zijn het erover eens – aangezien de regering zich in een zeer netelige toestand heeft gewerkt. In feite is het niet alleen de regering die in uiterste verlegenheid is gebracht; het is het geheel van de burgerlijke politieke krachten (zowel van rechts als van links) alsook het geheel van de vakbonden, die elk op zijn manier, Villepin zijn ‘methode’ verwijt. Deze laatste heeft trouwens zelf gedeeltelijk zijn blunders erkend zeggend dat hij de methode, die hij gebruikt had, ‘betreurde’.
    Het staat buiten kijf dat de politiek van de regering onhandig was en voornamelijk vanwege haar chef. Deze wordt als ‘autistisch’ (2) afgeschilderd door het merendeel van de linkse of van de vakbondsformaties, een ‘hautain’ personage dat niet in staat is om de werkelijke aspiraties van het ‘volk’ te begrijpen. Zijn ‘vrienden’ van rechts (in het bijzonder, natuurlijk, de naasten van zijn grote rivaal voor de komende presidentsverkiezingen, Nicolas Sarkozy) leggen de nadruk op het feit dat, aangezien hij nooit verkozen is geweest (in tegenstelling tot Sarkozy die afgevaardigde en burgemeester is geweest van een belangrijke stad (3) gedurende lange jaren), hij moeite heeft om banden te scheppen op het terrein, met de ‘volkse’ basis. Terloops laat men verstaan dat zijn smaak voor dichtkunst en de schone letteren laat blijken dat hij een soort ‘dilettant’ is, een amateur in de politiek. Nochtans is het verwijt dat men hem het meest unaniem maakt (en met inbegrip van het patronaat), is dat hij zijn wetsvoorstel niet heeft laten voorafgaan door een raadpleging van de ‘sociale partners’ of ‘bemiddelingslichamen’ (volgens de termen van de mediasociologen), in feite de vakbonden. Het is een verwijt dat hem heftig wordt verweten door de meest ‘gematigde’ vakbond, de CFDT, die in 1995 en 2003 de aanvallen van de regering had ondersteund. Men kan dus zeggen dat, onder de huidige omstandigheden, de Franse rechterzijde haar reputatie van ‘de meest stompzinnige rechterzijde ter wereld’ ter harte heeft genomen. Meer in het algemeen kan men aanstippen dat de Franse bourgeoisie, in zekere zin, eens te meer (en ze draait er ook voor op) haar gebrek aan beheersing van het politieke spel heeft gemanifesteerd. Dat heeft vroeger al geleid tot verkiezings-‘ongelukjes’ zoals dat van 1981 of dat van 2002. In het eerste geval kwam, wegens de verdeeldheid binnen rechts, links in de regering, tegen de oriëntatietendens die de bourgeoisie van de andere grote landen had uitgestippeld tegenover de sociale situatie (in het bijzonder in Groot-Brittannië, in Duitsland, in Italië of in de Verenigde Staten). In het tweede geval was links (eveneens wegens haar verdeeldheid), afwezig bij de tweede ronde van de presidentsverkiezingen die gespeeld werd tussen Le Pen, het opperhoofd van uiterst rechts, en Chirac, wiens herverkiezing ‘gefikst’ werd door alle stemmen van links die op hem uitgebracht werden in naam van het ‘minste kwaad’. In werkelijkheid had Chirac, die verkozen was met de stemmen van links, veel minder de handen vrij dan indien hij de overwinning zou behaald hebben tegen de kampioen ervan, Lionel Jospin. Dit gebrek aan legitimiteit van Chirac maakt deel uit van de ingrediënten die de zwakte verklaren van de rechtse regering tegenover de arbeidersklasse en haar moeilijkheden om deze aan te vallen. Dit gezegd zijnde, betekent niet dat deze politiek zwakte van rechts (en van het politiek apparaat van de Franse bourgeoisie in het algemeen) haar belet heeft om in 2003 te slagen in een massale aanval op de arbeidersklasse met betrekking tot de pensioenen. En in het bijzonder staat het ons niet toe om de omvang van de huidige strijd te verklaren, namelijk de zeer grote mobilisatie van honderdduizenden jongere toekomstige arbeiders, de dynamiek van de beweging, de werkelijk proletarische strijdvormen.

    Een uitdrukking van de heropkomst van de strijd en de ontwikkeling van het bewustzijn van de arbeidersklasse

    7) Ook in 1968 was de mobilisatie van de studenten, en vervolgens de formidabele staking van de arbeiders (negen miljoen stakers gedurende verschillende weken – meer dan 150 miljoen stakingsdagen) voor een deel het resultaat van de vergissingen die door de gaullistische regering werden begaan op het einde van haar bewind. De provocerende houding van de autoriteiten tegenover de studenten (het binnenvallen van de politie in de Sorbonne op 3 mei voor het eerst sinds honderden jaren, arrestatie en gevangenneming van verschillende studenten die zich hadden verzet tegen hun gewelddadige evacuatie) was en factor van massale mobilisatie van deze laatsten in de loop van de week van 3 tot 10 mei. Als gevolg van de wrede repressie in de nacht van 10 op 11 mei en de emotie die ze teweegbracht in heel de publiek opinie, besliste de regering terug te krabbelen op twee van de studenteneisen, de heropening van de Sorbonne en de vrijlating van de aangehouden studenten van de week voordien. Deze stap terug van de regering en het enorme succes van de betoging waartoe de vakbonden hadden opgeroepen op 13 mei (4) hadden geleid tot een serie van spontane werkonderbrekingen bij de grote bedrijven zoals Renault in Cléon en Sud-Aviation in Nantes. Een van de redenen van deze werkonderbrekingen, die voornamelijk gedragen werden door de jonge arbeiders, was dat als de vastbeslotenheid van de studenten (die nochtans geen werkelijk gewicht hebben in de economie) er in geslaagd was de regering doen terug te krabbelen, deze eveneens verplicht kon worden bakzeil te halen voor die van de arbeiders die beschikten over een drukkingsmiddel dat veel krachtiger was, dat van de staking. Het voorbeeld van de arbeiders van Nantes en van Cléon verspreidde zich als een lopend vuurtje en nam de vakbonden bij verrassing. Omdat ze vreesden volkomen voorbijgelopen te worden, werden laatstgenoemden er twee dagen later toe verplicht ‘op de rijdende trein te springen’ en ze riepen op tot staking waarbij uiteindelijk negen miljoen arbeiders de economie gedurende verschillende weken zouden lamleggen. Nochtans moest men meer dan bijziende zijn om te denken dat een beweging van dergelijke omvang slechts te wijten zou zijn aan voorbijgaande of ‘nationale’ oorzaken. Het stemde noodzakelijkerwijze overeen met een zeer gevoelige verandering op internationaal vlak van de krachtsverhouding tussen de bourgeoisie en het proletariaat ten voordele van de laatstgenoemde (5) . Dat zou een jaar later bevestigd worden door de ‘Cordobazo’ van 29 mei 1969 in Argentinië (6), door de Italiaanse hete herfst van 1969 (ook ‘de sluipende mei’ genoemd), vervolgens door de grote stakingen van de Baltische kust van de ‘poolse winter’ 1970-1971 en veel andere minder spectaculaire bewegingen maar die allen bevestigden dat mei 1968 niet zomaar een donderslag bij heldere hemel was maar wel degelijk de historische wederopstanding van het proletariaat betekende na meer dan vier decennia van contra-revolutie.

    8) De huidige beweging in Frankrijk, kan op zijn beurt niet verklaard worden door bijzondere (de ‘blunders’ van de regering Villepin) of nationale overwegingen. In feite betekent ze een opzienbarende bevestiging van wat de IKS stelde sinds 2003: een tendens tot het hernemen van de internationale arbeidersstrijd en van de ontwikkeling van de bewustzijn in haar schoot: “De grootschalige mobilisatie van de lente in 2003 in Frankrijk en Oostenrijk betekenen een wending in de klassenstrijd sinds 1989. Ze zijn een eerste betekenisvolle stap in het herwinnen van de arbeidersstrijdbaarheid na de langste periode van terugval sinds 1968.” (Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 117, Rapport over de klassenstrijd).
    “Ondanks al die moeilijkheden betekende de periode van terugval geenszins ‘het einde van de klassenstrijd’. De jaren 1990 werden doorkruist door een aantal bewegingen die aantoonden dat het proletariaat nog intacte strijdbaarheid in reserve had (bijvoorbeeld in 1992 en in 1997). Maar geen enkele van die bewegingen vertegenwoordigde een echte verandering op het vlak van het bewustzijn. Vandaar het belang van de recente bewegingen die, hoewel ze geen spectaculaire impact hebben of het gevoel geven van een ‘grote vooravond’ zoals in 1968 in Frankrijk, toch een keerpunt vertegenwoordigen in de krachtsverhouding tussen de klassen. De gevechten van 2003-2005 vertonen de volgende kenmerken:
    – ze treffen belangrijke sectoren van de arbeidersklasse in de landen van het centrum van het wereldkapitalisme (zoals Frankrijk);
    – ze geven blijk van zorg om kwesties die explicieter politiek zijn, in het bijzonder de kwestie van de pensioenen die het probleem stelt van de toekomst die de kapitalistische maatschappij voor ons allen in petto heeft;
    – ze geven het opnieuw verschijnen te zien van Duitsland als centraal punt voor de arbeidersstrijd, voor het eerst sinds de revolutionaire golf van begin vorige eeuw;
    – de kwestie van de klassesolidariteit werd op een bredere en meer expliciete wijze gesteld dan ooit in de gevechten van de jaren 1980, in het bijzonder in de bewegingen in Duitsland.
    – ze vallen samen met de opkomst van een nieuwe generatie elementen die op zoek zijn naar politieke duidelijkheid. De nieuwe generatie manifesteert zich tegelijk in een nieuwe toestroom van openlijk gepolitiseerde elementen en ook in nieuwe groepen arbeiders die voor het eerst de strijd aangaan. Zoals gebleken is op bepaalde belangrijke betogingen, is zich de sokkel aan het vormen voor de eenheid tussen de nieuwe generatie en ‘de generatie van 68’ – zowel met de politieke minderheid die de kommunistische beweging in de jaren 1960 en 1970 weer opgebouwd heeft en de bredere lagen arbeiders die de rijke ervaring van de klassenstrijd tussen 1968 en 1989 meegemaakt heeft.”
    (Internationale Revue, nr. 18, Resolutie over de internationale situatie van het Zestiende Congres van de IKS).
    Deze kenmerken die wij vaststelden op ons zestiende congres zijn sindsdien geheel bevestigd door de huidige beweging van de studenten in Frankrijk:
    Zo werd de band tussen generaties van strijders spontaan gemaakt in de Algemene Vergaderingen van de studenten: niet alleen werd het aan de oudere werknemers (gepensioneerden inbegrepen) toegestaan om het woord te nemen in de AV’s, maar ze werden er toe aangemoedigd en hun tussenkomsten waarin ze verslag deden over hun strijdervaringen werden door de jonge generatie met veel aandacht en warmte ontvangen (7). Anderzijds was de bekommernis om de toekomst (en niet alleen voor de onmiddellijke situatie) het hart zelf van de mobilisatie die de jongeren omvat die getroffen zullen worden door de CPE over een aantal jaren (soms meer dan vijf jaar voor velen onder de scholieren). Deze bekommernis om de toekomst had zich al gemanifesteerd in 2003 met betrekking tot het pensioenvraagstuk waar we talrijke jongeren hadden gezien in de betogingen. Dat was al een teken aan de wand van deze solidariteit tussen de generaties van de arbeidersklasse. In de huidige beweging, stelt de mobilisatie tegen het nepwerk, en dus tegen de werkloosheid, op impliciete wijze, en op expliciete voor een groeiend aantal studenten en jonge werknemers, het vraagstuk van de toekomst die het kapitalisme in petto heeft voor de maatschappij; een bekommernis die tevens wordt gedeeld door talrijke oudere werknemers die zich afvragen: “Welke maatschappij laten wij na aan onze kinderen?”
    Het vraagstuk van de solidariteit (voornamelijk tussen de generaties maar ook tussen de verschillende sectoren van de arbeidersklasse) is één van de kernvraagstukken van de beweging geweest:
    – solidariteit van de studenten onderling, de wil van diegenen die voorop stonden, de best georganiseerden, om hun kameraden die met moeilijke situaties werden geconfronteerd, te gaan helpen (sensibilisatie en mobilisatie van de meest terughoudende studenten, organisatie en (bege)leiden van de AV’s, enzovoort);
    – oproepen tot de loontrekkenden door naar voor te brengen dat de regeringsaanval op alle sectoren van de arbeidersklasse gericht was;
    – gevoel van solidariteit onder de arbeiders zelf, zelfs indien dit gevoel niet is uitgemond op een uitbreiding van de strijd behalve dan voor wat betreft de deelname aan de manifestaties, voornamelijk die van 18 maart die op en zaterdag werd gehouden, en bij de actie-dag van 28 maart;
    – bewustzijn bij vele studenten dat zijn niet de meest bedreigden zijn door het nepwerk (die massaal de niet-gediplomeerde jongeren treft) maar dat hun strijd ook gaat om de meest berooide jongeren, voornamelijk diegenen die in de ‘buitenwijken’ wonen die in de voorbije herfst ‘in brand stonden’.

    De jongere generaties nemen de fakkel van de strijd over

    9) Eén van de belangrijkste kenmerken van de huidige beweging is dat ze gedragen werd door de jongere generaties. En dat is helemaal geen toeval. Sinds enkele jaren had de IKS aangestipt dat er in de schoot van de nieuwe generaties een overdenkingproces bestond dat naar uitdieping zocht zelfs indien dit niet spectaculair was en zich hoofdzakelijk manifesteerde door een belangstelling voor een kommunistische politiek bij een veel belangrijker aantal jonge elementen dan voordien (waarvan sommigen reeds de stap genomen hebben om onze rangen te vervoegen). De IKS zag daarin het ‘zichtbare gedeelte van de ijsberg’ van een bewustwordingsproces dat brede lagen van nieuwe proletarische generaties die, vroeg of laat, zouden gaan deelnemen aan brede strijd:
    “De nieuwe generatie van ‘op zoek zijnde elementen’, de minderheid die dichterbij de klassestandpunten komt, zal een belangrijke rol zonder voorgaande te spelen hebben in de komende gevechten van de klasse, die veel sneller en dieper zullen geconfronteerd worden met hun politiek implicaties dan de strijdgolf van 1968-1989. Deze elementen die nu al een trage maar betekenisvolle ontwikkeling doormaken van het bewustzijn in de diepte, zullen opgeroepen worden om te helpen bij de massale uitbreiding van het bewustzijn binnen heel de klasse.” (Internationale Revue, Nederlandstalige uitgave, nr. 13, Resolutie over de internationale situatie van het Vijftiende Congres van de IKS).
    De huidige beweging van de studenten in Frankrijk is de uitdrukking van het opduiken van dit ondergronds proces dat enkele jaren geleden begonnen is. Het is het teken dat de ergste inslag van de georkestreerde campagnes van sinds 1989 over ‘het einde van het kommunisme’, ‘de verdwijning van de klassenstrijd’ (zelfs van de arbeidersklasse) nu achter ons ligt.
    Na de historische heropleving van het wereldproletariaat, vanaf 1968, stelden wij vast dat: “Het huidige proletariaat is anders dan dat van de tussenoorlogse periode. Enerzijds zijn de steunpilaren van de burgerlijke ideologie, de misleidingen die in het verleden het proletarisch bewustzijn vernietigden, geleidelijk aan uitgeput geraakt: het nationalisme, de democratische illusies, het anti-fascisme, alle gedurende de laatste halve eeuw intensief gebruikt, hebben hun invloed van weleer verloren. Anderzijds hebben de nieuwe arbeiders generaties de nederlagen van hun voorgangers niet meegemaakt. De proletariërs die vandaag tegenover de crisis staan, worden omdat ze niet de ervaring van hun oudere makkers hebben, evenmin terneergedrukt door dezelfde ontmoediging. De ontzaglijke kracht waarmee de arbeidersklasse vanaf 1968-1969 reageert op de eerste uitingen van de crisis, betekent dat de bourgeoisie nu niet in staat is de enige uitweg op te leggen die zij kan vinden voor de crisis, namelijk een nieuwe massaslachting op wereldschaal. Daarvoor moet ze eerst de arbeidersklasse overwinnen: het vooruitzicht is nu dus niet imperialistische oorlog, maar veralgemeende klassenoorlog.” (Manifest van de IKS, aangenomen op haar eerste congres in januari 1976, tevens op onze website).
    Op ons Achtste Congres, dertien jaar later, had het Rapport over de internationale situatie deze analyse aangevuld in de volgende termen:
    “Het moest zo zijn dat de generaties die gebrandmerkt waren door de contra-revolutie van de jaren 1930 tot 1960 plaats moesten ruimen voor diegenen die ze niet hadden meegemaakt, opdat het wereldproletariaat de kracht zou vinden om deze te overwinnen. Op gelijkaardige wijze (alhoewel men met een dergelijke vergelijking moet opletten door te onderstrepen dat er tussen de generatie van 1968 en de vorige een historische breuk was, terwijl er continuïteit is tussen de generaties die er op volgden), zal de generatie die de revolutie zal maken niet diegene zijn die de wezenlijke historische taak heeft vervuld om het wereldproletariaat een nieuw perspectief te bieden, na de diepste contra-revolutie uit haar geschiedenis.” Enkele maanden later zouden de ineenstorting van de zogenaamde ‘socialistische’ regimes en de belangrijke terugval die deze gebeurtenis teweegbracht in de arbeidersklasse, dit vooruitzicht concretiseren. In werkelijkheid, en alle verhoudingen in acht genomen, vergaat het de huidige heropleving van de klassenstrijd net zoals de historische heropkomst van 1968 na veertig jaar contra-revolutie: de generaties die de nederlaag hebben geleden en vooral de verschrikkelijke repressie van de burgerlijke misleidingen konden geen nieuwe episode van de klassenbotsing belichamen. In feite is het een generatie die nog op de lagere school zat op het moment van de campagnes en die er niet direct door getroffen is geweest, die vandaag de eerste is om de fakkel van de strijd over te nemen.

    Het veel diepgaander bewustzijn dan in 1968 van te behoren tot de arbeidende klasse

    10) De vergelijking tussen de studentenmobilisatie vandaag in Frankrijk en de gebeurtenissen van mei 1968 maakt het mogelijk om een aantal belangrijke kenmerken van de huidige beweging af te leiden. De meerderheid van de strijdende studenten stelt het zeer duidelijk: “Onze strijd is anders dan die van 1968.” Dat is helemaal juist maar het is wel belangrijk te begrijpen waarom.
    Het eerste verschil dat fundamenteel is, bestaat uit het feit dat de beweging van Mei 1968 plaatsvond bij het prille begin van de crisis van de kapitalistische wereldrevolutie, terwijl deze vandaag terwijl deze vandaag meer dan vier decennia duurt (met een forse verslechtering vanaf 1974). Vanaf 1967 hadden we in verschillende landen, voornamelijk in Duitsland en Frankrijk een groeiend aantal werklozen vastgesteld. Dit was een van de bases van zowel de ongerustheid die zich begon te nestelen bij de studenten en van de onvrede die de arbeidersklasse tot de strijd dreef. Dit gezegd zijnde, is het aantal werklozen in Frankrijk van daag tien maal hoger dan dat van Mei 1968 en deze massale werkloosheid (van de orde van 10% van de actieve bevolking volgens de officiële cijfers) houdt reeds meerdere decennia aan. Het gevolg daarvan is een hele serie verschillen.
    Zo zijn de eerste slagen van de crisis een van de elementen geweest die aan de oorsprong lagen van de studentenwoede van 1968 en dat is helemaal niet in dezelfde termen als vandaag. Indertijd dreigde er geen grote werkloosheid of bestaansonzekerheid tegen het einde van de studies. De voornaamste ongerustheid die de studentenjeugd van toen beklemde was van voortaan niet meer hetzelfde sociale statuut te bereiken als datgene waarvan de voorafgaande generatie van gediplomeerden aan de universiteit hadden genoten. In feite was de generatie van 1968 de eerste die werd geconfronteerd met een zekere brutaliteit van de ‘proletarisering van de kaders’, een feit dat overvloedig werd bestudeerd door de sociologen van die tijd. Dit fenomeen was een paar jaar eerder begonnen, nog vóór de openlijke crisis zich manifesteerde, als gevolg van een gevoelige toename van het aantal studenten in de universiteiten. Deze verhoging vloeide voort uit de noden van de economie maar ook uit de wil en mogelijkheid van de generatie van hun ouders, die met de tweede wereldoorlog een periode van aanzienlijke ontberingen hadden doorstaan, en nu hun kinderen een betere economische en sociale situatie konden aanbieden. Deze ‘massificatie’ van de studentenbevolking had sinds enkele jaren een groeiend ongenoegen uitgelokt als gevolg van het feit dat er aan de universiteit structuren en praktijken overeind bleven die overgeërfd waren uit een tijd waarin alleen een elite haar kon frequenteren, voornamelijk een sterk autoritarisme. Een ander bestanddeel van het ongenoegen binnen de studentenwereld, dat zich voornamelijk vanaf 1964 liet voelen in de Verenigde Staten, was de oorlog in Vietnam die de mythe van de ‘beschavingsrol’ van de grote westerse democratieën ontrafelde. Het begunstigde de geestdrift van betekenisvolle sectoren van de universiteitsjeugd voor derdewereld thema’s – guevaristische of maoïstische. Deze thema’s werden gevoed door de theorieën van pseudo ‘revolutionaire’ denkers, zoals Herbert Marcuse, die de ‘integratie van de arbeidersklasse had aangekondigd’ en de opkomst van nieuwe ‘revolutionaire’ krachten zoals de ‘onderdrukte minderheden’ (de zwarten, de vrouwen, enzovoort), de boeren uit de derde wereld, zelfs... de studenten. Talrijke studenten beschouwden zichzelf als ‘revolutionairen’ net zoals zij dat vonden van figuren als Che Guevara, Ho Chi Min of Mao. Tenslotte was een van de bestanddelen van de toestand indertijd het bestaan van een zeer belangrijke kloof tussen de nieuwe generatie en die van hun ouders op wie men veel kritiek had. In het bijzonder omwille van het feit dat deze generatie die hard had gewerkt om uit de toestand van ellende, ja zelfs van hongersnood, te geraken als gevolg van de tweede wereldoorlog, werd hen verweten van zich louter te bekommeren om het materiële welzijn. Vandaar het succes van de fantasieën over de ‘consumptiemaatschappij’ en leuzen van het slag van ‘werk nooit’. Als kind van een generatie die de volle laag had gekregen van de contra-revolutie, verweet de jeugd van de jaren 1960 hen hun conformisme en hun onderworpenheid aan de eisen van het kapitalisme. Omgekeerd begrepen vele ouders niet dat hun kinderen de opofferingen, die zij zich getroost hadden om hen een betere economische situatie aan te bieden dan de hunne, met misprijzen bejegenden of ze hadden er de grootste moeite mee.

    11) De wereld van vandaag is heel wat verschillend van die van 1968 en de toestand van de huidige studentenjeugd heeft weinig gemeen met die van de ‘sixties’: – Het is niet enkel de ongerustheid omtrent de ontwaarding van hun statuut die het merendeel van de studenten van vandaag dwarszit. Voor het merendeel behoren ze al tot het proletariaat. Ze werken om hun studies te kunnen betalen en ze maken zich niet al te veel illusies over wonderbaarlijke sociale toestanden die hen op het einde er van te wachten zouden staan. Ze weten vooral dat hun diploma hen het ‘recht’ zal geven om terecht te komen in een proletarische levenswijze onder een van zijn meest dramatische vormen, de werkloosheid en de bestaansonzekerheid, het sturen van honderden onbeantwoorde CV’s en de wachtrijen voor het tewerkstellingsagentschap. En hun tewerkstelling in een min of meer stabiele baan, na een hele periode van ‘slavenleven’ aaneengeregen door onbetaalde stages en contracten van bepaalde duur, zal in de meeste gevallen neerkomen op een baan die weinig uitstaans heeft met hun vorming of hun verzuchtingen.
    – In die zin brengt de solidariteit die de studenten aanvoelen tegenover de arbeiders in de eerste plaats bij de meeste onder hen het bewustzijn tot uiting dat zij behoren tot dezelfde wereld. Het is een wereld van uitgebuiten, in strijd met een vijand, de uitbuiters. Ze staat mijlenver af van de wezenlijk kleinburgerlijke houding van de studenten van 1968 tegenover de arbeidersklasse. Dat was een houding die een zekere neerbuigende welwillendheid betoonde met betrekking tot de arbeiders met een mengelmoes van fascinatie tegenover dit mythische wezen, de arbeiders in zijn overall, de held van slecht verteerde lectuur van de klassiekers van het marxisme, als het geen andere waren die weinig te maken hadden met het marxisme, zoals het stalinisme of de crypto-stalinisten. Het ziet er niet naar uit dat de mode, die floreerde na 1968, van de ‘gevestigden, deze intellectuelen die er voor gekozen hadden om in de fabriek te gaan werken ‘om de arbeidersklasse te bereiken’, nog zal terugkomen. – Het is ook om die reden waarom de thema’s als de ‘consumptiemaatschappij’ geen weerklank vinden bij de strijdende studenten, zelfs al word er nog mee gewuifd door enkele antieke anarchoïden. En wat de formule ‘werk nooit’ betreft, die helemaal niets meer te maken met enig ‘radicaal’ project, maar het is wel een verschrikkelijke en beklemmende bedreiging.

    12) Daardoor komt het dat, paradoxaal genoeg de ‘radicale’ of ‘revolutionaire’ thema’s zeer weinig aanwezig zijn in de discussies van de studenten van vandaag. Terwijl die van 1968 op verschilleden plaatsen de faculteiten hadden omgevormd tot permanente forums waar werd gedebatteerd over het vraagstuk van de revolutie, de arbeidersraden, enz. , draaiden de meerderheid van de discussies van vandaag rond die veel meer ‘alledaagse’ vraagstukken, zoals de CPE en zij implicaties, de bestaansonzekerheid, de strijdmiddelen (blokkades, algemene vergaderingen, coördinaties, betogingen, enz.). Nochtans moet men niet denken dat hun polarisering rond het intrekken van de CPE, die lijkt te getuigen van een veel minder ‘radicale’ ambitie dan die van de studenten van 1968, dat er minder diepgang zou zijn bij deze beweging dan bij die van 1968. Wel in tegendeel. De ‘revolutionaire’ bekommernissen van de studenten van 1968 (in feite de minderheid ervan die ‘de voorhoede van de beweging’ vormde) meenden ongetwijfeld eerlijk, maar ze waren erg getekend door de derde wereld-ideologie (guevarisme of maoïsme) of door het anti-fascisme. In het beste geval waren om zo te zeggen van anarchistische aard (in het zog van Cohn-Bendit) of van de situationisten. Ze hadden en romantische kleinburgerlijke visie op de revolutie, als het zich niet beperkte tot simpele aanhangsels van de ‘radicalen’ van het stalinisme. Maar wat ook de stromingen waren die ‘revolutionaire’ ideeën propageerden, wat ook hun burgerlijke of kleinburgerlijke aard was, geen enkele van hen had ook maar de minste notie van het werkelijke ontwikkelingsproces van de beweging arbeidersklasse op weg naar de revolutie, en nog minder van de betekenis van de massale arbeidersstakingen als eerste manifestatie van het verlaten van de periode van contra-revolutie (8). Vandaag zijn er nog geen ‘revolutionaire’ bekommernissen aanwezig in de beweging maar haar onmiskenbare klasse-aard en het terrein waarop ze mobiliseert: de weigering van een toekomstige onderwerping aan de kapitalistische eisen en uitbuitingsvoorwaarden (zoals de werkloosheid, de bestaansonzekerheid, de willekeur van de bazen) zij dragers van een dynamiek, die noodzakelijkerwijze, bij een heel deel van de deelnemers aan de huidige strijd een bewustwording zal bijbrengen omtrent de noodzaak tot het omverwerpen van het kapitalisme. En deze bewustwording zal helemaal niet gebaseerd zijn op de hersenschimmen die in 1968 op de voorgrond traden en die de ‘recyclage’ mogelijk maakten van de leiders van de beweging in het officiële apparaat van de bourgeoisie (de ministers Bernard Kouchner en Joshka Fisher, de senator Henri Weber, de woordvoerder van de Groenen in het Europees parlement Daniël Cohn-Bedit, de perspatroon Serge July, enzovoort) als het niet heeft geleid tot de tragische impasse van het terrorisme (‘Rode Brigades’ in Italië en ‘Action Directe’ in Frankrijk). In tegendeel. Deze bewustwording zal zich ontwikkelen vertrekkend vanuit het begrip van de fundamentele voorwaarden die de proletarische noodzakelijk en mogelijk maken: de onoverkomelijke economische crisis van het wereldkapitalisme, de historische impasse van dit systeem, de noodzaak om de proletarische verzetsstrijd tegen de toenemende aanvallen van de bourgeoisie te beschouwen als voorbereidingen voor de uiteindelijke omverwerping van het kapitalisme. In 1968 was de snelheid waarmee de ‘revolutionaire’ bekommernissen ontloken voor een groot deel een teken van hun oppervlakkigheid en hun gebrek aan theoretisch politieke degelijkheid die overeenstemde met hun fundamenteel kleinburgerlijke aard. Het radicaliseringsproces van de arbeidersstrijd, zelfs al kan die op bepaalde momenten verrassend versnellen, is een fenomeen van lange adem, juist omdat het onvergelijkbaar veel dieper gaat. Zoals Marx zei, “radicaal zijn betekent graven naar de wortels van de dingen” en het is een houding die noodzakelijkerwijze tijd vraagt en zich baseert op een kapitalisatie van een hele reeks van ervaringen in de strijd.

    De capaciteit om de valstrik te vermijden van de blinde geweldescalatie uitgelokt door de bourgeoisie

    13) In feite manifesteert de diepgang van de beweging zich niet in de ‘radicaliteit’ van de doelstellingen van de studenten, noch in de discussies die er gevoerd werden. Deze diepgang werd ingegeven door de fundamentele vragen die impliciet vervat zitten in de eis tot terugtrekking van de CPE: de toekomst van bestaansonzekerheid en werkloosheid die het kapitalisme in crisis in petto heeft voor de jongere generaties en die een teken zijn van het bankroet van dit systeem. Maar meer nog komt deze diepgang tot uiting via de methodes en de organisatie van de strijd zoals hij vermeld werd in de punten 2 en 3: de open, gedisciplineerde en levendige algemene vergaderingen, de benoeming van commissies, stakings-comités, afvaardigingen die verantwoording verschuldigd waren aan de AV’s, de wil tot uitbreiding van de strijd naar het geheel van de sectoren van de arbeidersklasse. In De burgeroorlog in Frankrijk, stipt Marx aan dat het werkelijk proletarische karakter aan van de Commune van Parijs niet zozeer tot uitdrukking komt in de economische maatregelen die zij heeft aangenomen (de afschaffing van nachtarbeid voor kinderen en een moratorium op de huurprijzen) maar via de middelen en de organisatiewijze waaraan ze gestalte heeft gegeven. Deze analyse is helemaal van toepassing op de huidige toestand. Het allerbelangrijkste in de strijd die de arbeidersklasse voert op haar terrein ligt niet zozeer in de bijkomstige doelstellingen die zij zichzelf op dit op dat moment kan stellen, en die in latere stadia van de beweging zullen overstegen worden, maar in haar capaciteit om deze strijd volop in eigen handen te nemen en dus in de methodes die zij gebruikt om dit in handen te nemen. Het zijn deze middelen en methoden van haar strijd die de beste waarborg zijn voor de dynamiek en voor de capaciteit van de arbeidersklasse om vooruit te komen in de toekomst. Het is wel degelijk een van de zaken waar Rosa Luxemburg het meest op aandringt in haar boek Massastaking, Partij en Vakbonden, als ze de lessen trekt van de revolutie van 1905 in Rusland. Buiten het feit dat de huidige beweging nog ver benden die van 1905 staat vanuit het gezichtspunt van wat er politiek op het spel staat, moet er onderstreept worden dat de middelen die zij zich verschaft heeft, in embryonaire vorm, die van de massastaking zijn, net zoals die uiting kwam in augustus 1980 in Polen.

    14) De diepgang van de beweging van de studenten komt eveneens tot uiting in haar capaciteit om niet te trappen in de valstrik van het geweld die de bourgeoisie verschillende keren voor haar had uitgezet, daarbij inbegrepen het gebruiken en manipuleren van de ‘herrieschoppers’: de politiebezetting van de Sorbonne, de valstrik op het einde van de betoging van 16 maart, de politiecharges op einde van die van 18 maart, het geweld van de ‘herrieschoppers’ tegen de betogers van 23 maart. Zelfs indien een kleine minderheid van studenten, en voornamelijk diegenen die beïnvloed zij door de anarchiserende ideologie, zich laten verleiden hebben door botsingen met de politie, dan heeft de grote meerderheid onder hen het toch ter harte genomen om de beweging niet te laten wegrotten in herhaalde botsingen met de oproerpolitie. In deze zin heeft de huidige beweging van de studenten blijk gegeven van een veel grotere rijpheid dan die van 1968. Het geweld – de botsingen met de CRS en de barricades – zijn tussen 3 en 10 mei 1968, een bestanddeel geweest van de beweging, die als gevolg van de repressie in de nacht van 10 naar 11 maart en het geschipper van de regering, de deur open zetten voor de immense staking van de arbeidersklasse. Dit gezegd zijnde, in het vervolg van de beweging zijn de barricades en het geweld één van de elementen geweest waardoor de verschillende krachten van de bourgeoisie, de regering en de vakbonden, terg in handen konden nemen. Ze deden dat door voornamelijk de zeer grote sympathie te doen wegebben die de studenten in het begin verkregen in het geheel van de bevolking en voornamelijk bij de arbeidersklasse. Voor de linkse partijen en voor de vakbonden, was het gemakkelijk geworden om diegene over dezelfde kam te scheren die spraken over de noodzaak van de revolutie en diegenen die de auto’s in brand staken en onophoudelijk het ‘contact’ opzochten met de CRS. Bovendien waren het inderdaad dikwijls dezelfden. Voor de studenten die dachten dat ze ‘revolutionairen’ waren, was de beweging van Mei 1968 al de revolutie, en de barricades die dag na dag werden opgeworpen werden voorgesteld al het erfgoed van die van 1948 en van de Commune. Vandaag, zelfs wanneer zij zich de vraag stellen van de algemene perspectieven van de beweging, en dus van de noodzaak van de revolutie, zijn de studenten er zich van bewust dat het niet de botsingen zijn met de oproerpolitie die de kracht van de beweging uitmaken. In feite, zelfs indien het nog ver af is om zich de vraag te stellen van de revolutie, en dus van na te denken over het probleem van het klassegeweld van het proletariaat in zijn strijd voor de omverwerping van het kapitalisme, is de beweging al impliciet geconfronteerd met dit probleem en heeft er een antwoord moeten aan geven in de zin van de strijd en van het wezen van het proletariaat. Dit proletariaat is van bij zijn ontstaan al geconfronteerd met het extreme geweld van de uitbuitende klasse, de repressie als het zijn belangen probeerde te verdedigen, met de imperialistische oorlog maar ook met het dagelijkse geweld van de uitbuiting. In tegenstelling tot de uitbuitende klasse draagt de klasse die de draagster is van de revolutie, geen geweld in zich. En zelfs als zij het zich niet kan besparen, doet ze dat nooit door er zich mee te vereenzelvigen. In het bijzonder het geweld dat zij zal moeten aanwenden om het kapitalisme omver te werpen, waarvan ze vastbesloten zal moeten gebruik maken, zal noodzakelijkerwijze een bewust en georganiseerd geweld zijn. Het zal moeten voorgegaan worden door een heel proces van ontwikkeling van haar bewustzijn en haar organisatie via verschillende gevechten tegen de uitbuiting. De huidige mobilisatie van de studenten, voornamelijk haar capaciteit om zich te organiseren en op een overdachte manier de problemen die haar gesteld worden aan te pakken, en inclusief dat van het geweld, staan daardoor veel dichter bij de revolutie, bij de gewelddadige omverwerping van de burgerlijke orde dan dat barricades van Mei 1968 dat konden zijn.

    15) Het is huist het vraagstuk van het geweld dat één van de wezenlijke elementen vormt die ons in staat stellen om het fundamentele onderscheid te onderstrepen tussen de rellen in de buitenwijken van de herfst van 2005 en de beweging van de studenten van de lente 2006. Aan de oorsprong van de twee bewegingen lag er overduidelijk een gemeenschappelijke oorzaak: de onoverkomelijke crisis van de kapitalistische productiewijze, de toekomst van werkloosheid en bestaansonzekerheid die het in petto heeft voor de kinderen van de arbeidersklasse. Nochtans kunnen de rellen in de buitenwijken, die fundamenteel een complete wanhoop uitdrukken ten opzichte van deze toestand, op generlei wijze beschouwd worden als een vorm, zelfs geen benadering ervan, van klassenstrijd. In het bijzonder, de wezenlijke bestanddelen van de bewegingen van het proletariaat, de solidariteit, de organisatie, het collectieve en bewuste in handen nemen van de strijd, waren totaal afwezig in de rellen. Geen enkele solidariteit van de wanhopige jongeren tegenover de eigenaars van de auto’s die ze in brand staken en die van hun eigen buren waren, van de proletariërs die zelf het slachtoffer zijn van de werkloosheid en de bestaansonzekerheid. Erg weinig bewustzijn van de relschoppers, die soms erg jong waren, wier geweld en vernielingen zich op blinde wijze uitten, en dit dikwijls onder de vorm van een spel. Op het vlak van de organisatie en de collectieve actie, namen ze de vorm aan van wijkbendes die geleid werden door een kleine ‘maffioso’ (die zijn autoriteit meestal haalde uit het feit dat hij de meest gewelddadige is van de bende) en die elkaar onderling beconcurreerden om het grootste aantal verbrande auto’s. In werkelijkheid was de houding van de jonge relschoppers van oktober-november 2005 niet alleen een gemakkelijke prooi voor allerhande politiemanipulaties, maar zij geeft ons ook aan hoe de gevolgen van de ontbinding van de kapitalistische maatschappij een beletsel kunnen vormen voor de ontwikkeling van de strijd en het bewustzijn van het proletariaat.

    De overredingskracht ten opzichte van de jongeren uit de voorsteden

    16) In de loop van de huidige beweging hebben bendes van ‘stoere binken’ herhaaldelijk gebruik gemaakt van de betogingen om af te zakken naar de stadscentra om zich over te geven aan hun geliefde sport: ‘politieagenten afranselen en ruiten inslaan’, en dat tot groot genoegen van de buitenlandse media die eind 2005 al hun beste beentje hadden voorgezet om via hun schokkende beelden de voorpagina van kranten en televisie te halen. Het is duidelijk dat de beelden van het geweld die gedurende een hele periode de enige geweest zijn die de proletariërs van buiten Frankrijk werden voorgeschoteld, een uitstekend middel zijn geweest voor het versterken om de black-out over wat er werkelijk aan de gang was in dit land en om de arbeidersklasse op wereldvlak te beroven van elementen die zouden kunnen bijdragen tot haar bewustwording. Maar het is niet alleen tegenover het proletariaat van de andere landen dat het geweld van de bendes van de ‘stoere binken’ werd misbruikt. In Frankrijk zelf zijn ze in het begin gebruikt om een beeld op te hangen van de strijd die door de studenten werd gevoerd als een soort ‘remake’ van het geweld van de afgelopen herfst. Het was verloren moeite: niemand geloofde een dergelijke fabel en daarom heeft de minister van binnenlandse zaken, Sarkozy, vlug het geweer van schouder gewisseld door te verklaren dat hij een duidelijk onderscheid maakte tussen de studenten en de ‘vlegels’. Het geweld werd uitgesponnen om te proberen een maximum aantal arbeiders, ja zelfs studenten en scholieren, af te raden om deel te nemen aan de betogingen, voornamelijk die van 18 maart. De buitengewone grote deelname aan deze betoging was het bewijs dat deze manoeuvre niet werkte. Op de 23ste maart was het met de goedkeuring van de oproerpolitie dat de ‘relschoppers’ op de betogers zelf zijn losgelaten om ze te plunderen of eenvoudigweg zonder enige reden in elkaar te rammen. Vele studenten zijn gedemoraliseerd door dergelijk geweld: “Wanneer de CRS ons aframmelt, laat ons koud maar wanneer dat de jongeren zijn uit de buitenwijken, voor wie wij ook opkomen, dan vreet dat aan ons moreel.” Toch gaven de studenten eens te meer blijk van hun rijpheid en bewustzijn. Eerder dan te proberen om gewelddadige acties te organiseren tegen de jonge ‘relschoppers’, zoals de ordediensten van de vakbonden deden, die ze tijdens de betoging van de 28ste maart met gummiknuppels in de armen van de oproerpolitie hebben gedreven, hebben ze op verschillende plaatsen beslist om afvaardigingen te benoemen om te gaan discussiëren met de jongeren van de verwaarloosde wijken, voornamelijk om hen uit te leggen dat de strijd van de studenten en de scholieren ook ten gunste was van deze jongeren die ondergedompeld zitten in wanhoop en massale werkloosheid. Op intuïtieve wijze en zonder kennis van de ervaringen van de arbeidersbeweging heeft de meerderheid van de studenten een van de wezenlijke lessen die uit die ervaringen voortkomen in praktijk omgezet: geen geweld in de schoot van de arbeidersklasse. Tegenover sectoren van het proletariaat die zich kunnen laten meesleuren in acties die tegengesteld zijn aan de algemene belangen, zijn de overreding en de oproep tot bewustzijn het wezenlijke op hen gerichte actiemiddel, van zodra het duidelijk is dat deze sectoren geen eenvoudige aanhangsels zijn van de burgerlijke staat (zoals de commando’s van stakingsbrekers).

    Een onvervangbare ervaring bij de politisering van de jonge generaties

    17) Eén van de redenen voor de grote rijpheid van de huidige beweging, voornamelijk met betrekking tot het geweld, berust inde sterke deelname van de studentes en scholieres in deze beweging. Het is bekend dat op deze leeftijd, de jonge meisjes in het algemeen een grotere rijpheid hebben dan hun kameraden van mannelijke kunne. Bovendien is het in verband met het geweld duidelijk dat de vrouwen zich in het algemeen minder gemakkelijk laten meeslepen op dit terrein dan de mannen. In 1968, deden de studentes ook mee aan de beweging maar toen de barricade er het symbool van geworden was, werd hen slechts de rol toebedeeld van het ophemelen van de gemaskerde ‘helden’ die poseerden op een hoop van plaveien, als verpleegsters van diegenen die gewond werden en de leveranciersters van broodjes die de helden toestond om op krachten te komen tussen twee botsingen met de CRS. Niets van dat alles in de beweging van vandaag. In de ‘blokkades’ aan de toegangspoorten van de universiteiten waren de studentes heel talrijk en hun houding was betekenisvol voor de zin die de beweging zich tot dan toe gegeven had aan de piketten: niet van de ‘knuppel’ tegenover diegenen die naar de les wilden gaan, maar van de uitleg, de argumenten en de overreding. In de algemene vergaderingen en de verschillenden commissies, zijn de studentes, zelfs als ze niet direct ‘een grote bek opzetten’ en minder betrokken zijn bij de politieke discussies dan de jongens, een eersterangselement bij de organisatie, de discipline en de doeltreffendheid ervan, evenals in hun capaciteit van collectief nadenken. De geschiedenis van het proletariaat heeft aangetoond dat de diepgang van een beweging kan gemeten worden aan het aandeel van de arbeidsters die er bij betrokken is. In ‘normale tijden’ zijn de proletarische vrouwen in het algemeen, door het feit dat zij onder een nog meer verstikkende onderdrukking gebukt gaan dan de mannen, minder betrokken dan hen bij sociale conflicten. Het is pas op het moment waarop deze conflicten een zekere diepgang verkrijgen dat de meer onderdrukte lagen van het proletariaat, namelijk de arbeidsters, zich in de strijd en de overdenking van de klasse gooien. De zeer grote deelname van studentes en scholieres in de huidige beweging, de eersterangs rol die zij spelen, zijn een bijkomende aanwijzing niet enkel van de proletarische aard (van de beweging), maar ook van haar diepgang.
    18) Zoals wij zagen is de huidige beweging van de studenten in Frankrijk een eerste klasse uitdrukking van de nieuwe vitaliteit van het wereldproletariaat van de laatste drie jaar, een nieuwe vitaliteit en een toegenomen capaciteit van bewustwording. De bourgeoisie zal er alles aan doen wat in haar macht ligt om de impact van deze beweging voor de toekomst tot een maximum te beperken. Als ze er de middelen toe heeft, zal ze weigeren toe te geven aan de belangrijkste eisen om bij de arbeidersklasse in Frankrijk een gevoel van onmacht te onderhouden dat ze haar in 2003 heeft kunnen opdringen. In alle geval zal ze alles in het werk stellen opdat de arbeidersklasse geen lessen zou trekken uit deze beweging, namelijk door de strijd te laten verrotten als een factor van demoralisatie ofwel door een recuperatie ervan door de vakbonden en de linkse partijen. Nochtans, wat ook de manoeuvres mogen zijn van de bourgeoisie, deze klasse zal niet in staat zijn om al de ervaring die tienduizenden toekomstige werknemers wekenlang hebben opgedaan, hun ontwaken voor de politieke belangstelling en hun bewustwording af te voeren. Het is een echte schat voor de komende strijd van het proletariaat, een eersterangselement van hun capaciteit om de weg in vervolgen naar de kommunistische revolutie. Het is de taak van de revolutionairen om hier volop aan deel te nemen, zowel in de kapitalisatie van de huidige ervaring als in de toekomstige strijd.

    3 april 2006.

    (Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 125, tweede kwartaal 2006.)

    Noten

    (1) Om aan de strijd de grootst mogelijke kracht en eenheid te geven, vonden de studenten het noodzakelijk om een ‘nationale coördinatie’ op te richten van afgevaardigden van de verschillende vergaderingen. Op zich is de methode absoluut correct. Echter, aangezien een groot deel van de afgevaardigden lid zijn van burgerlijke politieke organisaties (zoals de trotskistische Ligue communiste révolutionnaire) die in het studentenmilieu bestaan, waren de wekelijkse vergaderingen van de coördinatie vaak plekken van politieke manoeuvres van deze organisaties. Zij hebben namelijk geprobeerd, zonder succes tot noch toe, om een ‘Bureau van de Coördinatie’ op te richten die een instrument van hun politiek zou geworden zijn. Zoals wij het dikwijls in onze pers hebben genoteerd (met name tijdens de stakingen in Italië 1987 en tijdens de stakingen van het ziekenhuispersoneel in Frankrijk 1988) kan de centralisatie, een noodzaak in een omvangrijke strijd, pas echt bijdragen tot de ontwikkeling van de beweging wanneer deze steunt op een hoge graad van zelforganisatie en waakzaamheid aan de basis, in de algemene vergaderingen. Ook dient te worden genoteerd dat een organisatie zoals de LCR het heeft geprobeerd om de studentenbeweging te voorzien van een ‘woordvoeder’ in de media. Het feit dat er geen mediatieke ‘leider’ van de beweging is verschenen moet niet worden gezien als een uitdrukking van zwakte maar eerder van grote diepgang van de beweging.
    (2) We hebben zelfs een ‘specialist’ psychologie van politici op TV horen verklaren dat hij deel uitmaakt van de categorie ‘narcistische stijfkoppen’.
    (3) Het gaat in werkelijkheid om de gemeente Neuilly-sur-Seine, het meest symbolische voorbeeld van steden met een bourgeoisbevolking. Het is vast niet met die kiezers dat Sarkozy leerde om ‘tot het volk te spreken’.
    (4) Het was een symbolische datum want hij verwees naar de tiende verjaardag van de staatsgreep van 13 mei 1958 die geleid had tot de terugkeer van De Gaulle aan de macht. Eén van de voornaamste slogans van de betoging was ‘Tien jaar is genoeg!’
    (5) Zo komt het dat in januari 1968, onze publicatie Internacionalismo in Venezuela (de enige publicatie van onze stroming die er in die tijd bestond) de opening had aangekondigd van een nieuwe periode van klassenbotsingen op internationaal vlak: “Wij zijn geen profeten, en we beweren niet dat we weten waar en wanneer de komende gebeurtenissen zich gaan afspelen. Maar waar wij wel daadwerkelijk zeker en bewust van zijn,wat betreft het proces waarin het kapitalisme vandaag de dag is ondergedompeld, is dat het onmogelijk tegen te houden is met hervormingen, met devaluaties of enig ander type van kapitalistische economische maatregelen en dat het lijnrecht op de crisis afstevent. En wij zijn er eveneens zeker van dat het omgekeerde proces van ontwikkeling van de strijdbaarheid van de klasse, dat wij vandaag in het algemeen beleven, de arbeidersklasse zal brengen tot een bloedige en directe strijd voor de vernietiging van de burgerlijke strijd.”
    (6) Op die dag hadden de arbeiders van Cordoba, als gevolg van een reeks van mobilisaties in de arbeiderssteden tegen de gewelddadige economische aanvallen en de repressie van de militaire junta, de politie- en legermachten (die nochtans uitgerust waren met tanks) volledig overspoeld en zich meester gemaakt van de stad (de tweede van het land). De regering was pas de volgende dag in staat om ‘de orde te herstellen’ door het sturen van massale legertroepen.
    (7) We staan hier wel heel ver af van de houding van vele studenten van 1968 die de ouderen beschouwden als ‘ouwe zakken’ (terwijl laatstgenoemden hen meestal ‘onnozele sufferds’ noemden).
    (8) Het loont de moeite om even stil te staan bij de blindheid met betrekking tot de werkelijke betekenis van mei 1968 die niet enkel de stalinistische of trotskistische stromingen trof, voor wie er duidelijk van contra-revolutie geen sprake was, maar van een voortzetting van de ‘revolutie’ als gevolg van het opduiken van ‘socialistische’ of ‘vervormde arbeidersstaten’ en van de ‘nationale bevrijdingsstrijd’ die was begonnen in dezelfde periode en die zich over verscheidene decennia gespreid hebben. In feite heeft het merendeel van de stromingen en elementen die zichzelf aansloten bij het Links Kommunisme, en voornamelijk bij de Italiaanse Linkerzijde, niet veel begrepen van wat er in 1968 gaande was; zelfs Bordigisten en Battaglia Comunista (BIPR) menen nu nog dat we nog niet uit de contra-revolutie zijn gekomen.

    Geografisch: 

    • Frankrijk [20]

    Van het Midden-Oosten tot Afrika: Als de chaos ten top wordt gedreven

    • 2332 keer gelezen
    De dramatische toestand in het Midden-Oosten, dat aan chaos is overgeleverd, laat het grove cynisme zien en de onbetrouwbaarheid van de bourgeoisie van alle landen. Allemaal beweren ze dat ze vrede, rechtvaardigheid en democratie voor een bevolking die al jaren dagelijks met gruwelen en bloedbaden wordt geconfronteerd. Maar die mooie woorden verbergen enkel de verdediging van hun eigen lage imperialistische belangen, en ze rechtvaardigingen er hun militaire en diplomatieke interventies mee, die nu juist de belangrijkste oorzaak vormen van de verscherping van de conflicten. Dit cynisme en deze schijnheiligheid worden nog eens in de schijnwerpers gebracht door de overhaaste terechtstelling van Saddam Hoessein, die de bloedige afrekeningen tussen rivaliserende burgerlijke fracties op een andere manier laat zien.

    Vanwaar de haast om Saddam Hoessein terecht te stellen?

    De veroordeling en de terechtstelling van Saddam Hoessein werden door Bush spontaan toegejuicht als een ‘overwinning van de democratie’. Er schuilt een kern van waarheid in deze verklaring: het is vaak in naam van de democratie en de verdediging daarvan, die de bourgeoisie als haar ideaal voorstelt, dat ze haar misdaden en afrekeningen al zo vaak heeft gerechtvaardigd. We hebben daaraan eerder al een artikel gewijd (zie Internationale Revue, nr.14: De moordpartijen en misdaden van de grote democratieën). Met grenzeloos cynisme durfde Bush op 5 november 2006, in Nebraska in volle verkiezingscampagne, eveneens te verklaren dat de doodsstraf die tegen Saddam Hoessein was uitgevaardigd kon gelden als “een rechtvaardiging voor de bereidwillige offers gebracht door de Amerikaanse troepen” die zich sinds maart 2003 in Irak bevinden. Aldus is voor Bush de huid van één moordenaar het leven meer dan 3.000 jonge Amerikanen waard, gesneuveld in Irak (dat zijn méér slachtoffers dan bij de vernietiging van de Twin Towers), de meesten in de bloei van hun leven! En de honderdduizenden Iraakse doden sinds het begin van de Amerikaanse interventie tellen al helemaal niet meer mee. Sinds de bezetting door de Verenigde Staten zijn er aan de Iraakse kan al meer dan 600.000 doden gevallen en de Iraakse regering besloot onlangs bovendien om het tellen ervan maar te staken om bij de bevolking niet “het moreel te ondermijnen”.
    De Verenigde Staten hadden er alle belang bij dat de terechtstelling van Saddam plaatsvond vóór de volgende processen zouden beginnen. De reden was dat deze te veel compromitterende feiten zouden kunnen blootleggen. Zo wordt alles in het werk gesteld om te voorkomen dat de volledige steun van de Verenigde Staten en de Westerse machten aan Saddam Hoessein’s beleid tussen 1979 en 1990, en vooral gedurende de oorlog tussen Irak en Iran van 1980 tot 1988, opnieuw op tafel komt.
    Een van de vele hoofdbeschuldigingen tegen Saddam werd gevormd door het met chemische wapens vergassen van 5.000 Koerden in Halabjah in 1988. Deze slachtpartij vond plaats als onderdeel van en aan het eind van de oorlog tussen Irak en Iran en die 1.200.000 doden kostte en twee keer zoveel gewonden. Maar het was de Verenigde Staten, en daarachter de meeste Westerse machten, die Saddam Hoessein steunden en bewapenden. De stad, die ingenomen was door de Iraniërs, werd door de Irakiërs heroverd die besloten hadden om een vergeldingsoperatie uit te voeren tegen de Koerdische bevolking. Deze slachting was enkel de meest spectaculaire in uitroeiingscampagne die Al Anfal (oorlogsbuit) was gedoopt en waarin tussen 1987 en 1988 180.000 Iraakse Koerden werden geslachtofferd.
    Toen Saddam Hoessein deze oorlog begon door Iran aan te vallen genoot hij de volledige steun van de Westerse mogendheden. Met de oprichting van een Sjiitische islamitische republiek in Iran in 1979, waar Ajatollah Khomeini de Amerikaanse macht tartte door Verenigde Staten als de ‘grote Satan’ te bestempelden, en nadat de toenmalige president van de Verenigde Staten,  Carter, er niet in slaagde dit regime omver te werpen, nam Saddam Hoessein de rol op zich van regionale politieagent voor rekening van de Verenigde Staten en de Westerse grootmachten door Iran de oorlog te verklaren en het tijdens acht oorlogsjaren te verzwakken. De Iraanse tegenaanval zou die land een overwinning hebben gezorgd als de Verenigde Staten Irak geen militaire steun hadden gegeven. In 1987 mobiliseerde het Westerse blok, onder de knoet van de Verenigde Staten, een enorme armada in de Perzische Golf; het ontplooide een vloot van meer dan 250 oorlogsbodems afkomstig uit bijna alle belangrijke Westerse landen, met 35.000 man aan boord en uitgerust met de meest gesofistikeerde oorlogsvliegtuigen die toen bestonden. Deze armada, die werd voorgesteld als een ‘humanitaire interventiemacht’ vernietigde een boorplatform en verschillende van de beste oorlogsbodems van de Iraanse zeemacht. Het was dank zij deze steun dat Saddam een vredesovereenkomst kon sluiten met behoud van dezelfde grenzen van toen de vijandigheden begonnen.
    Saddam was al aan de macht gekomen met de steun van de CIA, terwijl hij zijn sjiitische en Koerdische rivalen liet terechtstellen, maar ook andere Soennitische leiders binnen de Baathpartij, die er al dan niet valselijk van werden beschuldigd tegen hen samen te zweren. Jarenlang werd hij jaren gevleid en geëerd als een groot staatsman, hij werd bijvoorbeeld erkend als een ‘grote vriend van Frankrijk’, en dan vooral van Chirac en Chevènement. Het feit dat hij zichzelf tijdens zijn hele politieke carrière onderscheidde door voortvarend allerlei executies en slachtingen te laten uitvoeren (ophanging, onthoofding, marteling van tegenstanders, gebruik van chemische wapens, volkerenmoord op de sjiitische en Koerdische bevolking), stoorde de bourgeoispolitici niet in het minst tot aan de vooravond van de Golfoorlog toen er plotseling ‘ontdekt’ werd dat Saddam Hoessein een gruwelijke en bloedige tiran was (1). Dat leverde hem toen de titel ‘slager van Bagdad’ op, een ‘titel’ die hij niet kreeg ‘uitgereikt’ toen hij de bloedpolitiek uitvoerde voor rekening van het Westen. Het is ook van belang dat Saddam in de val werd gelokt toen hij in deze zomer van 1990 dacht dat Washington hem groen licht had gegeven om Koeweit binnen te vallen. Dat verschafte de Verenigde Staten het voorwendsel voor het opzetten van de meest monsterlijke militaire operatie sinds de Tweede Wereldoorlog. Zo werd de eerste Golfoorlog van januari 1991 in elkaar gezet en sindsdien zou Saddam Hoessein publieke vijand nummer één worden. De door de Verenigde Staten onder de naam van ‘Woestijnstorm’ opgezette operatie werd door de officiële propaganda voorgesteld als een ‘schone’ oorlog, als een soort video oorlogsspelletje. Maar in 42 dagen kostte hij 500.000 mensenlevens in 42 dagen, werden er 106.000 luchtraids uitgevoerd en 100.000 ton bommen uitgestrooid en werd er een heel gamma van de meest dodelijke wapens (napalm, clusterbommen, lage drukbommen… ) uitgetest. Het ware doel was een demonstratie van het verpletterende militaire overwicht van de Verenigde Staten om hun voormalige bondgenoten, inmiddels potentieel gevaarlijke imperialistische rivalen, te dwingen om onder het bevel van de Verenigde Staten aan de oorlog deel te nemen op een moment dat de oude bondgenootschappen van het blok uiteen vielen.
    Met hetzelfde machiavellisme smeedden de Verenigde Staten en hun ‘bondgenoten’ een nieuwe intrige. Na de Koerden in het noorden en de Sjiieten in het zuiden te hebben opgeroepen om in opstand te komen tegen het regime van Saddam Hoessein, hielden ze de elitetroepen van de dictator voorlopig buiten schot om hem in staat te stellen deze opstanden in bloed te smoren; want zij hadden er geen enkel belang bij dat Irak uiteen zou vallen. Vooral de Koerdische bevolking werd andermaal het slachtoffer van de gruwelijke slachtpartijen.
    De door de Europese media ingehuurde broodschrijvers, zelfs bijgetreden door de tot dusver zeer pro-Amerikaanse Franse presidentskandidaat Sarkozy, klagen momenteel huichelachtig de ‘slechte keuze’, de ‘vergissing’, het ‘knoeiwerk’ van Saddam Hoesseins overhaaste terechtstelling aan. Maar evenmin als de Amerikaanse had de Europese bourgeoisie er belang bij om haar eigen verantwoordelijk voor zijn misdaden in de herinnering te roepen, zelfs niet via de schijnprocessen van de ‘rechtsspraak’. Het ligt voor de hand dat de omstandigheden waarin de terechtstelling plaatsvond de haat tussen de verschillende gemeenschappen zal aanwakkeren. Dat de terechtstelling plaatsvond net voor het begin van de Hadj, het belangrijkste islamitisch jaarfeest, mag de meest fanatieke Sjiitische groepen hebben aangesproken die een dodelijk haat hebben voor de Soennieten waaruit Saddam Hussein voortkwam, het kon echter enkel de verontwaardiging opwekken van het grootste deel van de moslimbevolking. En wat meer is, Saddam Hoessein kon aan de generaties die niet onder zijn dwingelandij hebben geleefd worden voorgesteld als martelaar.
    Toch hadden de bourgeoisieën weinig te kiezen omdat ze, net als de regering Bush, alle belang hadden bij een snelle terechtstelling. Dat stelde ze in staat om hun eigen betrokkenheid en mede-verantwoordelijk voor de gruwelen te verbergen en uit de herinnering te bannen, terwijl ze ondertussen doorgaan daartoe op te stoken. Het ten top drijven van barbarij en dubbelhartigheid in het Midden-Oosten is tekenend voor de totale impasse waarin het kapitalisme zich overal bevindt (2).

    Het Midden-Oosten: de vlucht vooruit in de oorlog

    In de recente ontwikkelingen in het conflict tussen Israël en de verschillende Palestijnse fracties, net als de steeds harder confrontaties tussen de verschillende Palestijnse fracties zelf, worden de absurditeiten ten top gedreven. Het is treffend dat de verschillende bourgeoisiën, door de dynamiek van de omstandigheden en de omvang van de tegenstellingen, gedwongen worden om beslissingen te nemen die volslagen tegenstrijdig en irrationeel zijn, zelfs vanuit het oogpunt van hun strategische belangen op korte termijn.
    Wanneer Ehud Olmert de president van de Palestijnse Autoriteit de hand reikte, met enkele concessies in het vooruitzicht zoals het opheffen van een aantal wegversperringen en de belofte om 100 miljoen dollar te deblokkeren in naam van de ‘humanitaire hulp’, begonnen de media onmiddellijk te praten over een nieuw begin van het vredesproces in het Nabije-Oosten. Mahmoed Abbas heeft in zijn strijd met de Hamas zeker geprobeerd om voordeel te behalen uit deze voorstellen. Het doel van deze pseudo-concessies was dan ook om aan te tonen dat zijn politiek van samenwerking met Israël voordelig kon zijn.
    Maar het was Ehud Olmert zelf die een gemeenschappelijke aanpak met de president van de Palestijnse Autoriteit gedeeltelijk ondermijnde, toen hij, onder druk van de conservatieve fracties in zijn regering, gedwongen werd om de nederzettingspolitiek in de bezette gebieden te hervatten en de vernietiging van Palestijnse huizen in Jeruzalem op te voeren.
    De akkoorden tussen Fatah en Israël leidden tot Israël’s toestemming aan Egypte om wapens te leveren aan Fatah om het te versterken in zijn strijd tegen de Hamas. Hoe dan ook, de zoveelste Sjam al Sjeikh-top tussen Israël en Egypte werd totaal overschaduwd door een nieuwe militaire operatie van Israël in Ramallah op de Westelijke Oever en door de hervatte luchtaanvallen op de Gazastrook, in antwoord op sporadische raketaanvallen. Zo werden de vredesboodschap en de verklaringen van goede wil om de dialoog te zoeken sterk vertroebeld en kregen de vredes-bedoelingen van Israël een erg dubbelzinnig uiterlijk.
    Een andere paradox is dat op het ogenblik van de ontmoeting tussen Olmert en Abbas, en net vóór de Israëlisch-Egyptische top, Israël aankondigde kernwapens te bezitten en er openlijk mee dreigde de atoombom te gebruiken. Hoewel deze waarschuwing hoofdzakelijk gericht was tegen Iran dat eenzelfde statuut nastreeft als Israël, geldt hij indirect ook voor alle buurlanden. Hoe moeten die onderhandelingen voeren met een zo gevaarlijke en oorlogszuchtige gesprekspartner?
    Bovendien kan deze verklaring Iran er alleen maar toe drijven om verder te gaan op dezelfde weg en om zijn ambities waar te maken als beschermer en politieagent van de regio, in dezelfde logica als die van alle grote mogendheden, het bezit van een ‘afschrikkingsmacht’.
    Maar het is niet alleen de Hebreeuwse staat die zo handelt. Het lijkt alsof al de hoofdrolspelers steeds meer het spoor bijster raken in de verdediging van hun eigen strategische belangen.
    Van zijn kant heeft Abbas het risico genomen om een krachtmeting te wagen met de Hamas-milities en hij heeft de lont aangestoken met de aankondiging vervroegde verkiezingen te willen houden in de Gaza-strook. Dat kan door Hamas, dat nog maar net ‘democratisch verkozen’ is, enkel worden opgevat als een regelrechte provocatie. Maar deze krachtmeting, die de vorm aanneemt van bloedige straatgevechten, was de enige manier waarop de Palestijnse Autoriteit een uitweg kon vinden uit de Israëlische blokkade en de bevriezing van de internationale hulp sinds Hamas aan de macht kwam. Niet alleen is de blokkade een ramp gebleken voor de locale bevolking die niet meer kon gaan werken buiten de door het Israëlische leger en politie afgesloten gebieden. Ze heeft ook geleid tot de staking van 170.000 Palestijnse ambtenaren in de Gazastrook en de Westelijke Oever, omdat hun lonen al maanden niet meer betaald waren (vooral in vitale sectoren zoals onderwijs en gezondheid). De woede van de ambtenaren, die zich uitbreidde tot in de gelederen van politie en leger, werd door zowel Hamas als Fatah uitgebaat om te rekruteren voor hun eigen milities, al naargelang de verantwoordelijkheid bij het ene of in het andere kamp werd gelegd, terwijl jongeren tussen de 10 en 15 jaar massaal worden geronseld als kanonnenvlees in de moordpartijen.
    Hamas van zijn kant probeert ondertussen van de verwarring gebruik te maken door rechtstreekse onderhandelingen met Israël over een uitwisseling van de in juni 2006 gevangen ontvoerde Israëlische korporaal tegen een aantal van zijn eigen activisten.
    De bloedige chaos, voortgekomen uit de explosieve samenleving van de verkozen Hamas-regering met de president dan de Palestijnse Autoriteit, blijft het enige vooruitzicht. Gezien deze politiek, die alleen beide partijen aanzienlijk kan verzwakken, kunnen er geen illusies bestaan over de eind vorig jaar overeengekomen wapenstilstand tussen Fatah en de Hamas-milities. Die zal geen eind maken aan de moorddadige confrontaties: aanslagen met autobommen, straatgevechten en ontvoeringen zullen schering en inslag blijven, terreur en dood zaaiend onder de toch al verkommerde bevolking van de Gaza-strook. En om het geheel te bekronen zijn er nog de Israëlische razzia’s op de Westelijke Oever en de bewapende interventies van het Israëlische leger en de politie tijdens de controles die nog verdere ‘uitwassen’ vertegenwoordigen, en waarbij dat regelmatig kinderen en scholieren worden gedood in het kruisvuur van de afrekeningen. Ondertussen is het Israëlische proletariaat, dat al zwaar heeft moeten bloeden voor de oorlogsinspanningen, overgeleverd aan wraakacties van Hamas enerzijds en anderzijds Hezbollah.
    Tegelijkertijd is de toestand in Zuid-Libanon, waar de troepen van de Verenigde Naties gelegerd zijn, verre van veilig. Sinds de moordaanslag op de christelijke leider Pierre Gemayel in november 2006 heerst de instabiliteit. Terwijl Hezbollah en andere Sjiitische milities (met de christelijke fractie van generaal Aoun in tijdelijk verbond met Syrië) een grote machtsdemonstratie hielden door het presidentiële paleis in Beiroet gedurende meerdere dagen belegerd te houden, bedreigden op het zelfde moment gewapende Soennitische groepen het Libanese parlement en zijn Sjiitische president Nabil Berri. De spanning tussen de rivaliserende fracties staat op uitbarsten en wat de opdracht van de Verenigde Naties betreft – ontwapening van Hezbollah – is er niemand die daar nog geloof aan hecht.
    In Afghanistan blijkt het inzetten van 32.000 soldaten van de internationale troepenmacht van de NAVO en van 8.500 Amerikaanse soldaten ondoeltreffend te zijn. De strijd tegen Al Qaïda en de Taliban, die al een honderdtal aanvallen uitvoerden in het zuiden van het land, is onverbiddelijk aan het vastlopen. Enkel in 2006 eiste de guerilla-oorlog al 4.000 doden. Pakistan, in beginsel een bondgenoot van de Verenigde Staten, dient tegelijkertijd nog steeds als uitvalsbasis voor Al Qaïda en de Taliban.
    Ondanks al die keerzijden wordt elke staat en iedere fractie vooruit gedreven in het militaire avontuur.
    Het is de grootste wereldmacht die voor de meest ontluisterende impasse staat. De politiek van de Amerikaanse bourgeoisie valt ten prooi aan zijn eigen tegenstrijdigheden. Het rapport van James Baker, voormalig adviseur van Bush-senior en met spoed samengesteld op aandrang van de federale regering, kwam tot de slotsom dat de oorlog in Irak op een mislukking was uitgelopen en een het beval een politieke koerswijziging aan, bestaande uit enerzijds een diplomatieke opening in de richting van Syrië en Iran, anderzijds uit een geleidelijke terugtrekking van de 144.000 soldaten die vastzitten in Irak. En wat is het resultaat? Bush-junior werd gedwongen tot een gedeeltelijke vernieuwing van zijn regering, met voornamelijk het vervangen van Donald Rumsfeld door Robert Gates als minister van defensie. Ook worden er een aantal zondebokken voor het fiasco in Irak afgevoerd, met als recent voorbeeld het ontslag van de twee belangrijkste woordvoerders van de bezettingstroepen in Irak, die zich bovendien verzetten tegen het inzetten van nog meer Amerikaanse troepen in Bagdad omdat dat een ondoeltreffende maatregel zou zijn. Maar bovenal kondigde Bush een versterking van de Amerikaanse troepen aan, met nog eens 21.500 soldaten die binnenkort naar het Iraakse front moeten worden gestuurd om Bagdad te ‘beveiligen’, en dat terwijl het nu al reservisten zijn die worden gemobiliseerd. De wijziging van de meerderheid, zowel in het Congres als in de Senaat, die nu beide worden beheerst door de democraten, verandert daar niets aan: terugtrekking en de weigering om nieuwe militaire kredieten vrij te maken voor de oorlog in Irak zal beschouwd worden als een blijk van zwakheid van de Verenigde Staten, en de democraten zullen daarvoor niet de verantwoordelijkheid willen dragen. Heel de Amerikaanse bourgeoisie, zoals elke bourgeoiskliek en elke andere staat, zit opgesloten in een oorlogsraderwerk waarin ieder besluit, elke nieuwe poging om zijn imperialistische belangen te verdedigen tegenover zijn rivalen, uiteindelijk de problemen alleen maar erger maakt.

    Het Afrikaanse continent: nog een leerzaam voorbeeld van de kapitalistische barbarij

    Op het Afrikaanse continent zijn de oorlogsgruwelen al jarenlang een dagelijks weerkerend gebeuren. Na tientallen jaren van slachtpartijen in Congo en Rwanda en na de confrontaties tussen clans klieken in Ivoorkust, nog verder aangewakkerd door de rivaliteiten tussen de grootmachten, wordt in nieuwe regio’s te vuur en te zwaard gevochten. In Soedan is de ‘opstand’ tegen de islamistische regering van Khartoem uiteengevallen in een hele reeks van fracties die elkaar bevechten, gemanipuleerd door deze of gene mogendheid in een steekspel van steeds tijdelijker bondgenootschappen. In de regio van Darfoer in het westen van Soedan zouden de laatste drie jaar al 400.000 doden zijn geteld en meer dan anderhalf miljoen vluchtelingen. Honderden dorpen werden vernietigd en de voormalige inwoners in enorme kampen in de woestijn samengepakt, stervend van honger en dorst, midden in de woestijn overgeleverd aan besmettelijke ziekten en met enige regelmaat ten prooi gegeven aan de ergste afpersingen door allerlei bewapende bendes net als door Soedanese regeringstroepen. De uittocht van rebellen heeft geleid tot uitbreiding en het exporteren van het conflict naar andere regio’s, vooral naar de Centraal Afrikaanse Republiek en naar Tsjaad. Dit drijft op zijn beurt Frankrijk ertoe steeds meer militair in te grijpen om wat er over is van zijn ‘achtertuin’ in Afrika te behouden, vooral door actief deel te nemen aan de gevechten tegen de Soedanese regering vanuit het grondgebied van Tsjaad.
    Sinds de val van voormalig dictator-president Siyad Barré in 1990, welke gepaard ging met de val van zijn beschermheer, de Sowjet-Unie, is Somalië overgeleverd aan de chaos en wordt het verscheurd door onophoudelijke oorlogen tussen ontelbare clans, die evenzovel maffiabendes van moordenaars en plunderaars zijn en die bereid zijn om hun diensten aan de meest biedende te verkopen en die een waar schrikbewind uitoefenen en ellende en dood en verderf zaaien over heel het gebied. De Westerse mogendheden, die tussen 1992 en 1995 het land binnenvielen, moesten zich terugtrekken in confrontatie met de omvang van de chaos en de ontbinding: de spectaculaire landing van de mariniers van de Verenigde Staten in 1994 eindigde in een treurig fiasco en maakte plaats voor de totale anarchie. De afrekeningen tussen de bloeddorstige rivaliserende klieken hebben sinds 1991 al 500.000 doden geëist.
    Eén van deze bendes, de Unie van Islamitische Rechtbanken, die zich verschuilt achter een vernislaagje van de Sharia en een ‘radicale’ Islam, had zich, met enkele duizenden bewapende mannen, in mei 2006 uiteindelijk meester gemaakt van de hoofdstad Mogadishu. De naar Baidoa uitgeweken overgangsregering deed vervolgens een beroep op zijn machtige buur, Ethiopië, om haar te hulp te schieten (3). Het Ethiopische leger, met openlijke steun van de Verenigde Staten, bombardeerde de hoofdstad en dreef de islamistische troepen binnen enkele uren op de vlucht. De meesten trokken naar het zuiden van het land. Mogadishu is nu een vreselijke puinhoop waarvan de armoedige bevolking met moeite dagelijks zijn kostje bij elkaar weet te scharrelen. Met steun van het Ethiopische leger werd een nieuwe voorlopige regering aangesteld, maar zonder enig politiek gezag zoals bleek uit het feit dat haar oproep aan de bevolking om de wapens in te leveren zonder gevolg bleef. Na de Ethiopische bliksemoverwinning kon de wapenstilstand enkel voorlopig en onzeker zijn omdat de islamitische ‘rebellen’ zich herbewapen, vooral via de poreuze zuidgrens met Kenia. Maar de rebellen kunnen nog elders steun vinden, zoals in Soedan, in Eritrea – traditionele vijand van Ethiopië – en in Jemen. Deze onzekere toestand is verontrustend voor de Verenigde Staten, aangezien de Hoorn van Afrika, met de militaire basis in Djibouti en de ligging van Somalië op de route naar het Midden-Oosten en Azië, één der meest strategische zones ter wereld is. Dat dreef de Verenigde Staten tot een rechtstreekse interventie op 8 Januari om het zuiden van het land te bombarderen waar de ‘rebellen’ hun toevlucht hadden gezocht, waarbij het Witte Huis beweerde dat die rechtstreeks werden gemanipuleerd en gecontroleerd werden door Al Qaïda.
    Noch de Verenigde Staten, noch Frankrijk, noch enige andere grootmacht kan op zichzelf een stabiliserende rol spelen of zelfs maar een dam opwerpen tegen de uitbreiding van de oorlogsbarbarij in Afrika of waar dan ook ter wereld, welke regering er ook zit. In tegendeel, hun imperialistische belangen zullen ze er steeds meer toe drijven om de moordpartijen nog verder te verbreiden.
    Het wegzinken van een steeds groter deel van de mensheid in dit soort van chaos en barbarij is de enige toekomst die het kapitalisme ons te bieden heeft. De imperialistische oorlog mobiliseert momenteel heel de rijkdom van wetenschap, technologie en menselijke arbeid, niet voor het welzijn van de mensheid, maar in tegendeel om die rijkdom te vernietigen, om ruïnes en lijken opeen te stapelen. Deze imperialistische oorlog, die de erfenis van eeuwen menselijke geschiedenis verkwist, en die op termijn de hele mensheid dreigt te vernietigen, is tekenend voor de diepgaande absurditeit van dit systeem.
    Meer dan ooit ligt de enig mogelijke hoop in de omverwerping van het kapitalisme, in de invoering van sociale verhoudingen bevrijd van de tegenstrijdigheden die de samenleving wurgen, door de enige klasse die een toekomst voor de mensheid in zich draagt: de arbeidersklasse.

    Wim / 10.01.2007

    (Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 128, eerste kwartaal 2007.)

     

    Noten

    (1) Een andere tiran uit deze regio en eeuwige rivaal van Saddam Hoessein, de Syriër Hafez Al Assad, wordt sedert zijn dood betiteld als een ‘groot staatsman’, dit als beloning voor zijn aansluiting bij het Westerse kamp in het tijdperk van de twee blokken, ondanks een even bloedige en met dezelfde middelen opgebouwde loopbaan als die van Saddam Hoessein.
    (2)  Sommige pennenlikkers van de bourgeoisie zelfs in staat om de walging vast te stellen die deze onverdraaglijke opeenhoping van barbarij in de wereld opwekt: “De ene barbarij valt de andere barbarij lastig om op zijn beurt nog meer barbarij te verwekken. Op het web doet een video de ronde, de laatste bijdrage tot het festival van gruwelbeelden, van de onthoofdingen uitgevoerd door Al Zarkawi tot de lichamen die vernederend werden opgestapeld door de GI’s in Aboe Graïb [...] Op de angst-verwekkende geheime diensten van de voormalige tiran volgden de doodseskaders van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, beheerst door de pro-Iraanse Al Badr-brigades [...]. Of de terreur nu plaatsvindt in naam van Bin Laden, van de strijd tegen de Amerikanen of van de Sjiitische strijd geschiedt, de moordpartijen tegen Iraakse burgers hebben dit gemeen: zij worden uitgevoerd onder de wet van de persoonlijke aandrang. Op de Iraakse ruïnes tieren de lijkenpikkers van allerlei slag welig. Liegen is de norm, de politie gaat over tot berovingen en ontvoeringen, mannen van God voeren onthoofdingen uit en snijden buiken open, de Sjiiet doet de Soenniet aan wat deze hém heeft aangedaan.” (het Franse weekblad Marianne, 6 januari 2007). Maar dit alles wordt geweten aan ‘persoonlijke aandrang’, en uiteindelijk aan ‘de menselijke aard’. Wat ze niet kunnen begrijpen is dat deze barbarij een historisch product is, een product van het kapitalistische systeem, en dat er een historische klasse bestaat die in staat is om daaraan een eind te maken: het proletariaat.
    (3)  Ethiopië, zelf ook een voormalig bastion van de Sovjet-Unie in dezelfde regio, is sinds de vlucht van Mengistu in 1991 een bolwerk van de Verenigde Staten geworden in de Hoorn van Afrika.

    Geografisch: 

    • Midden-Oosten [21]

    Internationale Revue 2008

    • 982 keer gelezen

    Internationale Revue nr. 20

    • 880 keer gelezen

    17de internationale congres van de IKS (mei 2007): Resolutie over de internationale situatie

    • 1947 keer gelezen

    Verval en ontbinding van het kapitalisme

    1. Eén van de belangrijkste elementen die het leven van de kapitalistische maatschap­pij vandaag bepaalt, is het feit dat ze aan haar fase van ontbinding is begonnen. Sinds het einde van de jaren 1980 heeft de IKS de oorzaken en kenmerken van deze ontbin­dingsfase aangetoond. Ze heeft in het bijzonder de volgende feiten in het daglicht ge­steld:

    a)          De fase van ontbinding maakt integraal deel uit van het verval van het kapitalisti­sche systeem, dat begon met de Eerste Wereldoorlog (zoals door de grote meerderheid van de revolutionairen in die tijd gesteld werd). In dat opzicht behoudt de ontbinding de hoofdkenmerken van het kapitalistisch verval, waar het enkele nieuwe en ongeziene kenmerken in het leven van de maatschappij aan toevoegt.

    b)          Zij vormt de laatste fase van dit verval, waarin zich niet alleen de meest ramp­zalige trekken van de vorige fasen opeenstapelen, maar waarin we het hele sociale bouwwerk op staande voet kunnen zien wegrotten.

    c)          Praktisch alle aspecten van de menselijke maatschappij worden aangetast door de ontbinding, en in het bijzonder die aspecten welke doorslaggevend zijn voor het over­leven van de mensheid, zoals de imperialistische conflicten en de klassenstrijd. In die zin is het aangemeten om de belangrijkste aspecten van de actuele internationale situa­tie te onderzoeken in het licht van de fase van ontbinding: de economische crisis van het kapitalistisch systeem, de conflicten binnen de heersende klasse, vooral die in de imperialistische arena, en tenslotte de strijd tussen de twee fundamentele klassen in de maatschappij, bourgeoisie en proletariaat.

    2. Paradoxaal genoeg is de economische situatie van het kapitalisme het aspect dat het minst aangetast wordt door de ontbinding. Dat is vooral zo omdat het juist de eco­nomische situatie is die in laatste instantie de andere aspecten van het leven van dit systeem bepaalt, inclusief de aspecten waarin de ontbinding tot uitdrukking komt. Evenals de pro­ductiewijzen die eraan voorafgingen, maakte de kapitalistische produc­tiewijze een pe­riode van opkomst mee (die aan het einde van de 19e eeuw tot haar hoogtepunt kwam) om op haar beurt (aan het begin van de 20e eeuw) in haar vervalpe­riode terecht te ko­men. Aan de oorsprong van dit verval ligt, net als bij de andere eco­nomische systemen, de groeiende wanverhouding tussen de ontwikkeling van de pro­ductiekrachten en de productie-verhoudingen. In concreto, in het geval van het kapita­lisme, wiens ontwikkeling geconditioneerd wordt door de verovering van buitenkapita­listische markten, vormt de Eerste Wereldoorlog de eerste belangrijke uitdrukking van zijn verval. Met het einde van de koloniale en economische verovering van de wereld door de kapitalistische metropolen, worden deze ertoe geleid om met elkaar in conflict te raken en elkaars markten te betwisten. Sindsdien is het kapitalisme een nieuwe perio­de in zijn geschiedenis binnengetreden, die door de Communistische Internationale in 1919 beschreven werd als het tijdperk van oorlogen en revoluties. De mislukking van de revolutionaire golf die voortkwam uit de Eerste Wereldoorlog opende de deur voor toenemende stuiptrekkingen van de kapitalistische maatschappij: de grote depressie van de jaren 1930 en haar resultaat: de Tweede We­reldoorlog, die nog veel bloediger en barbaarser was dan de Eerste. De periode die daarop volgde (die sommige burgerlij­ke ‘deskundigen' wel de Dertig Glorieuze Jaren noemen), zag hoe het kapitalisme de illusie wekte dat het zijn dodelijke tegenstellingen overwon­nen had, een illusie die zelfs gedeeld werd door stromingen die claimden voor de communistische revolutie te zijn. In werkelijkheid werd die periode van ‘voorspoed' mogelijk gemaakt door het samengaan van gunstige omstandigheden en van lapmiddelen om de gevolgen van de economische crisis te verzachten. Zij maakte opnieuw plaats voor de open crisis van de kapitalistische productiewijze tegen het einde van de jaren 1960, die vanaf het midden van de jaren 1970 krachtig toenam. Deze open crisis van de kapitalistische productiewijze mondde opnieuw uit op het alternatief dat al door de Communistische Internationale aangekondigd werd: wereldoorlog, of de ontwikkeling van de arbeidersgevechten naar de omverwerping van het kapitalisme. In tegenstelling tot wat bepaalde groepen van de Communistische Linkerzijde denken, betekent de wereldoorlog geenszins een ‘oplossing' voor de crisis van het kapitalisme, waardoor het zich zou kunnen ‘herstellen' om opnieuw een dynamische groei door te maken. Het is de impasse waarmee het systeem geconfronteerd wordt, de toespitsing van de spanningen tussen nationale sectoren van het kapitalisme, die uitloopt op een onstuitbare vlucht vooruit op militair vlak, met als uiteindelijke uitkomst de wereldoorlog. Als gevolg van de verergering van de economische stuiptrekkingen van het kapitalisme spitsten zich de imperialistische spanningen vanaf de jaren 1970 aanmerkelijk toe. Maar ze konden niet op een wereldoorlog uitlopen vanwege de historische heropkomst van de arbeidersklasse vanaf 1968, in reactie op de eerste gevolgen van de crisis. De arbeidersklasse kon het enige mogelijke perspectief van de bourgeoisie dwarsbomen (als men al van een ‘perspectief' kan spreken). Maar ondanks een niveau van strijdwil dat in geen tientallen jaren zo hoog was geweest, heeft zij niet haar eigen perspectief, de communistische revolutie, naar voren kunnen brengen. Juist deze situatie, waarin geen van beide doorslaggevende klassen aan de maatschappij een perspectief kan voorstellen, waarin de heersende klasse ertoe veroordeeld is om, van-dag-op-dag en ‘stukje bij beetje', de duik van haar systeem in een onoverwinbare crisis te ‘managen', ligt aan de basis van het binnentreden van het kapitalisme in zijn ontbindingsfase.

    3.  Eén van de voornaamste uitdrukkingen van de afwezigheid van een historisch per­spectief is de ontwikkeling van de tendens tot het ‘ieder voor zich' dat de maatschappij op alle niveaus aantast, van het individu tot de staat. Maar op het vlak van het econo­misch leven van het kapitalisme kunnen we niet vaststellen dat er een majeure verande­ring is opgetreden sinds de maatschappij aan de fase van ontbinding begon. In feite zijn het ‘ieder voor zich' en de ‘oorlog van ieder tegen allen' aangeboren kenmerken van de kapitalistische produc-tiewijze. Sinds het aan zijn vervalperiode begon, moest het kapi­talisme ze afzwakken door een massale tussenkomst van de staat in de economie. Deze werd bij het begin van de Eerste Wereldoorlog ingevoerd en ze werd in de jaren 1930 gereac-tiveerd, met name door middel van de fascistische en de Keynesiaanse beleidslij­nen. Deze staatsinterventie werd meteen na de Tweede Wereldoorlog aangevuld met het installeren van internationale organismen zoals het Internationale Monetaire Fonds (IMF), de Wereldbank en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwik­keling (OESO), en uiteindelijk de Europese Economische Gemeenschap (EEG, de voorloper van de huidige Europese Unie), om te verhinderen dat de economische te­genstellingen zouden leiden tot een algemene wanorde, zoals ten gevolge van de Zwar­te Donderdag in 1929. Ondanks alle gepraat over de ‘triomf van het liberalisme' en  over ‘de vrije hand geven aan de marktwetten' hebben de staten vandaag geenszins de tussenkomst in de economieën van hun respectievelijke landen afgezworen, noch het gebruik van structuren die hun onderlinge relaties een beetje moeten reguleren. Ze heb­ben zelfs nieuwe in het leven geroepen, zoals de Wereld Handelsorganisatie (WTO). Deze beleidslij­nen en organismen zijn erin geslaagd om het ritme van de afdaling van het kapitalisme in de crisis aanzienlijk te vertragen, maar ze hebben haar niet weten te bolwerken - alle tegenwoordige lofzan­gen op de ‘historische' groeinivo's van de we­reldeconomie, of op de buitengewone prestaties van de twee Aziatische reuzen, India en vooral China.

    Economische crisis: het op hol slaan van de vlucht in het krediet

    4. De grondslagen waarop de groeivoeten van het wereldwijde BNP in de loop van de afgelopen jaren berustten, die bij de bourgeoisie en haar intellectuele lakeien zo'n eu­forie veroorzaken, zijn niet fundamen­teel nieuw. Het zijn dezelfde als die waarmee werd verhinderd dat de verzadiging van de markten, die aan de oorsprong lag van de open crisis aan het einde van de jaren 1960, de wereldeconomie compleet verstikte. Ze kunnen worden samenge­vat als een groeiende schuldenmakerij. Op het ogenblik verte­genwoordigen de enorme schulden van de Amerikaanse economie, zowel op het vlak van de staatsbegroting, als in haar handelsbalans, de voornaamste ‘locomotief' van de wereldwijde economische groei. In feite zien we een ware vlucht vooruit, die op geen enkele wijze een definitie­ve oplossing kan brengen voor de tegenstellingen van het ka­pitalisme, maar die het slechts de weg naar een nog pijnlijkere toekomst effent, met vooral brutale vertra­gingen van de groei, zoals het die gedurende meer dan dertig jaar al kent. Nu al zaaien de dreigingen die zich rond de huizenmarkt in de VS opeenhopen, één van de motoren van de Amerikaanse economie, onenigheid en ongerustheid in de economische milieus. Zij dragen het gevaar van rampzalige bankfaillissementen in zich. Deze onge­rustheid wordt aangewakkerd door het vooruitzicht van andere faillis­sementen, die de zogenaamde ‘hedge funds' (speculatieve fondsen) treffen, na het in­eenstorten van Ama­ranth in oktober 2006. De dreiging is des te ernstiger omdat deze organismen, wier bestaansreden het is om op korte termijn grote winsten te maken door te speculeren op fluctuaties in de wisselkoersen of in de grondstofprijzen, geen rare cowboys zijn, die in de marge van het internationale financiële systeem opereren. In werkelijkheid hebben de meest ‘serieuze' financiële instellingen een deel van hun vermogen bij deze ‘hedge funds' geplaatst. Bovendien zijn er aanzienlijke sommen in geïnvesteerd, in de orde van grote van het jaarlijks BNP van een land als Frankrijk. Deze dienen als hefboom voor nog veel omvangrijkere kapitaal­bewegingen (bijna 700.000 miljard dollar in 2002, 20 keer zo­veel als de transacties in goederen en dien­sten, d.w.z. in ‘werkelijke' producten). En daar zullen de tirades van de ‘anders-globa­listen' en andere critici van de ‘monetarisering' van de economie niets aan veranderen. Deze politieke stromingen zouden een "schoner" en "eerlijker" kapitalisme willen dat de speculatie de rug toekeert. In feite is speculatie helemaal niet het product van een "slecht" soort kapitalisme dat zijn verantwoordelijk­heid "uit het oog verloren heeft"  om in werkelijk productieve sectoren te investeren. Zoals Marx al in de 19e eeuw aan­toonde, komt speculatie voort uit het feit dat de kapitaalbezitters, geconfronteerd met een gebrek van voldoende afzetmarkten voor productieve investeringen, er de voorkeur aan geven om op korte termijn winst te maken in een grote loterij. Een loterij die het kapitalisme vandaag om-vormt tot een casino op planetaire schaal. Te verlangen dat het kapitalisme in de huidige periode de speculatie opgeeft, is net zo realistisch als te ver­langen dat de tijgers vegetariërs worden (of de draken stoppen met vuur te spuwen).

    5.  De uitzonderlijke groeivoeten die we vandaag zien in landen als India en China be­wijzen geenszins dat er een "nieuwe wind" door de wereldeconomie gaat, ook al heb­ben ze aan­zienlijk bijgedragen tot de hoge groeivoeten in de afgelopen periode. De oorsprong van deze uitzonderlijke groei is eens te meer, paradoxaal genoeg, de crisis van het ka­pitalisme. Deze groei vindt zijn dynamiek essentieel in twee factoren: de ex­port en ka­pitaalinvestering vanuit de meest ontwikkelde landen. Wanneer hun han­delsnetwerken steeds meer draaien om de distributie van waren uit China (in plaats van uit de "oude" industrielanden), komt dat omdat die tegen veel lagere prijzen kunnen worden verkocht. Dit wordt een absolute noodzaak op het moment van een toenemen­de verzadiging van de markten, en dus van een steeds verder op de spits gedreven han­delsconcurrentie. Tegelijk maakt dit proces het mogelijk de kosten van de arbeids­kracht in de meest ontwikkelde landen te verlagen. Dezelfde logica schuilt achter het fenomeen van de ‘delocalisaties' - de verplaatsing van industriële activiteiten van gro­te ondernemingen naar landen in de ‘Derde Wereld', waar de arbeidskracht onverge­lijkbaar veel goedkoper is dan in de ontwikkelde landen. We merken op dat, terwijl de Chinese economie profijt haalt uit ‘delocalisaties' naar haar eigen grondgebied, ze er­toe neigt om hetzelfde te doen naar landen waar de lonen nog lager liggen, zoals in Afrika.

    6.  Achter de ‘groei met dubbele cijfers' in China, in het bijzonder in haar industrie, gaat een ongebreidelde uitbuiting van de arbeidersklasse schuil, wier levensom-standig­heden vaak vergelijkbaar zijn met die van de Engelse arbeidersklasse in de eerste helft van de 19e eeuw, zoals Engels die in zijn opmerkelijk boek uit 1844 heeft aange­klaagd. Op zich is dit geen teken van het bankroet van het kapitalisme, want het was op basis van zo'n barbaarse uitbuiting van het proletariaat dat het systeem zijn verovering van de we­reld begon. Maar toch zijn er twee fundamentele verschillen tussen de economische groei en de condities van de arbeidersklasse in de eerste kapitalistische landen in de 19e eeuw, en die in China vandaag:

    - in het eerste geval kwam de toename van het aantal industriearbeiders in een of an­der land niet overeen met de vermindering ervan in andere landen: de industriesectoren in landen als Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland of de Verenigde Staten ontwikkel­den zich parallel aan elkaar. Tegelijkertijd , en dankzij het verzet van het proletariaat, on­dervonden zijn levensvoorwaarden een toenemende verbetering in de loop van de tweede helft van de 19e eeuw;

    - in het geval van China vandaag, gaat de groei van zijn industrie (zoals die van andere Derde­ Wereldlanden) ten koste van talrijke industriesectoren in de oude kapitalisti­sche landen, die er steeds meer verdwijnen. Tegelijk vormen de ‘deloca-lisaties' instrumen­ten voor een regelrechte aanval tegen de arbeidersklasse in die landen. Een aanval die al begonnen was lang voordat ‘delocalisaties' een gebruikelijke praktijk zijn geworden, maar die hiermee nog verder kan worden opgevoerd, in termen van werkloosheid, dekwalificatie, onzekere arbeid en verlaging van hun levensstandaarden.


    Het ‘Chinese mirakel' en dat van enkele andere Derde Wereldlanden betekent dus geen "nieuwe wind" die door kapitalistische economie waait, maar is slechts een volgende incarnatie van het verval van het kapitalisme. Bovendien maakt de extreme afhanke­lijkheid van de Chine­se economie van haar export haar bijzonder kwetsbaar voor elke orderintrekking door haar huidige afnemers. Deze vraaguitval zal zich haast zeker voordoen, vooral omdat de Amerikaanse economie verplicht zal worden om haar to­renhoge schulden op orde te brengen, waarmee ze voor het ogenblik de rol van "lo­comotief" speelt voor de wereldwijde vraag. Net zoals het ‘mirakel' van de groei met dubbele cijfers van de Aziatische ‘tijgers' en ‘draken' in 1997 tot een triest einde kwam, zo zal het Chinese "mirakel" van tegenwoordig, al heeft het niet dezelfde oor­sprong en al heeft het veel serieuzere troeven in de hand, vroeg of laat geconfronteerd worden met de harde realiteiten van de historische impasse van de kapitalistische pro­ductiewijze.

    De verscherping van de imperialistische spanningen en de chaos

    7.  Het economisch leven van de burgerlijke maatschappij kan niet ontsnappen aan de wetten van het kapitalistisch verval, en wel om de goede reden dat het verval zich in de eerste plaats op dit niveau manifesteert. Om dezelfde reden hebben de belangrijkste uit­drukkingen van de ontbinding tot nu toe de economische sfeer ongemoeid gelaten. Dat kan van de politieke sfeer van de kapitalistische maatschappij niet worden gezegd, vooral wat betreft de tegenstellingen tussen sectoren van de heersende klasse, en in het bijzonder die op het vlak van de imperialistische tegenstellingen. In feite lag de eerste grote uitdrukking van het begin van de fase van ontbinding van het kapitalisme juist op het vlak van de imperialistische conflicten: de ineenstorting van het imperialistische Oostblok aan het einde van de jaren 1980, die al snel leidde tot de verdwijning van het Westblok. We zien het verschijnsel van het ‘ieder voor zich', dat een hoofdkenmerk is van de ontbindingsfase, in de eerste plaats op het vlak van de politieke, diplomatieke en militaire relaties tussen staten. Het systeem van de blokken bevatte het gevaar van een derde wereldoorlog, die zeker zou zijn uitgebroken wanneer het proletariaat er geen obstakel tegen had opgeworpen vanaf het einde van de jaren 1960. Toch hield dit systeem een bepaalde ‘organisatie' van de imperialistische spanningen in, vooral door de discipline die binnen elk blok opgelegd werd door de heersende mogendheid. De si­tuatie die vanaf 1989 ontstond is heel anders. Zeker, het spookbeeld van een wereld­oorlog hangt niet langer boven de planeet, maar tezelfdertijd zagen we de ontketening van imperialistische tegenstellingen en lokale oorlogen waarbij de grootmachten recht­streeks betrokken waren, in het bijzonder de machtigste ervan, de Verenigde Staten. Het viel aan hen te beurt, die decennia lang ‘de wereld-politieagent' speelde, te probe­ren om deze rol te blijven spelen en te versterken tegen de ‘nieuwe wereld wanorde' die voortkwam uit het einde van de Koude Oorlog. Maar hoewel ze zeker die rol ter harte namen, gebeurde dat niet met de bedoeling bij te dragen aan de stabiliteit op de wereld, maar fundamenteel om hun wereldwijde leiderschap te herstellen, dat onop­houdelijk in vraag gesteld werd, ook en vooral door hun voormalige bondgenoten, om­dat het cement dat elk van beide imperialistische blokken samenhield - de dreiging van het rivaliserende blok - niet langer bestond. Bij de definitief ontbreken van de ‘Sovjet­dreiging' kan de Amerikaanse mogendheid haar discipline alleen opleggen door te re­kenen op haar sterkste troef, haar enorm overwicht op militair vlak. Maar daardoor werd het imperialistische beleid van de VS één van de belangrijkste factoren van de wereldwijde instabiliteit. Sinds het begin van de jaren 1990 zien we hiervan voorbeel­den te over: de eerste Golfoorlog, in 1991, had tot doel om de uiteenvallende banden tussen de voormalige bondgenoten van het westers blok te herstellen (en niet om ‘res­pect voor de internationale wet' af te dwingen, die door de Iraakse invasie van Koeweit geschonden was, zoals ons als voorwendsel werd voorgeschoteld). Kort daarna viel in Joegoslavië de eenheid tussen de voornaamste bondgenoten van het oude westerse blok in duigen: Duitsland stak de lont in het kruitvat door Slovenië en Kroatië ertoe aan te zetten zich onafhankelijk te verklaren; Frankrijk en Groot-Brittannië haalden de ‘En­tente Cordiale' uit het begin van de 20e eeuw uit de mottenballen door de imperialisti­sche belangen van Servië te steunen, terwijl de Verenigde Staten zich opwierpen als de beschermers van de Bosnische moslims.

    8. De mislukking van de Amerikaanse bourgeoisie in de loop van de jaren 1990 om duurzaam haar gezag op te leggen, ook in vervolg op haar verschillende militaire ope­raties, deed haar omzien naar een nieuwe vijand van de ‘vrije wereld' en van de ‘demo­cratie', om daarmee opnieuw de belangrijkste mogendheden op de wereld achter zich te scharen, vooral haar vroegere bondgenoten. Die vijand werd het islamitisch terroris­me. De aanslagen van 11 septem­ber 2001, waarvan steeds duidelijker blijkt die (ook in de ogen van meer dan een derde van de Amerikaanse bevolking, en van de helft van de bevolking van New York) dat deze ge­wild, zo niet zelfs actief voorbereid zijn geweest door het Amerikaanse staatsapparaat, wer­den het vertrekpunt van deze nieuwe kruis­tocht. Vijf jaar later is het overduidelijk dat dit beleid een mislukking is. De aanvallen van 11 september hebben de Verenigde Sta­ten in staat gesteld om landen als Frankrijk en Duitsland in hun interventie in Afghanistan te betrekken, maar ze zijn er niet in ge­slaagd om ze ook mee te slepen in hun Iraakse avontuur in 2003. In feite slaagden ze er zelfs in om een gelegen­heidscoalitie tussen deze twee landen en Rusland tot stand te brengen tegen de interventie in Irak. Vervolgens ging een aantal van hun voornaamste bondgenoten in de ‘coalitie', zoals Spanje en Ita­lië, van boord. Tenslotte bereikte de VS-bourgeoisie geen enkele van haar officiële en officieuze doelstellingen in Irak: de uitschakeling van de ‘massavernietigings­wapens' in Irak; het instellen van een vreedzame ‘democratie' in dat land; de stabili-sering en een terugkeer naar de vrede in de hele regio onder bescherming van Amerika; het terugdringen van het terrorisme; de steun van de Amerikaanse bevolking aan de militaire interventies van haar rege­ring.

    De kwestie van de ‘massavernietigingswapens' was al snel afgehandeld: het werd duidelijk dat de enige wapens die van dat soort in Irak te vinden zijn, door de coalitie meegebracht waren. Daarmee kwamen meteen de leugens van de regering Bush aan het licht om haar project van de invasie in Irak aan de man te brengen.

    Wat het terugdringen van het terrorisme betreft, kunnen we constateren dat de in­vasie van Irak het terrorisme geenszins gekortwiekt heeft, maar juist een machtige fac­tor in de ontwikkeling ervan heeft gevormd, zowel in Irak zelf als in andere delen van de we­reld, de kapitalistische metropolen incluis, zoals we hebben kunnen zien in Ma­drid in maart 2004 en in Londen in juli 2005.

    Het instellen van een vreedzame democratie in Irak nam de vorm aan van het aan­stellen van een marionettenregering, die niet de geringste controle over het land kan uitoefenen zonder de massieve steun van de Amerikaanse troepen - een controle die so­wieso beperkt blijft tot enkele ‘veiligheidszones' en die in de rest van het land de vrije hand laat aan moordpartijen tussen sjiitische en soennitische gemeenschappen, en aan terroristische aanslagen die al tienduizenden slachtoffers hebben geëist na de om­verwerping van Saddam Hussein.

    Nooit leken stabilisatie en vrede in het Nabije en Midden-Oosten zo ver weg: in het vijftigjarige conflict tussen Israël en Palestina lieten de laatste jaren een voortduren­de verslechtering van de toestand, die de botsingen binnen het Palestijnse kamp tussen Hamas en Fatah, en het toenemende diskrediet van de Is­raëlische regering nog slechts dramatischer kunnen maken. Het gezagsverlies dat de Noord-Amerikaanse reus in de regio lijdt, na zijn verpletterende mislukking in Irak, is duidelijk niet vreemd aan het vastlopen en de mislukking van het ‘vredesproces' waarvan de hij de voornaamste pe­ter is.

    Dit gezagsverlies is ook gedeeltelijk verantwoordelijk voor de toenemende moei­lijkheden die de NAVO-troepen in Afghanistan ondervinden en het verlies aan controle over het land van de re­gering Karzaï aan de Taliban.

    Bovendien is de groeiende stoutmoedigheid van Iran in de kwestie van de voorbe­reidingen om de beschikking te krijgen over atoom­wapens een rechtstreeks gevolg van het vastlopen van de Verenigde Staten in Irak, wat hen iedere andere militaire interven­tie onmogelijk maakt.

    Tenslotte heeft de poging van de Amerikaanse bourgeoisie om het ‘Vietnam-syn­droom', het verzet van de Amerikaanse bevolking tegen troepenzendingen naar het slagveld, voor eens en altijd uit de wereld te helpen, precies het tegengestelde effect gehad dan waarop zij rekende. Hoewel de aanvallen van 11 september het een tijd lang mogelijk maakten om de nationalistische gevoelens in de Amerikaanse bevol­king massief te versterken, en daarmee het verlangen naar ‘nationale eenheid' en de vastbe­radenheid om zich bij de ‘oorlog tegen het terrorisme' aan te sluiten, is de verwerping van de oorlog en het verzet tegen het sturen van VS-soldaten in de laatste jaren weer sterk terug gekomen.

    Vandaag bevindt zich de VS-bourgeoisie in Irak in een werkelijke impasse. Zowel uit strikt mili­tair als vanuit een economisch en politiek standpunt heeft het de middelen niet om een macht op de been te brengen die tenslotte ‘de orde zou kunnen herstellen'. Maar ze kan zich niet eenvoudigweg uit Irak terugtrekken zonder het com­plete bank­roet van haar beleid nog openlijker ten toon te stellen, en tegelijk de deur open te zetten voor nog ernstiger uiteenvallen van Irak en voor een nog veel omvangrijkere destabilisering van de hele regio.

    9.  De balans van het mandaat van George Bush junior is daarmee zeker één van de rampzaligste ooit in de geschiedenis van de Verenigde Sta­ten van Amerika. De op­komst van de ‘Neo-Conservatieven' aan het hoofd van de Amerikaanse staat heeft een ware catastrofe betekend voor de Amerikaanse bourgeoisie. Dit stelt de volgende vraag: hoe is het mogelijk geweest dat de leidende bourgeoisie van de wereld aan deze ploeg onverantwoordelijke en incompetente avonturiers vroeg om de verdediging van haar belangen op zich te nemen? Wat is de oorzaak van die blindheid van de heer­sende klasse van het belangrijkste kapitalistische land? In feite was het overnemen van de teugels van de staat door het team van Cheney, Rumsfeld en compagnie niet het simpe­le gevolg van een monumentale "fout in de casting" door deze klasse. Ter­wijl dit de si­tuatie van de VS op imperia­listisch vlak aanzienlijk heeft verslechterd, was het zelf al de uitdrukking van de impasse waarin zich dit land bevond, ten gevolge van de toene­mende verzwakking van hun leiderschap en, meer in het alge­meen, van de ontwikke­ling van het ‘ieder voor zich' in de internationale betrekkingen, dat de fase van ontbin­ding kenmerkt.

    Het beste bewijs voor dit feit is dat de handigste en meest intelligente bourgeoisie ter we­reld, de Britse, zich heeft laten meeslepen in het doodlopend avontuur in Irak. Een voorbeeld op kleinere schaal van het ‘talent' van de meest ‘efficiënte' bour-geoisieën om rampzalige imperialistische keuzes te maken, van juist die bourgeoisieën die tot op heden altijd op mees­terlijke wijze gebruik wisten te maken van hun militaire macht, is het catastrofale avontuur van Israël in Libanon in de zomer van 2006. Zijn offensief kreeg het groene licht kreeg van de ‘strategen' in Washington. Het had tot doel de macht van Hezbollah te verzwakken, maar slaagde erin die juist te versterken!

    De versnelde vernietiging van het ecologische milieu

    10.  De militaire chaos die zich overal ter wereld ontwikkelt en die omvangrijke regio's in een ware hel en troosteloosheid onderdompelt, voornamelijk in het Midden-Oosten, maar ook en vooral in Afrika, is niet de enige uitdrukking van de historische impasse waar het kapitalis­me in verstrikt is. Hij is zelfs niet de grootste bedreiging voor de mensheid. Vandaag is het duidelijk geworden dat het voortbestaan van het kapitalisti­sche systeem, zoals het tot op heden heeft gefunctioneerd, het perspectief in zich draagt van de vernietiging van het natuurlijk milieu dat de opkomst van de mensheid mogelijk heeft gemaakt. Het voortgaan met de uitstoot van ‘broeikasgassen' in het huidige ritme, met de opwarming van de planeet die eruit voortvloeit, kondigt de ontketening van on­geziene catastrofes aan (hittegolven, stormen, uitbreiding van woestijnen, overstromin­gen...) met een hele reeks van verschrikkelijke menselijke rampen (hongersnoden, ver­plaatsing van honderden miljoenen mensen, overbevolking in de meest gespaarde regio's.). Tegenover de eerste zichtbare gevolgen van de degradatie van het milieu kunnen de regeringen en de leidende sectoren van de bourgeoisie de ernst van de situatie en de rampzalige toekomst die zij aankon­digt niet langer voor de bevolkingen verborgen houden. Vanaf nu tooien de machtigste bourgeoisieën, en bijna alle politieke partijen, zich in het groen en belo­ven ze de nodige stappen te zullen ondernemen om de mens­heid voor deze aangekondigde ramp te behoeden. Maar het is met het probleem van de vernietiging van het milieu net als met dat van de oorlog: alle delen van de bourgeoisie verklaren TEGEN de oorlog te zijn, maar sinds het systeem aan zijn vervalperiode be­gonnen is, kan deze klasse de vrede niet garanderen. En dat heeft niets te maken met een kwestie van goede of slechte wil (ook al zien we de meest laag bij de grondse be­langen achter de sectoren die het hardst op oorlog aandringen). Zelfs de meest ‘pacifis­tische' burgerlijke leiders kunnen niet ontsnappen aan de objectieve logica die al hun ‘humanistische' zwakten of ‘redelijkheid' zal verpletteren. Op dezelfde manier kunnen de goede bedoelingen die leiders van de bourgeoisie steeds meer afficheren met betrek­king tot de bescherming van het milieu, ook al dienen die niet slechts als een middel om stemmen te winnen bij verkiezingen, het niet opnemen tegen de dwingende wetten van de kapitalistische economie. Wil men effectief het probleem van de ‘broeikasgass­en' aanpakken, dan is een aanzienlijke omscha-keling van de industriële productie no­dig, van de productie van energie, in het transport, de woonomstandigheden, en daar­mee massale en prioritaire investeringen in die sectoren. Daarvoor zouden aanzienlijke economische belangen in vraag gesteld moeten worden, zowel op het vlak van immen­se bedrijven als op dat van de staten. Concreet gezien: wanneer een staat de nodige maatregelen zou treffen om effectief bij te dragen aan een oplossing van het probleem, zou hij onmiddellijk genadeloos afgestraft worden door de concurrentie op de wereld­markt. Het is met de staten die maatregelen die zouden moeten treffen om de opwar­ming van het klimaat te bestrijden als met de bourgeois die met loonsverhogingen voor de arbeiders geconfronteerd zijn. Zij zijn allemaal VOOR dergelijke maatregelen, bij de anderen. Zolang de kapitalistische productiewijze overleeft, is de mensheid ertoe veroordeeld om de toenemende catastrofes te ondergaan die dit stervend systeem haar oplegt, en die haar eigen voortbestaan bedreigen.

    Zoals de IKS voor meer dan 15 jaar heeft aangetoond, draagt de ontbinding van het kapita­lisme een belangrijke bedreiging voor het voortbestaan van de mensheid in zich. Het alternatief dat door Engels aan het einde van de 19e eeuw gesteld werd, socialisme of barbarij, is gedurende de hele de twintigste eeuw een sinistere realiteit geworden. Wat de 21e eeuw ons als vooruit­zicht biedt is heel eenvoudig socialisme of de vernieti­ging van de mensheid. Dat is wat er werkelijk op het spel staat voor de enige kracht in de maatschappij die in staat is het kapita­lisme omver te werpen: de internationale ar­beidersklasse.

     De voortzetting van de gevechten van de arbeidersklasse en van de rijping van haar be­wustzijn

    11.  Zoals we hebben gezien wordt het proletariaat al verschillende decennia lang ge­confronteerd met deze inzet, met name sinds zijn historische heropkomst na 1968, die een einde maakte aan de diepste contrarevolutie uit zijn geschiedenis en die het kapita­lisme ervan weerhield zijn antwoord op de openlijke crisis van zijn systeem - de we­reldoorlog - door te zetten. Twee decennia lang ging de arbeidersstrijd door, met hoog­tepunten en dieptepunten, met stappen vooruit en achteruit. Zo deden de arbeiders op­nieuw ervaring op, met name met de sabotagerol van de vakbonden. Tegelijk werd de arbei­dersklasse steeds meer onderworpen aan het gewicht van de ontbinding. Dit ver­klaart waarom de verwerping van het klassieke syndicalisme vaak gepaard ging met een te­rugtrekking op het corporatisme, wat getuigt van het gewicht van het ‘ieder voor zich' in de strijd zelf. Het was tenslotte de ontbinding van het kapitalisme die een be­slissende slag toebracht aan deze eerste reeks proletarische gevechten, met haar meest spectacu­laire uitdrukking tot dusver: het uiteenvallen van het Oostblok in 1989 en de ineenstor­ting van de stalinistische regimes. De oorverdovende campagnes van de bour­geoisie over het ‘historische failliet van het communisme', de ‘definitieve overwinning van het liberale en democratische kapitalisme', ‘het einde van de klassenstrijd', en zelfs van de arbeidersklasse zelf, leidden tot een belangrijke terugval in het be­wustzijn en van de strijdwil binnen het proletariaat. Deze terugval was groot en duurde meer dan tien jaar. Een hele generatie arbeiders werd erdoor getekend, wat leidde tot ontred­dering en zelfs ontmoediging. Deze ontreddering werd niet alleen door de gebeurtenis­sen aan het einde van de jaren 1980 veroorzaakt, maar ook door hun gevolgen, zoals de eerste Golfoorlog in 1991 en de oorlog in ex-Joegoslavië. Deze feiten waren een striemende ontkenning van de euforische verklaringen van George Bush senior, die aankondigde dat we met het einde van de Koude Oorlog aan een "nieuw tijdperk van vrede en voorspoed" begonnen waren. Maar binnen een algemene context van ontreddering van de arbeidersklasse wist deze geen voordeel te halen uit dit feit om de weg van de ontwikkeling van haar klassenbewustzijn te hervatten. Integendeel, de gebeur­tenissen versterkten een diep gevoel van machteloosheid en ondermijnden haar zelfvertrouwen en strijdwil nog verder.

    In de loop van de jaren 1990 heeft de arbeidersklasse haar strijd niet helemaal op­gegeven. Het voortduren van de kapitalistische aanvallen dwong haar ertoe strijd te voeren om zich daartegen te verzetten, maar deze gevechten hadden noch de omvang, noch het be­wustzijn, noch het vermogen om de confrontatie met de vakbonden aan te gaan, wat juist een kenmerk was van de voorbije periode. Pas in 2003, met name in de vorm van grote mobilisaties tegen de aanvallen op de pensioenen in Frankrijk en Oos­tenrijk, begon het proletariaat de terugval die het vanaf 1989 had meegemaakt, weer te boven te komen. Sindsdien heeft deze tendens tot hervatting van de klassenstrijd en ontwik­keling van het klassenbewustzijn zich verder doorgezet. De arbeidersgevechten troffen de meeste centrale lan­den, ook de belangrijkste, zoals de Verenigde Staten (Boeiing en het openbaar vervoer in New York in 2005), Duitsland (Daimler en Opel in 2004, ziekenhuisartsen in het voorjaar van 2006, Deutsche Telekom in het voorjaar van 2007), Groot-Brittannië (London Air­port in augustus 2005, de publieke sector in het voorjaar van 2006), Frankrijk (met name de beweging van universi­teitsstudenten en middelbare scholieren tegen het ‘beginnerscontract' CPE in het voorjaar van 2006). De strijd trof ook een hele reeks lan­den aan de periferie, zoals Dubai (bouwvakkers in het voorjaar van 2006), Bangladesh (textiel­arbeiders, tezelfdertijd) en Egypte (arbei­ders in de textiel en het transport in het voorjaar van 2007).

    12.       Engels schreef dat de arbeidersklasse haar strijd op drie niveaus voert: economisch, politiek en theoretisch. Door de verschillen op deze drie niveaus tussen de strijdgolf vanaf 1968 en die vanaf 2003 te vergelijken, kunnen we voor perspectieven uitwerken voor de huidige.

    De strijdgolf die in 1968 begon had een aanzienlijk politiek belang. In het bijzon­der betekende ze het einde van de contrarevolutie. Tegelijkertijd was ze aanleiding tot zeer be­langrijke theoretische overdenkingen, want ze maakte het opnieuw opduiken van de links-communistische stroming mogelijk, met als belangrijkste uitdrukking de oprich­ting van de IKS in 1975. De gevechten van mei 1968 in Frankrijk, de ‘hete herfst' in Ita­lië in 1969, gaven de indruk, vanwege de politieke bekommernissen die ze uitdrukten, dat we op weg waren naar een belangrijke politisering in de internationale arbei­dersklasse in de loop van de strijd die zou volgen. Maar dit potentieel werd niet verwerkelijkt. De klassen-identiteit die zich in deze periode binnen het proletariaat ont­wikkelde was er veel meer een van een economische categorie dan van een politieke kracht binnen de maatschappij. In het bijzonder het feit dat haar eigen strijd de bourge­oisie ervan weer­hield om een derde wereldoorlog te ontketenen, ontging de arbeidersk­lasse volkomen (inclusief de grote meerderheid van de revolutionaire groepen). Tege­lijk bracht de opkomst van de massastaking in Polen in 1980, tot op heden de hoogste uitdrukking van de organisatorische capaciteiten van het proletariaat (na het einde van de revolutionaire periode die volgde op de Eerste Wereldoorlog) een aanzienlijke poli­tieke zwakheid aan het licht. De enige ‘politisering' waartoe ze in staat was, was het aanhangen van burgerlijk democratische thema's en zelfs nationalisme.

    De oorzaak daarvoor ligt in een aantal factoren die de IKS al eerder geanalyseerd heeft:

    - het trage ritme van de economische crisis die, in tegenstelling tot de imperialis­tische oorlog waaruit de eerste revolutionaire golf ontstond, niet meteen het bankroet van het systeem aan het licht heeft kunnen brengen, wat de illusies in stand heeft gehouden over het vermogen van het systeem om de arbeidersklasse een aanvaardbare levens­standaard te verzekeren;

    - het wantrouwen jegens de revolutionaire politieke organisaties, als re­sultaat van de traumatische ervaringen met het stalinisme (dat bij de arbeiders in het Rus­sisch blok de vorm aannam van diepe illusies over de weldaden van de ‘traditionel­e' burgerlijke de­mocratie);

    - het gewicht van de organische breuk tussen de revolutionaire organisaties uit het ver­leden en die van vandaag, die de laatsten van de klasse hebben afgesneden.

    13.       De situatie waarin de nieuwe golf van klassengevechten zich vandaag ontwikkeld is heel anders:

    - Bijna 40 jaar openlijke crisis en aanvallen op de levensvoorwaarden van de arbeiders­klasse, met name de groei van de werkloosheid en van de onzekere arbeid (‘precariteit'), hebben de il­lusies dat het ‘morgen beter wordt' weggevaagd: de oudere gene­raties zowel als de nieuwe zijn zich steeds meer bewust van het feit dat ‘morgen de dingen nog slechter zul­len zijn';

    - meer in het algemeen wakkeren de voortdurende militaire conflicten, die steeds meer barbaarse vormen aannemen, en de tastbare dreiging van de vernietiging van het na­tuurlijke milieu, het gevoel aan (dat nog verward en onderhuids blijft)dat het noodza­kelijk is om de maatschappij grondig te veranderen: het opnieuw opdui­ken van een ‘antikapitalistische' beweging met haar slogan "een andere wereld is mo­gelijk" is een soort anti-lichaam dat door de burgerlijke maatschappij wordt afgescheiden om dat ge­voel te doen ontsporen;

    - het trauma van het stalinisme en van de campagnes die volgden op de ineen­storting ervan, nu bijna 20 jaar geleden, zijn stilaan weggeëbd: de nieuwe gene­raties proletari­ërs die nu aan het beroepsleven en mogelijk ook aan de klassenstrijd beginnen, waren nog kin­deren toen de campagnes over de ‘dood van het communisme' losbarstten.

    Deze condities brengen een hele reeks verschillen mee tussen de huidige strijdgolf en de strijdgolf die in 1989 eindigde.


    De huidige gevechten zijn een antwoord op de economische aanvallen, die in vele opzichten ernstiger en algemener zijn dan de aanvallen die de spectaculaire en massale uitbarstingen van de eerste strijdgolf veroorzaakten. Toch hebben zij, ten minste in de centrale landen, nog niet hetzelfde massale karakter aangenomen. Daarvoor zijn twee essentiële redenen aan te wijsen:

    - De historische heropkomst van het proletariaat aan het einde van de jaren 1960 ver­raste de bourgeoisie, maar dat is vandaag duidelijk niet meer het geval. Zij heeft een hele reeks maatregelen genomen om op de klassenbewegingen vooruit te lopen en hun uit­breiding in te perken, zoals in de eerste plaats blijkt uit de systematische black-outs die hen begeleid.

    - Het gebruik van het stakingswapen is vandaag veel moeilijker door het gewicht van de werkloosheid. Dit wordt als chantagemiddel tegen de arbeiders ingezet. Tegelijk gaan de arbeiders steeds meer inzien dat de bourgeoisie slechts over een steeds verder  afnemende manoeuvreerruimte beschikt om hun eisen in te willi­gen.

    Dit laatste aspect van de situatie is niet slechts een kwestie van aarzeling van de kant van de arbeiders om massieve strijd te voeren. Het draagt namelijk de mogelijk­heid in zich van een grondige bewustwording over het definitieve bankroet van het ka­pitalisme, die de voorwaar­de vormt voor het bewustzijn van de noodzaak om het om­ver te werpen. In zekere zin is het de omvang van de inzet die de klassengevechten stellen, namelijk niets minder dan de communistische re­volutie, die de arbeidersklasse, nog op verwarde wijze, doet terugdeinzen om het gevecht aan te gaan.

    Ook wanneer de economische gevechten van de klasse voor het ogenblik min­der massaal zijn dan tijdens de eerste strijdgolf, dan bevatten zij, ten­minste impliciet, een veel belangrijkere politieke dimensie. En deze politieke dimensie heeft al een explicie­te vorm aangenomen, zoals blijkt uit het feit dat ze de de kwestie van de solidariteit steeds meer in de gevechten oppakken. Dit is van vitaal be­lang omdat solidariteit bij uitstek het tegengif vormt voor de houding van ‘ieder voor zich', die eigen is aan de sociale ontbinding, en vooral omdat ze centraal staat in het vermogen van het wereld­proletariaat om zijn strijd vandaag te ontwikkelen tot en met de omverwerping van het kapitalisme:

    - De arbeiders bij Daimler-Benz in Bremen gingen spontaan in staking als antwoord op de pogingen van hun bazen om de arbeiders van de Daimler-fabriek in Stuttgart te chanteren;

    - het bagagepersoneel van London Airport staakte uit solidariteit met het cateringperson­eel dat door ontslag werd getroffen. ondanks dat een dergelijke staking il­legaal is;

    - de transportarbeiders in New York staakten uit solidariteit met de nieuwe ge­neratie, aan wie de bazen veel ongunstigere contracten willen op­leggen.

    14.       De kwestie van de solidariteit stond centraal in de beweging tegen het ‘begin­nerscontract' CPE in Frankrijk in het voorjaar 2006, die, hoewel ze vooral studenten en scholieren mobiliseerde, toch duidelijk op het klassenterrein gesitueerd was:

    - de actieve solidariteit van de studenten van de universiteiten in de ‘frontlinie' om hun kameraden aan de andere universiteiten te steunen;

    - solidariteit met de kinderen van de arbeidersklasse in de voorsteden, wier wanho­pige revolte in de herfst van 2005 de vreselijke omstandigheden aan het licht ge­bracht had waarin zij dagelijks leven, zonder dat het kapitaal hen enig perspectief heeft te bieden;

    - solidariteit tussen de generaties, tussen degenen die al snel werkloos zullen worden of een onzekere baan krijgen, en degenen die al in loonarbeid staan, tussen degenen die net de klassenstrijd ontdekken en degenen die er al ervaring mee hebben.

    15.       Deze beweging was ook een voorbeeld van het vermogen van de klasse om haar strijd in eigen handen te nemen middels algemene vergaderingen en stakingscomités die daaraan verantwoording verschuldigd zijn. Hetzelfde vermogen zagen we ook in de strijd van de metaalarbeiders in Vigo, Spanje, in het voorjaar van 2006, toen arbeiders uit een reeks fabrieken dagelijks algemene vergaderingen op straat hielden. De bewe­ging tegen de CPE werd vooral mogelijk gemaakt door het feit dat de vakbonden uit­zonderlijk zwak staan in het studentenmilieu, en dat ze er niet hun traditionele sabo­teursrol konden spelen, een rol die ze zullen blijven vervullen tot aan de revolutie. Een illustratie van de anti-arbeidersrol van de vakbonden is het feit dat de massale strijd die we tot dusver hebben gezien vooral voorkwam in lan­den van de Derde Wereld, waar de vakbonden erg zwak staan (zoals in Bangladesh) of waar ze ronduit geïdentificeerd worden als organen van de staat (zoals in Egypte).

    16.      De beweging tegen het CPE, die plaatsvond in het land waarin de historische her­opkomst van het proletariaat als eerste en het meest spectaculair tot uitdrukking kwam - de veralgemeende staking van mei 1968 - levert ons verdere lessen over het ver­schil tussen de huidige strijdgolf en de vorige:

    - In 1968 drukten de beweging van de studenten en de beweging van de arbei­ders, die na elkaar op gang kwamen, en hoewel ze sympathie tegenover elkaar stonden, twee ver­schillende realiteiten uit met betrekking tot het begin van de open crisis van het ka­pitalisme: bij de studenten ging het om een revolte van de intellectuele kleinbur­gerij die werd geconfronteerd met het vooruitzicht van de aftakeling van haar status in de maat­schappij; voor de arbeiders ging het om een economische strijd tegen het begin van de aftakeling van hun levensvoorwaarden. In 2006 was de beweging van de stu­-denten een beweging van de arbeidersklasse, wat aantoont dat de verandering van het soort activiteit dat in de meest ontwikkelde landen als loonarbeid wordt uitgeoefend (groei van de tertiaire sector ten koste van de industriesector) het vermogen van het proletari­aat om de strijd op klassenterrein aan te gaan niet in vraag stelt;

    - In de beweging van 1968 werd dagelijks over de kwestie van de revolutie gediscussi­ëerd, maar dat was vooral de bekommernis van de studenten. De voorstelling die de meesten ervan hadden kwam voort uit de burgerlijke ideologie: het Castrisme uit Cuba of het Maoïsme uit China. In de beweging van 2006 was de kwestie van de revolutie haast niet aanwezig, maar daarentegen bestond er een duidelijk bewustzijn dat alleen de mobilisatie en de eenheid van de klasse van loonaf-hankelijken in staat zou zijn om de aanvallen van de bourgeoisie terug te drin­gen.

    17.       De laatste kwestie brengt ons terug naar het derde aspect van de proletarische strijd zoals Engels het heeft uiteengezet: de theoretische strijd, de ontwikkeling van de over­denking binnen de klasse over de algemene perspectieven van haar strijd en de op­komst van elementen en organisaties als product en actieve factor van deze inspanning. Net als in 1968 gaat de heropkomst van de klassengevechten samen met een diepgaan­de overdenking, en met het opduiken van nieuwe elementen die zich oriën­teren aan de standpunten van de communistische linkerzijde. Deze vormen slechts het topje van de ijs­berg. Op dit vlak bestaan er opmerkelijke verschillen tussen het huidige overden­kingsproces en dat na 1968. De overdenking die destijds begon, volgde op massale en spec­taculaire strijd, terwijl het proces vandaag niet pas op gang kwam nadat de arbei­dersklasse op het punt stond om gevechten van dezelfde omvang te ontwikkelen. Dit is één van de gevolgen van het verschil in omstandigheden met het einde van de jaren 1960, waarmee het proleta­riaat vandaag geconfronteerd wordt.

    Eén van de kenmerken van de strijdgolf die in 1968 begon, is dat ze door haar om­vang de mogelijkheid toonde van de proletarische revolutie, een mogelijkheid die uit het bewustzijn van de proletariërs verdwenen was tengevolge van de diepte van de contrarev­olutie en de illusies over de ‘welvaart' van het kapitalisme na de Tweede We­reldoorlog. Vandaag is niet de mogelijkheid van de revolutie de voornaamste voedings­bodem van het overdenkingsproces maar, gezien de rampzalige vooruitzichten die het ka­pitalisme ons te bieden heeft, haar noodzaak. In feite is dit proces vandaag, ook al verloopt het langzamer en is het minder onmiddellijk zichtbaar als in de jaren 1970, veel dieper. Het zal ook niet worden aangetast door momenten van teruggang in de ar­beidersgevechten.

    Het enthousiasme voor het idee van revolutie dat zich in 1968 en in de erop vol­gende jaren uit­drukte, bevorderde het rekruteren van een grote meerderheid van ele­menten die dit idee aanhingen door ultra­linkse groepen, vanwege de basis waarop het was gegrondvest. Slechts een zeer kleine minderheid van deze ele­menten, die het minst getekend werden door de radicale kleinburgerlijke ideologie en door het immediatisme dat ontsproot aan de studenten­beweging, slaagde erin om te evolueren naar de stand­punten van het links-communisme, en om militant te worden van een van haar organi­saties. De moeilijkheden waarmee de be­weging van de arbeidersklasse noodzakelijker­wijs wordt geconfronteerd, vooral ten gevolge van de verschillende tegenoffensieven van de heersende klasse, in een context waarin de il­lusies over de mogelijkheden van het kapitalisme om zijn situatie te herstellen nog wijd verbreid waren, bevorderden een merkbare terugkeer van de reformistische ideologie, waarvan de ultra-linkse groepen zich als "radicale" spreekbuis opwierpen, links van een officieel stalinisme dat zelf steeds meer in dis­krediet raakte.

    Vandaag, vooral na de historische ineenstorting van het stalinisme, vul­len de ultra­linkse stromingen steeds meer de leegte op die door het stalinisme achterg­elaten werd. De tendens van deze stromingen om ‘officiële' deelnemers te worden in het spel van de burgerlijke politiek lokt vaak een reactie uit bij hun meest ernstige mili­tanten, die deelnemen aan de zoektocht naar authentieke klassenstandpunten. Daardoor wordt de in­spanning tot overdenking binnen de arbeidersklasse niet alleen aangetoond door het opduiken van zeer jonge elementen, die zich meteen tot de communistische linker­zijde richten, maar ook door oudere elementen, die een ervaring achter zich hebben bin­nen de organisa­ties van de uiterste linkerzijde van de bourgeoisie. Op zich is dit een zeer positief ver­schijnsel, dat de belofte in zich draagt dat de revolutionaire energieën die onvermijdelijk zullen opleven naarmate de klasse haar gevechten ontwikkelt, niet meer zo ge­makkelijk, en in zulk grote omvang, ingepalmd en gesteriliseerd zullen worden als in de jaren 1970, en zich veel talrijker bij de organisaties van de communistische linkerzijde zul­len aansluiten.

    Het is de verantwoordelijkheid van de revolutionaire organisaties, en de IKS in het bijzonder, actief deel te nemen aan het overdenkingsproces dat binnen de klasse  aan de gang is. Dit niet alleen door actief in de gevechten tussen te komen die zij be­gint te ontwikkelen, maar ook en vooral door de ontwikkeling van groepen en elemen­ten die zich bij haar strijd willen aansluiten, te stimuleren.

    IKS / mei 2007

    Aktiviteiten van de IKS: 

    • Congres Resoluties [17]

    Briefwisseling met een lezer uit Canada: De nationale en democratische eisen, gisteren en vandaag

    • 2185 keer gelezen

    Wij hebben onlangs een briefwisseling gevoerd met een lezer in Québec (Canada), die ons ertoe heeft aangezet om opnieuw onze visie over de strijd voor ‘nationale bevrijding' uiteen te zetten. We gaan bovendien ook in op het vraagstuk van de ‘democratische eisen'. Een onderwerp waarover we, anders dan over het nationale vraagstuk, nog niet eerder een specifieke tekst hebben ontwikkeld. Aangezien de argumenten die wij aan onze lezer gaven een algemene betekenis hebben en we ermee willen antwoorden op een ernstige vraagstelling die binnen de arbeidersklasse leeft, denken we dat het nuttig is om deze briefwisseling vrij uitvoerig weer te geven.

    In een van zijn eerste brieven vroeg onze correspondent wat de IKS denkt over het nationale vraagstuk in Québec.

    Dit was ons eerste antwoord:

    "Het nationale vraagstuk in Québec is in wezen niet verschillend van datgene wat sinds meer dan een eeuw gesteld werd door alle bewegingen voor nationale onafhankelijkheid. Het komt neer op een versterking van de nationalistische illusies voor het proletariaat en een verzwakking van zijn strijd. Wij menen dat elke organisatie die hier, in Québec, de eis steunt van onafhankelijkheid van de ‘Belle Province' (= ‘de mooie provincie'), bewust of onbewust, deelneemt aan de verzwakking van het proletariaat van Québec, van Canada en van Noord-Amerika."

    De gevaren van het Québecse nationalisme

    In een tweede brief over dit vraagstuk verduidelijkten wij dit standpunt:

    Over het specifieke vraagstuk van Québec en de houding die wij moeten aannemen tegenover de onafhankelijkheidsbeweging schrijf je in je tweede brief van 1 januari 2007: "Wat Québec betreft, versta ik jullie bezwaar tegen de onafhankelijkheid van Québec en tegen het nationalisme in Québec, maar ik denk niet dat het Canadese nationalisme ‘progressiever' is, verre daarvan. Ik geloof dat men zich resoluut moet verzetten tegen alle campagnes ter verdediging van de Canadese staat en voor het behoud van de ‘nationale eenheid' van Canada. Canada is een imperialistische en onderdrukkende staat, die volkomen met de grond gelijk gemaakt moet worden. Ik wil daarmee niet zeggen dat men de onafhankelijkheid van Québec en van de autochtone volkeren zou moeten steunen, maar men moet ook elke steun verwerpen aan het Canadees-Engelse chauvinisme dat een overheersende rol speelt in de Canadese staat".

    Voor de communisten staat het buiten kijf om ook maar de minste steun te verlenen aan het Canadese-Engelse chauvinisme, net zo min als aan om het even welk chauvinisme. Je spreekt over het ‘Canadese-Engelse chauvinisme' en over het ‘nationalisme in Québec'. Waarmee komt dit verschil in kwalificatie overeen? Ben je van mening dat het nationalisme in Québec minder schadelijk is voor de arbeidersklasse dan het Canadees-Engelse nationalisme ? Dat is zeker niet onze mening. Om dat te illustreren kunnen wij een hypothetische, maar niet vergezochte situatie veronderstellen, die van een krachtige arbeidersbeweging van de arbeidersklasse in Québec die, in het begin, niet overslaat op de Engelstalige provincies. Het is duidelijk dat de Canadese bourgeoisie (en daarbij inbegrepen die van Québec) al het mogelijk in het werk zou stellen om te verhinderen dat deze beweging zich zou uitbreiden naar haar provincies. En een van de beste middelen om dit te bewerkstelligen, is dat de arbeiders van Québec hun proletarische klassen-eisen zouden vermengen met eisen van onafhankelijkheid en zelfstandigheid. Zo behoort het nationalisme in Québec tot het ergste gif voor het proletariaat in Québec en voor het geheel van het proletariaat in Canada. Waarschijnlijk is het nog gevaarlijker dan het Canadees-Engelse nationalisme omdat het onwaarschijnlijk lijkt dat een klassebeweging van de Engelstalige arbeiders geïnspireerd zou kunnen worden door een oppositie tegen de onafhankelijkheid van Québec.

    In een situatie die vergeleken kan worden met die van Québec binnen de Canadese staat, schreef Lenin met betrekking tot de onafhankelijkheid van Polen: (1)

    "De toestand is inderdaad zeer verward, maar er is een uitweg waarbij alle deelnemers toch internationalisten zouden blijven: als de Russische en Duitse sociaal-democraten de onvoorwaardelijke ‘vrijheid van afscheiding' van Polen zouden eisen, de Poolse sociaal-democraten zich zouden inspannen om de éénheid van de proletarische strijd te verwezenlijken in zowel kleine als grote landen zonder het ordewoord van de onafhankelijkheid van Polen te lanceren  in het gegeven tijdperk of de gegeven periode". (2)

    Zo zouden de communisten, als ze werkelijk trouw wilden blijven aan het standpunt van Lenin, de onafhankelijkheid van Québec moeten verdedigen in de Engelstalige provincies, maar moeten weigeren om een dergelijke houding aan te nemen in Québec zelf ...

    Wij delen dit standpunt van Lenin niet. We denken dat men dezelfde taal moet spreken tegen alle arbeiders, wat ook hun nationaliteit of taal moge zijn. Dat is wat wij bijvoorbeeld doen in België, waar onze krant ‘Internationalisme' exact dezelfde artikelen publiceert in het Frans als in het Nederlands. Dit gezegd hebbende, moet men erkennen dat het standpunt van Lenin, ook al was het verkeerd, geïnspireerd is geweest door een onbesproken internationalisme. Dat laatste is zeker niet het geval in Québec, wanneer men niet krachtdadig het nationalisme en de onafhankelijkheids-eisen aanklaagt.

    Het antwoord van onze lezer op deze brief was nogal heftig:

    "Ik geloof dat jullie een fundamenteel verkeerde visie hebben op de verhouding tussen het nationalisme van Québec en het Anglo-Canadees chauvinisme. Dit laatste is OVERHEERSEND binnen de Canadese staat en voedt het anti-Québecse en anti-Franstalige racisme. Het wezen van dit chauvinisme en zijn worteling in de Anglo-Canadese arbeidersklasse belet elke éénmaking van de pan-canadese arbeidersklasse. Het moedigt de ontwikkeling aan van nationalistische tendensen bij de arbeiders van Québec. Eén van die aspecten is de weigering van de tweetaligheid, die in ieder geval meer een mythe dan een werkelijkheid is in Canada. Het merendeel van de Frans sprekenden wordt verplicht om Engels te spreken en het merendeel van de Engelstaligen weigert om Frans te spreken."

    "In tegenstelling tot wat jullie zeggen is de arbeidersbeweging in Canada gebaseerd op de verdediging van de Canadese éénheid en van de integriteit van de Canadese staat en dat ten koste van die van Québec en de Eerste Naties. Er zal NOOIT éénheid komen onder de arbeidersklasse in Canada zolang als de onderdrukking van de nationale minderheden en het Anglo-chauvinistische racisme voortduren..."

    "Het is één zaak om het nationalisme van Québec te verwerpen en de onafhankelijk-heid van Québec te beschouwen als een doodlopend straatje en zelfs als een bedrog voor de arbeidersklasse, maar er ligt een reusachtige marge tussen dat en beweren dat het ‘gevaarlijker' is dan het Engelstalige chauvinisme, dat gelijkenissen vertoont met het Orangisme van Noord-Ierland !"

    "De Canadese regering doet al wat in haar macht ligt om Québec met geweld binnen de Confederatie te houden, en gaat zelfs zover met het dreigen van het niet erkennen van het positief resultaat van het referendum van 1995, en zelfs het in stukken hakken van een eventueel onafhankelijk Québec volgens etnische lijnen, wat men de opdeling van Québec heeft genoemd. Vervolgens was er de wet op de Helderheid van referenda waarbij de federale regering zich het recht aanmatigde om te beslissen over de regels van een toekomstig referendum over de soevereiniteit op het punt van de noodzake-lijke meerderheidsdrempel voor het verwezenlijken van de onafhankelijkheid van Québec."

    "Kom  vooral niet aandraven met het feit dat het Anglo-canadees chauvinisme minder schadelijk zou zijn voor de arbeidersklasse. Ik nodig jullie met aandrang uit om zelf informatie in te winnen en om  jezelf te documenteren over het vraagstuk van de onafhankelijkheid van Québec".

    We hebben hierop als volgt geantwoord:

    Afgaande op je berichten hebben wij gemerkt dat je het heftigst reageert op het idee dat wij, op één of andere manier, zouden denken dat het nationalisme van Québec "gevaarlijker zou zijn dan het Anglo-Canadese chauvinisme, dat gelijkenissen vertoont met het orangisme van Noord-Ierland".

    Wij betwijfelen niet de feiten die je geeft om jouw kritiek op ons standpunt te staven, namelijk dat "het Anglo-Canadese chauvinisme OVERHEERSEND is binnen de Canadese staat, dat het voedsel geeft aan het anti-Québec en het anti-Franstalige" en dat het "de ontwikkeling begunstigt van nationalistische tendensen bij de arbeiders van Québec". Wij zijn eveneens bereid om te erkennen dat "het Engelstalige chauvinisme van Québec gelijkenissen vertoont met het protestants orangisme van Noord-Ierland".

    We gaan ons antwoord op dit laatstgenoemde argument baseren.

    Het komt ons voor dat je een verkeerde interpretatie maakt van onze analyse. Wanneer we schrijven dat het nationalisme van Québec voor de arbeidersklasse gevaarlijker kan blijken te zijn dan het Engelse nationalisme, bedoelen we geenszins dat dit laatste een soort ‘geringste kwaad' vertegenwoordigt of dat het minder verfoeilijk zou zijn dan het eerste. In feite klopt het dat, naarmate de Franstalige bevolking een vorm van nationale onderdrukking door de Canadese staat ervaart, de onafhankelijk-heidseisen zich kunnen presenteren als een soort strijd tegen die onderdrukking. En het is waar dat de klassestrijd van het proletariaat ook een strijd tegen onderdrukking is. Juist daarin schuilt het grootste gevaar.

    Wanneer de Engelssprekende arbeiders de strijd aangaan tegen de aanvallen door de federale regering op de arbeidersklasse is er weinig kans dat in hun strijd de eis opduikt van het voortzetten van de nationale onderdrukking van de Franssprekende arbeiders, omdat de laatsten zelf ook slachtoffers zijn van diezelfde aanvallen. Zelfs als de Engelstalige arbeiders, in normale omstandigheden, geen bijzondere sympathie hebben voor de Franstalige, zou het verwonderlijk zijn wanneer zij, in een botsing met de bourgeoisie, hen als zondebokken zouden beschouwen. Inderdaad toont de geschiedenis aan dat, wanneer de arbeiders de strijd aangaan (een echte strijd breidt zich uit en lijkt niet op ‘acties' zoals de vakbonden ze organiseren en wier rol is om de strijdbaarheid van de arbeiders te saboteren en af te leiden) er bij hen een sterke neiging bestaat om solidariteit tot uiting te brengen jegens andere arbeiders met wie zij een gemeenschappelijke vijand hebben.

    Nogmaals, wij kennen de toestand in Canada niet zo heel goed, maar wij hebben velerlei ervaringen van dien aard in Europa. Ondanks de nationalistische tamtam waarvan bijvoorbeeld de Vlaamse en Waalse arbeiders het slachtoffer zijn in België, ondanks het feit dat de politieke partijen en vakbonden georganiseerd zijn op ‘communautaire' basis, hebben wij kunnen vaststellen dat de arbeiders bij belangrijke strijd in dit land zich weinig aantrokken van hun taalkundige en geografische oorsprong, en dat zij er zelfs voldoening bij vonden om met elkaar zij aan zij op te trekken, terwijl men ‘onder normale omstandigheden' niets anders doet dan ze tegen elkaar opzetten. Een ander voorbeeld werd ons (ruim) een jaar geleden gegeven in een Europees land waar het nationalisme zeer grote druk uitoefent, namelijk Noord-Ierland. Inderdaad zijn de katholieke en protestantse postbodes van Belfast samen in staking gegaan in 2006 en hebben ze in de protestantse en katholieke wijken samen tegen hun gemeenschappelijke vijand betoogd. (3)

    Je schrijft: "Er zal NOOIT éénheid komen onder de arbeidersklasse in Canada zolang de onderdrukking van de nationale minderheden en het Anglo-chauvinis-tische racisme voortduren." Het lijkt alsof je bijgevolg beweert dat het verwerpen van hun ‘eigen' chauvinisme door de Engelssprekende arbeiders een soort voorafgaande voorwaarde is alvorens zich een éénheids-strijd zou kunnen gaan ontwikkelen tegen de Canadese bourgeoisie. In feite logenstraffen de historische ervaringen een dergelijk schema: het is in het verloop van de ontwikkeling van de klassegevechten, en niet op voorhand, dat de arbeiders er toe komen om misleidingen van allerlei soort te doorbreken, daarbij inbegrepen de nationalistische misleidingen, die door de bourgeoisie gebruikt worden om haar overheersing over te maatschappijen te behouden.

    Tenslotte, wanneer we zeggen dat het nationalisme van Québec gevaarlijker kan blijken dan het Engelssprekende dan is het JUIST omdat er een vorm van nationale onderdrukking bestaat jegens de Franstalige arbeiders. Terwijl deze laatsten de strijd aangaan tegen de federale staat, lopen zij het risico om ontvankelijker te zijn voor praatjes dat de klassestrijd en de strijd tegen de nationale onderdrukking elkaar aanvullen.

    Met dit vraagstuk is het net zo gesteld zoals met het vraagstuk van de democratie en het fascisme. Het zijn twee vormen van de klassenheerschappij van de bourgeoisie, van de dictatuur van deze klasse. De tweede onderscheidt zich van de eerste door haar grotere brutaliteit in het uitoefenen van deze dictatuur, maar dat wil niet zeggen dat de communisten zouden moeten kiezen voor het ‘minste kwaad' tussen beiden. In feite heeft de geschiedenis van de Russische en de Duitse revolutie tussen 1917 en 1923 aangetoond dat het grootste gevaar voor de arbeidersklasse niet komt van de openlijk reactionaire of ‘vrijheidslievende' partijen, maar van de ‘sociaal-democratische', van diegenen die vaak het meeste vertrouwen genieten bij de arbeiders.

    Een laatste voorbeeld van het gevaar van nationalisme bij onderdrukte naties is dat van Polen.

    De onafhankelijkheid van Polen tegen de tsaristische onderdrukking was één de centrale eisen van de 1e en de 2e Internationale. Nochtans hebben Rosa Luxemburg en haar Poolse kameraden deze eis in vraag gesteld door naar voren te brengen dat voornamelijk de eis van de socialisten voor de onafhankelijkheid van Polen het risico in zich droeg om het proletariaat van dit land te verzwakken. In 1905 stond het proletariaat van Polen in de voorhoede van de strijd tegen het tsaristische regime. In 1917 daarentegen werd deze ingeslagen weg niet vervolgd. In tegendeel: één van de meest interessante middelen die de Anglo-Franse bourgeoisie heeft uitgedokterd om het Poolse proletariaat te verlammen en een nederlaag toe te brengen, was het toekennen van de onafhankelijkheid van Polen. De arbeiders van dit land werden opgenomen in een nationalistische wervelwind die hen zich deed afkeren van de revolutie die zich achter hun oostgrens afspeelde, en bracht sommigen er zelfs toe om zich in te lijven bij de troepen die deze revolutie bestreden.

    Welk nationalisme bleek er tenslotte het gevaarlijkst: het verfoeilijke ‘groot-Russische' chauvinisme dat werd aangevallen door Lenin, vol van misprijzen voor de Polen en andere nationaliteiten, maar dat werd voorbijgestreefd door de Russische arbeiders op het ogenblik van de revolutie, of het nationalisme van arbeiders van een onderdrukte natie bij uitstek, Polen ?

    Het antwoord op deze vraag is wat ons betreft duidelijk. Maar er dient aan worden toegevoegd dat het feit dat de Poolse arbeiders na 1917 in meerderheid de nationalistische sirenenge-zangen zijn gevolgd, tragische gevolgen heeft gehad. Hun afzijdig-heid tegenover de revolutie, zelfs hun vijandigheid tegenover haar, hebben belet dat de Russische en Duitse revolutie zich geografisch konden aaneensluiten. En wanneer deze verbinding gemaakt had kunnen worden, was het mogelijk geweest dat de wereldrevolutie het toch gehaald zou hebben en daardoor de mensheid had kunnen redden van heel de barbaarsheid van de 20e eeuw, die nu nog voortduurt.

    Na deze brief schreef onze lezer:

    "Wat het nationale vraagstuk betreft, kan ik begrijpen dat jullie je verzetten tegen nationalistische eisen, maar ik geloof niet dat dit moet leiden tot het sluiten van de ogen voor de nationale onderdrukking. Bijvoorbeeld: in de jaren 1960 en 70 was één van de voornaamste eisen van de arbeiders van Québec het recht om in het Frans te werken, want een groot aantal bedrijven en handelszaken, vooral in de streek van Montréal, functioneerde louter in het Engels. Er is grote vooruitgang geboekt op dat vlak, maar er valt nog veel te doen. Volgens mij kan men er niet omheen om dit soort democratische eisen te ondersteunen. Men moet aan de arbeiders niet zeggen ‘wacht tot het socialisme er gekomen is om dat te regelen' zelfs al is het kapitalisme er niet toe in staat, door zijn aard zelf, om een einde te maken aan de nationale onderdrukking. (...)

    "Ik denk niet dat dit soort van (democratische) eisen, ook al zijn ze niet revolutionair, de éénheid van het proletariaat schade toebrengen. Geheel in tegendeel! Het recht om in zijn eigen taal te werken, zelfs al maakt dat geen einde aan de onderdrukking, is voor de arbeiders een recht waar men niet omheen kan. In de jaren 1960 hadden de arbeiders van Québec zelfs niet het recht om zich in het Frans te richten tot hun ploegbazen in verschillende bedrijven in de buurt van Montréal. Bepaalde restaurants in het westen van Montréal hadden menu's die uitsluitend ééntalig in het Engels waren opgesteld en de grote handelszaken van deze sector functioneerden uitsluitend in het Engels."

    "Zoals ik vermeld heb in mijn boodschap, is de toestand veel verbeterd sinds die tijd, maar er is nog veel vooruitgang te boeken, vooral in de kleine bedrijfjes van minder dan 50 werknemers. Op het pan-Canadese vlak is de tweetaligheid verre van werkelijkheid ondanks de officiële mooipraterij."

    "Wat betreft het nationale vraagstuk van Québec, hebben jullie mij gevraagd waarom ik de term chauvinisme gebruik voor het Anglo-Canadese nationalisme en dat ik niet hetzelfde doe voor het nationalisme van Québec. Over het algemeen gebruiken de organisaties van links het woord chauvinisme om het Canadees-Engelse nationalisme aan te duiden, want het is de overheersende natie binnen de Canadese staat. Dat wil niet zeggen dat het nationalisme van Québec ‘progressiever' zou zijn dan zijn Canadees-Engelse tegenspeler."

    "De Canadees-Engelse arbeidersbeweging heeft reeds de vlag van de éénheid gehesen tijdens de algemene staking van 1972 in Québec. En inderdaad hebben de NDP (Nieuwe Democratische Partij) en de CTC (Arbeiderscongres van Canada) deze staking aangeklaagd als ‘separatistisch' en als ‘schadelijk voor de Canadese éénheid' ! Volgens mij moet een internationalistisch standpunt zich resoluut verzetten tegen de twee burgerlijke kampen en de twee nationalismen (het Canadees-Engels en het Québecse). Zelfs indien vandaag een beweging van de arbeidersklasse in Engels Canada weinig kans heeft om zich te baseren op de verdediging van de onderdrukking van de Québecois, dan is het Engelstalige chauvinisme overal in Canada nog heel erg aanwezig en het is schadelijk voor de éénheid van de arbeidersklasse. Elke verde-diging van de Canadese staat en haar zogenaamde ‘éénheid' is minstens even reactionair als het propageren van de onafhankelijkheid van Québec".

    Op de verschillende brieven van de kameraad over de vraag van eisen tegen taalkundige onderdrukking hebben wij een uitvoerig antwoord geschreven:

    Beste kameraad,

    Met deze brief zetten wij de discussie over het nationale vraagstuk en voornamelijk over de kwestie Québec met jou voort.

    In de eerste plaats willen we onderstrepen dat wij het absoluut eens zijn met de bewering dat:

    "... het moet duidelijk zijn dat het verzet tegen de onafhankelijkheidsbeweging van Québec niets te maken heeft met de verdediging van de imperialistische staat Canada en dat dit het Canadese nationalisme volledig verwerpt. Het Canadese federalistische kamp verdient evenmin steun als het onafhankelijkheidskamp van Québec".

    En ook:

    "... een internationalistisch standpunt moet zich resoluut en zonder compromis verzetten tegen beide burgerlijke kampen en tegen de twee nationalismen (het Canadees-Engelse en het Québecse)".

    Vandaag betekent internationalisme inderdaad dat men aan GEEN ENKELE nationale staat nog steun mag verlenen. Wij moeten preciseren vandaag want dat is niet altijd zo geweest. In de 19e eeuw was het voor de internationalisten mogelijk om niet alleen bepaalde strijd voor nationale onafhankelijk te ondersteunen (het klassiek voorbeeld was de onafhankelijkheidsstrijd van Polen bijvoorbeeld), maar tevens van bepaalde nationale staten. Zo hebben Marx en Engels tijdens de verschillende oorlogen die Europa teisterden in het midden van de 19e eeuw, dikwijls partij gekozen voor het ene of andere kamp al naar gelang zij vonden dat de overwinning van de ene of de andere natie de opkomst van de bourgeoisie tegen de feodale reactie (gesymboliseerd door het tsarisme) zou begunstigen. Marx heeft eveneens, in naam van de Algemene Raad van het IWV, in december 1864, een gelukwens gestuurd naar de Amerikaanse president Lincoln, ter gelegenheid van zijn herverkiezing en als steun aan zijn politiek tegen de poging tot afscheiding van de Zuidelijke Staten (in dat geval hebben Marx en Engels zich krachtdadig verzet tegen een eis van nationale onafhankelijkheid!).

    In feite zijn wij daarmee tot de kern van het vraagstuk van de ‘democratische eisen' doorgedrongen, dat je opwerpt:aanhaalt:

    "... in de jaren 1960 en 70 was één van de voornaamste eisen van de arbeiders van Québec het recht om in het Frans te werken... Volgens mij kan men er niet omheen om dit soort democratische eisen te ondersteunen. Men moet aan de arbeiders niet zeggen ‘wacht tot het socialisme er gekomen is om dat te regelen' zelfs al is het kapitalisme er niet toe in staat, door zijn aard zelf, om een einde te maken aan de nationale onderdrukking."

    ... ik denk niet dat dit soort van eisen, ook al zijn ze niet revolutionair, de éénheid van het proletariaat schade toebrengen".

    De democratische eisen in de 19e eeuw

    Om het bijzondere geval van de eisen van taalgebruik (en voornamelijk die van het uitbannen door de Canadese gezaghebbers van de Franstaligheid) op een correcte manier te behandelen, moeten we terug te komen op het algemene vraagstuk van de ‘democratische eisen'.

    De formule zelf is veelbetekenend:

    - eis : het gaat om een eis die gericht wordt tot een gezag (en met inbegrip van het gebruik van geweld) dat geacht wordt hieraan, goedschiks of kwaadschiks, te voldoen. Dat betekent dat dus dat de beslissingsmacht niet ligt bij diegenen die deze eis naar voren brengen, zelfs al kunnen zij natuurlijk de machthebbers ‘er toe dwingen' dank zij een gunstige krachtsverhouding (bijvoorbeeld: loonsverhoging of terugtrekking van een anti-arbeiders maatregel die wordt verkregen dank zij een massale mobilisering van de arbeiders. Wanneer een baas ertoe wordt gedwongen om toe te geven wat dat overigens niet wil zeggen dat hij daarmee de beslissingsmacht in de onderneming kwijt zou zijn).

    - democratie : etymologisch gezien ‘macht van het volk'. De ‘democratie' is in het Athene van de Oudheid uitgevonden (heel beperkt trouwens, aangezien de slaven, de ‘vreemdelingen' en de vrouwen ervan waren uitgesloten), en het is, bij wijze van spreken de bourgeoisie die haar in haar ‘geloofsbrieven' heeft opgenomen.

    In feite gaat de opkomst van de bourgeoisie in de maatschappij gepaard met de ontwikkeling van de verschillende symbolen van de ‘democratie'. Dit is geen toeval maar stemt overeen met de behoeften van de burgerlijke klasse om de politieke, economische en sociale voorrechten van de adel af te schaffen. Voor deze laatste en voor zijn hoogste vertegenwoordiger, de koning, is deze macht in wezen goddelijk. Zij hoeft er, in principe, geen verantwoording over af te leggen (tenzij aan de Allerhoogste), zelfs al zijn, in Frankrijk bijvoorbeeld, tussen 1302 en 1789 de staten generaal, als vertegenwoordigers van de adel, de clerus en de ‘derde stand', 21 maal bijeen gekomen om hun advies te geven  over financiële kwesties of over de manier van regeren. Het was juist tijdens de laatste bijeenkomst van de staten generaal dat zij, onder druk van de boeren en de arbeidersreacties in de steden, en geconfronteerd met het financieel bankroet van de monarchie, het proces van de Franse revolte op gang brengen (namelijk het afschaffen van de voorrechten en het inperken van de machten van de koning). Van toen af aan ging de Franse bourgeoisie haar politieke macht vestigen, naar het beeld van wat de Engelse bourgeoisie anderhalve eeuw eerder had gedaan. Deze was nog niet erg ‘democratisch', wanneer men terugdenkt aan de autocratische macht van Napoléon de Eerste, erfgenaam van de Revolutie van 1789.

     Het algemeen  stemrecht

    Inderdaad, wanneer men in overweging neemt dat zij vindt dat de adel geen stem meer heeft in het kapittel, vat de bourgeoisie de ‘democratie' slechts in haar eigen belang op. Haar leuze is ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap' en zij vaardigt uit dat "de mensen bij de geboorte vrij zijn en gelijk in rechten" (Verklaring van de Mensen-rechten). Ook al werd het algemeen stemrecht opgenomen in de grondwet van 1793, toch werd het pas werkelijkheid in Frankrijk op 2 maart 1848, in het kielzog van de Februarirevolutie. En het is pas later dat dit algemeen stemrecht ingevoerd zal worden in de andere ‘ontwikkelde' landen: in Duitsland in 1871,  in Nederland in 1891, in Oostenrijk in 1906, in Zweden in 1909, in Italië in 1912, in België in 1919 net na... het heel ‘democratische' Engeland. In de 19e eeuw vormde in de meeste landen van Europa het censusstemrecht de grondslag van de burgerlijke democratie. Dat wil zeggen dat alleen diegenen konden stemmen die een bepaalde inkomensbelasting betaalden (in bepaalde gevallen gaf het belastingpeil zelfs recht op meerdere stemmen). De arbeiders en de andere armen, dus de grote massa van de bevolking, werden zo uitgesloten van het verkiezingsproces. Daarom vormde het algemeen stemrecht één van de voornaamste eisen van de arbeidersbeweging uit die tijd. Dat is voornamelijk het geval in Engeland, waar de eerste massabeweging van de arbeidersklasse, het Chartisme, rond dit vraagstuk werd opgericht. De bourgeoisie bleef er jarenlang tegen gekant omdat ze vreesde dat de arbeiders hun stembiljetten zouden gebruiken om haar de macht binnen van de staat te betwisten. Deze vrees werd voornamelijk gedragen door de meest achterlijke sectoren van de bourgeoisie, die dicht tegen de aristocratie bleven aanschurken (de aristocratie had in sommige landen haar economische voorrechten opgegeven, in ruil voor vrijstelling van belasting, maar wist een machtspositie binnen van de staat te handhaven, voornamelijk in het militaire apparaat of in het diplomatiek corps). Daarom waren er destijds bondgenootschappen tussen de arbeidersklasse en bepaalde sectoren van de bourgeoisie mogelijk. Dat was vooral het geval in Parijs in februari 1848, toen de revolutie de steun kreeg van de arbeiders, de ambachtslieden, van de ‘liberale' bourgeoisie (bijvoorbeeld van de dichter Lamartine), en zelfs van de ‘legiti-mistische' monarchisten die koning Louis-Philippe als een onderdrukker beschouwden. Desalniettemin zou de klassentegen-stelling tussen bourgeoisie en proletariaat snel aan de oppervlakte komen tijdens de ‘junidagen' van 1848 waarbij, na de opstand van de arbeiders tegen de sluiting van de nationale werkplaatsen, 1500 van hen werden vermoord en 15.000 naar Algerije werden gedeporteerd. Sindsdien begrepen de meest dynamische sectoren van de bourgeoisie dat zij profijt konden trekken uit het algemeen stemrecht tegen de achterlijke sectoren, die een hindernis vormden voor de economische vooruitgang. Tijdens de volgende periode heeft de bourgeoisie zich voorzien van een politiek systeem dat een combinatie vormde van autocratie (Napoléon III) en algemeen stemrecht, dank zij het gewicht van een reactionaire boerenklasse. Het was in feite een met algemeen stemrecht gekozen landelijke volksvertegenwoordiging (de ‘ruraux') die besliste over de onderdrukking van de Commune van Parijs in 1871, en die aan Thiers volmachten verleende om de afslachting van 30.000 arbeiders in de ‘bloedige week' van eind mei aan te voeren.

    Zo leverden twee decennia algemeen stemrecht in Frankrijk het bewijs dat de heersende klasse zich goed wist aan te passen aan deze organisatiewijze van haar instellingen.

    Marx en Engels waarschuwden tegen het ‘parlementair cretinisme'. In de lessen die ze uit de ervaring van de Parijse Commune trokken, benadrukten ze de noodzaak om de burgerlijke staat te vernietigen. Desondanks hielden ze in de gehele volgende periode vast aan de overtuiging dat het algemeen stemrecht één van de belangrijkste eisen van de strijd van het proletariaat bleef. Behalve de anarchisten deelde de hele arbeidersbeweging deze opvatting.

    In die periode was de steun aan deze ‘democratische eis' volledig te rechtvaardigen, ondanks dat deze gevaren inhield. Zij maakte het de arbeiderspartijen mogelijk

    - om hun eigen kandidaten op te stellen, en zich duidelijk te onderscheiden van de burgerlijke partijen op het terrein zelf van de burgerlijke instellingen;

    - om van de verkiezingscampagnes momenten van propaganda voor socialistische ideeën te maken;

    - om de actie in het parlement (toespraken, wetsvoorstellen) te gebruiken als een tribune voor diezelfde propaganda;

    - om steun te verlenen aan de progressieve partijen van de bourgeoisie tegen de reactionaire partijen, met als doel de politieke voorwaarden voor de ontwikkeling van het moderne kapitalisme te begunstigen.

    De persvrijheid en de vrijheid van vereniging

    Verbonden aan de eis van het algemeen stemrecht, de sluitsteen van de burgerlijke democratie, eiste de arbeidersklasse ook andere rechten, zoals de persvrijheid en de vrijheid van vereniging. In feite brachten zowel de arbeidersklasse als de progressieve sectoren van de bourgeoisie deze eisen naar voren. Zo behandelde de eerste politieke tekst die Marx publiceerde de censuur door het Pruisische koningshuis (‘Opmerkingen over het reglementeren van de Pruisische censuur', 1842). Als verantwoordelijk redacteur van de burgerlijk radicale Rheinische Zeitung (1842 - '43),  en later als verantwoordelijk redacteur van de Neue Rheinische Zeitung (1848 - '49), die van communistische strekking was, heeft Marx voortdurend de censuur van de gezagdragers op de korrel genomen. Het is een uitdrukking van het feit dat toentertijd de arbeidersbeweging en de bourgeoisie, op het vlak van de democratische eisen, gelijklopende belangen hadden. De bourgeoisie trad toen nog als revolutionaire klasse op, inzoverre als zij zich moest ontdoen van de overblijfselen van de feodale orde.

    Ook op het vlak van de ‘vrijheid van vereniging' bestond toen een gelijkgerichtheid tussen de belangen van het proletariaat en die van de progressieve bourgeoisie. De vrijheid van vereniging was, net als de persvrijheid, één van de fundamentele voorwaarden voor de werking van de burgerlijke democratie op basis van het algemeen stemrecht. In dit mechanisme vormen de politieke partijen een wezenlijk element. Maar wat gold voor het recht op vereniging op het politiek vlak, gold niet op het vlak van de organisatie van de arbeiders ter verdediging van hun economische belangen! Zelfs de meest revolutionaire bourgeoisie, die de Franse revolutie van 1789 leidde, heeft zich resoluut tegen dit recht gekeerd, in tegenstelling tot de door haar geproclameerde grote beginselen van ‘Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap'. Zo werden de verenigingen van arbeiders verboden door een wet van 14 juni 1791, als een ‘aanslag tegen de vrijheid en de Verklaring van de Rechten van de Mens'. Men heeft tot de revolutie van 1848 moeten wachten voordat deze wet gewijzigd zou worden (met vele beperkingen want de nieuwe formulering stelde nog altijd ‘aanslagen op het vrij beoefenen van de industrie en op de vrijheid van werk' aan de kaak). Tenslotte was het pas in 1884 dat de vakbonden vrij konden worden opgericht. Het ‘Vaderland van de Vrijheid', Groot-Brittannië, heeft de ‘Trade Unions' pas in juni 1871 wettelijk erkend. Het moet worden gezegd dat hun leiders, met name degenen die deel uitmaakten van de Algemene Raad van de IWV, zich tegen de Commune van Parijs hadden gekeerd.

    De nationale eisen

    De nationale eisen die vanaf het midden van de 19e eeuw een zeer belangrijke plaats innemen (en die aan de basis lagen van de revolutie van 1848 in heel Europa) maken integraal deel uit van de ‘democratische eisen', in het bijzonder waar gelijklopende belangen bestonden tussen de oude machten (de Russische en Oostenrijkse keizerrijken) en de overheersing van de aristocratie. Eén van de fundamentele redenen voor de steun van de arbeidersbeweging aan bepaalde van deze eisen is dat zij deze oppermachten verzwakten, en bijgevolg de feodale reactie, terwijl ze de weg vrijmaakten naar de oprichting van levensvatbare nationale staten. In die tijd was een steun aan deze nationale eisen voor de arbeidersklasse een vraagstuk van de eerste rang. Eén van de beste illustraties hiervan was dat het I.W.V. in 1864 werd opgericht door Engelse en Franse arbeiders tijdens een bijeenkomst in Londen ter ondersteuning van de onafhankelijkheid van Polen. Maar deze steun van de arbeidersbeweging gold niet voor alle nationale eisen. Zo veroordeelden Marx en Engels de nationale eisen van de kleine Slavische volkeren (Serviërs, Kroaten, Slovenen, Tsjechen, Moraviërs, Slowaken... ) omdat deze niet zouden leiden tot het oprichten van levensvatbare nationale staten, en juist een hindernis zou vormen voor de vooruitgang van het moderne kapitalisme, doordat zij in de kaart te speelden van het Russische keizerrijk en de ontwikkeling van de Duitse bourgeoisie beletten. (4)

     

     

    De democratische eisen in de 20e eeuw

     

    De steun aan de democratische eisen door de arbeidersbeweging baseerde zich in essentie op een historische situatie waarin het kapitalisme nog progressief was. Bepaalde sectoren van de bourgeoisie konden nog op een ‘revolutionaire' of ‘progressieve' manier optreden. Maar deze situatie wijzigde zich drastisch aan het begin van de 20ste eeuw en in het bijzonder met de Eerste Wereldoorlog. Voortaan zouden alle sectoren van de bourgeoisie reactionair zijn, want het kapitalisme had zijn historische missie om heel de planeet aan zijn economische wetten te onderwerpen en de productiekrachten van de maatschappij op een ongeziene schaal te ontwikkelen (te beginnen met de belangrijkste: de arbeidersklasse) volbracht. Het systeem is niet langer een voorwaarde voor de menselijke vooruitgang, maar is tot een belemmering daarvoor geworden. Zoals de Derde Internationale het in 1919 stelde, zijn we ‘het tijdperk van oorlogen en revoluties' binnengetreden. We laten in dit tweede deel de voornaamste democratische eisen, die in loop van de 19e eeuw tot de kern van de arbeidersstrijd behoorden, nogmaals de revue laten passeren. We zullen zien dat deze niet langer een terrein voor de proletarische strijd vormen.

     

    Het algemeen stemrecht

    Het algemeen stemrecht (dat nog niet in alle ont­wikkelde landen was toegekend) werd één van de belangrijkste middelen van de bourgeoisie om haar heerschappij te behouden. We kunnen hier de voorbeelden aanvoeren van de twee landen waarin de revolutie het verst gegaan is: Rusland en Duitsland.

    In Rusland werden er, na de machtsovername door de Sovjets in oktober 1917, verkie­zingen gehouden voor een grondwetgevende vergadering op basis van het algemene stemrecht. De Bolsjewiki hadden daar vóór oktober een eis van gemaakt om de voorlopige regering en de burgerlijke partijen te ontmaskeren, die zich tegen de verkiezing van een grondwetgevende vergadering keerden. Deze verkiezingen verleenden een meerderheid aan die partijen, met name aan de sociaal-revolutionairen, die aan de voorlopige regering hadden deelgenomen, en daarbinnen de laatste steunpilaren van de burgerlijke orde waren geweest. Deze grondwetgevende vergade­ring wekte in de rangen van de Russische en van de internationale bourgeoisie hoge verwach­tingen. Zij zagen daarin het middel om de arbeidersklasse van haar overwinning te beroven en de macht opnieuw in handen te krijgen. Daarom ontbond de sovjet­macht deze ‘constituante' tijdens haar eerste bijeenkomst.

    Een jaar later baarde de oorlog ook in Duitsland een revolutie. Begin november 1918 werden in het hele land arbeiders- en soldatenraden opgericht. Deze werden (net als in het begin van de Russische Revolutie) door een meerder­heid van sociaal-democraten gedomineerd, dezelfde lui die de nationale eenheid in de imperialistische oorlog van begin tot einde hadden gesteund. De raden droegen de macht over aan een uitvoerend comité, de ‘Raad van Volkscommissarissen'. Ze speelden haar daarmee in de handen van de SPD, en aan de ‘on­afhankelijken' van de USPD. De laatste diende slechts als een links vijgenblad voor de echte bazen. Onmiddellijk riep de SPD op tot de verkiezing van een grondwetgevende vergadering op 15 februari 1919:

    "Wie brood wil, moet vrede willen. Wie vrede wil moet de grondwetgevende vergadering willen, de vrij verkozen vertegenwoordiging die van het hele Duitse volk. Wie ingaat tegen de grondwetgevende vergadering of aarzelt, onthoudt u vrede, vrijheid en brood, berooft u van de eerste vruchten van de overwinning van de revolutie... Zo iemand is een contra-revolutionair." Zo werden de Spartakisten ineens tot ‘contra-revolutionairen' verklaard. De Stalinisten hebben niets nieuws uitgevonden toen zij een aantal jaren later degenen die trouw bleven aan de revolutie op dezelfde wijze beschuldigden.

    "De socialisering zal en moet plaatsvinden (...) door de wil van het werkenden volk, dat eigenlijk fundamenteel wil afrekenen met deze economie die begeesterd wordt door de zucht naar winst van particuliere elementen. Maar het zal duizend maal gemakkelijker zijn om dit op te leggen wanneer de grondwetgevende vergadering ertoe besluit, dan wanneer dat wordt verordend door de dictatuur van een revolutionair comitée". (5)

    Dat was duidelijk een middel om de arbeidersklasse te ontwapenen en haar naar een vreemd terrein te lokken, om de arbeidersraden van elke bestaansreden te ontdoen (men gaf de raden ermee uit voor een provisorische instelling tot de volgende grondwetgevende vergade­ring) en om te verhinderen dat de raden een gelijksoortige weg zouden inslaan als de sovjets in Rusland, waar de revolutionairen in hun midden geleidelijk aan de meerderheid hadden veroverd. Terwijl zij ronkende ‘democratische' proclamaties uitvaardigden om de arbei­dersklasse in slaap te wiegen, spanden de ‘socialistische' leiders samen met de generale staf van het leger om ‘de Bolsjewieken weg te zuiveren'. Dat wil zeggen: een bloedige onder­drukking tegen de in opstand gekomen arbeiders en de uitroeiing van de revolutionai­ren. Dit plan werd midden-januari in de praktijk omgezet, met behulp van een provocatie die de arbeiders van Berlijn tot een voortijdige opstand dreef. Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht (die als ‘contra-revolutionair' werden afgeschilderd omdat zij op voorhand de grondwetgevende vergadering hadden aangeklaagd), werden op 15 januari vermoord, tegelijk met honderden arbeiders. Op 19 januari werden vervroegde verkiezingen voor de grondwetgevende vergadering gehouden. Dat was de triomf van het algemeen stemrecht... tegen de arbeidersklasse.

     

    De persvrijheid

    De vrijheid voor de arbeiderspers was tegen het einde van de 19de eeuw in de meeste landen van Europa veroverd. In Duits­land werden de anti-socialistenwetten, die de sociaal-democratische pers belemmerden (die in Zwitserland moest worden uitgebracht) bijvoorbeeld in 1890 opgeheven. Terwijl de arbeidersbeweging zich aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog bijna in volle vrijheid kon uiten, werd deze verovering bij het uitbreken van de oorlog van de ene op de andere dag afgeschaft. Het enige standpunt dat zich vrij kon uiten in de kranten was dat van de steun aan de nationale eenheid en de oorlogsinspanning. In de landen die deelnamen aan de oorlog, zoals tsaristisch Rusland, moesten de revolutionairen hun pers clandestien publiceren en verspreiden. De onderdrukking van de arbeiderspers was er zo hevig dat Rusland na de Februarirevolutie "het meest vrije land ter wereld" werd. De abrupte afschaffing van de persvrijheid voor de arbeidersbeweging, een verworvenheid na decennia van strijd, werd niet door archaïsche sectoren van de heersende klasse bewerkstelligd, maar door de meest ‘hoogontwikkelde' bourgeoisie. Dit was een uitdrukking van de nieuwe historische periode, waarin niet langer het geringste gemeenschappelijk belang tussen het proletariaat en welke sector van de bourgeoisie dan ook nog kon bestaan. De aanslag op de vrijheid van meningsuiting van de arbeidersorganisaties onthult niet zozeer een grotere kracht van de bourgeoisie, maar in tegendeel een grotere zwakte. Zij vloeit voort uit het feit dat de heerschappij van de bourgeoisie over de maatschappij niet langer in overeenstemming is met de historische behoeften van de mensheid, dat ze openlijk en definitief tot de antithese van deze behoeften was geworden.

    Weliswaar werd er na de Eerste Wereldoorlog weer een ‘persvrijheid' voor de vroegere arbei­dersorganisaties in de hoogontwikkelde landen hersteld. Maar deze was niet langer het resultaat van een strijd van de arbeidersklasse die samenviel met de belangen van de meest dynamische sectoren van de bourgeoisie, zoals in de 19e eeuw. In tegendeel, ze correspondeerde met het feit dat de bourgeoisie er, in de loop van de revo­lutionaire golf van de jaren 1917-23, in geslaagd was om het overwicht te verwerven. Eén van de hoofdbestanddelen van deze overwinning van de bourgeoisie was dat zij de controle had verworven over de vroegere organisaties van de arbeidersklasse: de socialistische partijen en de vakbonden. Deze organi­saties bleven zich presenteren als verdedigers van de arbeidersklasse en gebruikten daarvoor zelfs een ‘anti-kapitalistische' taal, wat de heersen­de klasse verplichtte om een persvrijheid te organiseren, om de schijn van een ‘democratisch debat' te creeëren. Laten we niet vergeten dat de bour­geoisie, in reactie op de Russische revolutie, haar in naam van de ‘democratie' met een ‘cordon sanitair' omgaf, omdat ze een dodelijke bedreiging voor ‘de vrijheid' zou vertegenwoordigen. Het werd echter snel duidelijk dat zelfs de meest moderne sectoren van de bourgeoisie haar liefde voor ‘democratische vrijheiden' gemakkelijk opzij konden zetten. Dit gebeurde aan het be­gin van de jaren 1920 met de opkomst van het fascisme in Italië en aan het begin van de jaren 1930 in Duitsland. In tegenstelling tot wat de Communistische Internationale dacht, die daar­voor door de Italiaanse Communistische Linkerzijde werd bekritiseerd, vertegenwoor­digde de het fascisme niet een ‘feodale reactie' (zelfs wanneer bepaalde aristo­craten het ondersteunden die allemaal voor ‘orde en gezag'waren). Het was een poli­tiek die ondersteund werd door de meest moderne sectoren van de bourgeoisie, die daarin een middel zagen om de imperialistische belangen van het land vooruit te stuwen. Dat blijkt zeer duidelijk in het geval van Duitsland, waar Hitler, zelfs vóórdat hij aan de politieke macht kwam, massief gesteund werd door de heersende en modernste industriesectoren, in het bijzonder door de staalnijverheid (Krupp, Thyssen) en de chemie (BASF).

     

    De vrijheid van vereniging

    De ‘vrijheid van vereniging' staat in verband met die van de ‘persvrijheid' en het algemeen stemrecht. In het merendeel van de hoog ontwikkelde landen hebben allerlei organisaties dit recht. Maar we willen nogmaals benadrukken dat deze ‘vrijheid' de pasmunt was voor de integratie van de vroegere ar­beiderspartijen in het staatsapparaat. (6) Als gevolg van de doeltreffendheid van hun optreden tegen de arbeiders schonk de bourgeoisie hen na de Eerste Wereldoorlog steeds meer vertrouwen. In de loop van de jaren 1930 vertrouwde zij hen zelfs in meerdere landen van Europa, de macht toe in het kader van de ‘Volksfront'-politiek. Zij steunde daarbij niet alleen op de ‘socialistische' partijen maar ook op de ‘communistische', nadat de laatstgenoemden op hun beurt het proletariaat hadden verraden. Deze traden tenslotte als ware stoottroepen van de contra-revolutie op, voornamelijk in Spanje waar zij zich bijzonder zouden onderscheiden in het uitmoorden van de meest strijdbare arbeiders. In andere Europese landen zouden ze als ronselaars voor de Tweede Wereldoorlog, en vervolgens als hoofdrolspelers in het ‘Verzet' optreden, vooral in Frankrijk en Italië. We willen opmerken dat het verdedigen van internationalistische en revolutionaire standpunten in die perio-de bijzonder moeilijk geworden was. Zo werd bijvoorbeeld Trotski in de meeste landen van de we­reld het asielrecht ontzegd (de wereld was voor hem een ‘planeet zonder visa' geworden, zoals hij in zijn autobiogra­fie schreef). Samen met zijn kameraden werd hij onderworpen aan een voortdurend politietoezicht en vervolgingen. De moeilijkheden zouden voor de revolutionairen aan het einde van de Tweede Wereldoorlog nog groter worden. Degenen die trouw gebleven waren aan de internationalistische beginselen werden, in de eerste plaats door de Stali­nisten, voor ‘collaborateurs' uitgemaakt en vervolgd. Som­migen onder hen, bijvoorbeeld in Italië, werden vermoord.

    In het bijzonder moeten we hier de vakbonden vermelden. Ook zij hebben na de Eerste Wereldoorlog een speciaal aanzoek van de bourgeoisie gekregen. In de loop van de jaren 1930 hebben zij hun rol gespeeld in de sabotage van de strijd en vooral in het omvormen van de arbeidersonvrede tot steun aan de burgerlijke partijen, die steeds meer gericht waren op de voorbe­reiding van de imperialistische oorlog. (Steun aan Roosevelt in de Verenigde Staten, steun aan de ‘Volksfronten' in Europa, die tot gepatenteerde leveranciers van kanonnenvlees in naam van het ‘anti-fascisme' werden). Het waren niet alleen de ‘demo­cratische' sectoren van de bourgeoisie die op de vakbonden steunden. Ook het fascisme doet een beroep op diegenen die begrepen hebben dat de bourgeoisie behoefte heeft aan inkapseling van de arbeidersklasse ‘aan de basis'. Zowel in de fascistische als in de stalinistische regimes was de rol van de staatsorganen en van de vakbonden als handlangers van de politie veel duidelijker dan in de democratische regimes. Dit laat onverlet dat de vakbonden zich, kort na de Tweede Wereldoorlog, ook daar als de beste verdedigers van de nationale economie opwierpen, en de rol van politieagent op de werkplek aannamen, om de arbeiders tot opofferingen in naam van de ‘wederopbouw' aan te sporen.

    Het ‘recht' om deel te nemen aan de verkiezingen, waarvoor de arbeiders in de 19e eeuw gestreden hadden, werd in de 20e eeuw tot een ‘stemplicht' die door de bourgeoisie met grote mediasteun wordt georkestreerd (en die in sommige gevallen, zoals in België, met wettelijke sancties wordt afgedwongen). Op dezelfde wijze wordt het ‘recht' om lid te worden van de vakbond, waarvoor zij in diezelfde periode hadden gevochten tot een ‘verplicht' lidmaatschap (in bepaalde sectoren is het vakbondslidmaatschap onmisbaar om werk te vin­den), dat dwingt om zich naar de vakbond te voegen voor wat betreft het opstellen van eisen of het in staking gaan.

     

    De nationale eisen

    Eén van de grootste krachttoeren van de bourgeoisie in de loop van de 20e eeuw, die zich duidelijk heeft bevestigd na de Eerste Wereldoorlog, is dat zij er in geslaagd is om de democratische ‘verworvenheden', waarvoor de arbeidersklasse in de loop van de 19e eeuw hardnekkig heeft moeten vechten, soms met bloedvergieten, tegen haar heeft weten te keren.

    Dat geldt in het bijzonder voor de ‘democratische eis' van nationale zelfbeschikking en de verdediging van de onderdrukte nationale min­derheden. We hebben in het eerste deel gezien dat deze eis op zich niets specifiek proletarisch bevatte, maar dat hij, in de 19de eeuw, op een selectieve manier ondersteund kon en zelfs moest worden. In tegenstelling tot de klassenaard van de vakbonden, hebben de ‘nationale' eisen hun burgerlijke aard niet pas met de vervalfase van het kapitalisme verkregen. Ze waren altijd al burgerlijk. Maar het feit dat de bourgeoisie opgehouden heeft een revolutionaire of zelfs een pro­gressieve klasse te zijn, maakt dat deze eisen een totaal reactionair en contra-revolutio­nair karakter hebben gekregen en tot een vergif zijn geworden voor het proletariaat.

    Voorbeelden zijn er meer dan voldoende. Zo is de verdediging van de onderdrukte volkeren één van de hoofdleuzen geweest die de Europese bourgeoisieën aanhieven om de imperialistische oorlog te ‘rechtvaardigen'. En omdat in de oorlog keizerrijken tegenover elkaar stonden, die uiteraard verschillende volkeren onderdrukten, ontbrak het niet aan argumenten: Elzas en Lotharingen die, tegen de wil van hun bevolking, af­hankelijk waren van het Duitse keizerrijk; de volkeren van de Balkan, die onderdrukt werden door het Osmaanse rijk; de Baltische landen en Finland (om niet te spreken van de tientallen nationaliteiten in de Kaukasus of in Centraal Azië) die zaten opgesloten in de ‘gevange­nis der volkeren' (zoals het tsaristische rijk werd genoemd), enzovoort. Aan de lijst van onderdrukte volkeren door de voornaamste hoofdrolspelers van de wereldoorlog moeten uiteraard de gekoloniseerde volkeren van Afrika, Azië en Oceanië worden toegevoegd.

    In onze vorige brief hebben we al aangestipt hoe de onafhankelijkheid van Po­len tot een wapen van de bourgeoisie werd omgesmeed in de beslissende oorlog tegen de wereldrevolutie aan het einde van de Eerste Wereldoorlog. We voegen er aan toe dat de leuze van het ‘recht der volke­ren op zelfbeschikking' indertijd geen betere verdediger vond dan de Amerikaanse president Woodrow Wilson. Wanneer een bourgeoisie, die zojuist de eerste plaats in de wereld had veroverd, een dergelijke bezorgdheid ten toon spreidde, dan is dat duidelijk niet uit ‘humanisme' (wat ook de persoonlijke ge­voelens van meneer Wilson geweest mogen zijn), maar wel degelijk omdat zij daar belang bij had. En dat valt gemakkelijk te begrijpen: het grootste deel van de wereld zat nog on­der het juk van de koloniale heerschappij van de Europese grootmachten die de oorlog hadden gewonnen (of die zich op de vlakte hadden gehouden zoals Nederland, Spanje en Portugal). Een dekolonisatie van deze gebieden opende de weg naar hun beheersing (met middelen die minder in het oog sprongen dan die van de directe koloniale ad­ministratie) door het Amerikaanse imperialisme, dat zelf verlegen zat om koloniën.

     

    Tenslotte: de nationale ontvoogding van de 19e eeuw werd geassocieerd met democratische veroveringen tegen de feodale rijken. De Europese naties die kort na de Eerste Wereldoorlog hun ‘onafhankelijkheid' ver­wierven werden voor het merendeel geleid door dictaturen van het fascistische type. Dat was in de eerste plaats het geval in Polen (met het regime van Pilsudski), maar ook in de drie Baltische landen en met het Horthy regime in Hongarije.

    Ook de Tweede Wereldoorlog ontsnapte niet aan het uitspe­len van nationale eisen. Zo maakte het nazi-regime zich in 1938 in naam van de ‘rechten' van de Duitse minderheid in Sudetenland meester van een deel van Tsjecho-Slowakije (de akkoorden van München). In naam van de onaf­hankelijkheid van Kroatië vielen de nazi-legers Joegoslavië binnen in 1941, met steun van Hongarije omwille van de ‘nationale rechten' van de Hongaarse minderheid in Vojvodina.

     

    De geschiedenis sinds de Eerste Wereldoorlog bevestigt op tragische maar besliste wijze de analy­se die Rosa Luxemburg aan het einde van de 19e eeuw ontwikkelde: iedere eis van nationale onafhankelijkheid heeft opgehouden om nog langer de progressieve rol te spelen die hij, in een bepaald aantal gevallen, voordien had gespeeld. Hij was niet alleen bijzonder rampzalig voor de arbeidersklasse geworden, maar inte­greerde zich doeltreffend in de imperialistische doelstellingen van de verschillende staten. Tegelijkertijd diende hij vaak als vijgenblad voor de meest reactionaire en xenofobe klieken van de bourgeoisie. (7)

    ‘Democratische rechten' en de arbeidersstrijd vandaag

     

    In dit derde deel van onze correspondentie met een lezer uit Montréal (Canada) gaan we in op de vraag welke houding we in de huidige periode moeten innemen tegenover de ‘democratische eisen' in het algemeen. We pakken vervolgens de culturele en taalkwesties weer op, die de kameraad in zijn brieven naar voren heeft gebracht.

    Het is duidelijk dat het proletariaat zich moet verdedigen tegen alle aanvallen waaraan het kapitalisme het blootstelt. Het is niet de rol van de revolutionairen om de arbeiders te vertellen: "staakt uw strijd, hij dient tot niets, denkt alleen aan de revolutie". Evenmin mag de arbeidersstrijd zich louter beperken tot economische belangen. Zo maakt ook de mobilisering voor het verdedigen van arbeiders die het slachtoffer zijn van repressie of van racistische of xenofobe discriminatie deel uit van de klasse-solidariteit, die het wezen van het strijdend proletariaat tot uitdrukking brengt. Moet men daaruit nu de conclusie trekken dat de arbeidersklasse ook tegenwoordig ‘demo­cratische eisen' kan ondersteunen?

    In de voorgaande twee afleveringen hebben we naar voren gebracht wat er volgens ons van de ‘democratische rech­ten', verworven door de arbeidersstrijd in de 19e eeuw, ge­worden is:

    - Het algemeen stemrecht is één van de meest effectieve middelen gebleken om de dic­tatuur van het kapitaal te verdonkeremanen achter de illusie er een ‘soeverein volk' be­staat. Het is één van de uitgelezen instrumenten om het ongenoegen en de hoop van de arbeidersk­lasse te kanaliseren.

    - De ‘persvrijheid' is volmaakt te verenigen met de monopolisering van de informa­tie via de grote media die tot taak hebben om officiële waarheden te verspreiden. In de ‘democratie' kunnen er verschillende zijn, maar ze komen overeen in het idee dat er geen ander systeem mogelijk is dan het kapitalisme in één van zijn varianten. Wanneer dat nodig blijkt, wordt de ‘persvrijheid' officieel op een zacht pitje gezet in naam van de oorlogsomstandigheden (zoals tijdens de Golfoorlogen van 1991 en 2003).

    - De ‘vrijheid van vereniging' wordt (net als de persvrijheid) slechts ‘getolereerd', ook door de voornaamste democratieën, voor zover zij geen aantasting van de burgerlijke macht en haar imperialistische perspectieven inhoudt. Er zijn voorbeelden te over van geweld­dadige schendingen van deze vrijheid. Om slechts de we­reld-kampioenen van de ‘demo­cratie' en het ‘vaderland van de rechten van de mens' aan te halen: we hebben in de Verenigde Staten de vervolgingen van linkse sympathisanten gezien tijdens het McCarthyisme in de jaren 1950; in Frankrijk de ontbinding van groepen van uiterst links en de aanhou­ding van hun leiders tijdens de grote staking van mei 1968 (zonder de vervolging en de liquidatie van tegenstanders van de oorlog in Algerije in de jaren 1950 te vergeten). Sinds haar oprichting in 1975 is onze organisa­tie, ondanks haar klei­ne omvang, niet ge­spaard gebleven: huiszoekingen, het schaduwen en intimideren van militanten...

    - Het ‘vakbondsrecht' is het meest doeltreffende middel voor de kapitalistische staat gebleken om zijn controle over de uitgebuiten ‘aan de basis' uit te oefenen en hun strijd te saboteren. Wat dit aangaat, loont het de moeite om in herinnering te brengen wat er in Polen in 1980 - '81 gebeurd is. In Augustus 1980 orga­niseerden de arbeiders zich zonder voorafgaande vakbondsorganisatie (de officiële vakbonden waren totaal in dis­krediet geraakt) in algemene vergaderingen en stakings-comités. Zij waren in staat om de stalinistische staat te beletten hen te onder­drukken (anders dan in 1970 en 1976), en ze slaagden er zelfs in om hem te doen terugkrabbelen. Hun eerste eis, de op­richting van een ‘onafhankelijke' vakbond, opende echter de weg naar de stichting van ‘Solidarnosc'. (8) In de daarop volgende maanden toerden de leiders van deze format­ie, voordien zelf nog gevangen of slachtoffer van vervolgingen, door het hele land om de talrijke stakingen die maar bleven uitbreken te laten beëindigen. Ze deden hun werk zo goed, dat de arbeidersklasse erdoor gedemobiliseerd werd. Toen dit was volbracht kon het stalinistische apparaat de zaken weer in handen nemen en op 13 de­cember 1981 de staat van beleg afkondigen. De re­pressie was bijzonder brutaal (tientallen do­den, 10.000 aanhoudin­gen) en de verzets­haarden van de arbeiders werden geïsoleerd. In augustus 1980 zou de regering een der­gelijke repressie nooit hebben kunnen uitoefe­nen zonder een algemene oproer te ver­oorzaken. 15 maanden werk van Solidarnosc maakten dat wel mogelijk...

    In feite zijn de ‘democratische rechten' en, meer in het algemeen, de ‘rechten van de mens' tegenwoordig het hoofdthema geworden van de politieke campagnes van de meeste sectoren van de bourgeoisie. In naam van de verdediging van deze ‘rechten' heeft het Westblok meer dan 40 jaar lang de Koude Oorlog gevoerd tegen het Russi­sche blok. In naam van de verde­diging van de ‘democratische rechten' tegen de "barba­rij van het terrorisme en van het islamitisch fundamentalisme", of de dictatuur van Saddam, is de Amerikaanse rege­ring verwoestende oorlogen in het Midden-Oosten begonnen. We slaan tal van an­dere voorbeel­den over, maar het loont de moeite om ons eraan te herinneren dat de ver­dediging van de ‘democratie', voordat ze schuil ging onder de vlag van het Amerikaan­se imperia­lisme en zijn bondgenoten na 1947, hen reeds had gediend als mobilisatiecampagne voor de grootste slachting uit de ge­schiedenis, de Tweede Wereldoorlog. Het stalinistische regime, dat vele fascistische regimes met zijn politieterreur en volkerenmoord van volkeren beslist naar de kroon stak (en dat hen op dat gebied was voorgegaan), wekte niet veel verzet bij de westerse kruisvaarders van de ‘democratie', zolang het hun bondge­noot tegen Nazi-Duitsland was.

    Voor de links-burgerlijke partijen, die meer vat heb­ben op de arbei­dersklasse, is de eis van ‘democratische rechten' in het algemeen een uitstekend middel om de klasseneisen van de arbeiders te verdrinken en de klasse-identiteit van de arbei­dersklasse te verhin­deren. In feite is het met de ‘democratische ei­sen' net zo gesteld als met het pacifisme: tegen de oorlog zijn regelmatig mobiliseringen georkestreerd door allerlei politieke sectoren van de bourgeoisie, van uiterst links tot bepaalde elementen van rechts en chauvinisten die vinden dat de een of an­dere oorlog niet goed is voor de ‘belangen van de natie' (dat komt bijvoorbeeld vaak voor in Frankrijk waar zelfs rechts zich in meer­derheid tegen de Amerikaanse politiek keert). Achter de leuze ‘Weg met de oorlog', worden de arbeiders, en vooral hun klasse-belangen volkomen verdronken in een vloedgolf van het ‘goede pacifistische en democratische geweten' (als het niet neer­komt op chauvinisme: het gebeurt niet zel­den dat men in een betoging tegen de oorlog in het Midden-Oosten bebaarde moslims in traditionele klederdracht en geslui­erde vrouwen ziet opstappen).

    Sinds de Eerste Wereldoorlog is de houding van de revolutionairen tegenover het pacif­isme geweest om de kleinburgerlijke illusies die het ver­spreidde te bestrijden. De re­volutionairen hebben altijd het voortouw genomen bij het aanklagen van de imperialist­ische oorlog, maar deze aanklacht was nooit gebaseerd op eenvoudige mo­rele be­schouwingen. Zij hebben vooropgesteld dat het kapitalisme als geheel verantwoorde­lijk is voor de oorlogen, dat deze onvermijdelijk zijn zolang dit systeem overleeft en dat de enige kracht in de maatschappij die werkelijk in staat is om tegen de oorlog te strij­den, de arbeidersklasse is, die haar onafhankelijkheid moet verdedigen als klasse tegenover alle pacifistische, democratische en humanistische prietpraat.

     

    ‘Democratische' eisen in verband met het recht op de eigen moedertaal

    De arbeidersbeweging heeft het voortbe­staan van autochtone talen nooit beschouwd als ‘progressief' of ‘democratisch'. In feite is de éénmaking van levensvatbare naties één van de kenmerken geweest van de revolutionaire bourgeoisie, die de provinciale en lo­kale particu-larismen, verbonden aan de feoda­le pe­riode, oversteeg. De invoering van één nationale taal is, in vele gevallen, één van de in­strumenten geweest van deze natio­nale éénmaking (in dezelfde zin als bijvoorbeeld de éénmaking van de systemen van maten en gewichten). De eenmaking van de taal ging meestal gepaard met geweld, re­pressie, en zelfs met bloedbaden. Kortom, met de klas­sieke methoden waarmee het ka­pitalisme zijn greep op de wereld heeft uitgebreid. Heel hun leven lang hebben Marx en Engels de barbaarse methoden aangeklaagd waarmee het kapitalisme zijn alleen­heerschappij over de wereld heeft gevestigd, of dat nu tijdens de zogenaamde primitie­ve accumulatie was (zie de bewonderenswaardige pagi­na's in het laatste deel van het boek I van ‘Het Kapitaal') (9) of  tijdens de koloniale veroveringen. Tegelijkertijd heb­ben zij uitgelegd dat, ondanks haar barbarij, de bourgeoisie als een onbewuste agent van het historische proces optrad door het scheppen van een wereldmarkt, door het ontketenen van de produc­tiekrachten van de maatschappij, door het veralgemenen van de geassocieerde arbeid tegelijk met de loonarbeid. In één woord: door het voorbe­reiden van de materiële voor­waarden voor de opkomst van het socialisme. (10)

    Meer nog dan alle vroegere sociale systemen bij elkaar heeft het kapitalisme de bescha­vingen en culturen die het omringden, en dus ook hun talen, vernietigd. Het dient ner­gens toe om hierover te jammeren of om dit te willen terugdraaien. Het is een histo­risch voldongen feit. Men kan het rad van de geschiedenis niet terug­draaien, alsof men zou willen terugkeren naar het ambacht en de autarki­sche landbouw van de Middeleeu­wen. (11)

    De onweerstaanbare opmars van het kapitalisme heeft een bepaald aantal dominante ta­len geselecteerd, niet op grond van hun taalkundige superioriteit, maar een-voudig­weg op basis van de militaire en economische superioriteit van de volkeren en staten die ze gebruikten. Sommige van deze nationale talen zijn internatio­nale talen geworden, die in verschillende landen worden gesproken. Dat zijn er maar wei­nig: van­daag blijven eigenlijk alleen nog het Engels, Spaans, Frans (12) en Duits over. De laatstgenoemde taal kent een grote rijkdom en precisie; zij stond aan de oorsprong van fundamentele verworvenheden van de wereldcultuur (zoals de filosofische wer­ken van Kant, Fichte en Hegel; de werken van Freud, de theorieën van Einstein en... de werken van Marx). Maar zij wordt alleen nog in Europa gesproken en heeft haar toekomst al achter zich.

    Als werkelijk internationaal gebruikte talen, die door meer dan honderd miljoen men­sen wordt gesproken, blijven nog slechts het Spaans en het Engels over. Het Engels is van­daag werkelijk dé internationale taal. Dit is het onvermijdelijke gevolg van het feit dat Engeland en de Vere­nigde Staten van Amerika na elkaar het kapitalisme hebben gedomineerd. Wie vandaag geen Engels spreekt is gehandi­capt, zowel bij het reizen als bij het surfen op Internet, of bij het verrichten van serieuze weten­schappelijke studie, zeker in geavanceerde sectoren zoals de informati­ca. Dit is duidelijk niet op het Frans van toepassing, dat in het verleden de interna­tionale taal aan de Europese hoven en in de diplomatie is geweest, wat uiteindelijk slechts een relatief klein milieu betrof.

    Om deze redenen zal in Canada de tweetaligheid nooit een werkelijkheid worden, al wordt zij door de Canadese federale staat actief gesteund. We hebben hiervoor van­daag met België een sprekend voorbeeld. Historisch gezien werd dit land be­heerst door de Franstalige bourgeoisie. In Antwerpen of Gent hadden de arbeiders dik­wijls te ma­ken met een baas die Frans sprak. Dat had trouwens bij velen onder hen het gevoel opge­wekt dat zij, door te weigeren Frans te spreken, verzet boden aan de baas en aan de bourgeoisie. Alhoewel de volledige tweetaligheid nooit helemaal bestaan heeft, was ze meer verbreid bij de Vlamingen dan bij de Franssprekende Walen. Sinds enkele decen­nia is Wallonië, de ba­kermat van de grootindustrie in België, op eco­nomisch gebied achterop geraakt in vergelijking met Vlaande­ren. Eén van de actuele thema's van de Vlaamse nationalisten is dat deze regio, met zijn hogere werkloosheid en zijn verou­derde industrieën, een last is voor Vlaan­deren. Aan de Vlaamse arbeiders probeert men wijs te maken dat zij wer­ken en belas­tingen betalen voor de behoeften van de Waalse arbeiders. Het is één van de thema's van het uiterst rechtse, naar ‘onafhankelijkheid' streven­de ‘Vlaams Belang'.

    Het feit dat de Vlaamse arbeiders vandaag steeds meer kans hebben om Vlaams te spreken met hun baas verandert niets aan het feit van hun uitbuiting. De bevolking in Vlaanderen is steeds meer tweetalig, maar de tweede taal die zich ontwikkelt is niet het Frans, maar het Engels. Dat is trouwens ook het ge­val voor de Franstalige bevolking. Ook het feit dat de koning en de regeringsleider zich in hun toespraken, op zeer even­waardige wijze, in het Frans en in het Vlaams kunnen uitdrukken, verandert daar niets aan.

    We kunnen nog een tweede voorbeeld nemen, het Catalaans. Catalonië is, historisch gezien, de voornaamste industriële regio van Spanje en heeft de hoogste levensstan­daard, het hoogst ontwikkelde culturele niveau en het beste onderwijs. De arbeiders­klasse van Cata­lonië vertegenwoordigde, sinds de 19e eeuw, de meest strijdbare en be­wuste sector van het proletariaat van Spanje. In deze regio werd het vraagstuk van de taaleisen al veel eerder gesteld, aangezien de officiële taal van alle regio's van Spanje het Castiliaans was, ter­wijl de spreektaal, die men in de familie of met vrienden op straat sprak, het Catalaans is. Dit vraagstuk werd ook in de arbeidersbeweging te berde ge­bracht. Bij de an­archo-syndicalisten, die haar lang hebben beheerst, wekte het ergernis op om­dat som­migen, in naam van het hen zo dierbare ‘federalisme', het Ca­talaans voorrechten wilden verlenen in de arbeiderspers. Anderen wezen er met rede­nen op dat, wanneer de baas van het bedrijf Catalaan was, vele arbeiders dat niet waren en Castiliaans spraken (een taal die ook door de Catalaanse arbeiders werd gesproken). Het gebruik van het Catalaans was voor de baas een uitstekend middel om de arbeiders te verdelen.

    Tijdens de franquistische periode, waarin het Catalaans verboden was, in de media, op school en zeker in het bestuur, werd het in de ogen van een groot deel van de Catalanen een vorm van verzet tegen de dic­tatuur, het toch te spreken. In plaats van het gebruik van het Catalaans te hebben afgezwakt, heeft de poli­tiek van Franco zelfs het effect ge­had dat immigranten het aanleerden, om geaccepteerd te raken door de autochtonen (13) en om, op hun beurt, deel te nemen aan dit ‘verzet'.

    Met het einde van het franquisme en de invoering van de ‘democratie' in Spanje heeft de autonomistische beweging zich kunnen ontplooien. De regio's en in het bijzonder Catalonië, hebben de voorrechten verkregen die ze in het verleden verloren had­den. Eén van die voorrechten is om van het Catalaans de officiële taal van de streek te ma­ken. Het bestuur zou nog slechts Cata­laans moeten gebruiken en het wordt op school in de lagere klassen zelfs exclusief onderwezen, terwijl het Castiliaans slechts als ‘vreem­de taal' op het programma staat.

    Parallel daaraan geven de universiteiten cursussen in het Cata­laans, wat duidelijk in het nadeel van studenten uit andere regio's of uit het buitenland is. De laatsten leren voor hun studie Spaans, immers een internationale taal, maar zijn niet van plan zijn om een regionale taal te leren. Het resultaat van dit alles: de kwaliteit van het onder­wijs aan de Catalaanse universiteiten is vermaard, in het bijzonder die van Barcelo­na, waardoor ze de beste studenten uit Spanje, Europa of Zuid-Amerika aan­trekken. Maar de studenten hebben steeds meer voorkeur voor universiteiten elders, om niet het risico te lopen te struikelen over een taal die zij niet ken­nen. De openheid naar Eu­ropa en de wereld waar Catalonië zo prat op ging, heeft onder de dominantie van het Catalaans te lijden. In de eeuwenlange concurrentie tus­sen Barcelona en Madrid dreigt de hoofdstand een beslissende voorsprong te nemen. Niet zoals tijdens het franquis­me vanwege de afge­dwongen centralisatie, maar juist vanwege de ‘democratische ver­worvenhe-den' van Catalonië. Wanneer de Catalaanse bourgeoisie en kleine burgerij zich zelf in de voet schieten, dan hoeft dat de internatio-nalisti­sche revolutionairen geen verdriet te doen. De scholing in het Catalaans heeft echter nog ernstigere gevolgen. De nieuwe genera­ties proletariërs uit Catalonië zullen meer dan vroeger moeite hebben om met hun klas­se-broeders uit de rest van het land te communiceren, omdat zij niet meer zo vlot Spaans spreken als hun ouders.

    Om terug te komen op de taalpesterijen die in Québec bestonden en die onze corres­pondent in zijn brieven signaleert. Ze lijken een beetje op de vroegere gang van za­ken in Vlaanderen. Zoiets is typerend voor het gedrag van alle bourgeoisieën, die een bijko­mend middel gebruiken om hun macht tegenover de arbeiders te bevestigen, die nu eenmaal moeten leren ‘wie er de baas is'. Tezelfdertijd is het een effectief middel om de arbeiders te verdelen tussen hen die de taal van de baas spreken (en die men wil doen geloven dat zij ‘bevoorrecht' zijn) en degenen die haar slecht of niet spreken.

    Tenslotte is het ook een middel om de ontevredenheid van de arbeiders tegen hun uit­buiting af te leiden naar een terrein dat niet het hunne is, en dat de eenheid van de klas­se slechts ondermijnt. Zelfs wanneer niet alle bourgeois in staat zijn om deze machiav­ellistische berekening te maken, is het bestaan van toestanden waarbij de arbei­ders, bo­venop de klassieke uitbuiting, nog eens taalpesterijen moeten ondergaan, effec­tief als een uitlaatklep voor oplopende sociale spanningen. Ook al zijn de bourgeois stom en blind door hun chauvinisme, dan nog zijn ze in staat om hun werkelijke belangen te be­grijpen. Liever dan in wezenlijk kwesties toe te geven, zoals het loonpeil of de werk­voorwaarden, zijn de bourgeois bereid om ‘toe te geven' als het ‘hen niets kost', zoals in de taalkwestie. Ze worden daarbij voornamelijk geholpen door de politieke krach­ten van links en uiterst links, die taaleisen in hun programma hebben opgenomen. Ze zul­len het inwilligen van deze eisen voorstellen als een ‘overwinning', zelfs als aan de an­dere eisen niet wordt voldaan (zeker wanneer taaleisen als de ‘voornaamste' worden voorgesteld). Wanneer in de loop van de afgelopen decennia de taalpesterijen voor de arbeiders uit Québec zijn afgenom­en, dan is dat niet alleen het gevolg van de politiek van de nationalistische par­tijen. Het is ook een gevolg van de arbeidersstrijd zowat overal ter wereld, ook in Ca­nada, vanaf het einde van de jaren 1960.

     

    Wat moet de houding van de revolutionairen tegenover dergelijke toestanden zijn? Na­tuurlijk: eenvoudigweg de arbeiders de waarheid vertellen, hen zeggen wat we hierbo­ven hebben uiteengezet. Zij moeten de strijd van de arbeiders ter verdediging van hun be­staansvoorwaarden vooruitbrengen. Daarbij stellen zij zich niet tevreden met pra­ten over de re­volutie, die wel een eind zal maken aan al hun onderdrukking. Hun rol is niet minder om de arbeiders te waarschuwen tegen alle valstrikken die voor hen worden uitge­zet, tegen alle manoeuvres die de solidariteit van de arbeidersklasse als geheel on­dermijnen. Om hun rol als revolutionairen te vervullen, mogen zij er niet voor terug­deinzen om eisen die niet in de richting van de eenheid van de klasse gaan (14) te bekri­tiseren:

    "1. Zij brengen in de verschillende nationale klasse-gevechten van het proletariaat de gemeenschappelijke, van nationaliteit onafhankelijke, belangen van het gehele proletariaat naar voren,

    2. Zij vertegenwoordigen op de verschillende trappen van ontwikkeling, die de strijd tussen bourgeoisie en proletariaat doorloopt, steeds het belang van de gehele beweging."  (15)

     

    In afwachting van je reactie op deze brief, sturen wij je onze beste communisti­sche groeten.

    Namens de IKS.

    (1) Er bestaat evenwel één groot verschil: de onderdrukking van de verschillende nationaliteiten door het tsaristische regime is onvergelijkbaar met de houding van de regering van Ottawa tegenover de verschillende nationaliteiten van Canada.

    (2) "De discussie over het recht van de naties op zelfbeschikking samengevat", juli 1916, in: Collected Works, Vol. 22).

    (3) Zie hiervoor bijvoorbeeld: https://en.internationalism.org/wr/292_solidarity.html [22]

    (4) Zie het artikel van Engels uit 1849: ‘Het democratische pan-slavisme'.

    Bijvoorbeeld via https://www.marxists.org/archive/marx/works/1849/02/15.htm [23].

    (5) Pamflet van de SPD, zie onze artikelenserie over de revolutie in Duitsland in International Review nr. 82 (Frans, Engels en Spaans, ....)

    (6) In een van zijn mededelingen schreef onze lezer uit Canada dat : "De Canadees-Engelse arbeidersbeweging de vlag van de Canadese éénheid al tijdens de algemene staking van 1972 in Québec heeft gehesen. Inderdaad hebben de NPD (Nouveau Parti Démocratique) en de CTC (Congrès de Travail du Canada) deze staking aangeklaagd als ‘separatistisch' en ‘schadelijk voor de éénheid van Canada'! ". In feite is het niet de ‘Canadees-Engels arbeidersbeweging' die deze houding heeft aangenomen, maar de burgerlijke partijen die ‘arbeiderstaal' spreken en de vakbonden in dienst van het kapitaal.

    (7) Een uitgebreide beoordeling van de geschiedenis van de ‘nationale bevrijdingsbewegingen' vanaf de 1e Wereldoorlog geven we in Internationale Revue nr. 14 (Nederlands, 1992): "Balans van 70 jaren nationale bevrijdingsstrijd."

    (8) In feite stond deze eis aanvankelijk niet op de eerste plaats. De economische eisen en die met betrekking tot de repressie stonden daar. Het waren de ‘politieke experts' voortgekomen uit de ‘democratische beweging' (Kuron, Modzelewski, Michnik, Gere­mek) die hebben aangedrongen om deze op te eerste plaats te stellen.

    (9) Hoofdstuk 31: Het ontstaan van het industriekapitaal; Hoofdstuk 32: De historische tendens van de kapitalistische accumulatie.

    (10) Karl Marx, "De Britse heerschappij in India", New York Daily Tribune, 25 juni 1853.

    (11) Dit was een droom van bepaalde opstandige elementen na de gebeurtenissen van mei 1968 in Frankrijk. Om te ontsnappen aan het kapitalisme en de vervreemding die het met zich meebrengt, zijn zij gemeenschappen gaan stichten in de Ardèche, in dor­pen die door hun bewoners waren verlaten, om te gaan leven van het weven en het fok­ken van geiten. Voor het merendeel liep dat uit op een catastrofe. Verplicht om tegen steeds lagere prijzen te produceren om hun producten te kunnen verkopen, leefden zij in ellende, wat snel conflicten uitlokte bij de ‘geassocieerden'. Dit leidde tot een jacht op ‘de nietsnutten die leefden op de kosten van de anderen', en tot het opduiken van ‘kleine chefs' die het allemaal voor een prikje wilden doen. De meest efficiënte wer­den simpelweg opnieuw in de handelscircuits van het kapitalisme geïntegreerd.

    (12) Het Frans heeft zich opgedrongen door een aantal lokale dialecten, zoals het Bre­tons, het Picardisch, het Occitaans, het Provençaals, het Catalaans en een heleboel an­dere, te elimineren.

    (13) Zelfs tijdens het tijdperk van de dictatuur werd men scheef aangekeken wanneer men in Barcelona in het Castiliaans naar de weg vroeg. Paradoxaal genoeg begreep de­gene die men om hulp vroeg deze taal beter wanneer ze met een zwaar Frans of Engels accent werd uitgesproken, dan zonder accent.

    (14) De revolutionairen moeten niet aarzelen om een fundamentele idee van Marx over te nemen: de onderdrukking en zelfs de barbarij waarvoor het kapitalisme verantwoor­delijk is, en die moet worden aangeklaagd, heeft niet alleen negatieve kanten. Ze scheppen tevens de voorwaarden voor de toekomstige ontvoogding van de arbeiders­klasse en zelfs van het succes van haar huidige strijd. Wanneer de Québecse arbeiders verplicht worden om Engels te leren of in die taal vooruitgang te boeken om werk te vinden, of eenvoudigweg om boodschappen te kunnen doen, dan kunnen zij daar ook een voordeel in vinden. Het bevordert slechts de communicatie met hun Engelstalige klasse-broeders in het land zelf en in dat van de Noord-Amerikaanse buurman. Het gaat hierbij niet om het schoonwassen van de xenofobe en hatelijke gedragingen van de Engelstalige bourgeoisie, maar om aan de Franstalige arbeiders uit te leggen dat zij de mogelijkheid hebben om de wapens die de bourgeoisie tegen hen gebruikt tegen haarzelf te keren. De grote revolutionaire Rosa Luxemburg, die geboren werd in een gebied van Polen dat door Rusland werd overheerst, was verplicht om Russisch te leren. Zij heeft zich daar nooit over beklaagd, in tegendeel. Voor haar vergemakkelijkte dat de communicatie met haar kameraden in Rusland (bijvoorbeeld met Lenin, met wie zijn lange discussies had na de revolutie van 1905, wat de twee revolutionairen toestond om elkaar beter te leren kennen en waarderen). Voor haar was dat ook een gelegenheid om tot de Russische literatuur te leren kennen en waarderen. Ze vertaalde sommige werken om ze voor Duitstaligen toegankelijk te maken.

    (15) Het ‘Communistisch Manifest', Proletariërs en Communisten. Uitgave: Pegasus, 1971,  p.56

    Geografisch: 

    • Canada [24]

    Aktiviteiten van de IKS: 

    • Lezersbrieven [25]

    De debatcultuur : Een wapen van de klassestrijd

    • 2489 keer gelezen

    De ‘debatcultuur' is geen nieuw vraagstuk, noch voor de arbeidersbeweging, noch voor de IKS. Nochtans verplicht de historische evolutie onze organisatie - sinds de eeuwwisseling - om op dit vraagstuk terug te komen en het van nabij te onderzoeken. Twee belangrijke evoluties hebben ons er toe verplicht dit te doen, de eerste was het opkomen van een nieuwe generatie van revolutionairen en de tweede, de interne crisis die wij doorgemaakt hebben bij het begin van deze eeuw.

    De nieuwe generatie en de politieke dialoog

    Het is vooral het contact met de nieuwe generatie van revolutionairen die de IKS er toe verplicht heeft om op een meer bewuste manier haar openheid naar buiten toe en haar bekwaamheid tot politieke dialoog te ontwikkelen en te cultiveren.

    Elke generatie vormt een schakel in de geschiedenis van de mensheid. Elk van hen moet het hoofd bieden aan drie fundamentele taken: het collectieve erfgoed van de vorige generatie verzamelen, deze erfenis verrijken op grond van haar eigen ervaring, het overdragen aan de volgende generatie zodat deze laatste verder kan gaan dan de vorige.

    Deze taken zijn verre van gemakkelijk te verwezenlijken en vertegenwoordigen een bijzonder moeilijke uitdaging om te vervullen. Dit is eveneens van tel voor de arbeidersbeweging. De oude generatie moet haar ervaring aanbieden. Maar zij draagt ook de wonden en de trauma's van haar strijd; ze heeft nederlagen gekend, ontgoochelingen, ze heeft er het hoofd moeten aan bieden en bewust worden van het feit dat één leven dikwijls niet volstaat om blijvende verworvenheden uit de collectieve strijd op te bouwen1 . Dit vereist het elan en de energie van de volgende generatie maar ook de nieuwe vraagstukken die deze opwerpt en de capaciteit die zij heeft om de wereld met nieuwe ogen te bekijken.

    Maar zelfs als de generaties elkaar nodig hebben, komt de capaciteit om de noodzakelijke eenheid tussen hen te smeden niet vanzelf. Hoe meer de maatschappij zich verwijdert van een traditionele natuureconomie, hoe meer het kapitalisme op een voortdurende en snelle manier de productie-krachten en het geheel van de maatschappij ‘tot omwenteling brengt', hoe meer ook de ervaring van de ene generatie gaat verschillen van de volgende. Het kapitalisme, het systeem bij uitstek van de concurrentie, zet ook de ene generatie op tegen de andere in de strijd van allen tegen allen.

    Het is in dit kader dat onze organisatie begonnen is met zich voor te bereiden op het smeden van een dergelijke band. Maar meer nog dan deze voorbereiding is het de ontmoeting met deze nieuwe generatie in het werkelijke leven, die in onze ogen aan dit vraagstuk van de debatcultuur een bijzondere betekenis heeft gegeven. Wij hebben nu te maken met een generatie die zelf een veel groter belang hecht aan dit vraagstuk dan de ‘generatie van 1968'. He eerste belangrijke teken van deze verandering, op het vlak van de arbeidersklasse in het algemeen, werd gegeven door de massale beweging van de studenten en scholieren in de lente van 2006 in Frankrijk tegen de ‘precarisering' van de tewerkstelling. Het aandringen in het bijzonder in de algemenen vergaderingen, op een zo vrij en zo breed mogelijk debat was zeer treffend. Dit in tegenstelling tot de studentenbeweging op het einde van de jaren 1960, die dikwijls werd gekenmerkt door haar onvermogen tot het voeren van een politieke dialoog. Dit verschil komt vooral voort uit het feit dat het studentenmilieu vandaag veel meer geproletariseerd is dan 40 jaar geleden. Het intense debat, zo breed mogelijk uitgemeten, is altijd een belangrijk waarmerk geweest van de proletarische massabewegingen en kenmerkte ook de arbeidersvergaderingen in Frankrijk in 1968 en in Italië in 1969. Maar wat in 2006 nieuw was, was de openheid van de strijdende jeugd naar de oudere generaties en hun dorst naar het leren uit hun ervaringen. Deze houding is zeer verschillend van die van de studentenbeweging op het einde van de jaren 1960, onder andere in Duitsland (die misschien wel op de meest karikaturale wijze de uitdrukking was van de tijdsgeest). Eén van die slogans was ‘Stuur de meer dan 30 jarigen naar het concentratiekamp !'. Concreet gezien kwam dit in de praktijk neer op het elkaar uitjouwen, binnenvallen op vergaderingen van de ‘rivalen', enz. De breuk van de continuïteit tussen de generaties van de arbeidersklasse vormde een van de wortels van het probleem. Want de banden tussen de generaties zijn, van oudsher, een terrein bij uitstek om de aanleg tot dialoog aan te scherpen. De militanten van 1968 beschouwden de generatie van hun ouders als een generatie die zichzelf had ‘verkocht' aan het kapitalisme, of (zoals in Duitsland en Italië) als een generatie van fascisten en oorlogsmisdadigers. Voor de arbeiders die de verschrikkelijke uitbuiting hadden ondergaan van de fase die gevolgd was op 1945, in de hoop dat het hun kinderen beter zou gaan, was het een bittere ontgoocheling om van hun kinderen te moeten horen dat ze ‘parasieten' waren die teerden op de uitbuiting van de Derde Wereld. Maar het is ook waar dat de generatie ouders van die tijd voor het merendeel de aanleg tot dialoog verloren had, of er nooit in geslaagd was hem te verwerven. Deze generatie was wreedaardig gekwetst en getraumatiseerd door de Tweede Wereldoorlog en de Koude oorlog, door de fascistische, stalinistische en sociaal-democratische contrarevolutie.

    Daartegenover heeft 2006 in Frankrijk iets nieuws en bijzonder vruchtbaar aangekondigd2 . Maar reeds enkele maanden voordien was deze bekommernis van de nieuwe generatie reeds tot uiting gekomen via revolutionaire minderheden van de arbeidersklasse. Van zodra zij op de politieke scène opdoken, waren deze minderheden gewapend met hun eigen kritiek op sektarisme en weigering tot debat. Eén van de eerste eisen die zij tot uitdrukking brachten, was de noodzaak tot debat, niet opgevat als een luxe, maar als een dwingende noodzaak. De noodzaak ook dat diegenen die er aan deelnemen de anderen ernstig nemen, en leren luisteren; de noodzaak eveneens dat in de discussie, de argumenten de wapens zijn en niet de brute kracht, noch het zich beroepen op de moraal of het gezag van de ‘theoretici'. Met betrekking tot het proletarisch internationalistisch milieu, hebben deze kameraden over het algemeen (en helemaal terecht), de afwezigheid van broederlijk debat onder de bestaande groepen bekritiseerd (en waren er bijzonder door geschokt). Zij hebben onmiddellijk de opvatting verworpen van het marxisme als een dogma, dat de nieuwe generatie kritiekloos zou moeten aannemen.3 

    Van onze kant waren wij verrast door de reactie van deze nieuwe generatie ten overstaan van de IKS zelf. De nieuwe kameraden die naar onze openbare bijeenkomsten kwamen, de contacten uit de hele wereld, die met ons begonnen te corresponderen, de verschillende groepen en politieke kringen met wie wij discussieerden, hebben ons herhaaldelijk gezegd dat zij de proletarische aard van de IKS evenzeer herkend hadden in onze houding, meer in het bijzonder via onze manier van discussiëren, als in onze programmatische standpunten.

    Van waar komt bij de nieuwe generatie die diepe bezorgdheid ontrent dit vraagstuk? Wij denken dat dit het resultaat is van de historische crisis van het kapitalisme, die vandaag veel ernstiger en diepgaander is dan in 1968. Deze toestand vereist een zo radicaal mogelijke kritiek van het kapitalisme, de noodzaak om tot in de diepste wortels door te dringen van de problemen. Eén van de meest aanvretende effecten van het burgerlijk individualisme is de manier waarop dit het vermogen aantast tot discussie en in het bijzonder tot luisterbereidheid en het leren van elkaar. De dialoog werd vervangen door het gezwam, waarbij de hardst roepende het haalt (zoals in de burgerlijke verkiezingscampagnes). De debatcultuur is het belangrijkste middel om, via de menselijke taal, het bewustzijn te ontwikkelen. Dit is het belangrijkste strijdwapen van de enige klasse die in zich de toekomst draagt voor de mensheid. Voor het proletariaat is dit het enige middel om zijn isolement en ongeduld te overstijgen en zich te richten op de éénmaking van zijn strijd.

    Een andere actuele bekommernis berust in de wil om de nachtmerrie te boven te komen van het stalinisme. Inderdaad, vele militanten die vandaag op zoek zijn naar internationalistische standpunten komen uit een midden dat beïnvloed is door het gauchisme of spruiten rechtstreeks voort uit hun rangen. Het doel van dit gauchisme is het voorstellen van karikaturen van de decadente burgerlijke ideologie en gedrag als zijnde ‘socialisme'. Deze miltanten hebben een politieke opvoeding gekregen die hen doet geloven dat de uitwisseling van politieke argumenten neerkomt op het ‘burgerlijk liberalisme', dat een ‘goede kommunist' iemand is die ‘zijn bek houdt' en zijn geweten en emoties het zwijgen oplegt. De kameraden die vandaag vastbesloten zijn om de effecten van dit zieltogende product van de contrarevolutie te verwerpen, begrijpen steeds beter dat een dergelijke aanpak niet louter het verwerpen inhoudt van zijn standpunten maar ook van zijn mentaliteit. Door zo te werk te gaan dragen zij bij tot het herstel van een traditie binnen de arbeidersbeweging die dreigde ten onder te gaan ten gevolge van de organische breuk veroorzaakt door de contrarevolutie.4 

    De organisatorische crises en de tendensen tot het monolithisme

    De tweede wezenlijke reden die de IKS er toe gedreven heeft om terug te komen op het vraagstuk van de debatcultuur was onze eigen interne crisis in het begin van deze eeuw. Voor het eerst sinds zijn stichting heeft de IKS uit zijn rangen, niet één maar meerdere leden moeten uitsluiten5 . Bij het begin van deze interne crisis hadden er zich in onze sectie in Frankrijk moeilijkheden en meningsverschillen geuit over het vraagstuk van onze organisatorische beginselen m.b.t. de centralisatie. Er is geen enkele reden waarom meningsverschillen van die aard, op zichzelf, zouden leiden naar een organisatorische crisis. En zij waren dan ook niet de aanleiding. Wat de crisis heeft uitgelokt was het weigeren van een intern debat, en meer bepaald, de manoeuvres die probeerden om de militanten waarmee men het niet eens was te isoleren en te belasteren - 't is te zeggen persoonlijk aan te vallen.

    Als gevolg van deze crisis heeft onze organisatie er toe besloten om tot de diepste wortels door te dringen van de geschiedenis van al haar crises en van haar afsplitsingen. Wij hebben reeds bijdragen gepubliceerd over bepaalde van deze aspecten6 . Eén van de conclusies waartoe wij gekomen zijn is dat een tendens tot monolithisme een grote rol heeft gespeeld in al de afsplitsingen die wij gekend hebben. Nauwelijks doken er meningsverschillen op of er waren bepaalde kameraden die beweerden dat zij niet langer konden samenwerken met anderen, dat de organisatie stalinistisch was geworden, of dat zij aan het ontaarden was. Deze crises waren dus uitgebroken met betrekking tot meningsverschillen die, voor het merendeel, perfect kunnen bestaan binnen een niet monolithische organisatie en die, in elk geval, moesten bediscussieerd en opgehelderd worden vooraleer een afsplitsing noodzakelijk zou zijn. Het herhaaldelijk opduiken van monolithische houdingen is verbazend in een organisatie die zich specifiek baseert op de tradities van de Italiaanse Fractie, die altijd heeft verdedigd dat, wat ook de meningsverschillen waren over de fundamentele grondslagen, de meest diepgaande en meest collectieve verheldering aan elke organisatorische scheiding moest voorafgaan.

    De IKS is vandaag de enige stroming van het Linkskommunisme, die zich plaatst binnen de organisatorische traditie van de Italiaanse Fractie (Linkse Fractie van de PCI met als tijdschrift ‘Bilan') en van de Kommunistische Linkerzijde van Frankrijk (GCF, met het tijdschrift ‘Internationalisme'). In tegenstelling tot de groepen die voortgekomen zijn uit de Internationalische Kommunistische Partij, gesticht in Italië rond het einde van de Tweede Wereldoorlog, erkende de Italiaanse Fractie het diepgaande proletarische karakter van alle andere internationale stromingen van het Linkskommunistisme, dat was ontstaan als reactie op de stalinistische contrarevolutie, in het bijzonder de Duitse en Hollandse Linkerzijde. Verre van het verwerpen van deze stromingen als ‘anarcho-sponta-neïsten' of ‘revolutionaire syndicalisten', heeft ze zo veel als ze kon geleerd van deze twee. In feite was de hoofdkritiek die zij inbracht tegen wat de ‘radenistische' stroming geworden is, haar sektarisme dat tot uiting kwam in het verwerpen van de bijdragen van de Tweede Internationale en het Bolsjevisme in het bijzonder7 . Zo hield de Italiaanse Fractie, in volle contrarevolutie, vast aan het marxistische begrip volgens hetwelk het klassebewustzijn zich collectief ontwikkelt en dat geen enkele partij noch traditie kan beweren er het alleenrecht op te hebben. Daaruit vloeit voort dat het bewustzijn zich niet kan ontwikkelen zonder een broederlijk, openbaar en internationaal debat8 .

    Maar alhoewel dit wezenlijke begrip deel uitmaakt van de fundamentele erfenis van de IKS, is het niet gemakkelijk in de praktijk te brengen. De debatcultuur kan zich enkel ontwikkelen tegen de stroom in van de burgerlijke maatschappij. Aangezien in de schoot van het kapitalisme de spontane tendens niet leidt tot het verhelderen van ideeën, maar tot geweld, manipulatie en strijd voor het behalen van een meerderheid (het verkiezingscircus van de burgerlijke democratie is hiervan het beste bewijs), bevat de infiltratie van deze burgerlijke ideologie in de schoot van proletarische organisaties altijd de kiemen van crises en ontaarding. De geschiedenis van de Bolchevistische Partij illustreert dit perfect. Zolang de partij het speerpunt was van de revolutie , vormden de meest levendige en dikwijls heftige debatten één van haar belangrijkste krachten. Het verbieden daarentegen van echte fracties (na de afslachting van Kronstadt in 1921), vormde één wezenlijk teken van haar verval en vertegenwoordigde een actieve factor in dit proces. Net zo kan de praktijk van het ‘vreedzaam naast elkaar bestaan' (dus van de afwezigheid van debat) van botsende standpunten, die reeds kenmerkend was bij het stichtingsproces van de Internationalistische Kommunistische Partij, of het vertheoretiseren door Bordiga en zijn aanhangers van de deugdzaamheden van het monolithisme slechts begrepen worden in de context van de historische nederlaag van het proletariaat in het midden van de 20e eeuw.

    Als de revolutionaire organisaties hun fundamentele rol willen vervullen van ontwikkeling en uitbreiding van het klassebewustzijn, is de cultuur van een collectieve, internationale, broederlijke en openbare discussie absoluut wezenlijk. Het is waar dat dit een hoog peil vereist van politieke rijpheid (maar tevens, in het algemeen, van menselijke rijpheid). De geschiedenis van de IKS is een illustratie van het feit dat deze rijpheid niet op één dag wordt verworven, maar dat ze het product is van een historische ontwikkeling. Vandaag, heeft de nieuwe generatie een wezenlijke rol te spelen in dit proces dat aan het rijpen is.

     

    De debatcultuur in de geschiedenis

     

    De bekwaamheid tot debatteren is één van de wezenlijke kenmerken van de arbeidersbeweging. Maar zij is het niet die hem heeft uitgevonden. Op dit gebied, net zoals op andere even fundamentele, is de strijd voor het socialisme in staat geweest om de beste verworvenheden van de mensheid op te nemen, van ze aan te passen aan haar eigen noden. Door deze werkwijze heeft ze de kwaliteiten omgezet door ze tot een hoger vlak te verheffen.

    Fundamenteel is de debatcultuur een uitdrukking van de fundamenteel sociale aard van de mensheid. Het is in het bijzonder een uitvloeisel van het specifiek menselijk gebruik van de taal. Het gebruik van de taal als middel ter uitwisseling van informatie, is iets wat de mensheid deelt met vele diersoorten. Wat de mensheid onderscheidt van de rest van de natuur op dit vlak, is het vermogen tot cultiveren en het uitwisselen van argumentatie (verbonden met de ontwikkeling van de logica en van de wetenschap) en het komen tot de kennis van de anderen (de ontwikkeling van de empathie verbonden, onder andere, aan de ontwikkeling van de kunst).

    Bijgevolg is deze kwaliteit niet nieuw. In feite is zij de klassenmaatschappij voorafgegaan en heeft zeker een beslissende rol gespeeld in de ontwikkeling van de menselijke soort. Engels bijvoorbeeld, sprak van de rol van de algemene vergaderingen bij de Grieken ten tijde van Homerus, bij de eerste Germaanse stammen of bij de Irokezen van Noord-Amerika en looft in het bijzonder de debatcultuur van deze laatsten9. Jammer genoeg zijn wij, ondanks de werken van Morgan indertijd en van zijn collega's uit de 19e eeuw en van hun opvolgers, nog onvoldoende geïnformeerd over deze allereerste ontwikkelingen, vast de meest bepalende, op dit vlak.

    Maar wat wij daarentegen wel weten is dat de filosofie en de aanvang van het wetenschappelijke denken beginnen opbloeien zijn daar waar de mythologie en het naïef realisme - dat antieke koppel dat zowel tegenstrijdig als onafscheidelijk was - in vraag werd gesteld. Deze twee benade-ringswijzen zitten gevangen in het onvermogen van het dieper begrijpen van de onmiddellijke ervaring. De gedachten die de eerste mensen zich gevormd hebben op grond van hun praktische ervaring, waren godsdienstig van aard. "In zeer vroege tijden kwamen de mensen, nog in volledige onwetendheid over hun eigen lichaamsbouw en geïnspireerd door droomverschijningen,  op de voorstelling dat hun denken en ervaren geen activiteit is van hun lichaam, maar van een aparte ziel die in dit lichaam woont en het bij de dood verlaat. Welnu, sedert deze tijd moesten ze zich ideeën vormen over de verhouding van die ziel tot de buitenwereld. Wanneer ze zich bij de dood van het lichaam scheidde, dan was er geen aanleiding haar nog een speciale dood toe te schrijven. Zo ontstond de voorstelling van haar onsterfelijkheid. In dit ontwikkelingsstadium verschijnt deze geenszins als een troost, maar als een noodlot waartegen men niet op kan; dikwijls genoeg, zoals bij de Grieken, als een waar ongeluk"10.

    Het is in dit kader van het naïef realisme dat de eerste stappen gezet zijn van een trage ontwikkeling van de cultuur en de productiekrachten. Van haar kant heeft het magische denken, ook al bevatte het een bepaalde graad van psychologische wijsheid, vooral tot taak om een zin te geven aan het onverklaarbare en dus de schrik onder controle te houden. De twee vormden belangrijke bijdragen tot de vooruitgang van de menselijke soort. Het idee volgens hetwelk het naïef realisme een bijzondere verwantschap zou hebben met de materialistische filosofie, of dat deze laatste zich zou ontwikkeld hebben uit de eerste, is ongegrond.

    "Het is een oud postulaat van de dialectiek, dat overgegaan is naar het volksbewustzijn, dat uitersten elkaar raken. Wij zullen er niet ver naast zitten als wij de meest extreme graad van schimmenspel, lichtgelovigheid en bijgeloof terugvinden, niet in die wetenschappelijke stroming, die net zoals in de Duitse natuurfilosofie, de objectieve wereld probeert te doen inpassen in zijn subjectief denken, maar eerder in de tegenovergestelde richting. Deze die, hoewel ze beweert te steunen op zuivere ervaring, het denken hoogst geringschattend belicht, en die werkelijk het verst is gegaan in de armoede van het denken. Deze school overheerst in Engeland"11.

    De godsdienst, zoals Engels heeft aangestipt, ontstaat niet enkel uit een magische visie van de wereld maar ook vanuit het naïef realisme. Zijn eerste veralgemeningen over de wereld, die dikwijls stoutmoedig waren, hebben noodzakelijkerwijze een karakter dat hen gezag verschaft.

    De eerste landbouwgemeenschappen hebben snel begrepen dat zij bijvoorbeeld afhingen van de regen, maar zij waren mijlen verwijderd van het begrijpen van de voorwaarden waarvan deze regenval afhankelijk was. De uitvinding van een god van de regen is een scheppende daad om zich gerust te stellen. Het wekte de indruk dat het mogelijk was om, door middel van geschenken of door godsvrucht, invloed te hebben op de aard van de natuur. De Homo Sapiens is de soort die steunde op de ontwikkeling van het bewustzijn om zijn overleving te verzekeren. Als dusdanig heeft hij het hoofd moeten bieden aan een voordien ongekend probleem: de dikwijls verlammende schrik voor het onbekende. De uitleg over het onbekende moest dus alle twijfel verdrijven. Vanuit deze behoefte verrijzen, als haar meest ontwikkelde uitdrukking, de openbaringsreligies. De gehele gevoelsmatige grondvesten van deze wereldvisie is het geloof, niet de kennis.

    Naïef realisme is slechts de keerzijde van de medaille, een soort elementaire mentale ‘arbeidsverdeling'. Al wat niet onmiddellijk te verklaren valt in een praktische zin wordt noodzakelijkerwijze doorgeschoven naar de wereld van de magie. Meer nog, het praktisch inzicht is zelf ingebed in een religieuze visie, oorspronkelijk die van het animisme. Hier is de hele wereld tot een fetisj geworden. Zelfs de processen die door de menselijke wezens bewust kunnen worden voortgebracht en gereproduceerd, lijken plaats te vinden met behulp van verper-soonlijkte krachten, die onafhankelijk van hun wil bestaan.

    Het is duidelijk dat er in die wereld weinig ruimte is voor debat in de moderne zin van het woord. Ongeveer twee en een half duizend jaar geleden begon een nieuwe kwaliteit zich sterker op te dringen, die een directe uitdaging vormde voor de tweelingzussen van religie en ‘gezond verstand'. Ze kwam voort uit de oude, traditionele denkwijze, in die zin dat deze laatste zich omvormde tot haar tegendeel. Bijgevolg werd het vroege dialectische denken dat vooraf ging aan de klassenmaatschappij - uitgedrukt bijvoorbeeld in China via het idee van een polariteit tussen yin en yang, tussen mannelijke en vrouwelijke beginsels - uiteindelijk omgevormd tot een kritisch denken gebaseerd op de wezenlijke bestanddelen van de wetenschap, de filosofie, het materialisme. Maar dit alles was ondenkbaar zonder de verschijning van wat wij een debatcultuur zouden genoemd hebben. Het Griekse woord voor dialectiek betekent in feite dialoog en debat.

    Wat maakte deze opgang mogelijk? In het algemeen gezegd kwam het neer op het verbreden van de wereld van sociale verhoudingen en van kennis. Op een globaal vlak was het de steeds complexere aard van de sociale wereld. Zoals Engels graag herhaalde, is gezond verstand een stevige en gezonde knaap als hij thuis is, binnen de vier muren, maar hij ervaart allerlei misstappen van zodra hij het er op waagt in de grote wijde wereld. Maar ook de grenzen van de religie om de vrees te overwinnen werden blootgelegd. Want in feite had het de vrees niet overwonnen, maar had hij die alleen maar uitgebannen. Door dit mechanisme had de mensheid gepoogd om af te reken met de terreur dat haar anders zou ten onder gebracht hebben op een moment dat ze geen andere middelen van zelfverdediging had. Maar door dit te doen maakte ze van haar eigen vrees een bijkomende kracht die haar overheerste.

    ‘Uitleggen' wat nog onverklaarbaar is betekent afzien van een werkelijk onderzoek. Toen ontstond dus het conflict tussen religie en wetenschap, of zoals Spinoza het stelde, tussen onderwerping en onderzoek. De Griekse filosofen hebben zich in het begin tegen de religie gekant. Thales, de eerste filosoof die ons bekend is, brak al met de mystieke wereldvisie. Anaximander, die hem opvolgde, eiste dat de natuur uit zichzelf zou verklaard worden.

    Maar het Griekse denken was ook een pure oorlogsverklaring aan het naïeve realisme. Heraclitus verklaarde dat het wezen der dingen niet geschreven stond op de voorhoofden. Hij verklaarde dat de "Natuur ervan houdt om zich te verstoppen". Of zoals Marx het stelde: "Alle wetenschap zou overbodig zijn als de uiterlijke verschijning en het wezen van de dingen direct zouden samenvallen"12 .

    Deze nieuwe benadering daagde tegelijk het geloof, maar ook de vooroordelen en de traditie uit, die de grondslag zij van het alledaagse leven (in het Duits, net zoals in het Nederlands, zijn de twee woorden voor geloof met elkaar verwant: ‘Glaube' - geloof - en ‘Aberglaube' - bijgeloof). Daar tegenover werden theorie en dialectiek gesteld. "Hoeveel al het theoretische denken ook moge geminacht worden, je kan geen twee natuurlijke feiten met elkaar in verband brengen, of hun onderling verband begrijpen zonder het theoretisch denken"13 .

    De ontplooiing van de sociale betrekkingen was natuurlijk het gevolg van de ontwikkeling van de productiekrachten. Samen met het probleem - de ongeschiktheid van de bestaande denkwijzen - ontstonden toen ook de middelen voor de oplossing ervan. Eerst en vooral een toename in zelfbewustzijn, in het bijzonder in de kracht van het menselijk denken. Wetenschap kan enkel daar ontluiken waar er een capaciteit en bereidheid leeft om het bestaan van twijfel en onzekerheid te aanvaarden. In tegenstelling tot de autoriteit van religie en van traditie, is de waarheid van de wetenschap niet absoluut maar relatief. Er ontstaat aldus niet alleen de mogelijkheid maar ook de noodzaak tot een uitwisseling van meningen.

    Het is overduidelijk dat de aanspraak op de heerschappij van de wetenschap alleen daar kan gesteld worden waar de productiekrachten (in de breedst mogelijke culturele zin) een bepaald stadium van rijpheid hebben bereikt. Er kan zelfs geen denken aan zo'n heerschappij zijn zonder een overeenstemmende ontwikkeling van kunsten, van opvoeding, van literatuur, van natuurwaarneming, van taal. En dit gaat, op een bepaald tijdperk van de geschiedenis, hand in hand met het opduiken van een klassenmaatschappij en een heersende laag die bevrijd is van de last van de materiële productie. Maar deze ontwikkelingen lieten niet automatisch een nieuwe, onafhankelijke benadering opkomen. Noch de Egyptenaren noch de Babyloniërs, ondanks hun vooruitgang in de wetenschap, noch de Feniciërs, die als eersten een modern alfabet ontwikkelden, stootten zo ver door in deze ontwikkeling als de Grieken.

    In Griekenland, was het de ontwikkeling van de slavernij, die de opkomst mogelijk maakte van een klasse van vrije burgers naast de priesters. Dit leverde de materiële basis voor de ondermijning van de godsdienst. (Wij kunnen aldus beter de formulering van Engels verstaan in de ‘Anti-Dühring': zonder de slavernij uit de Oudheid geen modern socialisme). In Indië, waar er rond diezelfde tijd een ontwikkeling is van de filosofie, van het materialisme (de zogenaamde Lokayata) en de natuurstudie, valt dit samen met de vorming en de versterking van de oorlogsaristocratie die zich verzette tegen de Brahmaanse theocratie en die deels gegrondvest is op een landbouwslavernij. Net zoals in Giekenland, waar de strijd van Heraclitus tegen de religie, de onsterfelijkheid en de veroordeling van lichamelijk genot gericht was tegen de vooroordelen van zowel de heersende tirannen als van de onderdrukte bevolking, ontsprong de nieuwe militante benadering in India uit een aristocratie. Boeddhisme en Jaïnisme, die rond diezelfde tijd ontstonden, waren veel meer verankerd in de werkende bevolking, maar bleven steken in het religieuze kader - met hun opvatting over de reïncarnatie van de ziel, typisch voor een kastenmaatschappij waar ze tegen ingingen (die ook te vinden was in Egypte).

    In China daarentegen, waar er een ontwikkeling plaatsgreep van de wetenschap en van een soort van rudimentair materialisme (bijvoorbeeld in de logica van Mo'-Ti'), bleef dit beperkt door de afwezigheid van een heersende priesterkaste, waartegen men zou kunnen revolteren. Het land werd geregeerd door een militaire bureaucratie, gevormd in de strijd tegen de naburige ‘barbaren'.14 

    In Griekenland was er een bijkomende en op velerlei manieren beslissende factor, die ook een belangrijke rol speelde in Indië: een veel hogere ontwikkeling van de warenproductie. De Griekse filosofie begon, niet op het Griekse vasteland, maar in de havenkolonies van Klein-Azië. Warenproductie houdt niet alleen ruil van goederen in, maar ook van de ervaring die in hun productie vervat zit. Het versnelt de geschiedenis, en begunstigt aldus een hogere vorm van uitdrukking van dialectisch denken. Het maakt een graad van individualisering mogelijk zonder dewelke een uitwisseling van ideeën op zo een hoog peil moeilijk is. En het begint een einde te maken aan de isolatie waarbinnen de sociale evolutie voordien had plaatsgevonden. De economische grondsslag van alle landbouwmaatschappijen gebaseerd op de natuureconomie, is het dorp of in het beste geval de regionale autarkie. Maar de eerste uitbuitingsmaatschappijen, gebaseerd op een bredere samenwerking, dikwijls gericht op het bevorderen van bevloeiing, hadden nog altijd een landbouwkarakter. In tegenstelling daarmee ontsloten de handel en de zeevaart de Griekse maatschappij voor de wereld. Ze reproduceerde, maar dan op een hoger niveau, de veroverings- en ontdekkingdrang van de wereld  die de nomadenmaatschappijen kenmerkt. De geschiedenis heeft aangetoond dat, op een bepaalde ontwikkelingstrap, het opduiken van het verschijnsel van publiek debat onlosmakelijk verbonden was met een internationale ontwikkeling (zelfs al was die geconcentreerd in een bepaald gebied), en in zekere zin een ‘inter-nationalistisch' karakter had. Diogenes en de cynici waren gekant tegen het onderscheid tussen Hellenen en Barbaren, en verklaarden zichzelf tot wereldburgers. Democritus moest terechtstaan omdat hij naar verluid en erfenis zou verspild hebben, die hij gebruikte voor opvoedkundige reizen naar Egypte, Babylonië, Perzië en Indië. Hij verdedigde zichzelf met het luidop lezen van uittreksels van zijn geschriften, de vrucht van zijn reizen - en werd onschuldig verklaard.

    Debat ontsproot als antwoord op een praktische noodzaak. In Griekenland ontwikkelde het zich via de vergelijking tussen verschillende bronnen van kennis. Verschillende gedachtengangen, onderzoeksmethodes en hun resultaten, productie-methodes, gewoontes en tradities werden met elkaar vergeleken. Men ontdekte dat ze elkaar tegenspraken, bevestigden of aanvulden. Ze kwamen met elkaar in botsing of ondersteunden elkaar, of beide. Absolute waarheden werden relatief gemaakt door vergelijking.

    Deze debatten waren openbaar. Ze vonden plaats in havens, op de marktplaatsen (de forums), in scholen en academies. In een geschreven vorm, vulden ze de bibliotheken en breidden zich uit over de wereld.

    Socrates - deze filosoof die zijn tijd doorbracht met debatteren op de markt - belichaamde in wezen deze ontwikkeling. Zijn belangrijkste bekommernis - hoe een werkelijke kennis te verwerven van de moraal - was reeds een aanval op de religie en de vooroordelen, die veronderstellen dat deze vraagstukken al zijn behandeld. Hij verklaarde dat de kennis de hoofdvoorwaarde is van correcte ethiek, en dat onwetendheid haar voornaamste vijand is. Het is dus de bewustwording en niet de bestraffing, die de morele vooruitgang mogelijk maakt, aangezien de meeste mensen niet voor lange tijd opzettelijk kunnen ingaan tegen de stem van hun eigen geweten.

    Maar Socates ging verder, en legde hiermee de theoretische grondslag voor alle wetenschap en alle collectieve verheldering: de erkenning dat het startpunt van de kennis berust in de bewustwording, m.a.w in het opzij zetten van vooroordelen. Dit ruimde de baan voor wat wezenlijk is: zoeken (onderzoek). Hij was een hevig tegenstander van overhaaste gevolgtrekkingen, van onkritische zelfvoldane meningen, van verwaandheid en aanstellerij. Waar hij wel in geloofde was in de ‘bescheidenheid van de kennis' en in de passie die uitgaat van werkelijke kennis gestoeld op diepgaand inzicht en overtuiging. Dit is het vertrekpunt van de Socratische dialoog. Waarheid is het resultaat van een collectief zoeken, bestaande uit de dialoog tussen alle leerlingen, waarbij iedereen tegelijk leraar en leerling is. De filosoof is niet langer een profeet die openbaringen aankondigt, maar een zoeker naar de waarheid samen met anderen. Dit brengt een nieuwe opvatting voort van leiderschap: de leider is hij die het meest vastberaden is in het streven naar verheldering, zonder ooit het einddoel uit het oog te verliezen. De parallel met de manier waarop de rol van de communisten in de klassenstrijd wordt bepaald in de het Kommunistisch Manifest is treffend.

    Socrates was een meester in het stimuleren en leiden van discussies. Hij trok het publiek debat op tot de hoogte van een kunst of een wetenschap. Zijn leerling Plato, ontwikkelde de dialoog tot een reikwijdte die sindsdien zelden bereikt is.

    In de inleiding tot de ‘Dialectiek van de Natuur', spreekt Engels over drie grote periodes van de natuurwetenschap tot op heden, met het ‘genie van de intuïtie' van de oude Grieken, en de ‘zeer betekenisvolle, maar sporadische' resultaten van de Arabieren als de voorlopers van de derde periode, ‘de moderne wetenschap' die begon met de Renaissance. Wat treffend is bij het ‘Arabisch-mohammedaanse cultuurtijdperk' was de merkwaardige opslorpings-capaciteit en de capaciteit tot het maken van een synthese van de verworvenheden van de verschillende antieke culturen, en van zijn openheid tot discussie. August Bebel citeert een ooggetuige van de cultuur van openbaar debat in Bagdad. "Beeldt u juist in dat er bij de eerste ontmoeting niet enkel maar vertegenwoordigers waren van alle bestaande moslim sektes, orthodoxe en heterodoxe, maar ook vuurvereerders (Parsers), Materialisten, Atheïsten, Joden en Christenen, met  één woord allerlei soorten ongelovigen. Elk van deze sekten had zijn woorvoerder die hen moest verdedigen. Wanneer één van deze partijleiders de zaal binnentrad, stond iedereen uit respect recht uit zijn zitplaats, en niemand zou gaan zitten zijn vooraleer hij zijn plaats had bereikt. Toen de hal bijna volledig gevuld was, begon één van de ongelovigen te spreken, als volgt: ‘U kent allen de regels. Het is aan de Moslims niet toegestaan om ons te bestrijden met bewijzen die komen uit hun heilige boeken, of gebaseerd zijn op toespraken van hun profeet, aangezien wij niet geloven noch in uw boeken noch in uw profeten. Het is diegenen die aanwezig zijn enkel toegestaan zich te baseren op argumenten die voortvloeien uit de menselijke rede'. Deze woorden werden begroet met een algemene toejuiching".15 

    Bebel vult aan : "Het verschil tussen de cultuur van de Islam en van het Christendom was het volgende: de Arabieren verzamelden gedurende hun veroveringen alle werken die hen van pas kwamen bij hun studies en die hen iets konden leren over de volkeren en landen die zij hadden veroverd. De Christenen vernietigden tijdens de verspreiding van hun doctrine al zulke monumenten van de cultuur als werken van de duivel en als heidense verschrikkingen". En hij besluit: "Het Arabisch- Mohammedaanse cultuurtijdperk is de link tussen de gedoemde Grieks-Romeinse cultuur, de antieke cultuur als geheel, en de Europese cultuur die open gebloeid is sedert de Renaissance. Zonder deze bemiddellaar zou de laatstgenoemde zeer moeilijk zijn huidige hoogte hebben kunnen bereiken. Het Christendom stond vijandig tegenover deze hele culturele ontwikkeling".16 

    Eén van de redenen van het blinde fanatisme en het sektarisme van het Christendom werd reeds aangestipt door Heinrich Heine, en later bevestigd door de arbeidersbeweging: Hoe meer opoffering en ontbering een cultuur eist, hoe onverdraagzamer de gedachte wordt dat haar beginselen zouden kunnen in vraag gesteld worden.

    Wat de Renaissance en de Hervorming betreft, die hij ‘de grootste progressieve omvorming noemde die de mensheid ooit heeft beleefd', onderstreepte Engels de rol van de ontwikkeling niet enkel van het denken, maar ook van de emoties, van de persoonlijkheid, van het menselijk potentieel, en van de strijdbaarheid. Het was een tijd "die reuzen vereiste en reuzen voortbracht, reuzen in denken, passie en karakter, in veelzijdigheid en geleerdheid. (...) De helden van die tijd waren nog niet onderworpen aan het juk van werkverdeling, waarvan we bij hun opvolgers aanvoelen welke beperktheid, welke bekrompenheid het oplegt. Maar een bijzonder kenmerk was dat bijna allen onder hen temidden van de bewegingen van hun tijd stonden, deel uitmakend van de praktische strijd, de kant kiezend van diegenen die aan het strijden waren, soms met woorden, soms met de degen, en soms met beide".17 

    Debat en de arbeidersbeweging

    Als wij deze drie ‘heldhaftige' tijdperken van de menselijke denken beschouwen , die volgens Engels leidden tot de bloei van de moderne wetenschap, valt het op hoe beperkt deze waren in tijd en ruimte. Om te beginnen verschenen ze vrij laat in verhouding tot de geschiedenis van de mensheid als geheel. Zelfs als wij de Indische en Chinese hoofdstukken er inlassen, waren deze fasen geografisch beperkt. Evenmin duurden ze heel lang (de Renaissance in Italië  of de Hervorming in Duitsland slechts een paar tientallen jaren). En de gedeeltes van de reeds uiterst minoritaire uitbuitende klassen die daarbij waren betrokken, waren minuscuul.

    In verband daarmee lijken twee zaken verbazingwekkend. Ten eerste, dat deze momenten van opstoot van de wetenschap en van openbaar debat überhaupt plaatsvonden, en dat hun inslag zo belangrijk en duurzaam was - ondanks alle breuken en impasses. Ten tweede, de mate waarin het proletariaat - ondanks de breuk in de organische continuïteit van zijn beweging in het midden van de 20e eeuw, ondanks ook de onmogelijkheid van permanente massaorganisaties in de kapitalistische vervalperiode - is staat is geweest tot het behouden en soms tot het aanzienlijk verbreden van het gezichtsveld van het georganiseerde debat. De arbeidersbeweging heeft deze traditie in ere gehouden, ondanks de onderbrekingen, gedurende bijna twee eeuwen. En er zijn momenten geweest - zoals tijdens de revolutionaire bewegingen in Frankrijk, Duitsland of Rusland - waarbij miljoenen mensen bij dit proces waren betrokken. Hier werd kwantiteit omgevormd tot kwaliteit.

    Deze kwaliteit is echter niet enkel het product van het feit dat het proletariaat, ten minste in de geïndustrialiseerde landen, de meerderheid vormt van de bevolking. Wij hebben reeds gezien hoe de moderne wetenschap en de theorie, na haar roemrijke start tijdens de Renaissance, werden verstoord en gehinderd in hun ontwikkeling door de burgerlijke arbeidsdeling. Tot de kern van het probleem behoort de scheiding van de wetenschap van de producenten in een graad die niet mogelijk was in het Arabische tijdperk of in de Renaissance. Deze breuk werd "voltooid in de grootindustrie, die van de wetenschap een productiekracht maakt die gescheiden wordt van de arbeid, en haar in dienst stelt van het kapitaal".18 

    De conclusie van dit proces beschreef Marx in het eerste ontwerp van zijn repliek aan Vera Sassulitsch: "Deze maatschappij voert een oorlog tegen de wetenschap, tegen de volksmassa's, tegen de productiekrachten die zij in het leven heeft geroepen".

    Het kapitalisme is het eerste economisch systeem dat niet kan bestaan zonder de systematische toepassing van de wetenschap in de productie. Het moet het onderwijs van het proletariaat beperken om zijn klasseheerschappij in stand te houden. Het moet het onderwijs van het proletariaat vooruit stuwen om zijn economische positie te behouden. Vandaag wordt de bourgeoisie meer en meer een cultuurloze en primitieve klasse, terwijl wetenschap en cultuur in de handen komen van ofwel proletariërs, of betaalde vertegenwoordigers van de bourgeoisie wier economische en sociale toestand steeds meer gaat lijken op die van de werkende klasse.

    "De  afschaffing van de maatschappelijke klassen (...) heeft dus een graad van ontwikkeling van de productie tot voorwaarde, waarbij de toe-eigening van productiemiddelen en producten en daarmede van de politieke heerschappij, van het monopolie van de cultuur en van de geestelijke leiding door een bijzondere maatschappelijke klasse niet alleen overbodig, maar ook economisch, politiek en intellectueel een hinderpaal voor de ontwikkeling is geworden. Dit punt is thans bereikt"19 .

    Het proletariaat is de erfgenaam van de wetenschappelijke tradities van de mensheid. Nog meer dan in het verleden, zal elke toekomstige revolutionaire proletarische strijd noodzakelijkerwijze leiden tot een ongehoord opbloeien van het openbaar debat, tot de aanvang van een beweging naar herstel van de eenheid tussen wetenschap en arbeid, het bereiken van een globaal begrip dat meer tred houdt met de eisen van het huidige tijdperk.

    De capaciteit van het proletariaat om nieuwe hoogten te bereiken werd reeds bewezen met de ontwikkeling van het Marxisme, de eerste wetenschappelijke benadering voor wat betreft de mensenmaatschappij en haar geschiedenis. Alleen het proletariaat was er toe in staat de hoogste verworvenheden van het burgerlijke filosofische denken te assimileren: de filosofie van Hegel. De twee vormen van dialectiek die bekend waren in de Oudheid waren de dialectiek van de verandering (Heraclitus) en de dialectiek van de interactie (Plato, Aristoteles). Enkel Hegel slaagde erin deze twee vormen te combineren en legde hiermee de grondvesten voor een werkelijke historische dialectiek.

    Hegel voegde een nieuwe dimensie toe aan het hele begrip van debat door een meer diepgaande aanval dan ooit te voeren op de strakke metafysische tegenstelling tussen waar en onwaar. In de inleiding tot zijn ‘Fenomenologie van de geest' toonde hij aan hoe de verschillende en tegenstrijdige fases van een ontwikkelingsproces - zoals de geschiedenis van de filosofie - een organische éénheid vormen, zoals de bloesem en de vrucht. Hegel legde uit dat het falen om dit te erkennen verbonden was met de tendens om zich te concentreren op de tegenstrijdigheid en het uit het oog verliezen van de ontwikkeling. Door deze dialectiek op zijn voeten te zetten, was het Marxisme in staat om de meest progressieve kant van Hegel op te slorpen, het begrijpen van toekomstgerichte processen.

    Het proletariaat is de eerste klasse die tegelijk revolutionair en uitgebuit is. In tegenstelling tot voorafgaande revolutionaire klassen, die uitbuiters waren, wordt zijn zoektocht naar de waarheid niet begrensd door enig belang tot zelfbehoud als klasse. In tegenstelling tot voorafgaande uitgebuite klassen, die enkel konden overleven  door zichzelf te troosten met (voornamelijk religieuze) zinsbegoochelingen, eist zijn klassebelang het loslaten van zinsbegoochelingen. Als dusdanig is het proletariaat de eerste klasse die een natuurlijke tendens vertoont om, van zodra zij nadenkt, zich organiseert en strijdt op haar eigen terrein, te streven naar verheldering.

    Deze unieke aard van het proletariaat werd door het Bordigisme vergeten toen het zijn begrip uitvond van de onverander-lijkheid (‘invariance'). Zijn vertrekpunt is correct: de nood om loyaal te blijven aan de grondbeginselen van het Marxisme tegenover de burgerlijke ideologie. Maar de conclusie dat het noodzakelijk is om het debat te beperken, of zelfs af te schaffen om aan de klassestandpunten vast te houden, is een product van de contra-revolutie. De bourgeoisie heeft veel beter begrepen dat, om de arbeidersklasse mee te sleuren op het terrein van het kapitaal, het boven alles noodzakelijk is om haar debatten te onderdrukken en te dwarsbomen. Terwijl zij dat bij de aanvang vooral probeerde via een wrede onderdrukking, heeft zij sindsdien meer doeltreffende wapens ontwikkeld zoals de parlementaire ‘democratie' en de sabotage door de linkerzijde van het kapitaal. Het opportunisme heeft dit ook al lang begrepen. Aangezien zijn onsamenhangendheid zijn wezenlijk kenmerk is, moet het zich verbergen en het open debat schuwen. De strijd tegen het opportunisme en de nood aan een debatcultuur zijn niet alleen niet tegenstrijdig; ze zijn onmisbaar voor elkaar.

    Zo een cultuur sluit helemaal niet de passievolle confrontatie van politieke standpunten uit, integendeel. Maar het betekent niet dat het politiek debat noodzakelijkerwijze traumatisch moet zijn, met overwinnaars en overwonnenen, dat het moet leiden tot splitsingen. Het meest leerrijke voorbeeld van de ‘kunst' of de ‘wetenschap' van het debat in de geschiedenis, is dat van de Boljevistische Partij tussen Februari en Oktober 1917. Zelfs in de context van massale toevloed van vreemde ideologie, bleven die discussies passioneel, maar bijzonder broederlijk, en een inspiratiebron voor alle deelnemers. En het maakte bovenal mogelijk wat Trotsky de ‘herbewapening' van de partij noemde, het herafstellen van haar politiek naargelang de veranderende eisen van het revolutionaire proces, wat één van de allereerste voorwaarden is voor de overwinning.

    De ‘Bolsjevistische Dialoog' vereist een inzicht dat niet alle debatten dezelfde betekenis hebben. De polemiek van Marx tegen Proudhon was compleet afbrekend, omdat hij tot doel had een bepaalde visie naar de vuilnisbak van de geschiedenis te sturen, een visie die een hindernis was geworden voor de bewustzijnsontwikkeling van de ganse arbeidersbeweging. Maar, terwijl hij verwikkeld zat in een titanische strijd tegen Hegel, en tegen het utopisch socialisme, verloor de jonge Marx op geen enkel moment zijn enorm respect voor Hegel, Fourier, Saint Simon en Owen. En hij droeg er toe bij om ze voor altijd  te koesteren als ons gemeenschappelijk erfgoed. Engels zou later schrijven dat er zonder Hegel geen sprake zou geweest zijn van Marxisme, en dat zonder de utopisten, geen wetenschappelijk socialisme denkbaar was zoals wij dat nu kennen.

    De ergste crises in de arbeidersbeweging, de IKS inbegrepen, werden voor het merendeel veroorzaakt, niet door het bestaan van meningsverschillen als dusdanig, hoe fundamenteel ook, maar door het vermijden en zelfs door de openlijke sabotage van het debat en van het verhelderingsproces. Het opportunisme maakt voor dit doel gebruik van alle mogelijke middelen. Dit houdt niet alleen in, het afzwakken van belangrijke meningsverschillen, maar eveneens het opkloppen van tweederangs meningsverschillen, of het uitvinden van niet-bestaande. Het maakt ook gebruik van persoonlijke aanvallen en zelfs van laster.

    Het dode gewicht op de arbeidersbeweging van het dagdagelijkse gezonde verstand enerzijds en van een onkritisch, bijna religieus vastklampen aan bepaalde gewoontes en tradities, anderzijds, werd door Lenin gelinkt aan wat hij de kringgeest noemde. Hij had fundamenteel gelijk in zijn strijd tegen de onderwerping van het proces van de opbouw van de organisatie en van haar politiek leven aan de ‘spontaniteit' van het dagdagelijkse gezonde verstand en zijn gevolgen. "De spontane beweging langs de lijn van de geringste weerstand leidt juist tot de heerschappij van de burgerlijke ideologie. Waarom toch, vraagt de lezer ? Om de eenvoudige reden dat de burgerlijke ideologie in haar afkomst veel ouder is dan de socialistische, omdat ze veelzijdiger is uitgewerkt, omdat ze over onvergelijkelijk meer middelen ter verbreiding beschikt"20 .

    Kenmerkend voor de mentaliteit van de kringgeest, is de personalisatie van debatten, de tendens om de politieke argumentatie te vervangen door polarisatie, niet op wat er gezegd is, maar op wie het zegt. Het spreekt vanzelf dat deze personalisatie een enorme hindernis is voor een vruchtbare collectieve discussie.

    Reeds de Socratische Dialoog begreep dat de ontwikkeling van debat niet enkel een kwestie is van denken; het is een ethische kwestie. Vandaag dient het streven naar verheldering de zaak van het proletariaat, terwijl de sabotage van verheldering het schade toebrengt. In die zin zou de arbeidersklasse het motto kunnen aannemen van de Duitse verlichte Lessing, die zei dat er één zaak was die hij nog meer liefhad dan de waarheid, namelijk het op zoek gaan naar de waarheid.

    De strijd tegen het sektarisme en het ongeduld

    De krachtigste voorbeelden van een debatcultuur als wezenlijke element van de proletarische massabeweging werden verschaft door de Russische Revolutie.21  De klasse-partij, verre van het tegen te werken, behoorde tot de voorhoede van deze dynamiek. De discussies binnen de partij in Rusland in 1917 draaiden rond vraagstukken als de klasse-aard van de revolutie, over het wel of niet ondersteunen van het verder zetten van de imperialistische oorlog, en hoe en wanneer de macht te grijpen. Desondanks bleef de éénheid van de partij behouden ondanks politieke crisissen, waarbij het lot van de wereldrevolutie, en daarmee verbonden dat van de mensheid, op het spel stonden.

    Toch toont ons de geschiedenis van de proletarische klasse, in het bijzonder die van de georganiseerde arbeidersbeweging, dat deze niveaus van debatcultuur niet altijd bereikt worden. Wij hebben reeds het herhaalde binnensluipen vermeld van monolithische benaderingen in de IKS. Het is niet verwonderlijk dat dit binnensluipen dikwijls aanleiding gaf tot afsplitsingen van de organisatie. Binnen het kader van het monolithisme, kunnen meningsverschillen niet door het debat opgelost worden en leiden ze noodzakelijkerwijze  naar een breuk en de afscheiding. Desalniettemin is het probleem niet opgelost door het afsplitsen van die elementen die de belichaming waren op een karikaturale wijze van die benadering. De mogelijkheid dat zulke niet-proletarische benaderingen telkens weer opduiken is een aanwijzing van het bestaan van wijdverspreide zwakheden ontrent dit vraagstuk binnen de organisatie zelf. Dit zit dikwijls vervat in kleine en bijna onmerkbare verwarringen en misvattingen in het dagdagelijkse leven en de discussies, die de weg kunnen banen voor ernstigere moeilijkheden onder bepaalde omstandigheden. Eén ervan is de tendens om elk debat te stellen in termen van confrontatie tussen Marxisme en Opportunisme, van polemische strijd tegen de burgerlijke ideologie. Een van de gevolgen ervan is het debat af te remmen, door de kameraden de indruk te geven dat zij niet langer het recht hebben om zich te vergissen of verwarringen uit te drukken. Een ander gevolg is de ‘banalisering' van het opportunisme. Als wij het overal in zien (en roepen ‘daar is de wolf' bij het opduiken van het minste meningsverschil) zullen wij waarschijnlijk niet in staat zijn het te herkennen als het werkelijk opduikt. Een andere zaak is het probleem van het ongeduld bij de debatten, uitlopend op een onvermogen om te luisteren naar argumenten van de tegenpartij en een tendens om de discussies te willen monopoliseren, om de ‘tegenstanders' te vermorzelen, om de anderen ‘ten allen prijze' te willen overtuigen.22 

    Wat al deze benaderingen gemeen hebben is het gewicht van het kleinburgerlijk ongeduld, het gebrek aan vertrouwen in de levendige praktijk van de collectieve verheldering binnen het proletariaat. Ze drukken de moeilijkheden uit om te aanvaarden dat discussie en verheldering, een proces zijn. Zoals alle fundamentele processen van het sociaal leven, heeft het een innerlijk ritme en eigen ontwikkelingswetten. De ontplooiing ervan komt overeen met de beweging van verwarring naar helderheid, bevat fouten, verkeerde oriëntaties en hun correctie. Dergelijke processen vereisen tijd als ze werkelijk diepgaand willen zijn. Ze kunnen versneld worden maar niet kortgesloten. Hoe breder de deelname in dit proces, hoe meer de deelname van de ganse klasse wordt aangemoedigd en verwelkomd, hoe rijker het wordt.

    In haar polemiek tegen Berstein,23  stipte Rosa Luxemburg de fundamentele tegenstrijdigheid aan van de arbeidersstrijd als een beweging binnen het kapitalisme, maar strevend naar een doel dat daarbuiten ligt. Vanuit deze tegenstrijdige aard vloeien de twee belangrijkste gevaren voort voor deze beweging. Het eerste daarvan is het opportunisme, wat een openheid betekent naar de fatale invloed van de klasse-vijand. Het motto van deze afwijking van het pad van de klassenstrijd is: "de beweging is alles, het einddoel is niets". Het tweede belangrijkste gevaar is het sektarisme, wat neerkomt op het gebrek aan openheid voor de invloed van de eigen klasse, het proletariaat. Het motto van deze afwijking is: "het doel is alles, de beweging is niets".

    In het verlengde van de verschrikkelijke contrarevolutie, die volgde op de nederlaag van de Wereldrevolutie, op het einde van de Eerste Wereldoorlog, ontwikkelde er zich binnen wat overbleef van het revolutionaire kamp, de fatale misvatting dat het mogelijk zou zijn om het opportunisme te bestrijden via het sektarisme. Deze benadering, die slechts leidt tot steriliteit en verstening, slaagt er niet in te erkennen dat opportunisme en sektarisme twee kanten zijn van eenzelfde medaille, aangezien beiden doel en beweging scheiden. Zonder de volledige deelname van de revolutionaire minderheden in het werkelijke leven en de beweging van hun klasse, kan het doel van het kommunisme niet worden bereikt.

     

    [1] Zelfs jonge revolutionairen die zo theoretisch rijp en helder waren als Marx en Engels dachten - ten tijde van de sociale omwentelingen van 1848 - dat het kommunisme min of meer snel op de dagorde zou staan. Een veronderstelling die zij vlug hebben moeten herzien en opbergen.

    2 Lees de ‘Stellingen over de studentenbeweging van 2006 in Frankrijk', in de Internationale Revue n°19 (NL)

    3 In de schoot van het proletarisch kamp, wordt dit standpunt getheoretiseerd door de zogenaamde ‘bordigistische' stroming.

    4 De biografieën en herinneringen van revolutionairen uit het verleden staan vol van voorbeelden van hun vermogen tot discussie en in het bijzonder, tot luisteren. Op dit vlak was Lenin zeer befaamd maar hij was niet de enige. Om maar één voorbeeld te geven: de herinneringen van Fritz Sternberg over zijn ‘Gesprekken met Trotsky' (geschreven in 1963). "In zijn gesprekken met mij was Trotsky uiterst beleefd. Hij onderbrak mij bijna nooit, enkel om mij te vragen iets uit te leggen of meestal om  een woord of een concept te ontwikkelen".

    5 Ontrent dit onderwerp, lees hiervoor de artikels n°110 en 114 van de International Review, ‘Buitengewone Conferentie van de IKS: De strijd ter verdediging van de organisatorische principes' en ‘Het 15e Congres van de IKS: De organisatie versterken tegenover de inzet van de periode'.

    6 Zie ‘Vertrouwen en solidariteit in de strijd van het proletariaat' en ‘Marxisme en ethiek' in de International Review n° 111,112, 127 en 128.

    7 Zie onze boeken over ‘De Italiaanse Komunistische Linkerzijde' en de ‘Duits-Hollandse Linkerzijde'.

    8 De Franse Kommunistische Linkerzijde zou die visie levendig houden na de ontbinding van de Italiaanse Fractie. Zie bijvoorbeeld de kritiek op het begrip van de ‘geniale chef', herdrukt in de International Review n°33 en die van de notie van discipline die de militanten beschouwt als eenvoudige uitvoerders van die niet hoeven te discussiëren over politieke oriënteringen van de organisatie in de International Review n°34.   

    9 Engels, De oorsprong van de familie, het particulier eigendom en de Staat.

    10 Engels, Ludwig Feuerbach, begin van het 2e hoofdstuk.

    11 Engels, De dialectiek van de natuur, hoofdstuk: ‘De wetenschap van de natuur in de wereld van de geesten'.

    12 Marx : Capital, volume 3, chapter 48, ‘The Trinitary Formula', beginning of part 3

    13 Engels: Dialectiek van de Natuur.

    14 Ontrent de ontwikkelingen in Azië rond 500 v.C., zie hierover de lezingen die August Thalheimer hield in de Sun-Yat-Sen universiteit in Moskou in 1927: Introduction to Dialectical Materialism: www.marxists.org/archive/thalheimer/works/diamat/index.htm [26]

    15 August Bebel : Die Mohammedanisch-Arabische Kultuepoche (1889). Hoofdstuk VI. Wetenschappelijke ontwikkeling., Dichtkunst.

    16 Ibid.

    17 Friedrich Engels, Dialectiek van de Natuur.

    18 K. Marx, ‘Het Kapitaal', Hoofdstuk 12, ‘Arbeidsverdeling en Manufactuur', sectie 5: ‘Het kapitalistische karakter van de Manufactuur', p.267, De Haan - Haarlem, 1978.

    19 F. Engels : ‘Anti-Dühring', Deel III : ‘Socialisme'. Hoofdstuk II : ‘Theoretische Kwesties'.

    20 W.I. Lenin : ‘Wat te doen ?'. Deel II : ‘Spontaniteit van de Massa's en Bewustzijn van de Sociaal-democratie. Einde van deel b) ‘Het Verheerlijking van de Spontaniteit'. Rabotschaja Mysl.

    21 Zie bijvoorbeeld Trotsky: ‘Geschiedenis van de Russische Revolutie', of van John Reed: ‘Tien dagen die de wereld schokten'.

    22 Het Rapport over de 17e Congres van de IKS in  ‘International Review n°130', gaat dieper in op deze vraagstukken.

    23 Rosa Luxemburg: Sociale hervorming of revolutie

    Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

    • Klassenbewustzijn [27]

    Marxisme en Ecologie: Het kapitalisme vergiftigt de aarde

    • 2876 keer gelezen

    Hoe langer de kapitalistische beschaving blijft bestaan, hoe dichter ze ons brengt naar een ecologische ramp van planetaire proporties, een ramp die niet kan worden vermeden zonder de vernietiging van het kapitalisme.

    De feiten zijn allemaal goed gekend en kunnen gehaald worden uit een aantal publicaties, zowel populaire als wetenschappelijke, zodat wij er hier niet in detail op zullen ingaan. Een eenvoudige lijst volstaat om de draagwijdte en de diepte van het gevaar aan te tonen: de toenemende vervalsing van het voedsel door additieven en ziektes van de veestapel; de vervuiling van de watervoorziening door het ongeremde gebruik van kunstmest en het dumpen van giftig afval; de luchtvervuiling, vooral in de grootsteden door het gecombineerde effect van industriële uitstoot en uitlaatgassen van auto's; de bedreiging van radioactieve vervuiling vanwege de kernreactors en het lozen van afval in alle geïndustrialiseerde landen en ex-stalinistische regimes - een bedreiging die al tot een werkelijke nachtmerrie werd met de rampen in Windscale, Three Mile Island en vooral met Tsjernobil; de vergiftiging van de rivieren, de meren en de zeeën die al tientallen jaren gebruikt worden als afvalstorten van de wereld en die nu zouden kunnen leiden tot het ineenstorten van een hele complexe voedselketen en de vernietiging van organismen die een belangrijke rol spelen in de regulatie van het klimaat op de wereld; de versnelde vernietiging van de wouden in de wereld, in het bijzonder de tropische regenwouden, leidt naast de aantasting van het wereldklimaat ook tot landerosie die op zijn beurt bijdraagt tot andere rampspoed, zoals de oprukkende woestijn in Afrika en de overstromingen in Bangladesh.

    Bovendien is het nu duidelijk dat de kwantiteit aan het overslaan is in kwaliteit, nu de gevolgen van de vervuiling zowel globaler als onberekenbaarder worden. Ze zijn globaal in de mate dat ieder land ter wereld er door getroffen wordt: niet alleen het geïndustrialiseerde Westen, maar ook de ‘onderontwikkelde' Derde Wereld en de stalinistische en ex-stalinistische regimes, die zo bankroet zijn dat ze zich zelfs niet de minimale controles kunnen veroorloven die in het Westen zijn ingevoerd. Vroegere ‘socialistische' landen zoals Polen, Oost-Duitsland en Roemenië behoren misschien wel tot de meest vervuilde ter wereld; omzeggens elke stad in Oost-Europa heeft zijn horrorgeschiedenis van lokale fabrieken die kanker, ademhalingsaandoeningen en nog andere ziekten veroorzaakten doordat dodelijk gif uitbrak, of van rivieren die ontvlammen wanneer je er een lucifer ingooit, enzovoort. Maar derdewereldsteden zoals Mexico of Curbutao in Brazilië moeten er zeker niet voor onderdoen.

    Toch ligt er een ander en zelfs nog beangstigendere betekenis in het woord ‘globaal' in deze context; namelijk dat de ecologische ramp nu voelbaar het voortbestaan van het planetaire ecosysteem bedreigt. De verdunning van de ozonlaag, die hoofdzakelijk het resultaat schijnt te zijn van de uitstoot van CFK gassen, is daar een duidelijk voorbeeld van, aangezien de ozonlaag al het leven op aarde beschermt tegen de dodelijke ultraviolet straling. En het is onmogelijk om in dit stadium te zeggen wat de gevolgen van dat proces zullen zijn op lange termijn. Hetzelfde is van toepassing op het probleem van de het broeikaseffect, dat nu aanvaard wordt als een werkelijke bedreiging door een groeiend aantal wetenschappelijke commissies, de meest recente die van de intergouver-nementele commissie van de VN over de klimaatsverandering. Het IPCC en andere hebben niet alleen gewaarschuwd voor massale overstromingen, droogtes en hongersnoden die er zouden kunnen uit voortvloeien als er geen betekenisvolle terug-schroeving is in het huidige niveau van uitstoot van broeikasgassen, in het bijzonder koolstofdioxide; ze hebben ook gewezen op het gevaar van een ‘terugslag' effect, waarbij ieder aspect van de vervuiling en vernietiging van het leefmilieu reageert op het andere en zo en onomkeerbare spiraal van rampen op gang kan brengen.

    Het is eveneens overduidelijk dat de klasse, wier systeem die puinhoop heeft veroorzaakt, er niet toe in staat is om er iets aan te verhelpen. Natuurlijk hebben bijna alle verlichte geesten van de bourgeoisie zich de laatste jaren op miraculeuze wijze bekeerd tot de zaak van de redding van het leefmilieu. De supermarkten puilen uit van goederen die aanprijzen hoe vrij ze wel zijn van kunstmatige additieven; cosmetica, detergenten en luiermerken wedijveren met elkaar om te bewijzen hoeveel respect zij hebben voor de ozonlaag, de lucht en de rivieren. En de politieke leiders van Tatcher tot Gorbatchov hebben het er steeds meer over hoe wij allen de handen in elkaar moeten slaan om de bedreigde planeet te beschermen.

    Zoals gewoonlijk kent de schijnheiligheid van deze klasse van gangsters geen grenzen. De werkelijke bezorgdheid van de bourgeoisie voor het redden van de planeet kan worden afgemeten aan wat ze van plan is te doen. Zij maakt bijvoorbeeld veel poeha over de recente ozonconferentie in Londen, waar de belangrijkste landen ter wereld, en daarbij inbegrepen de tegensputterende derdewereld reuzen zoals India en China, tot een overeenkomst kwamen om de CFK's uit te bannen tegen het jaar 2000. Maar dit betekent dat er in de komende 20 jaar nog eens 20 procent van de ozonlaag zou kunnen vernietigd worden. Tijdens die periode zou een volume ozon verdwijnen gelijk aan de helft van het totale ozonvolume dat sinds de uitvinding van de CFK's verdween.

    Het is nog erger wanneer wij het hebben over het broeikaseffect. De VS administratie heeft de uitdrukking ‘globale opwarming' gebannen uit al haar officiële communiqués. En de landen die op papier de voorspellingen van het IPCC aanvaarden, hebben zich er slechts toe verbonden om de koolstofuitstoot te stabiliseren op het huidige niveau, niets meer dan dat. En vooral hebben ze geen ernstige strategie voor het verminderen van de afhankelijkheid van hun economieën van fossiele brandstoffen, noch voor het wagenpark van privéauto's, die de grootste bijdrage leveren tot het broeikaseffect. Er wordt niets gedaan aan het tegenhouden van de vernietiging van de regenwouden, en dat leidt zowel tot de opeenhoping van broeikasgassen als tot de vermindering van de capaciteit van de planeet om ze te absorberen: het eigen Actieplan voor de Tropische Wouden van de VN wordt helemaal gedomineerd door de houtvesterbedrijven. En terzijde gezegd zou het kaalslaan van de regenwouden door de houtvesters, door veeteelt en de industriële belangen, zowel als door de hongerende boeren die wanhopig op zoek zijn naar land en brandstof, alleen kunnen gestopt worden indien de Derde Wereld plotseling zou bevrijd worden van de massale last van schulden en armoede. Wat de plannen betreft van het bouwen van verdediging tegen overstromingen of het voorkomen van hongersnood, kan de bevolking van de meest bedreigde landen zoals Bangladesh, dezelfde soort ‘hulp' verwachten als die welke werd verleend aan de bewoners van de aardbevingszones op de wereld, of aan de slachtoffers van de droogtes in Afrika.

    Het antwoord van de bourgeoisie op al deze problemen belicht dat het juist de structuur is van het systeem die de bourgeoisie niet in staat stelt om met de ecologische problemen, die het systeem heeft veroorzaakt, in het reine te komen. Globale ecologische  problemen vereisen globale oplossingen. Maar ondanks alle internationale conferenties, ondanks al het vroom gezwets over internationale samenwerking, is het kapitalisme onlosmakelijk gebaseerd op de wedijver tussen de nationale economieën. Zijn onvermogen om te komen tot een werkelijk niveau van globale samenwerking wordt vandaag nog erger gemaakt door het ineenzijgen van de oude blokstructuren en het afglijden van het systeem in een oorlog van allen tegen allen. De verdieping van de economische wereldcrisis die het Russische blok op de knieën dwong zal de wedijver en de nationale rivaliteiten nog verergeren; dit betekent dat ieder bedrijf, ieder land met een steeds toenemende onverantwoordelijkheid zal optreden bij het scharrelen als gekken voor het economisch overleven.

    Welke ook de kleine toegevingen zijn die gemaakt worden uit milieubezorgdheid, toch zal de overheersende trend neerkomen op het door het raam keilen van de controles voor gezondheid, veiligheid en vervuiling. Dit is al eerder het geval geweest in het laatste decennium, dat een scherpe stijging had laten optekenen van het aantal industriële en transportrampen, als resultaat van verwoede kostenbesparingen in het licht van de economische crisis. Naarmate de handelsoorlog tussen de naties verhit, kunnen de zaken enkel verergeren.

    Wat meer is, het ieder-voor-zich zal het gevaar verhogen op lokale militaire conflicten in streken waar de arbeidersklasse te zwak is om deze te verhinderen. Nu deze conflicten niet langer worden afgeremd door de discipline van de oude imperialistische blokken, lopen ze een veel groter risico op het ontbranden van de horrors van chemische en zelfs van kernoorlogen op een ‘lokale' schaal, die miljoenen zou afslachten en de atmosfeer van de planeet verder zou vergiftigen. Wie kan er aannemen dat, gegrepen door een aanzwellende spiraal van chaos en verwarring, de bourgeoisie van de wereld op een harmonieuze wijze zou gaan samenwerken om de bedreiging van het leefmilieu aan te pakken? Als de ecologische moeilijkheden - dalende watervoorzieningen, overstromingen, twisten over vluchtelingen, enz. - een effect hebben, zal het de opdrijving van lokale imperialistische spanningen zijn. De bourgeoisie is zich daarvan reeds bewust. Zoals de Egyptische minister van Buitenlandse Zaken Boutros Ghali het recent nog stelde: "de volgende oorlog in onze regio zal draaien rond de waters van de Nijl, niet over politiek".

    In de huidige fase van voortschrijdende ontbinding verliest de heersende klasse in toenemende mate de controle over haar sociaal systeem. De mensheid kan het zich niet langer veroorloven om het lot van de planeet in de handen van de bourgeoisie te laten. De ‘ecologische crisis' is een verder bewijs dat het kapitalisme moet vernietigd worden vooraleer het de hele wereld meesleept naar de afgrond.

    De ideologische vervuiling

    Maar ook al is de bourgeoisie niet in staat om de schade te herstellen die zij heeft toegebracht aan de planeet, toch zal zij niet aarzelen om ecologische thema's te misbruiken als voer voor haar misleidingscampagnes die gericht zijn tegen de enige kracht die iets kan doen tegen het probleem - de arbeidersklasse.

    Het ecologische vraagstuk is op dit vlak ideaal. Dat is de reden waarom de bourgeoisie weinig pogingen doet om de ernst van het probleem te verdoezelen (en zelfs een lichte aandikking toestaat als het van pas komt). Steeds maar weer wordt ons wijsgemaakt dat problemen, zoals dat van de ozonlaag, of de globale opwarming, ‘ons allen treffen', dat ze ‘geen onderscheid maken' voor kleur, klasse of land. En het is waar dat de vervuiling, zoals andere aspecten van de ontbinding van de kapitalistische maatschappij (drugsverslaving, criminaliteit, enz.), alle klassen van de maatschappij treft (ook al zijn het gewoonlijk de meest onderdrukten die er het meest onder lijden). Welke betere basis kon er bestaan voor het oplossen van het proletariaat, door het zijn eigen klassebelangen te doen vergeten, door het mee te sleuren in een amorfe massa waar er geen onderscheid meer is tussen arbeiders, winkeliers... of de heersende klasse zelf? De constante ideologische muur over het leefmilieu is dus een complement van alle campagnes over democratie en ‘volksmacht' die werden ontketend na de val van het Oostblok.

    Laten we kijken hoe zij de ecologische thema's verdraaien om ze aan hun noden aan te passen. Deze problemen zijn zo afschrikwekkend, zo dringend, zeggen zij, dat ze zeker belangrijker zijn dan jouw eigen egoïstische strijd voor hogere lonen of tegen baanverlies, ja toch? Inderdaad zijn de meeste van deze problemen niet te wijten aan het feit dat de arbeiders in de ontwikkelde landen ‘te veel consumeren'? Zouden zij niet bereid moeten zijn om minder vlees te eten, minder energie te verbruiken, of zelfs deze of gene bedrijfssluiting te aanvaarden ‘in het belang van de planeet'? Bestaat er een beter excuus voor de opofferingen die de crisis van de kapitalistische economie vereist?

    En dan zijn er nog al de argumenten ter ondersteuning van de mythologie van de ‘hervormingen' en de ‘realistische verandering'. Het is zeker dat er nu iets kan worden gedaan, zeggen zij. Zouden wij dan niet uitkijken naar een verkiezingskandidaat die de beste ecologische politiek voorstelt? Welke partij belooft het meest te zullen doen voor het leefmilieu? Bewijzen de betrokkenheid van Gorbatchov of Mitterand of Tatcher niet dat politici wel degelijk ingaan op druk vanuit het volk? Bewijzen de experimenten met energiebesparing, met zonne-energie of windkracht, die verschillende ‘verlichte' regeringen zoals in Zweden of Nederland vandaag uitvoeren, dat de verandering enkel een zaak is van goede wil en aanpak vanwege de politici, gecombineerd met de druk van onderop door de burgers? Bewijst de overgang naar milieuvriendelijke producten niet dat de grote bedrijven werkelijk kunnen worden beïnvloed door ‘consumentenactie'?

    En als al deze ‘hoopvolle' en ‘positieve' benaderingen niet kunnen overtuigen, dan kan de bourgeoisie toch nog gebruik maken van de gevoelens van hulpeloosheid en ontreddering die alleen versterkt kunnen worden wanneer de geïsoleerde burger uit zijn venster kijkt en ziet hoe een hele wereld wordt vergiftigd. Als de bourgeoisie er niet in slaagt om de uitgebuiten te laten geloven in haar leugens, dan betekent een geatomiseerde arbeidersklasse tenminste geen bedreiging voor het  systeem.

    De valse alternatieven van de ‘Groenen'

    Maar in de laatste tien jaar is er een nieuwe politieke kracht op het toneel gekomen - één die beweert op te komen voor een radicale benadering die de verdediging van het leefmilieu boven alle andere beschouwingen stelt: de Groenen. In Duitsland zijn zij een kracht geworden waarmee rekening moest worden gehouden in het nationale politieke leven. In Oost-Europa zijn de ecologische groepen sterk vertegenwoordigd in de democratische oppositie die in de bres gesprongen zijn, die werd opengelaten met de ineenstorting van het Stalinisme. Groene partijen en drukkingsgroepen komen op in het merendeel van de ontwikkelde landen en zelfs in de Derde Wereld.

    Maar de Groenen maken ook deel uit van het rottende kapitalisme. Het spreekt voor zich als je kijkt naar de Groenen in Duitland: zij zijn een respectabele parlementaire partij geworden, met talrijke zetels in de nationale Bondsdag en bekleden verschillende verantwoordelijke posten in lokale en regionale regeringen. De openlijke integratie van de Groenen in de kapitalistische normaliteit werd enkele jaren geleden gesymboliseerd door het feit dat de ‘buiten-parlementaire', anarchistische rebel van 1968, Daniel Cohn Bendit (herinner je de slogan ‘Elections, piège à cons', ‘verkiezingen valstrik voor het klootjesvolk') zelf parlementslid werd in het Duitse parlement, en zelfs zijn verlangen te kennen gaf om minister te worden. In de Bondsdag nemen de Groenen deel aan alle smerige manoeuvres die typisch zijn voor de burgerlijke partijen - nu eens treden zij op als een rem om de SPD in de oppositie te houden, dan weer vormen zij een bondgenootschap met de sociaal-democraten tegen de heersende CDU.

    Het is waar dat de Groenen verdeeld zij over een ‘realistische' vleugel die tevreden is met de aandacht in de parlementaire arena, en een ‘puristische' vleugel die meer radicale, buitenparlementaire vormen van actie ondersteunt. En veel van de aantrekkingskracht van de Groene partijen en de drukkingsgroepen ligt in het feit dat zij inspelen op het wantrouwen van de bevolking tegenover bureaucratische centrale regeringen en parlementaire corruptie. Als alternatief bieden zij campagnes aan tegen locale gevallen van vervuiling, spectaculaire proteststunts van het type waarin Greenpeace gespecialiseerd is, marsen en betogingen, terwijl zij oproepen tot de decentralisatie van de politieke macht en ‘burgerinitiatieven' van allerlei slag. Maar geen van deze activiteiten stappen buiten de krijtlijnen van de algemene campagnes van de bourgeoisie. Integendeel, ze dienen om te verzekeren dat deze campagnes diep doordringen in de bodem van de maatschappij.

    De ‘radicale Groenen' zijn de kampioenen van het interklassisme. Zij richten zich tot het ‘verantwoordelijke individu', tot de ‘lokale gemeenschap', tot het goede geweten van de mensheid in het algemeen. De acties die zij opzetten proberen alle burgers te mobiliseren, ongeacht hun klasse, in de strijd tegen de vervuiling. En wanneer zij de bureaucratie en de laksheid van een centrale regering bekritiseren, is het alleen met de bedoeling om een visie van ‘lokale democratie' voorop te stellen die naar inhoud even burgerlijk is.

    Zij zijn niet minder ijverig in hun steun aan de reformistische illusie. De acties die zij organiseren zijn er onveranderlijk op gericht om ondernemingen of regeringen meer verantwoordelijk, properder, ‘groener' te maken. Slechts één voorbeeld: een pamflet van ‘Friends of the Earth' legt uit hoe de schuld van de Derde Wereld leidt tot de vernietiging van de regenwouden. Wat is dan de oplossing? De westerse banken "zouden alle schulden moeten liquideren van de armste landen in de wereld, en de schulden verminderen van de andere grote schuldenlanden met minstens de helft. Zij kunnen zich dit nu permitteren" (‘Stamp out the debt, not the rainforest) [delg de schulden, niet het regenwoud]. En hoe zullen de banken er van overtuigd worden om dat te doen? "De banken zullen niet bewegen tenzij hen wordt aangetoond hoe erg hun klanten begaan zijn met dit thema. Je cheques afstempelen met ‘Delg de schuld niet het regenwoud' en door het opnemen van een ‘Schuld Gelofte' zijn twee krachtige manieren om hen te tonen hoe jij je voelt" (Ibid.).  

    De Groenen nodigen ons dus uit om geloof te hechten aan de doeltreffendheid van de ‘consumentenmacht', en in de mogelijkheid om een beroep te doen op de goede inborst van de rijken die zich er niet om bekommeren dat ze miljoenen mensen veroordelen tot de hongerdood enkel door het versluizen van hun kapitaal van het ene land naar het andere. Het komt op hetzelfde neer wanneer de Groenen hun blauwdruk voorstellen voor de toekomst: een wereld waar kleine, ecologische ondernemingen nooit ontaarden in de roofzuchtige kapitalistische reuzen, een pacifistische visie van één natie die praat tot een andere natie, kortom, een vriendelijk, zorgzaam, pacifistisch, onmogelijk kapitalisme.

    Maar er zijn ook stromingen in of rond de Groene beweging, die beweren radicaler te zijn dan dit, die eigenlijk het kapitalisme bekritiseren en het zelfs hebben over revolutie. Sommigen onder hen zijn zo radicaal dat zij beweren dat het marxisme niet meer is dan de andere zijde van de kapitalistische ‘megamachine'. Kijk naar de regimes in Oost-Europa, zeggen zij: het is een logisch resultaat van de verering van het marxisme voor de ‘vooruitgangs' technologie, voor de industrie. Geïnspireerd door ‘denkers' zoals Baudrillard, kunnen zij zelfs in een heel ingewikkelde taal uitleggen dat marxisme slechts één van de andere ‘productivistische' ideologieën is (hier werden ze vervoegd door berouwvolle Stalinisten zoals Martin Jacques, die op een recente conferentie van de ineenstortende Britse CP, beweerde dat "men het feit niet kon ontwijken dat de marxistische traditie in de kern productivistisch is... de onderwerping van de natuur, de productiekrachten, de inzet voor de economische groei"). Anarcho-primitivisten zoals de ‘Fifth Estate', uitgegeven in Detroit, roepen op tot niets minder dan het uitroeien van de industrieel-technologische maatschappij en een terugkeer naar een primitief kommunisme. De ‘onwrikbare ecologisten' van ‘Earth First' gaan nog verder: voor hun ideologen ligt het probleem niet enkel in de industriële maatschappij of beschaving, maar in de mens zelf...

    Marxisme tegen de groene misleidingen

    De notie dat een abstracte entiteit, ‘mens' genoemd, verantwoordelijk zou zijn voor de huidige ecologische puinhoop blijft niet beperkt tot een paar esoterische groene ideologen; het is in feite een wijdverspreid cliché. Maar in beide gevallen, is het een idee dat enkel kan leiden tot wanhoop, want als de menselijke wezens zelf het probleem vormen, hoe kunnen menselijke wezens er dan een oplossing voor vinden? Het is niet toevallig dat sommigen onder de ‘onwrikbare ecologisten', AIDS hebben verwelkomd als een noodzakelijke agent om in de wereld het teveel aan mensen weg te snoeien ...

    Het standpunt van de anarcho-primi-tivisten leidt tot dezelfde sombere gevolgtrekkingen. ‘Tegen de technologie' zijn, is ook tegen de mensheid zijn. De mens heeft zichzelf geschapen via de arbeid, en "arbeid begint met het maken van gereedschap" 1. De logica van het anti-technologisch standpunt is te proberen om terug te gaan tot het voor-menselijk verleden toen de natuur nog ongerept was, wars van het geratel van de menselijke activiteit: "Samengevat zien we dat de dieren hun omgeving slechts gebruiken en daarmee veranderingen aanbrengen omwille van hun aanwezigheid. De mensen brengen wijzigingen aan die nuttig zijn voor zichzelf, ze beheersen de omgeving. Dat is het essentiële verschil tussen de mens en andere dieren, en eens te meer is het de arbeid die leidt tot dit verschil." 1

    Maar zelfs als de anti-technologisten tevreden zouden zijn om terug te keren naar het cultuurstadium van de jagers-verzamelaars, zou het resultaat hetzelfde zijn, aangezien de materiële voorwaarden van een dergelijke maatschappij een wereldbevolking vooronderstelde van niet meer dan een paar miljoen. Deze voorwaarden zouden enkel kunnen vervuld worden door een selectieve eliminatie van menselijke wezens, iets waarop het kapitalisme ons, in zijn doodsstrijd, al voorbereidt. Aldus worden deze radicale ecologisten - producten van een ontbindende kleinburgerij die geen historische toekomst heeft en alleen kan terugblikken op een geïdealiseerd verleden - gerekruteerd als theoretici en apologeten voor een afdaling in de barbarij die al een flinke vaart heeft genomen.

    Tegen deze nihilistisch ideologieën, stelt het marxisme, als uitdrukking van het standpunt van de enige klasse die heden een toekomst heeft, dat de huidige ecologische nachtmerrie niet kan uitgelegd worden door terug te vallen op categorieën als de mens, de technologie of de industrie op een totaal vage en ahistorische manier. De mens bestaat niet buiten de geschiedenis, en de technologie kan niet gescheiden worden van de sociale relaties waarin ze zich ontwikkeld heeft. De interactie van de mens met de natuur kunnen alleen begrepen worden in hun werkelijk historisch en sociaal verband.

    De mensheid leeft al honderdduizenden jaren op deze planeet - voor het merendeel in het stadium van het primitieve communisme van de jager-verzamelaargemeen-schappen waar er een stabiel evenwicht was tussen mens en natuur, een feit dat weerspiegeld werd in de mythen en rituelen van de primitieve volkeren. De ontbinding van deze archaïsche gemeenschap en de opkomst van de klassenmaatschappij, een kwalitatieve stap in de vervreemding van de mensheid, bepaalde ook nieuwe vervreemdingen tussen mens en natuur. De eerste gevallen van extensieve ecologische vernietiging vallen samen met de eerste stadsstaten. Er is aanzienlijk bewijsmateriaal dat het echte ontbossingproces dat beschavingen zoals de Sumerische, de Babylonische, de Singalese en andere toestond om zich te ontwikkelen op basis van grootschalige landbouw ook, op langere termijn, een aanzienlijke rol speelde in hun verval en hun verdwijning.2 

    Maar dit waren lokale, beperkte verschijnselen. Voorafgaand aan het kapitalisme waren alle beschavingen gebaseerd op een ‘natuureconomie': het gros van de productie was nog altijd gericht op de onmiddellijke consumptie van gebruiksgoederen, ook al werd er,  in tegenstelling tot de primitieve maatschappij, een groot deel onteigend door de heersende klasse. Kapitalisme daarentegen is een systeem waarbij al de productie wordt gericht op de markt, naar de uitgebreide reproductie van de ruilwaarde. Het is een sociale formatie die veel dynamischer is dan enig ander voorafgaand systeem en zijn dynamiek dwong het om meedogenloos te streven naar de schepping van de wereldmarkt. Maar het werkelijke dynamisme en de globale aard van het kapitalisme betekent dat het probleem van de ecologische vernietiging nu uit de pan gerezen is tot een planetair niveau. Want het is niet het marxisme, maar het kapitalisme dat ‘in zijn wezen productivistisch' is. Gedreven door de wedijver, door de anarchistische rivaliteit van de kapitalistische eenheden die vechten voor de controle van de markt, gehoorzaamt het aan de innerlijks drang om uit te breiden tot zijn verst mogelijke grenzen. En in deze meedogenloze drang om zichzelf uit te breiden kan het geen pauze houden om acht te slaan of de gezondheid of het welzijn van de producenten, of van de toekomstige ecologische gevolgen van hoe en wat het produceert. Het geheim van de huidige ecologische vernietiging is te vinden in het geheim van de kapitalistische productie: "Accumuleert, accumuleert. Dat is zijn Mozes en zijn profeten (...) De accumulatie om de accumulatie, de productie om de productie (...)" (Het Kapitaal, deel 1, ‘Omzetting van meerwaarde in kapitaal').

    Het probleem achter de ecologische ramp is dus niet de ‘industriële maatschappij' abstract genomen, zoals zo vele ecologisten beweren: de enige industriële maatschappij die tot nog toe heeft bestaan is het kapitalisme. Dit omvat natuurlijk ook de stalinistische regimes, die een werkelijke karikatuur zijn van de kapitalistische onderschikking van de consumptie aan de accumulatie. Diegenen die het marxisme de ecologische vernietiging in Oost-Europa verwijten, lenen hun stem aan het geroep van de bourgeoisie over het ‘bankroet van het communisme', dat volgde op de ineenstorting van het imperialistische Oostblok. Het probleem berust niet in deze of gene vorm van het kapitalisme, maar in de wezenlijke mechanismen van een maatschappij die niet in bewuste harmonie groeit met de noden van de mens en met de natuur, die door Marx het ‘anorganisch lichaam' van de mens werd genoemd, maar die zich ontwikkelt ‘om te ontwikkelen'.

    Maar het ecologisch probleem heeft ook zijn specifieke geschiedenis binnen het kapitalisme.

    Reeds in de bloeiperiode, hadden Marx en Engels veel gelegenheden om de manier aan te klagen waarop de dorst naar winst van kapitalisme, de levens- en werkomstandigheden van de arbeidersklasse vergiftigde. Zij meenden zelfs dat de industriële grootsteden reeds te groot geworden waren om als basis te dienen voor leefbare menselijke gemeenschappen en beschouwden de "opheffing van de scheiding tussen stad en land" als een integraal deel was van het kommunistische programma (beeld je even in wat zij zouden gezegd hebben over de megasteden van de 20e eeuw...).

    Maar het is in wezen in het huidige tijdperk van het kapitalisme, het tijdperk dat sinds 1914 door de marxisten gedefinieerd werd als dat van het verval van deze productiewijze, dat de genadeloze vernietiging van het leefmilieu een andere schaal en kwaliteit aanneemt, terwijl het tezelfdertijd elke historische rechtvaardiging verliest. Dit is het tijdperk waarin alle kapitalistische naties gedwongen worden om met elkaar te wedijveren op een oververzadigde wereldmarkt. Het is dus een tijdperk van permanente oorlogseconomie, met een onevenredige groei van de zware industrie; een tijdperk dat wordt gekenmerkt door de irrationele, verspillende verveelvoudiging van de industriële complexen binnen elke nationale entiteit, door de radeloze plundering van natuurlijke grondstoffen door iedere natie bij hun poging om te overleven in de genadeloze concurrentie van de wereldmarkt. De gevolgen van dit alles voor het leefmilieu zijn glashelder. De verheviging van de ecologische problemen kan worden afgemeten aan de verschillende fasen in het kapitalistische verval. De belangrijkste toename van de uitstoot van koolstofdioxide heeft plaatsgevonden in de 20e eeuw, met een aanzienlijke stijging sinds de jaren 1960. CFK's werden pas uitgevonden in de jaren 1930 en zijn sindsdien slechts intensief gebruikt tijdens de laatste tientallen jaren. De opkomst van de megasteden is een verschijnsel van na de Tweede Wereldoorlog, net zoals de ontwikkeling van vormen van landbouw die niet minder milieuonvriendelijk waren dan de meeste vormen van industrie. De waanzinnige vernietiging van de regenwouden heeft plaatsgevonden in dezelfde periode en vooral tussen 1980 en 1990: het tempo is toen waarschijnlijk verdubbeld.

    Wat wij vandaag zien is de opeenhoping van tientallen jaren van onge-plande, verspillende, irrationele economische en militaire activiteit door het kapitalisme in verval. De kwalitatieve versnelling van de ecologische crisis tijdens de voorbije tien jaren ‘valt samen' met de ingang van de eindfase van het  kapitalistisch verval - de fase van de ontbinding. Daarmee bedoelen wij dat na 20 jaar van diepgaande en steeds verslechterende economische crisis, waarin geen van de beide bepalende sociale krachten in staat zijn geweest om hun historisch alternatief van wereldoorlog of wereldrevolutie door te drijven, de hele sociale orde is beginnen spaak lopen, om af te stevenen op  een ongecontroleerde neergaande spiraal van chaos en vernietiging (zie Internationale Revue nr. 13, ‘Ontbinding, de eindfase van het kapitalistische verval').

    Het kapitalistische systeem vormt al lang geen enkele vooruitgang meer voor de mensheid. De rampzalige ecologische gevolgen van zijn ‘groei' sinds eind 1945, tonen eens te meer aan dat deze groei heeft plaatsgevonden op een ziekelijke, vernietigende grondslag, en betekent een klap in het gezicht van alle "experten" - waarvan sommige jammer genoeg nog te vinden zijn in de proletarische politieke beweging - die op deze groei wijzen om de marxistische notie van het verval van het kapitalisme te bestrijden.

    Maar dit betekent niet dat marxisten - in tegenstelling tot de bourgeoisie van vandaag, en al haar kleinburgerlijke aanhangsels - de notie van vooruitgang opgeven of enige toegevingen doen aan de anti-technologische vooroordelen van de radicale "Groenen".

    De marxistische opvatting van vooruitgang was nooit dezelfde als de burgerlijke éénzijdige, lineaire notie van een gestage opgang van primitieve duisternis en bijgeloof naar het licht van moderne rede en democratie. De marxistische opvatting is een dialectische visie die erkent dat er historische vooruitgang heeft plaatsgevonden doorheen de botsing van de tegenstellingen, dat dit rampen met zich heeft meegebracht en zelfs teruggang, dat het voortschrijden van de beschaving ook de verfijning van de uitbuiting en de verergering van de vervreemding onder de mensen en tussen mens en natuur betekende. Maar het erkent ook dat het feit dat de mens in toenemende mate in staat is om de natuur om te vormen doorheen de ontwikkeling van zijn productie-krachten, om de onbewuste processen van de natuur onder zijn eigen bewuste controle te brengen. Dit vormt de enige basis om deze vervreemding te overstijgen en te komen tot een hogere vorm van gemeenschap dan het beperkte kommunisme van de primitieve tijden, d.w.z. een wereldwijde gemeenschap die niet zal gebaseerd zijn op grond van schaarste en de onderwerping van het individu aan het collectief, maar op een ongezien niveau van overvloed dat "de materiële voorwaarden zal verschaffen voor de totale, universele ontwikkeling van de productiekrachten van het individu" (Marx, ‘Grundrisse'). Door het scheppen van de materiële basis voor de globale mensengemeenschap, vertegenwoordigde het kapitalisme een onmetelijke stap vooruit ten opzichte van de natuureconomieën die er aan voorafgingen.

    Vandaag is de notie van het ‘controleren' van de natuur smerig vertekend door de ervaring van het kapitalisme, die de gehele natuur simpelweg heeft behandeld net zoals elke andere waar, als een levenloze zaak, als iets dat wezenlijk buiten de mens staat. Tegen dit gezichtspunt - maar ook tegen de passieve natuurverering die overheerst bij vele van de Groenen van vandaag - definieerde Engels het communistisch standpunt als volgt:

    "Bij ieder stap worden wij er aan herinnerd dat wij op geen enkele wijze heersen over de natuur als een veroveraar over een vreemd volk, als iemand die buiten de natuur staat - maar dat wij, met vlees, bloed en hersens, deel uitmaken van de natuur, en er middenin bestaan, en dat al onze kunde er in bestaat dat wij een voordeel hebben over alle andere schepsels, van in staat te zijn tot het leren begrijpen van zijn wetten en ze correct toe te passen" (Engels, ‘De rol gespeeld door de arbeid...').

    In werkelijkheid laat het kapitalisme vandaag blijken dat, ondanks alle zogenaamde ‘veroveringen' zijn controle over de natuur neerkomt op de ‘controle' van een leerling tovenaar, niet van de tovenaar zelf. Het heeft de grondvesten gelegd voor het werkelijk bewust beheersen van de natuur, maar zijn echte werkwijze verandert al deze verworvenheden om tot rampen. Zoals Marx het neerschreef:

    "Aan eenzelfde ritme waarmee de mensheid de natuur beheerst, schijnt de mens meer en meer onderworpen te worden aan de andere mensen of aan zijn eigen laagheid. Zelfs de helderheid van de wetenschap wordt aan het oog onttrokken, tenzij tegen een zwarte achtergrond van onwetendheid. Al onze uitvindingen en vooruitgang schijnen uit te monden in een poging om materiële krachten een soort intellectueel leven te geven, en het menselijk leven daarentegen te reduceren tot een materiële kracht." (Toespraak bij de verjaardag van ‘The Peoples Paper', april 1856).

    Vandaag heeft deze tegenspraak het punt bereikt waarbij de mensheid op een tweesprong staat op de weg van de geschiedenis en voor de keuze staat tussen aan één kant de bewuste controle over zijn eigen sociale en productieve krachten, en dus van een ‘correcte toepassing' van de natuurwetten, en aan de andere kant de vernietiging aan de hand van juist die krachten die hij zelf op gang heeft gebracht. Met andere woorden de keuze tussen communisme of barbarendom.

    Alleen de proletarische revolutie kan de planeet redden

    Als het communisme het enige antwoord is op de ecologische crisis, dan is de arbeidersklasse enige kracht die een communistische maatschappij kan creëren. Net zoals bij de andere aspecten van de ontbinding van de kapitalistische maatschappij belicht de bedreiging van het leefmilieu dat hoe langer het proletariaat zijn revolutie uitstelt, hoe groter het gevaar wordt dat de revolutionaire klasse uitgeput en ondermijnd raakt, en dat het hele verloop naar vernietiging en chaos een punt bereikt waarna geen weg terug is. Dat zou zowel de strijd voor de revolutie als de opbouw van een nieuwe maatschappij tot een onmogelijke taak maken. Dus in zoverre als het de toenemende dringendheid van de kommunistische revolutie onderstreept, zal een besef van de diepte van de huidige ecologische problemen een rol spelen in de overgang van de proletarische strijd van een defensief, economisch niveau naar een niveau van een bewuste politieke strijd tegen het kapitaal in zijn geheel.

    Maar het zou een misvatting zijn om te denken dat het ecologisch thema op zich vandaag een focus zou kunnen worden voor de mobilisering van het proletariaat op zijn eigen klasse-terrein. Alhoewel bepaalde beperkte aspecten van het probleem (bijvoorbeeld de gezondheid en veiligheid op het werk) geïntegreerd kunnen worden in waarachtige klasse-eisen, laat het thema als dusdanig het proletariaat niet toe om zichzelf op te werpen als een onderscheiden sociale klasse. Integendeel, zoals wij gezien hebben, verschaft het aan de bourgeoisie een ideaal voorwendsel voor inter-klassistische campagnes. En de arbeiders zullen actief weerstand moeten bieden aan de pogingen van de bourgeoisie, in het bijzonder van de groene en linkse elementen ervan, om het thema te misbruiken als een middel om hen af te leiden van hun eigen klasse-terrein. Het blijft nog altijd zo dat de arbeiders vooral in de strijd tegen de gevolgen van de economische crisis - loonsdalingen, werkloosheid, toenemende verarming op alle niveaus - in staat zullen zijn om zichzelf om te vormen tot een kracht die de hele burgerlijke orde kan te lijf gaan.

    De arbeidersklasse zal slechts in staat zijn om het ecologisch thema aan te pakken in zijn geheel nadat zij de politieke macht heeft veroverd op wereldvlak. Het is overduidelijk dat dit één van de meest dringende taken zal worden van de overgangsperiode. Het is in ieder geval nauw verbonden met andere dringende problemen zoals de honger in de wereld en het herorganiseren van de landbouw.

    We kunnen hier geen gedetailleerde discussie starten over de maatregelen die het proletariaat zal moeten nemen, zowel voor wat betreft het opruimen van de puinhoop die is achtergelaten door het kapitalisme, als de stap vooruit naar een kwalitatieve nieuwe verhouding tussen mens en natuur. Hier willen wij slechts één punt aanstippen: de problemen van een triomferend proletariaat zullen niet fundamenteel technisch zijn, maar politiek en sociaal van aard.

    De bestaande technische en industriële infrastructuur is diepgaand verwrongen door de irrationaliteit van de kapitalistische ontwikkeling in dit tijdperk. En het leidt geen twijfel dat een zeer aanzienlijk deel ervan zal moeten worden vernietigd als voorwaarde voor het opbouwen van een productiebasis die geen bedreiging meer zal vormen voor het natuurlijk leefmilieu. Op het zuiver technisch niveau zijn er echter al een heel aantal alternatieven of zouden er kunnen worden ontwikkeld als er genoeg in wordt geïnvesteerd. Het is bijvoorbeeld al mogelijk in de elektriciteitscentrales die koolwaterstoffen verbranden, het merendeel van de uitstoot aan koolstofdioxide en andere schadelijke stoffen te elimineren door doeltreffend gebruik te maken van bijna 100% van het geproduceerde afvalmateriaal. Evenzo is het reeds mogelijk om vele andere alternatieve energiebronnen te ontwikkelen: zonne-energie, windkracht, golfkracht, enz., die hernieuwbaar zijn en bijna vrij van vervuiling. Er zitten ook enorme mogelijkheden in het proces van kernfusie, die vele van de problemen zou kunnen vermijden die verbonden zijn aan de kernsplitsing.

    Het kapitalisme heeft reeds zijn technische capaciteiten ontwikkeld tot op het punt waarop het probleem van de vervuiling zou kunnen worden opgelost. Maar het feit dat het werkelijke probleem van sociale aard is, wordt belicht door de vele gevallen waarbij de eigen korte termijn politiek en de militaire belangen van het kapitalisme het niet toestonden om niet vervuilende technologieën te ontwikkelen. Wij weten bijvoorbeeld dat na de tweede wereldoorlog de Amerikaanse olie- gas- en elektriciteitsindustrieën een campagne hebben opgezet om de ontwikkeling van zonne-energie te verdringen; wij vernamen onlangs dat de Britse regering meewerkte aan een rapport dat sleutelde aan de schema's om te bewijzen dat kernenergie goedkoper was dan golfkracht; de automobielindustrie heeft lang de weg geblokkeerd voor de ontwikkeling van minder vervuilende vormen van transport, enzovoort.

    Maar de vraag ligt dieper dan de bewuste politiek van deze of gene regering of industrie. Zoals wij hebben gezien, ligt  het probleem in de basiswerking van de kapitalistische productiewijze, en het kan enkel worden opgelost door het aanvallen van deze productiewijze in zijn werkelijke wortels.

    Het kapitaal vernietigt lichtzinnig het natuurlijk leefmilieu omdat het moet groeien om te groeien; het enige antwoord is dus het afschaffen van het beginsel van de kapitalistische accumulatie, niet voor de winst te produceren, maar voor de menselijke behoeften te bevredigen. Het kapitalisme verwoest de natuurlijke hulpbronnen, omdat het opgedeeld is in concurrerende nationale eenheden, omdat het fundamenteel chaotisch is en het produceert zonder te denken aan de toekomst. Het enige antwoord is dat van de afschaffing van de natie-staat, het gemeenschappelijk maken van de menselijke en natuurlijke hulpbronnen en het uittekenen van wat Bordiga noemde "een levensplan voor de menselijke soort". Kortom, het probleem kan enkel worden opgelost door een arbeidersklasse die zich bewust is van de noodzaak om de grondslagen zelf van het sociale leven radicaal om te gooien, en die in haar handen de politieke instrumenten heeft om de overgang door te voeren naar een communistische maatschappij.

    Georganiseerd op wereldvlak, alle onderdrukten met zich meeslepend, kan en moet het internationale proletariaat zich inzetten voor de schepping van een wereld waarin er een ongeziene materiële overvloed zal zijn  die niet in conflict zal komen met de gezondheid of het natuurlijk leefmilieu. Beiden worden gezien als wederzijdse voorwaarden voor elkaar. Een wereld waarin de mensheid, eindelijk bevrijd van de overheersing van de arbeid en de schaarste, volop kan genieten van de planeet. Borend doorheen de mist van de uitbuiting en de vervuiling, waarmee de kapitalistische beschaving de aarde heeft omhuld, was dit zeker de wereld die Marx voor ogen had toen hij in 1844 in zijn Manuscripten vooruitblikte naar een maatschappij die belichaming zou zijn van "de eenheid van mens en natuur - de ware heropstanding van de natuur - de vernatuurlijking van de mens en de vermenselijking van de natuur, die beiden tot ontplooiing zouden komen".

    CDW

    1 Engels, ‘De rol van de arbeid in de overgang van aap naar mens'

    2 Jared Diamond schreef het boek ‘Collapse' (2005), waarin hij voorbeelden geeft van maatschappijen die in het verleden ten onder gingen, mede door een ongecontroleerde ontbossing.  Diamond  is echter geen marxist, maar breidt verder op de theorie van Matlthus die stelde dat de ecologische hulpbronnen nooit de volledige bevolking zouden kunnen voorzien in hun behoeften, doordat de populatie te snel groeit. Engels noemde de theorie van Malthus de wreedste en meest barbaarse theorie ooit.

    Theoretische vraagstukken: 

    • Milieu [28]

    Rubric: 

    Ecologie & Milieu

    Overal ter wereld als reactie op de aanvallen van het kapitalisme in crisis Eenzelfde arbeidersklasse, dezelfde klassestrijd!

    • 2221 keer gelezen

    Sinds 5 jaar wordt de ontwikkeling van de klassestrijd op internationaal niveau bevestigd. De arbeidersklasse reageert op de gelijktijdige en alsmaar zwaardere aanvallen overal ter wereld, met het tonen van haar strijd-baarheid en met het bevestigen van haar klassesolidariteit zowel in de meest ontwikkelde als in de duidelijk armere landen.

    De bevestiging van de internationale ontwikkeling van de klassestrijd.

    Talrijke landen zijn de laatste maanden van 2007 het decor geweest van arbeidersstrijd.

    Egypte. Zo hebben de arbeiders van de Ghazl-Al-Mahallah fabriek, gelegen op een honderdtal kilometer van Cairo, tijdens een vlaag van strijd, de hunne opnieuw opgenomen op 23 september, terwijl ze reeds in het vuur van het strijdgewoel gestaan hadden in december 2006 en de lente van 2007. De regering is haar beloftes immers niet nagekomen. Zij had namelijk verzekerd elke arbeider het equivalent van 150 dagen loon te storten, wat een eind maakte aan de staking. Een actievoerder die gedurende een tijd door de politie werd vastgehouden, heeft het volgende verklaard: "Ze hebben ons 150 dagen premie beloofd, wij willen enkel onze rechten gerespecteerd zien, wij zijn vastbesloten tot het uiterste te gaan". De arbeiders van de bewuste onderneming hebben vervolgens hun lijst met eisen opgesteld: de uitbetaling van een premie van 150 Egyptische pond (wat minder dan €20 betekent terwijl de maandlonen variëren van 200 tot 250 pond); het vertrouwen opzeggen in de vakbond  en in de bedrijfsleider; de premies in het basisloon opnemen als percentage dat niet gelinkt is aan de productie; de toelagen voor voedsel optrekken; er eveneens toekennen voor huisvesting; een minimumloon bepalen gekoppeld aan de index van de prijsstijgingen; vervoer voorzien voor de arbeiders die ver van het werk wonen; de medische zorg verbeteren. De arbeiders van andere textielfabrieken die in hetzelfde schuitje zitten en reeds in december 2006 verklaard hadden"Wij zijn in hetzelfde bedje ziek en kiezen voor hetzelfde genezingsproces", hebben opnieuw hun solidariteit betuigd vanaf begin september en zijn op hun beurt weer in staking gegaan. In andere sectoren zoals de meelfabrieken in Cairo, hebben de arbeiders besloten een sit-in te houden en hun solidariteit te betuigen door de eisen van de textielarbeiders te ondersteunen. Elders, zoals in de fabrieken van Tanta Linseed and Oil, hebben de ar-beiders het voorbeeld van Mahalla gevolgd door openlijk een reeks gelijkaardige eisen te stellen. Tegelijkertijd heeft deze strijd een krachtige afwijzing van de officiële vakbonden blootgelegd. Het is nu geen geheim meer dat zij fungeren als trouwe waakhonden voor de regering en de werkgevers: "De afgevaardigde van de officiële vakbond, gecontroleerd door de staat, die het personeel kwam verzoeken met de staking te stoppen, ligt in het ziekenhuis, afgetuigd door woedende actievoerders". "De vakbond dient de belangen van de machthebbers, wij willen onze echte vertegenwoordigers kiezen", verklaren de arbeiders (citaat uit het dagblad Libération van 1/10/07). De regering werd gedwongen de arbeiders 120 dagen premie te betalen en sancties te beloven tegen de directie. De proletariërs hebben echter bewezen dat ze geen vertrouwen meer hadden in simpele beloftes door langzaam maar zeker vertrouwen te krijgen in hun gezamenlijke kracht, hun vastbera-denheid om te strijden tot ze hun oorspronkelijke eisen volledig ingewilligd zien.

    Dubaï. Met meer wilskracht dan in de lente van 2006 en in oktober 2007 hebben de meeste immigranten uit India, Pakistan, Bangladesh of China tewerkgesteld in de bouwsector, besloten om te revolteren tegen de onmenselijke uitbuiting. Ze manifesteerden op dat moment openlijk hun illegaliteit op straffe van repressie, loonverlies, ontslag en verbanning voor het leven. Het gaat hier om de mensen die de reuzenwolkenkrabbers en de hyperluxueuze paleizen bouwen die Dubaï kenmerken. Zij worden behandeld als vee, verdienen amper €100 per maand en leven opeengepakt in huurkazernes. Zij hebben gedurende twee dagen 400.000 arbeiders uit de bouwsector kunnen mobiliseren.

    Algerije. Om het hoofd te bieden aan een groeiende ontevredenheid, hebben de autonome vakbonden van de openbare sector opgeroepen tot een nationale staking van de ambtenaren, meer bepaald van het onderwijzend personeel, op 12 en 15 januari 2008. Het gaat hier om een protest tegen de daling van de koopkracht en het nieuwe onderwijsstatuut dat hun loonstelsel op losse schroeven zet. Deze staking heeft echter ook heel wat teweeggebracht bij de andere ambtenaren en in de gezondheidssector, waar een echte mobilisatie tot stand is gekomen. De stad Tizi Ouzou werd volledig lamgelegd en aan de staking van het onderwijzend personeel werd vooral gevolg gegeven in Oran, Constantine, Annaba, Bechar, Andrar en Saïda.

    Venezuela. Nadat de petroleumarbeiders zich in mei 2007 verzet hadden tegen het ontslag van arbeiders van een staatsbedrijf, hebben zij zich in september opnieuw gemobiliseerd om een loonsverhoging te eisen tijdens de vernieuwing van collectieve arbeidsovereenkomsten in de sector. Tegelijkertijd, eveneens in mei, eiste de protestbeweging van studenten tegen het regime, een verbetering van het lot van de armste arbeiders en andere bevolkingsgroepen. Om dit te bereiken hebben de studenten algemene vergaderingen belegd die voor iedereen toegankelijk waren, en stakingscomités verkozen. Bij elke gelegenheid heeft de regering- Chavez de apostel van de Bolivariaanse revolutie op dezelfde manier gereageerd: door middel van een repressie die uitliep op een aantal dodelijke slachtoffers en honderden gewonden.

    Peru. In april heeft een ongebreidelde staking zich vanuit een Chinees bedrijf voor het eerst in 20 jaar, over de steenkoolmijnen van het ganse land verspreid. In Chimbote zijn de werkzaamheden in het bedrijf Sider Perú volledig stilgelegd ondanks sabotage- en isoleringpogingen van de vakbonden. De vrouwen van de mijnwerkers hebben deelgenomen aan de betogingen net als een groot gedeelte van de inwoners van de stad, boeren en werklozen inbegrepen. In de buurt van Lima, hebben de mijnwerkers van Casapalca de mijn-ingenieurs gegijzeld die hen dreigden te ontslaan als ze hun post zouden verlaten. Studenten en een deel van de plaatselijke bevolking hebben hun steun betuigd aan de stakers en hun voedselpakketten bezorgd. In juni is een groot gedeelte van de 325.000 lesgevers tot mobilisatie overgegaan. Ze mochten hierbij rekenen op de steun van een aanzienlijk deel van de bevolking ondanks nog maar eens een verdeling van het werk tussen de vakbonden met de bedoeling de strijd te breken. De regering heeft telkens gereageerd met arrestaties, ontslagdreigingen, en het inzetten van interim-arbeiders om de stakende mijnwerkers te vervangen. Ze is overgegaan tot uitgebreide mediacampagnes om de staking van het onderwijzend personeel in een slecht daglicht te stellen.

    Turkije. In het bedrijf Türk Telekom is eind vorig jaar de belangrijkste staking in de Turkse geschiedenis uitgebroken na de mijnstaking van 1991. De arbeiders reageerden tegen het verlies van loon- en werkgarantie ten gevolge van de privatisering en tegen de overheveling van 10.000 werkmakkers naar toeleveringsbedrijven. De massale staking van 26.000 personeelsleden heeft 44 dagen geduurd. In volle oorlogscampagne tegen de Koerden op het Irakese front, zijn verscheidene actieleiders gearresteerd en beschuldigd van sabotage en zelfs van hoogverraad van het nationale belang. Zij werden eveneens bedreigd met ontslag en sancties. Uiteindelijk hebben zij eerherstel gekregen en een loonsverhoging van 10% kunnen onderhandelen.

    Griekenland. De algemene staking van 12 december 2007 tegen een hervorming van het "speciale pensioenstelsel" (pensioenleeftijd voor de mannen op 65 en voor de vrouwen op 60 jaar) dat 700.000 werknemers aanbelangt, (32% van de actieve bevolking) heeft bedienden uit de privé-sector en ambtenaren samengebracht: personeel van banken, scholen, rechtbanken, administraties, postkantoren, telefoonmaatschap-pijen, ziekenhuizen en openbaar vervoer (metro, tram, havens, luchthavens). Er waren meer dan 100.000 manifestanten in Athene, Thessaloniki en in de belangrijkste steden van het land.

    Finland. In dit land, waar de bourgeoisie zeer ver gegaan is in de ontmanteling van de sociale bescherming, zijn in oktober meer dan 70.000 gezondheidswerkers (voor het grootste gedeelte verpleegsters) voor een maand in staking gegaan. Zij eisten een loonsverhoging (het huidige salaris varieert van €400 tot €600 per maand) van minstens 24% terwijl de lage salarissen, en die van de gezondheidssector in het bijzonder, ervoor zorgen dat een aantal werknemers zijn geluk in Zweden gaat beproeven. 12.800 verpleegsters hebben gedreigd met collectief ontslag als de onderhandelingen tussen de regering, die slechts een loonsverhoging van 12% voorstelt, gespreid over twee en half jaar en de vakbond Tehy op niets uitdraaien. Ganse hospitaaldiensten worden met sluiting bedreigd.

    Bulgarije. Na een symbolische staking op de eerst schooldag heeft het onderwijzend personeel eind september voor onbepaalde tijd het werk neergelegd met het oog op een loonsverhoging: 100% voor de leerkrachten van het secundair (zij verdienen gemiddeld €174 per maand) en een verhoging van 5% van het budget voor Nationale Opvoeding. Nadat de regering een loonsherziening beloofd had voor 2008 kwam er tijdelijk een einde aan de staking.

    Hongarije. Hier hebben de spoorwegarbeiders na een staking als protest tegen de afschaffing van een aantal zogenaamd niet meer rendabele spoorlijnen, een hervorming van het pensioenstelsel en de sociale zekerheid door de regering, op 17 december 32.000 ontevreden loontrekkers uit verschillende sectoren in hun kielzog gekregen (onderwijzend personeel, gezondheidswerkers, buschauffeurs, bedienden van de luchthaven van Boedapest). De vakbonden zijn er echter in geslaagd de strijd van de spoorwegarbeiders ten tijde van deze mobilisatie in de kiem te smoren; de dag nadat het Parlement de hervorming gestemd had, hebben de syndicaten de stakers opgeroepen opnieuw aan het werk te gaan.

    Rusland. Voor het eerst in 10 jaar heeft een stakingsgolf vanaf vorige lente het land overspoeld van Siberië tot de Kaukasus. Om tot de actie over te gaan, hebben de stakers de repressie naast zich neergelegd die stelt dat elke staking van meer dan 24 uur illegaal is. De systematische veroordeling van de actievoerders door de rechtbanken, het politiegeweld en het inzetten van gangsterbendes tegen strijdbare arbeiders, hebben evenmin het gewenste afschrikeffect gehad. Verscheidene sectoren werden getroffen zoals de bouwwerven in Tsjetsjenië, een houtbewerkingsbedrijf in Novgorod, een ziekenhuis in de streek van Tchita, de onderhoudsdienst van de huisvestingsmaatschappijen in Saratov; de fast- foodrestaurants in Irkutsk, de fabriek van General Motors in Togliattigrad en een belangrijk metaalverwerkend bedrijf in Karelië. De beweging heeft echter haar hoogtepunt bereikt tussen 13 en 17 november met de driedaagse staking van de dokwerkers uit Tuapse aan de Zwarte Zee en vervolgens met de actie van drie vennootschappen uit de haven van Sint Petersburg. De postbeambten en de werknemers uit de energiesector, legden het werk neer op 26 oktober. De treinbestuurders hebben op hun beurt voor het eerst sinds 1988 met een staking gedreigd. De werkonderbreking van de arbeiders van de Ford fabriek uit Vsevolojsk heeft in hoge mate bijgedragen tot het doorbreken van de omerta (stilzwijgen?) over deze stakingsgolf, veroorzaakt door de duizelingwekkende inflatie en de prijsstijging van het basisvoedsel met 50 tot 70%. De Federatie van Russische Onafhankelijke Syndicaten die met handen en voeten aan de regering gebonden is en vijandig staat tegenover elke stakingsbeweging, verkeert in de onmogelijkheid de arbeidersstrijd te stroomlijnen. Aan de andere kant trachten de directies van de grote multinationals met de hulp van de bourgeoisie uit het Westen de illusie te wekken dat een "vrij" en "strijdbaar" syndicalisme mogelijk is door de oprichting en de ontwikkeling te stimuleren van nieuwe vakbondsstructuren. Een voorbeeld hiervan is de Inter-Regionale Vakbond van de automo-bielarbeiders, gesticht op aanraden van het Vakbondscomité van Ford dat onafhankelijke syndicaten van verscheidene grote bedrijven verenigt zoals dat van AvtoVAZ-General Motors in Togliattigrad en Renault-Autoframos in Moskou. Het zijn deze nieuwe "onafhankelijke syndicaten" die de arbeiders een bittere nederlaag bezorgd hebben. Zij hebben hen immers opgesloten en geïsoleerd in "hun" fabriek en het solidariteitsbetoon van andere sectoren beperkt tot sympathiebetuigingen en financiële steun. Na een staking van een maand hebben de actievoerders uitgeput en futloos het werk moeten hervatten. Ze hadden niets verkregen en waren genoodzaakt zich te schikken naar de voorwaarden van de directie: het vage vooruitzicht op onderhandelingen na het stopzetten van de staking.

    Italië . Op 23 november hebben de basis-syndicaten (Eénheidsconfederatie aan de Basis-CUB, de Cobas, en verschillende intercategoriale ‘strijd'vakbonden ) opgeroepen tot een algemene vierentwintigurenstaking tegen het akkoord dat de centrumlinkse regering en de drie grote vakbonden (CGIL/CISL/UIL) ondertekenden 23 juli laatstleden. Twee miljoen loontrekkenden legden het werk neer als protest tegen de achteruitgang van de werkzekerheid, de drastische verlaging van de ouderdomspensioenen en de inkrimping van de sociale zekerheid. In het hele land werden er die dag 25 betogingen georganiseerd die 400.000 mensen op de been brachten. De opkomst was het grootst in Rome en Milaan. Alle sectoren werden door de acties getroffen, vooral het vervoer (blokkades van spoorwegen en luchthavens), de metallurgie (90% stakers bij Fiat in Pomigliano) en de ziekenhuizen. De staking werd voornamelijk opgevolgd door jongeren in een onzekere arbeidssituatie (ze zijn met meer dan 6 miljoen) en door niet-gesyndikeerden. De woede die gepaard ging met de daling van de koopkracht heeft eveneens een belangrijke rol gespeeld in de draagwijdte van deze mobilisatie.

    Groot-Brittannië. Bij de posterijen, meer bepaald in Liverpool en Zuid- Londen, zijn de bedienden voor het eerst in meer dan 10 jaar tot een serie stakingen overgegaan. Zij voerden actie tegen een daling van het reële salaris en de nieuwe dreiging van afvloeiingen, terwijl de vakbond van de arbeiders uit de communicatiesector de werknemers isoleerde bij de stakerspiketten op elke vestiging. Tezelfdertijd heeft die vakbond een akkoord getekend met de directie over een grotere flexibiliteit van lonen en banen.

    Duitsland. De "parelende" staking van de spoorwegarbeiders die ijverden voor loonsverhoging, heeft 10 maanden geduurd onder leiding van de bond voor het rijdend personeel GDL. De vakbonden hebben een prominente rol gespeeld in het creëren van verdeeldheid bij de arbeiders door een verdeling van de taken tussen de bonden die voorstander zijn van de legaliteit en andere meer radicale organisaties die bereid zijn haar te overtreden. Er werd een uitgebreide mediacampagne op touw gezet om het "egoïstische" karakter van de staking in de verf te zetten terwijl de beweging op de sympathie kon rekenen van heel wat arbeiders- reizigers die zichzelf steeds meer als het slachtoffer gingen zien van dezelfde onrechtvaardigheden. Gelet op het feit dat het spoorwegpersoneel in 20 jaar tijd met de helft gedaald is, dat de arbeidsvoorwaarden er sterk op achteruit gegaan zijn en de lonen sinds 15 jaar geblokkeerd, heeft men hier te maken met een van de slechts betaalde sectoren (gemiddeld minder dan €1500 per maand). Onder druk van de spoorwegarbeiders werd een nieuwe staking van drie dagen in november door de rechtbank erkend terwijl er in Frankrijk een gelijkaardige actie aan de gang was. De stakers hebben in januari een loonsverhoging van 11% afgedwongen (lang niet de vooropgestelde 31% en inmiddels is er op het oorspronkelijke bedrag alweer beknibbeld) en een wekelijkse arbeidsduurverkorting voor de 20.000 treinbestuurders met de bedoeling een beetje druk van de sociale ketel te halen. De "begunstigde" personeelsleden zouden dan 40 in plaats van 41 uur moeten werken en dit slechts vanaf... februari 2009. Meer recent heeft Nokia, de Finse fabrikant van mobiele telefoontoestellen, tegen eind 2008 de sluiting aangekondigd van haar vestiging in Bochum waar 2300 mensen tewerkgesteld zijn. Rekening houdend met de gevolgen voor de toeleveringsbedrijven zou dit voor de stad een verlies van 4000 banen betekenen. Op 16 januari, de dag na de fatale aankondiging, hebben de getroffen arbeiders geweigerd aan het werk te gaan. Werknemers uit andere bedrijven zoals de nabijgelegen Opel fabriek, Mercedes, het staalbedrijf Hoechst in Dortmund, metaalbewerkers uit Herne en mijnwerkers van de streek zijn toegestroomd aan de poorten van Nokia om hun steun en solidariteit te bevestigen aan de kameraden. Door zijn recente ervaringen met strijdbaarheid en solidariteit te systematiseren, tracht het Duitse proletariaat in het hart van Europa opnieuw een lichtbaken te worden voor de klassestrijd op de internationale scène. In 2004 waren de arbeiders van Daimler-Benz reeds tot een spontane staking overgegaan omdat zij de chantage van de directie weigerden die de concurrentie tussen verscheidene vestigingsplaatsen uitspeelde en omdat ze hun solidariteit wilden tonen aan de directe collega's uit Stuttgart die met ontslagen bedreigd werden. Enkele maanden later hebben andere arbeiders uit de automobielsector, en laat het nu net die van Opel Bochum zijn, op hun beurt een spontane staking ontketend als reactie op een gelijkaardig drukkingmiddel van de directie. Om deze uiting van solidariteit en deze lange mobilisatie in de verschillende sectoren te doorbreken, heeft de Duitse bourgeoisie er onmiddellijk voor gekozen te focussen op het zoveelste geval van delokalisering (de fabriek wordt overgebracht naar Cluj in Roemenië). Ze heeft hiertoe een grote mediacampagne op het getouw gezet (bestaande uit een breed front dat de regering, de lokale en regionale verkozenen, de Kerk en de vakbonden verenigt) waarin ze de Finse onderneming ervan beschuldigt de regering verraden te hebben na eerst haar subsidies voor het behoud van de arbeidsactiviteit in Bochum, in dank te hebben aanvaard. Dit betekent dat de strijd zich niet meer beperkt tot een protest tegen ontslagen en personeels-inkrimping, maar zich uitbreidt naar eisen tot loonsverhoging, verzet tegen de daling van de koopkracht terwijl de ganse arbeidersklasse van dit land is blootgesteld aan niet aflatende aanvallen van de bourgeoisie (verhoging van de pensioenleeftijd tot 67, ontslagregelingen, beknibbelen op alle sociale uitgaven uit de agenda voor 2010, ...). In 2007 heeft Duitsland trouwens het grootste aantal stakingsdagen gekend (70% daarvan te wijten aan de lentestakingen tegen het uitbesteden van 50.000 banen in de telefoniesector) sinds 1993 vlak na de hereniging.

    Frankrijk. Het is echter vooral de staking van de trein- en tramarbeiders in dit land in oktober en november die de nieuwe mogelijkheden voor de toekomst heeft blootgelegd. De actie vond plaats anderhalf jaar na de strijd van de lente 2006, voornamelijk geleid door de geschoolde jongeren. Zij hebben de regering ertoe gedwongen hun maatregel (de CPE) in te trekken die het onzekere statuut van de jonge werknemers nog extra in de verf zette. In oktober had een vijfdagen staking van het cabinepersoneel van Air France tegen de verslechtering van de arbeidsvoorwaarden reeds aangetoond dat er sprake was van strijdbaarheid en een toegenomen sociale ontevredenheid. De spoorwegarbeiders die zich in de verste verte niet wensten vast te klampen aan een "speciaal pensioenstelsel", eisten de terugkeer naar 37,5 actieve dienstjaren voor iedereen. Vooral bij de jonge werknemers van de SNCF is er een wil gebleken tot uitbreiding van de strijd en een breuk met de druk van het corporatisme van de spoorwegarbeiders en het "rijdend personeel" dat de stakingen van 1986/87 en 1995 gedomineerd had. Dit standpunt bewijst dat er een sterk gevoel van solidariteit bestaat binnen de arbeidersklasse. Het studentenprotest tegen de Wet op de Hervorming van de Universiteiten (de wet Pécresse) die het oprichten beoogde van elite-universiteiten voor de bourgeoisie en het dirigeren van de meerderheid van de jongeren naar afvalstudierichtingen of onzekere jobs, blijft zich situeren in het verlengde van de anti-CPE-beweging van de lente 2006. Het bewuste eisenpakket bevatte niet alleen de intrekking van de wet Pécresse maar een verwerping van alle aanvallen van de regering. Er zijn trouwens daadwerkelijk banden gesmeed tussen de studenten en de trein- en tramarbeiders en ondanks het feit dat het slechts ging om aarzelende pogingen op enkele plaatsen in het heetst van de strijd, hebben beide groepen elkaar gevonden in vergaderingen en gemeenschappelijke acties. Ze hebben eveneens verscheidene maaltijden met elkaar gedeeld. De verschillende vormen van protest komen overal met elkaar in aanraking en worden geconfronteerd met de sabotage en de verdeeldheid, gecreëerd door de vakbonden. De vakbonden zijn dan ook genoodzaakt zich te manifesteren op de voorgrond van de aanvallen tegen de arbeidersklasse. Bovendien wordt eens te meer duidelijk dat hun ware taak erin bestaat de belangen van de burgerij te behartigen. In de strijd van de trein- en tramarbeiders was het samenheulen van vakbonden en regering een uitgemaakte zaak. Het beleid beoogde op die manier zijn aanvallen door te drukken en de vakbonden hebben bijgedragen tot de verdeeldheid en het isoleren van de strijd1 .

    De Verenigde Staten. De vakbond UAW heeft de staking bij General Motors in september en die bij Chrysler in oktober gesaboteerd door het met de voornoemde bedrijven op een akkoordje te gooien: de directie hevelt het beleid van het medisch-sociale luik over aan de vakbonden in ruil voor het "behoud" van de werkgelegenheid en een loonstop gedurende vier jaar. Dit is echter puur bedrog aangezien het behoud van de arbeidsplaatsen betekent dat arbeiders door interim-krachten worden vervangen die men aanneemt aan slechtere voorwaarden en verplicht toe te treden tot de vakbond. De vakbondsactiesacties hebben dus voor het omgekeerde resultaat gezorgd van de voorbeeldige strijd van de arbeiders uit de transportsector in New York die in december 2005 de invoering van een systeem afketsten dat voorzag in andere arbeidsvoorwaarden en lonen voor hun kinderen en de toekomstige generaties. De bourgeoisie wordt er steeds meer toe gebracht schermen op te richten om de slijtage en het diskrediet van de vakbonden te verdoezelen. Dat is ook de reden waarom er in verscheidene landen basisvakbonden ontstaan, radicalere vakbonden die geacht worden "vrijer en onafhankelijker " te zijn. Hun doel is immers de strijd in te dijken, te verhinderen dat de arbeiders zelf hem in handen nemen en vooral het denkproces, de discussie en de bewustwording binnen de arbeidersklasse te blokkeren en in de modder te laten vastlopen. De ontwikkeling van de strijd stuit eveneens op een uitgebreide haatcampagne van de bourgeoisie die erop gericht is hem in een slecht daglicht te stellen. Bovendien brengt hij een scherpe repressie teweeg. In Frankrijk is de campagne niet enkel op stapel gezet om de transportstaking onpopulair te maken door "gebruikers" en stakers tegen elkaar op te zetten, de arbeidersklasse te verdelen, de solidariteit te breken, elke uitbreiding van de strijd te verhinderen en de actievoerders met een schuldgevoel op te zadelen, maar ook door hun steeds vaker een crimineel profiel aan te meten. Zo is er op het einde van de staking, op 21 november, een plan opgezet betreffende de sabotage van spoorlijnen en het inbrandsteken van elektriciteitskabels met de bedoeling de stakers voor te stellen als "terroristen" of "onverantwoorde moordenaars". Dezelfde "criminalisering" heeft men gebruikt tegenover de studenten die de blokkades opwierpen. Zij werden door sommige universiteitsdirecties bestempeld als Rode Khmer-leden of delinquenten. De studenten zijn trouwens het doelwit geworden van een hevige repressie toen de politie met bestormingen de bezette universiteiten wilde ontruimen. Tientallen studenten raakten gewond of werden gearresteerd, waarna zij onmiddellijk voor de rechtbank moesten verschijnen en tot zware gevangenisstraffen werden veroordeeld.

    De belangrijkste kenmerken van de huidige strijd

    Deze recente strijd bevestigt evenwel volledig de kenmerken die wij naar voor gebracht hebben in de resolutie over de internationale situatie die de IKS goedkeurde in mei 2007 op haar 17de Congres (gepubliceerd in de Internationale Revue no 130, 3de trimester 2007): Bijgevolg "neemt de strijd in toenemende mate een oprecht gevoel van arbeiderssolidariteit in zich op. Deze evolutie betekent een stap voorwaarts op het gebied van het geloof van de arbeidersklasse in haar eigen kracht. Verder vormt ze een uitstekend "tegengif" voor "de-ieder-voor-zich-mentaliteit" eigen aan de ontbinding van de maatschappij die het kapitalisme kenmerkt. Bovendien raakt ze de kern van de mogelijkheden van het wereldwijde proletariaat dat op die manier naast het voeren van de huidige acties opnieuw perspectieven ziet voor het omverwerpen van het kapitalisme". Ondanks de verbeten manier waarop de bourgeoisie getracht heeft de eisen te differentiëren tijdens de strijd in Frankrijk in oktober en november, hing er een drang naar solidariteit in de lucht.

    - De strijd geeft eveneens het verlies weer van illusies voor de toekomst die het kapitalisme in petto houdt:"vier decennia van openlijke crisis en aanvallen op de levensomstandigheden van de arbeidersklasse, namelijk de toename van de werkloosheid en de onzekerheid, hebben de hoop op "het zal morgen beter gaan", weggeveegd: de oudere generaties proletariërs (des te bezorgder voor de toekomst van hun kinderen) evenals de jongere zijn er zich meer en meer van bewust dat "morgen slechter zal zijn dan vandaag". "Het is vandaag de dag niet de kans op de revolutie die de belangrijkste voedingsbodem is voor het denkproces binnen de arbeidersklasse, maar in het licht van de catastrofale vooruitzichten die het kapitalisme ons biedt, de noodzaak van de revolutie". Het nadenken over de uitzichtloosheid van het kapitalisme wordt steeds duidelijker een bepalende factor in de rijping van het klassebewustzijn.

    - " Ook al hadden in 1968 de revolte van de studenten en die van de arbeiders elkaar opgevolgd en bestond er een sympathie tussen beide, waren ze de uiting van twee verschillende realiteiten: (...) [Aan studentenzijde,] gaf 1968 de revolte weer van de kleine intellectuele bourgeoisie tegen het vooruitzicht op een afbrokkeling van haar statuut en een gedeeltelijke afwijzing van haar proletarisering. Voor de arbeidersklasse betekende deze periode echter een economische verzetsstrijd tegen een snelle verslechtering van haar levensomstandigheden; in 2006 was het studentenprotest een beweging van de arbeidersklasse. Vandaag is een grote meerderheid van de studenten op slag geïntegreerd in het proletariaat: de meesten moeten een baantje zoeken om hun studies of huisvesting te kunnen betalen, worden permanent geconfronteerd met onzekerheid, minderwaardige jobs en hebben als enig perspectief werkloosheid, een geblokkeerde toekomst. De universiteit met twee snelheden, die de regering voor hen in petto heeft, heeft hun inbedding in het proletariaat bevorderd. In die zin bevestigt de mobilisatie van de studenten in de herfst van 2007, de betekenis van hun engagement tegen de CPE in 2006. Deze beweging situeerde zich volledig binnen de arbeidersstrijd en heeft zich spontaan zijn methodes eigengemaakt: zelfstandige Algemene Vergaderingen en toegankelijk voor alle arbeiders.

    Vandaag wordt het ontwikkelingsproces van de klassestrijd eveneens gekenmerkt door de ontplooiing van discussies binnen de arbeidersklasse via de nood aan collectieve reflectie en het politiseren van zoekende elementen. Dit gebeurt ook door het ontstaan en het reactiveren van proletarische groeperingen, discussiekringen ten gevolge van belangrijke gebeurtenissen (het ontketenen van imperialistische conflicten) of naar aanleiding van stakingen. Er bestaat overal ter wereld een tendens om dichter aan te leunen bij de internationalistische stellingen. Een kenmerkende verduidelijking van dit fenomeen is het voorbeeld van de EKS- kameraden in Turkije. Zij hebben namelijk door hun internationalistische stellingname die duidelijk kadert binnen de klassestrijd, hun rol van militanten opgenomen ter verdediging van de posities van de kommunistische linkerzijde. Zij hebben zich hierbij verzet tegen het escaleren van de oorlog in Irak, die gekenmerkt werd door de rechtstreekse interventie van hun land in het conflict. Er duiken revolutionaire minderheden op zowel in de minder ontwikkelde landen als Peru of de Filippijnen als in de sterk geïndustrialiseerde mogendheden zonder traditie in klassestrijd zoals in Japan of in mindere mate Korea. In deze context neemt ook de IKS haar verantwoordelijkheid op. Getuige hiervan haar recente tussenkomsten in verscheidene landen, waar ze publieke bijeenkomsten gestimuleerd en georganiseerd heeft of er anders zelf aan deelgenomen op de meest diverse plaatsen zoals Peru, Brazilië, Santo Domingo, Japan of Zuid-Korea. De verantwoordelijkheid van de revolutionaire organisaties en van de IKS in het bijzonder, bestaat erin ontvangende partij te zijn voor de reflectie die nu reeds gevoerd wordt binnen de arbeidersklasse. Zij tracht dit niet alleen te bewerkstelligen door actief tussen te komen in de strijd die de arbeidersklasse begint te ontwikkelen, maar ook door de uitbouw van groepen en elementen te stimuleren die dezelfde doelen nastreven". De toenemende weerklank die de kommunistische linkerzijde en de propaganda zullen krijgen binnen deze minderheden, zal een essentiële factor vormen in de politisering van de arbeidersklasse met het oog op het omverwerpen van het kapitalisme.

    W / 19.01.2008

    Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

    • Proletarische strijd [29]

    Internationale Revue 2009

    • 928 keer gelezen

    Internationale Revue nr. 21

    • 859 keer gelezen
    [30]

    Intern debat van de IKS: Oriëntatietekst over Marxisme en ethiek (Deel I) (juni 2004)

    • 2731 keer gelezen

    Waarom stellen wij vandaag een tekst voor over ethiek? Sinds meer dan twee jaar voert de IKS een intern debat over het vraagstuk van de moraal en de proletarische ethiek vertrekkend van een oriënteringstekst waaruit wij hier grote uittreksels publiceren. Als wij het nodig vonden om een dergelijk theoretisch debat te openen dan is dat vooral omdat onze organisatie, tijdens haar crisis van 2001, in haar schoot het hoofd heeft moeten bieden aan bijzonder vernietigend gedrag dat totaal vreemd is aan de klasse die draagster is van het kommunisme. Dit gedrag kristalliseerde zich in de gangstermethodes die aangewend werden door enkele elementen die de zogenaamde 'interne fractie van de IKS' (FICCI)[1] zouden gaan oprichten: diefstal, chantage, leugens, zwartmakingscampagnes, verklikking, morele kwellingen en doodsbedreigingen van onze kameraden. Het is dus vanuit een concreet en uiterst ernstig probleem dat een bedreiging vormt voor het politiek proletarisch milieu, dat wij ons bewust zijn geworden van de noodzaak de organisatie te wapenen betreffende een vraagstuk dat de arbeidersbeweging van bij haar oorsprong altijd heeft bekommerd en bezig gehouden, namelijk dat van de proletarische moraal. Wij hebben altijd gesteld, en welbepaald in onze statuten, dat het vraagstuk van het gedrag van militanten een volkomen politiek vraagstuk is. Maar tot op heden is de IKS nog niet in staat geweest om op een diepgaande manier na te denken over dit vraagstuk en het te verbinden met dat van de moraal en de ethiek van het proletariaat. Om de oorsprong, het doel en de kenmerken van de ethiek van de arbeidersklasse te begrijpen, heeft de IKS zich moeten buigen over de evolutie van de moraal in de geschiedenis van de mensheid en zich weer de verworvenheden van het marxisme moeten eigen maken die gestoeld zijn op de vooruitgang van de menselijke beschaving, voornamelijk op het gebied van wetenschap en filosofie. Deze oriëntatietekst had geen afgewerkte theoretische uitwerking tot doel maar het uitstippelen van enkele gedachtegangen om de organisatie in staat te stellen een aantal fundamentele vraagstukken uit te diepen (zoals de oorsprong en de aard van de moraal in de geschiedenis van de mensheid, het verschil tussen de burgerlijke en de proletarische moraal, de ontaarding van de zeden en de ethiek in de periode van de ontbinding van het kapitalisme, enz.…). Gezien het intern debat nog niet is uitgeklaard, publiceren wij slechts de uittreksels van de oriëntatietekst die ons het meest toegankelijk lijken voor een niet ingewijde lezer. Daar het gaat om een interne tekst waarin de ideeën uiterst samengebald zijn en die zich beroept op theoretische begrippen die soms zeer complex zijn, zijn wij ons ervan bewust dat sommige passages de lezer moeilijk kunnen voorkomen. Toch zijn sommige aspecten van ons debat al tot rijping gekomen en hebben wij het nuttig geoordeeld om de uittreksels uit deze oriëntatietekst naar buiten te brengen opdat het overdenkingswerk van de IKS in de rest van de arbeidersklasse en het politiek proletarisch milieu zou kunnen op gang komen en verder gezet worden.

     

    Oriëntatietekst

     

    Van bij het begin heeft het vraagstuk van het politieke gedrag van de militanten, en dus van de proletarische moraal een centrale rol gespeeld in het leven van de IKS. In onze statuten (aangenomen in 1982) vindt men de levendige concretisering van dit vraagstuk terug. [2] Wij hebben altijd de nadruk gelegd op het feit dat de statuten geen lijst zijn van regels die bepalen wat toegestaan is en wat niet, maar dat ze een ijkpunt zijn voor ons gedrag, dat een samenhangend geheel vormt van morele waarden (voornamelijk wat betreft de verhoudingen van de militanten onderling en ten overstaan van de organisatie). Daarom eisen wij van allen die wensen lid te worden van onze organisatie een diepgaand akkoord met haar waarden.

    Onze statuten maken integraal deel uit van ons platform en dienen niet enkel om uit te maken wie mag lid worden van de IKS en onder welke voorwaarden. Ze bepalen het kader en de geest van de militante levenssfeer van de organisatie en van ieder van haar leden.

    De betekenis die de IKS altijd heeft gehecht aan de gedragsregels wordt belicht door het feit dat zij altijd op de bres staat om ze te verdedigen, zelfs als dat leidt tot organisatorische crises. Vandaar dat de IKS zich bewust en standvastig verankert in de traditie van de strijd van Marx en Engels in de schoot van de Eerste Internationale, van de Bolsjewieken en de Italiaanse Fractie van de Kommunistische Linkerzijde. Dat is de reden waarom zij in staat is geweest om een hele reeks crises te boven te komen en vast te houden aan de grondbeginselen van een klassegedrag.

    Nochtans was het meer op een impliciete manier dat de IKS het begrip van een proletarische moraal en ethiek heeft verdedigd; zij heeft het meer op een empirische manier in de praktijk gebracht dan vanuit een veralgemeende theoretische visie. Wegens de grote terughoudendheid van de nieuwe generatie van revolutionairen die ontstaan is op het einde van de jaren 1960 tegenover elk begrip van moraal, dat als noodzakelijkerwijze reactionair beschouwd werd, bestond de houding van de organisatie er uit om meer belang te hechten aan het feit dat houdingen en gedragingen eigen aan de arbeidersklasse werden aanvaard dan een zeer algemeen debat te voeren op een moment dat deze laatste er nog niet rijp voor was.

    De vraagstukken van de proletarische moraal zijn niet het enige domein waarin de IKS op die manier te werk is gegaan. In de eerste jaren van het bestaan van de IKS, leefden er gelijkaardige reserves over de centralisatie, het onmisbare karakter van de tussenkomst van de revolutionairen en de leidende rol van de organisatie in de ontwikkeling van het klassebewustzijn, de noodzaak het democratisme te bestrijden of van het erkennen van de actualiteit van de strijd tegen het opportunisme en het centrisme.

    De grote debatten die wij gevoerd hebben, net zoals de crises die wij hebben doorgemaakt, hebben duidelijk gemaakt dat de organisatie niet alleen altijd in staat is gebleken om haar theoretisch peil omhoog te stuwen maar tevens vraagstukken heeft kunnen uitklaren die in het begin verward waren. Vandaar dat de IKS over organisatorische vraagstukken altijd de handschoen heeft kunnen opnemen door haar theoretisch begrip van de opgeworpen vraagstukken te verdiepen en te verbreden.

    De IKS heeft haar recente crises evenals het onderliggende gevaar voor het verlies van de verworvenheden van de arbeidersbeweging al geanalyseerd als manifestaties van de intrede van het kapitalisme in een nieuwe eindfase, die van zijn ontbinding. In die zin is de verheldering van een zo cruciaal vraagstuk als de proletarische moraal een noodzaak voor deze nieuwe historische periode en ze gaat het geheel van de arbeidersklasse aan. "De moraal is het resultaat van de historische ontwikkeling, ze is het product van de evolutie. Ze vindt haar oorsprong in de sociale instincten van de menselijke soort, in de materiële noodzaak van het sociale leven. Gezien het feit dat de idealen van de sociaal-democratie helemaal gericht zijn op een hogere orde van het sociale leven, moeten het noodzakelijkerwijze morele idealen zijn". [3]

    Het probleem van de ontbinding en het verlies van het vertrouwen in het proletariaat en in de mensheid

     

     

    Door het feit dat geen van de twee belangrijkste klassen in de maatschappij, de bourgeoisie en het proletariaat, in staat is geweest haar eigen antwoord op te leggen aan de crisis, is het kapitalisme zijn eindfase van ontbinding binnengetreden, gekenmerkt door het geleidelijke uiteenvallen, niet alleen van de sociale waarden, maar van de maatschappij zelf. Tegenover het 'ieder voor zich' van de kapitalistische ontbinding, tegenover de aantasting van alle morele waarden, zal het voor de revolutionaire organisaties, en meer in het algemeen voor de nieuwe generatie van militanten die er aan komt zetten, onmogelijk zijn om het kapitalisme omver te werpen zonder de vraagstukken van moraal en ethiek op te helderen. Niet alleen de bewuste ontwikkeling van de arbeidersstrijd maar ook een specifieke historische strijd over deze vraagstukken, om zich het werk van de marxistische beweging weer eigen maken, is een kwestie van leven of dood geworden. Deze strijd is onmisbaar niet alleen voor het proletarisch verzet tegen de uitingen van de ontbinding van het kapitalisme en de heersende amoraliteit, maar ook omwille van het herwinnen van het vertrouwen van het proletariaat in de toekomst van de mensheid via zijn eigen historisch project.

    De bijzondere vorm die de contrarevolutie heeft aangenomen in de USSR – die van het stalinisme dat zich voorstelt als de voltooier en niet als de doodgraver van de Oktoberrevolutie van 1917 – heeft al het vertrouwen ondermijnd in het proletariaat en zijn kommunistisch alternatief. Ondanks het einde van de periode van contrarevolutie in 1968, de ineenstorting van de stalinistische regimes in 1989 – die de intrede betekent van het kapitalisme in zijn historische ontbindingsfase – heeft dat vertrouwen van het proletariaat in zichzelf als historisch subject van de bevrijding van de hele mensheid nogmaals aangevreten.

    De verzwakking van het zelfvertrouwen van het proletariaat, van zijn klasse-identiteit en zijn revolutionair perspectief, onder de eerste schokgolven van de ontbinding, heeft de voorwaarden gewijzigd waaronder het vraagstuk van de ethiek zich vandaag stelt. In feite hebben de tegenslagen die de arbeidersklasse heeft ondergaan haar vertrouwen gehavend, niet alleen in een kommunistisch perspectief maar in de maatschappij als geheel.

    Voor de klassebewuste arbeiders tijdens de opgaande periode van het kapitalisme (en meer nog tijdens de revolutionaire golf van 1917-23), riep de bewering als zouden de maatschappelijke problemen van die tijd kunnen uitgelegd worden door het fundamenteel 'slechte' van het menselijk wezen slechts afkeuring en misprijzen op. Echter is vandaag de bewering, als zou de maatschappij fundamenteel niet in staat zou zijn tot verbetering en ontwikkelen van hogere vormen van menselijke solidariteit, een gegeven geworden van de historische situatie. Vandaag tasten de diep verankerde twijfels over de morele kwaliteiten van onze soort niet alleen de heersende klasse en de middenklassen aan, maar bedreigen ze het proletariaat zelf, de revolutionaire minderheden daarbij inbegrepen. Dit gebrek aan vertrouwen in de mogelijkheid van een meer collectieve en verantwoordelijke benadering van de opbouw van een werkelijke mensengemeenschap is niet enkel het resultaat van de propaganda van de heersende klasse. De historische evolutie zelf heeft geleid tot deze vertrouwenscrisis in de toekomst van de mensheid.

    Wij leven in een periode die gekenmerkt wordt door:

    • een extreem pessimisme ten overstaan van de 'menselijke aard';

    • een scepticisme (en zelfs een cynisme) over de noodzaak of zelfs de mogelijkheid van morele waarden;

    • de onderschatting of zelfs de ontkenning van het belang van ethische vraagstukken.

    De volkse opvatting ziet de bevestiging van het oordeel van de Engelse filosoof Thomas Hobbes (1588-1679) volgens welke de ene mens, van nature, een wolf voor de andere zou zijn. Volgens deze visie zou de mens fundamenteel een wezen zijn dat vernietigend, egoïstisch, onverbeterlijk irrationeel is en zijn sociaal gedrag zou lager staan dan dat van de meeste diersoorten. Voor het kleinburgerlijk ecologisme bijvoorbeeld, wordt de culturele ontwikkeling beschouwd als een 'vergissing' als een 'doodlopend straatje'. De mensheid zelf wordt gezien als een kankergezwel van de geschiedenis, ten opzichte van de natuur die haar 'rechten' terug zal – en zelfs moet – opeisen.

    Natuurlijk heeft de ontbinding van het kapitalisme dergelijke visies niet doen ontstaan, maar ze heeft ze wel aanzienlijk benadrukt en begunstigd.

    In de voorafgaande eeuwen, heeft de veralgemening van de warenproductie onder het kapitalisme geleidelijk aan de solidariteitsbanden verbroken die aan de basis lagen van de maatschappij, tot op het punt dat de herinnering eraan zelfs voorgoed dreigt gewist te worden uit het collectieve bewustzijn.

    De vervalfase van sociale formaties is altijd gekenmerkt geworden door de teloorgang van de heersende morele waarden en, zolang er zich nog geen historisch alternatief had aangediend, door een verlies aan vertrouwen in de toekomst.

    Maar de barbarij en de onmenselijkheid van het verval van het kapitalisme zijn zonder weerga in de geschiedenis van de menselijke soort. Het is waar dat het niet gemakkelijk is om na de afslachtingen van Auschwitz en Hirosjima, en ten opzichte van de volkerenmoorden, de permanente en veralgemeende vernietiging, zijn vertrouwen te behouden in de mogelijkheid van een vooruitgang op het vlak van de moraal.

    Het kapitalisme heeft ook het rudimentaire evenwicht verbroken dat vroeger bestond tussen de mens en de rest van de natuur, en het ondermijnt aldus op lange termijn de basis van de menselijke maatschappij.

    Aan deze kenmerken van de historische evolutie van het kapitalisme moeten we nog de opeenstapeling toevoegen van de gevolgen van een algemener verschijnsel van de opkomst van de mensheid in een context van klassenmaatschappijen: het feit dat de morele en sociale evolutie achterloopt op de technologische evolutie. "Niet ten onrechte wordt de natuurwetenschap beschouwd als het terrein waar het menselijk denkvermogen, in een doorlopende reeks van triomfen, zijn logische begripsvormen het krachtigst heeft ontwikkeld… Daartegenover staat dan… het grote gebied van menselijke handelingen en verhoudingen, waar werktuiggebruik geen directe rol speelde en slechts in de verte als diepste onbekende en onzichtbare ondergrond werkte, het gebied van de maatschappelijke verschijnselen. Daar worden denken en handelen veelal door hartstocht en impuls, door willekeur en gedachteloosheid, door traditie en geloof bepaald; daar leidt geen methodische logica tot zekerheid van weten [p. 126](…) Wat zich in deze tegenstelling uit, enerzijds volkomenheid, anderzijds onvolkomenheid, is dat de mens de krachten van de natuur beheerst, of dit in steeds sterker, onbepaald toenemende mate gaat doen, maar dat hij de krachten van de wil en de passie die in hem zijn nog niet beheerst. "Waar hij is blijven stilstaan en misschien zelfs teruggevallen is, is het klaarblijkelijk gemis aan meesterschap over zijn eigen 'natuur' (Frederick Tilney, The brain from ape to man, l.c. p. 932)". Vandaar dat de maatschappij blijkbaar zo ver achterstaat bij de wetenschap. De mens is potentieel meester over de natuur. Maar hij is nog geen meester over zijn eigen natuur [p.129]" [4]

     

     

    Waarom werd het begrip 'proletarische moraal' na 1968 'verdacht' gevonden

     

     

    Na 1968 heeft de dynamiek van de arbeidersstrijd een krachtig tegengewicht gevormd tegen het groeiende scepticisme in de schoot van de kapitalistische maatschappij. Maar tezelfdertijd heeft een onvoldoende diepgaande assimilatie van het marxisme geleid tot een brede opvatting bij de nieuwe generatie van revolutionairen, die dacht dat er geen plaats meer was voor vraagstukken van moraal of ethiek in de socialistische theorie. Deze houding was eerst en vooral het product van een breuk in de organische continuïteit die veroorzaakt werd door de contrarevolutie die volgde op de revolutionaire golf van 1917-23. Tot dan toe werden de ethische waarden van de arbeidersbeweging altijd was doorgegeven van de ene generatie aan de volgende. De assimilatie van deze waarden werd dus bevorderd doordat ze deel uitmaakten van een levendige, collectieve en georganiseerde praktijk. De contrarevolutie heeft de kennis van deze verworvenheden in grote mate uitgeveegd, net zoals ze de revolutionaire minderheden bijna helemaal heeft weggeveegd die deze waarden belichaamden.

    Bovendien heeft het stalinisme, als puurste politiek product van die contrarevolutie, deze lessen verdorven door aan de begrippen uit woordenschat van de arbeidersbeweging een nieuwe, burgerlijke betekenis te geven. Net zoals het woord Kommunisme zelf in diskrediet bracht door die benaming toe te kennen aan de staatskapitalistische contrarevolutie in de USSR, zo heeft het verschillende generaties revolutionairen met walging de rug doen toekeren aan het begrip zelf van proletarische moraal. Net zoals ze de imperialistische bezetting van Tsjecho-Slowakije in 1968 beschreef als een uitdrukking van 'proletarisch internationalisme', zo noemde ze de doortrapte praktijk van intimidatie, verklikking en terrorisering van proletariërs - de staatsethiek van het totalitarisme van het kapitalisme in verval - als het toppunt van 'proletarische moraal'.

    Deze ontaarding van de ethiek van het proletariaat heeft op zijn beurt de indruk versterkt dat de moraal, van nature uit, een intrinsiek reactionaire activiteit is van de heersende en uitbuitende klassen. De geschiedenis toont zeer zeker aan dat in alle klassenmaatschappijen de heersende moraal altijd de moraal is geweest van de heersende klasse. En dat tot op het punt dat moraal en staat, maar ook moraal en godsdienst, bijna synoniem geworden zijn in de volksopvatting. De morele gevoelens van de maatschappij in haar geheel werden door de uitbuiters, door de staat en door de godsdienst, altijd gebruikt om de status-quo te verheerlijken en te bestendigen opdat de uitgebuite klassen zich zouden onderwerpen aan hun onderdrukking. Het 'moralisme' waarvan de heersende klassen steeds gebruik hebben gemaakt om het verzet van de werkende klassen te breken via het inlepelen van een schuldbewustzijn, is een van de grote gesels van de mensheid. Het is tevens een van de meest subtiele en doeltreffende wapens van de heersende klassen om hun overheersing over de maatschappij te verzekeren.

    Het marxisme heeft altijd de moraal van de heersende klassen bestreden, zowel als het droogstoppelmoralisme van de kleinburgerij. Tegen de schijnheiligheid van de moraalridders van het kapitalisme, heeft het marxisme altijd voorop gesteld dat de kritiek van de politieke economie moet gegrondvest zijn op een wetenschappelijke kennis en niet op een ethisch oordeel.

    Toch vormt de ontaarding van de moraal van het proletariaat door het stalinisme geen reden tot het laten varen van het begrip van de proletarische moraal (net zo min mag het proletariaat het begrip kommunisme verwerpen onder het voorwendsel dat het gerecupereerd en ontaard geworden is door de contrarevolutie in de USSR). Het marxisme heeft aangetoond dat de geschiedenis van de menselijke moraal niet enkel de geschiedenis is van de moraal van de heersende klasse. Het heeft aangetoond dat de uitgebuite klassen hun eigen ethische waarden hebben en dat deze waarden een revolutionaire rol gespeeld hebben in de vooruitgang van de mensheid. Het heeft aangetoond dat de moraal evenmin gelijkstaat met de functie van de uitbuiting, van de staat of van de godsdienst en dat de toekomst, - als er een toekomst is – toebehoort aan een moraal die de uitbuiting, de staat en de godsdienst opheft.

    "… de mensen zullen geleidelijk aan wennen aan het in acht nemen van de meest elementaire, eeuwenlang bekende en gepredikte regels van het maatschappelijke leven, zonder geweld, zonder dwang, zonder onderwerping, zonder dit bijzondere apparaat voor het uitoefenen van dwang, dat staat heet"[p. 82][5].

    Het marxisme heeft aan het licht gebracht dat het proletariaat de enige klasse uit de geschiedenis is, die in staat is om de moraal en dus de mensheid te bevrijden van de gesel van het 'slechte geweten', gebaseerd op het schuldgevoel en de dorst naar wraak en straf, door zich te bevrijden van de vervreemding, doorheen het ontwikkelen van zijn bewustzijn, eenheid en solidariteit.

    Bovendien is het marxisme, door het verbannen van het kleinburgerlijke moralisme uit de kritiek van de politieke economie, in staat gebleken om de rol van morele factoren in de klassestrijd van het proletariaat wetenschappelijk aan te tonen. Zo heeft het bijvoorbeeld ontdekt dat de bepaling van de waarde van de arbeidskracht – in tegenstelling tot die van andere waren – een morele dimensie heeft: de moed, de vastbeslotenheid, de solidariteit en de waardigheid van de uitgebuiten.

    De weerstand tegen het begrip proletarische moraal drukt eveneens het gewicht uit van de ideologie van de kleinburgerij die erg doordrongen is van het democratisme. Het brengt de afkeer aan het licht van de kleinburgerij tegenover grondbeginselen van gedrag die zoals elk beginsel een belemmering vormen van de 'individuele vrijheid'. De infiltratie in de schoot van de hedendaagse arbeidersbeweging van deze ideologie van een klasse zonder historische toekomst is een zwakheid die de onrijpheid van de generatie, die voortgekomen is uit mei 1968, nog vergroot heeft.

    De aard van de moraal

     

     

    De moraal is een onmisbare gedragsgids in de culturele wereld van de mensheid. Hij maakt het mogelijk om de gemeenschappelijke beginselen en regels te bepalen van het samenleven van de mensen in de maatschappij. Solidariteit, medeleven, vrijgevigheid, steun aan noodlijdenden, eerlijkheid, een vriendschappelijke houding en welwillendheid, bescheidenheid, solidariteit onder de generaties zijn schatten die behoren tot de morele erfenis van de mensheid. Het zijn kwaliteiten zonder welke het maatschappelijk leven onmogelijk wordt. Dat is de reden waarom menselijke wezens altijd de waarde ervan erkend hebben, net zoals ze onverschillig staan tegenover andere. Brutaliteit, gierigheid, afgunst, arrogantie en ijdelheid, oneerlijkheid en leugen hebben altijd op afkeuring en verontwaardiging kunnen rekenen. Als dusdanig vervult de moraal de functie van het begunstigen van de sociale, in tegenstelling tot de antisociale impulsen van de mensheid, in het belang van de samenhang van de gemeenschap. Hij kanaliseert de psychische energie in het belang van allen. De wijze waarop deze energie wordt gekanaliseerd wisselt volgens de productiewijzen, de sociale samenstelling, enz.

    In de schoot van elke maatschappij, worden gedrags- en evaluatienormen opgebouwd, op grond van de levende ervaring, en overeenstemmend met een gegeven levenswijze. Dit proces maakt deel uit van wat Marx in het Kapitaal de relatieve ontvoogding noemt van willekeur en puur toeval via het vestigen van orde.

    De moraal heeft een dwingend karakter. Het is een toe-eigening van de sociale wereld via oordelen over 'goed' en 'kwaad', over wat aanvaardbaar is en wat niet. Deze benadering van de werkelijkheid maakt gebruik van specifieke psychische werkwijzen, zoals het goede geweten en de zin voor verantwoordelijkheid. Deze werkwijzen beïnvloeden het nemen van beslissingen en het algemeen gedrag en dikwijls bepalen ze die. De vereisten van de moraal bevatten een bewustwording van wat sociaal is, een bewustzijn dat opgenomen en geassimileerd is op het emotionele niveau. Zoals elk middel van toe-eigening en omvorming van de werkelijkheid, heeft het een collectief karakter. Doorheen de verbeelding, de intuïtie en de evaluatie laat ze de persoon toe om toe te treden tot de mentale en emotionele wereld van de andere menselijke wezens. Ze is dus de bron van menselijke solidariteit en het middel van de wederzijdse geestelijke verrijking en ontwikkeling. Ze kan niet evolueren zonder sociale interactie, zonder overbrenging van verworvenheden en ervaring tussen de leden van de maatschappij, tussen de maatschappij en het individu en tussen de ene generatie en de andere.

    Een van de kenmerken van de moraal berust in het feit dat ze zich de werkelijkheid toe-eigent door middel van een meetinstrument over wat er zou moeten zijn. Haar aanpak is teleologisch eerder dan causaal. De botsing tussen wat er is en wat er zou moeten zijn is kenmerkend voor de activiteit van de moraal, ze maakt haar tot een actieve en vitale factor.

    Het marxisme heeft nooit de noodzaak ontkend van het belang van de bijdrage van niet-theoretische en niet-wetenschappelijke factoren in de wording van de mensheid. Integendeel heeft het altijd hun onmisbaar karakter en hun relatieve onafhankelijkheid begrepen. Daarom is het in staat geweest om hun samenhang in de geschiedenis te onderzoeken en hun complementariteit te erkennen.

    In de primitieve maatschappijen, maar ook in de klassenmaatschappijen, ontwikkelt de moraal zich op een spontane manier. Ver vóór de capaciteit zou ontwikkeld worden om de morele waarden in een wetboek vast te leggen (of erover na te denken), bestonden er modellen van gedrag en de evaluatie ervan. Elke maatschappij, elke sociale groep en zelfs elk beroep (zoals Engels onderstreepte) namelijk via het instellen van deontologische regels, heeft zijn eigen schema van moreel gedrag. Zoals Hegel opmerkte, is een serie van daden van het subject het subject zelf. De moraal is wel degelijk meer dan de som van gedragsregels en gewoontes. Het is een wezenlijk deel van de kleur die de menselijke verhoudingen krijgen in een gegeven maatschappij.

    Ze is de weerspiegeling van een actieve factor zowel op de manier waarop de mens zichzelf ziet, als op de manier waarop hij er toe komt de anderen te begrijpen. De moraal is gegrondvest op de empathie die vervat zit in het gebied van gevoelens die eigen zijn aan de menselijke soort. Het is juist daarom dat Marx beweerde: "Niets menselijks is mij vreemd".

    De morele evaluaties zijn noodzakelijk, niet alleen als antwoord op de dagelijkse problemen, maar als onderdeel van een geplande en bewust op een doel gerichte activiteit. Niet alleen zijn ze een leidraad voor de bijzondere beslissingen, maar ze oriënteren een heel leven of heel een historische periode.

    Hoewel het instinct, de intuïtie en het onbewuste wezenlijke aspecten vormen van de wereld van de moraal van de mens, groeit met de wording de rol van het bewustzijn eveneens in deze sfeer. De morele vraagstukken raken de diepste roerselen van het menselijk bestaan. Een morele oriëntatie is het product van sociale noden maar ook van de manier van denken van een gegeven maatschappij of groep. Ze heeft nood aan een evaluatie van de waarde van het menselijk leven, van de verhouding van het individu tot de maatschappij, een definitie van haar eigen plaats in de wereld, van haar eigen verantwoordelijkheden ten opzichte van het geheel van de gemeenschap. Maar hier vindt de evaluatie plaats niet op een beschouwende manier maar onder de vorm van sociale gedragingen. De ethische oriëntatie draagt haar specifieke steentje bij – praktisch, evaluerend, gebiedend – over de zin die dient gegeven te worden aan het menselijk leven.

    Hoewel de ontwikkeling van het universum een proces is dat bestaat buiten en onafhankelijk van elk doel of objectieve 'betekenis', maakt de mensheid deel uit van dit deel van de natuur dat zich doelen stelt en er voor strijdt om ze te verwezenlijken.

     In de 'Oorsprong van het gezin, de particuliere eigendom en de staat' toont Engels aan dat de oorsprong van de moraal teruggaat op socio-economische verhoudingen en klassebelangen. Maar hij toont ook haar regulerende rol aan, niet alleen in de reproductie van de bestaande sociale structuren, maar ook in het opduiken van nieuwe sociale verhoudingen. De moraal kan de historische vooruitgang beletten ofwel versnellen. De moraal weerspiegelt dikwijls, vóór de filosofie of de wetenschap, veranderingen die schuilgaan onder de oppervlakte van de maatschappij.

     Het klassekarakter van de gegeven moraal moet ons niet uit het oog doen verliezen dat elk moreel systeem algemene menselijke elementen bevat die bijdragen tot het behoud van de maatschappij op een bepaald stadium van haar ontwikkeling. Zoals Engels het verduidelijkt in zijn 'Anti-Dühring' bevat de proletarische moraal wel degelijk meer elementen van algemene menselijke waarde dan die van andere sociale klassen omdat ze de toekomst vertegenwoordigt tegenover de moraal van de bourgeoisie. Engels legt de nadruk op de vooruitgang van de moraal in de geschiedenis. Via de inspanningen van de ene generatie op de andere, om beter het menselijk bestaan te beheersen en via de historische klassenstrijd, is de morele ervaringsrijkdom van de maatschappij toegenomen. Hoewel de ethische ontwikkeling van de mensheid helemaal niet lineair is, kan de vooruitgang op dit domein gemeten worden in de noodzaak en mogelijkheid om steeds complexere menselijke problemen op te lossen. Dat licht een sluier op van heel het potentieel van verrijking van de innerlijke en sociale wereld van de mens dat, zoals onderstreept wordt door Trotski, een van de meest belangrijke criteria vormt van de vooruitgang.

    Een ander fundamenteel kenmerk van de moraal berust op het feit dat, aangezien ze de noden van de maatschappij in haar geheel uitdrukt, haar bestaan onlosmakelijk verbonden is aan het intieme leven van het menselijk wezen, aan de innerlijke wereld van zijn bewustzijn en zijn persoonlijkheid. Elke aanpak die de subjectieve factor onderschat blijft noodzakelijkerwijze abstract en passief. Het is de intieme en diepgaande confrontatie van de mens met de morele waarden die hem, onder meer, onderscheidt van het dier en die hem de kracht verschaft tot het omvormen van de maatschappij. Hier wordt wat sociaal noodzakelijk is tot de interne stem van het 'goede geweten', dat het mogelijk maakt om de menselijke emoties te koppelen aan de dynamiek van de sociale vooruitgang. De morele rijping van het menselijke wezen bewapent het tegen vooroordelen en fanatisme en vermeerdert zijn capaciteiten om bewust en op een creatieve manier te reageren op morele conflicten.

    Het is ook noodzakelijk om te onderstrepen dat hoewel de moraal haar biologische basis vindt in de sociale instincten, haar evolutie onlosmakelijk verbonden is met de deelname aan de menselijke cultuur. Het loskomen van de menselijke soort uit het dierenrijk hangt niet alleen af van de ontwikkeling van het denken, maar ook van de opvoeding en de verfijning van de gevoelens. Tolstoi had dus gelijk bij het onderstrepen van de rol die de kunst – in de brede zin – naast de wetenschap, gespeeld heeft bij de menselijke vooruitgang.

    "Net zoals elk menselijk wezen dank zij de capaciteit van de mens om gedachten die in woorden uitgedrukt zijn te begrijpen, kennis kan maken met alles wat het geheel van de mensheid voor hem heeft verwezenlijkt op het domein van het denken… zo is het ook dank zij de menselijke capaciteit om, via de kunst, ontroerd te worden door gevoelens van anderen, dat hij toegang heeft tot de gevoelens van zijn tijdgenoten, tot dat wat andere menselijke wezens, duizenden jaren geleden gevoeld hebben en wordt het voor hem mogelijk om zijn eigen gevoelens aan anderen over te brengen. Als de menselijke wezens niet de mogelijkheid, niet de capaciteit zouden hebben om via de woorden alle gedachten van hen die hen vooraf gegaan zijn op te slorpen en hun eigen gedachten aan anderen over te brengen, zouden ze zijn als de wilde dieren of zoals een Gaspar Hauser. Als zij niet die andere menselijke capaciteit hadden om ontroerd te worden door kunst, zouden de menselijke wezens zeer zeker in een grotere mate wilden zijn en bovendien veel vreemder en veel vijandiger tegenover elkaar staan."[6]

    De ethiek was er al voor het marxisme

     

     

    De ethiek is de theorie van de moraal, die tot doel heeft om beter zijn rol te begrijpen, te verbeteren en zijn inhoud en actieveld te systematiseren. Hoewel de ethiek een theoretische discipline is, is zijn doel altijd praktisch geweest. Een ethiek die niet bijdroeg tot het verbeteren van de menselijke gedragingen in het werkelijke leven is per definitie waardeloos. De ethiek is ontstaan en ontwikkeld als filosofische wetenschap, niet alleen omwille van historische redenen maar ook omdat de moraal geen precies object is maar een verhouding die het geheel omarmt van het menselijk leven en het bewustzijn. Sinds de klassieke Griekse filosofie tot aan Spinoza en Kant, is de ethiek altijd opgevat als een wezenlijke uitdaging waarmee de grootste menselijke geesten zich hebben geconfronteerd. Ondanks de veelheid van aanpak en antwoorden volgens de verschillende soorten maatschappijen, is er altijd één gemeenschappelijk kenmerk geweest van de ethiek, voornamelijk sinds Socrates. Het gaat om het antwoord op de vraag: Hoe kan de mens komen tot het opbouwen van het universele geluk voor het geheel van de soort? De ethiek is altijd een strijdwapen geweest, in het bijzonder van de klassenstrijd. De confrontatie met de ziekte en de dood, met belangenconflicten en moreel lijden, is dikwijls een krachtige stimulans geweest voor de studie van de ethiek. Maar terwijl de moraal, hoe rudimentair zijn manifestaties ook mogen zijn, een zeer oude voorwaarde is van het bestaan van de menselijke maatschappij (en die al bestond in de eerste primitieve gemeenschappen), is de ethiek een veel recenter verschijnsel dat pas is opgedoken met de verdeling van de maatschappij in klassen. De noodzaak om het gedrag en het leven van iedereen te oriënteren is het product van de aard van het sociale leven dat steeds complexer is geworden met het verschijnen van de sociale klassen. In de primitieve gemeenschap waren de solidariteit onder de mensen en hun activiteit direct verbonden aan de meest barre schaarste. De vrijheid van de individuele keuze bestond nog niet. Het is binnen de context van de groeiende tegenstrijdigheid tussen het privéleven en het openbare, tussen de noden van de individuen en die van de maatschappij, dat er een overdenking gestalte is gaan krijgen over het gedrag en zijn beginselen. Deze overdenking is onlosmakelijk verbonden met een kritische houding ten overstaan van de maatschappij en de wil om haar op een bewuste en overdachte manier te veranderen. Zo komt het dat, indien het uiteenvallen van de primitieve gemeenschap en de verschijning van de klassenmaatschappij een voorwaarde is voor deze aanpak, het verschijnen van de ethiek – net zoals die van de filosofie in het algemeen – in het bijzonder gestimuleerd werd door de ontwikkeling van de warenproductie, zoals dat het geval was in het antieke Griekenland. Niet alleen het verschijnen van de ethiek maar ook zijn evolutie hing fundamenteel af van de ontwikkeling van de productiekrachten, voornamelijk van de economische, materiële grondslagen van de maatschappij.

    Met de klassenmaatschappij veranderen de morele noden en gewoonten noodzakelijkerwijze aangezien elke sociale formatie een moraal voortbrengt die overeenstemt met haar noden. Wanneer de gangbare moraal van de heersende klassen botst met de historische ontwikkeling, wordt ze tot een bron van verschrikkelijk lijden, vermeerdert ze de toevlucht tot het fysiek en psychisch geweld om zich op te dringen en leidt tot een veralgemeende ontsporing, tot een latente schijnheiligheid, maar ook tot zelfkastijding, voornamelijk bij de uitgebuite klassen. Deze fasen van verval van de maatschappijen vormen een bijzondere uitdaging voor de ethiek en deze laatste spant zich in om nieuwe beginselen te formuleren die vat hebben op de massa en die deze slechts in een latere fase zullen oriënteren.

    Nochtans is de ontwikkeling van de ethiek verre van een mechanische, passieve afspiegeling van de economische grondslagen van de maatschappij. Ze bezit een interne eigen dynamiek, zoals al werd geïllustreerd door de evolutie van het eerste materialisme, dat van de Griekse materialisten wier bijdragen tot de ethiek nog altijd tot het onschatbare theoretische erfgoed behoren van de mensheid. Deze interne dynamiek van de ethiek komt tot uiting in het nastreven van een centrale zorg: het streven naar geluk voor het geheel van de mensheid. Heraclitus onderstreepte al dit centrale vraagstuk van de ethiek: de verhouding van het individu tot de maatschappij, tussen wat de individuen werkelijk doen en wat zij zouden moeten doen in het algemeen belang. Maar deze 'natuurfilosoof' was er niet toe in staat om een materialistische verklaring te geven van de oorsprong van de moraal en in het bijzonder van het goede geweten. Bovendien belette zijn eenzijdig aandringen op de oorzakelijkheid, ten koste van de 'teleologische' kant van het menselijk bestaan (bezonnen activiteit met het oog op een bewust doel), hem om te komen tot bevredigende antwoorden op de meest fundamentele ethische vraagstukken aangaande de toekomst van de mensheid (zoals de verhouding van de mens tot zijn eigen eindigheid, tot zijn eigen dood en die van zijn gelijken, voornamelijk met betrekking tot oorlog en andere moorddadige conflicten).

    Dat is de reden waarom niet enkel de objectieve sociale evolutie maar ook de afwezigheid van een antwoord op de morele vraagstukken die werden gesteld, de weg hebben vrijgemaakt voor het filosofisch idealisme. Dit idealisme verscheen tegelijkertijd met een nieuw geloof, het monotheïsme, gestoeld op het geloof in één God, redder van de mensheid, die als enige in staat was om de poorten van het universele geluk te openen in een hemels paradijs. Het verschijnen van de idealistische moraal was niet langer gebaseerd op de verklaring van de natuur maar op het onderzoek van het geestelijk leven. Deze aanpak slaagde er niet in om compleet afstand te nemen van de animistische en magische gedachtegang van de primitieve maatschappijen. Deze aanpak bereikt zijn hoogtepunt in de visie die het wezen van de mens opdeelt in twee delen, het ene geestelijk (moreel) en het andere materieel (lichamelijk). De mens zou als het ware half-engel, half-dier zijn.

    Het is pas met het revolutionaire materialisme van de opkomende bourgeoisie van West-Europa dat de triomf van het morele idealisme ernstig in vraag is kunnen gesteld worden. Dit nieuwe materialisme stelde dat de natuurlijke driften van de mens de kiem bevatten van alles wat goed is, en maakte aldus de oude sociale orde verantwoordelijk voor al het slechte. Uit deze denkschool sproten niet alleen de theoretische wapens voort van de burgerlijke revolutie maar ook die van het utopische socialisme (Fourier bij de Franse materialisten, Owen en het 'utilitaristische' systeem van Bentham).

    Maar dit materialisme van de revolutionaire bourgeoisie was er niet toe in staat om de oorsprong van de moraal te verklaren. Moraal kan slechts 'natuurlijkerwijs' verklaard worden omdat de moraal al vervat zit in de menselijke aard. Deze revolutionaire theorie kon evenmin haar eigen oorsprong verklaren. Als de mens bij zijn geboorte, een onbeschreven blad was, een tabula rasa, zoals dit burgerlijke materialisme beweert, en als zijn aard van sociaal wezen slechts bepaald wordt door zijn doordrenking in de bestaande sociale orde, van waar komen dan de revolutionaire ideeën, wat is dan de oorsprong van de sociale verontwaardiging – de onmisbare voorwaarde voor een nieuwe en betere maatschappij? Het feit dat het burgerlijke materialisme het pessimisme van het idealisme (dat elke mogelijkheid van een morele vooruitgang ontkende in de werkelijke mensenwereld) heeft bestreden, vormt haar grote bijdrage. Toch, en ondanks zijn klaarblijkelijk onbegrensd optimisme, bood dit materialisme, wegens zijn al te mechanische en metafysische grondslag, slechts een wankele basis voor een werkelijk vertrouwen in de mensheid. Kortom, in deze wereldvisie die werd belichaamd door de filosofen van de Verlichting, was het de 'verlichte' mens, die moest verschijnen als de enige bron van de morele perfectie van het menselijk geslacht.

     Het feit dat het burgerlijke materialisme er niet in geslaagd is om de oorsprong van de moraal te verklaren enkel op grond van ervaring (en niet alleen wegens de achterlijkheid van Duitsland of het provincialisme van Köningberg) heeft er toe bijgedragen dat Kant terugviel in het morele idealisme toen hij zocht naar de verklaring van het verschijnsel van het goede geweten. Door te verklaren dat de morele wet binnen ons 'een ding op zich' was, dat a priori bestond, buiten tijd en ruimte, verklaarde Kant in feite dat wij de oorsprong van de moraal niet kunnen kennen.

    Zo komt het dat ondanks al deze onschatbare bijdragen tot de geschiedenis van de mensheid, die nog steeds verspreide stukken vormen van een puzzel, enkel het proletariaat in staat zal zijn om, dank zij de marxistische theorie, een samenhangend en bevredigend antwoord te geven op dit vraagstuk van de oorsprong van de moraal.

    Het marxisme en de oorsprong van de moraal

     

     

     Voor het marxisme berust de oorsprong van de moraal in de volkomen sociale, collectieve aard van de menselijke soort. Deze moraal is niet enkel het product van sociale instincten maar ook van de afhankelijkheid van de soort ten opzichte van het collectieve, geassocieerde en geplande werk en het steeds complexere productieapparaat dat dit vereist. De grondslag, de kern van de moraal, is de erkenning van de noodzaak aan solidariteit ten overstaan van de biologische broosheid van het menselijk wezen. Deze solidariteit (die trouwens door de recente wetenschappelijke ontdekkingen, voornamelijk in de antropologie en de paleontologie, wordt gestaafd) vormt de grootste gemene deler van al wat positief en duurzaam is in de loop van de geschiedenis van de moraal. Als dusdanig is de solidariteit zowel de maatstaf als de uitdrukking van de continuïteit van deze geschiedenis ondanks alle breuken en regressies. Deze geschiedenis wordt gekenmerkt door de erkenning dat de overlevingskansen des te groter zijn naarmate de maatschappij (of de sociale klasse) eendrachtig is, haar samenhang steviger, en de harmonie tussen de verschillende delen groter is. Maar de ontwikkeling van de moraal doorheen de eeuwen is niet alleen een kwestie van overleving van het menselijk geslacht. Het bepaalt ook het verschijnen van steeds volmaaktere en complexere vormen van menselijke collectieven die zelf de voorwaarden zijn voor de ontwikkeling van de mogelijkheden van de mens en de maatschappij. Het praktisch uitzoeken van de collectieve belangen is het werktuig van de morele verheffing van de leden van de maatschappij. Het rijkste leven is dat wat het best verankerd zit in de maatschappij.

    De reden waarom het proletariaat kon antwoorden op het vraagstuk van de oorsprong en het wezen van de moraal, berust in het feit dat het perspectief van een verenigde wereldgemeenschap, een kommunistische maatschappij, de sleutel vormt voor het bevatten van de geschiedenis van de moraal. Het proletariaat is de eerste klasse in de geschiedenis die geen bijzonder belang heeft te verdedigen en dat verenigd kan worden door een werkelijke socialisering van de productie, de materiële grondslag van een kwalitatief hoger niveau van de menselijke solidariteit.

    De materialistische ethiek van het marxisme, dankzij haar capaciteit tot het integreren van de wetenschappelijke ontdekkingen (namelijk die van Darwin aan wie Marx 'het Kapitaal' opgedragen heeft), maakt het mogelijk te begrijpen waarom de mens, als product van de evolutie, in feite bij zijn geboorte geen tabula rasa is. Hij brengt 'in de wereld', een serie sociale noden die voortspruiten uit zijn dierlijke oorsprong (bijvoorbeeld de nood aan tederheid en genegenheid zonder welke de pasgeborene zich niet kan ontwikkelen en zelfs niet kan overleven).

    Maar de vooruitgang van de wetenschap heeft tevens aan het licht gebracht dat de mens ook een geboren strijder is. Dat is wat hem in staat heeft gesteld om de verovering van de wereld aan te vatten, om de krachten van de natuur te temmen, om haar om te vormen door zijn sociaal leven over de hele planeet te ontwikkelen. De geschiedenis toont eveneens aan dat hij in het algemeen niet opgeeft bij moeilijkheden. De strijd van de mensheid kan zich niet louter baseren op een reeks instincten die hij heeft overgeërfd uit het dierenrijk: die van het zelfbehoud, van de seksuele voortplanting, van de bescherming van de kleintjes, enz. In het kader van de maatschappij hebben zijn instincten voor het behoud van de soort zich slechts kunnen ontwikkelen via het delen van zijn emoties met zijns gelijken. Al is het waar dat deze kwaliteiten het product zijn van de socialisering, dan is het niet minder waar dat deze kwaliteiten op hun beurt zijn maatschappelijk leven mogelijk maken. De geschiedenis van de mensheid heeft ook aangetoond dat zij een potentieel van agressiviteit kan en ook moet mobiliseren zonder welke zij zich niet kan handhaven tegenover een vijandige omgeving.

    Maar de bases van de strijdbaarheid van het menselijk geslacht liggen veel dieper dan dat en zijn bovendien verankerd in de cultuur. De mensheid is het enige deel van de natuur dat zichzelf via de arbeid constant omvormt. Dat betekent dat in het lange proces van hominisatie, de omvorming van 'mensaap tot aapmens', het bewustzijn het belangrijkste instrument is geworden van de strijd van de mensheid voor haar overleving. Telkens de mens een doel bereikte, heeft hij zijn omgeving omgevormd en heeft hij zich nieuwe hogere doelen gesteld. En dat vereiste op zijn beurt een nieuwe ontwikkeling, die van de aard van zijn sociaal wezen.

    De wetenschappelijke methode van het marxisme heeft de biologische 'aangeboren' oorsprong van de moraal en de sociale vooruitgang ontsluierd. Doordat hij de bewegingswetten van de menselijke geschiedenis ontdekt heeft en het metafysische standpunt heeft overstegen, heeft het marxisme de vraagstukken opgelost waar het oude burgerlijke materialisme onmogelijk kon op antwoorden. Door aldus te werk te gaan heeft het marxisme de relativiteit, maar tevens de relatieve waarde van de verschillende morele systemen in de geschiedenis bewezen. Het heeft hun afhankelijkheid aangetoond van de ontwikkeling van de productiekrachten en, vanaf een bepaalde historische periode, van de klassenstrijd. Daardoor heeft het de theoretische grondslagen gelegd voor het praktisch overstijgen van wat ooit een van de grootste gesels was van de mensheid tot op heden: de fanatieke, dogmatische tirannie van elk moreel systeem.

    Door aan te tonen dat de geschiedenis een zin heeft en een samenhangend geheel vormt, heeft het marxisme de valse keuze overstegen tussen het morele pessimisme van het idealisme en het enge optimisme van het burgerlijke materialisme. Door het bestaan aan te tonen van een morele vooruitgang in de geschiedenis van de mensheid, heeft het de basis van het vertrouwen van het proletariaat in de toekomst verbreed.

    Ondanks de nobele eenvoud van de gemeenschapsbeginselen van de primitieve maatschappij, waren hun deugden gebonden aan het blind naleven van de rites en bijgeloof die niet in vraag konden worden gesteld, en nooit het resultaat zijn geweest van een bewuste keuze. Pas met het verschijnen van een klassenmaatschappij (in Europa, in het hoogtij van de slavenmaatschappij) is het dat de menselijke wezens een morele waarde hebben kunnen verwerven die los stond van bloedverwantschappen. Deze verworvenheid is een product van de cultuur, van de opstand van de slaven en andere uitgebuite lagen. Het is belangrijk om op te merken dat de strijd van de uitgebuite klassen, zelfs al bevatten ze geen revolutionair perspectief, de morele erfenis van de mensheid verrijkt hebben, via de cultuur van de geest van rebellie en verontwaardiging, van het verwerven van een respect voor de menselijke arbeid, van de verdediging van de waardigheid van elk menselijk wezen. De morele rijkdom van de maatschappij is nooit het resultaat van de economische, sociale, culturele constellatie van het moment. Ze is het product van een historische accumulatie. Net zoals de ervaring en het lijden van een lang en moeilijk leven bijdragen tot de rijping van diegenen die het niet heeft gebroken. De hel van de klassenmaatschappij draagt ook bij tot de ontwikkeling van de morele veredeling van de mensheid, op voorwaarde dat deze maatschappij kan omvergeworpen worden.

    Er moet aan toegevoegd worden dat het historisch materialisme de oude tegenstelling, heeft opgeblazen, die de vooruitgang van de ethiek afremden, tussen instinct en bewustzijn, tussen oorzakelijkheid en teleologie. De objectieve wetten van de historische ontwikkeling zijn zelf uitingen van de menselijke activiteit. Ze schijnen er buiten te liggen omdat de doelen die de mensen zich stellen, afhangen van de omstandigheden waarin het verleden ze heeft overgeleverd aan het heden. Dynamisch opgevat, in de beweging van het verleden naar de toekomst, is de mensheid tegelijk het resultaat en de oorzaak van de verandering. In die zin zijn de moraal en de ethiek tegelijk producten en actieve factoren van de geschiedenis.

    Door de ware aard van de moraal te ontsluieren, is het marxisme op zijn beurt in staat om zijn verloop te beïnvloeden, door hem te scherpen als een wapen van de klassestrijd van het proletariaat.

    De strijd tegen de burgerlijke moraal

     

     

    De proletarische moraal heeft zich ontwikkeld door het bestrijden van de heersende waarden; hij gaat niet aan de zijlijn staan. De kern van de moraal van de burgerlijke maatschappij zit vervat in de veralgemening van de warenproductie. Dat bepaalt zijn wezenlijk democratisch karakter, dat een hoogst belangrijke rol heeft gespeeld in de ontbinding van de feodale maatschappij maar die steeds meer haar irrationele kant blootgeeft met het verval van het kapitalistische systeem. Het kapitalisme heeft het geheel van de maatschappij, en daarbij inbegrepen de arbeidskracht zelf, onderworpen aan de kwantificatie van de ruilwaarde. De waarde van het menselijk wezen en zijn productieve activiteit berust niet meer op zijn concrete menselijke kwaliteiten noch op zijn bijzondere bijdrage tot de collectiviteit. Ze kan enkel nog gemeten worden op een kwantitatieve wijze met betrekking tot de anderen en is tot een abstract middel geworden dat zich opdringt aan de maatschappij als een onafhankelijke en blinde kracht. Door de inbreng van de concurrentie tussen de mensen, door hen te verplichten om zich met de anderen te meten, holt het kapitalisme de menselijke solidariteit uit, die aan de grondslag van de maatschappij ligt. Door abstractie te maken van de werkelijke kwaliteiten van de menselijke wezens, met inbegrip van hun morele kwaliteiten, ondermijnt het de grondslag zelf van de moraal. Door het vervangen van de vraag 'wat kan ik bijdragen tot de gemeenschap?' door de vraag 'wat is mijn eigen waarde in de schoot van de gemeenschap?' (rijkdom, macht, prestige), stelt het de mogelijkheid zelf van een menselijke gemeenschap in vraag.

    De tendens van de burgerlijke maatschappij is naar het uithollen van de morele verworvenheden van de mensheid die in de loop van duizenden jaren geaccumuleerd zijn, sinds de eenvoudige traditie van gastvrijheid en respect voor anderen in het dagelijkse leven tot de elementaire reflex van bijstand verlenen aan hen die in nood verkeren.

    Met de intrede van het kapitalisme in zijn eindfase, die van de ontbinding, neemt deze tendens die inherent is aan het kapitalisme de overhand. De irrationele aard van deze tendens, die op lange termijn onverenigbaar is met het behoud van de maatschappij, ontbloot zich in de noodzaak voor de bourgeoisie zelf, in het belang van haar systeem, om haar toevlucht te nemen tot onderzoekers die onderzoek uitvoeren en strategieën ontwikkelen tegen het 'pesten' (het moreel kwellen), tot opvoeders die er mee belast worden om scholieren te onderrichten hoe zij moeten omgaan met conflicten. Evenzo wordt de steeds zeldzamer wordende kwaliteit om nog in ploeg te kunnen samenwerken met anderen vandaag beschouwd als de meest gezochte kwaliteit bij de aanwerving in talrijke bedrijven.

    Wat specifiek is voor het kapitalisme is de uitbuiting op basis van de 'vrijheid' en 'gelijkheid' van de uitgebuiten. Vandaar het wezenlijk schijnheilig karakter van de burgerlijke moraal. Maar deze specificiteit wijzigt ook de rol die het geweld speelt in de schoot van de maatschappij.

    In tegenstelling tot wat diegenen mogen beweren die het kapitalisme ophemelen, maakt dit niet minder maar veel meer gebruik van brute kracht dan de andere productiewijzen. Nochtans heeft het kapitalisme een kwalitatieve sprong gemaakt in het gebruik van het indirecte, morele en psychische geweld aangezien de ontwikkeling van het uitbuitingsproces zelf voortaan gebaseerd is op economische verhoudingen en niet op fysieke dwang. Laster, vernietiging van de individuele persoonlijkheid, het zoeken naar zondebokken, sociaal isolement, het systematisch slopen van de menselijke waardigheid en het zelfvertrouwen, zijn dagelijkse instrumenten geworden van de sociale controle. Meer nog, dit geweld is de uiting geworden van de democratische vrijheid, het morele ideaal van de burgerlijke maatschappij. Hoe meer de bourgeoisie haar toevlucht neemt tot dit indirect geweld en tot de overheersing van haar moraal tegen het proletariaat, hoe meer zij haar dictatuur versterkt.

    De moraal van het proletariaat

     

     

    De strijd van het proletariaat voor het kommunisme vormt tot op heden het hoogtepunt van de morele evolutie van de maatschappij. Dat betekent dat de arbeidersklasse de accumulatie erft van de vruchten van de beschaving, deze ontwikkelt op een kwalitatief hoger niveau en hen op die manier redt van hun uitroeiing door de kapitalistische ontbinding. Een van de voornaamste doelstellingen van de kommunistische revolutie is de overwinning van de sociale gevoelens en kwaliteiten over de antisociale impulsen. Zoals Engels stelde in de 'Anti-Dühring', zal een werkelijk menselijke moraal, voorbij de klassentegenstellingen, pas mogelijk worden in een maatschappij waarin niet alleen de klassentegenstellingen zelf, maar ook de herinnering eraan, verdwenen zullen zijn in de praktijk van het dagelijkse leven. Het proletariaat integreert in zijn beweging de oude gemeenschapsregels net zoals de verworvenheden van recentere en complexere uitingen van morele cultuur. Het gaat hier onder meer om de elementaire regels zoals het verbod op diefstal, die voor de arbeidersbeweging niet enkel gouden regels van solidariteit en wederzijds vertrouwen zijn, maar tevens een onvervangbare dam tegen de morele invloed van de bourgeoisie en het lompenproletariaat die haar vreemd is.

    De arbeidersbeweging wordt ook gevoed door de ontwikkeling van het sociale leven, door de zorg om anderen, de bescherming van de kinderen, de ouderen, de zwakkeren en diegenen die in nood zijn. Hoewel de liefde voor de mensheid niet het voorrecht is van het proletariaat, zoals Lenin bevestigt, is het zich opnieuw toe-eigenen ervan door de arbeidersklasse noodzakelijkerwijze een kritisch element dat gericht is op het overstijgen van de ruwheid, de enggeestigheid en het provincialisme van de niet-proletarische uitgebuite lagen en klassen.

    De opkomst van de arbeidersklasse als draagster van de morele vooruitgang is een perfecte illustratie van de dialectische aard van de sociale ontwikkeling. Door de radicale scheiding tussen de producenten en de productiemiddelen en hun complete onderwerping aan de marktwetten, heeft het kapitalisme voor het eerst een sociale klasse in het leven geroepen die radicaal vervreemd is van haar eigen menselijkheid. Het ontstaan van de moderne klasse van loonarbeiders is dus een geschiedenis van het opdoeken van de oude sociale gemeenschap en de verworvenheden daarvan. Deze ontmanteling van de oorspronkelijke mensengemeenschap heeft een ontworteling veroorzaakt, het zwerversbestaan en de criminalisering van miljoenen mannen, vrouwen en kinderen. Uitgesloten van de maatschappelijke sfeer, werden zij veroordeeld tot een proces zonder voorgaande van verloedering en morele ontaarding. Bij de dageraad van het kapitalisme, waren de arbeidersbuurten in de industriële regio's voedingsbodems voor onwetendheid, misdaad, prostitutie, alcoholisme, onverschilligheid en wanhoop.

    In zijn studie over de arbeidersklasse in Engeland, was Engels al in staat om op te merken dat klassebewuste proletariërs de sector van de maatschappij vormden die het edelst, het menselijkst en het meest gevoelig waren voor respect. Later toen hij de balans opmaakte van de Commune van Parijs, onderstreepte Marx de heldenmoed, de opofferingsgeest en de passie voor Herculestaak van een Parijs dat streed, werkte en nadacht, in tegenstelling tot het parasiterende, sceptische en egoïstische Parijs van de bourgeoisie.

     Deze transformatie van het proletariaat, van het verlies naar de verovering van zijn eigen menselijkheid, is de uitdrukking van zijn specifieke klasse-aard van tegelijk uitgebuit en revolutionair te zijn. Het kapitalisme heeft de eerste klasse in de geschiedenis doen geboren worden die alleen maar zijn menselijkheid kan bevestigen en zijn identiteit en klasse-belangen tot uitdrukking brengen via de ontwikkeling van de solidariteit. Zoals nooit voordien, is de solidariteit het wapen geworden van de klassestrijd en het specifieke middel waarmee de toe-eigening, de verdediging en de grotere ontwikkeling van de menselijke cultuur mogelijk worden. Zoals Marx verklaarde in 1872: "Burgers! Herinneren wij ons het fundamentele beginsel van de Internationale: solidariteit. Het is pas wanneer wij dat levensnoodzakelijke beginsel bij de arbeiders van alle landen op vaste basis zullen gestoeld hebben dat wij in staat zullen zijn om het grote doel dat wij ons gesteld hebben te bereiken. De omvorming moet plaatsvinden binnen de solidariteit, dat is wat de Commune van Parijs ons leert". [7]

     Deze solidariteit van het proletariaat is het product van de klassestrijd. Zonder de constante strijd tussen de eigenaars van de bedrijven en de werkers, zegt Marx ons: "zou de arbeidersklasse van Groot-Brittannië en heel Europa een nederige, onderdrukte massa zijn, met een zwak karakter, uitgeput, wier ontvoogding dank zij haar eigen kracht compleet onmogelijk zou zijn, net zoals die van de slaven van het antieke Griekenland en van Rome". [8]

     En Marx voegt er aan toe: "om op een correcte manier de waarde van stakingen en coalities te waarderen, mogen wij onszelf niet toestaan om misleid te worden door de schijnbare onbeduidendheid van hun economische resultaten, maar moeten we ons boven alles hun morele en politieke gevolgen voor de geest houden".

     Deze solidariteit gaat gepaard met de morele verontwaardiging van de arbeiders die worden geconfronteerd met de verloedering van hun levensvoorwaarden. Deze verontwaardiging is een voorafgaande voorwaarde, niet alleen van hun strijd en de verdediging hun waardigheid maar ook van het ontluiken van hun bewustzijn. Na het fabriekswerk bepaald te hebben als een afstompingmiddel van de arbeiders, besluit Engels dat, indien de arbeiders "niet alleen in staat waren om hun gezondheid te redden, maar ook tot het ontwikkelen en verfijnen van hun inzicht op een hoger peil dan dat van de anderen" [9] dat enkel voortspruit uit de verontwaardiging ten overstaan van hun lot en tegenover de immoraliteit en de hebzucht van de bourgeoisie.

     De bevrijding van het proletariaat van het paternalistische karkas van het feodalisme heeft het in staat gesteld om de globale, politieke dimensie te ontwikkelen van deze 'morele resultaten' en dus van het ter harte nemen van zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de maatschappij in haar geheel. In zijn boek over de arbeidende klassen in Engeland, herinnert Engels er aan hoe, in Frankrijk, de politiek en, in Engeland, de economie, de werkers bevrijd hebben van 'apathie' ten opzichte van de algemene belangen van de mensheid”, een apathie die hen "geestelijk dood" maakte.

    Voor de arbeidersklasse is haar solidariteit niet zomaar een instrument tussen de andere om te gebruiken als het pas geeft. Het is het wezen zelf van de strijd en van het dagelijks bestaan van de arbeidersklasse. Daarom zijn de organisatie en de centralisatie van haar gevechten een levendige uiting van deze solidariteit.

     De morele verheffing van de arbeidersbeweging is onafscheidelijk van het formuleren van zijn historische doeleinden. In de loop van zijn studies over de utopische socialisten, erkende Marx de ethische invloed van de kommunistische ideeën die "ons bewustzijn smeden".In zijn boek 'Het socialisme en de Kerken', herinnert Rosa Luxemburg er eveneens aan dat graad van criminaliteit gedaald was in de industriële arbeiderswijken van Warschau van zodra de arbeiders socialisten geworden waren.

    De veruit hoogste uitdrukking van de menselijke solidariteit, van de ethische vooruitgang van de maatschappij tot op heden, is het proletarisch internationalisme. Dit beginsel is het onmisbare middel voor de bevrijding van de arbeidersklasse, dat de grondslagen legt voor de toekomstige menselijke gemeenschap. Het centrale karakter van dit beginsel en het feit dat het enkel door de arbeidersklasse kan verdedigd worden, onderstreept het hele belang van de morele zelfstandigheid van het proletariaat tegenover alle andere klassen en lagen van de maatschappij. Het is voor de bewuste arbeiders onmisbaar om zichzelf te bevrijden van de denkwijze en gevoelens van de bevolking in de brede zin van het woord, om hun eigen moraal te stellen tegenover die van de heersende klasse.

    De solidariteit is niet enkel een onmisbaar middel om het kommunistische doel te verwezenlijken, maar het vormt ook het wezen zelf van dit doel.

    De revoluties hebben altijd een nieuwe moraal voortgebracht. Ze kunnen niet opduiken en zegevieren zonder dat de massa's zich tevoren al nieuwe waarden en nieuwe ideeën eigen gemaakt hebben die hun strijdgeest, moed en vastberadenheid aanwakkeren.

    De superioriteit van de morele waarden van het proletariaat vormt een van de belangrijkste middelen van zijn capaciteit om achter zich de andere niet-uitbuitende lagen mee te voeren. Hoewel het onmogelijk is om een kommunistische moraal volledig te ontwikkelen in de schoot van de klassenmaatschappij, kondigen de beginselen van de arbeidersklasse die uitgewerkt zijn door het marxisme, de toekomst aan en dragen ze er tot bij om de weg vrij te maken. Doorheen de strijd zelf past de arbeidersklasse steeds meer haar gedragingen en haar waarden aan aan haar eigen noden en doelstellingen en verwerft zo voor de mensheid een nieuwe menselijke waardigheid.

     Het proletariaat heeft geen nood aan morele illusies, en het verafschuwt de schijnheiligheid. Zijn belang ligt in het zich ontdoen van de moraal van alle illusies en alle vooroordelen. Als eerste klasse van de maatschappij die er een wetenschappelijk inzicht over heeft verworven, is het proletariaat de enige klasse die de andere zorg van de moraal, de waarheid, kan doen gelden. En het is geen toeval dat de krant van de Bolsjewistische partij juist Pravda, de 'Waarheid' heette.

    Net zoals voor de solidariteit neemt deze oprechtheid een nieuwe en diepere betekenis. Tegenover het kapitalisme dat niet kan bestaan zonder leugens en bedrog en dat de sociale werkelijkheid verdoezelt, door er voor te zorgen dat de verhoudingen tussen de mensen verhoudingen tussen objecten lijken te zijn, is het doel van het proletariaat om de waarheid boven water te krijgen als het onmisbare middel voor zijn eigen bevrijding. Daarom heeft het marxisme nooit geprobeerd om de hindernissen op de weg naar de zege te minimaliseren, noch geweigerd om een nederlaag te erkennen. De hardste proef van deze oprechtheid is de waarachtig te zijn tegenover zichzelf. En wat geldig is voor de klassen is het eveneens voor de individuen. Natuurlijk kan dit streven om zijn eigen werkelijkheid te begrijpen pijnlijk zijn en mag het niet verstaan worden in een absolute zin. Maar de ideologie en de zelfbegoocheling staan in regelrechte tegenspraak tot de belangen van de arbeidersklasse.

    Doordat het marxisme het onderzoek naar de waarheid in het centrum van zijn bezorgdheid plaatst, is het de erfgenaam van het beste wat de wetenschappelijke ethiek heeft voortgebracht. Voor het proletariaat is de strijd voor de helderheid de belangrijkste waarde. De houding die neerkomt op het vermijden en saboteren van debatten en opheldering is een belediging van deze waarde, want een dergelijke aanpak zet altijd de deur wijd open voor het binnendringen van ideologieën en gedragingen die vreemd zijn aan het proletariaat.

    De strijd voor het kommunisme stelt het proletariaat trouwens voor nieuwe vraagstukken en plaatst het tegenover nieuwe dimensies van de ethische daad. De strijd voor de machtsovername bijvoorbeeld stelt direct het vraagstuk van de verhoudingen tussen de belangen van het proletariaat en die van de mensheid in haar geheel, in dit stadium van de geschiedenis, die met elkaar overeenstemmen zonder identiek te zijn. Tegenover de keuze tussen socialisme of barbarij, moet de arbeidersklasse bewust haar verantwoordelijkheden nemen ten opzichte van de mensheid als geheel. In september-oktober 1917, toen de voorwaarden voor de opstand rijp waren en tegenover het gevaar dat de uitbreiding van de revolutie zou mislukken en zou kunnen leiden tot verschrikkelijk lijden voor het wereldproletariaat, verdedigde Lenin dat men "het risico moest nemen" want toen stond het lot van de beschaving zelf op spel. Ook de politiek van de economische omvorming na de machtsovername stelt de arbeidersklasse voor de noodzaak om op een bewuste manier nieuwe verhoudingen te ontwikkelen tussen de mensen en de rest van de natuur in de mate dat deze niet langer de relatie kan zijn van een "overwinnaar op veroverd terrein" (Engels, Anti-Dühring).

     IKS 


    [1] Voor een overzicht van de gedragingen van de elementen van de FICCI: zie vooral onze artikels 'Doodsbedreigingen tegen militanten van de IKS', 'De publieke bijeenkomsten van de IKS verboden voor verklikkers', 'De politiemethodes van de FICCI' (respectievelijk in het territoriale blad Révolution Internationale voor Frankrijk nrs. 355, 338 en 330) en ook de 'Buitengewone conferentie van de IKS : De strijd voor de verdediging van de organisatiebeginselen' in Revue Internationale nr. 110 en '16e Congres van de IKS : Voorbereiding op klassegevechten en op het verschijnen van nieuwe revolutionaire krachten' in Revue Internationale nr. 122.

    [2] Deze visie wordt vooral ontwikkeld in de tekst 'Het vraagstuk van de werking van de organisatie in de IKS', gepubliceerd in Revue Internationale nr. 109.

    [3] Josef Dietzgen: "The Religion of Social Democracy – Sermons", 1870, hfdst. V

    [4] Anton Pannekoek, Anthropogenesis, Een studie naar de oorsprong van de mens, 1944.

    [5] Lenin: Staat en revolutie

    [6] Tolstoi: Wat is kunst? 1897. In een bijdrage over dit essay in Neue Zeit, verklaarde Rosa Luxemburg dat door een dergelijk standpunt te formuleren, Tolstoi blijk gaf van veel meer socialisme en historisch materialisme dan de meeste artikels die in de partijpers gepubliceerd werden.

    [7] Marx: "Rede" op het Congres van Den Haag van de Internationale ArbeidersAssociatie, 1872.

    [8] Marx: "De Russische politiek tegenover Engeland" - De arbeidersbeweging in Engeland, 1853

    [9] Engels : De levensvoorwaarden van de werkende klassen in Engeland, 1845. Hoofdstuk: De verschillende arbeidstakken. de fabrieksarbeiders in de enge betekenis (Slavernij, fabrieksregels).

    Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

    • Klassenbewustzijn [27]

    Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

    • Internationale Kommunistische Stroming [18]

    Intern debat van de IKS: Oriëntatietekst over Marxisme en ethiek (Deel II) (juni 2004)

    • 2734 keer gelezen

    De strijd van het marxisme tegen het ethisch idealisme

    Op het einde van de 19e eeuw stelde de stroming rond Bernstein in de schoot van de Tweede Internationale dat doordat het marxisme zich beriep op een wetenschappelijke aanpak, het de rol van de ethiek uitsloot in de klassenstrijd. Ze gingen ervan uit dat een wetenschappelijke en een ethische aanpak elkaar wederzijds uitsloten. Daarom pleitte deze stroming voor het opgeven van een wetenschappelijke benadering ten voordele van de ethische benadering. Ze stelden voor om het marxisme ‘aan te vullen’ met de ethiek van Kant. Achter deze wil om de hebzucht van de kapitalistische individuen moreel te veroordelen zagen we de vastbeslotenheid van het burgerlijk reformisme opduiken om datgene wat fundamenteel onverzoenbaar is tussen het kapitalisme en het kommunisme weg te moffelen.

    Verre van de ethiek uit te sluiten introduceerde het marxisme voor het eerst een echt wetenschappelijke dimensie van de sociale kennis en daardoor van de moraal. Het past de puzzel van de geschiedenis in elkaar door het inzicht dat de wezenlijke sociale verhouding diegene is die er bestaat tussen de arbeidskracht (de levende arbeid) en de productiemiddelen (de dode arbeid). Het kapitalisme had de weg voorbereid voor deze ontdekking, net zoals het de weg heeft voorbereid voor het kommunisme door het mechanisme van de uitbuiting te onttrekken aan de individuele patroon.

    In werkelijkheid vertegenwoordigde de oproep om terug te keren tot de ethiek van Kant een theoretische teruggang die veel lager stond dan het burgerlijk materialisme dat al had ingezien welke de sociale oorsprong was van ‘goed en kwaad’. Sindsdien heeft elke vooruitgang in de sociale kennis dit inzicht bevestigd en verdiept. Dit is van toepassing op de vooruitgang, niet enkel in de wetenschappen zoals in het geval van de psychoanalyse, maar ook in de kunst. Zoals Rosa Luxemburg schreef: “Hamlet werd, via de moord op zijn moeder, geconfronteerd met de opheffing van alle banden van de mensheid en met een wereld die zijn verstand te boven ging. Zo verging het ook Dostojevski, wanneer hij het feit onder ogen neemt dat een menselijk wezen een ander kan vermoorden. Hij vindt geen rust, hij voelt zich verantwoordelijk voor deze verschrikkelijke last die op zijn schouders weegt, zoals dat is voor ieder van ons. Hij moet binnentreden in de ziel van de moordenaar, hij moet zijn ellende opsporen, zijn verdriet, tot in de verst verborgen uithoeken van zijn hart. Hij lijdt onder alle kwellingen en wordt verblind door het verschrikkelijke inzicht dat moordenaar zelf het meest ongelukkige slachtoffer is van de maatschappij… De romans van Dostojevski zijn verschrikkelijke aanvallen op de burgerlijke maatschappij tegenover wie hij uitroept: de werkelijke moordenaar van de menselijke ziel bent U ”.[1]

    Dat is ook het standpunt van de jonge dictatuur van het proletariaat in Rusland. Zij vroeg aan de tribunalen om “zich volledig te bevrijden van elke geest van weerwraak. Ze mogen zich niet wreken op mensen eenvoudigweg omdat zij moesten leven in een burgerlijke maatschappij”.[2]

    Het is juist dit inzicht dat wij allen slachtoffers zijn van de omstandigheden die van de marxistische ethiek de meest verheven uitdrukking maakt van de morele vooruitgang van onze tijd. Deze aanpak schaft de moraal niet af, zoals de burgerij beweert, of sluit de individuele verantwoordelijkheid niet uit zoals het kleinburgerlijk individualisme het zou doen. Maar hij vertegenwoordigt een reuzenstap want hij grondvest de moraal op het inzicht eerder dan op de fout, het schuldgevoel die de morele vooruitgang belemmerde door een scheiding te maken tussen ieders persoonlijkheid en de andere menselijke wezens. Hij vervangt de haat van de personen, deze primordiale bron van antisociale impulsen, door de verontwaardiging en de revolte ten overstaan van de sociale verhoudingen en gedragingen.

    Het reformistische heimwee naar Kant was in werkelijkheid de uitdrukking van de erosie van de strijdwil. De idealistische interpretatie van de moraal, ontdaan van zijn rol om de sociale verhoudingen te wijzigen, is een emotionele tegemoetkoming aan de bestaande orde. Hoewel interne vrede en harmonie met de sociale en natuurlijke wereld die ons omgeeft steeds de meest verheven idealen van de mensheid waren, toch kunnen ze slechts bereikt worden door een voortdurende strijd. De eerste voorwaarde van menselijk geluk is te weten of men het nodige doet, of men vrijwillig een hoger doel dient.

    Kant had veel beter dan de utilitaristische burgers zoals Bentham[3] de tegenstrijdige aard van de burgerlijke moraal begrepen. Vooral begreep hij dat het ongebreidelde individualisme, zelfs onder de positieve vorm van het zoeken naar persoonlijk geluk, kon leiden tot de ontbinding van de maatschappij. Het feit dat er in de schoot van het kapitalisme niet enkel overwinnaars kunnen zijn in de concurrentiestrijd, maakt de opdeling onvermijdelijk tussen waarnaar men streeft en de plicht. De nadruk door Kant op de overhand van plicht stemt overeen met de erkenning van het feit dat de meest verheven waarde van de burgerlijke maatschappij niet het individu is maar de Staat en, in het bijzonder, de Natie.

    In de burgerlijke moraal, is de vaderlandsliefde een meer verheven waarde dan de liefde voor de mensheid. In feite, achter het gebrek aan verontwaardiging tegenover het reformisme in de schoot van de arbeidersbeweging, zagen we al de erosie van het proletarisch internationalisme opduiken.

    Voor Kant had een sociale handeling gedreven door de zin voor de plicht een grotere ethische waarde dan een handeling die werd volbracht met enthousiasme, passie en genoegen. Hier wordt de ethische waarde verbonden aan de onthouding, aan de idealisering van de zelfopoffering via de nationalistische en staatsideologie. Het proletariaat verwerpt absoluut deze onmenselijke cultus van het offer op zich dat de bourgeoisie heeft overgeërfd van de godsdienst. Hoewel de vreugde van de strijd noodzakelijkerwijze inhoudt bereid te zijn om te lijden, heeft de arbeidersbeweging van dit noodzakelijk kwaad nooit een morele kwaliteit op zich gemaakt. Trouwens al voor het marxisme hebben de beste bijdragen tot de ethiek altijd de pathologische gevolgen en de immoraliteit onderstreept van een dergelijke aanpak. In tegenstelling tot wat de burgerlijke ethiek gelooft, rechtvaardigt de zelfopoffering geen doel dat niet geldig is.

    Zoals Franz Mehring onderstreept heeft, vertegenwoordigde zelfs Schopenhauer die zijn ethiek grondvestte op het medelijden eerder dan op de plicht, een beslissende stap ten opzicht van Kant.[4]

    De burgerlijke moraal, totaal niet in staat al was het maar om zich het overstijgen van de tegenstelling tussen individu en maatschappij in te beelden, tussen egoïsme en altruïsme, kiest partij voor de ene tegen de andere, of zoekt naar een compromis tussen beide. Hij slaagt er niet in te begrijpen dat het individu zelf een sociale aard heeft. Tegen de idealistische moraal, verdedigt het marxisme de moraal als een activiteit die genoegen verschaft, als een van de krachtigste troeven van een opkomende klasse tegen een klasse in ontbinding.

    Een andere aantrekkingspunt van de kantiaanse ethiek voor het opportunisme is dat zijn strikte moraal, zijn formule van ‘categorische imperatief’, de belofte inhield van een soort code die het moest mogelijk maken om automatisch alle morele conflicten op te lossen. Voor Kant is de zekerheid dat men gelijk heeft kenmerkend voor de morele activiteit. (…) Ook daar komt de wil tot uiting om de strijd te ontlopen.

    Het dialectisch karakter van de moraal wordt ontkend, daar waar de deugd en de ondeugd, in het concrete leven, niet altijd gemakkelijk te onderscheiden zijn. Zoals Jozef Dietzgen heeft onderstreept, kan de rede het verloop van de handeling niet op voorhand bepalen, aangezien elk individu en elke situatie uniek zijn en zonder precedent. De complexe morele problemen moeten worden bestudeerd zodat ze op een creatieve manier worden begrepen en opgelost. Dat vergt soms een bijzonder onderzoek of het oprichten van een specifiek orgaan, zoals de arbeidersbeweging dat al sinds lang begrepen heeft.[5]

    In werkelijkheid maken de morele conflicten onvermijdelijk deel uit van het leven, en niet alleen in de schoot van de klassenmaatschappij. Verschillende ethische beginselen kunnen bijvoorbeeld met elkaar in conflict treden (…), of de verschillende niveaus van socialisatie van de mens (zijn verantwoordelijkheden ten opzichte van de arbeidersklasse, van de familie, het evenwicht van de persoonlijkheid, enz.). Daarvoor moet men bereid zijn om tijdelijk met onzekerheden te leven, om een werkelijk onderzoek mogelijk te maken, en de bekoring te weerstaan om zijn eigen geweten te sussen; de bekwaamheid om zijn eigen vooroordelen in vraag te stellen; en bovenal, een strikt collectieve methode van verheldering.

    In de strijd tegen het neo-Kantisme heeft Kautsky aangetoond hoe de bijdrage van Darwin over de oorsprong van het bewustzijn in de biologische impulsen, dat van oorsprong dierlijk zijn, de sterkste greep van de moralistische idealisten gebroken had. Deze onzichtbare kracht, deze nauwelijks hoorbare stem, die slechts werkt in de diepste roerselen van de persoonlijkheid, is altijd al een cruciaal punt geweest van ethische meningsverschillen. De idealistische ethiek had gelijk om aan te dringen op het feit dat het slechte geweten niet kan uitgelegd worden door de angst voor de openbare mening of de sancties van de meerderheid. In tegendeel dit geweten kan ons er toe verplichten om in te gaan tegen de openbare mening en tegen de repressie, of ons doen spijt krijgen van onze handelingen, zelfs als die een universele goedkeuring wegdragen. “Een dierlijke drift, niets anders, is de zedenwet. Vandaar haar geheimzinnige aard, deze stem in ons, die met geen uiterlijke reden, geen zichtbaar eigenbelang samenhangt; deze demon of God, die sinds Socrates en Plato tot Kant al die ethici gevoelden, die weigerden de zedenleer uit de liefde tot zich zelf of de lust af te leiden. Zeker een geheimzinnige drang, maar niet geheimzinniger dan de geslachtsliefde, de moederliefde, de drang tot zelfbehoud ….

    Omdat de zedenwet een dierlijke drift is, gelijkwaardig aan de driften van het zelfbehoud en de voortplanting, vandaar haar drang, die wij zonder beraad gehoorzamen, … ”[6]

    Deze conclusies zijn sindsdien bevestigd door de wetenschap, bijvoorbeeld door Freud die aandrong op het feit dat de meest geëvolueerde en meest sociale dieren een psychische basisvoorziening hebben zoals de mens en aan vergelijkbare neuroses kunnen lijden. Maar Freud heeft niet alleen ons inzicht ontrent deze vraagstukken verdiept. Aangezien de psychoanalytische aanpak niet enkel een onderzoek maar ook therapeutisch is en probeert tussen te komen, deelt ze met het marxisme een zorg voor de geleidelijke ontwikkeling van de morele opstelling van de mens.

    Freud maakt een onderscheid in de menselijke geest tussen de driften en verlangens (ook wel lustprincipe genoemd) het ‘Id’ (of ‘Het’), het ‘Ego’ (of ‘Ik) dat ons toestaat om de omgeving te verkennen en het bestaan te verzekeren (een soort realiteitsprincipe) en het ‘Super-Ego’(of ‘Ideaal-Ik’) dat bestaat uit het goede geweten en ons lidmaatschap tot de gemeenschap verzekert. Hoewel Freud in polemieken soms beweerde dat het ‘goede geweten’ ‘niets anders is dan de sociale angst’, drukt heel zijn opvatting van hoe kinderen de moraal van de maatschappij verinnerlijken duidelijk uit dat dit proces afhangt van de affectieve en emotionele verkleefdheid aan de ouders en van het feit dat zij aanvaard worden als voorbeeld van nabootsing.[7] (…)

    Freud onderzoekt ook de interacties tussen de bewuste en onbewuste factoren van het goede geweten zelf. Het ‘Super-Ego’ ontwikkelt de kunde om over zichzelf na te denken. Het ‘Ego’, van zijn kant, kan en moet nadenken over de overwegingen van het ‘Super-Ego’. Het is via dit dubbele beraad dat het verloop van een handeling een bewuste handeling wordt, eigen aan zichzelf. Dat komt overeen met de marxistische visie die ondermeer stelt dat de morele voorziening van de mens gebaseerd is op sociale impulsen; het onbewuste, halfbewuste en bewuste componenten bevat; met de vooruitgang van de mensheid, de rol van de bewustzijnsfactor in die mate toeneemt dat, met het revolutionaire proletariaat, de ethiek, gestoeld op een wetenschappelijke methode, steeds meer de leidraad wordt voor het morele gedrag; en dat binnen het goede geweten zelf, de ontwikkeling van de moraal onafscheidelijk verbonden is met de ontwikkeling van het bewustzijn ten koste van de schuldgevoelens.[8]

    De mens kan steeds meer zijn verantwoordelijkheden aan, niet alleen ten opzichte van zijn eigen goede geweten, maar ook door wat vervat zit in zijn eigen morele waarden en opvattingen.

    De strijd van het marxisme tegen het ethisch utilitarisme

    Ondanks zijn zwakheden vertegenwoordigde het burgerlijke materialisme, in het bijzonder onder zijn utilitaristische vorm, - met de opvatting dat de moraal de uitdrukking is van werkelijke en objectieve belangen – een enorme stap voorwaarts in de ethische theorie. Het bereidde de weg van een historisch begrip van de evolutie van de moraal. Door de relatieve en vergankelijke aard aan het licht te brengen van alle morele systemen, heeft het een grote slag toegebracht aan de godsdienstige en idealistische visie van een code, die eeuwig en onvergankelijk was, en zogenaamd door God geschapen.

    We zagen al dat de arbeidersklasse van begin af aan haar eigen socialistische conclusies trok uit deze denkwijze. Hoewel de eerste socialistische theoretici zoals Robert Owen of William Thompson al veel verder gingen dan de filosofie van Jeremy Bentham, hun referentie en vertrekpunt, bleef de invloed van het utilitaristisch denken binnenin de arbeidersbeweging zeer sterk, zelfs na het opduiken van het marxisme. De eerste socialisten hebben de theorie van Bentham gerevolutioneerd, door zijn basispostulaten toe te passen op de sociale klassen eerder dan op de individuen, en zo plaveiden zij de weg van het begrip van de sociale klassenaard van de geschiedenis van de moraal. De erkenning dat de slaveneigenaars niet dezelfde notie van waarden hadden als de kooplui of de woestijnnomaden, noch dezelfde als de herders uit de bergen, was al op ernstige wijze bevestigd door de antropologie in de loop van de koloniale expansie. Het marxisme heeft gebruik gemaakt van dit voorbereidingswerk, zoals het de vruchten geplukt heeft van de studies van Morgan en Maurer door een licht te werpen op de ‘genealogie van de moraal’.[9] Maar ondanks de vooruitgang die dit utilitarisme vertegenwoordigde, zelfs onder zijn proletarische vorm, liet deze een hoop vraagstukken onbeantwoord.

    Eerst en vooral, als de moraal niets anders zou zijn dan de codificatie van de materiële belangen, wordt hij zelf overbodig en verdwijnt als sociale factor op zich. De radicale Engelse materialist, Mandeville, had op deze basis al gesteld dat de moraal niets anders is dan de schijnheiligheid die de fundamentele belangen van de heersende klassen verdoezelt. Later zou Nietsche enigszins verschillende conclusies trekken uit dezelfde premissen: de moraal is het middel van de zwakke massa om de dominantie van de elite te beletten, en dus om zich daarvan te bevrijden vereist deze laatste de erkenning dat haar alles is toegestaan. Maar zoals Mehring heeft onderstreept, is de zogenaamde afschaffing van de moraal bij Nietsche, in zijn ‘Voorbij Goed en Kwaad’, niets anders dan de vestiging van een nieuwe moraal, die van het reactionaire kapitalisme en van zijn haat tegen het socialistische proletariaat, bevrijdt van de belemmeringen van kleinburgerlijke welvoeglijkheid en de achtenswaardigheid van de grote bourgeoisie.[10] En in het bijzonder dat de overeenstemming tussen belang en moraal inhoudt dat, zoals de Jezuïeten het al hadden gesteld, het doel de middelen heiligt.[11]

    Ten tweede, door als postulaat aan te nemen dat de sociale klassen ‘collectieve individuen’ vertegenwoordigen die eenvoudigweg hun eigen belangen nastreven, lijkt de geschiedenis op een twist zonder enige zin, waaruit iets voortvloeit dat misschien interessant is voor de betrokken klassen, maar niet voor de maatschappij in haar geheel. Dat betekent een teruggang ten overstaan van Hegel die, weliswaar in zijn misleidende vorm, niet alleen al begrepen had dat elke moraal relatief is maar ook dat het progressieve karakter van de opbouw van nieuwe ethische systemen in overtreding is met de gevestigde moraal. In die zin verklaarde Hegel: “Men kan zich inbeelden dat men iets groots zegt als men beweert: de mens is goed van aard. Maar men vergeet dat men iets veel grootser zegt door te zeggen: de mens is slecht van aard”.[12]

    Ten derde leidt de utilitaire aanpak tot een steriel rationalisme dat alle sociale emoties van het morele leven uitschakelt.

    De negatieve gevolgen van deze resten van burgerlijk utilitarisme kwamen volop aan het licht toen de arbeidersbeweging, met de Eerste Internationale, het stadium van de sektes begon te overstijgen. Het onderzoek naar het complot van de Alliantie tegen de Internationale, - in het bijzonder de commentaren van Marx en Engels over de ‘revolutionaire catechismus’ van Bakoenin – ontluistert het “binnensluizen van de anarchie in de moraal” via een soort jezuïtisme” dat “aanzet tot het doordrukken van de burgerlijke immoraliteit tot haar uiterste consequenties”. Het rapport dat geschreven werd met mandaat van het Congres in Den Haag in 1872 onderlijnt de volgende elementen van de visie van Bakoenin: de revolutionair heeft geen persoonlijk belang, geen persoonlijke zaken noch gevoelens of verlangens die hem eigen zijn; hij heeft niet alleen gebroken met de burgerlijke orde, maar ook met de moraal en de gebruiken van de ganse beschaafde wereld; hij beschouwt alles wat de triomf van de revolutie begunstigt als een deugd en alles wat haar afremt als een ondeugd; hij is er altijd toe bereid om alles op te offeren, inbegrepen zijn eigen wil en persoonlijkheid; hij schakelt alle gevoelens uit van vriendschap, liefde of van erkentelijkheid; geconfronteerd met de noodzaak zal hij nooit aarzelen om eender welk menselijk leven uit te schakelen; hij kent geen andere waardeschaal dan die van het nut.

    Diep verontwaardigd tegenover deze aanpak, verklaarden Marx en Engels dat dit de moraal was van de onderwereld, die van het lompenproletariaat. Zowel grotesk als onterend, nog autoritairder dan het primitiefste kommunisme, maakte Bakoenin van de revolutie “een reeks van individuele en vervolgens massamoorden” waar “de overdreven Jesuïtenmoraal de enige gedragsregel is”.[13]

    Zoals wij weten heeft de arbeidersbeweging in zijn geheel genomen niet ten gronde de lessen getrokken uit de strijd tegen het bakoeninisme. Is zijn ‘Historisch Materialisme’ stelt Boekharin de normen van de ethiek voor als eenvoudige regels en reglementen. De tactiek vervangt de moraal. Nog verwarder is de houding van Lukacs tegenover de revolutie. Nadat hij bij de aanvang het proletariaat heeft voorgesteld als de realisatie van het morele idealisme van Kant en Fichte, stort Lukacs zich in het utilitarisme. In zijn ‘Wat betekent revolutionaire actie?’ (1919), verklaart hij: “de regel dat het geheel voorrang heeft op het deel houdt de vastbesloten zelfopoffering in… Slechts diegene die bereid is tot alles om de belangen te bereiken kan revolutionair zijn”.

    Maar de versterking van de utilitaristische moraal na 1917 in de USSR was vooral de uitdrukking van de noden van de Overgangsstaat. In zijn ‘Moraal en klasse-normen’, stelt Preobrazjensky de revolutionaire organisatie voor als een soort moderne monnikenorde. Hij wil zelfs de seksuele verhoudingen onderwerpen aan het beginsel van de eugenetica, in een wereld waar het onderscheid tussen het individu en de maatschappij afgeschaft is en waarin de emoties worden ondergeschikt aan de resultaten van de natuurwetenschappen. Zelfs Trotsky onderging deze invloed. In ‘Hun moraal en de onze’, in een niet toegegeven verdediging van de repressie van Kronstadt, verdedigde hij in feite de formule dat ‘het doel de middelen wettigt’.

    Het is honderd procent juist dat elke sociale klasse probeert om het ‘goede’ en het ‘deugdzame’ gelijk te stellen aan haar eigen belang. Hoe dan ook kunnen belang en moraal niet op een lijn gezet worden. De invloed van de klasse op de sociale waarden is uiterst complex daar dit zowel de plaats omvat die een gegeven klasse in het productieproces inneemt en de klassenstrijd, haar tradities, haar doelen en verwachtingen voor de toekomst, haar aandeel in de cultuur net als de wijze waarop dat alles zich manifesteert onder de vorm van de levenswijze, de emoties, de intuïties en de betrachtingen.

    In tegenstelling tot de utilitaristische verwarring tussen belang en moraal, (of ‘plicht’ zoals hij het hier formuleert), maakt Dietzgen een onderscheid tussen beide. “Het belang vertegenwoordigt meer het concrete, tegenwoordige, tastbare geluk; de plicht in tegendeel het algemene, uitgebreide geluk, opgevat ook voor de toekomst. (…) De plicht bekommert zich ook om het hart, de noden van de maatschappij, van de toekomst, van het geestelijke welzijn, kortom de totaliteit van onze belangen; en ze leert ons af te zien van het overbodige om het noodzakelijke te verkrijgen en te bewaren”.[14]

    Als reactie op de idealistische beweringen van de onveranderlijkheid van de moraal, vervalt het sociale utilitarisme in het ander uiterste en dringt zo eenzijdig aan op haar tijdelijke aard, dat dit het bestaan uit het oog verliest van gemeenschappelijke waarden die een samenhang geven aan de maatschappij en van de ethische vooruitgang. De continuïteit van het gemeenschapsgevoel is nochtans geen metafysische zinsbegoocheling.

    Dit ‘overdreven relativisme’ ziet de individuele klassen en hun strijd maar ziet niet “het sociale globale proces, de interactie van de verschillende episodes en, daardoor slaagt het er niet in een onderscheid te maken tussen de verschillende etappes van de morele ontwikkeling als deel uitmakend van met elkaar verbonden processen. Het beschikt niet over algemene criteria ter evaluatie van de verschillende normen, het is niet in staat om uit te stijgen boven de onmiddellijke en tijdelijke verschijningsvorm. Het verzamelt de verschillende verschijningsvormen niet in een eenheid, door middel van het dialectische denken”.[15]

    Wat de verhouding tussen het doel en de middelen betreft, is de correcte formulering van het probleem niet, dat het doel de middelen wettigt, maar dat het doel de middelen beïnvloedt en dat de middelen het doel beïnvloeden. De twee uitdrukkingen van de tegenstrijdigheid bepalen elkaar wederzijds en beïnvloeden elkaar. Bovendien zijn het doel en de middelen niets anders dan de schakels in een historische keten, waarbij elk doel op zijn beurt een middel is om een hoger doel te bereiken. Om die reden moet de methodologische en ethische striktheid worden toegepast op heel het proces, door te verwijzen naar het verleden en de toekomst, en niet enkel naar het onmiddellijke. De middelen die tot niets dienen voor een gegeven doel, doen niets anders dan het vervormen en er zich van verwijderen. Het proletariaat bijvoorbeeld kan de bourgeoisie niet overwinnen door diens wapens te gebruiken. De moraal van het proletariaat richt zich zowel volgens de sociale werkelijkheid als volgens de sociale emoties. Daarom verwerpt het zowel de dogmatische uitsluiting van het geweld als de opvatting van de morele onverschilligheid ten overstaan van de gebruikte middelen.

    Parallel met dit verkeerde inzicht in de banden tussen doel en middelen stelt Preobrazjensky ook dat het lot van de delen, en in het bijzonder dat van het individu, niet belangrijk is en gemakkelijk kan opgeofferd worden aan het belang van het geheel. Dat was nochtans niet de houding van Marx die de Commune van Parijs als onrijp beschouwde, maar er zich toch achter schaarde uit solidariteit; noch die van Eugène Léviné en de jonge KPD die toetraden tot de regering van de Radenrepubliek van Beieren die op het punt stond om in elkaar te zakken, en tegen wiens uitroeping zij zich hadden verzet; en dit om haar verdediging te organiseren om het aantal proletarische slachtoffers te minimaliseren. Het eenzijdige criterium van het klasse-utilitarisme zet in feite de poort open naar een zeer voorwaardelijke klassesolidariteit.

    Zoals Rosa Luxemburg onderstreepte in haar polemiek met Bernstein, is de voornaamste tegenstrijdigheid in het hart van de proletarische beweging dat haar dagelijkse strijd zich afspeelt in de schoot van het kapitalisme terwijl haar doelstellingen er buiten staan en een fundamentele breuk betekenen met dit systeem. Daaruit vloeit voort dat het gebruik van geweld en list tegen de klasse-vijand noodzakelijk is, en eveneens de uitdrukking van een klassenhaat en van moeilijk te vermijden antisociale agressies. Maar het proletariaat staat niet moreel onverschillig tegenover dergelijke manifestaties. Zelfs als het geweld gebruikt, mag het nooit vergeten, zoals Pannekoek het gezegd heeft, dat zijn doel ligt in het verlichten van de geesten, niet in de vernietiging ervan. En zoals Bilan[16] de conclusie heeft getrokken uit de Russische ervaring, moet het proletariaat zoveel mogelijk het gebruik van geweld vermijden tegen de niet uitbuitende lagen en het als beginsel uitsluiten binnen de rangen van de arbeidersklasse. Zelfs in de context van de burgeroorlog tegen de klassevijand, moet het proletariaat overtuigd zijn van de noodzaak om op te treden tegen het opduiken van antisociale gevoelens zoals wraak, wreedheid, vernielingsdrang omdat ze leiden tot afstomping en verzwakking van de helderheid van het bewustzijn. Dergelijke gevoelens zijn het teken van het binnendringen van de invloed van een vreemde klasse. Het is niet voor niets dat Lenin, na de Oktoberrevolutie, meende dat net na de uitbreiding van de revolutie, de voorrang moest uitgaan naar de verheffing van het culturele peil van de massa’s. We moeten ook even stilstaan bij het feit dat het eerst en vooral was omdat hij de wreedheid en de morele onverschilligheid van Stalin had ingezien dat Lenin in staat was om (in zijn ‘Testament’) het gevaar te onderkennen dat hij vertegenwoordigde.

    De middelen die door het proletariaat worden aangewend, moeten, zoveel mogelijk, overeenstemmen zowel met het doel als met de sociale emoties die overeenkomen met zijn klasse-aard. Het was niet zomaar dat, in naam van die emoties, het programma van 14 december 1918 van de KPD het gebruik van de terreur verwierp, terwijl het resoluut de noodzaak verdedigde van klassegeweld.

    “De proletarische revolutie heeft helemaal geen nood aan de terreur om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Zij haat en verafschuwt moordpartijen. Ze heeft er geen behoefte aan om haar toevlucht te nemen tot deze strijdmiddelen omdat ze geen individuen bestrijdt maar instellingen, omdat ze de arena niet binnenstapt met naïeve zinsbegoochelingen die, eenmaal bedrogen uitgekomen, zouden omslaan in een bloedige wraak”.[17]

    In tegenspraak daarmee is de uitschakeling van de emotionele kant van de moraal door de methode van het materialistische en mechanistische utilitarisme typisch burgerlijk. In deze aanpak wordt het gebruik van leugens, van bedrog, als moreel hoogstaander beschouwd als het dient voor het vervullen van een gesteld doel. Maar de leugens die de Bolsjewieken hebben rondgestrooid om de repressie van Kronstadt te rechtvaardigen, hebben niet alleen het vertrouwen van de klasse in de partij maar ook de overtuiging van de Bolsjewieken zelf ondermijnd. De visie dat ‘het doel de middelen wettigt’, ontkent in de praktijk de ethische superioriteit van de proletarische revolutie over de bourgeoisie. Ze vergeet dat, hoe meer de zorg van een klasse overeenstemt met het welzijn van de mensheid, hoe meer deze klasse er haar morele kracht kan uit putten.

    De slagzin die in de zakenwereld leeft die stelt dat enkel het succes telt, wat ook de gebruikte middelen zijn, zou niet van toepassing mogen zijn op de arbeidersklasse. Het proletariaat is de eerste revolutionaire klasse uit de geschiedenis waarvan de uiteindelijke overwinning voorbereid wordt via een reeks van nederlagen. De onschatbare lessen, maar ook het grote morele voorbeeld van grote revolutionairen en van grootse arbeidersstrijd zijn de voorwaarden voor een toekomstige overwinning.

    De gevolgen van de ontbinding van het kapitalisme

    In de huidige historische periode is het belang van het vraagstuk van de ethiek groter dan ooit. De kenmerkende tendens van ontbinding van sociale banden en van elke samenhangende gedachtegang, heeft noodzakelijkerwijze bijzonder negatieve effecten tot gevolg op de moraal. Bovendien is de ethische verwarring binnen de maatschappij op zichzelf een centraal onderdeel van het probleem dat in de kern ligt van de ontbinding van het sociale weefsel. De situatie is vastgelopen, gekneld tussen het antwoord van de bourgeoisie op de crisis van het kapitalisme en het antwoord van het proletariaat, tussen de wereldoorlog en de wereldrevolutie en is rechtstreeks verbonden met de sociale sfeer van de sociale ethiek. De contrarevolutie ligt achter ons, dankzij een nieuwe generatie van het proletariaat na 1968 die niet verslagen was, en drukte niets minder uit dan het historische diskrediet van het nationalisme, vooral in de landen waar zich de sterkste sectoren bevinden van het wereldproletariaat. Nochtans is de massale arbeidersstrijd na 1968, tot op heden, niet vergezeld gegaan van een evenwaardige ontwikkeling van de historische en politieke dimensie van de proletarische strijd, vooral met name van het uitdrukkelijk en bewust bevestigen van het proletarische internationalisme. Als gevolg daarvan is geen van beide grote klassen van de huidige maatschappij er, voor het ogenblik, toe in staat geweest om haar specifiek klasse-ideaal betreffende de sociale gemeenschap, te doen vooruitgaan.

    Over het algemeen is de heersende ideologie die van de heersende klasse. Net om deze reden moet elke heersende moraal, om de belangen van de heersende klasse goed te kunnen dienen, tegelijk elementen bevatten van algemeen moreel belang om de samenhang van de maatschappij te verzekeren. Een van die elementen is de ontwikkeling van een perspectief of van een ideaal van sociale gemeenschap. Een dergelijk ideaal is een onmisbare factor om de antisociale impulsen af te remmen.

    Zoals we al zagen is het nationalisme het specifieke ideaal van de burgerlijke maatschappij. Want de nationale staat is de meest ontwikkelde eenheid is die het kapitalisme kan verwezenlijken. Wanneer het kapitalisme zijn vervalfase intreedt, houdt de Natie-Staat definitief op een instrument van vooruitgang te zijn in de geschiedenis, en wordt hij in feite het belangrijkste instrument van de sociale barbarij.

    De arbeidersklasse, de doodgraver van het kapitalisme, slaagde er echter al lang voordien in, juist omdat zij de draagster is van een hoger verheven internationalistisch ideaal, om de bedrieglijke aard van de nationale gemeenschap aan te tonen. Hoewel de arbeiders in 1914 aanvankelijk die les vergeten waren zou de Eerste Wereldoorlog de werkelijkheid van deze drijvende kracht onthullen, niet alleen van de burgerlijke moraal, maar van de moraal van alle uitbuitende klassen. Dit bestond in de mobilisatie van de meest heldhaftige, de meest altruïstische bezieling van de werkende klassen ten dienste van de engste en walgelijkste redenen.

    Ondanks haar bedrieglijke en steeds barbaarsere karakter, is de natie het enige ideaal waarmee de bourgeoisie kan schermen om een samenhang te geven aan de maatschappij. Dat is het enige ideaal dat overeenstemt met de huidige werkelijkheid van de staatsstructuur van de burgerlijke maatschappij. Daarom zijn alle andere sociale idealen die vandaag opduiken, zoals de familie, het plaatselijke leefmilieu, de godsdienst, de culturele en etnische gemeenschap, de levensstijl in groep of in bende, werkelijk uitdrukkingen van de ontbinding van het sociale leven en van het wegrotten van de klassenmaatschappij. Dat is ook het geval voor alle morele antwoorden die de maatschappij in haar geheel aanspreken, maar op grond van het interklassisme: het humanitarisme, het ecologisme, het altermondialisme. Door als postulaat te aanvaarden dat de verbetering van het individu aan de grondslag zou liggen van een heropfrissing van de maatschappij, zijn zij niets anders dan democratistische uitingen van dezelfde individualistische versplintering die aan de basis ligt van de maatschappij. Overbodig te vermelden dat al deze ideologieën op een bewonderenswaardige wijze de heersende klasse dienen in haar strijd voor het blokkeren van de ontwikkeling van een proletarisch, internationalistisch klasse-alternatief, tegenover het kapitalisme.

    In de schoot van de maatschappij in ontbinding kunnen wij enkele kenmerken identificeren die rechtstreekse invloed hebben op het niveau van de sociale waarden.

    Eerst en vooral leidt het ontbreken van een perspectief er toe dat de menselijke gedragingen zich gaan richten naar het heden en het verleden. Zoals wij al gezien hebben is een centraal deel van het rationele hart van de moraal de verdediging van de lange termijnvisie tegen het gewicht van een korte termijnbenadering. De afwezigheid van een perspectief op lange termijn bevordert het verlies aan solidariteit tussen de individuen en groepen van de huidige maatschappij, maar ook tussen de generaties. Daaruit neigt er zich een pogromistische mentaliteit te ontwikkelen, dit wil zeggen een vernietigende haat tegenover een zondebok die verantwoordelijk gesteld wordt voor het verdwijnen van een geïdealiseerd beter verleden. Op het politieke wereldtoneel, kunnen wij deze tendens waarnemen tot ontwikkeling van het antisemitisme, van de antiwesterse mentaliteit of het anti-islamisme, de verveelvoudiging van de ‘etnische zuiveringen’, de opkomst van het politieke populisme tegen de immigranten en van een gettomentaliteit bij de immigranten zelf. Deze mentaliteit vertoont echter de neiging om het gehele sociale leven te doordringen, zoals de toename van het ‘pesten’ als algemeen verschijnsel duidelijk illustreert.

    Dan is er ook de toename van de sociale angst die de sociale instincten samen met het samenhangende nadenken neigt te verlammen, toch de grondbeginselen van menselijke en vooral van klasse-solidariteit vandaag. Deze angst is het resultaat van de sociale atomisering die aan elk individu het gevoel geeft alleen te staan met zijn problemen. Deze eenzaamheid werpt op haar beurt een bijzonder licht op de wijze waarop de rest van de maatschappij wordt gezien. Zo wordt de wijze van reageren van de andere mensen steeds onvoorspelbaarder, en worden zij beschouwd als bedreigend en vijandig. Deze angst die alle irrationale gedachtestromingen in de maatschappij voedt, die gericht zijn op het verleden en het niets, moet echter onderscheiden worden van de angst die voortspruit uit de groeiende sociale onzekerheid die wordt uitgelokt door de economische crisis. Want dergelijk gevoel van materiële onzekerheid kan een krachtige stimulans worden van klassesolidariteit tegenover deze economische crisis.

    Door dit gebrek aan perspectief en de ontwrichting van de sociale banden blijkt tenslotte dat voor talrijke mensen het leven zijn zin verloren heeft. Deze atmosfeer van nihilisme is over het algemeen ondraaglijk voor de mensheid, want in tegenspraak met het bewuste en sociale wezen van de mens. Dit leidt tot een hele reeks van zeer verstrengelde verschijnselen, waarvan een nieuwe godsdienstigheid en een fixatie op de dood de belangrijkste zijn.

    In de maatschappijen die hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de natuureconomie, is de godsdienst vóór alles de uitdrukking van een achterlijkheid, van een onwetendheid en van een angst voor de natuurkrachten. In het kapitalisme vindt de godsdienst vooral zijn voedingsbodem bij de sociale vervreemding, de angst voor de sociale krachten die onverklaarbaar en oncontroleerbaar geworden zijn. In het tijdperk van de ontbinding van het kapitalisme wordt de nood aan godsdienst vooral gevoed door het alom heersende nihilisme. Terwijl de traditionele godsdienst, hoe reactionair zijn rol ook moge geweest zijn, altijd deel uitmaakte van de visie van een gemeenschapswereld en de gemoderniseerde godsdienst van de bourgeoisie een aanpassing betekende van de traditionele visie op de wereld aan het perspectief van de kapitalistische maatschappij, vindt het mysticisme van de kapitalistische ontbinding zijn voedingsbodem in het heersende nihilisme. Of het nu onder de vorm is van zuivere atomisering van esoterische ‘zielen’ op zoek naar de beruchte ‘zoektocht naar zichzelf’ buiten elke sociale context, of onder de vorm van de totaal afgesloten mentaliteit van sekten en van godsdienstfundamentalisme, die het wegvagen van de persoonlijkheid aanbieden en de eliminatie van de individuele verantwoordelijkheid. Deze tendens die beweert een antwoord te zijn is in werkelijkheid slechts de tot zijn uiterste gedreven uitdrukking van dit nihilisme.

    Bovendien is het dit gebrek aan perspectief en deze ontwrichting van sociale banden die maakt dat de biologische werkelijkheid van de dood zijn zin lijkt te verliezen voor het individuele leven. Het morbide aspect dat daaruit voortvloeit (en waaraan een goed deel van het mysticisme zich vandaag voedt) vindt zijn uitdrukking ofwel in een buitenmate grote angst voor de dood, ofwel in een pathologische drang tot sterven. De eerste uitdrukking concretiseert zich bijvoorbeeld in de ‘hedonistische’ mentaliteit van de ‘fun society’ (waarvan het devies zou kunnen zijn: ‘laten we eten, drinken en ons uitleven, want morgen zijn we er niet meer’); de andere, in erediensten zoals het satanisme, de sekten van het einde van de wereld en de groeiende verering van het geweld, van de vernietiging en het martelaarschap (zoals in het geval van de kamikazes).

    Het marxisme als materialistische, revolutionaire visie van het proletariaat was altijd gekenmerkt door zijn diepe gehechtheid aan de wereld en zijn uitgesproken passie voor de waarde van het menselijke leven. Eveneens leverde zijn dialectische visie een beter begrip van het leven en de dood, van het zijn en het niets als onderdeel van een ondeelbare eenheid. Het gaat de dood niet uit de weg en overschat evenmin zijn rol in het leven. De mens maakt deel uit van de natuur. Als zodanig maken de groei, de bloei, maar evengoed ziekte, verval en dood deel uit van zijn bestaan als de zonsondergang of het vallen van de bladeren in de herfst. Maar de mens is een product, niet alleen van de natuur maar ook van de maatschappij. Als erfgenaam van de verworvenheden van de menselijke cultuur, als drager van zijn toekomst, knoopt het revolutionaire proletariaat aan bij de sociale voedingsbronnen van een werkelijke kracht die verankerd zit in de helderheid van het denken en de broederlijkheid, het geduld en de humor, van de vreugde en de genegenheid, van de werkelijke zekerheid van een goed geplaatst vertrouwen.

    De solidariteit en het perspectief van het kommunisme vandaag

    Voor de arbeidersklasse is de ethiek niet iets abstracts, los van haar strijd. De solidariteit, de grondslag van haar klasse-moraal, is tezelfdertijd de allereerste voorwaarde voor haar werkelijke vermogen om zich op te werpen als klasse in strijd. Vandaag wordt het proletariaat geconfronteerd met de taak om zijn klasse-identiteit, die een enorme klap kreeg met de gebeurtenissen van 1989, terug te winnen. Dit is onafscheidelijk van de strijd die ze voert om zich haar traditie van solidariteit terug volledig eigen te maken.

    De solidariteit is niet enkel een centraal bestanddeel van de dagelijkse strijd van de arbeidersklasse, maar bevat ook de kiemen van de toekomstige maatschappij. De twee aspecten die de brug slaan met het heden en de toekomst, beïnvloeden elkaar wederzijds. Het herontplooien van de klasse-solidariteit binnen de arbeidersstrijd is een wezenlijk aspect van de huidige dynamiek van de arbeidersstrijd en effent het pad voor een nieuw revolutionair perspectief. Een dergelijk perspectief, eens het tot stand komt, zal op zijn beurt een krachtige factor zijn om de solidariteit in de onmiddellijke strijd van het proletariaat te versterken.

    Dit perspectief is dus van doorslaggevend belang om de problemen die de arbeidersklasse moet trotseren, als gevolg van het verval en de ontbinding van het kapitalisme, aan te pakken. Dit is het geval onder meer wat de immigratie betreft. In de bloeiperiode van het kapitalisme, verdedigde de arbeidersbeweging, in het bijzonder de linkervleugel ervan, het standpunt van de open grenzen en de vrije circulatie van de arbeidskracht. Dat maakte deel uit van het minimumprogramma van de arbeidersklasse. Vandaag is de keuze tussen open of gesloten grenzen een vals alternatief daar enkel de afschaffing van alle grenzen het vraagstuk kan oplossen. Onder de voorwaarden van de ontbinding, dreigt het vraagstuk van de immigratie de klasse-solidariteit aan te tasten doordat ze de arbeiders verpest met een pogromistische mentaliteit. Het perspectief van een wereldgemeenschap, gebouwd op de solidariteit is de doeltreffendste factor voor de verdediging van het beginsel van het proletarische internationalisme hiertegenover.

    Indien de arbeidersklasse haar klasse-identiteit kan terugwinnen, doorheen een hele periode van strijdontwikkeling en politieke overdenking, kan de erkenning op zich al dat het hedendaagse kapitalisme de sociale emoties, de banden en de gedragingen grondig ondermijnd, een stimulerende factor uitmaken die het proletariaat bewust haar eigen klasse-waarden doet formuleren. De verontwaardiging van de arbeidersklasse geconfronteerd met de gedragingen die uitgelokt worden door het kapitalisme in ontbinding, en het bewustzijn dat enkel de proletarische strijd een alternatief kan bieden, staan absoluut centraal opdat het proletariaat zijn revolutionair perspectief zou kunnen herbevestigen.

    De revolutionaire organisatie heeft een onmisbare rol te spelen in dit proces, niet alleen via de propaganda van de klasse-beginselen maar ook, en vooral door zelf een levend voorbeeld te geven van hun toepassing en van hun verdediging.

    Trouwens de verdediging van de proletarische moraal is een onmisbaar instrument in de strijd tegen het opportunisme en dus, in de verdediging van het programma van de arbeidersklasse. Vastbeslotener dan ooit moeten de revolutionairen zich wortelen in de traditie van het marxisme door een onverzettelijke strijd te leveren tegen elk gedrag dat afkomstig is uit een vreemde klasse.

    “Het Bolsjewisme heeft het type in het leven geroepen van de werkelijke revolutionair die doelstellingen nastreeft die historisch onverzoenbaar zijn met de huidige maatschappij, die de voorwaarden van zijn individueel bestaan, zijn ideeën en moreel onderwerpt. De onmisbare afstand ten opzichte van de burgerlijke ideologie werd in de partij onderhouden door een waakzame onverzoenlijkheid waarvan Lenin de inspirator was. Hij hield niet op met het werken met het scalpel, door zich te ontdoen van de banden die de kleinburgerlijke entourage schiep tussen de partij en de officiële openbare mening. Tezelfdertijd leerde Lenin de partij om haar eigen publieke opinie te vormen, steunend op de gedachte en de gevoelens van de klasse, die in opgang waren. Zo schiep de Bolsjewistische partij, door selectie en opvoeding, in een voortdurende strijd, haar eigen milieu niet alleen politiek maar ook moreel, onafhankelijk van de burgerlijke openbare mening en onverzettelijk tegengesteld daaraan. Dat alleen maakte het voor de Bolsjewieken mogelijk om de aarzelingen in hun eigen rangen te overkomen en de viriele beslistheid te manifesteren zonder dewelke de Oktoberrevolutie onmogelijk zou geweest zijn”.[18]

       

     
    [1] R.Luxemburg: ‘De geest van de Russische literatuur’ (Inleiding tot Korolenko), 1919

     

    [2] N. Boekharin en E. Préobrazjensky: ‘L’ ABC du communisme’ – Commentaire du programme du 8e Congres du Parti 1919, Chapitre IX. La justice prolétarienne § 74 : les méthodes pénales prolétariennes.

     

    [3] Jeremy Bentham (1748 – 1832) was een Britse filosoof, jurist en hervormer. Hij was een vriend van Adam Smith en van Jean-Baptiste Say, twee van de grootste burgerlijke economisten in de tijd toen deze nog een revolutionaire klasse was. Hij heeft de ‘klassieke’ filosofen ervan beïnvloed, zoals John Stuart Mill, John Austin, Herbert Spencer, Henry Sidgwick of James Mill. Hij heeft zijn steun betuigd aan de Franse revolutie van 1789 en heeft haar verschillende voorstellen gedaan betreffende de invoering van het recht, het juridische en het strafsysteem, de politieke organisatie van de staat, en de politiek ten overstaan van de kolonies (“Emancipate your Colonies”). De jonge Franse republiek heeft hem trouwens ereburger gemaakt op 23 augustus 1792. Zijn invloed vindt men terug in het Burgerlijk Wetboek (ook de ‘Code Napoléon’ genoemd) die vandaag nog steeds onder meer het Franse privaatrecht regelt. Het denken van Bentham vertrekt van het volgende: de individuen vatten hun belangen slechts op onder de verhouding tussen genot en inspanning. Ze zoeken hun geluk te ‘maximaliseren’, uitgedrukt door het doorwegen van het genot op de inspanning. Elk individu moet dan voor zichzelf een hedonistische rekensom maken. Iedere daad heeft negatieve en positieve effecten, en dat, voor een min of meer lange tijd met verschillende graden van intensiteit; het gaat er dus bij het individu om die daden te verwezenlijken die hem het meeste geluk bijbrengen. Hij zal aan deze doctrine vanaf 1781 de naam Utilitarisme toekennen. Bentham had een methode op punt gesteld, ‘De berekening van het geluk en de inspanning’, die er op gericht was om wetenschappelijk te bepalen – het is te zeggen door gebruik van precieze regels – welke de hoeveelheid genot en inspanning is die ontstaat door onze verschillende handelingen. Hij zag zeven criteria:

     

    -          Duur: een lang en duurzaam genot is nuttiger dan een voorbijgaand;

    Intensiteit: een intens genot is nuttiger dan een van zwakke intensiteit;

    Zekerheid: een genot is nuttiger als men zeker is dat het zal plaatshebben;

    Nabijheid: een onmiddellijk genot is nuttiger dan een dat pas op lange termijn wordt gerealiseerd:

    Spreiding: Een genot dat met meerdere wordt gedeeld is nuttiger dan een dat alleen wordt beleefd;

    Vruchtbaarheid: een genot dat er andere opwekt is nuttiger dan een simpel genot;

    Zuiverheid: een genot dat achteraf geen lijden veroorzaakt is nuttiger een dat riskeert om dat met zich mee te brengen.

    Theoretisch zal de meest morele handeling die zijn die aan het grootste aantal criteria beantwoordt.

    [4] Fr. Mehring : ‘Terugkeer naar Schopenhauer’, Neue Zeit, 1908/09.

     

    [5] Zo voorzagen het merendeel van de proletarische organisaties, naast gecentraliseerde organen die belast zijn met het behandelen van de ‘lopende zaken’, in organen zoals ‘controleorganen’ of ‘conflictcommissies’, die samengesteld waren uit ervaren militanten die het grootste vertrouwen genoten van hun kameraden, en specifiek belast worden met delicate vraagstukken die voornamelijk gevoelige aspecten betreffen en die een discrete houding vereisen van de militanten in de schoot van of buiten de organisatie.

     

    [6] Kautsky: ‘Ethiek en materialistische geschiedenisbeschouwing’. Hoofdstuk ‘De ethiek van het Darwinisme’ (De sociale driften)

     

    [7] Dat is bevestigd door de waarnemingen van Anna Freud die stelde dat wezen die uit de concentratiekampen kwamen, en hoewel zij onderling een soort van rudimentaire solidariteit opbouwden, op basis van gelijkheid, toch slechts de morele en culturele referenties van de maatschappij in haar geheel aanvaardden als zij werden gegroepeerd in kleinere ‘familiale’ eenheden, die elk op hun beurt werden geleid door een gerespecteerde volwassen persoon, voor wie de kinderen genegenheid en bewondering konden opbrengen.

     

    [8] Het boek van Kautsky over de ethiek is de eerste globale marxistische studie over dit vraagstuk en zijn belangrijkste bijdrage tot de socialistische theorie. Nochtans overschat hij de bijdrage van Darwin. Als gevolg daarvan onderschat hij de specifiek menselijke factoren van cultuur en bewustzijn waardoor hij overhelt naar een statische visie volgens welke de verschillende sociale vormen de fundamenteel onveranderlijke sociale impulsen zouden begunstigen of belemmeren.

     

    [9] Zie bijvoorbeeld Paul Lafargue: ‘Recherche sur l’origine de l’idée du bien et du juste’. 1885, opnieuw gepubliceerd in de ‘Neue Zeit’, 1899-1900.

     

    [10] Fr. Mehring: ‘Over de filosofie van het kapitalisme’, 1891. Wij moeten er aan toevoegen dat Nietsche de theoreticus is geworden van het gedrag van de gedeclasseerde avonturier.

     

    [11]  De voorhoede van de Contrareformatie tegen het protestantisme, het jezuïtisme, werd gekenmerkt door het aannemen van de methoden van de bourgeoisie ter verdediging van de feodale kerk. Daardoor is het al heel vroeg de uitdrukking van de grondslag van de kapitalistische moraal, lang voor de burgerlijke klasse in haar geheel (die toen nog een revolutionaire rol speelde) openlijk de meest onedele zijdes van haar klasse-heerschappij ontblootte. Zie bijvoorbeeld Fr. Mehring: ‘Geschiedenis van Duitsland sinds het begin van de Middeleeuwen’, 1910. Deel I. Hoofdstuk 6: ‘Jezuïtisme, Calvinisme, Lutheranisme’.

    [12] Een opmerking terzijde. De meest aangewezen oplossing voor dit vraagstuk van alle tijden, te weten of het menselijke wezen goed of slecht is, kan misschien gegeven worden door het parafraseren van wat Marx en Engels er over schreven in de ‘Heilige Familie’ naar aanleiding van de roman van Eugène Sue. ‘Les mystères de Paris’, in het hoofdstuk dat gewijd is aan ‘Fleur de Marie’: “de mensheid is noch goed noch slecht, zij is menselijk”.

     

    [13] ‘Een complot tegen de Internationale’ – Rapport over de activiteiten van Bakoenin, 1874. Hoofdstuk VIII. De Alliantie in Rusland (‘De revolutionaire catechismus’, de oproep van Bakoenin tot de officieren van het Russische leger)

     

    [14] E. Dietzgen: ‘Het wezenlijke van de menselijke hoofdarbeid’, 1869.

     

    [15] Henriëtte Roland Holst, ‘Communisme en Moraal’, 1925. Hoofdstuk V. (‘de zin van het leven en de taken van het proletariaat’). Ondanks enkele belangrijke zwakheden, bevat dit boek een excellente kritiek van de utilitaristische moraal.

     

    [16] Revue in het Frans van de Linkerfractie van de Kommunistische Partij van Italië (later werd dit de Italiaanse Fractie van de Internationale Kommunistische Linkerzijde)

     

    [17] ‘Wat wil de Spartacusbond ?’, Hierin, net zoals in andere geschriften van Rosa Luxemburg, vinden wij een diepgaand inzicht van de klasse-psychologie van het proletariaat.

     

    [18] Trotsky: ‘Geschiedenis van de Russische Revolutie’, 1930. Einde van het hoofdstuk: ‘Lenin roept op tot de opstand’.

     

    Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

    • Internationale Kommunistische Stroming [18]

    Griekenland : De opstand van de jeugd bevestigt de ontwikkeling van de klassenstrijd

    • 3518 keer gelezen

    Eind 2008 werden verschillende landen in Europa tegelijkertijd getroffen door massale bewegingen van schoolgaande jongeren (studenten en scholieren). In Griekenland hebben de massale algemene vergaderingen van studenten een nieuw ‘Mei 68’ opgeroepen. Het waren inderdaad niet enkel de jongeren die in beweging kwamen tegen de aanvallen van de regering en tegen de onderdrukking van de politiestaat, maar ook verschillende sectoren van de arbeidersklasse uit solidariteit met de jongere generaties. De verergering van de economische wereldcrisis onthult steeds meer het bankroet van een systeem dat geen toekomst meer te bieden heeft aan de kinderen van de arbeidersklasse. Maar deze sociale bewegingen zijn niet louter jongerenbewegingen. Ze maken deel uit van de arbeidersstrijd die zich ontwikkelt op wereldschaal. De huidige dynamiek van de internationale klassenstrijd, gekenmerkt door het aantreden van de jonge generaties op het sociaal toneel, bevestigt dat de toekomst wel degelijk berust in de handen van de arbeidersklasse. Tegenover de werkloosheid, de precariteit, de ellende en de uitbuiting is het oude ordewoord van de arbeidersbeweging ‘Proletariërs aller landen, verenigt U’ meer dan ooit actueel.

    De uitbarsting van woede en de oproer van de geproletariseerde jonge generaties in Griekenland zijn geen geïsoleerd of bijzonder verschijnsel. Ze komen voort uit de wereldcrisis van het kapitalisme. Hun botsing met de gewelddadige onderdrukking legt de ware aard bloot van de bourgeoisie en haar staatsterreur. Ze staan rechtstreeks in verband met de mobilisering op een klassenterrein van de jonge generaties in Frankrijk tegen de CPE (Startbanencontract) in 2006 en tegen de LRU (Hervormingswet van de Universiteiten) van 2007, waarbij studenten en scholieren zichzelf vóór alles herkenden als opstandige proletariërs tegen hun toekomstige uitbuitingsomstandigheden. Het geheel van de bourgeoisie van de belangrijkste Europese landen heeft dat trouwens goed begrepen door toe te geven dat zij vreest voor het besmettingsgevaar van dergelijke sociale uitbarstingen tegenover de verergering van de crisis. Zo is op veelzeggende wijze de bourgeoisie in Frankrijk teruggekrabbeld door razendsnel haar hervormingsprogramma voor de middelbare scholen op te schorten. Het internationale karakter van het verzet en de strijdvaardigheid van de studenten en vooral van de scholieren komt trouwens reeds krachtig tot uiting.

    In Italië werden twee maanden van studentenmobilisering benadrukt in massale betogingen die plaatsvonden op 25 oktober en 14 november 2008. Achter de slagzin ‘Wij willen niet opdraaien voor de crisis’ werd tegen het decreet Gelmini geprotesteerd, vanwege de budgetverminderingen in de Nationale Opvoeding en de gevolgen ervan: voornamelijk het niet hernieuwen van de contracten van 87.000 precaire lesgevers en van 45.000 arbeiders van de ABA (technisch personeel in dienst van de Nationale Opvoeding), evenals het verminderen van de openbare fondsen voor de universiteiten. 1

    In Duitsland kwamen op 12 november 120.000 scholieren op straat in de voornaamste steden van het land (met slogans als: ‘Het kapitalisme betekent crisis’ in Berlijn of door het bezetten van het provinciaal parlement in Hannover).

    In Spanje betoogden op 13 november in meer dan 70 steden van het land honderdduizenden studenten tegen de nieuwe richtlijnen op Europees vlak (de Bologna-richtlijnen) en de hervorming van het hoger en universitair onderwijs die neerkomen op het veralgemenen van de privatisering van de faculteiten en het vermeerderen van de stages in de ondernemingen.

    De revolte van de voornamelijk jonge generatie proletariërs tegenover de crisis en de verslechtering van hun levensstandaard breidt zich uit naar andere landen: enkel al in januari 2009 hebben er oproerbewegingen plaatsgevonden in Vilnius (Litouwen), Riga (Letland) en Sofia (Bulgarije) die door de politie hardhandig werden onderdrukt. In Senegal waren er in december 2008 gewelddadige botsingen tegen de groeiende ellende, waarbij de betogers een aandeel opeisten van de mijnfondsen die worden uitgebaat door Arcelor Mittal. Daarbij vielen twee doden in Kégoedoe, op 700 km ten zuidoosten van Dakar. Begin mei waren er al 4.000 studenten in Marakech in opstand gekomen tegen een voedselvergiftiging in een universiteitsrestaurant, waardoor 22 onder hen waren getroffen. Volgend op de gewelddadige repressie en de aanhoudingen werden zware gevangenisstraffen uitgesproken en zijn de folteringen verveelvoudigd.

    Velen hebben zich erkend in de strijd van de studenten in Griekenland.

    De omvang van de mobilisering tegenover dezelfde maatregelen van de staat is niet verbazingwekkend. De hervorming van het onderwijssysteem die ondernomen wordt op Europese schaal ligt aan de basis van een conditionering van de jonge generatie van arbeiders aan een vergrendelde toekomst en de veralgemening van de onbestendigheid en de werkloosheid.

    Het verweer en de oproer van de nieuwe generaties geschoolde proletariërs tegen deze muur van werkloosheid en deze oceaan van precariteit die het kapitalistische systeem in crisis voor hen in petto heeft, roepen overal de sympathie op van de proletariërs van alle generaties samen.

    Geweld van een minderheid of massale strijd tegen uitbuiting en staatsterreur?

    De media in dienst van de bedrieglijke campagne van het kapitaal heeft niet afgelaten om de waarheid te verdraaien over wat er in Griekenland is gebeurd na de dood op 6 december jongstleden van de jonge vijftienjarige Alexis Andreas Grigoropoulos door een kogel. Ze hebben de botsingen met de politie voorgesteld als een feit, ofwel van een handvol autonome anarchisten en uiterst linkse studenten afkomstig uit gegoede middens, ofwel van gemarginaliseerde relschoppers. Zij hebben voortdurend via de televisie beelden verspreid van gewelddadige botsingen met de politie, waarbij ze vooral focusten op scènes van gemaskerde jongeren die auto’s in brand staken, uitstalramen van winkels of van banken kapotsloegen, en zelfs scènes van plundering van winkels.

    Het is net dezelfde methode van verdraaiing van de werkelijkheid die wij zagen toen de mobilisering tegen de CPE in 2006 in Frankrijk werden gelijkgesteld aan de rellen in de buitenwijken van het jaar daarvoor. Het was alweer diezelfde grove methode die wij aan het werk zagen toen de studenten in 2007 de strijd aangingen tegen de LRU in Frankrijk, waarbij zij vereenzelvigd werden met ‘terroristen’ en zelfs met ‘Rode Khmers’!

    Maar ook al klopte het hart van de troebelen in de Griekse universiteitswijk Exarchia, toch is het vandaag moeilijk om zo’n pil te doen slikken: hoe konden deze oproerbewegingen enkel het werk zijn van bendes van relschoppers of activistische anarchisten als zij zich als een lopend vuurtje verspreidden over het geheel van de voornaamste steden van het land en zelfs tot op de eilanden (Cios, Samos) en de meest toeristische steden zoals Corfu, of op Kreta zoals in Heraklion?

    In feite heeft het oproer zich verspreid over 42 districten van Griekenland, zelfs tot in steden die voordien nog nooit een betoging hadden gekend. Meer dan 700 lycea en een honderdtal universiteiten werden bezet.

    De redenen van de woede

    Alle voorwaarden waren vervuld opdat het balen van een groot deel van de jongere arbeidersgeneraties, in het nauw zitten en beroofd van enige toekomst, tot uitbarsting zou komen in Griekenland. Het was in een notendop de impasse die het kapitalisme in petto heeft voor de jonge arbeidersgeneraties: wanneer diegenen die ‘de 600 Euro-generatie’ worden genoemd op de arbeidsmarkt terechtkomen, hebben zij de indruk dat ze worden afgezet. Het merendeel van de studenten moet twee bezigheden per dag cumuleren om te overleven en hun studies te kunnen verder zetten: zij worden gedwongen om onderbetaalde klusjes in het zwart aan te nemen. Zelfs in het geval ze beter worden betaald, wordt een deel van hun loon niet aangegeven, en dat vreet aan hun sociale rechten en bijgevolg worden ze beroofd van de sociale zekerheid. Hun overuren worden niet betaald en ze zijn niet in staat om de ouderlijke woning te verlaten soms tot op de leeftijd van 35 jaar, wegens onvoldoende inkomsten om zich een dak boven het hoofd te kunnen betalen. 23% van de werklozen in Griekenland zijn jongeren (de werkloosheidgraad bij de 15-24 jarigen bedraagt officieel 25,2%). Zoals een Frans persartikel vermeldt: “Deze studenten voelen zich op geen enkele wijze meer beschermd: de politie ramt hen in elkaar, de opvoeding zet hen klem, er is geen werk, de regering liegt”. 2 De jongerenwerkloosheid en hun moeilijkheden op de arbeidsmarkt hebben aldus een klimaat geschapen van onrust, woede en veralgemeende ongerustheid. De wereldcrisis brengt daarbij nog nieuwe golven massale ontslagen teweeg. In 2009 wordt er een nieuw verlies van 100.000 arbeidsplaatsen voorzien in Griekenland. Dit komt overeen met een bijkomende stijging van de werkloosheid met 5%. Tezelfdertijd verdienen 40% van de arbeiders minder dan 1.100 Euro’s bruto en kent Griekenland onder de 27 lidstaten van de EU het hoogste aantal arme arbeiders: 14%.

    Het zijn niet enkel de studenten die op straat gekomen zijn. Ook de armzalig betaalde leerkrachten en vele andere loontrekkers worden met dezelfde problemen geconfronteerd, met dezelfde armoede en worden bezield door dezelfde opstandige geest. De brutale onderdrukking tegen de beweging, waarvan de meest dramatische episode het vermoorden van de 15-jarige was, heeft de gevoelens van solidariteit, die gepaard gaan met een veralgemeend sociaal ongenoegen, alleen maar uitgebreid. Vele ouders van scholieren waren diep geschokt en geërgerd. Zo stelde een student: "Onze ouders hebben moeten ervaren dat hun kinderen zomaar op straat kunnen omkomen door een politiekogel". 3 Zij worden er zich van bewust dat ze in een wegrottende maatschappij leven waar hun kinderen niet dezelfde levensstandaard zullen hebben als zijzelf. Tijdens de talrijke betogingen waren zij getuigen van gewelddadige afranselingen, hardhandige aanhoudingen, het vuren met echte kogels en het hardhandig optreden van de rellenpolitie (de MAT).

    De bezetters van de Polytechnische School, het zenuwcentrum van het studentenprotest, hebben de staatsterreur aangeklaagd, maar wij vinden diezelfde woede tegen de brutaliteit van de repressie ook terug in slogans als "kogels voor de jongeren, geld voor de banken". Een deelnemer van de beweging verklaarde het nog duidelijker: "Wij hebben geen werk, geen geld, een staat die bankroet is door de crisis, en het enige antwoord op dat alles is wapens geven aan de politie." 4

    Deze woede is niet nieuw: de Griekse studenten waren in juni 2006 al gemobiliseerd tegen de hervorming aan de universiteiten, waar de privatisering zal uitmonden in het uitsluiten van de studenten die het financieel moeilijk hebben. De bevolking heeft eveneens haar ergernis tot uiting gebracht tegenover de onbekwaamheid van de regering  ten tijde van de bosbranden van 2007, waarbij 67 mensen omkwamen: de regering heeft nog steeds geen enkele compensatie toegekend aan velen onder de slachtoffers die have en goed verloren hebben. Maar het waren vooral de loontrekkers die zich begin 2008 massaal mobiliseerden tegen de hervorming van het pensioensysteem, met twee dagen van ruim opgevolgde algemene stakingen op twee maand tijd en betogingen van telkens meer dan een miljoen mensen tegen het afschaffen van de pensioenen voor de zwaarste beroepen en het in-vraag-stellen van het recht op pensioen voor arbeidsters vanaf 50 jaar.

    Geconfronteerd met de arbeiderswoede was de algemene staking van 10 december, die onder controle van de vakbonden stond, er op gericht om tegenvuur te geven en te proberen een domper te zetten op de beweging. De PS en PC (socialistische en communistische partijen) op kop riepen op tot het ontslag van de huidige regering en tot het houden van vervroegde wetgevende verkiezingen. Het lukte haar niet om de woede te kanaliseren en de beweging te doen stoppen, ondanks de veelvuldige manoeuvres van de linkse politieke partijen en de vakbonden om de dynamiek in de richting van een uitbreiding van de strijd te blokkeren. Noch slaagde zij er in de jongeren te isoleren van de oudere generaties van de arbeidersklasse als geheel door hen aan te zetten tot vruchteloze botsingen met de politie, ondanks de inspanningen van de hele bourgeoisie. Dagen en nachten lang gingen de botsingen onverminderd door: gewelddadige charges door de politie, die er op insloeg met de wapenstok en traangas gebruikte, liepen uit op tientallen aanhoudingen en afranselingen.

    De jonge generatie arbeiders geeft het duidelijkst het gevoel aan van ontgoocheling en afkeer tegenover het tot op het bot corrupte politiek apparaat. Sinds het einde van de wereldoorlog, hebben maar drie families de macht gedeeld, met de Karamanlis dynastie voor rechts en de Papandreoe dynastie voor links, die elkaar afwisselden in de regering over het land, en die verwikkeld zitten in allerlei soorten gesjoemel en schandalen. De conservatieven kwamen aan de macht in 2004, na een periode waarin de socialisten tot aan hun nek verzopen in intriges in de jaren 2000. Vele protesteerders beschouwen het politieke en het vakbondsapparaat als totaal ongeloofwaardig: "het fetisjisme van het geld heeft de maatschappij overgenomen. De jongeren willen een breuk met deze maatschappij zonder ziel noch visie." 5 Met de huidige ontwikkeling van de crisis heeft deze generatie niet alleen een bewustwording ontwikkeld over de kapitalistische uitbuiting die ze aan den lijve ondervinden, maar ook een bewustzijn omtrent de noodzaak van een collectieve strijd, door het spontaan vooropstellen van methodes van de [arbeiders]klasse en KLASSEN-solidariteit. In plaats van weg te zinken in wanhoop haalt ze haar zelfvertrouwen uit het besef de draagster te zijn van een andere toekomst, en steekt ze al haar energie in de opstand tegen de wegrottende maatschappij om hen heen. De betogers zeggen trots over hun beweging: "Wij zijn het beeld van de toekomst tegenover het donkere schaduwbeeld van het verleden". Ook al kan de toestand heel erg lijken op die van ‘Mei 1968', het besef van wat er op het spel staat reikt veel verder.

    De radicalisering van de beweging

    Op 16 december slaagden de studenten er in om de TV-zender van de regering, NET, gedeeltelijk over te nemen en ontrolden ze spandoeken op het scherm die zegden: "Stop met tv kijken. Iedereen de straat op!" en lanceerden een oproep: "De staat moordt. Jullie stilte bewapent hen. Bezetting van alle openbare gebouwen!" Het hoofdkwartier van de anti-rellen politie in Athene werd aangevallen en een van hun patrouillewagens werd in brand gestoken. Deze acties werden door de regering snel afgedaan als "een poging tot het omverwerpen van de democratie" en werden eveneens veroordeeld door de Griekse Communistische Partij, de KEE. In Thessaloniki probeerden de lokale afdelingen van de GSEE en de ADEMY, de federatie van ambtenaren, de staking in te perken tot een bijeenkomst voor de werkbeurs. Daarop toonden scholieren en studenten zich vastbesloten om de stakers mee aan de betoging te doen deelnemen en ze slaagden er in: 4000 studenten en arbeiders trokken door de straten van de stad. Reeds op 11 december probeerden militanten van de studentenorganisatie van de communistische partij (PKS) de algemene vergaderingen te blokkeren om de bezettingen te beletten (Universiteit van Pantheon, Filosofische school van de Universiteit van Athene). Hun initiatieven mislukten terwijl de bezettingen zich ontwikkelden in Athene en in de rest van Griekenland. In de wijk Ayios Dimitros werd het gemeentehuis bezet door een algemene vergadering, waaraan 300 personen deelnamen van alle generaties. Op de 17de werd het gebouw dat de belangrijkste vakbondsfederatie van het land huisvest, de GSEE, in Athene bezet door arbeiders die verklaarden in opstand te zijn gekomen en die alle proletariërs uitnodigden om deze plaats te gebruiken voor algemene vergaderingen (AV) die openstaan voor alle loontrekkers, studenten en werklozen.

    Een identiek scenario, met bezetting en AV die voor iedereen openstonden, heeft ook plaatsgevonden in de Economische Universiteit van Athene en in de Polytechnische school.

    Wij publiceren hieronder de verklaring van deze strijdende arbeiders om het ‘cordon sanitair’ te doorbreken van de leugenachtige media die deze strijd omcirkelt en hem voorstelt als simpele gewelddadige rellen, aangevuurd door jonge anarchistische relschoppers die de bevolking zouden terroriseren. Deze tekst toont in tegendeel aan dat het duidelijk de kracht van het solidariteitsgevoel onder de arbeiders was die deze beweging animeerde en de band smeedde tussen de verschillende generaties van proletariërs!

    “Wij zullen zelf over onze toekomst beslissen of zij zal beslist worden zonder ons. Wij handarbeiders, bedienden, werklozen, uitzendarbeiders en precairen, lokalen of migranten, zijn geen passieve televisiekijkers. Sinds de dood van Alexandros Grigoropoulos op de avond van de 6de, nemen wij deel aan de betogingen, aan de botsingen met de politie, aan de bezettingen van het stadscentrum en omstreken. Wij hebben ontelbare keren het werk en onze dagelijkse bezigheden moeten verlaten om de straat op te gaan met de scholieren, de studenten en de andere strijdende proletariërs.

    WIJ HEBBEN BESLIST OM HET GEBOUW TE BEZETTEN VAN DE ALGEMENE CONFEDERATIE VAN DE ARBEIDERS IN GRIEKENLAND (GSEE)

    Om die om te vormen tot een ruimte van vrije meningsuiting en een ontmoetingspunt voor de arbeiders.

    Om de mythes te ontkrachten die door de media worden aangemoedigd ontrent de afwezigheid van arbeiders bij de botsingen, over de woede van de laatste dagen die slechts het werk zou zijn van een 500tal ‘gemaskerden’, ‘hooligans’, of andere opgediste verhalen, over het voorstellen van de arbeiders door de tv-journaals als slachtoffers van deze botsingen, en dan over het feit dat de kapitalistische crisis in Griekenland en in de wereld leidt tot ontelbare ontslagen, die door de media en hun leiders worden voorgesteld als een ‘natuurverschijnsel’.

    Om de schandelijke rol aan te klagen van de vakbondsbureaucratie in haar ondermijning van de opstand, maar ook in het algemeen. De Algemene Confederatie van Arbeiders in Griekenland (GSEE), en heel de santenboetiek van de vakbondsmachinerie die haar al tientallen en tientallen jaren ondersteunt, strijd ondermijnt, onderhandelt over onze arbeidskracht in ruil voor kruimels, het uitbuitingssysteem en de loonarbeid mee in stand houdt. De houding van de GSEE woensdag jongstleden spreekt voor zich: de GSEE heeft de betoging van de stakers, die nochtans gepland was, afgelast door zich te beperken tot een korte bijeenkomst op het Syntagmaplein en door er zich van te verzekeren dat de deelnemers zich zo snel mogelijk zouden verspreiden, uit schrik dat ook zij zouden besmet worden met het virus van de opstand.

    Om deze ruimte voor de allereerste keer te gebruiken als een voorzetting van de sociale openheid gecreëerd door de opstand zelf, een ruimte die gebouwd is met onze medewerking maar waarvan wij tot nu toe waren uitgesloten. Tijdens al deze jaren hebben wij ons lot in handen gegeven van redders van allerlei allooi, en het is er op uitgedraaid dat wij onze waardigheid zijn kwijtgespeeld. Als arbeiders moeten wij beginnen met het opnemen van onze verantwoordelijkheden en er mee ophouden onze hoop te stellen in ‘wijze’ leiders of ‘competente’ vertegenwoordigers. Wij moeten met een eigen stem beginnen spreken, elkaar ontmoeten, discussiëren, beslissen en zelf handelen. Tegen de veralgemeende aanvallen die wij te verduren krijgen is het scheppen van verzetcollectieven ‘aan de basis’ de enige oplossing.

    Voor het verspreiden van het idee van zelforganisatie en solidariteit op de werkvloer, van de methodes van de strijdcomités en basiscollectieven, en het afschaffen van de vakbondsbureaucratie.

    Al die jaren hebben wij ellende, berusting en geweld op het werk geslikt. Wij zijn er aan gewend geraakt onze gewonden en doden te tellen - de zogenaamde ‘werkongevallen’. Wij zijn het gewoon geworden dat gastarbeiders, onze klassenbroeders, werden gedood. Wij zijn het moe om te leven met de beklemming van toe te kunnen komen met ons loon, onze belastingen te kunnen betalen en ons een pensioen te kunnen waarborgen dat nu al op een veraf liggend droom lijkt.

    Bovendien strijden wij ervoor om onze levens niet in handen te leggen van de patroons en de vakbondsvertegenwoordigers, net zoals wij de aangehouden opstandelingen niet aan hun lot zullen overlaten in de handen van de staat en haar gerechtelijke mechanismen!

     

    [Op de spandoek die aan het bezette gebouw hing, stond te lezen:]

     

    ONMIDDELLIJKE VRIJLATING VAN DE AANGEHOUDENEN!

    TERUGTREKKING VAN DE AANKLACHTEN TEGEN DE IN BESCHULDIGING GESTELDEN!

    ZELFORGANISATIE VAN DE ARBEIDERS!

    ALGEMENE STAKING!

    ALGEMENE VERGADERING VAN DE ARBEIDERS IN DE BEVRIJDE GEBOUWEN VAN DE GSEE” 6

    De avond van 17 december probeerden vijftig vakbondsbonzen met wat potige aanhangers om het hoofdkwartier terug onder hun controle te krijgen, maar ze moesten vluchten voor de versterking van studenten die luid ‘Solidariteit’ zongen. Die bestond voor het merendeel uit anarchisten afkomstig van de Economische Universiteit, die ook bezet was en omgevormd tot een plaats voor meetings en discussies die openstonden voor alle arbeiders.

    De vereniging van o.a. Albanese immigranten deelde een tekst uit als titel "Deze dagen zijn ook de onze!" waarin zij hun solidariteit verklaarden met de beweging.

    Veelbetekenend was dat een kleine minderheid van de bezetters de volgende boodschap verspreidde:

    “Panagopoulos, de algemene secretaris van de GSEE, heeft verklaard dat wij geen arbeiders zijn, want dat de arbeiders aan het werk zijn. Dit, samen met veel andere zaken brengt de werkelijkheid aan het licht van de ‘job’ van Panagopoulos. Het is zijn ‘job’ om te verzekeren dat de arbeiders op hun werk zijn, om alles in het werk te stelle opdat de arbeiders zouden gaan werken.

    Maar sinds een tiental dagen zijn de arbeiders niet alleen op het werk, zij komen ook buiten, op straat. En dit is een werkelijkheid die geen enkele Panagopoulos waar ook ter wereld kan verdoezelen (…) Wij zijn werkende mensen, maar ook werklozen, die voor onze deelname aan de stakingen, waartoe was opgeroepen door de GSEE, ontslagen zijn, terwijl zij, de vakbondsleden, beloond werden met promoties. Wij moesten onder precaire contracten werken, van de ene rotjob naar de andere, wij werkten zonder sociale zekerheid, op formele of informele manier in programma’s van stages of in gesubsidieerde tewerkstelling om de werkloosheidsgraad te doen dalen. Wij maken deel uit van deze wereld en hier staan wij.

    Wij zijn opstandige arbeiders, punt uit.

    Elk van onze loonbriefjes is betaald met ons bloed, ons zweet, door het geweld op het werk, met gekwetste hoofden, knieën, polsen, handen en benen [door de arbeidsongevallen].

    Heel de wereld is door ons arbeiders gemaakt. (…)

    De proletariërs van het bevrijde gebouw van de GSEE”

    Er waren herhaalde oproepen tot een algemene staking vanaf 18de december. De vakbonden werden er die dag toe gedwongen om een staking van drie uur uit te roepen in de openbare diensten.

    In de ochtend van de 18de werd een andere scholier van 16, die deelnam aan een sit-in in de buurt van zijn school in een voorstad van Athene, verwond door een kogel. Op dezelfde dag werden verschillende radio en tv-zenders bezet door betogers, namelijk in Tripoli, Chania en Thessaloniki. Het gebouw van de kamer van koophandel werd bezet in Patras en er waren nieuwe botsingen met de politie. De reuzenbetoging in Athene werd gewelddadig onderdrukt: voor het eerst werden er nieuwe wapens gebruikt door de anti-rellen troepen: verlammend gas en doof makende granaten. Een pamflet tegen de staatsterreur was getekend ‘Meisjes in revolte' en circuleerde vanuit de Economische Universiteit. De beweging begon, op een verwarde wijze, haar eigen geografische grenzen aan te voelen: om die reden werden de betogingen van internationale solidariteit die plaatsgrepen in Frankrijk, Berlijn, Rome, Moskou, Montréal of New York enthousiast verwelkomd en verklaarde men: "deze steun is zeer belangrijk voor ons". De bezetters van de Polytechnische School riepen op tot een "internationale solidariteitsdag tegen de staatsmoorden" voor 20 december. Maar de enige weg die openligt om het isolement te doorbreken van de proletarische opstand in Griekenland, is die van de ontwikkeling van de solidariteit en klassenstrijd op een internationale schaal, die steeds duidelijker tot uiting komt als reactie op de wereldcrisis.

    Een rijping vervuld van toekomst

    Vanaf 20 december vonden er straatgevechten plaats en werd de bankschroef aangedraaid, vooral rond de Polytechnische School, belegerd door politietroepen die dreigden met een bestorming. Het bezette vakbondsgebouw van de GSEE werd op 21/12 terug overgelaten aan de GSEE als gevolg van een beslissing van het bezettingscomité, gestemd in de Algemene Vergadering. Het bezettingscomité van de Polytechnische school van Athene publiceerde op 22 december een communiqué dat verklaarde: “Wij zijn voor de ontvoogding, de menselijke waardigheid en de vrijheid. Het is niet nodig om jullie traangasgranaten op ons af te vuren, wij wenen zo al genoeg.”

    Met veel rijpheid en overeenkomstig de beslissing die werd genomen in de Algemene Vergadering aan de universiteit van Economische Wetenschappen, maakten de bezetters van deze universiteit gebruik van de oproep tot betoging op de 24ste tegen de politierepressie en uit solidariteit met de aangehoudenen, als het geschikte moment om het gebouw massaal en veilig te ontruimen: “het lijkt alsof er aan de universiteiten een consensus gegroeid was rond de noodzaak om de universiteit te verlaten en de geest van opstand uit te zaaien in de maatschappij in het algemeen.” Dit voorbeeld zal in de daaropvolgende uren gevolgd worden door de AV’s van de andere bezette universiteiten, en ontkrachtte op die manier de valstrik van de opsluiting en een directe botsing met de politie. Op die manier werden het bloedbad en een nog gewelddadiger repressie vermeden. Ook hadden de AV’s het vuren op een politiewagen, dat werd opgeëist als een ‘volksactie’, veroordeeld als een politieprovocatie.

    Het bezettingscomité van de Polytechnische School ontruimde het laatste bolwerk van Athene symbolisch op 24 december om middernacht. “De Algemene Vergadering en zij alleen zal beslissen of (en wanneer) wij de universiteit zullen verlaten (…) De beslissing tot bezetting uitgaande van de Algemene Vergadering gebeurt ter plekke: het cruciale punt ligt hier en het komt toe aan diegenen die het gebouw bezetten, en niet aan de politie, om te beslissen over het moment om de plaats te verlaten”.

    Voordien publiceerde het bezettingscomité een verklaring: “Met het beëindigen van de bezetting van de Polytechnische School na 18 dagen, sturen wij onze warme solidariteit naar alle mensen die op verschillende manieren hebben deelgenomen aan deze opstand, niet alleen in Griekenland maar ook in talrijke landen van Europa, Amerika, Azië en Oceanië. Voor allen die wij ontmoet hebben en met wie wij willen blijven strijden voor de bevrijding van de gevangenen van deze opstand, maar ook voor het verder zetten ervan tot de bevrijding op wereldvlak”.

    In bepaalde wijken hadden de bewoners zich meester gemaakt van de geluidsinstallatie die door de stad was aangebracht om kerstliederen af te spelen, voor het aflezen voor de micro van communiqués die onder andere de in vrijheidstelling eisten van de aangehoudenen, de ontwapening van de politie, de ontbinding van de anti-rellen brigades en de afschaffing van de anti-terroristen wetten. In Volos werden het gemeentelijk radiostation en het bureau van de lokale krant bezet om te spreken over de gebeurtenissen en hun eisen. In Lesvos hadden de betogers een geluidsinstallatie geplaatst in het stadscentrum en zonden ze berichten uit. In Ptolomaida of in Ioannina, werd de kerstboom versierd met foto’s van de gedode jonge scholier, de betogingen en de eisen van de beweging.

    Het gevoel van solidariteit uitte zich opnieuw spontaan en krachtig op 23 december, na de agressie op een bediende door een Oikonet-poetsbedrijf, een onderaannemer van het metrobedrijf in Athene (Athens Pireus Electric Railway -ISAP-). Ze kreeg zwavelzuur in het gezicht toen ze terugkeerde van het werk. Solidariteitsbetuigingen ontrolden zich aan de zetel van de metro van Athene, die op 27 december 2008 werd bezet terwijl in Saloniki de zetel van de GSEE op zijn beurt werd bezet. De twee bezettersgroepen organiseerden een reeks betogingen, solidariteitsconcerten en acties van ‘tegen-informatie’ (door bijvoorbeeld het systeem van luidsprekers van de metrostation te bezetten voor het voorlezen van communiqués).

    De Algemene Vergadering van Athene verklaarde in haar tekst:

    “Wanneer ze één van ons aanvallen, vallen ze ons allemaal aan!

    Vandaag bezetten wij de centrale bureaus van de ISAP (metro van Athene) als een eerste antwoord op de moorddadige aanval met vitriool in het aangezicht van Konstantina Koeneva op 23 december, toen ze terugkeerde van het werk. Konstantina ligt op de intensieve zorgen in het ziekenhuis. Vorige week had ze een meningsverschil met de maatschappij omdat zij voor haar en haar collega’s heel de kerstpremie eiste en de onwettelijke daden van de bazen aankloeg. Voordien was haar moeder al afgedankt in dezelfde maatschappij. Zij werd overgeplaatst ver van haar eerste arbeidsplaats. Dit zijn praktijken die wijd verbreid zijn in de sector van de schoonmaakmaatschappijen die precaire arbeiders aanwerven. (…) Oikomet (…) heeft als eigenaar een lid van de PASOK (de Griekse Socialistische Partij). Ze stelt officieel 800 arbeiders te werk (de arbeiders hebben het over het dubbele, terwijl er in de voorbije jaren meer dan 3.000 gewerkt hebben), waar het onwettelijke maffiagedrag van de bazen een dagelijks verschijnsel is. De arbeiders worden bijvoorbeeld verplicht tot het tekenen van blanco contracten (waarin de werkvoorwaarden later door de patroons worden ingevuld), die nooit voor herziening vatbaar zijn. Ze werken 6 uur en worden slechts voor 4,5 uur betaald (bruto loon) om de 30 uur niet te overschrijden (anders zouden ze moeten ingeschreven worden in de categorie van arbeiders met hoge risico’s). De patroons terroriseren hen, plaatsen hen over, ontslaan hen en bedreigen hen met gedwongen ontslagen. Konstantina is één van ons. De strijd voor de WAARDIGHEID en de SOLIDARITEIT is ONZE strijd”.

    Parallel daarmee publiceerde de bezetting van Thessaloniki een tekst waaruit wij uittreksels overnemen: “Wij bezetten de zetel van de Vakbonden van Thessaloniki om ons te weer te stellen tegen de onderdrukking die tot uiting komt in de moorden en het terrorisme tegen de arbeiders; (…) wij doen een oproep aan alle arbeiders om deze gemeenschappelijke strijd te vervoegen. (…) De openbare Vergadering van diegenen die de vakbondscentrale bezetten komen uit verschillende politieke middens, vakbondsmilitanten, studenten, gastarbeiders en kameraden uit het buitenland die het volgende gemeenschappelijk besluit hebben genomen:

    - de bezetting verder zetten;

    - een solidariteitsbijeenkomst organiseren voor K. Koeneva; (…)

    - informatie en bewustmakingsactiviteiten organiseren in de omgeving van de stad ;

    - een benefietconcert organiseren ten voordele van Konstantina.”

    Verder verklaarde deze vergadering:

    “Nergens wordt er in het platform [van de vakbonden] verwezen naar de oorzaken van de ongelijkheid en ellende en van de hiërarchische structuren in de maatschappij. (…) De Algemene Confederaties en de Centra van Vakbonden in Griekenland maken wezenlijk deel uit van het regime dat aan de macht is: hun basisleden en de arbeiders moeten hen de rug toedraaien en (…) kiezen voor het oprichten van een zelfstandige strijdpool die door henzelf wordt geleid. (…) Als de arbeiders hun strijd in eigen handen nemen en breken met de logica van hun vertegenwoordiging door handlangers van de patroons, zullen zij hun zelfvertrouwen terugwinnen en zullen duizenden onder hen de straten vullen in de komende stakingen. De staat en haar handlangers vermoorden mensen.

    Zelforganisatie! Strijd voor sociale zelfverdediging! Solidariteit met de gastarbeiders en Konstantina Koeneva!”

    Begin januari 2009 hebben er in heel het land nog betogingen plaatsgevonden uit solidariteit met de gevangenen. 246 mensen werden aangehouden, waarvan er 66 nog steeds in voorlopige hechtenis zitten. In Athene werden 50 gastarbeiders aangehouden in de eerste drie dagen van de opstandige beweging, met straffen die gaan tot 18 maand gevangenisstraf in rechtszaken zonder tolken, en onder de bedreiging van te worden uitgewezen.

    Op 9 januari was er een nieuwe botsing tussen de jongeren en de politie in Athene, na afloop van een betoging in het stadscentrum van bijna 3.000 leerkrachten, studenten en scholieren. Op hun spandoeken stonden slagzinnen als: “Geld voor de opvoeding en niet voor de bankiers”, “Weg met de moordenaarsregering en de armoede.” Belangrijke anti-rellen politie-eenheden hebben verschillen keren gechargeerd om hen uiteen te drijven, wat uitliep op talloze nieuwe aanmaningen.

    Net zoals in Griekenland, met de precariteit, werkloosheid en ellendige lonen, opgedrongen door haar wereldcrisis, kan de kapitalistische staat niets anders bieden dan steeds meer politie en repressie. Enkel de internationale ontwikkeling van de klassensolidariteit onder de arbeiders, bedienden, scholieren, studenten, werklozen, precaire arbeiders, gepensioneerden, van alle generaties samen, kan de weg openen naar een toekomstperspectief om dit uitbuitingssysteem af te schaffen.

     

    W / 18.01.2009

     

     


     

    1 Zie het artikel op onze website: Mobilisation massive contre la réforme de l’ enseignement en Italie; https://fr.internationalism.org/icconline/2008/mobilisation_massive_en_italie_nous_ne_voulons_pas_payer_pour_leur_crise.html [31]

    2 Marianne nr. 608, 13/12/2008 : « Grèce : les leçons d’une émeute »

    3 Libération, 12/12/2008

    4 Le Monde, 10/12/2008

    5 Marianne, 13/12/2008

    6 Het merendeel van de gereproduceerde teksten of informatie van de lokale pers is vertaald van anarchistische sites, zoals Indymedia, cnt-ait.info, dndf.org, emeutes.wordpress.com in het Frans of van libcom.org in het Engels.

    Geografisch: 

    • Griekenland [32]

    Recent en lopend: 

    • klassenstrijd / sosiale beroering [33]

    Darwinisme en Marxisme (Anton Pannekoek) Deel I

    • 3780 keer gelezen

    Anton Pannekoek

    Darwinisme en marxisme

    Het jaar 2009 is overal ter wereld, zowel door de wetenschappelijke instellingen als de uitgeverijen en de media, uitgeroepen tot het ‘Darwin-jaar’. Het komt in feite verwijst naar de tweehonderdste verjaardag van de geboorte van Charles Darwin (12 februari 1809) en de honderdvijftigste van de uitgave van het eerste van zijn fundamentele werken, ‘Over het Ontstaan van de Soorten’, verschenen op 24 november 1859. Er worden momenteel een veelheid aan conferenties gehouden, er zijn boeken, tijdschriften en tv-uitzendingen over Darwin en zijn theorie. Ze maken het soms mogelijk om zich hierover een beter idee te vormen, maar dikwijls ertoe leidt dat men terechtkomt in een dichte mist waarin het nog moeilijk is om zich te oriënteren. Dat is gedeeltelijk te wijten aan het feit dat vele schrijvers, voordrachtgevers en journalisten, die zich opwerpen als ‘Darwin-specialisten’, er tot voor een jaar nog niets van kenden. En voor hen en hun werkgevers is het Darwin-jaar vooral een goede gelegenheid om, dank zij een snelle lectuur van enkele artikelen uit Wikipedia, hun geleerdheid en hun inkomsten op te schroeven. Maar er is ook een andere reden voor deze mistige voorstelling van de opvattingen van Darwin. In feite zijn ze, vanaf het moment dat ze uiteengezet werden in het ‘Ontstaan der Soorten’, het voorwerp geweest van een ideologische en politieke twist van de eerste orde. Dit kwam vooral door het feit dat deze opvattingen een ernstige klap toebrachten aan de religieuze dogma’s van die tijd maar ook omdat ze dadelijk gebruikt werden als instrumenten in handen van de verschillende ideologen van de bourgeoisie. En deze inzet bestaat vandaag nog altijd, in de interpretaties en veelvuldige vervalsingen waaronder de theorie van Darwin te lijden heeft. Om onze lezers een beetje meer helderheid te brengen publiceren wij opnieuw, in twee delen, de brochure van Anton Pannekoek, ‘Darwinisme en Marxisme’, geschreven in 1909 ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van Darwin en die, in essentie, nog altijd actueel is. Het marxisme heeft altijd belangstelling gehad voor de evolutie van de wetenschappen, als een integraal deel van ontwikkeling van de productiekrachten van de maatschappij. Maar ook omdat het altijd van mening was dat het perspectief van het kommunisme zich niet louter kon baseren op een morele eis van rechtvaardigheid, zoals dat het geval was voor een aantal ‘utopische socialisten’ uit het verleden, maar op een wetenschappelijke kennis van de menselijke maatschappij en de natuur waartoe ze behoort. Om die reden had Marx zelf, al lang voor de publicatie van de brochure van Pannekoek, in juni 1873, een exemplaar van zijn hoofdwerk, ‘Het Kapitaal’, gewijd aan Charles Darwin. In feite hadden Marx en Engels de methodologische overeenkomst herkend tussen zijn evolutietheorie over de studie van de levenden organismen, en hun eigen historisch materialisme zoals gestaafd wordt door twee uittreksels uit hun correspondentie:

    “Deze Darwin, die ik aan het bestuderen ben, is helemaal sensationeel. Nog nooit is er een poging van dergelijke omvang gedaan om aan te tonen dat er een historische ontwikkeling bestaat in de natuur” (Engels aan Marx, 11 december 1859).

    “Ziedaar het boek dat de natuurlijk historische grondslag bevat voor onze ideeën” (Marx aan Engels, 19 december 1860) [[1]].

    De tekst van Pannekoek, die geschreven is een eenvoudige taal, verschaft ons een uitstekende samenvatting van de theorie van de evolutie van de soorten. Maar Pannekoek is niet enkel een geleerde wetenschapsman (hij was een vermaard sterrenkundige). Hij was vooral een marxist en een militant van de arbeidersbeweging. Daarom doet zijn brochure ‘Darwinisme en Marxisme’ een inspanning om elke poging, die de theorie van Darwin van de natuurlijke selectie op een schematische en mechanische wijze toepast op de menselijke soort, te bekritiseren. Pannekoek maakt op een heldere wijze duidelijk wat de overeenkomst is tussen het marxisme en het darwinisme en hij toont aan hoe de theorie van de natuurlijke selectie door de meest progressieve sectoren van de bourgeoisie wordt gebruikt tegen de reactionaire restanten uit de feodaliteit. Maar hij levert ook kritiek op de bourgeoisie als deze de theorie van Darwin op een frauduleuze manier gebruikt tegen het marxisme, voornamelijk via de uitschuivers van het ‘sociaal-darwinisme’, de ideologie die vooral werd ontwikkeld door de Britse filosoof Herbert Spencer (en tegenwoordig wordt overgenomen door de ideologen van het liberalisme om de kapitalistische concurrentie te rechtvaardigen, de wet van de jungle, het ieder-voor-zich en het elimineren van de zwaksten).

    Tegenover de terugkeer van het obscurantistische geloof, opgedregd uit de nacht der tijden, en vooral van het ‘creationisme’ met zijn goddelijke verschijningsvorm van het ‘intelligent design’ volgens welke de evolutie van de levende organismes (en het verschijnen van de mens zelf) zou overeenstemmen met een vooropgesteld ‘plan’, vastgesteld door ‘superieure intelligentie’ van een goddelijk wezen, is het de taak van de marxisten om het wetenschappelijk en materialistisch karakter van de theorie van Darwin te herbevestigen en te onderstrepen welk reusachtige stap zij voor de natuurwetenschappen betekende.

    Natuurlijk moet de brochure van Pannekoek gesitueerd worden in de context van de wetenschappelijke kennis van zijn tijd en sommige van zijn opvattingen, die ontwikkeld worden in het tweede deel (dat wij gaan publiceren in het volgende nummer van de ‘Internationale Revue’). zijn vandaag een beetje achterhaald door een eeuw van wetenschappelijke onderzoeken en ontdekkingen (voornamelijk op het vlak de paleontologie en de genetica). Maar voor het wezenlijke blijft zijn bijdrage een onschatbare bijdrage tot de geschiedenis van de arbeidersbeweging.

    IKS / 19 april 2009.

    De brochure van A. Pannekoek (Deel I)  

    Het Darwinisme

     

    Men ([2]) zal moeilijk twee denkers kunnen noemen, die zo zeer het geestesleven van de mensheid in de tweede helft der 19de eeuw beheersen, als Darwin ([3]) en Marx. Wat zij leerden, bracht een ommekeer in de wereldbeschouwing van de grote massa’s. Sinds een halve eeuw zijn hun namen in aller mond, hun theorieën staan in het middelpunt van de geestelijke strijd, die de tegenwoordige maatschappelijke strijd begeleidt. De oorzaak hiervan is in de eerste plaats de grote wetenschappelijke waarde van hun leerstellingen.

     

    In hun wetenschappelijke betekenis komen het Darwinisme en het Marxisme ten nauwste met elkaar overeen. In beiden is het ontwikkelingsbegrip uitgewerkt en consequent toegepast, bij de een op het gebied van de organische wereld, van de levende wezens, bij de ander op het gebied van de maatschappij. Nu was dit ontwikkelingsbegrip niet nieuw; ook vroeger had het reeds aanhangers gevonden en de wijsgeer Hegel ([4]) had het zelfs tot het kernpunt van zijn filosofie gemaakt. Daarom is het nodig, nauwkeuriger uiteen te zetten, waarin de bijzondere verdiensten van Darwin en Marx op dit gebied bestaan.

     

    De leer, dat de planten en de dieren zich uit elkander ontwikkeld hebben, dateert pas uit de vorige eeuw. Vroeger werd op de vraag, waar al die duizenden, ja honderdduizenden soorten van dieren en planten vandaan komen, geantwoord: bij de schepping heeft God ze alle, elk naar zijn aard, geschapen. Deze primitieve theorie was in overeenstemming met de ervaring, dat alle bekende dieren en planten, naar de oudste berichten te oordelen, steeds volkomen gelijk gebleven zijn. Wetenschappelijk werd deze ervaring in de stelling uitgedrukt, dat alle soorten onveranderlijk zijn, omdat de ouders hun eigenschappen steeds op de kinderen overerven.

     

    Nu was er echter een eigenaardigheid bij de planten en dieren, die langzamerhand een andere opvatting deed ontstaan. Zij lieten zich zo mooi tot een systeem ordenen, dat het eerst door de Zweedse natuurvorser Linnaeus ([5]) opgesteld werd. Daarin worden de dieren in hoofdafdelingen, deze in klassen, de klassen in orden, de orden in families en de families in geslachten verdeeld, waarvan elk meerdere soorten omvat. Hoe meer twee dieren in eigenschappen met elkaar overeenkomen, des te dichter staan ze bij elkander in het systeem, des te kleiner is de groep waartoe zij gezamenlijk behoren. Alle dieren, die tot de klasse van de zoogdieren behoren, tonen hetzelfde algemene karakter in hun lichaamsbouw. Volgens minder gewichtige kentekenen onderscheiden zich de hoefdieren, de roofdieren, de apen enzovoort van elkaar, die ieder een orde vormen; de beren, de honden en de katten, die alle roofdieren zijn, hebben veel meer overeenkomst in lichaamsbouw met elkander, dan met de paarden of de apen. Nog veel groter is de overeenkomst tussen de verschillende soorten van hetzelfde geslacht: de kat, de tijger en de leeuw hebben allerlei gelijke kenmerken, waarin zij van de honden en de beren verschillen. Wanneer wij nu van de zoogdieren tot andere klassen, zoals de vogels of de vissen overgaan, dan vinden we reeds veel grotere verschillen, dan bij de leden van eenzelfde klasse. Toch vormen bij hen allen het geraamte en de ligging van het zenuwstelsel aan de rugzijde hetzelfde grondkarakter in lichaamsbouw. Dit karakter verdwijnt eerst, wanneer we van deze hoofdafdeling, die alle gewervelde dieren omvat, tot de weekdieren, de gelede dieren of poliepen overgaan.

     

    Zo laat zich de gehele dierenwereld als het ware in vakjes en laatjes indelen en ordenen. In de vormen heerst geen willekeur, maar orde. Was elke diersoort geheel onafhankelijk van alle andere geschapen, dan was daar geen enkele reden voor te vinden. Dan was niet in te zien, waarom er niet ook zoogdieren met bijvoorbeeld zes poten konden bestaan, tenzij men wilde aannemen, dat de Schepper zich bij de schepping van te voren het gehele geordende stelsel van Linnaeus in zijn geest als voorbeeld had genomen ([6]). Maar er was ook nog een andere verklaringswijze. De verwantschap in lichaamsbouw bij de dieren kon ook voortkomen uit een werkelijke familieverwantschap. Volgens deze opvatting is de meerdere of mindere overeenkomst in eigenschappen een teken van nauwere of meer verwijderde familieverwantschap, evenals broers en zusters meer op elkaar lijken dan verdere verwanten. De diersoorten zijn dan niet afzonderlijk geschapen, maar zij stammen van elkander af. Zij vormen een stamboom, die, beginnend met eenvoudig gebouwde oerdieren, zich steeds meer vertakt en waarvan de kleinste laatste takken de thans bestaande soorten voorstellen. Alle kattensoorten stammen van een oerkat af, die evenals een oerhond en een oerbeer van een oorspronkelijk eerste roofdiertype afstamde. Het oerroofdier, het oerhoefdier, de oeraap zijn alle in nog oudere tijd uit een primitief oerzoogdier ontstaan, en zo gaat het steeds verder terug.

     

    Deze afstammingsleer werd in de eerste helft van de 19de eeuw vooral door Lamarck ([7]) en door Geoffroy St. Hilaire ([8]) verdedigd, maar zij vond geen algemene aanhang. Zij bleef een vernuftige gedachte, maar niet meer. Haar juistheid kon door deze geleerden niet bewezen worden, zij bleef een hypothese, een onderstelling. Toen Darwin echter in 1859 met zijn hoofdwerk Het ontstaan der Soorten voor den dag kwam, veroverde het zich als door een toverslag onder de massa van de geleerden en intellectuelen het aanzien van een vast bewezen wetenschappelijke waarheid. Van deze tijd af is de afstammingsleer onverbreekbaar met de naam Darwin verbonden. Hoe kwam dat?

     

    Voor een deel lag het daaraan, dat intussen steeds meer ervaringsmateriaal tot steun voor deze leer opgehoopt was. Zo had men dieren leren kennen, die niet goed in het systeem pasten, zoals eierleggende zoogdieren, longvissen en gewervelde dieren zonder wervels; de afstammingsleer verklaarde ze eenvoudig als overgebleven overgangsvormen tussen de hoofdgroepen. Bij het doorwoelen van de aardlagen werden steeds meer overblijfsels van voorwereldlijke dieren gevonden, die er anders uitzagen dan de tegenwoordige dieren. Voor een deel bleken zij de stamvormen van de tegenwoordige dieren te zijn, anderdeels vertoonden zij ook in de op elkander volgende vormen juist zulk een reeks, alsof zich de oudste langzamerhand tot de latere omgevormd hadden. Bovendien was ook de cellentheorie gegrondvest; elke plant, elk dier bestaat uit miljoenen cellen en heeft zich uit één eicel door onophoudelijke deling en differentiëring gevormd. In het licht van deze theorie was ook het denkbeeld, dat de hogere organismen van primitieve ééncellige wezens afstammen, niet meer zo dwaas.

     

    Maar al deze nieuwe feiten konden toch de theorie nog niet tot een vaststaande waarheid verheffen. Een onmiddellijk bewijs voor haar juistheid zou daarin bestaan hebben, dat zich inderdaad voor onze ogen de ene diersoort in een andere soort veranderde. Maar een dergelijke waarneming is buitengesloten. Hoe is het dan toch mogelijk te bewijzen, dat diersoorten zich werkelijk tot nieuwe vormen omvormen. Door de oorzaak, de drijfkracht tot zulk een omvorming te onthullen. Dat is het, wat Darwin gedaan heeft. Darwin heeft het mechanisme van de dierlijke ontwikkeling ontdekt en op deze wijze aangetoond, dat onder bepaalde omstandigheden zich noodzakelijk uit de ene diersoort een andere moet ontwikkelen. Dit mechanisme zullen we nu uiteenzetten.

     

    De eerste grondslag vormt het wezen van de erfelijkheid, het feit, dat de ouders weliswaar hun eigenschappen op de kinderen overerven, maar dat tegelijkertijd de kinderen in bijzonderheden steeds van de ouders en van elkaar afwijken. Daardoor zijn dieren van dezelfde soort niet volkomen aan elkaar gelijk, maar wijken zij in allerlei opzichten een beetje van het doorsneetype af. Zonder deze zogenaamde veranderlijkheid (variabiliteit) zou het helemaal onmogelijk zijn, dat zich ooit een diersoort in een andere veranderde. Voor een dergelijke nieuwe soortvorming is dan verder alleen nog maar nodig, dat een bepaalde afwijking van het gemiddelde type steeds groter wordt, steeds meer in dezelfde richting doorgaat, tot zij zo groot geworden is, dat het dier niet meer tot de vroegere soort te rekenen is. Waar vinden wij echter de kracht, die zulk een steeds verder gaande verandering in dezelfde richting zou kunnen teweegbrengen?

     

    Lamarck had ze daarin gezocht, dat de organen, die het meest gebruikt en dus het meest geoefend worden, daardoor steeds volmaakter worden. Evenals bij een mens de beenspieren door veel lopen krachtig worden, zo heeft ook de leeuw zijn sterke spieren, de haas zijn vlugge poten door het gebruik gekregen. Zo hebben ook de giraffen hun lange hals gekregen, doordat zij om bij de hoge boombladeren, die zij eten, te kunnen komen, proberen met hun kop steeds hoger te reiken en zo hun hals uitrekken. Daardoor is hun hals steeds langer geworden en heeft zich uit het een of andere antilopeachtig dier met korte hals de zonderlinge langhalzige giraffe ontwikkeld. Deze verklaring moest menigeen ongelooflijk voorkomen; en als verklaring van de groene kleur van de boomkikker bijvoorbeeld die het dier als beschermende kleur zo uitstekend te pas komt, schoot zij ook te kort.

     

    Darwin wendde zich tot oplossing van deze kwestie tot een ander terrein van de ervaring. Dierenfokkers en plantenkwekers zijn in staat steeds nieuwe en bepaalde rassen en variëteiten kunstmatig te kweken. Wanneer een tuinman van een bepaalde plant een variëteit met grote bloemen wil kweken, dan behoeft hij slechts van een bloembed alle planten met kleine bloemen uit te trekken en alleen de planten met de grootste bloemen te laten staan. Wanneer hij dit elk jaar herhaalt, dan worden de bloemen steeds groter, want in doorsnee is elk geslacht aan zijn grootbloemige ouders gelijk, en wat van het geslacht overblijft, heeft dus telkens weer grotere bloemen dan de vorige generatie. Door deze wijze van handelen, ten dele onbewust, ten dele bewust toegepast, hebben de mensen bij de huisdieren en de cultuurplanten een grote massa rassen gekweekt, die van hun stamvormen soms meer afwijken, dan wilde soorten onderling verschillen.

     

    Wanneer men aan een dierfokker opgaf om uit een korthalzige antilopensoort een langhalzig dier te fokken, dan zou hem dit in principe volstrekt niet onmogelijk lijken. Hij behoefde slechts steeds de exemplaren met de langste halzen te behouden; ze met elkander te kruisen, en alle andere, voor ze volwassen zijn, weg te doen. Herhaalt bij dit bij elke volgende generatie, dan moet de hals steeds langer worden en moet op deze wijze een giraffe achtig dier ontstaan.

     

    Hier wordt dit resultaat bereikt, omdat een bewuste wil met opzet een bepaald doel nastreeft en daarnaar de voor het fokken bestemde dieren uitkiest. Een dergelijke wil is echter in de natuur niet voorhanden ([9]). In de natuur moeten dus de naar alle kanten gerichte afwijkingen elkander weer opheffen, zodat geen enkele al groter en groter kan worden. Of, als dit soms niet juist is, waar is dan de kracht in de natuur, die een keuze doet?

     

    Darwin heeft lange tijd voor dit raadsel gestaan, alvorens hij de oplossing ervan in de strijd om het bestaan vond. In deze theorie vinden wij de tijd waarin hij leefde, de toenmalige productiewijze klaar weerspiegeld, want het was de kapitalistische concurrentiestrijd, die hem tot voorbeeld voor de strijd om het bestaan in de natuur heeft gediend. Niet zozeer uit eigen onmiddellijke waarneming, als wel uit een boek van de econoom Malthus ([10]) leerde bij deze strijd kennen. Malthus trachtte het feit, dat in de burgerlijke wereld veel honger en ellende heerst en dat velen in de concurrentiestrijd omkomen, daaruit te verklaren, dat de bevolking steeds sneller toeneemt dan de hoeveelheid voorhanden levensmiddelen. Voor al de mensen is er dus geen voedsel en zij moeten met elkaar om het bestaan vechten, waarbij een groot aantal ellendig te gronde gaat ([11]).

     

    Door deze theorie werden zowel de kapitalistische concurrentie als de ellende tot een onvermijdelijke natuurwet verklaard. Darwin deelt in zijn levensbeschrijving ([12]) mede, hoe dit werk hem op de gedachte van de strijd om het bestaan heeft gebracht: “in oktober van het jaar 1838, dus 15 maanden nadat ik mijn systematische onderzoekingen begonnen was, las ik toevallig tot ontspanning het werk van Malthus “Over de bevolking”, en daar ik lang de levens- wijze van dieren en planten nagegaan had, was ik goed voorbereid om de strijd om het bestaan, die overal plaats vindt, naar de juiste waarde te schatten, en het trof mij dadelijk, dat onder zulke omstandigheden nuttige afwijkingen kans hebben om bewaard te blijven en schadelijke om te gronde te gaan. Het resultaat zou daarbij het ontstaan van een nieuwe soort zijn. Hier had ik dus eindelijk een theorie gevonden, waarmee ik verder werken kon.”

     

    Voor de dieren is het inderdaad een feit, dat door de geboorten hun aantal sneller groeit, dan het voorhanden voedsel toelaat. “Er is geen uitzondering op de regel, dat alle organische wezens op natuurlijke wijze zich zo snel in aantal trachten te vermeerderen, dat de aarde spoedig door de nakomelingen van één paar geheel overdekt zou zijn, wanneer ze niet vernietigd werden.” Zo moet een heftige strijd om het bestaan ontstaan. Elk dier tracht daardoor in het leven te blijven, dat het zelf steeds genoeg te eten heeft en niet door anderen opgegeten wordt. Het strijdt met zijn bijzondere eigenschappen en wapens tegen de gehele vijandelijke wereld: tegen de hem beloerende roofdieren, tegen kou, droogte, hitte, overstromingen en alle andere mogelijke natuurverschijnselen, die het dreigen te vernietigen. Vooral strijdt het tegen zijn soortgenoten, die dezelfde levenswijze, dezelfde wapens en vermogens, hetzelfde voedsel en dezelfde vijanden hebben. Natuurlijk is dit geen onmiddellijk vechten met elkaar: de haas vecht niet direct met de haas, de leeuw niet met de leeuw - behalve in de strijd om de wijfjes - maar deze strijd om het bestaan is een wedstrijd, een concurrentiestrijd. Niet allen kunnen de volwassen leeftijd bereiken, de meesten moeten te voren omkomen en slechts diegenen, die in de wedstrijd overwinnen, blijven over. Wie zijn het, die in deze wedstrijd overwinnen? Zij, die het beste door hun eigenschappen, door hun lichaamsbouw voedsel vinden, en het beste aan de vijanden weten te ontkomen, die dus voor de gegeven levensomstandigheden het gunstigste gebouwd zijn. De geschiktsten zullen de overlevenden zijn. De strijd om het bestaan bewerkt een natuurkeus. “Omdat steeds meer exemplaren van een soort geboren worden, dan in het leven kunnen blijven en daaruit steeds opnieuw de strijd, wie zal blijven bestaan, moet ontbranden, spreekt het vanzelf, dat een wezen, dat zich ook maar in een enkel opzicht in zijn voordeel van zijn soortgenoten onderscheidt, de meeste kans zal hebben de anderen te overleven en dus door de natuur zelf voor de voortplanting uitgelezen wordt. En doordat de afwijkingen overerven, is dit uitverkoren individu de oorzaak, dat het ras in zulk een nieuwe, veranderde vorm blijft bestaan.”

     

    Hier heeft men dus een andere verklaring voor het ontstaan van een giraffe. Wanneer in een streek geen gras groeit, moeten de dieren zich met boombladeren voeden, en alle, wier hals te kort is om er bij te komen, gaan te gronde. De natuur zelf doet een keuze en laat steeds slechts de dieren met de langste halzen in het leven. In overeenstemming met de teeltkeus, die een kweker of een dierenfokker doet, noemde Darwin dit proces de “natuurlijke teeltkeus”.

     

    Door dit proces moeten nu noodzakelijk steeds nieuwe diersoorten ontstaan. Want, omdat van een soort steeds te veel exemplaren worden geboren, trachten zij zich steeds buiten de grenzen van hun eigenlijke gebied uit te breiden. Wat in het bos woont, trekt naar de vlakte; wat op het land leeft, gaat in het water; wat op de grond leeft, klimt in de bomen om in een nieuwe omgeving zijn levensonderhoud te vinden. In deze nieuwe omgeving blijkt vaak een aanleg of een verandering doelmatig te zijn, die het te voren niet was en zij ontwikkelt zich; de organen veranderen met de levenswijze; zij passen zich aan de nieuwe omstandigheden aan en uit de oude soort wordt een nieuwe vorm geteeld. Brengen de duizenderlei levensvoorwaarden op aarde reeds duizenderlei daaraan aangepaste diervormen met zich mee, zo bewerkt het onophoudelijk heen- en weerverhuizen van de bestaande soorten en hun komen in steeds nieuwe levensomstandigheden, dat dit aantal vormen zich nog verhonderdvoudigt.

     

    Terwijl dus op deze wijze door de theorie van Darwin de gemeenschappelijke afstamming van de dieren, hun verandering en hun ontstaan uit eenvoudiger wezens wordt verklaard, verklaart zij tevens de wonderbaarlijke doelmatigheid, die wij overal in de natuur vinden. Vroeger kon men deze alleen uit een wijze voorzorg van de Schepper verklaren; hier deed zich haar natuurlijke oorsprong geheel vanzelf aan de hand. Want deze doelmatigheid is niets anders dan een aanpassing aan de levensvoorwaarden. Elk dier, elke plant is precies aan de voorhanden omstandigheden aangepast, omdat allen, die minder doelmatig gebouwd, minder goed aangepast zijn, in de strijd om het bestaan uitgeroeid worden. De groene boomkikvors, eenmaal uit de bruine kikvorsen ontstaan, moet de groene beschermende kleur behouden, omdat elk exemplaar dat daarin afwijkt, eerder in het oog valt. Hij wordt dus óf gemakkelijker door de vijanden gezien en opgegeten, óf door de insecten gemeden, zodat hij geen voedsel vindt.

     

    Op deze wijze toonde Darwin voor de eerste maal aan, dat zich steeds nieuwe soorten uit de oude moeten ontwikkelen. Was te voren de afstammingsleer niet meer dan een zeer waarschijnlijke gevolgtrekking uit vele afzonderlijke verschijnselen, die op een andere. manier niet goed te verklaren waren, zo kreeg zij thans ineens de stelligheid van een noodzakelijke werking van bepaalde aan te wijzen krachten. Dat was een van de hoofdoorzaken waardoor zij zo snel de wetenschappelijke discussies beheerste en de openbare aandacht trok.

     

    Het Marxisme

     

    Wanneer we nu overgaan tot het Marxisme, dan vinden we dadelijk een grote overeenkomst. Evenals bij Darwin bestaat de wetenschappelijke betekenis van Marx daarin, dat bij de drijfkracht, de oorzaak, het mechanisme van de maatschappelijke ontwikkeling heeft onthuld. Weliswaar behoefde bij niet meer te bewijzen, dat een dergelijke ontwikkeling plaats vond. Ieder wist, dat van af de oudste tijd steeds nieuwe maatschappijvormen de vroegere hadden vervangen. Maar de oorzaak van deze ontwikkeling werd niet doorzien, dus ook niet haar verdere gang.

     

    Marx ging bij zijn theorie van de ervaring van zijn tijd uit. De grote politieke omwenteling, waardoor het toenmalige Europa haar politieke vorm gekregen had, de Franse revolutie, was algemeen als een klassenstrijd bekend ([13]). Ieder wist, dat zij in de grond niets anders dan een strijd om de heerschappij van de burgerij tegen adel en koningschap was geweest. Daarna waren reeds nieuwe klassenstrijden ontstaan; in Engeland werd de politiek door de strijd van de industriële bourgeoisie tegen de grondbezitters beheerst, en tegelijkertijd kwam de arbeidersklasse reeds tegen de bourgeoisie in verzet. Wat waren nu eigenlijk die klassen? Waarin onderscheiden zij zich van elkaar? Marx toonde aan, dat het onderscheid ligt in de verschillende functies, die deze klassen in het productieproces uitoefenen. Geen voorrechten van stand of geldbezit, maar heel alleen de rol die zij in het maatschappelijke productieproces spelen, bepaalt tot welke klasse de mensen behoren. Uit deze productie komen de klassen voort, deze bepaalt haar wezen, haar karakter. De productie is niets anders, dan het maatschappelijke arbeidsproces, waardoor de mensen uit de natuur hun levensonderhoud winnen. Deze productie van het stoffelijk levensonderhoud vormt het fundament van de maatschappij, die de politieke verhoudingen, de maatschappelijke strijd en de vormen van het geestelijk leven bepaalt.

     

    De vormen van dit arbeidsproces hebben zich in de loop des tijds steeds veranderd. Waar kwam deze, verandering vandaan? De vormen van de arbeid, de productieverhoudingen hangen van de werktuigen af, waarmee gearbeid wordt, zij hangen af van de techniek, van de productiekrachten in het algemeen ([14]). Doordat in de Middeleeuwen met kleine werktuigen en nu met grote machines gewerkt wordt, dáárdoor heerste vroeger het kleine handwerk en feodalisme en tegenwoordig het grootkapitalisme; daardoor waren vroeger feodale adel en kleinburgerdom, en zijn nu bourgeoisie en proletariaat de voornaamste klassen.

     

    De ontwikkeling van de werktuigen, van de technische hulpmiddelen, waarover de mensen beschikken, vormt dus de grondoorzaak, de drijfkracht van de gehele maatschappelijke ontwikkeling. De mensen doen natuurlijk hun best hun werktuigen te verbeteren, opdat hun arbeid gemakkelijker wordt en meer oplevert; de arbeid zelf, het hanteren van de werktuigen, brengt hun gedachten steeds vanzelf op zulke nieuwe verbeteringen. Daardoor heeft een voortdurende, snellere of langzamere vooruitgang van de techniek plaats, die tegelijkertijd de maatschappelijke vormen van de arbeid revolutioneert. Er ontstaan nieuwe productieverhoudingen, nieuwe maatschappelijke instellingen en er komen nieuwe klassen naar boven. Telkens ontbrandt daarbij een nieuwe maatschappelijke, dat wil zeggen politieke strijd. Want de klassen, die onder een oude productiewijze heersen, trachten de oude instellingen kunstmatig in stand te houden. Daartegenover trachten de naar boven komende klassen de nieuwe productiewijze te bevorderen; terwijl zij de klassenstrijd voeren tegen de eerst heersende klasse en deze overwinnen, maken zij voor de nieuwe productiewijze vrije baan en daarmede tevens voor de ongestoorde verdere ontwikkeling van de techniek.

     

    Zo heeft de theorie van Marx de drijfkracht en het mechanisme van de maatschappelijke ontwikkeling opengelegd. Daardoor werd bewezen, dat de geschiedenis geen bonte opeenvolging van allerlei verschillende maatschappijvormen is, maar een regelmatige ontwikkeling, die in het algemeen genomen een bepaalde richting volgt. Daarmee werd tegelijkertijd aangetoond, dat de maatschappelijke ontwikkeling met de tegenwoordige orde van zaken niet ophoudt, want ook in de toekomst zal de techniek zich tot steeds hoger volmaaktheid ontwikkelen.

     

    Op deze wijze hebben beide theorieën, het Darwinisme en het Marxisme, de ene in de organische wereld, de andere in de menselijke maatschappij, het ontwikkelingsbegrip tot de algemeen heersende opvatting gemaakt en het tot een onomstotelijke wetenschap verheven. Daarmee hebben zij de ontwikkelingsleer tot de grondslag van de wereldbeschouwing van de breedste volkskringen gemaakt.

     

    Het Marxisme in de klassenstrijd

     

    Dit ligt echter niet alleen aan de wetenschappelijke betekenis van deze theorieën. Ongetwijfeld moet een leer van grote wetenschappelijke waarde zijn om inderdaad op den duur de opvatting van de mensen te beheersen, maar dat alleen is niet voldoende. Want het is reeds dikwijls voorgekomen, dat een wetenschappelijke leer van het grootste gewicht was voor de wetenschap en dat haar toch, behalve binnen een kleine kring van geleerden, nauwelijks enige aandacht werd geschonken. Zo is bijvoorbeeld de leer van Newton ([15]) over de aantrekkingskracht het fundament van de sterrenkunde, waarop al ons weten en al onze voorspellingen aan de hemel berusten. En toch vond zij bij haar verschijning slechts enkele aanhangers onder de Engelse geleerden en eerst een halve eeuw later werd zij door een populair geschrift van Voltaire ([16]) in bredere kringen bekend.

     

    Daarin ligt ook niets wonderbaarlijks. Wetenschap is een hulpmiddel van het productieproces in de ruimste zin des woords; zij is in dat proces een specialiteit van een bijzondere groep van geleerden, evenals het smeden een specialiteit van de smeden is; en haar vooruitgang gaat vooreerst alleen de wetenschappelijke vakmensen aan, evenals een nieuw soort ijzer vooreerst alleen de smeden aangaat. Slechts datgene, wat een gehele mensenklasse praktisch gebruiken kan, wat elk lid als een levensbelang voor zich voelt, slechts dat dringt in ruime kring door. Wanneer we zien, dat de een of andere wetenschappelijke leer de ijver en de hartstocht van een grote massa mensen opwekt, dan ligt dat daaraan, dat deze leer voor hen een wapen in de klassenstrijd oplevert. Want het is de klassenstrijd, die de geest der mensen het heftigst beroert en hun harten vervult.

     

    Het duidelijkst is dat aan het Marxisme te zien. Ware de economische theorie van Marx voor de tegenwoordige klassenstrijd niet van betekenis geweest, dan zouden zich er hoogstens een paar vakgeleerden mee bezig houden. Omdat echter de Marxistische leer een wapen in de klassenstrijd van het proletariaat is, daarom staat zij in het midden van een felle wetenschappelijke strijd, daarom wordt de naam Marx door miljoenen vereerd, die van zijn leer slechts enkele algemene trekken kennen, en door duizenden bitter gehaat, die er helemaal niets van afweten. Dat het Marxisme door grote massa’s geestdriftig wordt bestudeerd en de geestelijken strijd van onze tijd beheerst, ligt aan de betekenis, die het voor de proletarische klassenstrijd heeft.

     

    De klassenstrijd van het proletariaat bestond reeds vóór Marx, want hij ontstaat vanzelf uit de kapitalistische uitbuiting. Bij de arbeiders moest bij hun verzet noodzakelijk de gedachte en de eis van een andere maatschappelijke orde opkomen, waarin de uitbuiting opgeheven zou zijn. Maar verder dan eisen en hopen en dromen kon het toenmalige socialisme niet komen. Eerst Marx gaf aan de arbeidersbeweging en het socialisme een theoretische grondslag. Zijn maatschappijleer toonde dat de maatschappij zich in een voortdurende ontwikkeling bevindt, waarin ook het kapitalisme slechts een tijdelijke vorm is. Uit zijn onderzoek naar de ontwikkelingstendensen van het kapitalisme bleek, dat het kapitalisme zich noodzakelijk, door de gevolgen van de steeds toenemende volmaking van de techniek, tot het socialisme moet ontwikkelen. De nieuwe productiewijze kan daarbij alleen door de arbeidersklasse in een strijd met de zich verzettende bourgeoisie, die belang heeft bij de instandhouding van de oude productiewijze, veroverd worden. Het socialisme zal op deze wijze de vrucht en dus ook het doel van den klassenstrijd van de arbeiders zijn ([17]).

     

    Hierdoor kreeg de strijd van de arbeiders zelf een nieuwe gedaante. Het Marxisme werd een wapen in de handen van het proletariaat; het gaf aan het vage hopen een scherp omlijnd doel, het maakte de strijders door helder inzicht in de maatschappelijke ontwikkeling sterk en schiep daarmee de grondslag voor een juiste tactiek. Aan de hand van het Marxisme konden de arbeiders aan ieder de vergankelijkheid van het kapitalisme en de noodzakelijkheid en de zekerheid van hun overwinning bewijzen. Tegelijkertijd ruimde het Marxisme de oude utopische voorstellingen op, die het socialisme van het inzicht en de goede wil van alle verstandige mensen verwachtten, het als een eis van recht en zedelijkheid beschouwden, of meenden, dat het ging om de invoering van een volmaakte maatschappij zonder gebreken. Recht en zedelijkheid veranderen zelf met de productiewijze en elke klasse heeft daarover haar eigen opvattingen. Alleen de klasse, die belang bij het socialisme heeft, kan het veroveren; het gaat daarbij ook niet om een volmaakte wereldorde, maar alleen om de omwenteling van de productiewijze tot één trap hoger, tot de maatschappelijke productie.

     

    Omdat dus de opstijgende arbeidersklasse de maatschappijleer van Marx voor haar strijd nodig heeft, daarom wordt deze leer in steeds hogere mate tot gemeengoed van de volksmassa, daarom beheerst zij steeds meer haar denken, haar voelen, haar gehele wereldbeschouwing. Omdat zij de theorie van de maatschappelijke omwenteling is, waar wij midden in staan, daarom staat zij zelf in het middelpunt van de grote geestelijke strijd, die deze economische omwenteling begeleidt.

     

    Het Darwinisme in de klassenstrijd

     

    Dat het Marxisme zijn betekenis en zijn aanzien slechts te danken heeft aan zijn rol in de klassenstrijd van het proletariaat, is iedereen bekend. Met het Darwinisme is het naar de algemene opvatting anders gesteld; want men beschouwt het eenvoudig als een nieuwe wetenschappelijke waarheid, die alleen tegen godsdienstig vooroordeel en domheid te vechten had. Toch is het niet moeilijk in te zien, dat het hier evenzo mee gesteld is als met het Marxisme. Ook het Darwinisme was geen abstracte geleerdentheorie, die zich langzamerhand, na grondig en objectief getoetst te zijn, onder de mannen van de wetenschap haar plaats veroverde en zonder hartstocht bediscussieerd werd. Nee, dadelijk na haar verschijning werd zij hartstochtelijk gepropageerd en hartstochtelijk bestreden. Ook de naam Darwin werd hier hoog vereerd, daar diep verafschuwd door velen, die van zijn leer niets meer afwisten, dan dat de mensen van de apen zouden afstammen en die zeker niet bevoegd waren, op wetenschappelijke gronden over haar juistheid te oordelen. Ook het Darwinisme speelde een rol in de klassenstrijd en daaruit laat zich zowel zijn snelle verbreiding verklaren als de hartstocht, waarmede het voorgestaan en bestreden werd.

     

    Het Darwinisme was een wapen van de bourgeoisie in haar strijd tegen de feodale klassen, tegen adel, geestelijkheid en vorstendom. Dat was een geheel andere strijd dan die van het proletariaat. De bourgeoisie was geen uitgebuite klasse, die naar opheffing van de uitbuiting streefde; nee, haar stond de heerschappij van de oude machten in de weg, omdat zij zelf wilde heersen. Zij grondde haar aanspraken op het bewustzijn, dat zij de belangrijkste klasse van de maatschappij, de leidster van de productie was. Wat konden de oude klassen, die nutteloze, overbodige parasieten geworden waren, daar tegenover plaatsen? Zij beriepen zich eenvoudig op de overlevering, op hun van oudsher overgeleverd goddelijk recht. Met de godsdienstige leerstellingen hielden de geestelijken de grote domme volksmassa in afhankelijkheid en deze leerstellingen werden tegenover de aanspraken van de bourgeoisie geplaatst.

     

    Daarom was de bourgeoisie in haar eigen belang verplicht de heiligheid van deze traditie en de waarheid van de godsdienst te ondermijnen. De natuurwetenschap werd haar wapen; de wetenschap stelde zij tegenover het geloof, de pas ontdekte natuurwetten tegenover de openbaring. Wanneer door de resultaten van het natuuronderzoek bewezen werd, dat de leringen van de geestelijken slechts leugen en bedrog waren, zo was daarmee de goddelijke autoriteit van deze geestelijken naar de maan en was de heiligheid van het traditionele overgeërfde recht der feodale klassen vernietigd. Daarmede waren natuurlijk deze klassen zelf nog niet overwonnen; materiële macht kan alleen door materiële macht ten val gebracht worden, maar ook geestelijke wapenen worden tot materiële machtsmiddelen. Daarom hechtte de opkomende burgerij zulk een grote waarde aan de natuurwetenschap.

     

    Hier kwam nu het Darwinisme juist van pas. Want veel meer dan enige andere wetenschappelijke uitkomst was deze leer in tegenspraak met de bijbelse teksten: de dierlijke afstamming van de mens vernietigde de grondslag van de christelijke dogma’s. Daarom werd het Darwinisme dadelijk met vuur door de bourgeoisie aanvaard.

     

    Niet in Engeland. Daaraan kunnen wij juist zien, hoe belangrijk voor verbreiding zijn rol in de klassenstrijd was. In Engeland had men geen klasse, die er belang bij had het als wapen in een klassenstrijd te gebruiken. In Engeland heerste de bourgeoisie reeds een paar eeuwen, en sinds zij eenmaal met koningschap en kerk een compromis gesloten had, bewees zij hun een traditionele eerbied. Zij had er als massa geen enkel belang bij de leerstellingen van de godsdienst aan te tasten of te vernietigen. Daarom werd de nieuwe theorie in Engeland weliswaar veel gelezen, maar zij bracht niemand in beroering. Zij bleef een theorie van geleerden, zonder grote praktische betekenis. Darwin zelf beschouwde haar ook als zodanig en hij vermeed opzettelijk zijn theorie dadelijk op de mensen toe te passen om het godsdienstig vooroordeel niet te kwetsen. Slechts aarzelend ging bij later daartoe over, nadat anderen deze schrede reeds lang gedaan hadden. In een brief aan Haeckel ([18]) beklaagde bij zich er ook over, dat zijn theorie op zóveel vooroordeel en onverschilligheid stootte, dat bij niet verwachtte haar algemene erkenning zelf nog te zullen beleven.

     

    Maar in Duitsland, kon Haeckel hem antwoorden, was het geheel anders, daar werd zij vol geestdrift ontvangen. In Duitsland maakte de bourgeoisie zich juist, toen de theorie van Darwin verscheen, tot een nieuwe strijd tegen het absolutisme en de jonkerheerschappij gereed. Aan de spits van de liberale burgerij stonden de intellectuelen die zich, nog sterker dan deze burgerij zelf, door de achterlijke toestanden beklemd voelden en de geestelijke strijd met des te meer spektakel moesten voeren, des te flauwhartiger de bourgeoisie zich in de politieke strijd toonde. Ernst Haeckel, een natuuronderzoeker van betekenis, maar nog meer een koene strijdersnatuur, trok in zijn werk Natuurlijke scheppingsgeschiedenis uit het Darwinisme dadelijk de verst strekkende, tegen de godsdienst gerichte consequenties. Zo vond de leer van Darwin in Duitsland weldra in brede kringen een geestdriftige ontvangst, waar een even scherpe bestrijding van de andere zijde tegenover stond. En dezelfde strijd vond ook in andere landen op het vasteland plaats. Overal had de vooruitstrevende liberale burgerij tegen reactionaire machten te strijden, die óf de heerschappij in handen hadden óf, steunende op de godsdienstige kleinburgerlijke klassen, haar trachtten te veroveren. Onder dergelijke omstandigheden werd ook de wetenschappelijke strijd met de hartstocht van een klassenstrijd gevoerd. De geschriften, die vóór en tegen het Darwinisme verschenen, dragen zodoende ondanks de wetenschappelijke namen van hun schrijvers het karakter van maatschappelijke strijdschriften. Met de maatstaf van de wetenschap gemeten zijn veel van de populaire geschriften van Haeckel uiterst oppervlakkig, terwijl dikwijls de argumenten en tegenwerpingen zijner tegenstanders in ongelooflijke domheid slechts in de strijdschriften tegen het Marxisme hun weerga vinden.

     

    Deze nauwe samenhang tussen het Darwinisme en de klassenstrijd van de bourgeoisie heeft ook hun verdere lotgevallen aan elkaar verbonden. Deze klassenstrijd werd, zoals bekend is, niet ten einde gevoerd, maar verliep spoedig in het zand. In Duitsland bekeerden zich voor en na 1870 steeds bredere kringen van de bourgeoisie tot aanbidders van de Rijksheerlijkheid. De intellectuelen namen gaandeweg dezelfden draai en werden gehoorzame dienaars van de staat. Onder de geleerden groeide de reactionaire gezindheid; dezelfde professoren, die zich met trots de geestelijke lijfwacht der Hohenzollern ([19]) noemden, verkondigden in hun redevoeringen over de grenzen van de natuurkennis en de onoplosbare wereldraadsels het bankroet van de wetenschappelijke wereldbeschouwing, een bewijs, hoe nauw de reactie op politiek en op geestelijk gebied samenhingen.

     

    Deze ontwikkeling had in meerdere of mindere mate in alle landen plaats. Overal begon het socialistische proletariaat op te treden, overal bedreigde de toenemende arbeidersbeweging de heersende orde, en daarmee kregen de reactionaire tendensen in de bourgeoisie steeds meer de overhand. Zij had geen belang meer bij de bestrijding van de godsdienst; de vroeger zo heftig gevoerde strijd tussen de vooruitstrevende en de reactionaire richting werd steeds meer een pietluttig gekibbel binnen de kring van de heersende klasse, tot een partijruzie, waarin de partijen weliswaar met geweldige slagwoorden om zich heen smeten, maar in werkelijkheid steeds dichter bij elkaar kwamen. De belangstelling voor de wetenschap als revolutionair wapen in de klassenstrijd verdween, terwijl de reactionair-christelijke richting, die het volk zijn godsdienst wilde doen behouden, steeds machtiger en brutaler optrad. Met de behoefte aan wetenschap veranderde ook de waardering van de wetenschap. Vroeger had de beschaafde bourgeoisie op de wetenschap een materialistische, anti-godsdienstige wereldbeschouwing opgebouwd, waarin zij alle raadsels der wereld opgelost zag. Nu nam de mystiek meer en meer toe; wat de wetenschap reeds verklaard had, leek gering, wat onverklaard bleef en onverklaarbaar scheen, leek reuzengroot en omvatte de gewichtigste levensvragen. Een sceptische, kritische, twijfelende stemming tegenover de zo toegejuichte wetenschap won meer en meer veld.

     

    Dat bleek ook uit de houding tegenover het Darwinisme. Wat verklaarde die leer van Darwin toch eigenlijk ? De wezenlijke raadsels liet zij alle onopgelost! Vanwaar kwam die wonderbaarlijke natuur van de vererving, vanwaar het vermogen van de levende wezens zich doelmatig te veranderen ? Hier ligt het eigenlijke geheimzinnige levensraadsel, waarbij men met mechanische principes niets uitrichten kan. En wat is bovendien van dat hele Darwinisme onder de latere kritische onderzoekingen over gebleven?

     

    Natuurlijk was de wetenschap sinds Darwin niet stil blijven staan, maar had integendeel door zijn theorie een nog sneller tempo gekregen. De oplossing van een vraagstuk geeft steeds weer een aantal nieuwe vraagstukken op, die achter het eerste stonden en nu op de voorgrond treden. De wetten van de overerving, die Darwin eenvoudig als grondslag had moeten aannemen, werden steeds beter onderzocht. Over de aparte factoren van de ontwikkeling en de strijd om het bestaan werd heftig gestreden; terwijl sommigen de aandacht op de veranderingen vestigden, die een gevolg waren van de oefening en de aanpassing gedurende het leven (dus het principe van Lamarck) werd de erfelijkheid van dergelijke veranderingen door andere geleerden, zoals Weismann ([20]), ten stelligste ontkend. Terwijl Darwin steeds slechts uiterst langzame, gaandeweg plaats hebbende veranderingen aangenomen had, vond De Vries ([21]) gevallen van plotselinge sprongsgewijs optredende nieuwe soorten. Terwijl in de grond daardoor het gebouw van de afstammingsleer steeds vaster en hechter opgebouwd werd, maakten deze voortdurende verbeteringen aan de afzonderlijke delen dikwijls de indruk, alsof die nieuwere onderzoekingen van het trotse gebouw van het Darwinisme geen stuk heel lieten. Daardoor werd de schijn gewekt, alsof de toenemende reactie hier aan het langste eind trok. Elke vooruitgang, die een nieuw licht op de zaak liet vallen, werd dadelijk als “een bankroet van het Darwinisme” uitgebazuind en in reactionairen zin geëxploiteerd. Tegelijkertijd werkt de maatschappelijke opvatting op de wetenschap terug. Reactionaire geleerden halen er tot verklaring van de levensverschijnselen geheimzinnige geestelijke principes bij in en beweren, dat het bij de levende wezens zonder een niet verder verklaarbare innerlijke “doelstrevendheid” niet gaat. Hieruit blijkt de behoefte om het bovennatuurlijke, het onverklaarbare, dat het Darwinisme uit de weg geruimd had, door een achterdeurtje weer in te voeren - een uitvloeisel van de toenemende reactie onder de klasse, die in het begin de banierdrager van het Darwinisme geweest was ([22]).

     

    Het Darwinisme tegen het socialisme

     

    Het Darwinisme had aan de bourgeoisie in haar strijd tegen de oude machten uitstekende diensten bewezen. Het kon dus niet uitblijven, dat zij het ook tegen haar nieuwe vijand, tegen het proletariaat, gebruikte. Niet, dat het proletariaat het Darwinisme vijandig gezind was. Integendeel; de woordvoerders van het proletariaat, de socialisten Marx en Engels in de eerste plaats, hadden de theorie van Darwin met de levendigste belangstelling begroet, en de socialistische arbeiders bestudeerden het Darwinisme met de grootste ijver, omdat zij er een steun voor hun eigen leer in zagen. Niet in de zin, zoals oppervlakkige tegenstanders wel eens menen, dat zij het Darwinisme tot de grondslag van het socialisme willen maken; maatschappelijke eisen kunnen slechts op maatschappelijke argumenten steunen. Maar wel in deze zin, dat Darwin’s bewijs, dat ook in de schijnbaar gelijkblijvende, organische wereld een ontwikkeling plaats vindt, Marx’ leer van de voortgaande maatschappelijke ontwikkeling prachtig aanvult en bevestigt.

     

    Toch lag het in de aard van de zaak, dat de bourgeoisie dit Darwinisme tegen het proletariaat aanwendde. Zij strijdt naar twee fronten en dat weten de reactionaire klassen. Wanneer de bourgeoisie een aanval doet op hun autoriteit, om zich in hun plaats te zetten, dan antwoorden zij door het gevaar te wijzen, dat alle autoriteit vernietigd zal worden. Zij wijzen naar het proletariaat, dat reeds gereed staat in de rug van de bourgeoisie op te marcheren, en daarmee hopen zij de burgerlijke klasse van revolutionair optreden af te schrikken. Natuurlijk antwoorden dan de vertegenwoordigers van de bourgeoisie: dat heeft geen nood, onze wetenschap weerlegt slechts uw onhoudbare autoriteit en zij steunt ons juist in onze strijd tegen de vijanden van alle orde.

     

    Op een Natuurkundig Congres in het jaar 1877 bestreed de reactionaire politicus en geleerde Virchow ([23]) het Darwinisme met het argument, dat het de baan voor het socialisme effent. “Weest voorzichtig met deze theorie”, riep hij de Darwinisten toe, “want zij is met de theorieën verwant, die in een naburig land zoveel verschrikkingen gebracht heeft.” Deze toespeling op de Parijse Commune moest juist in de tijd van de beginnende socialistenwet geweldig pakken. Maar wat moeten we van de wetenschap van een professor zeggen, die het Darwinisme met het argument bestrijdt: het mag niet juist zijn, omdat het zo gevaarlijk is! Dit verwijt van bondgenootschap met die rode omverwerpers der orde kon Haeckel niet op de door hem verdedigde leer laten zitten. Hij heeft toen dadelijk, en ook later nog herhaalde malen op dezelfde wijze, uiteengezet, dat het Darwinisme juist de onhoudbaarheid van de socialistische eisen aantoont en dat Darwinisme en socialisme “elkander verdragen als water en vuur”!

     

    De argumenten behoeft men ook niet ver te zoeken. Juist door de wijze van het ontstaan van Darwin’s leer liggen zij direct voor de hand. Darwin’s strijd om het bestaan vond zijn model in de kapitalistische concurrentie; nu werd omgekeerd de kapitalistische concurrentie met de strijd om het bestaan van de dieren vergeleken en daardoor tot de waardigheid van een natuurwet verheven.

     

    Wij willen Haeckel’s redenering, waarvan we de hoofdgedachten bij de meeste schrijvers terugvinden, die op gelijke wijze het socialisme door middel van het Darwinisme bestrijden, eens nagaan.

     

    Het socialisme, zegt hij, is een theorie, die de natuurlijke gelijkheid van de mensen vooropstelt en naar hun maatschappelijke gelijkheid streeft: gelijke rechten, gelijke plichten, gelijk bezit, gelijk genot. Maar het Darwinisme geeft juist de wetenschappelijke verklaring voor de ongelijkheid. De afstammingsleer toont aan, dat de ontwikkeling van de dieren plaats vindt in de richting van een steeds grotere differentiëring van of arbeidsverdeling tussen de afzonderlijke organen. Hoe hoger ontwikkeld, hoe volmaakter het dier, des te groter is deze innerlijke ongelijkheid geworden. Ook in de maatschappij zien wij deze arbeidsverdeling tussen beroepen, klassen enzovoort en hoe hoger ontwikkeld een maatschappij is, des te verder heeft zich deze arbeidsverdeling uitgebreid met het daarbij behorende verschil in bekwaamheid, inspanning, bezit en loon. Daarom is deze afstammingsleer “als het beste tegengif tegen de grenzelozen onzin van de socialistische gelijkmakerij aan te bevelen.”

     

    Nog meer geldt dit voor de bijzondere selectietheorie van Darwin. Het socialisme wil de concurrentie, de wedstrijd om het bestaan opheffen. Maar het Darwinisme leert, dat deze strijd natuurlijk en onvermijdelijk is en niets anders dan de menselijke vorm van een natuurwet, die voor de gehele organische wereld geldt. En hij is niet alleen natuurlijk, maar ook nuttig en heilzaam. De strijd schept een steeds grotere volmaaktheid en deze volmaking bestaat in de voortdurende uitroeiing van de ongeschikten. Alleen de uitgelezen minderheid van de bevoorrechte flinksten is in staat aan de concurrentie het hoofd te bieden, terwijl de grote meerderheid noodzakelijk ellendig moet omkomen. Allen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren. De strijd om het is tegelijk een overwinning van de besten, terwijl de slechten, de ondeugdelijken, te gronde gaan. Men kan dat betreuren, evenals men het bijvoorbeeld ook betreuren kan dat alle mensen moeten sterven, maar daarmee kan men dit feit loochenen noch veranderen.

     

    Hier moeten we opmerken, hoe een kleine verwisseling van ongeveer gelijkbetekenende woorden inderdaad de strekking heeft het kapitalisme te verdedigen. Darwin sprak van het in leven blijven van de passendsten, van diegenen, die het best aan de omstandigheden zijn aangepast. Daar zij echter tegelijkertijd in de strijd de anderen door hun betere organisatie verslaan, kan men er licht toe komen hen de flinksten en tenslotte zelfs de “besten” - deze uitdrukking heeft Herbert Spencer ([24]) het eerst gebruikt - te noemen. Daardoor werden dan tegelijk de overwinnaars in de maatschappelijke strijd, de grootkapitalisten, tot de beste mensen geproclameerd.

     

    Haeckel is in hoofdzaak steeds bij deze opvatting gebleven; in 1892 liet bij zich nog als volgt uit: “Het Darwinisme - de selectietheorie - vertoont zich in het licht van een onbevangen kritiek als een aristocratisch principe: het berust op de “uitverkiezing van de besten”! De verdeling van de arbeid, waarop voornamelijk de voortgaande ontwikkeling van de organische wereld berust, bewerkt noodzakelijk een steeds meer uiteenlopen van karakter, een voortdurend groter wordende ongelijkheid van de individuen, van hun werk, van hun ontwikkeling, van hun positie. Hoe hoger zich de menselijke cultuur verheft, des te groter moeten de trapsgewijze verschillen van de arbeidersklassen worden, die aan haar ingewikkelde machinerie samenwerken. Het communisme en de gelijkheid van bestaansvoorwaarden en van verplichtingen, waar het socialisme naar streeft, zouden daarentegen hetzelfde betekenen als terugval in de barbaarsheid, in de dierlijke oertoestand van de ruwe natuurvolken.”

     

    De Engelse filosoof Herbert Spencer had reeds vóór Darwin een maatschappijleer, die een theorie van het burgerlijk individualisme was, op de strijd om het bestaan opgebouwd en deze later met het Darwinisme in de nauwste samenhang gebracht. In de dierenwereld worden voortdurend de oude, ziekelijke en zwakke dieren uitgeroeid, terwijl alleen de gezonde en krachtige overblijven. Zo is de strijd om het bestaan tegelijkertijd een zuiveringsproces van het ras, dat op deze manier voor slechter worden bewaard blijft. Dit is het heilzame uitwerksel van de strijd, waarin ieder al naar zijn inspanning en geaardheid meer of minder succes heeft, dat de grootst mogelijke volmaaktheid door een straf regime verzekerd wordt. Houdt deze wedstrijd op, en is ieder zonder strijd, zonder inspanning van zijn levensonderhoud zeker, dan moet het ras noodzakelijk achteruit gaan. Wordt het zwakke, het ondeugdelijke, het ziekelijke kunst- matig beschermd en in het leven gehouden, dan moet een geleidelijke ontaarding, een verslechtering van het ras een onvermijdelijk gevolg daarvan zijn. Gaat het mededogen, dat zich in weldadigheid uit, verstandige grenzen te buiten, dan mist het zijn doel: in plaats van lijden te verzachten, vergroot zij het totaal van het lijden voor de nakomelingen. De goede uitwerking van de meedogenlozen strijd om het zien we bij de wilde dieren: zij stralen alle van gezondheid en kracht, omdat zij zich alle door een harde school van duizenden gevaren en moeilijkheden naar boven moesten werken, waarin alles, waaraan ook maar het minste mankeerde te gronde ging. Bij mensen en huisdieren zijn ziekte en zwakte zo algemeen, omdat wat ziek en zwak is hier uit menselijke overwegingen kunstmatig in het leven gehouden wordt. Het socialisme, dat de bestaande strijd om het bestaan in de mensenwereld wil opheffen, zal daardoor noodzakelijk een steeds voortgaande lichamelijke ontaarding van de mensheid bewerken.

     

    Dit zijn de hoofdgedachten van de redenering, die het Darwinisme als wapen ter verdediging van de burgerlijke orde aanwendt. Zo sterk deze argumenten op het eerste gezicht lijken, was het toch voor de socialistische woordvoerders niet moeilijk haar onhoudbaarheid aan te tonen ([25]). Want voor het grootste deel zijn het de oude argumenten, die hier voor het kapitalisme tegen het socialisme aangevoerd worden, alleen maar met Darwinistische uitdrukkingen nieuw uitgedost, en zij getuigen van even grote onkunde van het socialisme als van het kapitalisme ([26]).

     

    Vergelijkt men de maatschappij met een dierlijk lichaam, dan ziet men het onderscheid over het hoofd, dat de aparte mensen niet, zoals de cellen en organen van het lichaam, volkomen ongelijk zijn, maar alleen verschillen in de graad van hun eigenschappen. De arbeidsverdeling kan dus in de maatschappij niet zo ver gaan dat in één mens alle andere vermogens geheel verschrompelen ten bate van één enkele. Overigens weet ieder, die iets van het socialisme afweet, dat een doelmatige arbeidsverdeling niet met het socialisme verdwijnt, maar dan eerst op de juiste wijze mogelijk wordt. Niet het verschil tussen de arbeidende mensen, tussen hun aanleg en hun bezigheden zal verdwijnen, maar alleen het onderscheid tussen arbeiders en uitbuiters.

     

    Voor de dieren is het zonder twijfel juist, dat in de strijd om het bestaan de lichamelijk volmaaktste, de krachtigste en gezondste dieren de overwinning behalen. Maar dat geldt niet voor de kapitalistische concurrentie. Daar hangt de overwinning niet van de persoonlijke volmaaktheid van de strijder af. Mogen vooral in de kleinburgerlijke wereld talent in zaken doen en energie een rol spelen, bij de verdere ontwikkeling van de maatschappij hangt de zege steeds meer van het kapitaalbezit af. Het grotere kapitaal overwint het kleinere, ook waar het kleinere zich in de knapste handen bevindt. Niet de persoonlijke eigenschappen, maar het geldbezit, de rijkdom beslist over het succes in de strijd om het bestaan. De bezitters van het kleinere kapitaal gaan daarbij niet als mensen te gronde, maar alleen als kapitalisten; zij worden niet uit het leven, maar uit de bourgeoisie verwijderd. De kapitalistische concurrentiestrijd is dus iets geheel anders, zowel in voorwaarden als in resultaat, dan de strijd om het bestaan in de dierenwereld.

     

    De mensen, die als mensen te gronde gaan, zijn leden van een andere klasse, die aan de concurrentiestrijd in het geheel niet deelnemen. De arbeiders gaan geen wedstrijd met de kapitalisten aan, maar verkopen hen hun arbeidskracht. Zij hebben door hun gemis aan bezit niet eens de gelegenheid hun misschien voortreffelijke persoonlijke begaafdheden met die van de kapitalisten te meten. Zij zijn niet arm en ellendig, omdat zij het door hun geringe “deugdelijkheid” in de concurrentiestrijd afleggen, maar omdat hun arbeidskracht te laag betaald wordt. Daarom gaan hun kinderen, mogen zij van nature krachtig en gezond zijn, in grote getale te gronde, terwijl de kinderen van de rijken, ook bij de ongunstigste aanleg, zorgvuldig verpleegd en beschermd worden. De zwakte, die hier de ondergang bewerkt, is geen natuurlijke, overgeërfde aanleg, maar een uiterlijke omstandigheid. Door uitbuiting, door omlaag drukken van de lonen, door werkloosheid, crisissen, slechte woningtoestanden, lange arbeidstijd schept het kapitalisme kunstmatig al die ongunstige omstandigheden, waardoor een zo groot aantal sterke, levenskrachtige kiemen - dikwijls de krachtigste - te gronde gaan.

     

    Het was dus voor de sociaal-democraten niet moeilijk de onhoudbaarheid van die toepassing van het Darwinisme op de maatschappij aan te tonen. Maar het waren niet alleen de sociaal-democraten, die tegen de redenering van de bourgeois-Darwinisten opkwamen. Want deze redenering was niet alleen een verdediging van de burgerlijke maatschappij, nee, zij was de verdediging van de hardvochtigste uitzuigerij, van het meedogenloze neertrappen van al het zwakke. Macht is recht, dat was de inhoud van deze leer, het succes bewijst de volmaaktheid. Zij was niet alleen tegen het socialisme, maar ook tegen alle sociale hervormingen en alle filantropie gericht, die de ergste ellende en de meest opvallende gebreken van onze maatschappelijke orde trachten te verzachten. Daarom traden de sociale hervormers en de filantropen, de ethisch-aangelegde bourgeois tegen deze leer op. Zij hadden er des te meer reden toe, omdat die leer in de grond voor de burgerlijke maatschappij zelf zeer gevaarlijk was. Want reeds begon het proletariaat op te komen en beriep zich voor zijn recht op zijn stijgende macht. Daarom moesten allen, die van de machtsstrijd niets wilden weten en het proletariaat met een verbeterd kapitalisme trachtten te verzoenen, de leer van de bourgeois-Darwinisten bestrijden ([27]).

     

    Zij legden daarbij natuurlijk voor alles de nadruk op de ethische kant van de vraag, waarin zij door de ethische socialisten, die het socialisme op de ethiek willen grondvesten, werden gesteund. Zijn de eigenschappen, die de overwinning in de kapitalistische concurrentiestrijd verzekeren, ook die eigenschappen waarvan men de versterking in het belang van de vooruitgang moet wensen? Nee, juist het tegendeel! Sluwheid, gewetenloosheid, bedrog, daarin bestaat het “zakentalent”, dat in de zakenwereld in staat stelt om vooruit te komen. In de felle concurrentiestrijd is tenslotte elk middel goed, dat juist voorbij de poort van de gevangenis voert, en het strafwetboek wordt de enige maatstaf voor wat zedelijk geoorloofd is. De kapitalistische strijd om het bestaan brengt niet de overwinning van de deugdelijksten in morele zin, daarom is ook geen zedelijke verbetering, maar eerder een verslechtering van de mensheid zijn gevolg. Maar juist daarom moeten de mensen in deze strijd ingrijpen. De strijd om het bestaan mag in de menselijke maatschappij niet naar de ruwe meedogenloze wet van de dierenwereld gestreden worden. De mens is geen dier. Als vrij, als zedelijk wezen, dat zich een hoger doel voor ogen stelt, moet hij het onbeteugelde werken van deze natuurwet opheffen. Hij kan de strijd verzachten en een redelijke en zedelijke wereldorde in de plaats van de dierlijke stellen.

     

    Bij deze laatste opvatting valt op te merken, dat van een opheffing van een natuurwet natuurlijk geen sprake kan zijn ([28]). Het idee, dat een wet niet gelden mag, omdat zij in tegenspraak is met onze zedelijke gevoelens, is tegenover een werkelijke natuurwet onzin. Men heeft slechts na te gaan, of en in welke mate zij onder verschillende voorwaarden geldt. En in dit opzicht is voldoende gebleken, dat men tot foutieve en verkeerde gevolgtrekkingen komt, wanneer men zonder kritiek de grondbeginselen van het Darwinisme op de mensenwereld toepast.

     

    Voetnoten

     

    Noten naar de uitgave van 1981; gedeeltelijk verbeterd en aangevuld.

     

     

    [1] Opgemerkt moet worden dat enige tijd later, in een andere brief aan Engels gedateerd op 18 juni 1862, Marx terugkomt op zijn oordeel over Darwin door hem als volgt te bekritiseren: “Het is merkwaardig zoals Darwin bij de beesten en de planten zijn eigen Engelse maatschappij herkent, met haar arbeidsdeling, haar concurrentie, ontsluiting van nieuwe markten, ‘uitvindingen’ en haar Malthusiaanse ‘strijd om het bestaan’. Het is de bellum omnium contra omnes (de oorlog van allen tegen allen) van Hobbes en het doet denken aan Hegel in zijn Phänomenologie, waar de burgerlijke maatschappij als ‘geestelijk dierenrijk’ optreedt, terwijl bij Darwin het dierenrijk als  burgerlijke maatschappij figureert” (De brieven van Karl Marx, Deel I, Bussum 1981). Vervolgens neemt Engels, op zijn beurt, deze kritiek van Marx over in zijn ‘Anti-Dühring’ (Engels zal een allusie maken op de ‘Malthusiaanse flater’ van Darwin) en in zijn ‘Dialectik der Natur’.

    [2] Een deel van de Duitse liberale materialisten had het jaar 1909 (honderd jaar na Lamarck’s boek en Darwin’s geboorte, en vijftig jaar na het verschijnen van diens hoofdwerk) aangegrepen om de strijd tegen het absolutisme door middel van de evolutietheorie te verhevigen. De algemene stemming in de biologie in Duitsland ging echter veel meer in de richting van het neo-Lamarckisme (vertegenwoordigd door de Fransman Alfred Giard, 1846-1908) en het neo-vitalisme (vertegenwoordigd door de Duitser Hans Driesch, 1867-1941; de Fransman Henri Bergson, 1859-1941 en de Amerikaan Henry Fairfield Osborn, 1857-1935). In Die Neue Zeit, 27. Jg., 1. Bd., Nr. 20, p. 711-720) was daarover van Pannekoek al het artikel Ein theoretischer Kulturkampf verschenen, evenals enkele kortere artikelen in de Korrespondenzartikel en in De Tribune.
    De wetenschappelijke doorbraak voor het Darwinisme (afgezien van in de Sowjet-Unie) kwam pas in de jaren 1940 in de vorm van het neo-Darwinisme of de Moderne Synthese waarin theorieën over de erfelijkheid (genetica) waren opgenomen (vertegenwoordigt door de Russische Amerikaan Theodosius Dobzhansky, 1900-1975, de Engelsman Julian Sorell Huxley, 1887-1975, de Duitse Amerikaan Ernst Mayr, 1904- en de Amerikaan George Gaylord Simpson, 1902-1984) en waarin het Darwinisme zowel als de genetica werden afgeschermd tegen beschuldigingen van racisme (en die ook politiek gekleurd was om afstand te nemen van Nazi-theorieën en om het Lysenkoïstisch ‘anti-racisme’ de wind uit de zeilen te nemen).Ed.

    [3] Charles Robert Darwin (1809-1882); Engels natuuronderzoeker; studeerde medicijnen en theologie; in 1854 begon hij aan zijn hoofdwerk; in 1858 ontving hij een brief van de Engelse bioloog Wallace met een opstel dat in grote lijnen dezelfde theorie bevatte; hierop maakte hij een samenvatting van zijn manuscript, dat tezamen met Wallace’s opstel gepubliceerd werd, zonder op te vallen; hij publiceerde vervolgens zijn grote werk: The Origin of Species by means of Natural Selection, 1859, dat direct als een bom insloeg; de theoretische strijd die volgde liet hij over aan Thomas Henry Huxley (1825-1895; Darwin’s bulldog; hij legde de term agnostisch vast). Darwin’s werken verschenen in het Nederlands als: Darwin’s biologische meesterwerken. - voor Nederlanders bewerkt door Dr. H. Hartogh Heys van Zouteveen en Dr. T.C. Winckler. - Arnhem, Nijmegen : Gebr. E. en M. Cohen, [s.d., ca. 1885]. De bourgeois Darwin is er later (onterecht) van beschuldigd zijn theorie deels van de socialist Wallace te hebben gestolen, zie: A Delicate Arrangement : The Untold Story of the Darwinian Conspiracy and Cover-Up / Arnold C. Brackman. - New York, 1980. De Britse bioloog Alfred Russell Wallace (1823-1913) was socialist, hij was er niet van overtuigd dat evolutie het menselijk brein kon verklaren. Ed.

     

     

    [4] Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831); Duitse dialectisch filosoof; voerde de klassiek Duitse filosofie tot haar eindpunt door alle tegenspraken van de voorafgaande filosofie op te lossen in de ene tegenspraak van de absolute geest, die het subject van iedere ontwikkeling (in de natuur zowel als voor de maatschappij) was, maar die trapsgewijs telkens pas achteraf, via een proces van tegenspraken en door bemiddeling van de uiterlijke natuur, in de filosoof tot zelfbewustzijn komt en dus, naar Marx’ woorden, slechts in schijn, in de speculatieve verbeelding van de filosoof, de wereldgeschiedenis maakt; de dialectiek, schreef Marx, had een rationele kern in een mystiek hulsel; de absolute geest werd door hem ontmaskerd als de eigen menselijke praktijk, die nog niet beheerst wordt, hetgeen in de ideologie als een gegeven toestand wordt opgevat. Pannekoek noemt de dialectiek doorgaans ontwikkelingsleer, en stelt deze vaak gelijk aan de evolutieleer. Hegel’s dialectiek is echter niet alleen een ontwikkelingsleer in het algemeen, maar vooral ook de leer van de zich ontplooiende tegenspraken, waarover Pannekoek later schreef: “Met het woord dialectiek is veel hocuspocus bedreven, in het bijzonder door lieden die daarmee, als een soort onbegrepen toverspreuk, de belijdenis tot het ware geloof willen afleggen. In werkelijkheid is het een heel eenvoudige zaak (en als zodanig in Friedrich Engels’ Anti-Dühring te vinden) passend bij vroegere denkvormen van de filosofie, waarvoor echter de latere natuurwetenschap betere uitdrukkingsvormen geschapen heeft.” Brief van Anton Pannekoek aan Ernst Bloch, 29 juni 1948; IISG, Archief Pannekoek, map 108). In Nederland stond de Hegelarij bij de Marxisten in een bijzonder kwade reuk (ze verwijzen zelden naar Hegel; des te meer naar Immanuel Kant, 1724-1804 en vooral Joseph Dietzgen, 1828-1888) door de rumoerige activiteiten van de in drieslagen (these, antithese, synthese) orakelende Leidse professor G.J.P.J. - "de Hegelische rede, die Hollands spreekt, spreekt Bollandsch" - Bolland (1854-1922), bij wie Pannekoek een paar colleges liep, maar aan wie hij zich vooral ergerde (Pannekoek, Herinneringen). Zie verder: Georg Wilhelm Friedrich Hegel 1770-1831. Ed.

    [5] Carolus Linnaeus [34] (Carl von Linné, 1707-1778); Zweeds botanicus, grondlegger van de taxonomie, classificeerde het planten- en dierenrijk en de mineralen; deelde de mens in als Homo sapiens (denkende mens), naast de chimpansee en de troglodiet (dwerg), en rangschikte hem onder de aapachtigen, waarbij hij Ken Uzelve! (naar het opschrift bij het orakel van Delphi) schreef. Indelingen tot dan bestonden voornamelijk uit verzamelaars-inventarissen; Linnaeus voerde het wetenschappelijk criterium in van indeling aan de hand van de karakteristieken van de seksuele organen, want voor planten succesvol bleek; zijn indeling van de mineralen was willekeurig, van de dieren volgens een mengsel van allerlei uiterlijke kenmerken. Van zijn systeem is inmiddels niet veel meer over door de nieuwe methodiek van de cladistiek (grondlegger Willi Henning, jaren 1950, gebaseerd op genetische verwantschappen in plaats van uiterlijke kenmerken) mede mogelijk gemaakt door het DNA-onderzoek. Ed.

    [6] Sommige kerkvertegenwoordigers, in Nederland bijvoorbeeld Abraham Kuyper, gaven zich er plots rekenschap van dat er in het scheppingsverhaal van de bijbel níet staat dat god de soorten schiep, maar dat hij de aarde gebood ze voort te brengen; evenzo zou god (in de veel oudere vrijmetselaars-ideologie van een - inderdaad - goddelijk plan van de schepping, dat slechts op ontdekking wachtte en dus kenbaar was) niet een voltooide wereld geschapen hebben, maar slechts de ontwikkelingselementen en -wetten. Ed.

    [7] Jean-Baptiste Pierre Antoine de Monet, Chevalier de Lamarck [35] (1744-1829); Frans bioloog; ontwikkelde de theorie dat de soorten veranderen (het beginsel van de organische evolutie) en uit elkaar ontstaan door aanpassing van de organen aan de behoeften opgelegd door de omgeving; noodzakelijke veranderingen zouden onvermijdelijk optreden. Zijn tegenstander Georges Léopold Chrétien Frédéric Dagobert, Baron de Cuvier (1769-1832) legde tezelfdertijd de grondslag voor de vergelijkende anatomie, die aanvankelijk gebruikt werd om aan te tonen dat de verschillende soorten niet uit elkaar ontstaan konden zijn, maar die onbedoeld van beslissende betekenis bleek voor de verdere ontwikkeling van de evolutietheorie. Lamarck, die telkens uitdagend om bewijzen werd gevraagd, werd meest omstreden door zijn vierde stelling, volgens welke verworven eigenschappen overerfbaar zouden zijn. Philosophie zoologique, 1809. Histoire naturelle des animaux sans vertèbres, 1815-1822. De geoloog Charles Lyell (1797-1875, The Antiquity of Man, 1863), een latere aanhanger van Darwin, polemiseerde scherp tegen Lamarck. Lamarck’s theorie werd later in mystieke richting omgewerkt door uit te gaan van een “innerlijk doel” dat werkt via de verandering van de organen (neo-Lamarckisme) en het door Schopenhauer ontwikkelde neo-vitalisme volgens hetwelk moet worden uitgegaan van een niet nader omschreven levensbeginsel, de wil; zie daarover: Neulamarckismus und mechanischer Materialismus [1910]. / Franz Mehring - In: Gesammelte Schriften, Bd. 13, p. 227-238. In 1909 publiceerde Josef Stalin een opstel waarin datzelfde neo-Lamarckisme (dat in Russische, door de theorie van Ivan Vladimirovich Michurin geïnspieerde, populair-wetenschappelijke tijdschriften de boventoon voerde; en dat in Frankrijk vertegenwoordigd werd door Alfred Giard) werd verdedigd als zijnde orthodox Marxisme; later werd deze theorie in de Sowjet-Unie gecanonniseerd in het Lysenkoïsme dat de genetica (erfelijkheidsleer) verwierp en genetici liet vervolgen, met rampzalige gevolgen voor de landbouw; zie: The Lysenko Affair / by David Joravsky. - Chicago : University of Chicago Press, 1970, 459 p. - ISBN 0226410315; Lysenko and the Tragedy of Soviet Science / Valerii N. Soyfer. - Rutgers University Press, 1994; L’éternel retour de Lyssenko. - Paris, 1978; zie ook: Trofim Denisovich Lysenko / Hugo S. Cunningham. Het Lysenkoïsme werd later voorgesteld als kampioen van de strijd tegen het racisme van genetici. Ed.

    [8] Etienne Geoffroy St. Hilaire [36] (1772-1844); Frans bioloog, verdedigde de stelling dat er aan de natuur slechts één plan ten grondslag ligt, vanwaaruit de soorten zich ontwikkeld hadden. In 1830 debatteerde hij met Georges Cuvier voor de Academie van Parijs, waar Cuvier, aanhanger van de catastrofe-theorie, gevoelige klappen uitdeelde. Sur le principe de l’unité de composition organique, 1828. Andere vroege evolutionisten waren de Engelse John Ray (1627/8-1705), de Fransen Benoît de Maillet (1656-1738), Pierre Louis Moreau (1698-1759) en vooral Georges Louis Leclerc de Buffon (1707-1788), de Duitsers J.G.J. Ballenstedt, F.S. Voigt, F. Tiedemann (1781-1861) en Christian Leopold von Buch, en tenslotte de Engelse botanist Erasmus Darwin (1731-1802), de grootvader van Charles Darwin. Ed. De Duitse speculatieve natuurfilosofen (Friedrich Schelling, Lorenz Oken) gaven de evolutietheorie vooral een slechte naam door hun onzakelijkheid.

    [9] Vergelijk: “Evenals hij [de mens] dingen met opzet schept, zo brengt hij zijn menselijke manier op de natuur over, bedenkt zich over de zintuiglijke verschijnselen van de natuur precies zo’n uiterlijke scheppende oorzaak, zoals hijzelf de afzonderlijke oorzaak van zijn schepping is.”; in : Het wezen van de menselijke hoofdarbeid / Joseph Dietzgen. - 3e dr., vertaling Herman Gorter. - Lelystad : Groep Daad en Gedachte, 1977, p. 32. Zo sprak Darwin in 1842 van de schepper achter de natuur; in 1859 slechts van natuur als laatste oorzaak in zichzelf. Ed.

    [10] Thomas Robert Malthus [37] (1766-1834); Engels geestelijke; schreef in 1798 zijn Essay on the Principle of Population (Opstel over de bevolkingswet), dat hij in 1803 omwerkte; het belang van zijn theorie voor de evolutieleer blijkt mede daaruit dat ook Wallace erdoor geïnspireerd werd. Malthus copieerde zijn theorie van Robert Wallace (1697-1771) en anderen, die, tegenover het idee van de Franse revolutie dat mens en maatschappij vervolmaakbaar waren naar het voorbeeld van de harmonie in de natuur, stelden dat de bevolkingsgroei iedere ideale mensenmaatschappij juist snel tot ineenstorting zou brengen. Malthus zelf voegde daaraan tegenover de ideeën van de Markies de Concordet en William Godwin slechts de versimpeling toe dat in de maatschappij, anders dan in de natuur, de bevolking ertoe neigde meetkundig te groeien (1, 2, 4, 8, ...) terwijl de voedselvoorziening slechts rekenkundig toenam (1, 2, 3, 4, ...). Het gevolg was armoede, ziekte en oorlog. Met deze theorie in de hand werd propaganda bedreven voor geboortebeperking in de lagere standen (seksuele onthouding en late huwelijken) die zo verantwoordelijk werden gesteld voor hun eigen maatschappelijke ellende. De werkelijkheid laat eerder het omgekeerde zien: geboortecijfers in de arbeidersklasse dalen met de stijging van het levenspeil (grotere overlevingskans) en stijgen met de daling ervan; armoede is eerder een oorzaak dan een gevolg van hoge geboortecijfers. Vergelijk: “Ook mij viel direct bij de eerste lezing van Darwin de frappante overeenkomst van zijn uiteenzetting van het planten- en dierenrijk met de theorie van Malthus op. Ik trok daaruit echter een andere conclusie dan u, namelijk: dat het de hoogste blamage voor de burgerlijke ontwikkeling zou zijn, dat zij het nog niet verder dan de economische vormen van het dierenrijk gebracht zou hebben.” Brief van Friedrich Engels aan Friedrich Albert Lange, 29 maart 1865. Malthus, als rechtgeaarde verdediger van de economische belangen van de landadel, verwierp de arbeidswaardetheorie van zijn vriend David Ricardo, een benaderingswijze die later de bewondering opwekte van John Maynard Keynes. Zie over Malthus uitvoeriger: Het kapitaal, een kritische beschouwing over de economie / Karl Marx. - Bussum : De Haan, 1976. - p. 476-478. Ed.

    [11] Vergelijk: “Aan Darwin, die ik opnieuw bekeken heb, amuseert het me, dat hij de ‘Malthusse’ theorie ook op planten en dieren toepast, alsof bij de heer Malthus de grap niet daarin bestaat, dat zij niet op planten en dieren, maar alleen op mensen - als meetkundige reeks - toegepast wordt in tegenstelling tot planten en dieren. Het is merkwaardig, hoe Darwin onder de planten en dieren zijn Engelse maatschappij met haar arbeidsdeling, concurrentie, ontsluiting van nieuwe markten, ‘uitvindingen’ en de ‘strijd om het bestaan’ van Malthus herkent. Het is Hobbes’ “bellum omnia contra omnes” [de strijd van allen tegen allen], en herinnert aan Hegel in de ‘Phänomelogie’, waar de burgerlijke maatschappij als ‘geistiges Tierreich’ [geestelijk dierenrijk], terwijl bij Darwin het dierenrijk als burgerlijke maatschappij figureert.” Brief van Karl Marx aan Friedrich Engels, 18 juni 1862. Ed.

     

    [12] The Life and Letters of Charles Darwin, including an autobiographical chapter. - 3 Vols., Ed. by Francis Darwin. - London, 1887. Ed.

    [13] Bedoeld wordt de Franse revolutie van 1789, waarbij de bourgeoisie (de derde stand) de macht in handen nam. In de geschiedschrijving van F. Guizot, F. Mignet, A. Thierry en L. Thiers werd dit proces voor het eerst beschreven als een klassenstrijd. Vergelijk: “Wat mijzelf nu betreft, ik heb geen enkele verdienste in de ontdekking van noch het bestaan van de klassen in de moderne maatschappij noch hun onderlinge strijd. Burgerlijke geschiedschrijvers hadden lang voor mij de historische ontwikkeling van deze strijd tussen de klassen en burgerlijke economen de economische anatomie van de klassen uiteengezet. Wat ik aan nieuws bracht was: 1)  aantonen dat het bestaan van klassen louter gebonden is aan bepaalde historische ontwikkelingsfasen van de productie, 2) dat de klassenstrijd onontbeerlijk leidt tot de dictatuur van het proletariaat, 3) dat deze dictatuur in zichzelf slechts de overgang vormt tot de opheffing van alle klassen en tot een klassenloze maatschappij.” Brief van Karl Marx aan Joseph Weydemeyer, 5 maart 1852. Ed.

    [14] Vergelijk: “Als werkelijke bepalende grondoorzaken kunnen dus alleen die omstandigheden beschouwd worden, die buiten de menselijke willekeur liggen. Deze heten productiekrachten (Produktivkräfte) en onder haar is de techniek, dit is het geheel van arbeidsmethoden en arbeidswerktuigen, die de mensen tot hun beschikking hebben, de voornaamste.” Het Marxisme / Dr. A[nton]. Pannekoek te Berlijn en Mr. M.W.F. Treub Hoogleraar te Amsterdam. - Baarn : Hollandia-drukkerij, 1908. - 36 p. - ("Pro en Contra". Betreffende vraagstukken van algemeen belang, Serie IV, No. 8). Het is een typisch Stalinistische verminking van het Marxisme om de definitie van de produktiekrachten te beperken tot de werktuigen, de machinerie, en de kunde en kennis daarvan uit te sluiten, wat goed uitkwam toen in de jaren 1930 de Russische zware industrie werd opgebouwd ten koste van hele generaties arbeiders. Ed.

    [15] Isaac Newton [38] (1642-1727); Engels wis-, natuur- en sterrenkundige; stelde de wet van de zwaartekracht op en ontdekte de samenstelling van het licht; herleidde als eerste alle beweging tot enkelvoudige mechanische wetten die algemeen geldend waren. Philosophiae Naturalis Principia Mathematica, 1726. Voor Newton en zijn tijdgenoten golden de natuurwetmatigheden tezelfdertijd als het best mogelijke bewijs voor een bewust ontwerp van het universum en een schepper. Newton liet ook mystieke geschriften na over theologie, chronologie en alchemie. Ed.

    [16] Voltaire (François-Marie Arouet de Voltaire, 1694-1778); Frans verlichtingsfilosoof en schrijver; bestreed kerkelijke wantoestanden en zag de ontwikkeling van de beschaving als een strijd tussen fanatisme en rede. Pannekoek doelt op: Les lettres philosophiques, 1734. Ed.

    [17] Vergelijk: “Het is juist het grappige van de burgerlijke maatschappij, dat er a priori geen enkele bewuste maatschappelijke regeling van de productie plaatsvindt. Het redelijke en volgens de natuur noodzakelijke manifesteert zich slechts als blindelings werkende doorsnee. [...] Met het inzicht in de samenhang stort, al voor de praktische ineenstorting, het hele theoretisch geloof in de permanente noodzaak van de bestaande toestanden in elkaar.” Brief van Karl Marx aan Ludwig Kugelmann, 11 juli 1868. Ed.

    [18] Ernst Haeckel (1834-1919); Duits bioloog; populariseerde de evolutietheorie en trok er conclusies uit met betrekking tot de afstamming van de mens; voornaamste woordvoerder van de radicale mechanische materialisten en tegenstander van Rudolf Virchow. Generelle Morphologie der Organismen, 1866. Natürliche Schöpfungsgeschichte, 4. Aufl., 1873. Die Welträtsel, 1899. Haeckel legde de term ecologie vast en is vooral bekend door zijn recapitulatiewet: de ontwikkeling van de soort zou worden samengevat in de ontwikkeling van het idividu; zie daarover: Ontogeny and Phylogeny / Stephen J. Gould. - Cambridge, M.A. : Harvard University Press, 1977. Vergelijk: “Hij [Ernst Haeckel] is materialist en monist, maar geen historische, echter slechts natuurwetenschappelijk materialist; hij gelooft dat wetten die in de natuur gelden zonder meer op de maatschappij kunnen worden toegepast en komt daarbij tot filosofische resultaten waarvan de poverheid haast iedere beschrijving tart.” Die Welträtsel [1899] / Franz Mehring. - In: Gesammelte Schriften, Band 13, Philosophische Aufsätze. - Berlin : Dietz Verlag, 1977. - p. 142-143.Ed.

    [19] Hohenzollern; Duits vorstengeslacht dat eeuwenlang aan het hoofd stond van verschillende Duitse staten; de laatste was keizer Wilhelm II, die regeerde van 1888 totdat hij tijdens de revolutionaire beweging in 1918 het land uitvluchtte. Ed.

    [20] August Weismann (1834-1914); Duits bioloog (Pannekoek spelt Weissmann) die tegelijk met anderen het erfelijk materiaal in de celkern localiseerde en als eerste de Lamarckiaanse overerfbaarheid van verworven eigenschappen op wetenschappelijk gronden verwierp. The Germ Plasm: A Theory of Heredity, 1893 (oorspronkelijk Duits). Über die Vererberung, 1883. Vorträge über Descendenztheorie, 1902.

    [21] Hugo de Vries (1848-1935); Nederlands plantkundige en grondlegger van de mutatietheorie; een van de herontdekkers van de wetten van Gregor Mendel (1822-1884), de grondlegger van de genetica. Intrazellulaire Pangenesis, 1889. Hoe ontstaan soorten, 1900. Die Mutationstheorie, 1901-1903. Zoals het Darwinisme onmiddellijk werd verminkt om er een sociaal-Darwinisme van te maken, zo werd met de genetica onmiddellijk racisme verdedigd. En net zoals het Darwinisme werd verworpen onder het voorwendsel dat het noodzakelijk tot sociaal-Darwinisme zou leiden, zo werd de genetica verworpen onder het voorwendsel dat het tot racisme zou leiden. Lysenko zocht de mystieke, reactionaire, Malthusiaanse kern van het Darwinisme in de opvatting over de variabiliteit van de soorten, en verwierp vervolgens de genetica die nu juist de wetenschappelijke grondslag voor een begrip van die variabiliteit legde. Ed.

    [22] Het atheïsme sluit op zichzelf mystiek niet uit; de mystiek keert zich niet noodzakelijk tegen de wetenschap, maar kan zich daarop ook juist baseren; het keert zich tegen de godsdienst, maar niet noodzakelijk tegen religie in het algemeen. Ed.

    [23] Rudolf Virchow (1821-1902); Duits patholoog, antropoloog en liberaal politicus; grondlegger van de cellulaire pathologie; bestreed het Darwinisme op het 50e Congres van Duitse natuuronderzoekers en artsen te München op 22 september 1977. Die Freiheit der Wissenschaft im modernen Staat, Berlin , 1877. De Commune van Parijs, 1871, volksopstand waarbij de wapens werden opgenomen tegen de Duitse legers nadat het geregelde Franse leger was verslagen; de eerste opstand waarin het proletariaat de hoofdrol speelde. Ed.

    [24] Herbert Spencer (1820-1903); Engels ingenieur, filosoof en liberaal “laissez faire” ideoloog; publiceerde in 1852 een op Von Baer geïnspireerde evolutietheorie (The Development Hypothesis); paste vervolgens het evolutiebegrip, als leer van de geleidelijke ontwikkeling, vervolgens lukraak toe op alle wetenschappen om tot een filosofische synthese te komen (sociaal-Darwinisme). A System of Synthetic Philosophy, 10 dln., 1862-1896. The Factors of Organic Evolution, 1887. Autobiography, 1904. Ed.

    [25] Zie onder andere: Die Darwinsche Theorie / E. Aveling. - 7. Aufl. - Stuttgart, 1905. Zie ook het boek van Kautsky (noot 30). Darwin-Marx / Cornelie Huygens. In: De Nieuwe Tijd, 5e jrg., 1900-1902; herdrukt als brochure Amsterdam, 1901. Ed.

    [26] Vergelijk: “De wetenschappelijke methode van de natuurwetenschappen heeft het Marxisme, dat immers een geheel andere wetenschappelijke methode is, niets te bieden, en de historisch-materialistische methode kan de aanvallen die er uit andere wetenschapsgebieden op worden uitgevoerd op geheel eigen kracht afweren, zoals kameraad Pannekoek andermaal, in zijn heldere en bezonnen ook voor arbeiders eenvoudig begrijpelijke en weinig bladzijden tellende voordracht, de Darwinistische aanvallen op het historisch materialisme teniet deed.” Eine Antwort an Friedrich Adler [1910] / Franz Mehring. - In: Gesammelte Schriften, Band 13, Philosphische Aufsätze. - Berlin : Dietz Verlag, 1977. - p. 218. Ed.

     

     

    [27] Die Darwinsche Theorie und der Sozialismus / Ludwig Woltmann. - Düsseldorf : Hermann Michels Verlag, 1899. Ed.

    [28] Pjotr A. Kropotkin [39] (1842-1938); Russisch revolutionair en natuuronderzoeker van aristocratische afkomst; etisch anarchist; 1872-1886 aktief als agitator, van welke tijd hij vijf jaar in de gevangenis doorbracht; daarna naar Londen; wijdde zich aan publicistiek; in 1917 terug naar Rusland; steunde de Kerenski-regering en de Entente; na de Oktoberrevolutie terug in het anarchistische kamp. Mutual Aid, a Factor in Evolution [40], 1902. Nederlandse vertaling: Weederzijds dienstbetoon als faktor der evolutie. - Amsterdam, 1904. Memoirs of a Revolutionist [41], 1899. Nieuwe Nederlandse vertaling: Memoires van een revolutionair / Peter Kropotkin. - Baarn : Het Wereldvenster, 1978. Ed. Vergelijk: “1. Ik aanvaard van de leer van Darwin de ontwikkelingstheorie, neem echter Darwin’s bewijsmethode (struggle for life, natural selection) slechts als eerste, provisorische, onvolkomen formulering van nieuw ontdekte gegevens aan. Tot aan de tijd van Darwin legden juist die lui, die nu overal strijd om het bestaan zien (Vogt, Moleschott en andere) de nadruk op samenwerking in de organische natuur, zoals dat het plantenrijk het dierenrijk van zuurstof en voedsel voorziet, en omgekeerd het dierenrijk de planten van koolstof en mest, zoals dat met name door Liebig naar voren werd gebracht. Beide opvattingen hebben binnen zekere grenzen een zekere rechtvaardiging, maar de een is net zo eenzijdig en geborneerd als de andere. [...] 3. [...] De hele Darwinistische leer over de strijd om het bestaan bestaat eenvoudig uit het overbrengen van de leer van Hobbes van het bellum omnium contra omnes [de oorlog van ieder tegen allen] en de burgerlijk-economische van de concurrentie, naast de bevolkingstheorie van Malthus, uit de maatschappij op de levende natuur. Nadat men dit kunststuk volbracht heeft (waarvan ik de onvoorwaardelijke rechtvaardiging, zoals onder 1. aangeduid, bestrijd, vooral wat betreft de theorie van Malthus), draagt men diezelfde theorie weer terug uit de organische natuur in de geschiedenis en beweert vervolgens dat men zijn geldigheid als eeuwige wet van de menselijke maatschappij heeft bewezen. De kinderachtigheid van deze werkwijze springt in het oog, en er hoeft geen woord aan vuil te worden gemaakt. Zou ik daarop echter nader ingaan, dan zou ik dat zodanig doen, dat ik ze op de eerste plaats als slechte economen, en pas op de tweede plaats als slechte natuuronderzoekers en filosofen neerzette.” Brief van Friedrich Engels aan Pjotr Lawrowitsch Lawrow, 12 [17] november 1875. Zie over de debatten in Rusland: Darwin without Malthus. The Struggle for Existence in Russian Evolutionary Thought / Daniel P. Todes. - New York, Oxford : Oxford University Press, 1989. Ed.

    Historische gebeurtenissen: 

    • 2009: Darwinjaar [42]

    People: 

    • Darwin [43]
    • Anton Pannekoek [44]

    Politieke stromingen en verwijzingen: 

    • Kommunistische Linkerzijde [45]

    Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

    • Hollandse en Duitse Linkerzijde [46]

    Internationale Revue - jaren 2010

    • 1301 keer gelezen

    Internationale Revue 2010

    • 1049 keer gelezen

    Internationale Revue nr. 22

    • 811 keer gelezen
    [47]

    18e congres van de IKS: Naar een hergroepering van de internationalistische krachten

    • 1454 keer gelezen

    Eind mei vorig jaar heeft de IKS haar 18e internationale congres gehouden. Zoals wij het tot nu toe altijd gedaan hebben, en zoals dat de traditie is in de arbeidersbeweging, brengen wij bij de lezers van onze pers verslag uit over de voornaamste leringen van dit congres. Deze leringen zijn immers geen interne zaak van onze organisatie maar gaan het geheel van de arbeidersklasse aan, waarvan de IKS een wezenlijk deel uitmaakt.

     

    In de resolutie over de activiteiten van de IKS die door dit congres werd aangenomen staat:

    “De versnelling van de historische situatie, nog nooit vertoond in de geschiedenis van de arbeidersbeweging, wordt gekenmerkt door het samenvloeien van de volgende twee dimensies:

    - de uitbreiding van de ernstigste open economische crisis in het bestaan van het kapitalisme, gecombineerd met de verscherping van de inter-imperialistische spanningen en die sinds 2003 gepaard gaan met een trage maar geleidelijke ontwikkeling in diepgang en in de breedte van de rijping in de arbeidersklasse,

    - en de ontwikkeling van een internationalistisch milieu, die bijzonder merkbaar is in de landen aan de periferie van het kapitalisme.

    Deze versnelling verhoogt nog de politieke verantwoordelijkheid van de IKS, stelt hogere eisen aan haar in termen van theoretisch politieke analyses en van tussenkomst in de klassenstrijd, en naar de zoekende elementen (…)”.

    De balans die wij kunnen opmaken van het 18e internationale congres van onze organisatie moet zich dus baseren op de capaciteit van deze laatste om haar verantwoordelijkheden op te nemen.

    Voor een waarlijk ernstige kommunistische organisatie is het altijd erg netelig om luidkeels te gaan verkondigen dat de een of andere acties van haar een succes is geweest. En dat om meerdere redenen.

    In de eerste plaats omdat de capaciteit van een organisatie, die strijdt voor de kommunistische revolutie, om haar verantwoordelijkheden op te nemen, niet wordt afgemeten aan resultaten op korte maar aan die op lange termijn. Want haar rol ligt verankerd in de historische werkelijkheid van haar tijdperk en bestaat er voor het merendeel van de tijd niet uit om zich, ten minste niet op grote schaal, de onmiddellijke werkelijkheid te beïnvloeden, maar toekomstige gebeurtenissen voor te bereiden.

    Op de tweede plaats, omdat er voor de leden van een organisatie altijd het gevaar bestaat om de ‘zaken mooier voor te stellen dan ze zijn’, om blijk te geven van overdreven toegeeflijkheid aan de zwakheden van een collectief waaraan zijn hun toewijding en hun inspanningen wijden en dat zij voortdurend verplicht zijn te verdedigen tegen de openlijke of bedekte aanvallen van de verdedigers van de kapitalistische maatschappij. De geschiedenis puilt uit van voorbeelden van militanten die overtuigd en toegewijd waren aan de zaak van het kommunisme, die uit ‘partij-ijver’ niet in staat zijn geweest om deze zwakheden, de afwijkingen ja zelfs het verraad van hun organisatie te identificeren. Ook vandaag nog vindt men onder de elementen die een kommunistisch perspectief verdedigen, mensen die menen dat hun groep, waarvan de actieve elementen soms op één hand te tellen zijn, de enige ‘Internationale Kommunistische Partij’ is, waarbij de proletarische massa’s zich op een dag in de toekomst zullen aansluiten en wars van alle kritiek of elk debat de andere groepen van het proletarische milieu vervalsers als vervalsers beschouwen.

    Bewust van het gevaar om onszelf illusies te maken en met de nodige voorzichtigheid die daar uit voortvloeit, zijn wij niet bevreesd om te beweren dat het 18e congres van de IKS opgewassen is tegenover de hierboven vermelde vereisten en dat ze de voorwaarden heeft geschapen om in die richting verder te gaan.

    Wij kunnen hier rekenschap afleggen van alle elementen die deze bewering kunnen onderbouwen. Wij onderstrepen er slechts de belangrijkste:

    - het feit dat het congres zijn werkzaamheden begon met de bekrachtiging van de integratie van twee nieuwe territoriale secties, in de Filippijnen en in Turkije;

    - de aanwezigheid van vier groepen uit het proletarische milieu;

    - de houding van openheid van onze organisatie die geïllustreerd wordt door deze aanwezigheid;

    - haar wil om zich met klaarheid te buigen over moeilijkheden en zwakheden die onze organisatie te boven moet komen;

    - de broederlijke en enthousiaste sfeer die de werkzaamheden van het congres heeft beheerst.

     

    De integratie van twee nieuwe territoriale secties

     

    Onze pers heeft reeds verslag uitgebracht van de integratie van nieuwe afdelingen van de IKS in de Filippijnen en in Turkije (het was de verantwoordelijkheid van het congres om deze beslissing tot integratie, die begin 2009 was aangenomen door het centraal orgaan van onze organisatie, te bekrachtigen) (1). Bij deze gelegenheid schreven wij: “De integratie van deze twee nieuwe secties in onze organisatie verruimt in een belangrijke mate haar geografische uitbreiding”. Wat deze integraties betreft willen we ook nog twee feiten preciseren:

    - zij zijn niet het gevolg van een haastige ‘rekrutering’ (zoals dat de gewoonte is bij de troskisten en jammer genoeg zelfs bij sommige groepen uit het proletarische kamp) maar vloeien voort, zoals dat de gewoonte  is bij de IKS, uit een heel werk van diepgaande discussies gedurende vele jaren met de kameraden van de EKS in Turkije en met die van Internasyonalismo in de Filippijnen, waarvan verslag werd uitgebracht in onze pers;

    - zij ontkrachten de beschuldigingen van ‘eurocentrisme’, die onze organisatie dikwijls werd aangewreven.

    De integratie van de twee nieuwe afdelingen is niet iets dat vaak gebeurt in onze organisatie. De laatste integratie was die van de sectie in Zwitserland in 1995. Het is te zeggen, de toetreding van deze twee nieuwe afdelingen (die volgde op de oprichting van een kern in Brazilië in 2007) werd door alle militanten van de IKS aangevoeld als een zeer belangrijke en positieve gebeurtenis. Zij bevestigt zowel de analyse die onze organisatie al jarenlang heeft gemaakt over de nieuwe mogelijkheden van de ontwikkeling van het klassebewustzijn die vervat zitten in de huidige historische situatie als de geldigheid van de gevoerde politiek ten opzichte van groepen en elementen die zich richten op revolutionaire standpunten. En dat des te meer gezien het feit dat er op het congres afvaardigingen aanwezig waren van vier groepen uit het internationalistische milieu.

     

    De aanwezigheid van internationalistische groepen

     

    In de balans die wij opgemaakt hebben van het vorige congres van de IKS, hebben wij het belang onderstreept dat dit congres toegekend had aan de aanwezigheid, voor het eerst in tientallen jaren, van vier groepen komend uit Brazilië, Korea, de Filippijnen en Turkije. Ditmaal waren er ook vier groepen uit dit milieu. Maar het was helemaal geen ‘stilstand’, daar twee van de groepen die vorige keer aanwezig waren inmiddels afdelingen van de IKS zijn geworden en wij het genoegen hadden om twee nieuwe groepen te verwelkomen: een tweede groep komende uit Korea en een groep die haar basis heeft in Centraal-Amerika (Nicaragua en Costa Rica), LECO (Liga voor de Emancipatie van de Arbeidersklasse).Deze laatste had deelgenomen aan de ‘Ontmoeting van internationalistische kommunisten’(2) die deze lente was gehouden op initiatief van de IKS en OPOP, de internationalistische groep waarmee onze organisatie al verschillende jaren broederlijke en zeer positieve relaties onderhoudt. Deze groep was opnieuw aanwezig op ons congres. Andere groepen die hadden deelgenomen aan deze ontmoeting waren ook uitgenodigd, maar hebben geen afvaardiging kunnen sturen, vanwege het feit dat Europa zich steeds meer omvormt tot een fort ten opzichte van personen die niet geboren zijn in deze zeer besloten kring van ‘rijke landen’.

    De aanwezigheid van groepen van het internationalistische milieu vormde een zeer belangrijk element in het succes van het congres en voornamelijk in de sfeer die er heerste bij de discussies. Deze kameraden betoonden zich zeer hartelijk tegenover de militanten van onze organisatie, brachten vragen aan, voornamelijk over de economische crisis en de klassenstrijd, in termen waaraan wij niet gewend zijn in onze interne debatten, wat de overdenking in onze hele organisatie alleen maar kan stimuleren.

    Tenslotte vormde de aanwezigheid van deze kameraden een bijkomend element in de houding van openheid die de IKS zich sedert enkele jaren tot doel heeft gesteld; een openheid naar andere proletarische groepen maar ook naar elementen die toenadering zoeken tot kommunistische standpunten. In het bijzonder tegenover mensen die onze organisatie niet kennen, wordt het zeer moeilijk om te vervallen in `kromme redeneringen´, waarnaar hierboven werd verwezen, om zichzelf of anderen `wat wijs te maken´. Een openheid ook in onze bekommernissen en overdenkingen, vooral op het gebied van onderzoek en ontdekkingen op wetenschappelijk vlak (3) en dat werd geconcretiseerd door iemand uit de wetenschappelijke wereld uit te nodigen op een zitting van het congres.

     

    De uitnodiging van een wetenschapper

     

    Om op onze eigen manier het ‘Darwin-jaar’ te vieren en in onze organisatie de ontwikkeling van de belangstelling voor wetenschappelijke vraagstukken te tonen, hebben wij aan een onderzoeker die gespecialiseerd is in het vraagstuk van de evolutie van de taal (de schrijver van een werk getiteld ‘Naar de oorsprong van de taal’), om een voor het congres een uiteenzetting te geven van zijn werkzaamheden, die natuurlijk gebaseerd zijn op een darwinistische benadering. De originele overdenkingen van Jean-Louis Desalles (4) over de taal, de rol ervan in de ontwikkeling van de sociale verhoudingen en de solidariteit bij de menselijke soort hebben verband met de overdenkingen en discussies die gevoerd werden, en voortgezet worden in onze organisatie over ethiek en debatcultuur. De uiteenzetting van deze onderzoeker werd gevolgd door een debat dat wij, vanwege de eisen van de dagorde, in de tijd moesten beperken, maar dat zich nog uren had kunnen voortzetten, omdat de aangeboorde vraagstukken het merendeel van de deelnemers aan het congres zo hadden aangegrepen.

    Wij bedanken Jean-Louis Desalles die, ook al deelt hij onze politieke ideeën niet, hier nogmaals omdat hij erin toegestemd heeft om op een zeer hartelijke wijze een deel van zijn tijd te wijden aan het verrijken van de overdenking in onze organisatie. Wij bedanken hem hier eveneens voor de zeer hartelijke en meelevende manier waarop hij antwoord gaf op vragen en tegenwerpingen van de militanten van de IKS.

     

    De werkzaamheden van het congres hebben ook de klassieke punten behandeld die tot de taken behoren van een internationaal congres:

    - de analyse van de internationale situatie ;

    - de activiteiten en het leven van onze organisatie.

     

    De discussie over de internationale situatie

     

    De resolutie die wij in ditzelfde nummer van de Internationale Revue publiceren, vormt een soort synthese van de discussies op het congres in het onderzoek naar toestand in de wereld van vandaag. Natuurlijk kan ze geen verslag uitbrengen van alle aspecten van deze discussies (noch van die van de voorbereidende rapporten). Ze heeft drie belangrijke doelstellingen:

    - begrijpen wat de werkelijke oorzaken zijn en wat er op het spel staat bij de huidige en ongeëvenaarde verergering van de huidige economische crisis van het kapitalistische systeem tegenover alle misleidingen, die de verdedigers van dit systeem niet zullen aarzelen rond te strooien ; 

    - begrijpen wat de weerslag het aan de macht komen van de democraat Barak Obama, als president  van de eerste wereldmacht, zal kunnen zijn op de imperialistische conflicten; iemand die toch voorgesteld wordt als aandrager van een nieuw gegeven in deze conflicten en van hoop op hun vermindering ; 

    - perspectieven ontwikkelen voor de klassenstrijd, voornamelijk onder de voorwaarden die geschapen zijn door de harde aanvallen die het proletariaat ondergaat als gevolg van het geweld van de economische crisis.

    Wat betreft het eerste aspect, het begrijpen van wat er bij de huidige crisis van het kapitalisme op het spel staat, is het van belang om de volgende aspecten te onderstrepen:

     

    “De huidige crisis de ernstigste die het systeem heeft gekend sinds de grote depressie die begon in 1929 (…) Het is dus niet de financiële crisis die ten grondslag ligt aan  de huidige recessie. Wel integendeel, de financiële crisis illustreert enkel het feit dat de vlucht naar voren in de schuldenlast, die het mogelijk heeft gemaakt om de overproductie te boven te komen, niet oneindig gerekt kan worden. (…) Zelfs als het kapitalistische systeem niet als een kaartenhuis ineen zal  storten …. dan nog heeft het geen ander perspectief dan een  toenemend wegzinken in het slop, dan een terugkeer op steeds grotere schaal van stuiptrekkingen die het vandaag teisteren ”. (‘Resolutie over de internationale situatie’ in Internationale Revue nr. 23)

     

    Natuurlijk heeft het congres geen definitieve antwoorden kunnen geven op alle vraagstukken die de huidige crisis van het kapitalisme oproept. Enerzijds omdat elke dag die voorbijgaat nieuwe oprispingen met zich meebrengen die de revolutionairen er toe verplichten om, gebruik makend van deze nieuwe elementen, de evolutie van de situatie met aandacht en permanent te volgen en de discussie verder te zetten. Anderzijds omdat onze organisatie niet homogeen is over een aantal aspecten van de analyse van de crisis van het kapitalisme. Dat is volgens ons geenszins een bewijs van zwakte van de IKS. In feite zijn deze debatten over het vraagstuk van de crises van het kapitalisme in heel de geschiedenis van de arbeidersbeweging, in het kader van het marxisme, voortgezet. Van nu af aan is de IKS begonnen met het publiceren van bepaalde aspecten van haar interne debatten over deze kwestie (5) omdat deze debatten geen ‘privé-eigendom’ zijn van onze organisatie, maar toebehoren aan het geheel van de arbeidersklasse. En de IKS is vastbesloten om in richting verder te gaan. Trouwens de resolutie over perspectieven van de activiteiten, aangenomen op ons congres, vraagt uitdrukkelijk dat er debatten op gang komen over andere aspecten van de analyse van de huidige crisis opdat de IKS zo goed mogelijk gewapend zou zijn om duidelijke antwoorden aan te dragen over die vraagstukken die deze crisis stelt aan de arbeidersklasse en aan de elementen die vastbesloten zijn om zich in te zetten voor de strijd van de omverwerping van het kapitalisme.

     

    Wat betreft de ‘nieuwe situatie’ die gevormd wordt door de verkiezing van Obama, verwoordt de resolutie heel duidelijk dat:

     

    “(…)  het perspectief dat zich voor de planeet ontvouwt na de verkiezing van Obama aan het hoofd van de eerste wereldmacht, is niet fundamenteel verschillend van de toestand die er tot op heden heerste: vervolg van botsingen tussen eersterangs of tweederangs wereldmachten, een voortduren van de oorlogsbarbarij met steeds tragischere gevolgen (hongersnoden, epidemieën, massale verplaatsingen) voor volkeren die wonen in de betwiste zones .” (Ibidem).

     

    Wat betreft het perspectief van de klassenstrijd tenslotte, probeert de resolutie, net zoals de debatten tijdens het congres, in te schatten wat de weerslag is die deze ondervindt als gevolg van de ongenadige verergering van de kapitalistische crisis.

     

     “  De aanzienlijke verslechtering van de huidige crisis van het kapitalisme vormt natuurlijk een element van de eerste orde in de ontwikkeling van de arbeidersstrijd (…) Zo rijpen binnen het proletariaat de omstandigheden voor de ontwikkeling van het idee van de noodzaak aan het omverwerpen van dit systeem op een aanzienlijke wijze. Voor de arbeidersklasse volstaat het echter niet om in te zien dat het systeem in een impasse verkeert, dat het plaats zou moeten maken voor een andere maatschappij, opdat zij in staat zou zijn om zich te richten op een revolutionair perspectief. Zij moet daarbij ook nog de overtuiging hebben dat een dergelijk perspectief mogelijk is en ook dat zij de kracht heeft om dat te verwezenlijken (…) Opdat de mogelijkheid van de kommunistische revolutie aan betekenis kan winnen binnen de arbeidersklasse, is het nodig dat dit zelfvertrouwen krijgt  in eigen kracht. En dat gaat alleen via de ontwikkeling van massale strijd. De enorme aanval die zij vandaag ondergaat op wereldvlak, zou een objectieve grondslag moeten vormen voor dergelijke strijd. Nochtans is de voornaamste vorm die deze aanval neemt, die van de massale ontslagen, in eerste instantie niet erg bevorderlijk voor het ontstaan van dergelijke bewegingen (…) Om die reden mag men niet gaan denken dat de arbeidersklasse er van heeft afgezien om te strijden voor de verdediging van haar eigen belangen, als we tegenover de aanvallen in de komende periode  geen reactie van formaat van de arbeidersklasse zien ontstaan. Pas in tweede instantie … zal er zich veel meer arbeidersstrijd van grote omvang ontwikkelen”.

     

    De discussies over de activiteiten en het leven van de IKS

     

    Een rapport werd voorgesteld om de balans op te maken van de voornaamste standpunten die momenteel bestaan in de IKS naar aanleiding van diepgaande discussies die plaatsvinden. Een belangrijk luik van deze discussies werd in de loop van de voorbije twee jaren gewijd aan de kwestie van de economie, waarover wij in de loop van dit artikel al melding gemaakt hebben ten aanzien van de meningsverschillen die er bestaan.

    Een ander onderwerp van onze discussies betrof de menselijke natuur, die aanleiding gaf tot een geanimeerd debat, gevoerd door talrijke en rijke bijdragen. Dit debat dat nog lang niet beëindigd is, en valt globaal samen met de oriëntatieteksten die gedeeltelijk gepubliceerd zijn in de Internationale Revue zoals Marxisme en Ethiek (nr. 21), of de Debatcultuur (nr. 20) en gedeeltelijk in de International Review zoals Vertouwen en Solidariteit in de proletarische strijd (Franse, Engelse, Spaanse versie nr. 111), met nog talrijke vragen of reserves die gerezen zijn over dit of dat aspect. Zodra deze voldoende zijn uitgewerkt en rijp te zijn voor publicatie naar buiten toe zal de IKS niet nalaten om daartoe over te gaan, in overeenstemming met de traditie binnen de arbeidersbeweging. Wij stippen tenslotte aan dat er onlangs een diepgaand meningsverschil is gerezen over de hierboven vermelde teksten (relatief ‘recent’ in verhouding tot de nogal vroege datum van publicatie van enkele van deze teksten). Het meningsverschil, gaat uit van een kameraad van de sectie België-Nederland die, vooraleer hij de organisatie onlangs verliet, meent dat deze niet marxistisch zijn (zie verderop in de tekst).

    Wat betreft de activiteiten en het leven van de IKS in de voorbije periode, heeft het congres een positieve balans opgemaakt, zelfs al blijven er zwakheden voortleven die moeten worden overstegen:

    “De balans van de activiteiten van de laatste twee jaren toont de politieke vitaliteit van de IKS aan, haar capaciteit om aan te sluiten bij de historische situatie, om zich open te stellen, om een actieve factor te zijn in de ontwikkeling van het klassebewustzijn, haar wil om te investeren in initiatieven van samenwerking met andere revolutionaire krachten. (…) Op het vlak van het interne leven de organisatie is de balans ook positief, ondanks de werkelijke moeilijkheden die er blijven bestaan in de eerste plaats op het vlak van het organisatorische weefsel en, in mindere mate, op dat de centralisering” (Resolutie over de activiteiten van de IKS)

    Inderdaad heeft het congres een deel van haar debatten besteed aan het onderzoek van de organisatorische zwakheden die blijven bestaan in de IKS. In feite zijn deze laatste geenszins ‘specifiek’ voor haar maar behoren zij tot het lot van alle organisaties van de arbeidersbeweging die voortdurend onderworpen zijn aan de druk van de heersende ideologie. De werkelijke kracht van deze organisaties heeft er altijd in bestaan om, zoals dat met name het geval was voor de Bolsjewistische Partij, ze met helderheid tegemoet te treden om ze te kunnen bestrijden. Het is dezelfde geest die debatten van het congres heeft geanimeerd over dit vraagstuk.

    Een van de punten die met name bediscussieerd is was dat van de zwakheden die onze afdeling in België-Nederland heeft aangetast en, waarvan een klein aantal militanten onlangs ontslag heeft genomen, voornamelijk als gevolg van beschuldigingen die werden geuit door kameraad M. Sinds enige tijd had deze laatste onze organisatie en in het bijzonder de permanente commissie van haar centraal orgaan, er van beschuldigd de rug toe te keren naar de debatcultuur waarover het vorige congres uitgebreid gediscussieerd had (6) en dat beschouwd werd als een noodzaak voor de capaciteit van de revolutionaire organisaties om hun verantwoordelijkheden aan te kunnen. Kameraad M., die een minderheidsstandpunt verdedigde over de analyse van de kapitalistische crisis, meende dat hij het slachtoffer was van ‘uitsluiting’ en beweerde dat zijn standpunten opzettelijk ‘in diskrediet gebracht’ werden, zodat de IKS er niet over zou kunnen discussiëren. Tegenover deze beschuldigingen, heeft het centraal orgaan van de IKS besloten om een speciale commissie in te stellen waarvan de drie leden door kameraad M. zelf zijn aangewezen en die, na talrijke maanden van werkzaamheden, onderhoud en onderzoek en op basis van honderden bladzijden documenten, tot het besluit is gekomen dat deze niet gegrond waren. Het congres heeft enkel maar kunnen betreuren dat kameraad M., evenals een deel van de andere kameraden die hem hierin gevolgd zijn, niet heeft gewacht op resultaten die deze commissie zou afleveren, maar de IKS voortijdig heeft verlaten.

    In feite heeft het congres kunnen vaststellen, voornamelijk in de discussie die het gevoerd heeft over het onderwerp van de interne debatten, dat er vandaag in onze organisatie een werkelijke bekommernis leeft om de debatcultuur te doen vooruitgaan. En dat hebben niet enkel de militanten van de IKS kunnen vaststellen: de afgevaardigden van de uitgenodigde organisaties hebben dezelfde conclusies getrokken over de werkzaamheden van het congres:

    “De debatcultuur van de IKS, van de kameraden van de IKS is zeer indrukwekkend. Wanneer ik terugkeer naar Korea zal ik mijn ervaring delen met mijn kameraden”. (Een van de groepen die uit Korea).

    “[Het congres] is een goede gelegenheid om mijn standpunten te verhelderen; in vele discussies heb ik een werkelijke debatcultuur aan het werk gezien. Ik denk dat ik veel moet doen om de verhoudingen tussen [mijn groep] en de IKS te ontwikkelen en ik heb de intentie om dat te doen. Ik hoop dat wij op een dag zullen kunnen samenwerken voor een kommunistische maatschappij”. (de andere groep uit Korea) (7).

    De IKS brengt de debatcultuur niet slechts eens in de twee jaar in de praktijk ter gelegenheid van haar internationaal congres, maar zoals de tussenkomst van de afgevaardigde van OPOP in de discussie over de economische crisis getuigt, maakt ze deel uit van de permanente relatie tussen onze beide organisaties. Deze relatie is in staat om zich te versterken ondanks de meningsverschillen over verschillende vraagstukken, waaronder de analyse van de economische crisis: “Ik wens in naam van OPOP, het belang van dit congres te begroeten. Voor OPOP is de IKS een zusterorganisatie, net zoals de partijen van Lenin en Rosa Luxemburg dat waren. Dit wil zeggen dat er onder hen een hele reeks verschillen van mening en opinie bestond, ook wat betreft hun theoretische opvattingen, maar dat er vooral een programmatische eenheid bestond voor wat betreft de noodzaak van de revolutionaire omverwerping van de bourgeoisie en de instelling van de dictatuur van het proletariaat, de onmiddellijke onteigening van de bourgeoisie en het kapitaal”.

    De andere moeilijkheid die te berde werd gebracht in de resolutie over de activiteiten betrof the vraagstuk van de centralisering. Om deze moeilijkheden te overkomen had het congres ook de discussie van een meer algemene tekst over de kwestie van de centralisering op de agenda geplaatst. Deze discussie, die zeer nuttig was voor de bevestiging en verfijning van de kommunistische opvattingen over deze kwestie bij de ‘oude garde’ van onze organisatie, bleek bijzonder belangrijk voor de nieuwe kameraden en de nieuwe afdelingen die onlangs in de IKS geïntegreerd zijn.

    Tenslotte was een van de in het oog springende tekenen van het 18e congres dat de ‘ouderen’ met een zekere verbazing de aanwezigheid van een toenemend aantal ‘nieuwe gezichten’ vaststelden, waarbij de jongere generatie in belangrijke mate vertegenwoordigd was.

     

    Het enthousiasme voor de toekomst

     

    Deze aanwezigheid van jonge deelnemers aan het congres is een belangrijke factor geweest voor de dynamiek en het enthousiasme waardoor zijn werkzaamheden werden gekenmerkt. In tegenstelling tot de burgerlijke media, cultiveert de IKS niet een soort van ‘jongerencultuur’, maar wel de komst van een nieuwe generatie militanten in onze organisatie – en dat is ook het geval bij de andere deelnemende groepen, te oordelen naar de jeugdigheid van het merendeel van de afgevaardigden van deze laatsten – iets dat van het grootste belang is voor het perspectief van de proletarische revolutie. Enerzijds vormt zij, net zoals bij een ijsberg, het boven water `uitstekende punt’ van een proces van diepgaande bewustwording die aan de gang is in de arbeidersklasse op wereldvlak. Anderzijds schept ze de voorwaarden voor een aflossing van de kommunistische krachten. Zoals gezegd werd in de resolutie over de internationale situatie die werd aangenomen op het congres: “de weg die leidt tot de revolutionaire gevechten en de omverwerping van het kapitalisme is nog lang en moeilijk (…) maar dat mag voor de revolutionairen geenszins een factor zijn van ontmoediging, van verlamming van hun toewijding aan de proletarische strijd. Wel integendeel!”.

    Zelfs al behouden de ‘oude’ militanten van de IKS al hun overtuiging en hun inzet, dan is het aan de nieuwe generatie om een beslissende bijdrage te leveren aan de komende revolutionaire strijd van het proletariaat. En vanaf nu af zijn de broederlijke geest, de wil om bijeen te komen, evenals de afrekening met de valstrikken die worden gespannen door de bourgeoisie, de verantwoordelijkheidszin, al deze kwaliteiten die overvloedig aanwezig zijn bij de elementen van deze nieuwe generatie die aanwezig waren op het congres – hetzij als militanten van de IKS of als uitgenodigde groepen – eigenschappen die veel goeds voorspellen over de bekwaamheid van deze generatie om haar verantwoordelijkheid te dragen. Dat werd, onder andere, tot uitdrukking gebracht door de tussenkomst van de jonge afgevaardigde van LECO naar aanleiding van de internationalistische ontmoeting die de voorbije lente in Latijns-Amerika gehouden was: “Het debat dat wij beginnen te ontwikkelen brengt groepen en individuen bijeen die op zoek zijn naar eenheid op proletarische grondslag en maakt tijd en ruimte nodig voor internationalistisch debat, en vereist contact met de afgevaardigden van de Kommunistische Linkerzijde. De radicalisering van de jeugd en de minderheden in Latijns-Amerika, in Azië, zullen het mogelijk maken dat deze referentiepool steeds meer erkenning zal vinden bij steeds meer groepen die politiek en in aantal zullen toenemen. Dat zal ons de wapens verschaffen om tussen te komen, om zaken te confronteren die ultralinks voorstelt, het ‘Socialisme van de 21e eeuw’, het Sandinisme, enzovoort… Het standpunt dat bereikt werd op de Latijns-Amerikaanse ontmoeting is op zich al een proletarisch wapen. Ik begroet de tussenkomsten van de kameraden die getuigen van een werkelijk internationalisme, van een bekommernis voor deze politiek en numerieke vooruitgang van de Kommunistische Linkerzijde op wereldschaal”.

     

    IKS / 12.6.2009

    (1) Zie ‘Groet aan de nieuwe secties van de IKS!’. (Wereldrevolutie nr.117 en Internationalisme nr.342)

    (2) In verband met deze ontmoeting, zie ons artikel in ‘Een ontmoeting van internationalistische kommunisten’. (Internationalisme nr.343)

    (3) Zoals wij dat al aangetoond hebben in verschillende artikels die wij onlangs gepubliceerd hebben over Darwin en het darwinisme.

    (4) De lezer die zich een idee wil vormen van deze overdenkingen verwijzen wij naar de website van J-L Desalles.

    (5) Zie hiervoor in de Review  nr.138 (Franse, Engelse, Spaanse versie): Ter verdediging van de stelling van ‘het Keynesiaans-fordistische Staatskapitalisme’.

    (6) Zie hierover ‘Het 17e Congres van de IKS: een internationale versterking van het proletarisch kamp’ en onze oriënteringstekst in de Revue n°20 (NL): ‘De debatcultuur: een wapen in de klassenstrijd’.

    (7) Deze indruk over de kwaliteit van de debatcultuur die tot uitdrukking kwam op het congres werd eveneens aangehaald door de wetenschapper die wij hadden uitgenodigd. Hij heeft ons de volgende boodschap overgebracht: “Bedankt voor de uitstekende interactie met de Marx gemeenschap. Ik heb werkelijk een zeer goede bijeenkomst meegemaakt”.

    Aktiviteiten van de IKS: 

    • Congres Resoluties [17]

    Theoretische vraagstukken: 

    • Economie [3]

    Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

    • Internationale Kommunistische Stroming [18]

    Darwinisme en Marxisme (Anton Pannekoek) Deel II

    • 2985 keer gelezen

    Anton Pannekoek

    Darwinisme en marxisme (Deel II)

    Het artikel dat wij hieronder publiceren is het tweede deel van de brochure van Anton Pannekoek, ‘Darwinisme en Marxisme’, waarvan wij de eerste hoofdstukken gepubliceerd hebben in het vorige nummer van de ‘Internationale Revue’. Deze tekst legt hier de evolutie van de Mens uit als sociale soort. Pannekoek verwijst terecht naar het tweede grote werk van Darwin  (1871), en maakt heel duidelijk dat het mechanisme van de strijd om het bestaan door natuurlijke selectie, ontwikkeld in ‘Het Ontstaan der Soorten’, niet schematisch kan toegepast worden  op de menselijke soort zoals Darwin het zelf had aangetoond. Bij alle sociale dieren, en meer nog bij de mens, zijn samenwerking en onderlinge hulp een voorwaarde voor het collectief overleven van de groep waarin de zwakste niet geëlimineerd, maar integendeel beschermd worden. De motor van de evolutie van de menselijke soort is dus niet de competitieve strijd voor het bestaan en het voordeel dat verleend wordt aan de levende wezens die het meest geschikt zijn voor de voorwaarden van de omgeving, maar de ontwikkeling van hun sociale instincten.

    De brochure van Pannekoek toont dat het boek van Darwin ‘De Afstamming van de mens’, een striemende logenstraffing is van de reactionaire ideologie van het ‘sociaal-darwinisme’ voornamelijk door Herbert Spencer verdedigd, net zoals het eugenisme van Francis Galton de nek wordt omgedraaid. Deze ideologie steunde op het mechanisme van de natuurlijke selectie, beschreven in ‘Het Ontstaan der Soorten’, om een pseudo wetenschappelijke rechtvaardiging te verschaffen aan de logica van het kapitalisme gebaseerd op de concurrentie, de wet van de sterkste en de eliminering van de ‘minst geschikten’. Pannekoek antwoordt aan alle ‘sociaal-darwinisten’ van gisteren en vandaag (die hij ‘burgerlijke darwinisten’ noemt), door zich te baseren op Darwin zelf: “Dit alles werpt een geheel nieuw licht op de opvattingen van de bourgeois-darwinisten. Zij beweerden dat alleen de uitroeiing van alle zwakken in overeenstemming met de natuur is en dat zij nodig is, om een verslechtering van het ras te voorkomen, terwijl bescherming van de zwakken onnatuurlijk is en tot ontaarding leidt. En wat zien wij nu hier? In de natuur zelf, in de dierenwereld, vinden wij dat de zwakken beschermd worden, dat zij zich niet door hun persoonlijke kracht hoeven staande te houden en dat zij niet wegens hun persoonlijke zwakte uitgeroeid worden. En deze inrichting strekt een groep, waarin zij heerst, niet tot zwakheid, maar tot kracht. De diergroepen waarin het wederzijdse hulpbetoon het sterkst ontwikkeld is, houden zich het beste in de strijd om het bestaan staande. Wat bovengenoemde darwinisten in hun kortzichtige opvattingen voor een oorzaak van zwakte houden, blijkt juist omgekeerd een oorzaak van kracht te zijn, waartegen de sterke eenlingen die eenzaam strijden, niet bestand zijn”. (zie verder deel VII, ‘Het maatschappelijk samenleven’, paragraaf 7)

    In dit tweede deel van zijn brochure onderzoekt Pannekoek eveneens uiterst nauwkeurig hoe de evolutie van de Mens het mogelijk heeft gemaakt om zich los te maken van zijn dierlijkheid, dank zij de gelijktijdige ontwikkeling van de spraak, het denken en de werktuigen. Desalniettemin, neigt hij ertoe om bij het hernemen van de analyse van Engels in zijn onafgewerkt artikel ‘De rol van de arbeid in de overgang van aap naar mens [48]’ [ (gepubliceerd in de ‘Dialectiek van de Natuur’), om de fundamentele rol van de taal in de ontwikkeling van het sociale leven van de soort te onderschatten.

    Dit artikel van Pannekoek is een eeuw geleden geschreven en kon bijgevolg niet de recente wetenschappelijke ontdekkingen bevatten, met name die van de primatologie. De recente studies over het sociaal gedrag van de mensapen stellen ons in staat om te bevestigen dat de menselijke spraak in de eerste plaats niet werd geselecteerd voor het vervaardigen van werktuigen (zoals Pannekoek, steunend op Engels, schijnt te denken), maar eerst en vooral voor het verstevigen van de sociale banden ( zonder dewelke de eerste mensen niet hadden kunnen communiceren met name voor het bouwen van beschuttingen, om zich te beschermen tegen roofdieren en de vijandige krachten van de natuur, en om die kennis vervolgens over te leveren van de ene generatie op de andere).

    Alhoewel de tekst van Pannekoek een zeer geargumenteerd beeld schetst van het ontwikkelingsproces van de productiekrachten sinds het de vervaardiging van de eerste werktuigen, neigt hij ertoe om deze laatste te beperken tot de loutere voldoening aan de biologische noden van de Mens (namelijk het stillen van de honger) en zo de opkomst van de kunst uit het oog te verliezen (die heel vroeg op het toneel komt in de geschiedenis van de mensheid). En dat vormde ook een fundamentele etappe in de bevrijding van de menselijke soort uit het dierenrijk.

    Zoals wij trouwens gezien hebben verklaarde Pannekoek op een zeer synthetische manier maar met een merkwaardige helderheid en eenvoudigheid de darwinistische theorie van de evolutie van de Mens. Toch gaat Pannekoek, ons inziens, niet ver genoeg in het begrijpen van de antropologie van Darwin. Hij maakt vooral niet duidelijk dat, met de natuurlijke selectie van de sociale instincten, de strijd om het bestaan anti-schiftingsgedragingen heeft geselecteerd die de moraal hebben doen ontstaan ([29]). Door een breuk te hanteren tussen de natuurlijke moraal en de sociale moraal, tussen natuur en cultuur, had Pannekoek niet voldoende de continuïteit van de evolutie begrepen tussen de selectie van de sociale instincten, de bescherming van de zwakkeren door de wederzijdse hulp, en wat het de Mens mogelijk maakte om de weg van de beschaving op te gaan. Het is juist deze verbreding van de solidariteit en het bewustzijn, van te behoren tot dezelfde soort, die het mogelijk gemaakt heeft voor de Mensheid om, op een bepaald stadium van haar ontwikkeling, onder het Romeinse Rijk (zoals trouwens wordt onderstreept in de tekst van Pannekoek) deze formule van het christendom “Alle mensen zijn broeders”, tot uitdrukking te brengen.

    IKS / 2009

    De brochure van Anton Pannekoek

    Darwinisme en marxisme (Deel II)

    Natuurprincipe en maatschappijleer

    Nu is dit resultaat niet toevallig. Darwinisme en Marxisme zijn twee verschillende theorieën, waarvan de ene voor de dierenwereld en de andere voor de maatschappij geldt. Zij vullen elkaar in deze zin aan, dat de dierenwereld zich volgens de regels van het Darwinisme ontwikkelt tot aan de mens en dat voor de mensen vanaf het ogenblik, dat zij zich uit de dierenwereld verheffen, het Marxisme de verdere ontwikkelingswet vormt. Wanneer men echter de ene leer wil overdragen op het gebied van de andere, waar geheel andere wetten gelden, dan moet men noodzakelijk tot valse gevolgtrekkingen komen.

    Dit is vooral het geval, wanneer men uit een natuurprincipe wil afleiden, welke maatschappijvorm de natuurlijke, met de natuur het meest in overeenstemming is. Dat was juist het streven van de bourgeois-Darwinisten, dat zij uit het voor de dierenwereld geldende Darwinisme afleidden, dat de kapitalistische maatschappijorde, die daarmee in overeenstemming is, daarom de natuurlijke orde is en steeds moet blijven bestaan. Omgekeerd zijn er ook socialisten geweest, die op dezelfde wijze van het socialisme bewijzen wilden, dat het de natuurlijke orde is. Onder het kapitalisme, redeneren zij, wordt de strijd om het bestaan, de wedstrijd, door de mensen niet met gelijke wapenen gevoerd, maar met kunstmatig ongelijke wapenen. Het natuurlijke overwicht van de gezondere, sterkere, schonere, intelligentere of zedelijk betere individuen kan zich niet doen gelden omdat geboorte, stand en vooral geldbezit de uitslag van de strijd beheersen. Het socialisme heft deze onnatuurlijke ongelijkheid op, het maakt de voorwaarden voor allen even gunstig en daardoor kan de werkelijke strijd om het bestaan, waarin de persoonlijke voortreffelijkheid de doorslag geeft, voor het allereerst gestreden worden. Volgens Darwinistische principes zou dus de socialistische productie-orde de werkelijk natuurlijke en logische te noemen zijn.

    Als kritische tegenhanger van de opvattingen van de bourgeois-Darwinisten is deze redenering niet kwaad, maar zij gaat al even mank. Deze beide tegenovergestelde bewijzen zijn in gelijke mate vals, omdat zij beide van het al lang overwonnen standpunt uitgaan, dat er één bepaalde natuurlijke of logische maatschappijorde zou bestaan.

    Het Marxisme heeft ons geleerd, dat zo iets als een natuurlijke maatschappijorde helemaal niet bestaat en niet bestaan kan. Of anders gezegd: dat elke maatschappijorde natuurlijk is. Want elke maatschappijorde is noodzakelijk en natuurlijk onder de voorhanden voorwaarden, waarop zij berust. Er bestaat niet één bepaalde maatschappelijke orde, die er aanspraak op kan maken als de natuurlijke te gelden, maar de meest verschillende maatschappijorden volgen elkaar door de ontwikkeling van de productiekrachten op en elke is op háár tijd precies even natuurlijk, als de volgende in een latere tijd. Het kapitalisme is niet de enige natuurlijke orde, zoals de bourgeoisie gelooft, evenmin als de een of andere socialistische wereldorde de enig natuurlijke is, zoals sommige socialisten ons willen bewijzen. Het kapitalisme was onder de voorwaarden van de 19de eeuw natuurlijk, zoals het feodalisme dit was onder die der Middeleeuwen en het socialisme dit zijn zal bij de toekomstige ontwikkelingstrap van de productiekrachten. De poging om één bepaalde maatschappijorde voor de enig natuurlijke uit te geven, heeft even weinig reden van bestaan, als wanneer men het een of ander dier voor het volmaaktste dier wilde uitgeven. Het Darwinisme leert ons toch, dat elk dier in zijn soort, voor zijn bijzondere levensomstandigheden, even volmaakt gebouwd, dat wil zeggen even goed aangepast is, en op gelijke wijze leert het Marxisme, dat elke maatschappijorde aan haar voorwaarden aangepast en in deze zin goed en voortreffelijk is.

    Dat is de hoofdoorzaak, waardoor de poging van de bourgeois-Darwinisten, om het ondergaande kapitalisme door middel van het Darwinisme te verdedigen, noodzakelijk moest mislukken. Natuurwetenschappelijke argumenten moeten in maatschappelijke kwesties bijna altijd tot verkeerde gevolgtrekkingen leiden, want de natuur blijft in hoofdtrekken gedurende de geschiedenis van de mensheid steeds gelijk, terwijl de vormen van de maatschappij in deze tijd snel en voortdurend wisselen. Wat de maatschappij in beweging brengt en in de maatschappelijke ontwikkeling een rol speelt, kan slechts uit de bestudering van deze maatschappij zelf blijken. Marxisme en Darwinisme moeten dus elk op hun eigen terrein blijven; zij staan onafhankelijk naast elkaar en hebben direct niets met elkaar te maken. Nu doet zich echter een gewichtige vraag voor. Kunnen wij bij dit resultaat blijven staan, dat voor de maatschappij alleen het Marxisme en voor de organische wereld alleen het Darwinisme geldt, zonder dat de een zich op het terrein van de ander mag begeven? Voor de praktijk is het heel gemakkelijk om één principe voor de mensenwereld en een ander voor de dierenwereld te hebben. Maar daarbij wordt over het hoofd gezien, dat de mens ook een dier is. De mens heeft zich uit het dier ontwikkeld en de wetten, die voor de dierenwereld gelden, kunnen nu toch voor hem niet zo ineens haar geldigheid verliezen. Weliswaar is de mens een zeer bijzonder dier. Maar dan is het ook nodig uit het bijzondere, dat de mens van het dier onderscheidt, af te leiden, waarom het voor de dieren geldende principe voor de mensen niet meer opgaat of een andere vorm aanneemt.

    Hier ligt voor ons dus nog een verder probleem. Voor de bourgeois-Darwinisten bestaat dit probleem niet; zij verklaren de mens eenvoudig voor een dier en passen dus het principe van het Darwinisme zonder meer op de mens toe. Tot welke onjuiste gevolgtrekkingen zij daarbij komen, hebben wij gezien. Voor ons is de zaak niet zo eenvoudig: wij moeten eerst uitmaken wat het verschil tussen mensen en dieren is en uit die verschillen moet dan blijken, waarom de principes van het Darwinisme in de mensenwereld tot geheel andere principes veranderden, tot die van het Marxisme.

    Het maatschappelijk samenleven

    De eerste bijzonderheid, die wij bij de mens opmerken, is deze, dat hij een maatschappelijk wezen is. Daarin onderscheidt hij zich nu weliswaar niet van alle dieren, want ook onder de dieren vindt men vele soorten, die maatschappelijk samenleven. Maar bij onderscheidt zich daarin van de dieren, zoals wij ze tot nu toe bij de uiteenzetting van Darwin’s leer op het oog hadden, van de dieren, die apart, ieder voor zich, tegen alle andere om hun levensonderhoud vechten. Niet met deze dieren, die zoals de meeste roofdieren afzonderlijk leven en die de modeldieren voor de bourgeois-Darwinisten zijn, maar met de in maatschappijen samenlevende dieren moet men de mensen vergelijken. Het maatschappelijk samenleven is een nieuwe kracht, waar wij tot nu toe nog geen rekening mee gehouden hebben en die nieuwe verhoudingen en nieuwe eigenschappen bij de dieren in het leven roept.

    Het is ook geheel verkeerd de strijd om het bestaan voor de enige, alles beheersende kracht te houden, die de vormen in de organische wereld schept. De strijd om het bestaan is de hoofdkracht, die het ontstaan van nieuwe soorten verklaart. Maar Darwin zelf wist heel goed, dat nog andere krachten meewerkten om de vormen, de gewoonten en eigenschappen van de levende wezens te bepalen. In het bijzonder in zijn later werk: De afstamming van de mens heeft hij uitvoerig de seksuele teeltkeus behandeld en uiteengezet, hoe de wedstrijd van de mannetjes om de wijfjes de oorzaak van de bonte kleuren van de vogels en vlinders en de zangstemmen van de vogels is geweest. Daar heeft hij ook een hoofdstuk aan het maatschappelijke samenleven gewijd. Veel voorbeelden vindt men daarvan ook in het werk van de bekende anarchist Kropotkin: Wederzijds dienstbetoon als factor van de evolutie ([30]). De beste uiteenzetting van de werking van het maatschappelijk leven vindt men in Kautsky’s boek: Ethiek en materialistische Geschiedenisopvatting ([31]). Wanneer een aantal dieren in een groep, een kudde of een troep samenleven, dan voeren zij de strijd om het bestaan naar buiten gemeenschappelijk. Binnen een dergelijke groep houdt de strijd om het bestaan op; tussen de samenlevende dieren bestaat niet meer een wedstrijd, waarin de zwakke ondergaat. Integendeel, de zwakke geniet precies dezelfde voordelen als de sterke dieren. Wanneer enige dieren door hun scherpe reuk, hun grotere kracht of hun meerdere ervaring iets vóór hebben boven de anderen, de beste plaatsen vinden om te weiden en de vijanden het beste kunnen afweren, dan hebben zij daar niet persoonlijk voordeel van, maar de gehele groep, ook de minder bedeelde individuen, genieten deze voordelen mee. Hun aansluiting bij de meer bevoorrechten heft dus voor de minder bevoorrechte individuen de gevolgen van hun minder gunstige eigenschappen enigermate op. Maar het hoofdvoordeel van dit samenleven komt aan alle leden samen ten goede. De vereniging van hun aller kracht geeft aan de groep een nieuwe, veel grotere kracht, dan zelfs het sterkste dier afzonderlijk bezit. Door deze verenigde kracht kunnen weerloze planteneters de roofdieren afweren en deze wagen geen aanval. Slechts op deze wijze is het mogelijk de jonge dieren genoegzaam te beschermen; het samenleven levert dus aan alle leden belangrijke voordelen op. Een ander voordeel is dit, dat bij maatschappelijk samenleven een verdeling van arbeid mogelijk is. Zulke dieren zenden spionnen uit of stellen wachtposten op, die voor de veiligheid zorgen, terwijl alle anderen rustig, zonder zich om iets anders te bekommeren, de gelegenheid om te vreten of te plukken waarnemen en zich geheel op de waarschuwingstekens van de wachters verlaten.

    Een dergelijke dierenmaatschappij wordt dus al enigermate een eenheid, een organisme. Natuurlijk blijft de samen hang oneindig veel losser dan tussen de cellen van een dierlijk lichaam; want de leden blijven volkomen gelijk aan elkaar - alleen bij de mieren, de bijen en enige andere insecten ontstaat een organisch onderscheid - en zij zijn in staat, al is het dan ook onder ongunstiger omstandigheden, afzonderlijk te leven. Maar toch wordt de groep een samenhangend lichaam en er moet een kracht zijn, die de afzonderlijke leden samenhoudt.

    Deze kracht vormen de sociale driften, de instincten, die de dieren bijeenhouden en zodoende het voortbestaan van de groep bewerken. Elk dier moet het belang van de gehele groep boven zijn eigen belang stellen; het moet instinctmatig steeds zó handelen, als het voor het bestaan van de groep noodzakelijk is, zonder acht te slaan op zich zelf. Zolang als bij de aanval van een roofdier elk der zwakke planteneters slechts aan eigen leven denkt en op de vlucht gaat, zolang stuift telkens een toevallig samengekomen kudde weer uiteen. Eerst wanneer deze geweldige drift tot zelfbehoud door een nog sterker instinct van bij elkaar blijven onderdrukt wordt en het dier zijn eigen leven er aan waagt, eerst dan blijft de kudde bijeen en genieten allen de voordelen van dit samenblijven. Zelfopoffering, dapperheid, discipline, trouw, nauwgezetheid moeten noodzakelijk op deze wijze ontstaan, want daar waar zij ontbreken, gaat de samenhang verloren en slechts, waar zij krachtig ontwikkeld zijn, blijft hij bestaan.

    Deze driften zullen zich in eerste aanleg uit gewoonte en noodzakelijkheid ontwikkeld hebben. Dan zijn zij langzamerhand door de strijd om het bestaan versterkt. “Bij gezellig ([32]) samenlevende dieren zal zij (de natuurlijke teeltkeus) elk individu voor het heil van de gehele maatschappij geschikt maken, zodat elk lid voordeel uit deze verandering trekt”, schreef Darwin al in zijn Ontstaan der soorten. Elke kudde van dieren leeft nog steeds in concurrentiestrijd met gelijksoortige andere kudden. De kudde, die zich tegenover de vijanden het beste weet staande te houden, blijft in dezen strijd bestaan, terwijl de slechter uitgeruste te gronde gaan. Nu echter zullen diegene zich het beste staande kunnen houden, waarin de sociale driften het sterkst ontwikkeld zijn. Waar deze zwak zijn, worden de dieren het gemakkelijkst een prooi van de vijanden of vinden zij minder goede weideplaatsen. Deze driften worden de gewichtigste en beslissende kenmerken, die de doorslag geven voor het in leven blijven in de strijd om het bestaan. Daardoor worden de sociale driften door de strijd om het bestaan tot de allerhoogste graad aangekweekt.

    Dit alles werpt een geheel nieuw licht op de opvattingen van de bourgeois-Darwinisten. Zij beweerden, dat alleen de uitroeiing van alle zwakken in overeenstemming met de natuur is en dat zij nodig is, om een verslechtering van het ras te voorkomen, terwijl bescherming van de zwakken onnatuurlijk is en tot ontaarding leidt. En wat zien wij nu hier? In de natuur zelf, in de dierenwereld vinden wij, dat de zwakken beschermd worden, dat zij zich niet door hun persoonlijke kracht behoeven staande te houden en dat zij niet wegens hun persoonlijke zwakte uitgeroeid worden. En deze inrichting strekt een groep, waarin zij heerst, niet tot zwakheid, maar tot kracht. De diergroepen, waarin het wederzijds hulpbetoon het sterkst ontwikkeld is, houden zich het beste in de strijd om het bestaan staande. Wat bovengenoemde Darwinisten in hun kortzichtige opvatting voor een oorzaak van zwakte houden, blijkt juist omgekeerd een oorzaak van kracht te zijn, waartegen de sterke eenlingen, die eenzaam strijden, niet bestand zijn. Wat naar hun zeggen een gedegenereerd ontaard ras zou zijn, behaalt de overwinning en toont zich in de praktijk als het deugdelijkste, het beste. Hier komt eerst recht aan het licht, hoe kortzichtig, hoe bekrompen en onwetenschappelijk de beweringen en argumenten van de bourgeois-Darwinisten zijn. Hun natuurwetten en hun begrippen van het natuurlijke ontlenen zij aan een deel van de dierenwereld, aan de eenzaam levende dieren, waarmee de mensenwereld het minst vergeleken kan worden, terwijl zij de dieren, die onder gelijke omstandigheden als de mensen leven, eenvoudig buiten beschouwing laten. Dat vindt natuurlijk zijn grond in hun eigen levensomstandigheden; juist omdat zij zelf tot een klasse behoren, waarin ieder voor zich tegen zijn concurrenten strijdt, daarom hebben zij zelf slechts oog voor de vormen van de strijd om het bestaan bij de dieren, die met deze burgerlijke concurrentiestrijd overeenkomen. Daarom zien zij de vorm over het hoofd, die juist voor de mensen het belangrijkste is. Weliswaar zijn zij zich bewust, dat niet alles in de dieren- en mensenwereld meedogenloos egoïsme is. De burgerlijke geleerden vertellen, dat aan elk mens zowel het egoïsme, de liefde tot zichzelf, als het altruïsme, de liefde tot de naaste, aangeboren is. Maar daar zij de maatschappelijke oorsprong van dit altruïsme niet kennen, weten zij ook niets over de grenzen en voorwaarden van deze gevoelens en het blijven vage ideeën, waarmee zij in de praktijk niets weten te beginnen.

    Voor de mensen geldt nu ook alles, wat voor de sociale dieren geldt. Onze aapachtige voorouders en de oermensen, die zich hieruit ontwikkeld hebben, waren weerloze zwakke dieren, die, zoals bijna alle apensoorten, oorspronkelijk in troepen samenleefden. Hier moesten dus dezelfde sociale driften en gevoelens ontstaan, die zich later bij de mensen tot zedelijke gevoelens ontwikkeld hebben. Dat onze zedelijkheid en moraal niets anders zijn, dan de sociale gevoelens van de dierenwereld, is overbekend; ook Darwin sprak al van de met hun sociale instellingen in verband staande eigenschappen der dieren, “die men bij de mensen zedelijke eigenschappen zou noemen”. Het verschil ligt alleen in de mate van het bewustzijn; zodra de sociale gevoelens aan de mensen zelf klaar bewust worden, krijgen zij het karakter van zedelijke gevoelens. Hier blijkt dus, dat datgene, wat burgerlijke schrijvers dikwijls voor het voornaamste onderscheid tussen mens en dier houden, de zedelijke gevoelens, volstrekt niet aan het mensdom in het bijzonder eigen is, maar direct uit de dierenwereld afkomstig is.

    In de oorsprong van de zedelijke gevoelens ligt al opgesloten, dat deze zich niet verder uitstrekken dan over de werkelijke maatschappelijke groepen, waartoe het dier of de mens behoort. Zij hebben tot praktisch doel deze groep vast bijeen te houden; daarbuiten zijn zij doelloos. Voor een diersoort is de omvang en de aard van de maatschappelijke groepen door haar levensomstandigheden bepaald en daardoor steeds ongeveer gelijk. Bij de mensen echter wisselen deze groepen, deze maatschappelijke eenheden, met de economische ontwikkeling en daarmee wisselt ook het geldigheidsgebied van de sociale driften.

    De oorspronkelijke groepen, de stammen van de wilde en barbaarse volkeren, vormen veel vastere verbanden dan de diergroepen, omdat deze menselijke groepen niet alleen elkaars concurrenten zijn, maar elkaar ook direct bestrijden en beoorlogen. De bekende en bewuste familieverwantschap en de gemeenschappelijke taal maken ook de band nog veel nauwer. Hier is iedere enkeling volkomen op zijn eigen stam aangewezen, zal bij niet hulpeloos te gronde gaan. Hier moeten zich de sociale driften, de zedelijke gevoelens, het opgaan van de enkeling in de gemeenschap tot de hoogste graad ontwikkelen. In de verdere ontwikkeling van de maatschappij lossen de stammen zich op of worden tot grotere economische eenheden, tot steden en volkeren, verenigd. Nieuwe gemeenschappen zijn dan in de plaats van de oude gekomen en hun leden voeren de strijd om het bestaan, speciaal ook een strijd tegen andere volken, gemeenschappelijk; steeds bepaalt de economische saamhorigheid de omvang van de mensengroepen, waarbinnen de wederzijdse wedstrijd om het bestaan ophoudt en waarover de sociale gevoelens zich uitstrekken. Aan het einde van het tijdvak der oudheid vinden wij de gehele toenmaals bekende mensheid om de Middellandse Zee tot één eenheid, het Romeinse wereldrijk, verenigd. En in deze tijd ontstaat ook de leer, die de zedelijke gevoelens tot de gehele mensheid uitstrekt en als leerstelling verkondigt, dat alle mensen broeders zijn.

    Wanneer wij naar onze tijd zien, dan vormt de gehele mensheid economisch steeds meer een eenheid, al is het dan ook een zeer losse; in overeenstemming daarmee heerst een, zij het dan ook meest abstract gevoel van een wereldburgerschap, dat zich over alle beschaafde volken uitstrekt. Veel krachtiger is het nationaliteitsgevoel, vooral bij de bourgeoisie, omdat de naties de vaste, elkaar bestrijdende groepen van de bourgeoisie zijn. Het aller sterkste zijn de sociale gevoelens tegenover de klassengenoten, omdat de klassen de werkelijke maatschappelijke eenheden zijn, binnen welke de voornaamste belangen van de mensen dezelfde zijn. Op deze wijze veranderen de sociale groepen en de sociale gevoelens in de menselijke maatschappij, al naar de hoogte van de economische ontwikkeling.

     

    De werktuigen, het denken en de taal

     

    Het maatschappelijk samenleven met zijn uitvloeisel, de zedelijke driften, is een eigenschap, die de mensen van enige, maar niet van alle dieren onderscheidt. Daarentegen zijn er enige andere bijzonderheden, die de mens scherp van de gehele dierenwereld scheiden, die hem alleen eigen zijn en geen ander dier. Daar is allereerst de taal, vervolgens het redelijk denken. Ook is de mens het enige dier, dat zich van door hemzelf vervaardigde werktuigen bedient. Van al deze eigenschappen zijn bij de dieren de eerste kiemen voorhanden, die zich echter bij de mensen tot werkelijke nieuwe, karakteristieke kenmerken ontwikkeld hebben. Vele dieren beschikken over een stem en kunnen door verschillende geluiden hun bedoelingen kenbaar maken. Maar de mens alleen heeft dergelijke geluiden als namen, die handelingen en dingen aanduiden. Ook de dieren hebben hersens, waarmee zij denken, maar het menselijk denken heeft, zoals wij nog zullen zien, een geheel nieuw karakter, dat wij met de naam redelijk of abstract denken aanduiden. Ook de dieren gebruiken levenloze voorwerpen uit hun omgeving voor bijzondere doeleinden, bijvoorbeeld om een nest te bouwen; apen gebruiken soms ook stokken of stenen; maar de mens gebruikt werktuigen, die hij opzettelijk voor dit doel zelf vervaardigt. Deze primitieve sporen in de dierenwereld geven ons de overtuiging, dat de mens zijn bijzondere kenmerken niet door een wonderschepping, maar door een langzame ontwikkeling gekregen heeft. Het vraagstuk, op welke wijze zich die eerste sporen van taal, denken en werktuiggebruik tot zulke nieuwe, alles beheersende eigenschappen ontwikkeld hebben als wij bij de mensen aantreffen, omvat het eigenlijke probleem van de menswording van het dier. Hierbij valt allereerst op te merken, dat de mens alleen als maatschappelijk dier tot deze ontwikkeling in staat was. Alleenlevende dieren waren daartoe niet in staat geweest. Buiten een maatschappij is een taal evenzo nutteloos, als een oog in het donker, en moet zij op den duur te gronde gaan. Een taal is slechts in een maatschappij mogelijk en ook slechts in een maatschappij nodig als middel tot overleg voor haar leden. Alle dieren, die maatschappelijk samenleven, bezitten het een of ander middel om hun bedoelingen uit te drukken, omdat zij anders niet naar een gemeenschappelijk plan zouden kunnen handelen. Bij de oermensen moeten zich dan die geluiden, waarin zij zich bij de gemeenschappelijke arbeid verstaanbaar maakten, langzamerhand tot namen van bezigheden en dan van dingen ontwikkeld hebben.

    Ook voor het gebruik van werktuigen is een maatschappij nodig, want alleen in een maatschappij kan de daarvoor nodige kennis bewaard blijven. Alleenlevende oermensen hadden ieder voor zich steeds weer opnieuw dit gebruik moeten uitvinden; met de dood van de uitvinder zou elke uitvinding verloren zijn gegaan en ieder had van voren af aan weer moeten beginnen. Alleen in een maatschappij kunnen de ervaringen en de kennis van vorige geslachten bewaard blijven, zich voortplanten en daardoor steeds toenemen; want van een groep, een stam kunnen de afzonderlijke leden sterven, maar het geheel is als het ware onsterfelijk. De kennis van het gebruik van de werktuigen wordt niet aangeboren, maar eerst later geleerd; daarom is een geestelijke overlevering nodig, zoals die slechts bij een maatschappelijke samenleving mogelijk is.

    Zijn dus de bijzondere kenmerken van de mens onafscheidbaar van zijn sociale leven, zo staan zij ook onderling in het nauwste verband niet elkaar. Zij hebben zich niet elk voor zich, maar gemeenschappelijk ontwikkeld. Dat het denken en de taal alleen samen kunnen bestaan en zich alleen samen kunnen ontwikkelen, moet ieder dadelijk in het oog vallen, die zich de aard van zijn eigen denken helder voor ogen stelt. Wanneer wij met bewustheid denken, dus overleggen, dan praten wij eigenlijk met ons zelf; wij bemerken dan, dat wij zonder de woorden van de taal in het geheel niet helder kunnen denken. Als wij niet met woorden denken, blijft het denken vaag en kunnen wij de afzonderlijke gedachten niet scherp vasthouden. Dat kan ieder uit eigen ervaring weten. De oorzaak ligt daarin, dat het menselijke, zogenaamde abstracte, redelijke denken door middel van begrippen plaats vindt. Begrippen kunnen wij echter alleen door namen aangeven en vasthouden. Elk dieper denken, elke uitbreiding van ons weten moet beginnen met door namen te onderscheiden, nieuwe namen te geven of aan oude een meer nauwkeurige betekenis te geven. De taal is het lichaam van de gedachte, het materiaal, waaruit de menselijke wetenschap alleen opgebouwd kan worden.

    Het verschil tussen het menselijk en het dierlijk denken is zeer juist door Schopenhauer ([33]) gekarakteriseerd in een citaat, dat ook Kautsky in zijn al genoemd boek geeft (blz. 95). Het dier wordt in zijn handelingen bepaald door aanschouwelijke motieven, doordat, wat hij ziet, hoort, ruikt of hoe dan ook bemerkt. Daarom kan men bijna altijd bij de handelingen van een dier zien en weten, wat het daartoe aanleiding gaf, want wij bemerken het eveneens, wanneer wij er op letten. Bij de mens is het geheel anders. Bij hem kunnen wij niet vooruit voorspellen, wat bij doen zal, want de beweeggronden, die hem tot handelen drijven, zijn voor ons onzichtbaar; het zijn gedachten in zijn hoofd. Hij overlegt met zichzelf, waarbij bij al zijn weten, het resultaat van vroegere ervaringen te pas brengt en dit overleg bepaalt zijn besluit om zo of zo te handelen. Het handelen van de dieren wordt door onmiddellijke indrukken, het menselijk handelen door abstracte voorstellingen, door gedachten en begrippen bepaald. De mens “wordt als het ware door fijnere onzichtbare draden getrokken; daardoor dragen al zijn bewegingen het stempel van opzet en bedoeling, wat hem een schijn van onafhankelijkheid geeft, die ze in het oog lopend van die der dieren onderscheidt.”

    Mens en dier worden beide door hun lichamelijke behoeften er toe gedreven de bevrediging daarvan in de hen omringende natuur te zoeken. De zintuiglijke indruk is de onmiddellijke aanleiding en het begin, de bevrediging het doel en het einde van de doelmatige handeling. Bij het dier volgt de handeling onmiddellijk op de indruk; het ziet de buit of het voedsel en onmiddellijk daarop volgt het toespringen, het grijpen, het eten of die handeling (zoals het aansluipen), die door de bepaalde levenswijze noodzakelijk voor het grijpen is en zich als instinct overgeërfd heeft. Ofwel het dier hoort een verdacht geluid, en dadelijk gaat het op de vlucht of duikt bewegingloos in elkaar om onopgemerkt te blijven, al naar het door zijn bouw op snel lopen of op een beschermende kleur aangewezen is. Bij de mens schuift zich tussen de zinnelijke waarneming en de handeling een lange keten van gedachten en overwegingen in zijn hoofd, en al naar het resultaat van deze overwegingen kiest bij zijn handeling.

    Waar komt dit verschil vandaan? Het is niet moeilijk in te zien, dat het ten nauwste met het gebruik van werktuigen verbonden is. Zo als de gedachte zich tussen de zinnelijke waarneming en de handeling inschuift, zo schuift zich het werktuig tussen de mens en het voorwerp in, dat bij grijpen wil. Meer nog: omdat zich een werktuig tussen hem en het ding buiten hem inschuift, daarom moet ook de gedachte zich tussen waarneming en uitvoering inschuiven. Omdat de mens zich niet onmiddellijk met zijn lichaam op het doel, bijvoorbeeld het vijandelijke dier of de vrucht, werpt, maar een omweg neemt en met zijn hand eerst het werktuig of het wapen (wapenen behoren ook tot de werktuigen) grijpt en dan dit werktuig op de vrucht aanwendt, dit wapen tegen het dier richt, daarom mag in zijn hoofd op de zinnelijke waarneming niet dadelijk de onmiddellijke daad volgen, maar moet ook de geest een omweg nemen: hij moet zich van de indruk van de zintuigen eerst op het werktuig, het wapen richten en vandaar eerst tot zijn doel komen. De materiële omweg bewerkt de geestelijke omweg; de bijkomende gedachte is een noodzakelijk gevolg van het bijkomend werktuig.

    Hier is het zeer eenvoudige geval van een primitief werktuig en van de eerst beginnende geestelijke ontwikkeling genomen. Hoe ingewikkelder de techniek, hoe groter de materiële omweg, des te groter moet ook de geestelijke omweg worden. Wanneer de werktuigen zelf te voren worden vervaardigd, dan moet de herinnering aan honger en strijd tot de gedachte van het werktuig en deze tot de gedachte van het vervaardigen leiden om het later voor het gebruik gereed te hebben. Hier schuift zich al een langere keten van gedachten tussen zintuiglijke indruk en uiteindelijke bevrediging van de behoefte in. Komt men ten slotte tot de handelingen van de tegenwoordige mensen, dan wordt de keten verbazend lang en ingewikkeld. De arbeider, die gedaan heeft gekregen en dus de honger in het verschiet ziet, koopt een krant om na te kijken, waar een nieuw karwei begonnen zal worden: hij gaat op het spoor, biedt zich aan, om eerst veel later het geld te krijgen om daar voedsel voor te kopen. Dat alles overlegt bij eerst in zijn hoofd, voor hij het ten uitvoer brengt. Wat een lange omweg, die de geest hier door een netwerk van paden maakt, vóór de daad tot stand komt! Maar het is in overeenstemming met de ingewikkelde bouw van onze tegenwoordige maatschappij, waarin de mensen eerst door een hoogontwikkelde techniek hun behoeften bevredigen.

    Hier hebben wij dus al datgene, waar Schopenhauer de aandacht op vestigde, die verborgen, zich in het hoofd afspinnende draad der overweging, die aan de handeling voorafgaat, begrepen als een noodzakelijk uitvloeisel van het gebruik van werktuigen. Maar daarmee zijn wij nog niet tot de kern van de zaak gekomen. De mens beschikt niet over één werktuig alleen, maar over meerdere, die hij verschillend kan gebruiken en tussen welke hij kiezen kan. Daarom staat hij, met zijn werktuig gewapend, ook niet op één lijn met het dier, want het dier blijft steeds met dezelfde natuurlijke werktuigen en wapens uitgerust, terwijl de mens zijn kunstmatige hulpmiddelen kan verwisselen. Daarin ligt het hoofdverschil tussen mens en dier. De mens is als het ware een dier met verwisselbare organen. En daarom moet hij ook het vermogen bezitten tussen zijn werktuigen te kiezen. In zijn hoofd gaat hij verschillende gedachtereeksen na, waarbij hij om beurten zijn geest op elk van zijn werktuigen richt en nagaat, wat elk voor effect heeft: naar het resultaat van zijn overweging kiest bij zijn handeling. Hij past als het ware in de keten van de gedachten, die van zintuiglijke indruk tot handeling voert, om beurten verschillende gedachten als wisselstukken in en houdt tenslotte die gedachte vast, die het best voor het doel past. Het overleggen, het vrije vergelijken van een aantal zelfgekozen gedachtereeksen, dit wezenlijke onderscheidingskenmerk tussen het dierlijke en het menselijke denken, is onmiddellijk met het gebruik van naar willekeur te kiezen werktuigen verbonden.

    Het dier heeft dit vermogen niet, omdat het voor hem nutteloos zou zijn, omdat hij er niets mee zou weten te beginnen. Aan het dier zijn zijn handelingen door zijn lichaamsbouw binnen zeer enge grenzen voorgeschreven. De leeuw is op het bespringen van zijn buit aangewezen en kan er niet aan denken om hem door snel lopen te willen inhalen. De haas is voor vluchten gebouwd en heeft geen wapens, hoe graag hij zich ook zou willen verdedigen. Voor deze dieren is dus niets anders te overleggen, dan alleen het ogenblik van de sprong of van de vlucht, het ogenblik, waarop de indrukken een bepaalde kracht bereiken, die nodig is voor het beginnen van de handeling. Elk dier is voor één bepaalde levenswijze gebouwd: zijn daden moeten zich daaraan aanpassen en zijn daardoor tot vaste gewoonten, tot instincten geworden en overgeërfd. Natuurlijk zijn deze niet onveranderlijk, het dier is geen machine: wanneer dieren in nieuwe levensomstandigheden komen, nemen zij snel nieuwe gewoonten aan. Fysiologisch, naar aanleg, is de werking van hun hersens niet van de onze onderscheiden. Zij is het alleen praktisch, naar het resultaat. Niet in de kwaliteit van hun hersens, maar in hun lichaam ligt de oorzaak van hun beperktheid: hun handelingen zijn hen door hun lichaamsbouw en hun omgeving nauwkeurig voorgeschreven, waarbij voor een overweging slechts een zeer kleine speelruimte blijft. Daarom zou voor een dier het redelijke denken van de mens een volkomen nutteloos en doelloos vermogen zijn, dat het niet zou kunnen toepassen en dat hem meer schade dan nut zou brengen.

    Daarentegen heeft de mens dit vermogen onvoorwaardelijk nodig, omdat hij over kunstmatige werktuigen en wapens beschikt, die hij al naar het nodig is verwisselt. Wil hij het snelle hert neerstrekken ([34]), dan neemt hij de boog; treedt een beer hem in de weg, zo grijpt hij de bijl; wil hij een vrucht stuk slaan, zo neemt bij de hamer. Wordt bij bedreigd, dan moet hij bij zichzelf overleggen, of hij beter doet te vluchten dan wel zich met één van zijn wapens te weer te stellen. Voor de mens is dus het vermogen om in zijn hoofd vrij te overleggen en te kiezen absoluut noodzakelijk. Deze hogere vorm van geestelijke werkzaamheid behoort evenzeer bij het alleen bij de mens voorkomende werktuiggebruik, als de geestelijke werkzaamheid in het algemeen bij de vrije bewegelijkheid van de dierenwereld behoort.

    Dit nauwe en vaste verband tussen denken, taal en werktuigen, die zonder elkaar niet mogelijk zijn, bewijst, dat zij zich alle gelijktijdig en samen geleidelijk hebben moeten ontwikkelen. Hoe deze ontwikkeling in bijzonderheden heeft plaats gehad, daarover kunnen wij natuurlijk slechts vermoedens uitspreken. Zonder twijfel is het een verandering in de levensomstandigheden geweest, die uit een aapachtig dier de voorvader van de mens heeft gemaakt. Door uit het woud, de woonplaats van de apen, naar de vlakte te verhuizen was hij gedwongen daar een nieuwe levenswijze aan te nemen, daar moest zich toen het verschil ontwikkelen tussen de voeten om te lopen en de handen om te grijpen. Door zijn afkomst bracht dit wezen de twee hoofdvoorwaarden tot hogere ontwikkeling mee, het maatschappelijk samenleven en de apenhand, die geschikt was voor het grijpen van voorwerpen. De eerste ruwe voorwerpen, die, zoals stenen of stokken, bij de gemeenschappelijke arbeid nu en dan gebruikt werden, vielen als het ware zonder opzet de mensen in handen en werden weer weggeworpen. Werd dit instinctieve, onbewuste gebruik regelmatig herhaald, zo moest het gaandeweg tot het bewustzijn doordringen.

    Voor het dier is de gehele omringende natuur één geheel, en is het zich niet bewust van de bijzonderheden ervan. Het kan ze niet bewust uit elkaar houden, omdat hem de namen voor de afzonderlijke delen en voorwerpen ontbreken, die ons het onderscheiden mogelijk maken. Weliswaar is deze omgeving niet onveranderlijk: op de veranderingen, die voor het dier “voedsel” of “gevaar” betekenen, reageert het doelmatig door eigen handelingen; maar zij blijft een ongedeeld geheel, en zo moet ze ook aan de oermensen voorgekomen zijn. Uit dit geheel treden nu door de arbeid zelf, de hoofdinhoud van het mensenleven, langzamerhand die dingen naar voren, die bij het werk gebruikt worden. Het werktuig, dat nu eens een onverschillig dood stuk van de buitenwereld is, dan weer als een orgaan van ons lichaam zelf handelt, door onze wil bezield, valt zowel buiten de buitenwereld, als buiten het eigen lichaam, die de oermens beide vanzelfsprekende dingen zijn, die bij niet opmerkt. Als voornaam hulpmiddel bij de arbeid, wordt het werktuig met een klank aangeduid, die ook de bezigheid zelf aanduidt, en door deze naam steekt het nog sterker dan een bijzonder ding bij de overige wereld af. Zo begint het ontleden van de wereld door middel van begrippen en namen, het zelfbewustzijn begint te schemeren, de kunstmatige voorwerpen worden met opzet en bewustzijn bij het werk gebruikt.

    Dit proces - want het is een zéér langzaam proces - is het begin van de eigenlijke menswording. Want zodra de werktuigen bewust toegepast en dus opzettelijk opgezocht worden, kan men al zeggen, dat ze “geproduceerd” worden: vandaar tot hun vervaardiging is slechts één stap. Met de eerste naam en de eerste abstracte gedachte is de mens in beginsel al ontstaan. Er blijft dan nog een lange weg af te leggen: de eerste ruwe werktuigen moeten al naar het gebruik verschillend worden, uit de scherpe steen ontstaat het mes, de wig, de boor, de speerpunt; uit de verbinding met de stok groeit gaandeweg de bijl. Daarmede is eerst de wilde oermens tegen het roofdier en het woud opgewassen en kondigt hij zich als toekomstige koning der aarde aan. Met de differentiëring, de, splitsing van het werktuig, die de voorwaarde tot de latere verdeling van arbeid vormt, ontwikkelt zich ook de taal en het denken tot nieuwe rijkere vormen, terwijl het meer bewuste denken omgekeerd tot een doelmatiger gebruik en tot verbetering van de werktuigen leidt. Zo drijven zij elkaar vooruit. De praktijk van het maatschappelijk leven, de arbeid, is de bron, waaruit techniek en denken, werktuig en wetenschap opgroeien, en zich steeds volmaken. Door de arbeid heeft zich de aapmens tot werkelijke mens verheven. Het gebruik van werktuigen is de stoffelijke grondslag voor het verschil tussen mensen en dieren, dat in de loop van de ontwikkeling steeds groter wordt.

     

    Dierorgaan en mensenwerktuig

     

    Hier hebben we dus het hoofdonderscheid tussen mensen en dieren. Het dier wint zijn voedsel en bestrijdt zijn vijanden met zijn eigen lichaamsorganen, de mens doet dat met kunstmatige werktuigen. Orgaan (organon) is een Grieks woord, dat werktuig betekent. De organen zijn de natuurlijke, aangegroeide werktuigen van het dier. De werktuigen zijn de kunstmatige organen van de mens. Of beter nog: met het dierlijk orgaan komt als gelijkwaardig menselijk orgaan de hand met het werktuig samen overeen. Deze beide vervullen samen de functie die het dierlijk orgaan in zijn eentje verrichten moet. De hand wordt tot algemeen orgaan, dat aan geen enkele arbeid in het bijzonder aangepast is, omdat het voor alle samen dient omdat het zich geheel tot het vasthouden en het voeren van alle werktuigen bekwaamt. De werktuigen zijn de dode dingen, die om beurten in de hand genomen worden en daardoor de hand tot een veranderlijk orgaan met veranderlijke functies maken. Met deze deling van de functies opent zich voor de mens een oneindige ontwikkelingsmogelijkheid, die het dier niet kent. Omdat de hand zich met de meest verschillende werktuigen tot één geheel verbinden kan, staat het gelijk met alle mogelijke organen van de meest verschillende dieren. Elk dier is voor een bepaalde omgeving, een bepaalde levenswijze gebouwd en daaraan aangepast. De mens met zijn werktuigen is aan alle omstandigheden aangepast, is voor elke omgeving uitgerust. Het paard is voor de grasvlakte, de aap voor het bos gebouwd; het paard is in het bos even hulpeloos als de aap in de vlakte. De mens neemt in het woud de bijl en op de vlakte de spade ter hand. Met zijn kunstmatige hulpmiddelen kan hij in elke streek binnendringen en zich overal vestigen. Terwijl bijna alle dieren slechts in bepaalde streken kunnen wonen, heeft de mens de gehele aarde veroverd. Elk dier heeft, zoals een dierenkenner zich eens uitdrukte, zijn sterke zijde, waardoor het zich in de strijd om het bestaan staande houdt, en zijn zwakke zijde, waardoor het anderen ten offer valt en verhinderd wordt zich onbeperkt te vermeerderen. In deze zin heeft de mens alleen een sterke zijde en geen zwakke. Door zijn werktuigen staat hij gelijk met elk dier en omdat het werktuig niet gelijk blijft, maar steeds kan worden verbeterd, groeit de mens tenslotte boven elk dier uit. Zijn werktuig maakt hem tot heer der schepping, tot koning der aarde.

    In de dierenwereld heeft ook een voortdurende ontwikkeling en volmaking van de organen plaats. Maar deze ontwikkeling is gebonden aan de verandering van het dierlijk lichaam en vindt daardoor met de oneindige langzaamheid plaats, die biologische wetten voorschrijven. Duizenden van jaren tellen in de ontwikkeling van de organische wereld niets. Maar de mensen hebben zich uit het dwangbuis van deze biologische wetten bevrijd, doordat zij de ontwikkeling van hun organen overbrachten op levenloze voorwerpen buiten hun lichaam. De werktuigen kunnen snel omgevormd worden, de techniek gaat met een snelheid vooruit, die in vergelijking met het ontwikkelingstempo van de dierlijke organen kolossaal is. Daardoor is de mensheid van het ogenblik af, dat zij deze nieuwe banen insloeg, in enkele duizenden jaren opgeklommen tot een hoogte, die haar even ver boven de hoogstontwikkelde dieren verhief, als deze boven de laagste staan. Met de uitvinding van de kunstmatige werktuigen wordt als het ware aan alle verdere dierlijke ontwikkeling een einde gemaakt. Op het ogenblik, dat dit apenkroost zich in een razend tempo tot goddelijke kracht omhoog verheft en de gehele aarde als zijn uitsluitend gebied in bezit neemt, houdt de kalme ontwikkeling van de organische wereld in Darwinistische zin plotseling op. Sinds de mens door te temmen, uit te roeien, te cultiveren en te fokken in de dieren- en plantenwereld ingrijpt, en alle levensvoorwaarden op aarde revolutioneert, formeert en bepaalt bij de verdere vormen van het dieren- en plantenleven naar zijn doel en zijn wil.

    Daarom houdt met het ontstaan van de werktuigen ook de verdere verandering van het menselijk lichaam op. De organen blijven, zoals ze tot nu toe geworden waren, met één uitzondering echter. De hersenen, het denkorgaan, moesten zich met de werktuigen samen ontwikkelen; en wij zien ook inderdaad, dat het verschil tussen hogere en lagere mensenrassen hoofdzakelijk bestaat in een verschil in herseninhoud ([35]). Maar ook de ontwikkeling van dit orgaan houdt op een bepaalde trap op. Sinds het begin van de beschaving nemen kunstmatige hulpmiddelen steeds meer de functie van de hersens over; de wetenschap wordt in boeken als in een voorraadschuur bewaard. Ons denkvermogen is tegenwoordig niet wezenlijk beter of hoger ontwikkeld dan dat van de Grieken en Romeinen en misschien dan dat van de Germanen, ons weten is echter ontzaggelijk toegenomen, en niet het minst daardoor, dat het orgaan van de geest door zijn kunstmatige plaatsvervanger, de boeken, ontlast werd.

    Laat ons nu, nu wij het onderscheid tussen mens en dier vastgesteld hebben, tot de vraag terugkeren, welke vorm bij beiden de strijd om het bestaan aanneemt. De strijd om het bestaan veroorzaakt volmaking, daar al het onvolmaakte uitgeroeid wordt. Dit principe staat onomstotelijk vast. De dieren worden door deze strijd steeds volmaakter. Maar nu moeten we ons nauwkeuriger uitdrukken en zien, waarin deze toenemende volmaaktheid bestaat. Want eigenlijk zijn het niet de gehele dieren, die met elkaar een wedstrijd houden en volmaakter worden, maar het zijn de organen, waarmee zij strijden en concurreren, dat wil zeggen die organen, waarop het in de strijd voor het leven voor hen aankomt. De leeuwen strijden niet met hun staart, de hazen niet met hun ogen, de valken niet met hun snavel, maar de leeuwen voeren de strijd met hun springspieren en hun tanden, de hazen met hun poten en oren, de valken met hun ogen en vleugels. Vragen wij dus: wat strijdt, wat voert de wedstrijd? Dan is het antwoord: de organen strijden. En deze organen worden daarbij steeds volmaakter. De spieren en de tanden van de leeuwen, de poten en de oren van de hazen, de ogen en de vleugels van de valken voeren de concurrentiestrijd en deze worden door die strijd verbeterd. De gehele dieren zitten alleen maar aan deze organen vast en delen in hun lot, het lot van de overwinnende sterke of de overwonnen zwakke.

    Laat ons nu op dezelfde wijze de vraag voor de mensenwereld stellen. De mensen strijden niet met hun natuurlijke lichaamsorganen, maar met hun kunstmatige organen, met hun werktuigen (waaronder wij, zoals altijd, natuurlijk ook de wapens verstaan). De grondstelling, dat door uitroeiing van het onvolmaakte de strijd tot een voortdurende volmaking leidt, geldt ook hier: de werktuigen voeren de strijd en deze werktuigen worden daarbij steeds volmaakter. Die groepen of stammen, die over de beste werktuigen of wapens beschikken, kunnen zich het best voldoende levensonderhoud verschaffen en in een onmiddellijke strijd de minder goed uitgeruste stammen overwinnen en uitroeien. De grote verbeteringen in de techniek en in de arbeidsmethoden in de oertijd, zoals vooral het invoeren van de akkerbouw en de veeteelt, maken de mens tot een lichamelijk krachtiger ras, dat van de ongunst der elementen niet meer zo zwaar te lijden heeft. De rassen, van wie de technische hulpmiddelen het hoogst ontwikkeld zijn, verdedigen of onderwerpen de andere, verzekeren zich de gunstigste landen en stijgen tot beschaving omhoog. De heerschappij van het Europese ras berust op haar technische meerderheid ([36]).

    Hier zien wij dus, hoe datzelfde principe van de strijd om het bestaan, dat Darwin formuleerde en waar Spencer de nadruk op legde, bij mens en dier verschillend werkt. Het principe, dat de strijd tot een volmaking van de wapens leidt, waarmee gestreden wordt, bewerkt bij mens en dier verschillende resultaten. Bij het dier leidt deze strijd tot een voortdurende ontwikkeling van de natuurlijke lichaamsorganen; dit is de grondslag van de afstammingsleer, de kern van het Darwinisme. Bij de mens leidt hij tot een voortdurende ontwikkeling van de werktuigen, van de techniek, van de productiekrachten. Dit is echter de grondslag van het Marxisme.

    Hier blijkt dus, dat Marxisme en Darwinisme niet twee onafhankelijke theorieën zijn, waarvan elk op haar gebied geldt en die niets met elkaar te maken hebben. In werkelijkheid komen zij op hetzelfde grondprincipe neer. Zij vormen een eenheid. De nieuwe richting, die met het ontstaan van de mens ingeslagen wordt, de vervanging van de natuurlijke organen door kunstmatige werktuigen, bewerkt, dat dit grondprincipe zich in de mensenwereld op geheel andere wijze uit dan in de dierenwereld, dat in de laatste het Darwinisme, in de eerste het Marxisme de ontwikkelingswet weergeeft. Van het ogenblik af, dat de mensen zich uit de dierenwereld verheffen, wordt de ontwikkeling van de werktuigen en de daarmee samengaande ontwikkeling van de arbeidsmethoden, van de arbeidsverdeling en van het weten tot drijfkracht van de maatschappelijke ontwikkeling. Zij roept de verschillende economische bedrijfsvormen in het leven: de communistische oermaatschappij, de vorm van het eenvoudige boerenbedrijf, het begin van de wapenproductie, het middeleeuwse feodalisme en tenslotte het moderne kapitalisme. Nu rest ons nog de tegenwoordige productiewijze en haar revolutionering in deze samenhang te beschouwen en de Darwinistische grondstellingen op de juiste wijze er op toe te passen.

     

    Kapitalisme en socialisme

     

    De bijzondere vorm, die de Darwinistische strijd om het bestaan als drijfkracht van de ontwikkeling in de mensenwereld aanneemt, wordt door het maatschappelijke samenleven en door het gebruik van de werktuigen bepaald. De mensen voeren de strijd gemeenschappelijk in groepen: binnen de groep houdt de onderlinge strijd om het bestaan op en treden wederkerig dienstbetoon en sociale gevoelens op, terwijl tussen de groepen nog steeds de strijd blijft heersen. Omdat in deze strijd de technische uitrusting beslist, heeft hij een vooruitgang van de techniek tot resultaat. Deze beide omstandigheden werken onder verschillende maatschappijvormen op verschillende wijze. Laten wij thans zien, hoe zij onder het kapitalisme werken. Toen de bourgeoisie de politieke macht veroverde, en daarmede de kapitalistische productiewijze tot de heersende maakte, begon zij met de feodale banden te breken en de mensen vrij te maken. Dat was voor het kapitalisme noodzakelijk; iedere producent moest zonder enige band, die zijn bewegingsvrijheid beperkte, zonder rekening te moeten houden met plichten tegenover de een of andere corporatie, zonder door wettelijke voorschriften beperkt te zijn, geheel naar eigen goeddunken aan de wedstrijd van de concurrentie deel kunnen nemen. Slechts daardoor was het mogelijk de productie in overeenstemming met de aan haar gestelde eisen te ontwikkelen. De arbeiders moesten niet door de een of andere plicht tegenover baronnen of gilden in de vrije beschikking over hun volle arbeidskracht beperkt worden; slechts daardoor konden zij haar aan de kapitalisten als complete waar verkopen en konden deze er het volle gebruik van maken. Daarom hief de bourgeoisie alle oude verbanden en oude plichten op. Zij maakte de mensen volkomen vrij, maar daardoor ook volkomen eenzaam en zonder enige toeverlaat. Vóór die tijd waren de mensen niet eenzaam; zij waren lid van een corporatie of gilde, zij stonden onder de bescherming van een heer of een organisatie en vonden daarin hun kracht. Zij vormden een deel van een maatschappelijke groep, tegenover welke zij verplichtingen te vervullen hadden en van welke zij daarvoor bescherming genoten. Deze plichten hief de bourgeoisie op, zij vernietigde de corporaties en schafte de feodale afhankelijkheidsverhoudingen af. De bevrijding van de arbeid betekende tevens, dat de mens elke toevlucht tot zijn medemensen ontnomen werd, dat hij niet meer op anderen steunen kon; ieder kwam geheel op zichzelf te staan; alleen tegen allen moest hij de strijd voeren, los van elke band, maar ook van elke steun.

    Daardoor komt het, dat onder het kapitalisme de mensenwereld het meest op de wereld van de roofdieren gelijkt. Daardoor komt het, dat de bourgeois-Darwinisten hun voorbeelden voor de mensenmaatschappij bij de eenzaam strijdende dieren zochten; hun uitgangspunt was daarbij inderdaad de ervaring en hun fout bestond slechts daarin, dat zij de kapitalistische verhoudingen voor de eeuwig menselijke aanzagen. De overeenkomst van de bijzondere kapitalistische strijdmethoden met die van de alleenlevende dieren heeft Engels in het historische gedeelte van zijn Anti-Dühring ([37]) op deze wijze beschreven (blz. 293):

    "De grote industrie tenslotte en het ontstaan van de wereldmarkt hebben de strijd universeel en tegelijkertijd van een ongehoorde heftigheid gemaakt. In een strijd tussen de afzonderlijke kapitalisten zowel als tussen gehele industrieën en gehele landen beslist de gunst van de natuurlijke of kunstmatige productievoorwaarden. De overwonnene wordt zonder genade uit de weg geruimd. Het is de Darwinistische strijd om het bestaan, man tegen man, uit de natuur met verdubbelde woede op de maatschappij overgebracht. Het natuurstandpunt van het dier verschijnt hier als hoogtepunt van de menselijke maatschappij.”

    Wat is het nu, dat bij deze kapitalistische concurrentie eigenlijk strijdt en waarvan de volmaaktheid over de overwinning beslist?

    Allereerst weer de technische hulpmiddelen, de machines. Hier geldt weer de algemene wet, dat de strijd tot volmaking leidt. De volmaaktere machine verslaat de onvolmaakte; de ondeugdelijke machines en kleine werktuigen gaan te gronde en de machine-techniek ontwikkelt zich met reuzenschreden tot steeds grotere productiviteit. Dit is de juiste toepassing van het Darwinisme op de menselijke maatschappij. Het bijzondere daarbij is, dat onder het kapitalisme het privaateigendom heerst en dus aan elke machine een mens vastzit. Aan de grote machine zit een groot-kapitalist vast, aan de kleine een kleinburger en met de nederlaag van de kleinere machine gaat ook de kleine burger te gronde, met al zijn illusies en al zijn levensgeluk.

    Daarnaast is de strijd een wedstrijd van de kapitalen. Het grootkapitaal is het volmaaktste kapitaal; het grote kapitaal verslaat het kleinere en daardoor worden de kapitalen steeds groter. Deze concentratie van het kapitaal ondermijnt steeds meer het kapitalisme zelf, want zij verkleint de bourgeoisie, die belang heeft bij zijn instandhouding en vergroot de volksmassa, die het wil opheffen.

    Bij deze ontwikkeling wordt nu een van de karaktertrekken van het kapitalisme gaandeweg al opgeheven. De arbeidersklasse ontwikkelt in de wereld van de eenzaam, ieder voor zich strijdende mensen een nieuwe bond, de klassenbond. De verenigingen beginnen er mee de wederzijdse concurrentiestrijd van de arbeiders uit te schakelen en hun kracht tot een gemeenschappelijke strijd naar buiten te verenigen. Voor deze nieuwe, uit de natuurlijke omstandigheden ontstaande klassenorganisatie geldt alles, wat van de maatschappelijke groepen in het algemeen gezegd is. In haar schieten de sociale driften, de zedelijke gevoelens, de zelfopoffering en de toewijding voor het geheel op schitterende wijze omhoog. En deze vaste hand geeft aan de arbeidersklasse de geweldige kracht, die zij nodig heeft om de kapitalistenklasse te overwinnen. De klassenstrijd, die geen strijd met werktuigen, maar een strijd om de werktuigen is, een strijd om de beschikking over de technische uitrusting van de mensheid, wordt door de macht van het georganiseerd handelen, door de kracht van de nieuw opgekomen klassenorganisatie beslist. In de georganiseerde arbeidersklasse groeit al een element van de socialistische maatschappij op. Passen wij nu dezelfde gedachtegang op de komende productiewijze, op het socialisme toe. De tot volmaking leidende wedstrijd van de werktuigen, die de gehele geschiedenis van de mensheid beheerst, houdt hier niet op. Nog steeds wordt hier, evenals onder het kapitalisme, de slechte machine door de betere verslagen en opgeruimd; nog steeds leidt dit proces tot een snelle toename van de productiviteit van de arbeid. Daar echter het privaateigendom van de productiemiddelen opgehouden heeft te bestaan, zit niet meer aan elke machine een mens vast, die die machine zijn eigendom noemt en haar lot deelt. De machines zijn gemeenschappelijk eigendom en hun wedstrijd is nu nog slechts een onschuldig proces, dat bewust door de mensen voltrokken wordt, die na verstandig overleg eenvoudig de slechtere machines door betere vervangen. Het is dus eigenlijk alleen maar overdrachtelijk gesproken, wanneer wij deze vooruitgang een strijd noemen. Daarmede houdt tegelijkertijd de onderlinge strijd van de mensen tegen de mensen op. Met het verdwijnen van de klassen wordt de gehele beschaafde mensheid een grote solidaire productiegemeenschap. Daarvoor geldt hetzelfde wat voor elke gemeenschappelijke groep geldt: binnen de groep houdt de wederzijdse strijd om het bestaan op; deze wordt alleen nog maar naar buiten gevoerd. Maar in plaats van de vroegere kleine groepen is nu de gehele mensheid gekomen. Dat wil dus zeggen, dat de strijd om het bestaan in de mensenwereld ophoudt. Hij wordt alleen nog naar buiten gevoerd, niet meer als een wedstrijd tegen soortgenoten, maar als strijd om het levensonderhoud tegen de natuur. Maar de ontwikkeling van de techniek en van de daarmee gepaard gaande wetenschap bewerkt, dat deze strijd nauwelijks meer een strijd genoemd kan worden. De natuur is aan de mensen onderworpen en biedt hen, met geringe moeite van hun kant, een zeker en overvloedig levensonderhoud. Daarmee staat de ontwikkeling van de mensheid nieuwe banen in; het tijdvak, waarin zij zich geleidelijk uit de dierenwereld verhief en de strijd om het bestaan in eigen, door het werktuiggebruik bepaalde vormen voerde, neemt een einde; de menselijke vorm van de strijd om het bestaan houdt op, een nieuw hoofdstuk van de menselijke geschiedenis begint.

     


    Voetnoten Naar de uitgave van 1981; gedeeltelijk gewijzigd en aangevuld.

    Darwinisme en Marxisme / Anton Pannekoek. - Amsterdam: Brochurehandel S.D.P., [1909]. - 62 p. ; 21 cm. - Socialistische bibliotheek; no. 1)
    Herdrukt ca. 1931, 1980, 1993
    Duits 1909, Ests 1910, Engels 1912, Oekraïens 1919, Spaans 1937, Roemeens 1945

    Eerder verschenen in Internationale Revue , Engels- Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 138,derde kwartaal 2009.

     


    [29] Deze idee is daarentegen wel aanwezig in het werk van Kautky, dat vermeld en begroet wordt door Pannekoek, ‘De Ethiek en de materialistische geschiedenisopvatting’, zoals dat geciteerd wordt in het volgende citaat:  “De morele wet is een dierlijke drift, niets anders, is de zedenwet. Vandaar haar geheimzinnige aard, deze stem in ons, die met geen uiterlijke reden, geen zichtbaar eigenbelang samenhangt; (…) Omdat de zedenwet een dierlijke drift is, gelijkwaardig aan de driften van het zelfbehoud en de voortplanting, vandaar haar drang, die wij zonder beraad gehoorzamen, vandaar onze dadelijke beslissing in afzonderlijke gevallen, of een daad goed of kwaad, deugdzaam of slecht is; vandaar de beslistheid en de energie van ons zedelijk oordeel, en vandaar de moeilijkheid het te argumenteren, wanneer het verstand begint de daden te analyseren en naar hun grond te vragen”. Kautsky, ‘De Ethiek en de materialistische geschiedenisopvatting’: deel IV. ‘De ethiek van het darwinisme [49]’, hfst 4 ‘De sociale driften’.

    De antropologie van Darwin wordt trouwens duidelijk verklaard in de theorie van ‘het terugwerkend effect van de evolutie’, dat ontwikkeld wordt door Patrick Tort, namelijk in zijn boek: ‘Het Dawin-effect: natuurlijke selectie en de geboorte van de beschaving’ (Editions Seuil). Onze lezers kunnen een voorstelling van dit werk vinden op onze website: ‘Naar aanleiding van het boek van Patrick Tort, ‘Het Darwin Effect: een materialistische opvatting van de oorsprong van de moraal en de beschaving’.

    [30]  “Natuurwetten kunnen in het geheel niet worden opgeheven. Wat zich in verschillende historische toestanden kan wijzigen is alleen de vorm, waarin die wetten zich manifesteren.” Brief van Karl Marx aan Ludwig Kugelmann, 11 juli 1868. Ed.

    [31]  Karl Kautsky [50] (1854-1938); leidend Duits theoreticus van de Duitse sociaal-democratie; in 1881 Friedrich Engels’ privé-secretaris; richtte in 1883 het theoretische hoofdorgaan van de Duitse sociaal-democratie, “Die Neue Zeit” op, dat hij tot 1917 redigeerde; schreef talrijke bijdragen ter popularisering van het Marxisme; als vertegenwoordiger van het partijcentrum streed hij vanaf de jaren 1890 tegen de “revisionisten” onder leiding van Eduard Bernstein, maar vanaf 1909 ook tegen de “linksen” onder leiding van Rosa Luxemburg, Franz Mehring en Anton Pannekoek; hij was centrist tijdens de Eerste Wereldoorlog, in 1917 medeoprichter van de U.S.P.D., polemiseerde tegen de Bolsjewiki. Ethik und materialistische Geschichtsauffassung, 1906. Nederlands: Ethiek en materialistische geschiedenisbeschouwing / Eene proeve door Karl Kautsky. - Vertaald door H. Gorter. - Rotterdam: Uitgevers-maatschappij voorheen H.A. Wakker & Co. - 1907. - 178 p. Pannekoek vertaalde de titel anders en gebruikte dus waarschijnlijk de Duitse uitgave. De titel van het vierde hoofdstuk luidt: De Ethiek van het Darwinisme. Pannekoek behandelde het thema van de ethiek afzonderlijk in: Ethiek en socialisme, 1906. Kautsky’s opvattingen werden scherp bekritiseerd in: Die materialistische Geschichtsauffassung / Karl Korsch. - 2. unveränderte Auflage Frankfurt am Main, Köln: Europäische Verlagsanstalt, 1974. - Oorspronkelijke uitgave 1929. Ed.

    [32] Gezellig, een germanisme (gesellig), bedoeld wordt: in groepen, maatschappelijk. Ed.

    [33]  Arthur Schopenhauer (1788-1860); Duits mystiek filosoof; ontwikkelde een vitalistische visie van de “wil” als het Kantiaanse “ding op zichzelf” dat zich in de uiterlijke wereld verwezenlijkt; hij trok daaruit pessimistische conclusies; de behoefte is oneindig, de bevrediging tijdelijk, uitkomend bij Boeddhistische opvattingen over de noodzaak tot loochening van de wil en de toewijding aan een ascetisch leven zonder hartstocht. Die Welt als Wille und Vorstellung, 1819. Zie over Schopenhauer: Gesammelte Schriften / Franz Mehring. - Bd. 13, Philosophische Aufsätze. - Berlin : Dietz Verlag, 1977.

    [34]  Neerstrekken, een germanisme (niederstricken), bedoeld wordt neerleggen. Ed.

    [35] Vergelijk Pannekoek’s Antropogenese [51] uit 1944. Zie over het onderwerp: The Mismeasure of Man / Stephen J. Gould. - Revised and expanded edition. - London: Penguin Books, 1996. - 446 p. - ISBN 0-14-025824-8. Nederlandse vertaling: De mens gemeten / S.J. Gould. - Amsterdam : Contact, 1996. - ISBN 90-2541102-9. Ed.

    [36] Meerderheid, bedoeld wordt overwicht. Ed.

    [37] Herrn Eugen Dührings Umwälzung der Wissenschaft / Friedrich Engels. - In: Marx-Engels Werke, Bd. 20, p. 254. Nederlands: Anti-Dühring, Moskou : Progres, 1978. - p. 322. Ed.

    Historische gebeurtenissen: 

    • 2009: Darwinjaar [42]

    People: 

    • Darwin [43]
    • Anton Pannekoek [44]

    Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

    • Hollandse en Duitse Linkerzijde [46]

    De strijd van het marxisme tegen de godsdienst; Economische slavernij is de onderliggende oorzaak van de religieuze misleiding

    • 2029 keer gelezen

    In het eerste artikel van deze serie (1) werd de heropleving van de Islam duidelijk gemaakt als een ideologie in staat om massa’s mensen te mobiliseren. Het artikel liet zien hoe de Islam werd aangepast aan de behoeften van het kapitalisme in ontbinding in de onderontwikkelde landen, en werd omgevormd tot de zogenaamde “politieke Islam” (fundamentalisme), een vorm die weinig gemeen heeft met het geloof van de grondlegger Mohammed, maar die wel het vermogen heeft om zich op te werpen als de kampioen van alle onderdrukten. Het liet ook zien hoe latere marxisten, in tegenstelling tot Marx die dacht dat de nevel van de godsdienst snel door het kapitalisme zelf zou worden opgelost, erkenden dat het kapitalisme in zijn vervalfase een heropleving van de godsdienst te zien gaf, waarin het steeds openlijker bankroet van de burgerlijke maatschappij tot uitdrukking gebracht werd. Met  name in de onderontwikkelde landen heeft dit de bijzondere vorm aangenomen van een wending tot militante “fundamentalistische” bewegingen. In de ontwikkelde landen is het beeld ingewikkelder: de godsdienstige beleving binnen de gevestigde kerkgenootschappen is in de afgelopen vijftig jaar min of meer gestadig afgenomen, terwijl “New Age” en andere alternatieve godsdienstige cults een groei doorgemaakt hebben. Op hetzelfde moment zagen we dus aan de ene kant een complete afkeer van godsdienst en geloof in God onder bepaalde sectoren van de bevolking, en aan de andere kant een opleving van “fundamentalistische” geloven.

    Bij iedereen, die met een van de grote godsdiensten opgegroeid is, is deze trend waar te nemen, behalve misschien bij de boeddhisten. Een uitzondering vormen de migranten, die afkomstig zijn uit de Derde Wereldlanden. Deze hebben de neiging zich heftiger vast te klampen aan hun eigen godsdiensten, niet alleen als een vorm van troost, maar ook als een symbool van hun “verloren” gegane culturele erfgoed - als een manier om hun culturele identiteit te behouden in een wrede en vijandige omgeving.

    Waar te nemen valt ook dat, naast de duidelijke tendens tot ontkerkelijking die in al deze staten plaatsvindt, de trends in de ontwikkelde landen niet helemaal gelijkluidend zijn. Ondanks de aantasting door de ontkerkelijking zegt, volgens de rapporten, “slechts 5% van de Amerikanen geen godsdienst te hebben” (Dominique Vidal, “Une Société Séculière”, Le Monde Diplomatique, November 2001). Zo zou het bijvoorbeeld ondenkbaar zijn voor de President van de Verenigde Staten om, aan het einde van een belangrijke toespraak tot de natie, geen “God bless America” aan te heffen. Aan de andere kant ontwikkelt zich in Frankrijk, waar de scheiding van Kerk en Staat sinds 1789 de essentiële bestaansreden van de bourgeoisie vormt en “de helft van de bevolking niet langer een kerk, synagoge of moskee bezoekt” (Vidal, idem) een aangroeiende golf van “fundamentalisme” onder de Noord-Afrikaanse immigranten.

    Ondanks het feit dat steeds meer mensen afstand nemen van de gevestigde godsdienst, blijft naleving van godsdienstige voorschriften bestaan. Het einde van de periode van opkomst van het kapitalisme en de intrede in zijn fase van verval, in het bijzonder zijn laatste fase, die van de algemene ontbinding, heeft niet alleen het bestaan van godsdienstig irrationalisme verlengd, maar op verschillende manieren variaties voortgebracht die duidelijk gevaarlijker zijn voor de mensheid.

    Dit artikel is een eerste poging om te onderzoeken hoe, onder de huidige omstandigheden, vanuit een marxistische benadering binnen het proletariaat de strijd opgenomen kan worden tegen de godsdienstige ideologie. Te zien zal zijn dat er op dit gebied veel te leren is van de voorbije geschiedenis van de arbeidersbeweging.

     

    De strijd tegen de godsdienst

     

    Zoals we in het eerste deel (1) hebben laten zien, beschouwde Marx de godsdienst tegelijkertijd als een gevaarlijke misleiding om de werkelijkheid te ontvluchten (de “opium van het volk”) en als een “verzuchting van de onderdrukten”, met andere woorden, een verstikkende schreeuw tegen de onderdrukking. Hieraan voegde Lenin het advies toe om, als kommunisten, voorzichtig om te gaan met de anti-godsdienstige propaganda, en tegelijkertijd geen moment ons atheïstisch materialisme te verbergen. De algemene benadering van Lenin ten opzichte van dit delicate vraagstuk blijft een baken van kommunistisch denken en een gids voor revolutionaire praktijk. En niet omdat Lenin het kader schetste, waarbij hij zich uitsluitend baseerde op citaten van Marx en Engels (want dat zou de marxistische wetenschap degraderen in een godsdienst!), maar omdat Lenins kader voor dit vraagstuk alle belangrijke problemen nuchter en wetenschappelijk benadert. Een onderzoek van het denken van Lenin over dit vraagstuk is, voor dit punt in de discussie, heel nuttig. Daarna kunnen we terugkeren naar de huidige situatie en nagaan wat de houding van de kommunisten in relatie tot dit vraagstuk zou moeten zijn.

    Opmerkelijk is dat het eerste commentaar van Lenin over godsdienst, die in vertaling verschijnt, een hartstochtelijke verdediging is van de godsdienstvrijheid. In een artikel van 1903, gericht aan de arme boeren van Rusland, stelt hij dat marxisten “eisen dat iedereen het volledige en onbeperkte recht heeft iedere godsdienst uit te oefenen die hij wil”. Lenin verwierp de wetten in Rusland en in het Ottomaanse Turkije als uitermate “schandelijk” (“de mensonterende politievervolging van de godsdienst”), die bepaalde godsdiensten (respectievelijk orthodox christendom en Islam) bevoordeelden,. Al deze wetten zijn volgens hem zo onrechtvaardig, willekeurig en mensonterend als het maar kan zijn. Iedereen moet volledig vrij zijn, niet alleen in het uitoefenen van de godsdienst die hij wil, maar ook in het verkondigen of het veranderen van godsdienst.

    Op verschillende aspecten van de revolutionaire politiek zijn de ideeën van Lenin in de loop van de tijd veranderd, maar niet in voornoemde kwesties. Dit wordt duidelijk als Lenins eerste belangrijke stellingname over deze kwestie – een artikel uit 1905 getiteld “Socialisme en godsdienst” – wordt vergeleken met zijn latere geschriften.

    “Socialisme en godsdienst” schetst het essentiële kader voor de houding van de bolsjewiki ten opzichte van de godsdienst. Dit artikel vatte in een bevattelijke stijl de conclusies samen die al bereikt waren door Marx en Engels – dat godsdienst, zoals Lenin het stelt, “een soort van geestelijke sterke drank is, die de werkende mensen aanleert om de uitbuiting te ondergaan in de hoop op een beloning in de hemel. Degenen echter, die leven van de arbeid van anderen, leert de godsdienst weldadigheid hier op aarde, waarmee hij hun dus een nogal goedkope rechtvaardiging van hun uitbuitersbestaan biedt en tegen redelijke prijzen toegangskaarten verkoopt voor hun hemelse zaligheid”.

    Het proletariaat zou, zo voorspelde Lenin vol vertrouwen, zijn strijd samen doen samensmelten met moderne wetenschap, door “de mist van de religie” heenbreken en op een succesvolle manier “in het heden vechten voor een beter leven op aarde”.

    Lenin bracht naar voren dat godsdienst, onder de dictatuur van het proletariaat, een privé-zaak is. Hij stelde dat kommunisten eisen dat de staat absoluut vrij is van enige godsdienstige verwantschap en geen enkele financiële bijdrage levert aan uitgaven van godsdienstige organisaties. Tegelijkertijd moet iedere vorm van discriminatie van een godsdienst verboden worden en alle burgers “moeten vrij zijn om een godsdienst te beoefenen” of “geen enkele godsdienst”.

    Maar voor de marxistische partij zelf was de godsdienst nooit een privé-aangelegenheid: “Onze partij is een verbond van klassenbewuste, progressieve strijders voor de bevrijding van de arbeidersklasse. Zo’n verbond kan en mag niet onverschillig staan tegenover een gebrek aan klassenbewustzijn, onwetendheid of obscurantisme in de vorm van godsdienstig geloof. We eisen de volledige scheiding tussen kerk en staat om met zuiver ideologische en alleen ideologische wapens, met onze pers en met het gesproken woord tegen de godsdienstige mist te kunnen vechten (…)  En voor ons is de ideologische strijd geen privé-zaak, maar een zaak van de gehele partij, van het gehele proletariaat”.

    Lenin voegde hieraan toe dat godsdienst niet louter overwonnen kan worden door lege, abstracte propaganda: “Het zou van burgerlijke bekrompenheid getuigen wanneer men vergeet dat het juk van de godsdienst … slechts een product en een afspiegeling is van het economische juk binnen de maatschappij. Men kan het proletariaat met geen stapel brochures en geen reeks van redevoeringen bewustmaken, wanneer het niet door zijn eigen strijd tegen de donkere krachten van het kapitalisme wordt verhelderd. De eenheid van deze werkelijke revolutionaire strijd van de onderdrukte klasse voor de schepping van een paradijs op aarde is belangrijker voor ons dan de eenheid van de opvattingen van de proletariërs over het paradijs in de hemel”.

    Kommunisten, zo schreef Lenin, zijn onwrikbaar tegen iedere vorm van “het opkloppen van minder belangrijke meningsverschillen” over godsdienstige vraagstukken, die zouden kunnen worden gebruikt door reactionairen om het proletariaat te verdelen. De werkelijke bron van de “godsdienstige onzinnigheid” was per slot van rekening de economische slavernij.

    Dezelfde thema’s werden opnieuw en uitgebreider aan de orde gesteld in 1909 in een essay getiteld: “De houding van de arbeiderspartij tegenover de godsdienst”: “De filosofische grondslag van het marxisme vormt, zoals ook Marx en Engels herhaaldelijk hebben verklaard, het dialectische materialisme …  - een materialisme dat absoluut atheïstisch en vijandig staat tegenover elke godsdienst… Godsdienst is het opium van het volk (K.Marx,Bijdrage tot de kritiek van de rechtsfilosofie van Hegel, Inleiding)  – deze uitspraak van Marx vormt de hoeksteen van de hele wereldbeschouwing van het marxisme ten aanzien van de godsdienst. Het marxisme beschouwt alle tegenwoordige godsdiensten en kerken, alle religieuze organisaties steeds als organen van de burgerlijke reactie, die de uitbuiting moeten verdedigen en de arbeidersklasse met hun venijn verblinden”.

    Tegelijkertijd verwierp Engels herhaaldelijk de pogingen van die mensen die “linkser” en “revolutionairder” wilden zijn dan de sociaal-democraten, door in de programma’s van de politieke organisaties van de arbeiders expliciet bekend te maken uit te gaan van het atheïsme; met andere woorden de oorlog te verklaren aan de godsdienst. Engels veroordeelde de blanquistische oorlog tegen de godsdienst, zegt Lenin, als “het beste middel om de belangstelling voor de godsdienst nieuw leven in te blazen en het werkelijke afsterven van de godsdienst te bemoeilijken”: “Engels verweet de blanquisten, dat zij er geen begrip voor konden opbrengen, dat alleen de klassenstrijd van de arbeidersmassa’s, waardoor de brede lagen van het proletariaat alzijdig in de bewuste en revolutionaire maatschappelijke praktijk betrokken worden, in staat is, de onderdrukte massa’s werkelijk van het juk van de godsdienst te bevrijden, terwijl het een anarchistische frase is om de oorlog tegen de godsdienst tot politieke taak van de arbeidersklasse te proclameren” Lenin, 1909, idem).

    Dezelfde waarschuwing werd gedaan in Engels’ Anti-Dühring, toen hij de oorlog van Bismarck tegen de godsdienst besprak: “Door deze strijd heeft Bismarck het strijdbare klerikalisme van de katholieken alleen maar gesterkt en de zaak van de werkelijke cultuur alleen maar afbreuk gedaan, want in plaats van de politieke scheidsmuren plaatste hij de godsdienstige scheidsmuren op de voorgrond en leidde op die manier de aandacht af van bepaalde lagen van de arbeidersklasse en van de democratie van de dringende taken van de revolutionaire en klassenstrijd af naar een heel oppervlakkig en burgerlijk-leugenachtig anti-klerikalisme. Engels maakte Dühring, die ultrarevolutionair wilde zijn, het verwijt, dezelfde dwaasheid van Bismarck in een andere vorm te willen herhalen, en hij verlangde van de arbeiderspartij er begrip voor te hebben, dat zij geduldig moet werken aan het organiseren en opklaren van het proletariaat, wat tot het afsterven van de godsdienst zal leiden, maar dat zij zich niet in het avontuur van een politieke oorlog tegen de godsdienst mag storten(…) Engels (…) onderstreepte bewust (…) dat de sociaal-democratie de godsdienst tegenover de staat als een privé-zaak beschouwt, maar in geen geval tegenover zichzelf, in geen geval tegenover het marxisme en tegenover de arbeiderspartij” (Lenin, 1909, idem).

     

    De houding tegenover godsdienst: flexibele beginselvastheid

     

    Deze flexibele maar principiële houding tegenover de godsdienst door Marx, Engels en Lenin werd aangevallen door “anarchistische praatjesmakers” (naar een uitdrukking van Lenin), die er niet in slaagden om de logica en coherentie van de marxistische benadering op dit punt te begrijpen.

    Lenin legt uit: “Het zou volstrekt onjuist zijn als men zou geloven, dat de vermeende ‘matiging’ van het marxisme tegenover de godsdienst te verklaren viel uit zogenaamde ‘tactische’ overwegingen – in de zin van het streven ‘niemand af te schrikken’, enzovoort. Integendeel, de politieke lijn van het marxisme is, ook voor wat dit vraagstuk betreft, onafscheidelijk verbonden met zijn filosofische grondslagen.

    “Marxisme is materialisme. …  Wij moeten de godsdienst bestrijden. Dat is het abc van het gehele materialisme en dus ook van het marxisme. Maar het marxisme is geen materialisme, dat bij het abc is blijven stilstaan. Het marxisme gaat verder. Het zegt: men moet de godsdienst weten te bestrijden, maar daartoe is het nodig, dat men de oorsprong, die geloof en godsdienst onder de massa’s hebben, materialistisch verklaart. Men mag de strijd tegen de godsdienst niet beperken tot abstract-ideologische propaganda, men mag die niet tot een dergelijke propaganda reduceren, maart moet die in verband brengen met de concrete praktijk van de klassenbeweging, die het afschaffen van de sociale wortels van de godsdienst ten doel heeft”(Lenin, 1909, idem).

    Volgens “de progressieve, radicale en atheïstische fracties van de bourgeoisie”, aldus Lenin, houdt de godsdienst iedereen in haar greep, dankzij “de onwetendheid van de mensen”. “De marxist zegt: dat is verkeerd. Zo’n opvatting is oppervlakkige, burgerlijk beperkte cultuurverspreiding. Zo’n opvatting verklaart de wortels van de godsdienst niet grondig genoeg, niet materialistisch, doch idealistisch. In de moderne kapitalistische staten zijn deze wortels in hoofdzaak van sociale aard. De sociale machteloosheid tegenover de blinde werking van de krachten van het kapitalisme, dat de eenvoudige werkende mensen iedere dag en ieder uur duizend keer meer ontzettend leed en onmenselijke kwellingen berokkent dan welke buitengewone gebeurtenissen als oorlogen, aardbevingen, enzovoort.

     “ ’De vrees heeft de goden voortgebracht’. De vrees voor de blinde werking van de macht van het kapitaal, blind omdat haar werking door de volksmassa’s niet kan worden voorzien en omdat ze de proletariër en de kleine zelfstandige bij elke stap van hun leven de ‘plotselinge’, ‘onverwachte’, ‘toevallige’ ruinering, de ondergang, de verandering tot bedelaar, tot pauper, tot een geprostitueerde, de hongerdood dreigt te brengen en dit ook inderdaad doet – dat is de wortel van de tegenwoordige godsdienst, waarop de materialist in het bijzonder en het meest moet letten, als hij geen beginneling in het materialisme wil blijven. Geen propagandageschrift zal de godsdienst uit de massa’s uitdrijven, die, teneergedrukt door de kapitalistische dwangarbeid, door de blindelings werkenden, verwoestende krachten van het kapitalisme afhankelijk blijven, zolang deze massa’s niet zelf zullen hebben geleerd, deze wortel van de godsdienst, de heerschappij van het kapitaal, in al haar vormen, verenigd, georganiseerd, planmatig en bewust te bestrijden.

    “Volgt daaruit soms, dat een voorlichtingsbrochure tegen de godsdienst schadelijk of overbodig zou zijn? Geenszins. Daaruit volgt iets heel anders. Daaruit volgt dat de atheïstische propaganda van de sociaal-democratie ondergeschikt moet zijn aan haar allereerste taak: het ontplooien van de klassenstrijd van de uitgebuite massa’s tegen de uitbuiters” (Lenin, 1909, idem).

    Lenin benadrukte dat dit alleen op een dialectische wijze in de praktijk begrepen kan worden. Anders kan atheïstische propaganda, in bepaalde gevallen, zelfs schadelijk zijn. Hij geeft het voorbeeld van een arbeidersstaking, geleid door een katholieke arbeidersvereniging. In dit geval moeten de marxisten “het slagen van de staking boven alles stellen” en zich krachtig opstellen tegen iedere verdeling van de arbeiders “in atheïsten en christenen”. Want het is de “vooruitgang van de klassenstrijd” die “de christelijke arbeiders honderd keer beter tot de sociaal-democratie en tot het atheïsme zal brengen dan de louter atheïstische propaganda”.

    “Een marxist moet materialist zijn, dat wil zeggen een vijand van de godsdienst, maar dan een dialectische materialist, dat wil zeggen een materialist, die de strijd tegen de godsdienst niet abstract, niet op grond van een abstracte, zuiver theoretische, zichzelf steeds gelijk blijvende propaganda voert, maar concreet, op grond van de klassenstrijd, zoals die in werkelijkheid afspeelt en die massa’s het meest en het best opvoedt. En marxist moet met de gehele concrete situatie rekening weten te houden, hij moet steeds de grens tussen anarchisme en opportunisme weten te vinden (deze grens is relatief, beweeglijk, veranderlijk, maar ze is er).

    “Hij mag noch in het abstracte, opgeschroefde, in werkelijkheid holle ‘revolutionaire’ gedoe van de anarchist vervallen, noch in de kleingeestigheid en het opportunisme van de kleinburger of van de liberale intellectueel, die niet tegen de godsdienst durft te strijden, die deze taak, die hij heeft, vergeet en zich bij het geloof in een god neerlegt, zich niet laat leiden door de belangen van de klassenstrijd, maar door kleinzielige, jammerlijke berekening: niemand krenken, niemand afstoten, niemand afschrikken, door de waanwijze regel: ‘leven en laten leven’, enzovoort, enzovoort” (Lenin, 1909, idem).

     

    Lenin waarschuwde voortdurend tegen de gevaren van het kleinburgerlijk ongeduld in de bestrijding van de religieuze vooroordelen. Zo merkte hij, in een redevoering op het Eerste Al-Russische Congres van Werkende Vrouwen in november 1918, het verbazingwekkende succes op van de jonge Sovjet-republiek in het terugdringen van de onderdrukking van de vrouw in de stedelijke gebieden. Maar hij voegde er een waarschuwing aan toe: “Voor de eerste keer in de geschiedenis heeft onze wetgeving alles terzijde geschoven dat vrouwrechten loochende. Maar de wet is niet het belangrijkste. In de steden werkt deze wet over de volledige huwelijksvrijheid wel goed, maar op het platteland blijft hij te vaak een dode letter. Daar overheerst het godsdienstige huwelijk nog steeds. Dit is te wijten aan de invloed van de priesters, een kwaad dat moeilijker te bestrijden is dan de oude wetgeving.

    “We moeten heel zorgvuldig zijn in onze strijd tegen godsdienstige vooroordelen; sommigen veroorzaken een heleboel ellende in deze strijd door de godsdienstige gevoelens te krenken. We moeten propaganda en opvoeding gebruiken. Door de strijd teveel op het scherpst van de snede te voeren, kunnen we alleen maar wrevel opwekken; zulke methoden van strijd hebben de neiging de verdeling onder de mensen langs godsdienstige lijnen in stand te houden, terwijl onze kracht ligt in de eenheid. De diepste bron van godsdienstige vooroordeel is armoede en onwetendheid; en dat is het kwaad dat we moeten bestrijden” (Lenin, Collected Works, Vol. 28, pag. 180-81).

    Toen hij een jaar later het ontwerp tot programma voor de Kommunistische Partij van Rusland schreef, herhaalde hij de oproep tot een volledige scheiding tussen kerk en staat en waarschuwde hij er opnieuw voor “de godsdienstige gevoelens van de gelovigen niet te kwetsen, want dit leidt er alleen maar toe dat het godsdienstige fanatisme toeneemt”.

    Toen, twee jaar later, tijdens een bijeenkomst van niet-bolsjewistische gedelegeerden op het Negende Al-Russische Congres van de Sovjets, merkte Kalinin (aan wie later door Stalin het beheer over het onderwijs werd gegeven) op dat Lenin wel eens een bevel zou kunnen uitvaardigen om “alle gebedsboeken te verbranden”. In reactie hierop haastte Lenin zich om de situatie te verduidelijken, door te onderstrepen “nooit zoiets te hebben voorgesteld en dit ook nooit te kunnen. Men weet dat volgens onze wet, de grondwet van onze republiek, gewetensvrijheid met betrekking tot godsdienst gegarandeerd is voor iedereen”.

    Al eerder, in 1921, stuurde Lenin een schrijven aan Molotow (een andere toekomstige stalinistische leider van het partijapparaat), waarin hij leuzen bekritiseerde, zoals de “onwaarheid van de godsdienst ontmaskeren”, zoals die gepubliceerd waren in een circulaire ter gelegenheid van de 1e mei. “Dit is niet juist. Het is tactloos”, schreef Lenin, en onderstreepte eens te meer de noodzaak “de frontale confrontatie met de godsdienst absoluut te vermijden”. Inderdaad voelde Lenin zich zo sterk in deze kwestie dat hij vroeg om een aanvullende circulaire, waarin de voorgaande werd gecorrigeerd. In het geval het Secretariaat niet akkoord kon gaan met dit voorstel, stelde hij voor om de kwestie op te nemen in het Politbureau. Het Centraal Comité publiceerde vervolgens een brief in de Prawda van 21 april 1921, waarin er werd op aangedrongen om tijdens de viering van de 1e mei “niets zou worden gedaan of gezegd dat de godsdienstige gevoelens van de massa van de bevolking zou kunnen krenken”.

    De kijk van Lenin op de verhouding tussen socialisme en godsdienst was behoorlijk duidelijk afgebakend. De opvattingen van Marx, Engels en Lenin over de strijd tegen het religieus obscurantisme kan nu in ’t kort worden samengevat. Godsdienst wordt eerst en vooral opgevat als een vorm van onderdrukking in een maatschappij verdeeld in klassen - een vorm van belazeren van de massa’s om hun deze onderdrukking te doen accepteren. Hij bestaat en bloeit in bepaalde materiële omstandigheden - en die door Lenin werden aangeduid als “economische slavernij” De intrede van het verval van het kapitalisme betekent, meer dan ooit, dat het proletariaat en de andere onderdrukten lijden onder “de angst voor de blinde krachten van het kapitaal”, daar de economische catastrofes van het kapitalisme de arbeidende massa’s herhaaldelijk en plotsklaps storten in de bodemloze afgrond van “armoede, prostitutie en ondervoeding”.

    De vorm waarin de godsdienst zich voordoet, varieert enorm. Maar iedere godsdienst, omdat hij de mens ontegenzeglijk afleidt van zijn werkelijke bevrijding, functioneert als een verstrooiing juist omdat het een troost is in momenten van tegenslag. Hij wekt de schijn van hoop op een beter leven (of het nu na de dood, of na welke bovennatuurlijke omvorming ook van de materiële wereld). En deze hoop op bevrijding (“de geredde ziel”) in het hiernamaals of in de apocalyptische toekomst maakt de weg vrij voor de ontwikkeling van de illusie dat lijden hier en nu niet tevergeefs is, daar het lijden royaal zal worden beloond in het Paradijs, op voorwaarde dat de gelovige zich onderwerpt aan Gods wetten. In de genadeloze, koude, onmenselijke wereld, gevolg van de permanente en diepere crisis van het kapitalisme in verval, voorziet de godsdienst de onderdrukten ook de middelen van een schijnbare, gedeeltelijke bevrijding van hun ketenen: de godsdienst bevestigt dat iedere persoon inderdaad dierbaar is in de ogen van zijn of haar goddelijke schepper.

     

    De enige manier om de godsdienst te overstijgen: de zoektocht naar eenheid in de klassenstrijd

     

    Voor de anarchisten, voor “de bekrompen bourgeois die de massa’s willen verheffen” en voor de ongeduldige radicale kleinburgers houdt de godsdienst de massa’s in haar greep vanwege hun onwetendheid. Marxisten daarentegen, begrijpen dat de materiële grondslagen van de godsdienst ten diepste verankerd zijn in het moderne kapitalisme en nog verder ook, ze gaan terug tot oorsprong van de klassenmaatschappijen en zelfs tot het begin van de mensheid. Godsdienst kan daarom niet overwonnen worden door enkel of zelfs voornamelijk propaganda. Kommunisten moeten inderdaad anti-godsdienstige propaganda maken, maar dit moet altijd ondergeschikt blijven aan het zoeken van de effectieve proletarische eenheid in de klassenstrijd. De anti-godsdienstige propaganda “moet die in verband brengen met de concrete praktijk van de klassenbeweging, die het afschaffen van de sociale wortels van de godsdienst ten doel heeft”. Dit is de enige materialistische strategie om de wortels van de godsdienst uit te roeien. Pogingen om het probleem op te lossen door een politieke “oorlog tegen de godsdienst” te ontketenen, zich te begeven in tactloze confrontaties met de godsdienst, of door maatregelen te steunen bedoeld om godsdienstige viering te beperken, zien niet de werkelijke, materiële wortels van de godsdienst. Vanuit proletarisch standpunt is zo’n gedrag dwaas, daar het de verdelingen in het proletariaat vergroot en de arbeiders in de armen van religieuze fanatici drijft.

    Verzet van de kommunisten tegen de godsdienst betekent niet dat ze maatregelen van de staat tegen geloof en beleving, of tegen bepaalde religieuze groepen steunen.

    Kommunisten blijven ideologische en politieke tegenstanders van de godsdienst: er is geen sprake van dat religieuze kwesties in de rijen van de revolutionairen zelf als een privé-zaak kunnen worden beschouwd, daar die immers bestaan uit klassenbewuste militanten die met alle vormen van godsdienst gebroken hebben. Maar de kommunisten moeten in hun strijd tegen de schade toegebracht door de religie in de massa, niet alleen materialisten zijn – er dus van uitgaan en handelen vanuit het fundamentele standpunt dat de mensen hun eigen geschiedenis maken en zichzelf dus kunnen bevrijden door hun eigen bewuste activiteit – maar ook dialectische materialisten. Dit betekent dat marxisten te werk moeten gaan op basis van de situatie als geheel, en zich scherp bewust moeten zijn van alle cruciale wisselwerkingen tussen de verschillende politieke componenten. Dit houdt in dat we, in plaats van een abstracte, zuiver ideologische strijd tegen de godsdienst te voeren, de antireligieuze propaganda op een concrete wijze in verband moeten brengen met de momenteel bestaande klassenstrijd. Alleen met de overwinning van de proletarische klassenbeweging kunnen de maatschappelijke wortels van het godsdienstige vooroordeel, die voortkomen uit de klassenuitbuiting, worden uitgeroeid. Godsdienst kan niet per decreet worden ‘afgeschaft’ – de arbeidersklasse moet het ontgroeien, op basis van haar eigen ervaringen. Kommunisten moeten daarom vermijden om maatregelen te nemen (zoals het veroordelen van godsdienstige praktijken) die religieuze gevoelens zonder reden aanwakkeren wat in tegenstelling zou staan met het nagestreefde doel. De staat in de periode van overgang tussen kapitalisme en kommunisme, ingesteld in de vorm van de dictatuur van het proletariaat, moet zich daarom behoeden voor iedere vorm van religieuze discriminatie, evenals elke vorm van aansluiting of materiële band met de godsdienst.

    Om duidelijk te laten zien welke klassenbelangen de godsdienst tegenwoordig dient, moeten revolutionaire organisaties in hun propaganda de ontwikkeling van de rol van de godsdienst in de maatschappij integreren. De oorspronkelijke overtuigingen en praktijken van de grote religies zijn verworden tot karikaturen, doordat de religieuze hiërarchieën zich aangepast heben aan en opgenomen zijn door de klassenmaatschappij. Met dit in haar achterhoofd ontwierp Rosa Luxemburg een oproep aan de godsdienstige arbeiders, waarin ze de kerken beschuldigde: “Tegenwoordig zijn jullie het, met jullie leugens en jullie onderwijs, die de heidenen zijn, en zijn wij het die de armen, de uitgebuitenen de boodschap van broederschap en gelijkheid brengen. Wij zijn het die bezig zijn de wereld te veroveren, zoals dat vroeger gedaan werd door zij die verkondigden dat het gemakkelijker is voor een kameel om door het oog van de naald te kruipen dan voor een rijke om het koninkrijk der hemelen binnen te gaan”(Rosa Luxemburg, Socialism and the Churches).

     

    Het is duidelijk dat er veel is in de revolutionaire erfenis van onze beweging, dat nuttig blijft. Marx en Engels schreven als militanten op het hoogtepunt van het kapitalisme in opkomst, terwijl Lenin een revolutionaire pionier was van de kommunistische praktijk bij het aanbreken van het verval van het kapitalisme. Momenteel verkeren we in de laatste, ultieme fase van het kapitalisme in verval – de ontbinding van het kapitalisme, waarin het proletariaat ofwel zijn eigen revolutionaire politieke erfenis zal herontdekken ofwel de mensheid als geheel letterlijk veroordeeld zal zijn uit te sterven. Dit betekent dat het eenvoudigweg niet voldoende is de relevante teksten uit de marxistische klassieken te herhalen. Het is noodzakelijk dat we ook in staat zijn om te zien wat nieuw is in de huidige periode, en wat dit in de praktijk betekent voor het proletariaat en zijn politieke organisaties.

     

    De strijd tegen godsdienst in de periode van verval en ontbinding van het kapitalisme.

     

    Het eerste punt dat in dit kader opgehelderd moet worden, is iets dat in feite opkwam bij de aanvang van de vervalperiode rond 1914, maar niet voldoende door de revolutionairen is onderstreept. Zijn opheldering is daardoor sinds de intrede van de periode van verval blijven liggen. Dit betreft de leuze overgeërfd van de Franse Revolutie en heropgenomen door de Tweede Internationale en over de volledige scheiding tussen kerk en staat. Deze leuze, die tamelijk geëigend en noodzakelijk was op het moment dat hij was ontworpen – is een niet-verwezenlijkte burgerlijk democratische eis van het kapitalisme in zijn opkomstperiode. Het moet duidelijk begrepen worden dat alleen het proletariaat en zijn partij dit echt kunnen verwezenlijken, vanwege de ontelbare banden tussen de religies en het kapitalisme. Dit was al een algemeen geldende waarheid in de 19e eeuw; het is nog evidenter in de periode van het staatskapitalisme, als kenmerk van de vervalperiode. Het is daarom zowel zinloos als een gevaarlijke illusie te geloven dat het mogelijk is om campagne te voeren voor de eis van de scheiding van Kerk en de kapitalistische staat, zoals Lenin en de Bolsjewiki neigden te doen.

    Het tweede punt, zoals in de inleiding bij dit artikel en in het vorige deel (1) is vermeld, is dat het kapitalisme, vanaf het moment dat het zijn fase van ontbinding intreedt, irrationeler en barbaarser is dan elk voorafgaan moment in zijn bestaan (zie De ontbinding als hoogste stadium van het verval van het kapitalisme, Internationale Revue nr. 13). De ontbinding is het gevolg van de situatie waarin het kapitalisme, terwijl het ten opzichte van de mensheid als geheel allang opgehouden heeft progressief te zijn, een proletariaat confronteert dat, alhoewel het de enige kracht is die het systeem kan omverwerpen en het kan vervangen door een andere maatschappij, nog gekenmerkt wordt door lange periodes van contrarevolutie en gebrek aan vertrouwen in zichzelf als klasse. De heropkomst van een massale arbeidersstrijd van 1968-1989 heeft de effecten van de kapitalistische contra-revolutie behoorlijk teruggedrongen. Maar in het laatste decennium van de 20e eeuw, de periode die we kenmerken als dat van de kapitalistische ontbinding, heeft  de arbeidersklasse een aantal ernstige aanvallen op haar klasse-identiteit moeten verwerken, in het bijzonder door alle camapgnes door de bourgeoisie opgezet over “de dood van het kommunisme” en “het einde van de klassenstrijd”, en door de geniepige, kruipende effecten van de sociale ontbinding in het algemeen.

    In haar laatste perverse en hoogst irrationele fase, zal niets het kapitalisme ervan weerhouden in zijn poging de proletariërs af te remmen bij de ontwikkeling van hun zelfvertrouwen en het politiek bewust worden. Verder zijn ook revolutionaire organisaties niet immuun voor de invloed van de irrationaliteit van het kapitalisme in verval. In het kielzog van de nederlaag van de revolutie van 1905 en de overwinning van de Stolypin-reactie werd een deel van de Bolshewiki gegrepen door een opstoot van “Godverering”. Recenter begon een Bordigistische groep die het blad Il Partito publiceert, zich voor mysticisme te interesseren (zie: “Marxisme en Mysticisme”, in Internationale Revue nr. 94, frans-, engels- en spaanstalig, en in de uitgave van Programme Communiste van mei 1997) En in het midden van de jaren ‘90 was de IKS genoodzaakt de strijd aan te gaan in zijn midden met een buitenmaatse interesse voor esoterisme en occultisme onder bepaalde militanten.

    De toegenomen gevaren, die door de ontbinding van het kapitalisme ontstonden, mogen niet onderschat worden. De mensheid als geheel is van nature een sociaal wezen. De ontbinding is een soort “sociaal” zuur dat de banden van natuurlijke solidariteit tussen de mensen in de maatschappij aanvreet en daarvoor in de plaats wantrouwen en achterdocht verspreid. Anders gezegd: de ontbinding schept een spontane tendens in de maatschappij om zichzelf te groeperen in klieken, clans en bendes. “Fundamentalisme” van allerlei slag, cults in allerlei variaties, de groei van onzinnige “New Age” groepen en praktijken, de opkomst van delinquente jongerenbendes, vormen allen misvormde en gedoemde pogingen om de ontbrekende maatschappelijke solidariteit te “vervangen”, in een toenemende harde en vijandige wereld. Omdat ze niet gebaseerd zijn op de latente vitaliteit van de enige revolutionaire klasse van dit tijdperk, maar op een individualistische replicatie van uitbuitende verhoudingen, zijn al deze pogingen door hun aard gedoemd alleen maar meer vervreemding en leed voort te brengen, en in feite de effecten van de ontbinding te verergeren.

    Hiermee wordt nog eens het feit onderstreept dat de strijd tegen de heropleving van de religie, tegen alle vormen van irrationaliteit die momenteel opbloeien, onafscheidelijk is van de noodzaak voor de arbeidersklasse de strijd voor haar werkelijke belangen te doen opleven. Alleen deze strijd kan immers de vernietigende effecten van een uiteenvallende maatschappelijke orde tegen gaan. Het proletariaat heeft, in de strijd voor de verdediging van zijn materiële belangen, geen andere keuze dan de voorwaarden voor een echte menselijke gemeenschap te vrwezenlijken; haar authentieke solidariteit in de strijd is het tegengif voor de valse solidariteit die geboden wordt door de cultuur van de bendes en het fundamentalisme. Tegelijkertijd is de strijd - een strijd waarvan de kommunistische minderheid de voorhoede is - voor de verdieping van het klassenbewustzijn van het proletariaat het tegengif voor de toenemend onterende en onmenselijke mythologieën die afgescheiden worden door een maatschappij die aan het verrotten is. Daarmee geeft deze strijd de weg aan naar een toekomst waar de mens uiteindelijk volledig bewust zal moeten worden van zichzelf en van zijn plaats in de natuur, en dus alle goden ver achter zich gelaten zal hebben.

     

    Dawson

    Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

    • Klassenbewustzijn [27]

    Theoretische vraagstukken: 

    • Religie en godsdienst [52]

    Resolutie over de internationale situatie (18e IKS-Congres)

    • 1497 keer gelezen

    De economische crisis

     

     

    1) Als gevolg van de ineenstorting van het Oostblok en de zege van de coalitie in Irak, kondigde vader Bush, op 6 maart 1991, voor het Congres van de Verenigde Staten het begin aan van een ‘Nieuwe Wereldorde’, gebaseerd op het respect voor het ‘internationaal recht’. Deze nieuwe wereldorde moest de planeet vrede en welvaart brengen. Het ‘einde van het kommunisme’ betekende de ‘definitieve zege van het liberale kapitalisme’. Sommigen, zoals de ‘filosoof’ Francis Fukuyama, voorspelden zelfs het ‘einde van de geschiedenis’. Maar de geschiedenis, de ware en niet die van de propaganda, heeft zich gehaast om de spot te drijven met deze charletaneske mooipraterij. In plaats van vrede zou het jaar 1991 het begin vormen van de oorlog in ex-Joegoslavië, die honderdduizenden doden zou veroorzaken in het hart van Europa zelf, een continent dat bijna een halve eeuw van deze kwaal bespaard was gebleven. Net zo hebben de recessie van 1993, vervolgens de ineenstorting van de Aziatische ‘tijgers’ en ‘draken’ in 1997, en daarna de nieuwe recessie in 2002, die een einde maakte aan de euforie over de ‘internet-luchtbel’, gevoelige knauwen toegebracht aan de illusies omtrent de ‘voorspoed’ die werd aangekondigd door vader Bush. Maar wat typisch is voor het gepraat van de heersende klasse vandaag is dat zij de neiging heeft om dat van gisteren te vergeten. Tussen 2003 en 2007 werd de toon van het officiële taalgebruik van heersende sectoren van de bourgeoisie zelfs euforisch, toen ze het succes vierde van het ‘Angelsaksische model’ dat voorbeeldige winsten mogelijk maakte, een stevige groei van het BIP en zelfs een aanzienlijke daling van de werkloosheid. Woorden schoten te kort om de triomf van de ‘liberale economie’ en de weldaden van de ‘deregularisering’ te vieren. Maar sedert de zomer van 2007 en vooral die van 2008, is deze optimistische zeepbel gesmolten als sneeuw voor de zon. Sindsdien werden de woorden ‘voorspoed’, ‘groei’, ‘zege van het liberalisme’ discreet uit het burgerlijk taalgebruik verbannen. Aan de tafel van het grote banket van de kapitalistische economie heeft zich een gast geïnstalleerd waarvan wie men dacht dat hij voor altijd verbannen was: de crisis, het spook van een ‘nieuwe grote depressie’, net zoals aan die van de jaren 1930.

     

     

    2) Volgens de uitspraken van alle burgerlijke verantwoordelijken, van alle economische ‘specialisten’, met inbegrip van de meest onvoorwaardelijke bewierokers, is de huidige crisis de ernstigste die het systeem heeft gekend sinds de grote depressie die begon in 1929. Volgens de OESO is: “de wereldeconomie ten prooi gevallen aan haar diepste en meest omvangrijke recessie sinds tientallen jaren” (tussentijds rapport van maart 2009). Sommigen aarzelen zelfs niet om hem nog erger te beschouwen dat zij nog ernstiger is en dat de gevolgen nu nog niet zo rampzalig zijn als in de jaren 1930, ligt alleen aan het feit dat de wereldleiders sindsdien, gesterkt door hun ervaring, geleerd hebben om aan dergelijke toestanden het hoofd te bieden, en te vermijden dat het komt tot een veralgemeende situatie van een ieder voor zich: “Alhoewel men deze ernstige wereldrecessie soms heeft betiteld als een ‘grote recessie’, staat men, dank zij de kwaliteit en de intensiteit van de maatregelen die de regeringen op dit moment nemen, nog ver af van een nieuwe ‘grote depressie’ zoals die van de jaren 1930. De ‘grote depressie’ werd verergerd door de verschrikkelijke vergissingen van de politieke economie, gaande van beperkende monetaire maatregelen tot de politiek van het ‘ieder voor zich’, vergissingen die de vorm aannamen van protectionistische handel en elkaar beconcurrerende devaluaties. De huidige recessie daarentegen heeft over het algemeen goede antwoorden ontlokt” (Ibid.).

     

    Nochtans, zelfs als alle sectoren van de bourgeoisie de ernst van de huidige stuiptrekkingen van de kapitalistische economie vaststellen, hoe verschillend ze ook mogen zijn wat betreft de uitleg die zij eraan geven, er overduidelijk niet alleen toe in staat is om noch de werkelijke betekenis van deze stuiptrekkingen te bevatten maar ook het perspectief dat zij aankondigen voor het geheel van de maatschappij. Voor sommigen onder hen zou de verantwoordelijkheid voor de hevige moeilijkheden van het kapitalisme veroorzaakt zijn door de ‘financiële gekte’, aan het feit dat er sinds het begin van de jaren 2000 een hele rits ‘rommelproducten’ ontwikkeld zijn, die een uitbarsting hebben teweeggebracht van kredieten waarvan de terugbetaling niet voldoende gewaarborgd was. Anderen beweren dat het kapitalisme lijdt aan een overmaat van ‘deregulering’ op wereldvlak, een oriëntering die aan de basis lag van de reaganomics zoals die sinds de jaren 1980 op wereldschaal ontwikkeld werd. Anderen tenslotte, in het bijzonder de linkse verdedigers van het kapitaal, menen dat de dieper liggende oorzaak gezocht moet worden in een ontoereikendheid van de inkomsten van de loontrekkers. Daardoor werden deze laatsten, met name in de meer ontwikkelde landen, er toe verplicht om hun toevlucht te nemen tot leningen om in staat te blijven aan hun elementaire behoeften te voorzien. Maar welke ook hun meningsverschillen mogen zijn, het kenmerkende voor al deze interpretaties is dat zij denken dat niet het kapitalisme als productiewijze er de oorzaak van is, maar de ene of andere vorm waarin het systeem zich voordoet. En dat is nu juist het postulaat van hun vertrekpunt dat al deze interpretaties verhindert om in de grond de werkelijke oorzaken te begrijpen van de huidige crisis en wat er op het spel staat.

     

     

    3) In feite maakt enkel een globale en historische visie op de kapitalistische productiewijze het mogelijk om de perspectieven van de huidige crisis te begrijpen, in te schatten en ontwikkelen. Wat vandaag door het geheel van de economische ‘specialisten’ verborgen wordt gehouden blijkt overduidelijk uit de tegenstellingen die het kapitalisme teisteren: de overproductie van dit systeem, zijn onvermogen om de massa van de waren te verkopen die het produceert. Er is geen overproductie met betrekking tot de werkelijke behoeften van de mensheid, die nog verre van vervuld zijn, maar een overproductie met betrekking tot de kopkrachtige markten, die deze productie kunnen betalen. Het officiële taalgebruik, evenals de maatregelen die zijn aangenomen door het merendeel van de regeringen, richten zich op de financiële crisis, op het bankroet van de banken, maar in werkelijkheid toont, wat de commentatoren de ‘reële economie’ noemen (in tegenstelling tot de ‘fictieve economie’) aan dat er gaat geen dag voorbij zonder de aankondiging van sluitingen van bedrijven, van massale ontslagen, van het bankroet van industriële ondernemingen. Het feit dat General Motors, dat gedurende tientallen jaren het grootste bedrijf ter wereld was, zijn overleving te danken heeft aan de massale steun van de Amerikaanse staat, terwijl Chrysler officieel bankroet is verklaard en onder controle is gekomen van FIAT, is tekenend voor de problemen die ten grondslag liggen aan de kapitalistische economie. Ook de abrupte daling van de wereldhandel, de eerste sinds de Tweede Wereldoorlog en die door de OESO geschat wordt op -13,2%, drukt het onvermogen uit voor de bedrijven om kopers te vinden voor hun producten.

     

    Deze overproductiecrisis, die vandaag duidelijk wordt, is geen eenvoudig gevolg van de financiële crisis, zoals het merendeel van de ‘specialisten’ ons willen doen geloven. Ze komt voort uit het mechanisme zelf van de kapitalistische economie, zoals dat anderhalve eeuw geleden al werd aangetoond door het marxisme. Zolang de kapitalistische metropolen voortgingen met de verovering van de wereld en nieuwe markten aanboorden, kon de tijdelijke crises van overproductie overwonnen worden. Toen deze veroveringen, aan het begin van de 20e eeuw ten einde kwamen, hadden deze metropolen, en in het bijzonder diegenen die te laat waren gekomen op het concert van de kolonisering, geen andere uitweg meer dan de invloedszones van de anderen te vallen. Dit gold vooral voor Duitsland, dat een Eerste Wereldoorlog ontketende, zelfs nog voordat de overproductie volledig tot uiting kwam. Deze kwam daarentegen duidelijk wel tot uiting met de krach van 1929 en de grote depressie van de jaren 1930, die de belangrijkste kapitalistische landen aanzette tot een oorlogszuchtige vlucht vooruit in een Tweede Wereldoorlog, die de Eerste qua slachtpartijen en barbarij verre overtrof. Het geheel van de voorzieningen die na afloop ervan door de grootmachten getroffen werden, namelijk de organisatie onder Amerikaanse voogdij van de grote bestanddelen van de kapitalistische economie, zoals die van de munt (Bretton Woods) en het opzetten door de staten van een neo-keynesiaanse politiek, evenals de positieve weerslag van de dekolonisatie van de markten, hebben het wereldkapitalisme bijna drie decennia de illusie gegeven dat het zijn tegenstellingen uiteindelijk overwonnen had. Maar deze illusie kreeg in 1974 een opdonder van jewelste met het opduiken van een reusachtige recessie, voornamelijk bij de grootste wereldmacht. Deze recessie vormde niet het begin van de belangrijkste moeilijkheden van het kapitalisme, aangezien zij zich voordeed na die van 1967 en de herhaaldelijke crises van het pond en de dollar, de twee fundamentele munteenheden in het systeem van Bretton Woods. In feite had het neo-keynesianisme vanaf de jaren 1960 al blijk gegeven van zijn historische mislukking, zoals dat indertijd werd onderstreept door de groepen die de IKS zouden gaan vormen. Met andere woorden, voor het geheel van de burgerlijke commentatoren en voor de meerderheid van de arbeidersklasse, betekent het jaar 1974 het begin van een nieuwe periode in het naoorlogse leven van het kapitalisme, voornamelijk door het opnieuw opduiken van een verschijnsel dat men in de ontwikkelde landen als definitief overwonnen beschouwd had, de massale werkloosheid.

     

    Juist op dat ogenblik werd het verschijnsel van de vlucht vooruit in de schuldenlast gevoelig versterkt: in die periode waren het de landen van de ‘Derde Wereld’ die daarbij voorop liepen en die tijdelijk de ‘locomotief’ van de heropleving vormden. Deze toestand liep aan het begin van de jaren 1980 ten einde met de schuldenlastcrisis, met het onvermogen van de landen van de ‘Derde Wereld’ om de leningen terug te betalen die hen in staat gesteld hadden om te dienen als afzetmarkt voor de productie van de industriële grootmachten. Maar de vlucht vooruit in de schuldenlast was daarmee niet ten einde. De Verenigde Staten begonnen de rol als ‘locomotief’ over te nemen ten koste van aanzienlijke tekorten op hun handelsbalans en vooral op hun begroting, een politiek die mogelijk was door de bevoorrechte rol van hun nationale munt als wereldmunt. Ook al hanteerde Reagan toentertijd de leus: “De staat is niet de oplossing, hij vormt het probleem” om de opruiming van de neo-keynesiaanse politiek te rechtvaardigen, toch bleef de Amerikaanse federale staat, via haar enorme begrotingstekorten, de drijvende kracht achter het nationale en internationale economische leven. Nochtans betekende de ‘reaganomics’, waarvan Margreth Thatcher in Groot-Brittannië de grote bezielster was, de fundamentele ontmanteling van de ‘verzorgingsstaat’, met andere woorden van aanvallen zonder weerga op de arbeidersklasse die bijdroegen tot het beteugelen van de galopperende inflatie die het kapitalisme sinds de jaren 1970had geteisterd.

     

    In de loop van de jaren 1990, werd een van de ‘locomotieven’ van de wereldeconomie gevormd door de Aziatische ‘tijgers’ en ‘draken’ die spectaculaire groeivoeten kenden, maar ten koste van een aanzienlijke schuldenlast welke leidde tot de spectaculaire stuiptrekkingen in 1997. Op hetzelfde ogenblik werden al diegenen, die gemikt hadden op het ‘einde van het communisme’ om de wereldeconomie duurzaam te doen heropleven, op ruwe wijze ontgoocheld door het ‘nieuwe’ en ‘democratische’ Rusland, dat betaling van zijn schulden ook stopzette, Op zijn beurt bracht de ‘zeepbel van het internet’ aan het einde van de jaren 1990, een ongebreidelde speculatie op gang in ‘hoogtechnologische’ ondernemingen, een zeepbel die in 2001-2002 ontplofte en een einde maakte aan de droom van een heropleving van de wereldeconomie door de ontwikkeling van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën. Toen nam de schuldenlast een nieuwe vlucht, voornamelijk dank zij de ontzaglijke ontwikkeling van hypotheekkredieten voor de vastgoedsector in meerdere landen en vooral in de Verenigde Staten. Dit laatste land heeft zijn rol als ‘locomotief van de wereldeconomie’ nogmaals onderstreept, maar ten koste van een duizelingwekkende toename van hun schuldenkloof, - voornamelijk onder de Amerikaanse bevolking – Deze rol was gebaseerd op allerlei soorten ‘financiële producten’, waarvan men dacht het risico van het niet terugbetalen van de schulden te kunnen voorkomen. In feite heeft de verspreiding van rommelkredieten helemaal geen einde gemaakt aan het feit dat de hypotheken als een zwaard van Damocles blijven hangen boven de Amerikaanse en de wereldeconomie. Integendeel, de banken hebben het aandeel van die ‘rommelkredieten’, die aan de oorsprong liggen van hun ineenstorting in 2007, enkel maar doen toenemen in hun kapitaal.

     

     

    4) Het is dus niet de financiële crisis die aan de basis ligt van de huidige recessie. Integendeel, de financiële crisis illustreert enkel de vlucht naar voren in de schuldenlast om de overproductie te overstijgen, een politiek die echter niet oneindig gerekt kan worden. Vroeger of later wreekt de ‘reële economie’ zich, ’t is te zeggen: de overproductie die aan de basis ligt van de tegenstellingen van het kapitalisme, het onvermogen van de markten om het geheel van de geproduceerde waren op te slorpen, komt terug op de voorgrond.

     

    In die zin zijn de maatregelen die getroffen zijn op de G-20 van Londen, een verdubbeling van de reserves van het Internationaal Muntfonds, een massale steun van de staten aan het noodlijdende banksysteem, een aanmoediging van deze laatsten om een actieve relancepolitiek van de economie te gaan voeren ten koste van een spectaculaire toename van het begrotingstekort, kunnen het vraagstuk op geen enkele wijze grondig oplossen. De vlucht naar voren in de schuldenlast is een van de bestanddelen van de ernst van de huidige recessie. De enige ‘oplossing’ die de bourgeoisie kan bewerkstelligen is … een nieuwe vlucht naar voren in de schuldenlast. De G-20 heeft geen andere oplossing voor de crisis kunnen bedenken, om de goede reden dat er geen bestaat. Hij had als taak het ‘ieder voor zich’, dat zo kenmerkend was voor de jaren 1930, te voorkomen. Hij had zich ook voorgenomen om het vertrouwen onder de economische instellingen een beetje te herstellen, wetende dat dit binnen het kapitalisme een wezenlijke factor vormt bij wat zich bevindt in het hart van zijn functioneren, het krediet. Anders gezegd: dit laatste feit, de nadruk op het belang van de ‘psychologie’ in de economische stuiptrekkingen, het gebruik van grote woorden tegenover de materiële realiteiten, tekent de fundamenteel illusoire aard van de maatregelen die het kapitalisme zal kunnen nemen tegenover de historische crisis van zijn economie. Zelfs als het kapitalistische systeem niet als een kaartenhuis ineen zal storten, zelfs als de abrupte daling van de productie zich niet oneindig doorzet, dan heeft het geen ander perspectief dan het steeds verder wegzinken in het slop, dan de terugkeer op steeds grotere schaal van de stuiptrekkingen die het vandaag teisteren. Meer dan vier decennia heeft de bourgeoisie de voortdurende verergering van de crisis niet kunnen beletten. Vandaag vertrekt zij vanuit een veel ongunstigere toestand dan in de jaren 1960. Ondanks alle ervaring die zij heeft opgedaan in de loop van deze decennia, zal zij het er niet beter, maar nog slechter afbrengen. In het bijzonder de maatregelen die, geïnspireerd door het neo-keynesianisme, zijn gepromoot op de G-20 van Londen (die zelfs gingen tot het nationaliseren van banken in moeilijkheden), maken geen enkele kans om het kapitalisme op wat voor manier dan ook ‘gezond’ te maken. Want het begin van de moeilijkheden, op het einde van de jaren 1960, waren juist het gevolg van het definitieve bankroet van de neo-keynesiaanse maatregelen, die werden aangenomen in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog.

     

     

    5) Ook al heeft de wrede verergering van de kapitalistische crisis de heersende klasse volledig verrast, toch heeft ze de revolutionairen niet verrast. Zoals de resolutie die aangenomen werd op het vorige internationaal congres stelde vóór het begin van de paniek van de zomer van 2007: “Nu al zaaien de dreigingen die zich rond de huizenmarkt in de VS opeenhopen, één van de motoren van de Amerikaanse economie, onenigheid en ongerustheid in de economische milieus. Zij dragen het gevaar van rampzalige bankfaillissementen in zich.…” (Resolutie over de Internationale Situatie, 17e Congres van de IKS, punt 4).

     

    Diezelfde resolutie draaide eveneens de grote verwachtingen, die werden gewekt door het ‘Chinese mirakel’ de nek om: “Het ‘Chinese mirakel' en dat van enkele andere Derde Wereldlanden betekent dus geen "nieuwe wind" die door kapitalistische economie waait, maar is slechts een volgende incarnatie van het verval van het kapitalisme. Bovendien maakt de extreme afhanke­lijkheid van de Chine­se economie van haar export haar bijzonder kwetsbaar voor elke orderintrekking door haar huidige afnemers. Deze vraaguitval zal zich haast zeker voordoen, vooral omdat de Amerikaanse economie verplicht zal worden om haar to­renhoge schulden op orde te brengen, waarmee ze voor het ogenblik de rol van "lo­comotief" speelt voor de wereldwijde vraag. Net zoals het ‘mirakel' van de groei met dubbele cijfers van de Aziatische ‘tijgers' en ‘draken' in 1997 tot een triest einde kwam, zo zal het Chinese "mirakel" van tegenwoordig, al heeft het niet dezelfde oor­sprong en al heeft het veel serieuzere troeven in de hand, vroeg of laat geconfronteerd worden met de harde realiteiten van de historische impasse van de kapitalistische pro­ductiewijze.” (Idem, punt 6). De sterke daling van de groeivoet van de Chinese economie, de explosie van werkloosheid die zij veroorzaakt, voornamelijk door de gedwongen terugkeer naar hun geboortedorp van tientallen miljoenen boeren, die waren opgetrommeld voor de industriële werkkampen om proberen te ontsnappen aan een onhoudbare ellende, bevestigen deze voorspelling volkomen.

     

    In feite berust het vermogen van de IKS om te voorzien wat er ging gebeuren helemaal niet op een ‘bijzonder verdienste’ van onze organisatie. Haar enige ‘verdienste’ berust in haar trouw aan de marxistische methode, in de wil om haar permanent aan te wenden in de analyse van de werkelijkheid in de wereld, in haar capaciteit om krachtig weerstand te bieden aan de sirenes die het ‘definitief bankroet van het marxisme’ verkondigen.

     

     

    Imperialistische spanningen

     

     

    6) De bevestiging van de geldigheid van het marxisme betreft niet enkel het vraagstuk van het economische leven van de maatschappij. Tot de kern van de misleidingen die verspreid werden in het begin van de jaren 1990, behoorde ook die van het begin van een periode van vrede voor de hele wereld. Het einde van de ‘Koude Oorlog’, de verdwijning van het Oostblok, dat in zijn tijd werd voorgesteld als het ‘Rijk van het Kwaad’, werden verondersteld een einde te maken aan de verschillende militaire conflicten via welke, sinds 1947, de botsing plaatsvond tussen de twee imperialistische blokken.

     

    Tegenover de misleidingen betreffende de mogelijkheid tot vrede binnen het kapitalisme, heeft het marxisme altijd de onmogelijkheid onderstreept van de burgerlijke staten om hun economische en militaire rivaliteiten te overstijgen, in het bijzonder in de vervalperiode. Om die reden konden wij in januari 1990 al schrijven: “De verdwijning van de Russische imperialistische politieagent en dat wat er uit voortvloeit voor de Amerikaanse politieagent ten opzichte van hun belangrijkste ‘bondgenoten’ van gisteren, zet de deur open voor de ontketening van een hele reeks van meer lokale rivaliteiten. Deze rivaliteiten en botsingen kunnen op dit moment niet ontaarden in een wereldconflict (…) Daarentegen dragen deze conflicten, vanwege de verdwijning van de discipline, opgelegd door de aanwezigheid  van blokken, het risico in zich gewelddadiger en talrijker te zijn, natuurlijk met name in die zones waar het proletariaat het zwakst is.” (International Review n°61, Na de ineenstorting van het Oostblok, stabilisatie en chaos). Deze analyse zou weldra bevestigd worden op het internationale toneel, voornamelijk door de eerste Golfoorlog in januari 1991 en door de oorlog in ex-Joegoslavië, in het begin van de herfst van datzelfde jaar. Sindsdien zijn de bloedige en barbaarse botsingen niet opgehouden. We kunnen ze niet allemaal opsommen maar we kunnen de volgende met name noemen:

     

    - het vervolg in ex-Joegoslavië in 1999, waarbij de Verenigde Staten en de voornaamste Europese grootmachten betrokken waren, onder de beschermheerschappij van de NAVO;

     

    - de twee oorlogen in Tsjetsjenië;

     

    - de talrijke oorlogen die het Afrikaanse continent onophoudelijk verwoesten (Rwanda, Somalië, Kongo, Soedan, enz.);

     

    - de militaire operatie van Israël tegen Libanon en, heel recent, tegen de Gaza-strook;

     

    - de oorlog in Afghanistan van 2001 die nog altijd voortduurt;

     

    - de oorlog in Irak van 2003, waarvan de gevolgen nog steeds op dramatisch wijze doorwegen op dit land, maar ook op de aanstoker van deze oorlog, de Amerikaanse grootmacht.

     

     De betekenis en de implicaties van de politiek van deze grootmacht werd al lang geleden door de IKS geanalyseerd:

     

    “Het spookbeeld van een wereld­oorlog hangt niet langer boven de planeet, maar tezelfdertijd zagen we de ontketening van imperialistische tegenstellingen en lokale oorlogen waarbij de grootmachten recht­streeks betrokken waren, in het bijzonder de machtigste ervan, de Verenigde Staten. Het viel aan hen te beurt, die decennia lang ‘de wereld-politieagent' speelde, te probe­ren om deze rol te blijven spelen en te versterken tegen de ‘nieuwe wereld wanorde' die voortkwam uit het einde van de Koude Oorlog. Maar hoewel ze zeker die rol ter harte namen, gebeurde dat niet met de bedoeling bij te dragen aan de stabiliteit op de wereld, maar fundamenteel om hun wereldwijde leiderschap te herstellen, dat onop­houdelijk in vraag gesteld werd, ook en vooral door hun voormalige bondgenoten, om­dat het cement dat elk van beide imperialistische blokken samenhield - de dreiging van het rivaliserende blok - niet langer bestond. Bij het definitief ontbreken van de ‘Sovjet­dreiging' kan de Amerikaanse mogendheid haar discipline alleen opleggen door te re­kenen op haar sterkste troef, haar enorm overwicht op militair vlak. Maar daardoor werd het imperialistische beleid van de VS één van de belangrijkste factoren van de wereldwijde instabiliteit.” (Resolutie over de Internationale Situatie, 17e Congres van de IKS, punt 7).

     

     

    7) De komst van de democraat Barak Obama aan het hoofd van de eerste wereldmacht heeft veel illusies opgewekt over een mogelijke verandering in de oriëntering van de strategie van deze laatste, een verandering die een opening zou toestaan naar een ‘vredestijdperk’. Een van de redenen voor deze illusie komt voort uit het feit Obama een van de zeldzame senatoren was die, in 2003, gestemd had tegen de militaire tussenkomst in Irak. In tegenstelling tot zijn republikeinse concurrent Mc Cain heeft hij zich ervoor ingezet om de Amerikaanse strijdkrachten uit dit land terug te trekken. De illusie werden echter al snel met de werkelijke feiten geconfronteerd. In het bijzonder omdat Obama, als voorzag om de Amerikaanse strijdkrachten uit Irak weg te halen, hij dat doet om hun inzet in Afghanistan en Pakistan op te drijven. De continuïteit van de militaire politiek van de Verenigde Staten werd goed geïllustreerd door het feit dat de nieuwe regering de Staatssecretaris van Defensie Gates, die door Bush benoemd was, in zijn functie heeft aangehouden.

     

     

    In werkelijkheid stelt de nieuwe oriëntering van de Amerikaanse diplomatie helemaal niet het kader in vraag waar in het bovengaande naar verwezen werd. Ze heeft nog steeds tot doel om het leiderschap van de Verenigde Staten over de planeet te heroveren door middel van hun militair overwicht. Zo komt de oriëntering van Obama ten gunste van een toenemende rol van de diplomatie voor het grootste deel neer op het winnen van tijd en dus op het voor zich uitschuiven van het moment van de onvermijdelijke imperialistische tussenkomst van de Amerikaanse strijdkrachten. Want deze zijn op het moment te veel verspreid en te uitgeput om tegelijkertijd oorlog in Irak en Afghanistan te voeren.

     

     

    Zoals de IKS dikwijls heeft onderstreept bestaan er binnen van de Amerikaanse bourgeoisie nochtans twee opties om deze doelstellingen te bereiken:

     

    - de optie de verwoord wordt door de Democratische Partij die zoveel mogelijk andere grootmachten probeert te betrekken bij deze onderneming;

     

    - de meerderheidsoptie onder de Republikeinen die er uit bestaat het initiatief te nemen tot militaire offensieven en die kost wat kost op te dringen aan andere grootmachten.

     

    De eerste optie werd voornamelijk in de jaren 1990 doorgevoerd door de regering Clinton in ex-Joegoslavië, waarbij ze er in slaagde om de steun te verkrijgen van de belangrijkste westerse grootmachten, zoals Duitsland en Frankrijk om samen te werken en deel te nemen aan de NAVO-bombardementen op Servië om dit land er toe te dwingen Kosovo op te geven.

     

    De tweede optie is toegepast in de ontketening van de oorlog tegen Irak in 2003, die gebeurde tegen de vastbesloten wil van Duitsland en Frankrijk in, die zich voor de gelegenheid in de Veiligheidsraad van de VN associeerden met Rusland.

     

    Nochtans is geen van beide opties er tot nu toe in geslaagd om het perspectief op het verlies van het Amerikaanse leiderschap te doen omslaan. De politiek van het ‘krachtig doordrukken’, die met name geïllustreerd werd tijdens de twee regerinsgperioden van de zoon George Bush, heeft niet enkel geleid tot de Irakese chaos, die men nog altijd niet te boven is gekomen. Maar hij heeft ook geleid tot een groeiend isolement van de Amerikaanse diplomatie zoals die vooral te zien aan was het feit dat bepaalde landen die haar gesteund hadden in 2003, zoals Spanje en Italië, het schip van het Irakese avontuur in de loop van de tijd hebben verlaten (zonder dan nog rekening te houden met de meer discrete manier waarop regering van Gordon Brown heeft genomen afstand tot de onvoorwaardelijke steun die door Tony Blair aan dit avontuur werd verleend). Van zijn kant slaagt de politiek van ‘samenwerking’ die de voorkeur wegdraagt van de democraten, er niet echt in om zich te verzekeren van een ‘trouw’ van de grootmachten die men probeert te binden aan de militaire operaties, vooral omdat men aan deze grootmachten een grotere manoeuvreerruimte toestaat om hun eigen belangen te laten gelden.

     

    Momenteel heeft de regering Obama bijvoorbeeld beslist om een meer verzoenende politieke koers te gaan varen ten opzichte van Iran en krachtdadiger op te treden ten overstaan van Israël. Dit zijn twee oriënteringen die meer in de lijn liggen van de landen van de Europese Unie, voornamelijk van Duitsland en Frankrijk, twee landen die er op azen om een deel van de invloed terug te winnen, die zij in het verleden in Irak en Iran hadden. Met andere woorden: deze oriëntering zal er niet in slagen om te beletten dat er grote belangenconflicten zullen blijven bestaan tussen deze twee landen en de Verenigde Staten, vooral in de invloedssfeer van Oost-Europa (waar Duitsland probeert om ‘bevoorrechte’ banden te bewaren met Rusland) of in Afrika (waar de twee fracties, die vuur en verderf zaaien in Kongo, respectievelijk gesteund worden door Frankrijk en de Verenigde Staten).

     

    In het algemeen heeft de verdwijning van de twee grote imperialistische blokken in de wereld de deur open gezet voor de ambities van de tweederangs imperialismes. Zij zijn de nieuwe hoofdrolspelers in de destabilisering van de internationale situatie. Dat is bijvoorbeeld het geval met Iran dat, onder de vlag van het ‘verzet’ tegen de Amerikaanse ‘Grote Satan’ en de strijd tegen Israël, een overheersende positie wil veroveren in het Midden-Oosten. Met heel wat aanzienlijkere middelen mikt China er op om zijn invloed uit te breiden naar andere continenten, vooral in Afrika waar zijn toenemende economische aanwezigheid tot doel heeft om in deze regio van de wereld een diplomatieke en militaire aanwezigheid in te planten, zoals dat het geval is in de oorlog in Soedan.

     

    Zo is het perspectief dat zich voor de planeet ontvouwt na de verkiezing van Obama als het hoofd van de eerste wereldmacht, niet fundamenteel verschillend van de toestand die er tot op heden heerste: een voortzetting van de botsingen tussen de eersterangs of tweederangs wereldmachten, een voortduren van de oorlogsbarbarij met steeds tragischere gevolgen (hongersnoden, epidemieën, massale verplaatsingen) voor volkeren die wonen in de betwiste zones. Men mag er zelfs van uitgaan dat de destabilisering, die veroorzaakt wordt door de aanzienlijke verergering van de economische crisis in een hele reeks van landen van de periferie, een verscherping van de botsingen tussen militaire klieken in deze landen teweeg zal brengen met, zoals altijd, een inmenging van de verschillende imperialistische grootmachten. Tegenover deze situatie zullen Obama en zijn regering niet veel anders kunnen uitrichten, zoals men kan merken in Afghanistan, dan verder te gaan met de oorlogspolitiek van hun voorgangers, een politiek die gelijk staat met toenemende oorlogsbarbarij.

     

     

    Milieucrisis

     

     

    8) De ‘goede voornemens’ die Obama ten toon spreidt op het diplomatiek vlak; zullen niet verhinderen dat de militaire chaos in de wereld voorduurt en zal verergeren. Ze zullen evenmin verhinderen dat de natie, waar hij leiding aan geeft, zelf een actieve factor zal zijn in deze chaos. De Amerikaanse heroriëntering die hij vandaag aankondigt op het vlak van de bescherming van het leefmilieu zal evenmin kunnen verhinderen dat de verloedering ervan zal doorgaan. Deze verslechtering is geen kwestie van goede of slechte wil van de regeringen, hoe machtig zij ook mogen wezen. Elke dag die voorbijgaat maakt ons steeds meer duidelijk wat de werkelijke milieuramp is die de planeet bedreigt: steeds geweldigere stormen in landen die er tot nog toe van gespaard waren gebleven, droogtes, hittegolven, overstromingen, doorbraak van dijken, landen die dreigen overspoeld te worden door de zee... de perspectieven zijn somber. Deze verloedering van het leefmilieu draagt eveneens de dreiging in zich van een verergering van de militaire botsingen, voornamelijk door de uitputting van de reserves aan drinkbaar water, die de inzet zal gaan vormen voor nieuwe conflicten.

     

    Zoals onderstreept werd door de resolutie aangenomen op het voorgaande internationaal congres:

     

    “Zoals de IKS meer dan 15 jaar geleden had aangetoond, draagt de ontbinding van het kapita­lisme een belangrijke bedreiging voor het voortbestaan van de mensheid in zich. Het alternatief dat door Engels aan het einde van de 19e eeuw gesteld werd, socialisme of barbarij, is gedurende de hele twintigste eeuw een sinistere realiteit geworden. Wat de 21e eeuw ons als vooruit­zicht biedt is heel eenvoudig socialisme of de vernieti­ging van de mensheid. Dat is wat er werkelijk op het spel staat voor de enige kracht in de maatschappij die in staat is het kapita­lisme omver te werpen: de internationale ar­beidersklasse. ” (Idem, punt 10).

     

     

    De klassenstrijd

     

     

    9) Dit vermogen van de arbeidersklasse om een eind te maken aan de barbaarsheid, die teweeg gebracht wordt door het kapitalisme in ontbinding, om de mensheid weg te leiden uit haar prehistorie en voor haar, naar een uitsprak van Friedrich Engels, de ‘poorten van de vrijheid’ te openen, smeed zij nu al in haar dagelijkse strijd tegen de kapitalistische uitbuiting. De ineenstorting van het Oostblok en de zogenaamde ‘socialistische’ regimes, die de oorverdovende campagnes over het ‘einde van het kommunisme’, ja zelfs van het ‘einde van de klassenstrijd’ mogelijk maakten, hebben een zware slag toegebracht aan het bewustzijn in de arbeidersklasse, en aan haar strijdbaarheid. Het proletariaat heeft toen op deze twee vlakken een diepe terugval ondergaan die meer dan tien haar geduurd heeft. Pas sinds 2003, zoals de IKS dikwijls heeft aangetoond, heeft de arbeidersklasse op wereldvlak laten blijken dat zij deze terugval te boven was gekomen en dat zij opnieuw de weg van strijd tegen de kapitalistische aanvallen was ingeslagen. Sindsdien is deze tendens niet geloochend en in de twee jaren die ons scheiden van het voorgaande congres hebben wij het vervolg kunnen zien van betekenisvolle strijd overal ter wereld. Op bepaalde momenten heeft men zelfs een opmerkelijke gelijktijdigheid van arbeidersstrijd op wereldvalk kunnen vaststellen. Zo werden in het begin van het jaar 2008 de volgende landen gelijktijdig door de strijd getroffen: Rusland, Ierland, België, Zwitserland, Italië, Griekenland, Roemenië, Turkije, Israël, Iran, het Emiraat van Bahrein, Tunesië, Algerije, Kameroen, Swaziland, Venezuela, Mexico, de Verenigde Staten, Canada en China.

     

    Daarnaast hebben wij in de loop van de voorbije twee jaren arbeidersstrijd van zeer grote betekenis meegemaakt. Zonder te beweren volledig te zijn, kunnen wij de volgende voorbeelden aanhalen:

     

    - in Egypte, in de zomer van 2007, waar de massale strijd in de textielindustrie de actieve solidariteit opwekte in talrijke andere sectoren (dokwerkers, transportarbeiders, verplegers…);

     

    - in Dubaï, in november 2007, waar de bouwvakkers (vooral geïmmigreerde arbeiders) massaal in beweging kwamen;

     

    - in Frankrijk, in november 2007, waar de aanvallen op de pensioenstelsels een zeer strijdbare staking uitlokten bij de spoorwegen, waarbij op momenten banden van solidariteit gesmeed werden met de studenten die op datzelfde moment gemobiliseerd waren tegen de pogingen van de regering om het maatschappelijke onderscheid aan de universiteit te accenturen. Het was een staking die openlijk de rol van de grote vakbondscentrales, vooral van de CGT en de CFDT, heeft ontmaskerd als saboteurs, wat de bourgeoisie ertoe verplichtte om het blazoen van haar sapparaat, dat bedoeld is om de arbeidersstrijd in te kapselen, opnieuw op te poetsen;

     

    - in Turkije, aan het inde van 2007, waar de staking van 25.000 arbeiders van Türk Telecom plaatsvond, welke meer dan een maand duurde. Ze vormde de belangrijkste mobilisering van het proletariaat van dit land sinds 1991, en dat precies op het moment waarop de regering van dit land betrokken was bij een militaire operatie in het noorden van Irak;

     

    - in Rusland, in november 2008, waar belangrijke stakingen in Sint Petersburg (namelijk bij de Ford fabriek) lieten zien hoe de arbeiders de intimidatie van de sterk aanwezige politie, vooral vanwege de SB (vroegere KGB) het hoofd boden;

     

    - in Griekenland, op het einde van 2008 waar, in een klimaat van enorme ontevredenheid die reeds eerder tot uiting was gekomen, de mobilisering van de studenten tegen de repressie een diepe solidariteit opwekte binnen de arbeidersklasse, waarvan bepaalde sectoren het officiële syndicalisme overspoelden. Het was een solidariteit die niet beperkt bleef tot de grenzen van het land, daar deze beweging in talrijke Europese landen een veelbetekenende weerklank van sympathie ondervond;

     

    - in Groot-Brittannië, begin 2009, waar de wilde staking bij de raffinaderij van Linsay, een van de markantste bewegingen van de arbeidersklasse van dit land was in de laatste twintig jaar. Toch een arbeidersklasse die in de jaren 1980 nog verschrikkelijke nederlagen heeft geleden. De stakingsbeweging bij Linsay heeft er blijk gegeven dat de arbeidersklasse in staat is om haar strijd uit te breiden en, in het bijzonder, een begin te maken van een confrontatie met het gewicht van het nationalisme, door middel van solidariteitsbetogingen tussen de Britse arbeiders en de Poolse en Italiaanse geïmmigreerde arbeiders.

     

     

    10) De aanzienlijke verslechtering van de huidige crisis van het kapitalisme betekent natuurlijk een element van de eerste orde in de ontwikkeling van de arbeidersstrijd. Van nu af aan worden de arbeiders in alle landen van de wereld geconfronteerd met massale ontslagen, met een onweerstaanbare stijging van de werkloosheid. Het proletariaat ondervindt heel concreet aan den lijve het onvermogen van het kapitalistische systeem om de arbeiders, die het uitbuit, een minimum aan behoorlijk leven te verschaffen.

     

    Erger nog, het is steeds minder in staat om ook maar de minste toekomst te bieden aan de toekomstige generaties arbeiders. En dat vormt een factor van beklemming en wanhoop, niet alleen bij hen maar ook bij hun ouders. Zo rijpen de omstandigheden in het proletariaat voor een aanzienlijke ontwikkeling van het inzicht dat het noodzakelijk is dit systeem omver te werpen. Om in staat te zijn zich te bewegen in de richting van een revolutionair perspectief is het voor de arbeidersklasse echter niet voldoende om in te zien dat het systeem in een doodlopend straatje zit, en dat het plaats zou moeten maken voor een andere maatschappij. Zij moet daarbij ook nog de overtuiging hebben dat een dergelijk perspectief mogelijk is en dat zij de kracht heeft om dat te kunnen verwezenlijken. En juist op dat terrein is de bourgeoisie er in geslaagd om erg belangrijke punten te scoren tegen de arbeidersklasse als gevolg van de ineenstorting van het zogenaamde ‘reëel bestaande socialisme’. Enerzijds is men er in geslaagd om het idee door te drukken dat het perspectief van het kommunisme een hersenschim is: “het kommunisme werkt niet; het bewijs is dat de volkeren die in een dergelijk systeem leefden het verlaten hebben ten voordele van het kapitalisme”. Anderzijds is men er in geslaagd om in de arbeidersklasse een sterk gevoel van onmacht te scheppen op basis het feit dat ze niet in staat geweest is om massale strijd te voeren. In die zin is de toestand vandaag heel verschillend van de situatie die heerste bij de historische heropleving van de klasse, aan het einde van de jaren 1960. Toen had het massale karakter van de arbeidersstrijd, vooral de reusachtige staking van mei 1968 in Frankrijk en die van de hete herfst van 1969 in Italië, aangetoond dat de arbeidersklasse een kracht van de eerste orde kan zijn in het leven van de maatschappij. En het idee dat zij op een dag het kapitalisme kon omverwerpen behoorde niet tot het rijk der onverwezenlijkbare dromen. Maar omdat de crisis van het kapitalisme zich toen nog in zijn beginfase bevond, beschikte het bewustzijn van de dwingende noodzaak om dit systeem omver te werpen nog niet over de materiële grondslagen om gehoor te vinden bij de arbeiders. Men kan die toestand als volgt samenvatten: op het einde van de jaren 1960 kon het idee, dat de revolutie mogelijk was relatief gemakkelijk algemeen verspreid worden, maar het feit dat zij noodzakelijk was, kon zich niet opdringen. Vandaag daarentegen, kan het idee dat een revolutie noodzakelijk is, een niet te verwaarlozen weerklank vinden, maar het idee dat zij mogelijk is, is uiterst weinig algemeen verspreid.

     

     

    11) Opdat het bewustzijn van de mogelijkheid van de kommunistische revolutie betekenisvol aan terrein kan winnen in de arbeidersklasse, is het nodig dat deze zelfvertrouwen kan krijgen in eigen kracht. En dat gaat alleen via de ontwikkeling van massale strijd. De enorme aanval die zij vandaag ondergaat op wereldvlak, zou een objectieve grondslag moeten vormen voor dergelijke strijd. Toch is de voornaamste vorm die deze aanval neemt, die van de massale ontslagen, in de eerste instantie niet erg bevorderlijk voor het ontstaan van dergelijke bewegingen. In het algemeen, en dat is in de loop van de laatste veertig jaar dikwijls bevestigd, zijn de momenten van sterke stijging van de werkloosheid niet het toneel van de belangrijkste strijd. De werkloosheid, de massale ontslagen vertonen de tendens om een zekere tijdelijke verlamming te veroorzaken in de klasse. Deze wordt immers onderworpen aan de chantage vanwege de ondernemers: “als jullie niet tevreden zijn staan er vele andere klaar om jullie te vervangen”. De bourgeoisie wil van deze situatie gebruik maken om een verdeling, zelfs van een tegenstelling te scheppen tussen diegenen die hun wek verliezen en diegenen die het ‘voorrecht’ hebben het te behouden. Bovendien verschuilen de patroons en de regeringen zich achter een ‘doorslaggevend’ argument: “Wij kunnen er niets aan doen als de werkloosheid stijgt of als jullie worden ontslagen: de schuld ligt bij de crisis”. Tenslotte is het wapen van de staking waardeloos tegenover sluitingen van bedrijven, en versterkt het gevoel van onmacht onder de arbeiders. In een historische situatie, waarin het proletariaat geen beslissende nederlaag heeft geleden, zoals dat wel het geval was in de jaren 1930, kunnen de massale ontslagen, die trouwens al begonnen zijn, zeer harde strijd doen ontbranden, ja zelfs uitbarstingen van geweld. Maar in het begin zullen het waarschijnlijk wanhopige en relatief geïsoleerde gevechten zijn, die echter wel de werkelijke sympathie van andere sectoren van de arbeidersklasse genieten. Daarom moet niet gedacht worden dat de arbeidersklasse heeft afgezien van strijd voor de verdediging van haar eigen belangen, als de we in de komende periode, tegenover de aanvallen, geen reactie van formaat meemaken. Pas in tweede termijn, wanneer ze in staat zal zijn om weerstand te bieden aan de chantage van de bourgeoisie, zal het idee zich gaat doorzetten dat enkel een verenigde en solidaire strijd de wreedheid van de aanvallen van de heersende klasse kan afremmen. Met name als deze laatste zal proberen om de arbeidersklasse te laten opdraaien voor de enorme begrotingstekorten, die zich op dit moment opstapelen met de reddingsplannen voor de banken en de ‘heropleving’ van de economie, zal er zich veel meer arbeidersstrijd van grote omvang ontwikkelen. Dit wil niet zeggen dat de revolutionairen afwezig moeten blijven uit de huidige arbeidersstrijd. Zij maken deel uit van de ervaringen die het proletariaat moet doormaken zodat het in staat is om een nieuwe etappe af te leggen in zijn strijd tegen het kapitalisme. En het is de taak van de kommunistische organisaties om in deze strijd het algemene perspectief van de proletarische strijd voorop te stellen en de volgende stappen die het moet ondernemen die in die richting gaan.

     

     

    12) De weg naar de revolutionaire strijd en naar de omverwerping van het kapitalisme is nog lang en moeilijk. Het wordt met de dag duidelijker dat deze omverwerping noodzakelijk is, maar de arbeidersklasse zal deze wezenlijke fasen nog moeten doorgaan vooraleer zij er toe in staat zal is om deze taak echt te vervullen:

     

     

    - de herovering van haar vermogen om haar strijd in eigen handen te nemen, want op dit ogenblik zit het merendeel onder hen, en vooral in de ontwikkelde landen, nog stevig in de greep van de vakbonden (in tegenstelling tot wat men in de loop van de jaren 1980 heeft kunnen vaststellen);

     

     

    - de ontwikkeling van haar bekwaamheid om de misleidingen en de valstrikken van de bourgeoisie, die de weg versperren naar massale strijd, te verijdelen en het herstel van haar zelfvertrouwen. Want indien men het massale karakter van de strijd aan het einde van de jaren 1960 voor het grootste deel verklaard kan worden uit het feit dat de bourgeoisie, na tientallen jaren van contra-revolutie verrast was, is dat vandaag niet langer het geval;

     

     

    - de politisering van de strijd, dat wil zeggen, het vermogen om zich in te schakelen in haar historische dimensie, om haar te begrijpen als een moment van een lange historische strijd van het proletariaat tegen de uitbuiting en voor de afschaffing ervan.

     

    Deze etappe is duidelijk de moeilijkste te overschrijden vanwege:

     

    - de breuk die, als gevolg van de contra-revolutie, veroorzaakt werd in de arbeidersklasse als geheel, tussen haar strijd uit het verleden en haar huidige strijd;

     

    - de organische breuk in de revolutionaire organisaties die voortvloeit uit deze situatie;

     

    - de terugval van het bewustzijn in het geheel van de klasse als gevolg van de ineenstorting van het stalinisme;

     

     

    - het verderfelijke gewicht van de ontbinding van het kapitalisme op het bewustzijn van het proletariaat;

     

     

    - de bekwaamheid van de heersende klasse om organisaties te laten ontstaan (zoals de ‘Nouveau Parti

     

    Anticapitaliste’ in Frankrijk en ‘Die Linke’ in Duitsland). Deze partijen hebben tot taak om de plaats in te nemen van de stalinistische partijen, die momenteel verdwenen zijn of op sterven liggen, of van de sociaal-democratie die, na meerdere tientallen jaren van kapitalistisch crisisbeheer, niet meer ernstig genomen wordt blijken in staat, vanwege het feit dat zij nieuw zijn, om belangrijke misleidingen in de arbeidersklasse overeind te houden.

     

     

    In feite is de politisering van de strijd van het proletariaat verbonden met de ontwikkeling van de aanwezigheid in zijn schoot van een kommunistische minderheid. De constatering, De zwakte van de huidige krachten van het internationalistische milieu, een feitelijke constatering, is een van de aanwijzingen van de lengte van de weg die nog afgelegd moet worden vooraleer de arbeidersklasse haar revolutionaire strijd aan kan gaan voor. Het zal nog dus ook lang duren voordat ze haar wereldwijde klassepartij zal kunnen doen ontstaan, een wezenlijk orgaan zonder welke de overwinning van de wereldrevolutie onmogelijk is.

     

     

    De weg is lang en moeilijk, maar dat mag op geen enkele manier een factor worden van ontmoediging voor de revolutionairen, van verlamming van hun engagement voor de proletarische strijd. Integendeel!

     

     

    Aktiviteiten van de IKS: 

    • Congres Resoluties [17]

    Theoretische vraagstukken: 

    • Economie [3]

    Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

    • Internationale Kommunistische Stroming [18]

    Tegenover een steeds duidelijker bankroet van het kapitalisme...,Slechts één toekomst, de klassenstrijd!

    • 1539 keer gelezen

    Nog nooit is het bankroet van het kapitalistisch systeem zo duidelijk geweest. Nog nooit zijn er zoveel massale aanvallen gepland tegen de arbeidersklasse. Aan welke ontwikkelingen van de arbeidersstrijd kan men zich verwachten in deze omstandigheden ?

    De ernst van de crisis staat de bourgeoisie niet meer toe om de waarheid te verbergen

    De vastgoed crisis van 2008 is uitgemond in een open crisis van wereldomvang, die een terugval van de economische activiteit met zich meebracht die men niet meer meegemaakt had sinds 1929 :

    - op een paar maanden tijd stortten talrijke financiële instellingen in elkaar als kaartenhuisjes ;

    - de sluitingen van bedrijven vermenigvuldigden zich met honderdduizenden ontslagen tot gevolg overal in de wereld.

    De middelen die door de bourgeoisie werden ingezet om te vermijden dat de ineenstorting nog brutaler en dieper zou worden, waren niet verschillend van de opeenvolgende politieke beleidsdaden die toegepast werden sinds 1970, namelijk een toevlucht tot het krediet. Zo werd een nieuwe drempel in de schuldenlast overschreden op wereldvlak, hetgeen gepaard ging met een ongeëvenaarde aangroei van de schulden over de ganse wereld. Vandaag ligt dat bedrag van die planetaire schuldenlast zo hoog dat het gemeen goed geworden is om te spreken over een 'crisis van de schuldenlast' om die huidige fase van de economische crisis te kenschetsen.

    Voorlopig heeft de bourgeoisie het ergste vermeden,  Dit gezegd zijnde is er niet alleen geen opleving, maar een aantal landen lopen zelfs het risico om insolvabel te worden, met een schuldenlast van meer dan 100% van het BIP. Onder hen bevinden zich niet alleen Griekenland, dat in de vuurlijn ligt, maar ook Portugal, Spanje (5e economie van de EU), Ierland en Italië. En al heeft Groot-Brittannië niet hetzelfde niveau bereikt van schuldenlast, het vertoont tekenen die door de specialisten als zeer verontrustend beoordeeld worden.

    Tegenover de ernst van overproductie-crisis, beschikt de bourgeoisie slechts over één enkele toevlucht: de staat. Maar deze onthult op zijn beurt zijn broosheid. De bourgeoisie stelt alleen maar de vervaldag uit en de economische actoren hebben geen andere optie dan een vlucht naar voren die alsmaar moeilijker en riskanter wordt : zich nog meer in de schulden steken. De historische grondslagen van de crisis worden dan ook steeds duidelijker. In tegenstelling tot het verleden, kan de bourgeoisie de werkelijkheid van de crisis niet meer verdoezelen en toont zij openlijk dat er binnen haar systeem geen oplossing voorhanden is.

    In een dergelijke context kan de insolvabiliteit van één land (1), dat voortaan niet meer in staat is om zijn schulden af te betalen op de vervaldag, een kettingreactie veroorzaken die kan leiden tot de insolvabiliteit van verschillende economische spelers (banken, ondernemingen, andere landen). Natuurlijk probeert de bourgeoisie verwarring te stichten door de aandacht toe te spitsen op de speculatie en de speculanten. Het verschijnsel van de speculatie is reëel, maar dit mechanisme doordrenkt het hele systeem en niet enkel een paar 'speculanten' of 'criminele bazen'. De dolgedraaide financiële wereld, ’t is te zeggen het zich grenzeloos in de schulden steken en het ongebreideld speculeren, werd  begunstigd door het kapitalisme als geheel, als een middel om de vervaldag van de recessie uit te stellen. Hij weerspiegelt de leefwereld van het kapitalisme van vandaag. Dit betekent dat de kern van het probleem in het kapitalisme zelf ligt, dat niet meer in staat is om te overleven, zonder nieuwe en steeds massaler wordende kredietinspuitingen.

    Welke redmiddelen bekokstooft de bourgeoisie tegen de crisis van de schuldenlast ? De bourgeoisie is bezig met het doorvoeren van een verschrikkelijk besparingsplan in Griekenland. Een ander plan staat al op stapel in Spanje. In Frankrijk worden er nieuwe aanvallen gepland op de pensioenen.

    Kunnen besparingsplannen bijdragen tot het verslappen van de wurggreep van de crisis ?

    Kunnen de besparingsmaatregelen een nieuwe opleving bevorderen? Zullen ze het mogelijk maken om het levenspeil van de arbeidersklasse weer te verhogen, een peil dat zo hevig onder vuur gelegen heeft in de laatste twee jaren van crisis ?

    Vast en zeker niet! De internationale bourgeoisie kan het zich niet veroorloven om een land zoals Griekenland te laten 'zinken' (ondanks de ronkende en demagogische verklaringen van Angela Merkel), zonder het risico te lopen van gelijkaardige gevolgen voor sommige van zijn kredietverleners. Maar de enige hulp die zij kan verlenen is nieuwe kredieten aan een 'aanvaardbaar' tarief (nochtans zijn de leningen aan 6%, die de EU onlangs aan Griekenland verstrekt heeft, reeds bijzonder hoog). Als tegenprestatie worden waarborgen geëist van budgettaire striktheid. De ontvanger van de bijstand moet het bewijs leveren dat hij geen bodemloze put gaat maken waarin de 'internationale hulp' wordt opgeslokt. Aan Griekenland wordt dus gevraagd om 'de levenstandaard te verlagen' om het groeiritme van zijn tekorten en van zijn schuldenlast te verminderen. Op voorwaarde dus dat het levenspeil van de arbeidersklasse hard wordt aangevallen, zal de internationale kapitaalmarkt opnieuw vertrouwen schenken aan Griekenland, dat dan weer leningen en buitenlandse investeringen zal kunnen aantrekken.

    Het is geen kleine paradox om vast te stellen dat het toekennen van vertrouwen aan Griekenland afhangt van zijn capaciteit om het ritme van de toename van zijn schuldenlast te verminderen, en niet van de bekwaamheid om deze toename te stoppen, wat trouwens onmogelijk zou zijn. Dat wil zeggen dat de solvabiliteit van dit land ten opzichte van de wereldmarkt van kapitalen afhankelijk is van een verhoging van zijn schuld die 'niet al te belangrijk' is. Met andere woorden, een land dat insolvabel wordt verklaard omwille van zijn schuldenlast, kan solvabel worden zelfs als deze schuldenlast verder stijgt. Griekenland heeft er trouwens zelf alle belang bij om de dreiging van zijn 'insolvabiliteit' uit te spelen om de intrestvoeten van zijn kredietverleners te drukken. Immers, als deze helemaal niet worden terugbetaald, zouden ze een absoluut verlies optekenen van het bedrag van hun kredietverleningen en zij zouden dan op hun beurt snel 'in het rood' komen te staan. In de huidige wereld, die tot over de nek in de schulden zit, wordt de solvabiliteit wezenlijk niet beoordeeld op een objectieve werkelijkheid maar op een vertrouwen … dat niet werkelijk gegrond is.

    De kapitalisten kunnen niet anders dan dit geloof onderschrijven, want anders zouden ze moeten ophouden te geloven in de bestendigheid van hun uitbuitingssysteem. Maar als de kapitalisten er toe gedwongen worden om er in te geloven, dan is dat niet het geval voor de arbeiders! De inleverings-plannen laten de bourgeoisie toe om zichzelf gerust te stellen, maar lossen op geen enkele manier de tegenstrijdigheden van het kapitalisme op en kunnen zelfs de aangroei van de schuldenlast niet afremmen.

    De besparingsplannen vereisen een drastische verlaging van de kostprijs van de arbeidskracht, die in alle landen gaat toegepast worden aangezien zij allemaal, in verschillende mate, geconfronteerd worden met enorme problemen van schuldenlast en deficit. Een dergelijke politiek, waarvoor in het kader van het kapitalisme, geen werkelijk alternatief bestaat, kan paniekzaaierij vermijden, ja zelfs aanleiding geven tot een mini-opleving die op los zand gebouwd is, maar kan het financieel systeem niet gezond maken. Zij kan in nog mindere mate de tegenstrijdigheden van het kapitalisme oplossen, die het er toe drijven om zich steeds meer in de schuld te steken, wil het ontkomen aan de vloedgolven van steeds brutalere depressies. Voorwaarde is wel dat deze inleveringplannen  geslikt worden door de arbeidersklasse. Voor de bourgeoisie staat er heel wat op het spel en zij heeft de ogen gericht op het antwoord van de arbeidersklasse op deze aanvallen.

    Met welke geestesgesteldheid benadert de arbeidersklasse deze nieuwe golf van aanvallen ?

    Reeds sedert het begin van de jaren 2000 slaagt het vertoog van de bourgeoisie “aanvaardt het aanhalen van de broeksriem opdat het morgen beter zou gaan” er over het algemeen niet meer in om de arbeidersklasse te misleiden, zelfs al kunnen er op dat vlak verschillen zijn van het ene land tot het andere. De recente verergering van de crisis heeft zich tot op heden niet vertaald in een toename van de mobiliseringen van de arbeidersklasse in de loop van de laatste twee tot drie jaren. De tendens lijkt eerder omgekeerd voor wat betreft het jaar 2009. De kenmerken van bepaalde uitgevoerde aanvallen, namelijk de massale ontslagen, hebben inderdaad het verzet van de arbeidersklasse hiertegen moeilijker gemaakt :

    - de patroons en de regeringen verschuilen zich achter het argument : “Wij zitten er voor niets tussen als de werkloosheid stijgt of als jullie worden ontslagen : het is de schuld van de crisis”.

    - in het geval van de sluiting van een onderneming of een fabriek, wordt het wapen van de staking waardeloos, wat het gevoel van machteloosheid en stuurloosheid van de arbeiders nog beklemtoont.

    Deze moeilijkheden wegen ontegensprekelijk zwaar op de arbeidersklasse. Toch zit de situatie niet vast. Dit wordt bevestigd door een verandering in de geestesgesteldheid van de uitgebuite klasse en het uit zich in een eerste opflakkering van de klassenstrijd.

    De verbittering en de woede van de arbeiders wordt gevoed door een diepgaande verontwaardiging ten opzichte van een steeds schandaligere en onverdraaglijke toestand : het overleven van het kapitalisme heeft, onder andere, tot gevolg dat twee 'verschillende werelden' zich scherper dan ooit aftekenen in de schoot van één zelfde maatschappij. In de eerste vindt men de immense meerderheid van de bevolking die altijd de onrechtvaardigheden en de ellende ondergaat en die moet opdraaien voor de tweede, de wereld van de heersende klasse, waar een schaamteloze en arrogante uitstalling plaatsvindt van macht en rijkdom.

    Meer rechtstreeks in verband met de huidige crisis, trapt men steeds minder in de wijdverspreide idee volgens dewelke 'het de banken zijn die ons in de penarie hebben geholpen waaruit geen uitweg is' (terwijl wij zien dat de staten zelf een staking van betaling naderen) en dit katalyseert de woede tegen het systeem. Hier merkt men de grenzen van het vertoog van de bourgeoisie, dat de banken aanwees als verantwoordelijken voor de huidige crisis om te proberen haar systeem als geheel te sparen. Het 'schandaal van de banken' brengt uiteindelijk heel het kapitalisme in opspraak.

    Tegenover de lawine van slagen die haar worden toegebracht door alle regeringen zowel van links als van rechts, blijft de arbeidersklasse op internationale schaal nog altijd beduusd en ontredderd. Toch betekent dit niet dat zij in haar lot berust. De voorbije maanden heeft ze niet nagelaten om te reageren en de fundamentele kenmerken van de klassenstrijd, die bepaalde mobiliseringen van arbeiders hebben getoond sinds 2003, duiken inderdaad weer op onder een meer expliciete vorm. Dat geldt in het bijzonder voor de arbeiderssolidariteit die weer neigt om zich op te werpen als een fundamentele noodzaak van de strijd, nadat ze ontaardde en verguisd werd in de jaren 1990. Op dit ogenblik vertoont zij zich onder de vorm van initiatieven, die voorlopig slechts minderheden betreffen, maar die veelbelovend zijn voor de toekomst.

    In Turkije was de staking van de arbeiders van Tekel tijdens de maanden december en januari laatstleden een lichtbaken voor de klassenstrijd. Zij heeft Turkse en Koerdische arbeiders in één en dezelfde strijd bijeengebracht (terwijl een nationalistisch conflict sedert jaren deze bevolkingsgroepen verdeelt), ze vertoonde een verwoede wil om de strijd uit te breiden naar andere sectoren en ze heeft zich op een vastberaden wijze gekeerd tegen de sabotage door de vakbonden.

    In het hart zelf van het kapitalisme, waar de vakbondsinkapseling krachtiger en vernuftiger is dan in de landen van de periferie en vooralsnog een uitbarsting van even omvangrijke strijd kan beletten, maken wij eveneens een opleving mee van de strijdbaarheid van de arbeidersklasse. Zo heeft men dezelfde kenmerken kunnen waarnemen begin februari in Spanje, in Vigo. Daar zijn de werklozen de actieve arbeiders van de scheepswerven gaan opzoeken en hebben zij samen betoogd. Zij hebben andere arbeiders bijeengebracht totdat zij er in slaagden het werk stil te leggen van de gehele sector van de scheepswerven. Wat het merkwaardigste was in deze actie was het feit dat het initiatief uitging van ontslagen arbeiders van de scheepswerven, die waren vervangen door gastarbeiders die 'sliepen in parkings en die amper een broodje per dag te eten hadden'. Verre van Xenofobe reacties op te roepen bij de arbeiders die als concurrenten waren opgezet door de bourgeoisie, hebben deze laatste zich solidair verklaard tegen de onmenselijke uitbuitingsomstandigheden die opgedrongen werden aan de gastarbeiders. Uitingen van arbeiderssolidariteit waren ook al voorgekomen in Groot-Brittannië bij de raffinaderij van Lindsey door bouwvakkers in januari en in juni 2009, evenals in Spanje bij de scheepswerven van Sestao in april 2009. (2)

    In deze gevechten heeft de arbeidersklasse, al is het op beperkte en embryonale wijze, niet alleen haar strijdbaarheid getoond maar ook haar bekwaamheid om weerwerk te bieden aan de ideologische campagnes van de heersende klasse, die er op gericht zijn om haar te verdelen. Dat heeft zij gedaan door haar proletarische solidariteit uit te drukken, door arbeiders van verschillende corporaties, sectoren, volksgroepen of nationaliteiten in eenzelfde strijd te verenigen. Ook de opstand van de jonge proletariërs, georganiseerd in algemene vergaderingen en die de steun kreeg van de bevolking, in december 2008 in Griekenland, heeft de heersende klasse doen vrezen voor de 'besmetting' van andere Europese landen door het Griekse voorbeeld, in het bijzonder van de jonge afstuderende generaties. Vandaag is het geen toeval dat de ogen van de bourgeoisie andermaal gericht zijn op de reacties van de proletariërs in Griekenland tegenover de besparingsplannen die opgelegd worden door de regering en de andere staten van de Europese Unie. Deze reacties dienen als een test voor de andere staten die bedreigd worden door het bankroet van hun nationale economie. De bijna gelijktijdige aankondiging van gelijkaardige plannen heeft trouwens tienduizenden proletariërs op straat gebracht in betogingen in Spanje en Portugal. Ondanks de moeilijkheden die nog altijd doorwegen op de klassenstrijd, vindt er dus een geleidelijke verandering plaats in de geestesgesteldheid van de arbeidersklasse. Overal in de wereld, verdiepen en verspreiden verbittering en woede zich in de arbeidersrangen.

    De reacties tegen de besparingsplannen en de aanvallen

    In Griekenland...

    In Griekenland heeft de regering op 3 maart een nieuw inleveringsplan aangekondigd, het derde in drie maanden tijd, dat een belastingsverhoging inhoudt op de consumptie, de vermindering met 30% van de 13e maand en met 60% van de 14e maand van het loon, premies die de ambtenaren trokken (hetzij een vermindering van gemiddeld 12% tot 30% van hun loon), plus de bevriezing van de pensioenen van de ambtenaren en van de loontrekkers in de privésector. Maar het plan wordt heel slecht onthaald door de bevolking, voornamelijk door de arbeiders en de gepensioneerden.

    In november-december 2008, stond Griekenland meer dan een maand in rep en roer door een sociale opstand die voornamelijk gedragen werd door de proletarische jeugd, nadat de politie een anarchistische jongen had doodgeschoten. Dit jaar dreigden de besparingsmaatregelen die aangekondigd werden door de socialistische regering, een sociale explosie te ontketenen niet alleen bij de studenten en de werklozen, maar ook onder de voornaamste bataljons van de arbeidersklasse.

    Een algemene stakingsbeweging op 24 februari tegen de besparingsmaatregelen werd ruim opgevolgd en een staking van de ambtenaren bracht rond de 40.000 betogers op de been. Een groot aantal gepensioneerden en ambtenaren heeft eveneens betoogd in het centrum van Athene.

    De volgende gebeurtenissen toonden nog duidelijker aan dat het proletariaat gemobiliseerd was: “Slechts enkele uren na de aankondiging van de nieuwe maatregelen, vielen de ontslagen arbeiders van Olympic Airways de brigades aan van de anti-rellen politie, die de zetel bewaakte van de luchtvaartmaatschappij en zij bezetten het gebouw voor wat ze zelf beschouwen als een bezetting van onbepaalde duur. De actie leidde tot de afsluiting van de belangrijkste handelsstraat van Athene voor een lange tijd” (blog op www.libcom.org [53]).

    In de dagen voorafgaand aan de algemene staking van 11 maart vonden er een reeks stakingen en bezettingen plaats: de ontslagen arbeiders van Olympic Airwayshebben gedurende 8 dagen de zetel van het Rekenhof bezet. Ondertussen bezetten de arbeiders van de elektriciteitsmaatschappij de agentschappen voor tewerkstelling, in naam van 'het recht van de toekomstige werklozen, die wij allemaal zijn', naar de woorden van één onder hen. De arbeiders van de nationale drukkerij hebben hun werkplaats bezet en geweigerd om de wetteksten van de besparingsmaatregelen af te drukken met de motivering dat als een wet niet afgedrukt is, ze van geen tel is... De belastingscontroleurs hebben het werk gedurende 48 uur neergelegd, de loontrekkers van de rijscholen van Noord-Griekenland zijn 3 dagen in staking gegaan, zelfs de rechters en de officieren van justitie stopten elke activiteit gedurende 4 uur per dag. Gedurende verschillende dagen werd geen vuilnis opgehaald in Athene, Patras en in Thessaloniki omdat de vuilnismannen van de drie grote steden de grote depots hadden geblokkeerd. In stad Komitini hebben de arbeiders van het textielbedrijf ENKLO strijd geleverd, met protestmarsen en stakingen: twee banken werden bezet door de arbeiders.

    Al is de mobilisatie van de Griekse arbeidersklasse ruimer dan in de loop van de strijd van november-december 2008, dan zijn anderzijds de inkapselingsapparaten van de bourgeoisie nu ook beter voorbereid en doeltreffender in het saboteren van het arbeidersverzet.

    De bourgeoisie heeft inderdaad het voortouw genomen om de woede en de strijdbaarheid van de arbeiders af te leiden naar politiek en ideologisch doodlopende straatjes. Deze zijn er in geslaagd om alle potentiële mogelijkheden voor het in handen nemen van de strijd en het ontwikkelen van proletarische solidariteit, die zich begonnen te ontwikkelen vanuit de strijd van de jonge arbeidersgeneraties eind 2008, uit te schakelen.

    Het opkloppen van het patriottisme en van het nationalisme werd ruim gebruikt om de arbeiders te verdelen en om hen te isoleren van hun klassebroeders in andere landen : in Griekenland was het element dat het meest naar voren werd gebracht, het feit dat de Duitse bourgeoisie weigerde om de Griekse economie te helpen en de regering van de PASOK liet het niet na om de anti-Duitse gevoelens, die nog voortleven van tijdens de nazi-bezetting, uit te buiten.

    De controle van de partijen en de vakbonden heeft het mogelijk gemaakt om de arbeidersacties van elkaar af te zonderen. Zo lieten de loontrekkers van Olympic Airwaysniemand anders binnen in het openbaar gebouw dat zij bezetten en de vakbondsleiders deden het hen ontruimen zonder de minste beslissing van een AV (algemene vergadering). Toen andere arbeiders wilden binnengaan in de lokalen van de openbare Schatkist, die bezet waren door die van de Nationale Drukkerij, werden zij droogweg weggestuurd onder het voorwendsel dat 'zij niet tot het ministerie behoorden'!

    De diepgaande woede van de arbeiders in Griekenland heeft zich gekeerd tegen de PASOK en de vakbondsleiders die met haar verbonden zijn. Op 5 maart, werd de leider van de GSEE, de vakbondscentrale van de private sector, afgerammeld, toen hij probeerde het woord te nemen voor een menigte. Hij moest door de anti-rellen politie ontzet worden en wegvluchten in het parlementsgebouw, onder het gejoel van de menigte die hem ironisch uitnodigden om te gaan naar waar zijn plaats was : in het nest van de dieven, de moordenaars en de leugenaars.

    Maar de Griekse KP (KKE) en zijn vakbondstak, de PAME, worden voorgesteld als een 'radicaal' alternatief voor de PASOK, terwijl ze een campagne voeren waarbij de verantwoordelijkheid van de crisis wordt afgeschoven  op de bankiers of op de wandaden van de 'neo-liberale' economie.

    In november-december 2008 was de beweging ruim spontaan en dikwijls zelfstandig georganiseerd via algemene vergaderingen in bezette scholen en universiteiten. Zowel de zetel van de communistische partij (KKE), als die van haar vakbondsconfederatie (PAME), werden zelf bezet. Dit was de uitdrukking van een duidelijk wantrouwen tegenover de vakbondsapparaten en de stalinisten die de jongere betogers hadden aangeklaagd als lompen-proletariërs en verwende kinderen van de bourgeoisie.

    Maar vandaag heeft de Griekse KP openlijk het voortouw genomen van de stakingen, de betogingen en de meest radicale bezettingen. “Op maandag 5 maart hebben de arbeiders van de vakbond PAME, die aangesloten is bij de communistische partij, het ministerie van financiën op het Syntagma-plein (...) evenals het gemeentehuis van het district Trikala bezet. Later heeft de PAME ook 4 tv-zenders laten bezetten in de stad Patras, en de staats tv-zender in Thesaloniki. Ze verplichtten de nieuwslezers om een verklaring voor te lezen tegen de regeringsmaatregelen ” (volgens libcom.org: https://libcom.org/news/mass-strikes-greece-response-new-mesures-04032010 [54]).

    Vele stakingen werden ook ingezet op initiatief van de KP die vanaf 3 maart had opgeroepen tot een 'algemene staking' en een betoging voor de 5de en vanaf de 4de in verschillende steden. De PAME dreef zijn spectaculaire acties op, door nu eens het ministerie van Financiën en dan weer de gebouwen van de Beurs te bezetten.

    Op 11 maart werd heel Griekenland voor 90% gedurende 24 uur verlamd door de woedegolf van de bevolking als gevolg van een tweede oproep tot algemene staking van de twee belangrijkste vakbonden in minder dan één maand tijd. In het totaal hebben 3 miljoen mensen (op een totale bevolking van 11 miljoen) deelgenomen aan de algemene staking. De betoging van 11 maart in Athene was de meest massaal opgevolgde sinds de laatste 15 jaar en toonde de vastbeslotenheid van de arbeidersklasse om verzet te bieden tegen het kapitalistische offensief.

    ... en elders

    In alle delen van de wereld, in Algerije, in Rusland, onder de zwaar uitgebuite en van alle sociale bescherming beroofde ingeweken arbeidskracht in de Verenigde Emiraten, bij de Engelse proletariërs of bij de studenten die tot precaire levensomstandigheden herleid worden in de ooit rijkste staat van Amerika, Californië, overal getuigt de situatie van een tendens naar de opleving van de klassenstrijd op internationale schaal.

    De bourgeoisie wordt geconfronteerd met een situatie waarbij, bovenop de ontslagen bij de bedrijven in moeilijkheden, de staten de frontale aanvallen op de arbeidersklasse op zich moeten nemen om hen te doen opdraaien voor de kosten van de schuldenlast. De directe verantwoordelijke voor de aanvallen, de staat, is hier makkelijker te identificeren dan in het geval van ontslagen waarbij hij zich kan voordoen als een soort, vrij machteloze 'beschermer' van de loontrekkers. Het feit dat de staat werkelijk naar voren treedt zoals hij is, als de voornaamste verdediger van de belangen van heel de kapitalistische klasse tegen het geheel van de arbeidersklasse, is een factor die de ontwikkeling van de arbeidersstrijd begunstigt, van zijn eenheid en van zijn politisering. 

    Alle elementen die zich in de huidige situatie ontwikkelen vormen ingrediënten voor de uitbarsting van massale strijd. Maar de lont in het kruitvat is heel zeker de opeenstapeling van de verbittering, van het balen en de verontwaardiging. Het doorvoeren door de bourgeoisie van de verschillende besparingsplannen in de verschillende landen, gaat evenveel gelegenheden aanbieden aan de arbeidersklasse om strijdervaring op te doen en om lessen te trekken.

    Massale strijd, een belangrijke etappe in de toekomst voor de ontwikkeling van de klassenstrijd ... maar niet de laatste

    De ineenstorting van het stalinisme en vooral, de ideologische uitbuiting ervan door de bourgeoisie, die gebaseerd was op de grootste leugen van de eeuw, namelijk de gelijkstelling van de stalinistische regimes met het socialisme, hebben ook nu nog sporen nagelaten in de arbeidersklasse. Tegenover de 'evidenties' die door de bourgeoisie werden verkondigd : 'het communisme werkt niet; het bewijs is dat het door de betreffende volkeren werd verlaten ten voordele van het kapitalisme’, kon het niet anders dan dat de arbeiders zich gingen afkeren van het project van een alternatieve maatschappij voor het kapitalisme.

    Vanuit dit oogpunt, is de huidige situatie dan ook heel verschillend van diegene die men gekend heeft op het einde van de jaren 1960. Toen toonde het massale karakter van de arbeidersstrijd, met name de staking van Mei 1968 in Frankrijk en de Italiaanse 'hete herfst' van 1969, overduidelijk aan dat de arbeidersklasse een vooraanstaande rol kon spelen in het leven van de maatschappij. Het idee dat zij op een dag het kapitalisme zou kunnen omvergooien behoorde toen niet tot het rijk van de onverwezenlijkbare dromen, in tegenstelling tot vandaag. De moeilijkheid die het proletariaat sinds de jaren 1990 ervaart om massaal de strijd aan te gaan, is het gevolg van een gebrek aan zelfvertrouwen, dat niet is weggeëbd door de opleving van de klassenstrijd sedert het jaar 2003.

    Enkel de ontwikkeling van massale strijd zal het proletariaat in staat stellen om dat zelfvertrouwen in eigen krachten terug te winnen en opnieuw zijn eigen perspectief naar voren te schuiven. Het betreft hier dus een fundamentele stap waarin de revolutionairen de bekwaamheid van de arbeidersklasse moeten aanmoedigen om te begrijpen wat de inzet is van haar strijd in zijn historische dimensie, om haar vijanden te herkennen en om haar strijd in eigen handen te nemen.

    Hoe belangrijk deze toekomstige etappe van de klassenstrijd ook moge zijn, toch zal deze voor het proletariaat niet het einde betekenen van de aarzelingen om resoluut de weg op te gaan die leidt tot de revolutie.

    Reeds in 1852 kenschetste Marx de moeilijke en kronkelige weg van de proletarische revolutie, in tegenstelling tot die van de burgerlijke revoluties die “zoals die van de 18e eeuw vooruit snelden van het ene succes naar het andere”.(4)

    Dit onderscheid tussen het proletariaat en de bourgeoisie, wanneer ze handelen als revolutionaire klassen, spruit voort uit de verschillen die er bestaan tussen de voorwaarden van de burgerlijke revolutie en van de proletarische revolutie. De politieke machtsovername door de kapitalistische klasse was een eindpunt in een heel proces van economische ontwikkeling in de schoot van de feodale maatschappij. In de loop van dit proces werden de oude feodale productieverhoudingen geleidelijk vervangen door de kapitalistische productieverhoudingen. Het was op deze nieuwe economische verhoudingen dat de bourgeoisie steunde om de politieke macht te grijpen.

    Heel anders is het proces van de proletarische revolutie. De communistische productieverhoudingen, die geen warenverhoudingen zijn, kunnen zich niet ontwikkelen binnen de kapitalistische maatschappij. Door het feit dat zijzelf de uitgebuite klasse is in het kapitalisme, per definitie beroofd van het eigendom van de productiemiddelen, beschikt de arbeidersklasse niet, en zij kan dat ook niet, over  economische steunpunten voor de verovering van de politieke macht. Haar steunpunten zijn haar bewustzijn en haar organisatie in de strijd. In tegenstelling tot de revolutionaire bourgeoisie, moet het eerste bedrijf van de communistische omwenteling van de sociale verhoudingen bestaan uit een bewuste en  weloverwogen daad : de politieke machtsovername op wereldvlak door het geheel van het proletariaat, georganiseerd in arbeidersraden.

    Deze immense taak is natuurlijk van aard om de arbeidersklasse te doen aarzelen, om haar eigen kracht te betwijfelen. Maar het is de enige weg voor het overleven van de mensheid : de afschaffing van het kapitalisme, van de uitbuiting en de schepping van een nieuwe maatschappij.

    FW / 31.3.2010

    (1) Natuurlijk heeft een bankroet van een staat niet dezelfde kenmerken als die van een bedrijf : als hij niet in staat is om zijn schulden af te lossen, is er geen sprake van dat de staat 'de deur dichttrekt', alle ambtenaren zou ontslaan en zijn eigen staatsstructuren zou opheffen (politie, leger, onderwijskorps of de administratie...), al werden in sommige landen (namelijk in Rusland of in bepaalde landen van Afrika), de ambtenaren, als gevolg van de crisis, gedurende maanden niet betaald...

    (2) Lees hiervoor de volgende artikelen die verschenen zijn op onze website: https://www.internationalism.org [55] : over  'Stakingen in Groot-Brittannië : Bouwvakarbeiders in het centrum van de strijd' ; over Turkije ; 'Solidariteit met de arbeiders van Tekel tegen de regering en de vakbonden !' ; over Spanje : 'In Vigo, gezamenlijke actie van de werklozen en de arbeiders van de scheepswerven'.

    (3) Volgens libcom.org : https://libcom.org/news/mass-strikes-greece-response-new-measures-04032010 [56]

    (4) In de achtiende Brumaire van Louis Bonaparte, Progres Moskou,1987.                                 

    Geografisch: 

    • Griekenland [32]

    Recent en lopend: 

    • klassenstrijd / sosiale beroering [33]

    Internationale Revue 2012

    • 1127 keer gelezen

    Internationale Revue nr. 23

    • 1780 keer gelezen
    [57]

    19e Congres van de IKS: Resolutie over de internationale situatie

    • 2022 keer gelezen
    Resolutie aangenomen op het 19e congres van de IKS dat plaatsvond in mei 2011. Zij snijdt de thema's aan van de economische crisis, de imperialistische spanningen en de klassestrijd.

    De economische crisis

    1.  De resolutie die werd aangenomen op het vorige Congres van de IKS legde vanaf het begin de lasterlijke ontkenning bloot, die door de werkelijkheid was toegebracht aan de optimistische voorspellingen van de leiders van de burgerlijke klasse aan het begin van het laatste decennium van de 20e eeuw, en in het bijzonder na de ineenstorting van dat 'Rijk van het Kwaad', die van de zogenaamde 'socialistische' imperialistische blok. Ze haalde de langzamerhand fameuze verklaring van George Bush senior van maart 1991aan, waarbij hij het ontstaan aankondigde van een 'Nieuwe Wereldorde', gebaseerd op het 'respect voor het internationaal recht'. Geconfronteerd met de groeiende chaos, waarin de maatschappij vandaag wegzinkt, onderstreepte ze ook het surrealistische karakter ervan. Twintig jaar na die 'profetische' toesprak, en in het bijzonder sinds het begin van dit nieuwe decennium, heeft de wereld, sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog, nog nooit een dergelijke aanblik van chaos gegeven. Met een onderbreking van enkele weken zijn we getuige van een nieuwe oorlog in Libië, welke werd toegevoegd aan de lijst van alle bloedige conflicten die de planeet in de loop van de laatste periode geteisterd hebben, van nieuwe slachtpartijen in de Ivoorkust en ook van de tragedie die een van de meest moderne en machtigste landen van de wereld heeft getroffen, Japan. De aardbeving, die een deel van het land heeft verwoest, heeft eens te meer onderstreept dat er geen 'natuurrampen' bestaan maar enkel rampzalige gevolgen van natuurverschijnselen. Hij heeft aangetoond dat de maatschappij vandaag beschikt over de middelen om gebouwen te construeren die aan aardbevingen het hoofd kunnen bieden en die het mogelijk maken om tragedies, zoals die van Haïti van vorig jaar, te voorkomen. Maar het heeft ook aangetoond hoe weinig voorzieningen er getroffen zijn, waar zelfs een zo ontwikkelde staat als Japan blijk van geeft: de aardbeving zelf heeft weinig slachtoffers veroorzaakt, maar de tsunami die er op volgde heeft, in een paar minuten tijd, bijna 30.000 doden veroorzaakt. Erger nog, door een nieuw Tjernobyl te veroorzaken, werd niet alleen het gebrek aan voorzieningen aan het licht gebracht dat door de heersende klasse getroffen was, maar ook haar houding van tovenaarsleerling, die niet in staat is om de krachten, die zij op gang heeft gebracht, te beheersen. Het is niet de onderneming Tepco, de uitbater van de atoomcentrale van Fukuyama die in eerste instantie, en zelfs nog minder, de enige verantwoordelijke is van de ramp. Het is het kapitalistische systeem als geheel, gebaseerd op de verwoede jacht naar winst evenals op de concurrentie tussen de nationale sectoren, en niet op het bevredigen van de behoeften van de mensheid, die de fundamentele verantwoordelijkheid draagt voor de huidige en toekomstige rampen, die de mensheid ondergaat. Tenslotte is het Japanse Tjernobyl een nieuwe illustratie van het uiteindelijke bankroet van de kapitalistische productiewijze, een systeem dat een  groeiende bedreiging vormt voor het overleven van de mensheid zelf.   

    2.  De crisis, die het wereldkapitalisme op dit ogenblik ondergaat is, de meest directe uitdrukking van het historisch bankroet van deze productiewijze. Twee jaar geleden werd de bourgeoisie van alle landen gegrepen door een echte paniek als gevolg van de ernst van de economische toestand. De OESO aarzelde niet om te schrijven: “De wereldeconomie is ten prooi gevallen aan de meest diepgaande en gelijktijdige crisis sinds decennia” (Tussentijds rapport van maart 2009). Wanneer men weet hoe bescheiden deze eerbiedwaardige instelling zich gewoonlijk uitdrukt, kan men zich een idee vormen welk een afgrijzen dit mogelijke bankroet van het internationaal financieel systeem veroorzaakte bij de heersende klasse. Hij ging vergezeld van de abrupte daling van de wereldhandel (meer dan 13% in 2009), de wreedheid van de recessie van de voornaamste economieën, de golf van faillissementen die bepaalde monumenten van de industrie, zoals General Motors of Chrysler troffen of bedreigden. Dit afgrijzen van de bourgeoisie bracht haar er toe om topontmoeting van de G20 bijeen te roepen, zoals die van maart 2009 in Londen die besloot tot een verdubbeling van de reserves van het Internationaal Muntfonds en een massale injectie van liquide middelen in de economie door de staten met de bedoeling om een kwijnend banksysteem te redden en de productie opnieuw aan de gang te brengen. Het spook van de 'Grote Depressie van de jaren 1930' obsedeerde de geesten en leidde dezelfde OESO ertoe dergelijke kwelgeest te bezweren door te schrijven: “Ook al heeft men deze ernstige recessie beschouwd als een 'grote recessie', is men nog veraf van de 'grote depressie' van de jaren 1930, dankzij de kwaliteit van de maatregelen die de regeringen op dit ogenblik nemen” (Ibid.). Maar zoals de Resolutie van het 18e Congres zei, “Het eigene aan het taalgebruik van de heersende klasse van vandaag is om die van gisteren te vergeten” en uit hetzelfde tussentijdse rapport van de OESO van de lente 2011 spreekt een echte opluchting over het herstel van het bankwezen en de economische heropleving. De heersende klasse kan niet anders. Zij is niet in staat tot een heldere, allesomvattende historische visie van de moeilijkheden die haar systeem doormaakt, want een dergelijke visie zou haar leiden tot de ontdekking van de definitieve impasse waarin deze laatste zich bevindt. Haar politiek blijft beperkt tot het van dag tot dag becommentariëren van de schommelingen van de onmiddellijke toestand en daarin probeert ze dan element te vinden, die haar troosten. Alhoewel de media af en toe een alarmerende toon aanslaan, leidt deze manier ertoe de betekenis van het belangrijke verschijnsel, dat twee jaar geleden opdook te onderschatten: de crisis van de schulden van een bepaald aantal Europese staten. In feite betekent het mogelijke bankroet van een  toenemend aantal staten een nieuwe etappe in de wegzinken van het kapitalisme in zijn onoverkomelijke crisis. Het laat de limieten zien van de politiek, die het de bourgeoisie mogelijk maakte om de evolutie van de kapitalistische crisis gedurende tientallen jaren af te remmen.

    3.  Het kapitalistische systeem wordt nu al meer dan 40 jaar geconfronteerd wordt met de crisis. Mei 1968 in Frankrijk en het geheel van de proletarische strijdbewegingen die er overal ter wered op gevolgd zijn, hebben alleen maar een dergelijke omvang gekend doordat ze voortgedreven werden door een wereldwijde verergering van de levensomstandigheden van de arbeidersklasse, een verslechtering, die het resultaat was van de eerste symptomen van de kapitalistische crisis, voornamelijk de opkomst van de werkloosheid. Deze crisis heeft een abrupte versnelling gekend in 1973-‘75, met de eerste grote internationale naoorlogse recessie. Sindsdien hebben telkens nieuwe recessies, alsmaar dieper en uitgebreider, de wereldeconomie geteisterd tot ze culmineerden in die van 2008-2009, die het spook van de jaren 1930 opnieuw in de geesten heeft doen oproepen. De maatregelen die in maart 2009 werden aangenomen door de G20 om een nieuwe 'Grote Depressie' te vermijden, zijn veelbetekenend voor de politiek, die al een tiental jaren wordt gevoerd door de heersende klasse: deze kan samengevat worden als de injectie van reusachtige massa's krediet in de economieën. Dit soort maatregelen is niet nieuw. In feite vormen ze al 35 jaar de kern van de politiek die door de heersende klasse gevoerd wordt in een poging te ontsnappen aan de grote tegenstrijdigheid van de kapitalistische productiewijze: haar onvermogen om koopkrachtige afzetmarkten te vinden, die in staat haar productie op te nemen. De recessie van 1973-‘75 werd overwonnen door massaal kredieten te verstrekken aan de Derde Wereld, maar door de schuldencrisis van deze landen aan het begin van de jaren 1980, heeft de bourgeoisie van de meest ontwikkelde landen moeten afzien van deze long voor haar economie. Het waren toen de staten van de meest ontwikkelde landen, en in de eerste plaats de Verenigde Staten, die de rol van 'locomotief' van de wereldeconomie hebben overgenomen. De 'Reaganomics' (neo-liberale politiek van de Reagan-administratie) van het begin van de jaren 1980, was gericht op een aanzienlijke en nog nooit vertoonde uitholling van de begrotingstekorten, terwijl Ronald Reagan tegelijkertijd verklaarde: “de staat is niet de oplossing, maar het probleem”. Tegelijkertijd maakten de aanzienlijke handelstekorten van deze grootmacht het eveneens mogelijk dat de geproduceerde waren van andere landen er afgezet konden worden. In de loop van de jaren 1990 vergezelden de Aziatische 'tijgers' en 'draken' (Singapore, Taïwan, Zuid-Korea, enz.) de Verenigde Staten in deze rol van 'locomotief': hun spectaculaire groeivoeten maakten dat ze een belangrijke bestemming werden voor de waren die werden geproduceerd door de meest geïndustrialiseerde landen. Maar deze 'succes story' werd opgezet ten koste van een aanzienlijke schuldenlast, die in deze landen aanleiding gaf tot hevige beroeringen in1997. Hetzelfde gold voor het 'nieuwe' en 'democratische' Rusland, dat terechtkwam in een situatie waarin betalingen werden gestaakt. Al diegene die voor een duurzame heropleving van de wereldeconomie gemikt hadden op 'het einde van het communisme', brak dit zuur op. Begin 2000 kende de toename van de schulden een nieuwe versnelling, voornamelijk dank zij fenomenale ontwikkeling van de hypotheekleningen voor de bouw in verschillende landen, voornamelijk in de Verenigde Staten. Dit laatste land heeft dan zijn rol als 'locomotief van de wereldeconomie' nog maar eens benadrukt, maar dit ten koste van een onoverkomelijke toename van de schulden, - voornamelijk onder de Amerikaanse bevolking – gebaseerd op allerlei soorten 'financiële constructies', die geacht werden de risico's van eventuele  staking van betaling te voorkomen. In werkelijkheid heeft de verspreiding van deze twijfelachtige schuldvorderingen er helemaal niet toe bijgedragen zwaard van Damocles, dat boven de Amerikaanse en de wereld economie hing, weg te nemen. Integendeel, in het kapitaal van de banken heeft dit alleen maar een toename te zien gegeven van de hoop aan 'rommelhyotheken', die aan de oorsprong lagen van hun ineenstorting begin 2007 en van de hard aankomende wereldrecessie van 2008-2009.

    4.  Zoals de resolutie van het voorgaande Congres stelde, “het is niet de financiële crisis die aan de oorsprong ligt van de huidige recessie. Wel integendeel, de financiële crisis illustreert slechts dat de vlucht naar voren in de schuldenlast, die het mogelijk had gemaakt om de overproductie te overstijgen, niet onbeperkt kan doorgaan. Vroeg of laat, gaat de 'werkelijke economie' zich wreken, met andere woorden: wat ten grondslag ligt van de tegenspraken van het kapitalisme, de overproductie, het onvermogen van de markten om de totaliteit van de geproduceerde waren op te nemen, komt weer aan de deur kloppen”. En deze resolutie preciseerde, na de top van de G20 van maart 2009, dat “de vlucht naar voren in de schuldenlast een van de bestanddelen is van de huidige recessie. De 'enige' oplossing waartoe de bourgeoisie in staat is ... is een nieuwe vlucht naar voren in de schuldenlast. De G20 heeft geen oplossing weten te bedenken voor een crisis, om de doodeenvoudige reden dat er daarvoor geen oplossing bestaat”.
    De crisis van de eigen heersende schulden die vandaag rondspookt, het feit dat de staten niet in staat zijn hun schulden te af te lossen, vormt een spectaculaire illustratie van deze werkelijkheid. Het potentieel bankroet van het bankwezen en de recessie hebben alle staten er toe verplicht om aanzienlijke sommen in hun economieën te injecteren, terwijl de inkomsten door de terugval van de productie in vrije val verkeerden. Daardoor zijn de openbare schulden, in het merendeel van de landen aanzienlijk gestegen. Voor hen die het meest in opspraak gekomen zijn, zoals Griekenland, Ierland en Portugal, betekent dat een toestand van mogelijk bankroet, een onvermogen om hun ambtenaren te betalen en hun schulden terug te betalen. De banken weigeren voortaan om hen nieuwe leningen toe te staan, behalve tegen een overdreven hoge rente, omdat zij geen enkele waarborg hebben om ze terugbetaald te krijgen. De 'reddingsplannen' waarvan zij konden genieten door de Europese Bank en van het Internationaal Muntfonds komen neer op nieuwe schulden, waarvan de terugbetaling nog bovenop de voorgaande schulden komen. Het is meer dan een vicieuze cirkel, het is een helse spiraal. De enige 'doeltreffendheid' van deze plannen ligt in de ongeziene aanval op de werkende klasse die ze korten op hun loon; op de ambtenaren waarvan het loon en de premies drastisch worden ingekort, maar ook op het geheel van de arbeidersklasse door een sterke aanslagen op het onderwijs, de gezondheidszorg en de ouderdomspensioenen, net als door middels van aanzienlijke verhogingen van de vermogensbelasting en de gebruikersbelastingen. Maar al deze aanvallen tegen de arbeiders, die op een massale wijze de koopkracht van de werkers aantasten, kunnen enkel een extra bijdrage leveren aan de nieuwe recessie.

    5. De crisis van de staatsschulden van de PIIGS (Portugal, IJsland, Ierland, Griekenland, Spanje) vormt slechts een minuscuul deel van de aardbeving die de wereldeconomie bedreigt. De grote industriële machten genieten tot nu toe nog van een AAA-rating in de vertrouwensindex van de beoordelingsagentschappen (diezelfde agentschappen die hen, tot aan de vooravond van uiteenspatten van het banksysteem in 2008, nog de maximale beoordeling gegeven hadden), omdat ze zich er beter doorheen weten te slaan. Eind april 2011 bracht het agentschap Standard and Poor’s eenn negatieve beoordeling uit over het perspectief van een Quantitative Easing n°3, oftewel een 3e stimuleringsplan van de Amerikaanse Federale staat, bestemd ter ondersteuning van de economie. Met andere woorden: de grootste wereldmacht loopt het risico dat ze 'officieel' het vertrouwen kwijtraakt met betrekking tot haar vermogen om haar schulden terug te betalen, behalve dan door een fors gedevalueerde dollar. In feite begint dit vertrouwen af te nemen toen China en Japan in de afgelopen herfst besloten om massaal goud en grondstoffen aan te kopen in plaats van Amerikaanse schatbewijzen, wat de Amerikaanse Centrale Bank ertoe aangezet heeft om nu 70 tot 80% van de uitgifte zelf aan te kopen. Dit gebrek aan vertrouwen is volkomen begrijpelijk wanneer men constateert hoe ongelooflijk hoog het niveau van de schuld van de Amerikaanse economie was geworden: in januari 2010 vertegenwoordigde de openbare schuld (Federale staat, Staten, Gemeenten) bijna 100% van het BIP, wat nog maar een deel was van de totale schuld van het land (die ook nog bestaat uit de schulden van de huishoudens en de niet-financiële bedrijven), welke 300% van het BIP bereikt. En de toestand voor de andere grootmachten is niet rooskleuriger, waar de totale schuld op hetzelfde tijdstip bedragen aangaf van 280% voor Duitsland, 320% voor Frankrijk, 470% voor Groot-Brittannië en voor Japan. In dit laatste land bereikt de openbare schuld alleen al 200% van het BIP. En sindsdien is de toestand voor alle landen, door de verschillende stimuleringsplannen, alleen nog maar erger geworden.
    Zo vormt het bankroet van de PIIGS slechts het topje van de ijsberg van het bankroet van de wereldeconomie, die haar overleving de laatste tientallen jaren te danken heeft aan de vlucht naar voren in de schuldenlast. De staten die over een eigen munt beschikken zoals het Verenigd Koninkrijk, Japan en natuurlijk de Verenigde Staten, hebben hun bankroet kunnen verdoezelen door het bijdrukken van geld (in tegenstelling tot die van de Eurozone, waar landen zoals Griekenland, Ierland of Portugal, over deze mogelijkheid niet beschikken). Maar deze voortdurende knoeierij van staten, die echte valsmunters zijn geworden, met de Amerikaanse staat als bendeleider, zal niet ongestraft kunnen doorgaan, net zoals het geknoei met het financiële systeem niet kon doorgaan, wat werd aangetoond door de zijn crisis in 2008, die het bijna heeft doen exploderen. Een van de zichtbare tekens van deze werkelijkheid is de inflatie op wereldvlak. Door de overstap van de sfeer van de banken naar die van de staten, markeert de crisis van de schuldenlast slechts het begin van een nieuwe fase van de scherp toegespitste crisis van de kapitalistische productiewijze, waarbij het geweld en de omvang van haar stuiptrekkingen zich alleen nog aanzienlijk zullen verergeren. Voor het kapitalisme is er geen 'uitweg uit de tunnel'. Dit systeem kan de mensheid alleen maar meesleuren in een alsmaar toenemend barbarendom.

    De imperialistische spanningen

    6. De imperialistische oorlog vormt de belangrijkste manifestatie van het barbarendom waarin het kapitalisme in verval de menselijke maatschappij onderdompelt. De tragische geschiedenis van de 20e eeuw vormt er de meest duidelijke uitdrukking van: ten opzichte van de historische impasse waarin haar produktiewijze verkeert, ten opzichte van de verergering van de handelsconcurrentie tussen de staten, wordt de heersende klasse aangezet tot een vlucht vooruit in de politiek van oorlog, in militaire confrontaties. Voor het merendeel van de historici, zij die zich niet beroepen op het marxisme inbegrepen, is het duidelijk dat de Tweede Wereldoorlog het “kind” is van de Grote Depressie van de jaren 1930. Zo vloeide de verergering van de imperialistische spanningen aan het einde van de jaren 1970 en aan het begin van de jaren 1980 tussen de twee toentertijd bestaande blokken, het Amerikaanse en het Russische (de invasie in Afghanistan door Rusland en de kruistocht tegen het “Rijk van het Kwaad” door de regering Reagan) ook voor een groot gedeelte voort uit de terugkeer van de open crisis van de kapitalistische economie aan het einde van de jaren 1960. Maar de geschiedenis heeft laten zien dat er geen direct of onmiddellijk verband bestaat tussen de verergering van de imperialistische botsingen en de economische crisis van het kapitalisme.De verergering van de “Koude Oorlog” is uiteindelijk uitgelopen op een overwinning van het Westblok en op een implosie van het tegenovergestelde blok, wat op zijn beurt leidde tot een uiteenvallen van de eerste. Maar als we ontsnapt zijn aan de dreiging van een nieuwe wereldoorlog, die had kunnen leiden tot de verdwijning van de menselijke soort, de mensheid heeft geen uitbarsting van militaire spanningen en botsingen kunnen voorkomen: het einde van de rivaliserende blokken betekende het einde van de discipline, die ze in hun respectievelijke territoria hadden kunnen opleggen. Sindsdien wordt de wereldwijde imperialistische arena gedomineerd door de poging van de eerste wereldmacht om zijn leiderschap over de wereld, en op de eerste plaats over haar oude bondgenoten, te bevestigen. De 1e Golfoorlog, in 1991, had  dit reeds als doel, maar de geschiedenis van de jaren 1990, in het bijzonder de oorlog in Joegoslavië, heeft het bankroet van deze ambitie aangetoond. De “oorlog tegen het wereldterrorisme”, uitgeroepen door Verenigde Staten na de aanslag van 11 september 2001, moest een nieuwe poging vormen om hun leiderschap te bevestigen, maar hun wegzakken in het moeras van Afghanistan en in Irak heeft opnieuw onderstreept dat ze niet in staat zijn hun leiderschap te herstellen.

    7. Deze mislukkingen van de Verenigde Staten hebben deze mogendheid niet ontmoedigd om haar politiek offensief, dat ze sinds het begin van de jaren 1990 voert en die haar tot de belangrijkste factor van instabiliteit op wereldvlak maakt, voort te zetten. Zoals de resolutie van het voorgaande congres zei: “Ten opzichte van deze situatie, konden Obama en zijn regering niets anders doen dan de oorlogspolitiek van hun voorgangers voort te zetten”(…) “als Obama van plan was om de Amerikaanse krachten terug te trekken uit Irak, dan was dat om hun betrokkenheid in de Afghanistan et au Pakistan te versterken”. Dat werd onlangs geïllustreerd door de executie van Ben Laden door een Amerikaans commando op Pakistaans grondgebied. Deze “heldhaftige” operatie had, met het oog op de Amerikaanse verkiezingen over anderhalf jaar, duidelijk een electoraal doel. Ze had namelijk tot doel om de kritiek van de republikeinen te pareren, die Obama verweten dat hij te weekhartig was in de bevestiging van de superioriteit van de Verenigde Staten op militair vlak. Deze kritiek werd steeds radicaler tijdens de interventie in Libië, waar de leiding van de operatie overgelaten werd aan het Frans-Britse tandem. Deze operatie betekende ook, na 10 jaar Ben Laden de rol van slechterik te hebben laten opvoeren, dat het tijd werd om er zich van te ontdoen zoniet het risico te lopen als machteloos te worden aanzien. Door de uitvoering van deze operatie, bewees de Amerikaanse macht dat zij de enige is die over de militaire, technologische en logistieke middelen beschikt om dit soort operaties tot een goed einde te brengen, juist op een moment dat Frankrijk en Groot-Brittannië zich afbeulen om hun anti-Khadaffi-operatie tot een goed einde te brengen. Ze beduidde aan de wereld dat ze niet aarzelt de “nationale soevereiniteit” van “een bondgenoot” te schenden, en dat ze van plan is de regels van het spel te bepalen overal waar zij dat nodig acht. Tenslotte slaagde ze er in om het merendeel van de regeringen in de wereld te verplichten, vaak om hun eigen hachje te redden, om de betekenis van dit wapenfeit begroeten.

    8. De geslaagde roemrijke operatie door Obama in Pakistan zal hem op geen enkele manier in staat stellen de situatie in de regio te stabiliseren. Met name in Pakistan zelf, omdat daar de vernedering van  de “nationale trots” een opleving van oude conflicten tussen de verschillenden sectoren van de bourgeoisie en van het staatsapparaat wordt geriskeerd. Eveneens zal de moord op Ben Laden de Verenigde Staten en andere landen, die betrokken zijn in Afghanistan, niet in staat stellen om de controle over het land terug te winnen en de autoriteit van de regering Karzaï te verstevigen, dat compleet ondermijnd wordt door corruptie en stammentegenstellingen. Meer algemeen zal het de Verenigde Staten niet in staat stellen een einde te maken aan de tendensen van het “ieder voor zich” en aan de contestatie van hun autoriteit als eerste wereldmacht, zoals die voortgaat zich te manifesteren. Dat hebben we onlangs gezien met de vorming van een reeks van verrassende punctuele bondgenootschappen: de toenadering tussen Turkije en Iran, het bondgenootschap tussen Iran, Brazilië en Venezuela (strategisch en anti-Amerika), tussen Israël en India (militair en doorbreken van het isolement), tussen China en Saoedi-Arabië (militair-strategisch), enzovoort.
    In het bijzonder zal het China niet weten te ontmoedigen om haar imperialistische ambities, die haar recente statuut van industriële grootmacht haar verleent, te laten prevaleren. Het is duidelijk dat dit land, ondanks haar demografische en economische betekenis, absoluut niet over de militaire of technologische middelen beschikt, en niet klaar is om ze te hebben, om een nieuw hoofd van een blok te worden. Ze heeft echter de middelen om de Amerikaanse ambities te verstoren – in Afrika, in Iran, in Noord-Korea, of in Birma en haar steentje bij te dragen aan de groeiende instabiliteit, die de imperialistische verhoudingen karakteriseren. De “nieuwe wereldorde”, die 20 jaar geleden door George Bush senior gepredikt werd, en waarbij hij droomde dat ze onder bescherming van de Verenigde Staten stond, kan zich alleen maar steeds meer openbaren als een algemene “wereldchaos”, een chaos die door de stuiptrekkingen van de kapitalistische economie alleen nog maar kan verergeren.

    De klassestrijd

    9. Geconfronteerd met de chaos die de burgerlijke maatschappij op alle gebieden raakt– op het gebied van de economie, de oorlog en ook het milieu, zoals we onlangs in Japan hebben kunnen zien –, kan alleen het proletariaat een oplossing aandragen: HAAR oplossing, de kommunistische revolutie. De onoplosbare crisis van de kapitalistische economie, de toenemende stuiptrekkingen die ze gaat doormaken, vormen daar de objectieve voorwaarden voor. Aan de ene kant door de arbeidersklasse geen andere keuze te laten dan steeds meer haar strijd te ontwikkelen als antwoord op de dramatische aanvallen van de uitbuitende klasse. Aan de andere kant door haar in staat te stellen te begrijpen dat deze gevechten al hun betekenis krijgen als momenten van voorbereiding van haar beslissende confrontatie met een productiewijze – het kapitalisme - dat door de geschiedenis is veroordeeld, met als doel die  omver te werpen.
    Maar, zoals de resolutie van het voorgaande internationale congres het zei: “De weg, die leidt tot de revolutionaire gevechten en de omverwerping van het kapitalisme, is nog lang en moeilijk. ( …) Opdat het bewustzijn van de mogelijkheid van de kommunistische revolutie aanzienlijk terrein kan winnen in de arbeidersklasse, is het noodzakelijk dat ze vertrouwen krijgt in eigen krachten, wat gebeurt door de ontwikkelingen van massale gevechten.”
    Voor wat de onmiddellijke situatie betreft, preciseerde de resolutie dat “de belangrijkste vorm die deze aanval op dit moment aanneemt, die van de massale ontslagen, is in eerste instantie niet gunstig voor de ontwikkeling van dit soort van bewegingen. (…). Slechts in tweede instantie, wanneer ze in staat is de chantage van de bourgeoisie te pareren, wanneer het idee zich zal opdringen dat alleen de ééngemaakte en solidaire strijd de brutaliteit  van de aanvallen van de regerende klasse kan afremmen -namelijk wanneer deze zal proberen om de arbeiders de rekening te laten betalen van de enorme begrotingstekorten, die zich op dit moment ophopen met de reddingdplannen van de banken en deze ter  “stimulering” van de economie-, zal de arbeidersstrijd zich veel meer op grote schaal kunnen ontwikkelen.”

    10. De twee jaar, die ons scheiden van het voorgaande congres, hebben dit vooruitzicht duidelijk bevestigd. Deze periode heeft geen gevechten van grote omvang gekend tegen de massale ontslagen en een ongekende toename van de werkloosheid, die de klasse van de meest ontwikkelden landen heeft moeten ondergaan. Wel zijn belangrijke strijdbewegingen zich beginnen ontwikkelen als gevolg van de aanvallen die direct door de regeringen zijn doorgevoerd in de toepassing van de plannen “van de gezondmaking van de publieke uitgaven”. Deze reactie is nog bescheiden, met name daar waar de bezuinigingsplannen de meest drastische vorm hebben aangenomen, zoals in Griekenland en Spanje bijvoorbeeld, waar de arbeidersklasse, in een recent verleden, toch bewijs heeft geleverd van een relatief belangrijke strijdbaarheid. Op een bepaalde manier lijkt de wreedheid van de aanvallen een gevoel van onmacht in de arbeidersklasse teweeg te brengen, temeer daar ze ondernomen worden door “linkse” regeringen. Paradoxaal genoeg, daar waar de aanvallen minder hard lijken te zijn, in Frankrijk bijvoorbeeld, kwam de strijdbaarheid het meest massaal tot uitdrukking in de beweging tegen de hervormingen van de pensioenen in de herfst van 2010.

    11. Tegelijkertijd zijn de meest massale bewegingen, die we de laatste tijd gezien hebben, niet ontstaan in de meest geïndustrialiseerde landen, maar in de landen van de periferie van het kapitalisme, namelijk in een reeks Arabische landen. In het bijzonder in Tunesië en Egypte werd de bourgeoisie uiteindelijk ertoe genoodzaakt om de plaatselijke dictators te ontslaan, nadat zij had geprobeerd om deze bewegingen door een harde repressie te muilkorven. Deze bewegingen waren geen klassieke arbeidersgevechten, zoals die landen in het recente verleden al hebben gekend (bijvoorbeeld de strijd in Gafsa in Tunesië in 2008 of de massale stakingen in de textielindustrie in Egypte, in de zomer van 2007, die de actieve solidariteit van talrijke ander sectoren ontmoette). Ze hebben vaak de vorm aangenomen van sociale revoltes, waar allerlei lagen van de maatschappij in betrokken waren: arbeiders van de openbare en privé-sector, werklozen, maar ook kleine kooplui, handwerkslieden, vrije beroepen, schoolgaande jeugd, enzovoort. Daarom is het proletariaat, in de meeste gevallen, niet direct als en aparte kracht op het toneel verschenen (zoals dat bijvoorbeeld gebeurd is in de stakingen in de Egypte aan het einde van de revoltes), en nog minder als leidende kracht. Maar, aan de wortel van deze bewegingen (dat kwam tot uitdrukking in veel van de eisen die naar voren werden gebracht) ziet men fundamenteel dezelfde oorzaken als bij de arbeidersstrijd in de andere landen: de aanzienlijke verergering van de crisis, de toenemende ellende die het veroorzaakt onder de hele niet-uitbuitende bevolking. En als het proletariaat in het algemeen niet direct als klasse naar voren is gekomen in deze bewegingen, toch drukte het er in deze landen, waar ze een veelbetekenende invloed heeft, zijn stempel op. Vooral via de diepgaande solidariteit die zich in de revoltes manifesteerde, en in hun capaciteit blinde gewelddadige acties van hun kant te voorkomen, ondanks de verschrikkelijke onderdrukking die ze hebben moeten ondergaan. In ieder geval, toen de bourgeoisie in Tunesië en Egypte uiteindelijk besloot om, op voorschrift van de Amerikaanse bourgeoisie, zich te ontdoen van de oude dictators, dan is dat voor een groot deel het gevolg geweest van de aanwezigheid van de arbeidersklasse in deze bewegingen. Een van de bewijzen, in het negatief, van deze werkelijkheid, is de afloop van de bewegingen die in Libië plaatsvindt: niet de omverwerping van de oude dictator Kadhafi, maar gewapende confrontaties tussen burgerlijke klieken, waar de uitgebuiten als kanonnenvoer in zijn gemobiliseerd . In dit land wordt een groot deel van de arbeidersklasse gevormd door immigranten (Egyptenaren, Tunesiërs, Chinezen, Bengalen, mensen ten zuiden van de Sahara) wier belangrijkste reactie erin bestond te vluchten voor de onderdrukking, die vanaf de eerste dagen met geweld werd ontketend.

    12. De oorlog, waar de beweging in Libië op uitdraaide met het betreden van het slagveld door de NAVO-landen, heeft de bourgeoisie in staat gesteld misleidingscampagnes te ontwikkelen in de richting van de arbeiders van de ontwikkelde landen, wier spontane reactie was om zich solidair te voelen met de manifestanten in Tunesië en Caïro en om hun moed en vastberadenheid te begroeten. In het bijzonder de massale aanwezigheid van de jonge generatie in de beweging, vooral de jongere scholieren, voor wie de toekomst zich voordoet onder het sinistere vooruitzicht van de werkloosheid en de ellende, was een afspiegeling van de recente bewegingen die de schoolgaande jeugd in de verschillende Europese landen de laatste tijd in beweging had gebracht: de beweging tegen de CPE en Frankrijk in de lente van 2006, de revoltes en stakingen in Griekenland aan het eind van 2008, de stakingen en manifestaties van de scholieren en studenten in Groot-Brittannië aan het eind van 2010, de studentenbewegingen in Italië in 2008 en in de Verenigde Staten in 2010, enzovoort). Deze campagnes van de bourgeoisie om, in de ogen van de arbeiders in de andere landen, de revoltes van Tunesië en Egypte van hun betekenis te ontdoen, is natuurlijk gemakkelijker gemaakt door de illusies die nog zwaar wegen op de arbeidersklasse van deze landen: vooral de nationalistische, democratische en syndicalistische illusies, zoals dat ook het geval was met de strijd van het proletariaat in Polen in 1980-1981.

    13. Deze beweging, van 30 jaar geleden, heeft de IKS in staat gesteld zijn kritiek op de theorie van de “zwakke schakel”, met name ontwikkeld door Lenin op het moment van de Russische revolutie, te formuleren. Zich baserend op de standpunten die door Marx en Engels waren ontwikkeld, had de IKS op dat moment naar voren gebracht, dat het de centrale landen van het kapitalisme en in het bijzonder de oude industriële landen van West-Europa zouden zijn, die het signaal tot de proletarische wereldrevolutie gaan geven. Want de concentratie van het proletariaat in deze landen en nog meer zijn historische ervaring, geven hem de beste wapens in handen om de meest geavanceerde ideologische valstrikken, die reeds lange tijd door de bourgeoisie in werking zijn gezet, te ontwijken. Zo zal een van de fundamentele stappen van de wereldarbeidersklasse in de toekomst bestaan, niet alleen in de ontwikkeling van de massale strijd in centrale landen van West-Europa, maar ook in haar capaciteit de valstrikken van de democratie en de vakbonden te ontwijken, vooral door het in handen nemen van de strijd door de arbeiders zelf. Deze bewegingen vormen een baken voor wereldarbeidersklasse, en ook voor die van de belangrijkste kapitalistische natie, de Verenigde Staten, waar de onderdompeling in een groeiende ellende, een ellende die inmiddels al tientallen miljoenen arbeiders treft, de “Amerikaanse droom” zal veranderen in een waarlijke nachtmerrie

    IKS / 2011.05.15

    Aktiviteiten van de IKS: 

    • Congres Resoluties [17]

    Theoretische vraagstukken: 

    • Economie [3]
    • Imperialisme [15]

    De mobilisatie van de Verontwaardigden in Spanje en zijn weerslag in de wereld: een veelbelovende beweging voor de toekomst

    • 1988 keer gelezen

    De beweging van '15-M' in Spanje – een naam die ontleend is aan de datum waarop ze opgericht is, 15 mei – is een gebeurtenis van groot belang met ongeziene kenmerken. In dit artikel willen wij de meest markante episodes beschrijven en telkens de lessen en de perspectieven uiteenzetten, die er voor de toekomst uit getrokken kunnen worden.
    Door verslag uit te brengen van wat er werkelijk gebeurd, is kunnen we een noodzakelijke bijdrage leveren tot het begrijpen van de dynamiek, die de internationale klassenstrijd aanneemt. Het zijn de massale bewegingen van vandaag, die de arbeidersklasse zullen helpen om opnieuw zelfvertrouwen te krijgen en haar de middelen zullen aanreiken een perspectief te bieden aan deze zieltogende maatschappij (1).



    De 'No Future' van het kapitalisme, vormt de achtergrond van de '15-M' beweging

    Het woord 'crisis' bevat een dramatische gevoelswaarde voor miljoenen mensen, die getroffen door een lawine van ellende die gaat van de verslechtering van de levensomstandigheden, zoals een onbepaalde periode van werkloosheid en de precariteit en die niet de minste dagelijkse stabiliteit waarborgen, tot de meest extreme situaties die rechtstreeks leiden tot armoede en honger (2).

    Maar de afwezigheid van een toekomst is nog beklemmender. Zoals gesteld in het communiqué van de Algemene vergadering (AV) van de gearresteerden van Madrid (3) die, zoals wij verder zullen zien, de vonk was die de beweging deed ontvlammen: “wij staan tegenover een horizon die verstoken is van de minste hoop en zonder toekomst, die ons in staat stelt om rustig te leven en ons te wijden aan wat wij graag doen” (4). De OESO verklaart dat het 15 jaar zal duren voordat Spanje weer het tewerkstellingspeil van 2007 bereikt zal hebben – een bijna gehele baanloze generatie! Als er gelijkaardige cijfers afgeleid kunnen worden voor de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, dan kan men zich realiseren in welke mate deze maatschappij terecht gekomen is in een eindeloze spiraal van ellende, van werkloosheid en van barbarendom.

    De beweging in Spanje is, op het eerste gezicht, gepolariseerd rond het overheersende tweepartijen systeem (twee partijen, rechts de PP (Volkspartij) en links de PSOE (de Socialistische Arbeiderspartij), die 86% van de verkozen gedelegeerden vormen) (5). Deze factor speelt een rol in verband met de gebrek aan toekomst. In een land waar rechts de reputatie heeft gevestigd autoritair, arrogant en anti-arbeider te zijn, heeft een brede waaier van sectoren van de bevolking met argwaan toegezien hoe, met de aanvallen van de regering van de valse vrienden – de PSOE –, de openlijke vijanden – de PP – zich voor jaren hun macht dreigden te vestigen, zonder enig alternatief op het vlak van het electorale spel. Dit weerspiegelt voor hen de algemene blokkade van de maatschappij.

    Dit gevoel wordt nog versterkt door de houding van de vakbonden, die begonnen met de oproep tot een 'algemene staking' op 29 september, die niet veel meer was dan wat machtsvertoon, maar die vervolgens met de regering in januari 2011 een Sociaal Akkoord sloten, dat de wrede hervorming van de pensioenen beklonk en de deur dichtsloeg voor elke mogelijkheid tot massale mobilisering onder hun leiding.

    Aan deze factoren heeft zich een diepgaand gevoel van verontwaardiging toegevoegd. Een van de gevolgen van de crisis, zoals dat werd verwoord op een Algemene Vergadering in Valencia, was dat “de weinigen, die veel bezitten, nog minder zijn geworden en nog meer bezitten, terwijl het grote aantal dat weinig bezit nog talrijker is geworden en steeds maar minder bezit”. De kapitalisten en hun politieke handlangers worden steeds arroganter, vraatzuchtiger en corrupter. Zij aarzelen niet om onmetelijke rijkdommen op te stapelen, terwijl zich rondom hen de ellende en troosteloosheid uitbreiden. Dat alles maakt, meer nog dan welke uitleg ook, duidelijk dat er sociale klassen bestaan en dat wij geen 'gelijke burgers' zijn.

    Als reactie op deze ontwikkelingen, zijn er sinds eind 2010 er collectieven ontstaan. Ze onderstreepten dat men zich op straat moet verenigen, buiten de partijen en vakbonden om moet ageren, zich organiseren in Algemene Vergaderingen… De oude mol, die Marx zich voor de geest had, werkte in het binnenste van de maatschappij aan een ondergrondse rijping, die in de maand mei openlijk tot uitbarsting kwam! De mobilisering van de 'Jongeren Zonder Toekomst' in de maand april bracht in Madrid 5.000 jongeren bijeen. Het succes van de betogingen van de jongeren in Portugal – de ‘Generação à Rasca’ (generatie op drift) – die meer dan 200.000 man op de been bracht, en het zeer populaire voorbeeld van het Tahrir-plein in Egypte, waren trouwens een stimulans voor de beweging.

    De Algemene Vergaderingen: een eerste blik op de toekomst

    Op 15 mei riep een kartel van meer dan 100 organisaties – dat de 'Democracia Real Ya' (DRY: Echte Democratie Nu) gedoopt werd (6) –in de grote steden van de provincie op tot betogingen 'tegen de politici' en eiste een 'echte democratie'.

    Kleine groepen jongeren (werklozen, precairen en studenten), die het niet eens waren met de rol van uitlaatklep voor de sociale ontevredenheid, die de organisatoren de beweging hen wilden laten spelen, probeerden een kampeerplaats op te zetten op het centrale plein van Madrid, Granada en andere steden om de beweging verder te zetten. DRY viel hen af en liet de politietroepen zich uitleven in een wrede repressie, die vooral plaatsvond op de politiebureaus. Desondanks vormden diegenen, die er het slachtoffer van geweest waren, een ‘Bijeenkomst van Gearresteerden’ van Madrid en zij stelden snel een communiqué op dat onverbloemd de vernederende behandelingen door de politie aanklaagde. Dit maakte een diepe indruk en moedigde talrijke jongeren aan om zich op de kampeerplaats te vervoegen.

    Op dinsdag 17 mei, toen de DRY probeerde om de kampeerplaatsen te reduceren tot een symbolische rol van protest, drong de enorme massa, die was toegestroomd, aan tot het houden van vergaderingen. Woensdag en donderdag breidden de massale vergaderingen zich uit over meer dan 73 steden. Er werden interessante gedachten geuit, weloverwogen voorstellen gedaan, die gingen over alle aspecten van het sociale, economische, politieke en culturele leven. Niets menselijks was vreemd aan deze onmetelijke geïmproviseerde agora!

    Een Madrileense manifestante zei: “het beste aan de vergaderingen is dat men er het vrije woord heeft, dat de mensen elkaar begrijpen, men kan hardop nadenken, duizenden onbekenden kunnen tot een akkoord komen. Is dat niet prachtig?”. De vergaderingen waren een heel andere wereld, helemaal tegengesteld aan de sombere sfeer die er heerst in de stembureaus en mijlenver van het marketing-enthousiasme tijdens de verkiezingsperiodes:

    “Kameraadschappelijke begroetingen, kreten van enthousiasme en verrukking, vrijheidsgezangen, vrolijk gelach, plezier en het overbrengen van vreugde: een heel concert dat men kon horen in deze menigte van duizenden mensen die van 's morgens tot 's avonds door de stad kwamen en gingen. Er heerste een euforische stemming ; men zou bijna geloven dat een nieuw en beter leven was begonnen op aarde. Een diep ontroerend schouwspel en tegelijkertijd idyllisch en aandoenlijk” (7).

    Duizenden mensen discussieerden gepassioneerd in een atmosfeer van diep respect, bewonderenswaardig ordelijk en aandachtig luisterend. Uitgaande van een verontwaardiging en bezorgdheid om de toekomst, waren zij vooral verenigd door de wil om de oorzaken ervan te begrijpen. Vandaar de inspanning voor het debat, voor de analyse van een massa aan vragen, van honderden vergaderingen en het opzetten van straatbibliotheken ... Een inspanning, die schijnbaar geen concreet resultaat opleverde, maar die de geesten in hevige beroering bracht en  kiemen van bewustzijn heeft gezaaid op de velden van de toekomst.

    Subjectief beschouwd berust de klassenstrijd op twee pilaren: aan de ene kant het bewustzijn, aan de andere kant het vertrouwen en de solidariteit. Ook wat het laatste aspect betreft zijn de vergaderingen  beloftevol voor de toekomst: de menselijke banden die geweven werden, de stroom van empathie die de pleinen animeerde, de solidariteit en de eenheid die opbloeiden, waren even belangrijk als het nemen van beslissingen of het eens worden over een eis. De politici en de pers waren in alle staten. Zij eisten, met het immediatisme en het utilitarisme dat zo kenmerkend is voor de burgerlijke ideologie, dat de beweging haar eisen zou samenvatten in een 'protocol', dat DRY probeerde om te vormen tot 'Tien Geboden', waarin alle belachelijke en zoutloze democratische maatregelen vervat zaten, zoals open kandidatenlijsten, wetgevende volksinitiatieven en de hervorming van de kieswet.

    De verwoede tegenstand, waarop deze overhaaste maatregelen botsten, heeft aangetoond in welke mate de beweging een uiting was van de klassenstrijd. In Madrid schreeuwden de mensen: “Wij gaan niet traag, want wij gaan heel ver!”. In een open brief aan de vergaderingen, zei een groep uit Madrid: “Het moeilijkste is samen te vatten wat onze betogingen willen. Wij zijn er van overtuigd dat het niet lichtvaardig is, zoals de politici en allen die, uit eigenbelang, willen dat er niets verandert of, beter gezegd, allen die enkele details willen veranderen opdat alles hetzelfde zou blijven. Ook als we plotseling een pakket van eisen voorstellen in de trant van 'Grenelle', zullen we er niet in slagen te samen te vatten waarom we strijden. Onze revolte zal zich niet uiten en versterken via het scheppen van een klein pakket van eisen” (8).

    De inspanning om de oorzaken te begrijpen van een dramatische en onzekere toekomst, en het vinden van een vorm van strijd die er op aansluit, is het belangrijkste doel geweest van de vergaderingen. Vandaar dat hun uitvoerige beraadslagingen allen in de war brachten, die hoopten op een strijd die geconcentreerd zou zijn op beperkte eisen. De inspanningen tot overdenking van ethische, culturele, artistieke en literaire thema's (er waren tussenkomsten in de vorm van liederen en gedichten) heeft het bedrieglijke gevoel doen ontstaan dat het ging om een kleinburgerlijke beweging van 'verontwaardigden'. Wij moeten hier het kaf van het koren scheiden. Deze laatste is natuurlijk ook zeker en vast aanwezig in de democratische en staatsburgerlijke vorm waarin haar bekommernissen dikwijls gegoten waren. Maar deze zijn dikwijls van goede aard, want de revolutionaire omwenteling van de wereld steunt op en stimuleert tegelijkertijd tot een reusachtige culturele en ethische verandering; “de wereld en het leven veranderen door onszelf te veranderen”, dat was de leuze die Marx en Engels meer dan anderhalve eeuw geleden in de Duitse Ideologie neerschreven: “ ...Zowel voor het ontstaan van het communistisch bewustzijn op massale schaal, als voor het welslagen van de zaak zelf is een massale verandering van de mensen nodig, een verandering die alleen in een praktische beweging, in een revolutie kan plaatsvinden; de revolutie is dus noodzakelijk, niet alleen omdat de heersende klasse op geen enkele andere manier omvergeworpen kan worden, maar ook omdat de klasse die haar omverwerpt er alleen in een revolutie in kan slagen zich van heel de oude troep te bevrijden en in staat kan zijn de maatschappij op een nieuwe grondslag te stellen."(9).

    De massale vergaderingen waren een eerste poging tot antwoord op een algemeen probleem van de maatschappij, dat wij al meer dan 20 jaar geleden aangetoond hebben: de sociale ontbinding van het kapitalisme. In de 'Stellingen over de ontbinding', die wij geschreven hebben (10), stipten wij de tendens aan tot ontbinding van de ideologie en de bovenbouw van de kapitalistische maatschappij en de daarmee gepaard gaande, de toenemende ontwrichting van de sociale verhoudingen die ook de bourgeoisie en kleinburgerij aantasten. De arbeidersklasse ontsnapt er evenmin aan, door het feit dat zij er mee in aanraking komt. Wij waarschuwden in dit document tegen de gevolgen van een dergelijke gang van zaken: “1. de solidariteit en collectieve actie , die geconfronteerd wordt met de versplintering van het 'bekijkt het maar’ ; 2. de noodzaak van organisatie botst met ontbinding, desintegratie van relaties, die de basis van het sociale leven vormen ; 3. het vertrouwen van het proletariaat in de toekomst en in de eigen kracht, dat voortdurend bedreigd wordt door de wanhoop en het nihilisme, die overal in de maatschappij aanwezig zijn ; 4. het bewustzijn, de helderheid, de samenhang van het denken, de drang naar theoretisch begrip, die zich een weg moeten banen tussen de vlucht in illusies, drugs, sekten, mysticisme, de afwijzing of vernietiging van het denken, alle zo karakteristiek voor ons tijdperk” (Zie: Internationale Revue nr. 13, NL, p. 22, kolom 2).

    De massale vergaderingen in Spanje laten zien, net zoals door diegenen die ontstonden tijdens de beweging van de studenten in Frankrijk in 2006 (11), dat de sectoren die het meest kwetsbaar zijn voor de gevolgen van de ontbinding – de jongeren, de werklozen, door het feit dat zij weinig werkervaring hebben opgedaan – toch vooraan staan in deze vergaderingen en bij de inspanningen tot bewustwording enerzijds en de solidariteit en empathie anderzijds.

    Om al deze redenen zijn de massale vergaderingen een voorloper geweest van wat ons te wachten staat. Het kan als onbetekenend overkomen bij diegenen die verwachten dat het proletariaat zich, als een donderslag bij heldere hemel, duidelijk en zonder omwegen zou manifesteren als de revolutionaire klasse van de maatschappij. Vanuit historisch oogpunt en rekening houdend met de enorme moeilijkheden, die het ondervindt om dat doel te bereiken, vormt  het nochtans een goede start, aangezien het begonnen is om het subjectieve terrein serieus voor te bereiden.

    Paradoxaal gezien zijn deze kenmerken ook de Achillespees gebleken van de '15-M' beweging, zoals zij tot uiting kwam in de eerste fase van haar ontwikkeling. Aangezien zij niet ontstaan is met een concreet doel, hebben de afmatting, de moeilijkheden om verder te gaan dan de eerste stap in de confrontatie van de ernstige problemen die zich stellen, zoals de afwezigheid van de omstandigheden waarin een proletariaat vanuit werksituatie de strijd aangaat, de beweging in een soort leegte gestort en naar een vaag terrein gedreven dat niet lang volgehouden kon worden. En zo heeft DRY geprobeerd om haar 'gemakkelijke' en 'realiseerbare' doelstellingen, die slechts utopisch en reactionair zijn, op te dringen..

    De valstrikken die de beweging heeft moeten trotseren

    Bijna twintig jaar lang is het wereldproletariaat door een woestijn gegaan waarin, geen massale strijd bestond en vooral een verlies aan zelfvertrouwen en aan haar eigen identiteit als klasse (12). Zelfs indien deze desoriëntatie zich vanaf 2003, met het optreden van veelzeggende strijd in een groot aantal landen en van een nieuwe generatie van revolutionaire minderheden, geleidelijk heeft opgelost, overheerst nog steeds het stereotype beeld van een arbeidersklasse 'die niet in beweging komt', die 'compleet afwezig' is.

    De plotselinge uitbarsting van grote massa's in de sociale arena kon door dit gewicht uit het verleden alleen maar belemmerd worden, een moeilijkheid die toenam doordat er in de beweging sociale lagen aanwezig waren, die op weg waren naar proletarisering en dus kwetsbaar waren voor de democratische en staatsburgerlijke valstrikken. Daarbij kwam nog dat, aangezien de beweging niet was voortgekomen vanuit een strijd tegen een concrete maatregel, ze uitliep op een paradox, die niet nieuw is in de geschiedenis (13).  Het lijkt alsof de twee grote klassen in de maatschappij – het proletariaat en de bourgeoisie – een openlijke confrontatie vermeden hebben. Dit gaf de indruk van een vreedzame beweging, die 'de goedkeuring van iedereen' wegdroeg (14).

    Maar is werkelijkheid was er vanaf de eerste dag al een confrontatie tussen de klassen. Reageerde de regering van de PSOE niet dadelijk met een wrede repressie tegen een handvol jongeren? Was het niet het snelle en gepassioneerde antwoord van de ‘Vergadering van de Geaareesteerden’ van Madrid die de beweging ontketende? Was het niet deze aankondiging die bij vele jongeren de ogen opende en die van toen af scandeerden “men noemt dat democratie, maar het heeft er niets mee te maken!”, een dubbelzinnig ordewoord, dat door een minderheid werd omgevormd tot “men noemt het dictatuur en het is er ook een!”?
    Het 'vreedzame aspect' , dat uitging van de vergaderingen heeft al diegenen, die denken dat de klassenstrijd een opeenvolging is van 'sterke emoties', ertoe aangezet om te geloven dat deze niets meer waren dan een 'onschuldige oefening in grondwettelijk recht'. En het is zelfs mogelijk dat vele deelnemers ook dachten dat hun beweging zich daartoe beperkte.

    Toch betekenen de massale vergaderingen op de openbare pleinen, en het ordewoord 'Bezet het plein!' een regelrechte uitdaging van de democratische orde. De sociale verhoudingen, verheerlijkt door de wetten, bepalen dat de uitgebuite meerderheid zich bezighoudt met 'haar eigen zaken'. En als deze wenst deel te nemen aan de openbare zaken, dan moet ze maar gebruik maken van het stemrecht en het vakbondsprotest die haar atomiseren en nog meer individualiseren. Bijeenkomen, solidariteit beleven, collectief discussiëren, beginnen te handelen als een onafhankelijk sociaal lichaam, zijn in werkelijkheid een uiting van een onweerstaanbaar geweld tegen de burgerlijke orde.

    De bourgeoisie heeft hemel en aarde bewogen om een einde te maken aan de vergaderingen. Voor de schijn werd er, met een walgelijke schijnheiligheid die haar kenmerkt, slechts lofuitingen en medeplichtige geknipoogd naar de ‘Verontwaardigden’, maar de feiten – en dat is wat echt van telt – weerleggen deze schijnbare inschikkelijkheid.
    Wegens de op handen zijn van de verkiezingen – op zondag 22 mei – , besliste de Centrale Verkiezingsraad om de vergaderingen op zaterdag 21 mei in heel het land te verbieden, een dag die beschouwd werd als een 'dag van bezinning'.

    Vanaf zaterdag 0 uur werd de kampeerplaats aan de Puerta del Sol omsingeld door een enorme menigte politie, maar die werd op haar beurt omsingeld door een reusachtige menigte, die de minister van Binnenlandse Zaken ertoe noopte om het bevel te geven tot terugtrekking. Meer dan 20.000 mensen bezetten toen het plein in een grote uitbarsting van vreugde. Ook daar zagen wij een andere verwikkeling in de confrontatie van de klassen, zelfs al werd ieder uitdrukkelijk geweld beperkt tot enkele woordenwisselingen.
    DRY stelde voor om de kampeerplaatsen te behouden, maar dat men het stilzwijgen op de 'dag van bezinning' zou respecteren, en dus geen vergaderingen zou houden. Maar niemand luisterde er naar, en aan de vergaderingen van zaterdag, die formeel onwettig waren, namen meer mensen deel dan ooit. In de vergadering van Barcelona werden, als een  ironisch antwoord op de verkiezingsraad, borden getoond en in koor leuzen geroepen:“Wij denken na!”.

    Op zondag de 22e, de dag van de verkiezingen, was er een nieuwe poging om een einde te maken aan de vergaderingen. DRY kondigde aan dat: “de doelstellingen zijn gehaald” en dat de beweging moest ophouden. Het gevatte antwoord was unaniem: “Wij zijn hier niet omwille van de verkiezingen!”. Op maandag 23 en dinsdag 24 bereikten de vergaderingen hun hoogtepunt, zowel wat het aantal deelnemers, als de rijkdom van de debatten betrof. De tussenkomsten, de ordewoorden, de bordjes tierden welig en getuigden van een diepgaande overdenking; “Waar is links? Achteraan rechts!”, “de stembussen kunnen onze dromen niet tegenhouden”, “600 Euro's per maand, dat is pas geweld!”, “Als u ons niet laat dromen, dan zullen wij u beletten om te slapen”, “Werkloos, dakloos, zonder angst!”, “Zij hebben onze grootouders belazerd, onze kinderen bedrogen, laat ze maar niet onze kleinkinderen bedotten”. Ze toonde ook een bewustwording aan omtrent de perspectieven: “Wij zijn de toekomst, het kapitalisme het verleden!”, “Alle macht aan de vergaderingen”, “Er is geen evolutie zonder revolutie!”, “De toekomst begint nu!”, “Geloof je nog dat het een utopie is?”.


    Vanaf dat moment begonnen de vergaderingen verzwakken. Deels uit vermoeidheid, maar ook door het onophoudelijk bombardement van DRY om hun 'democratische Tien Geboden' aanvaard te krijgen. De punten van hun 'Tien Geboden' zijn verre van neutraal, ze zijn gericht tegen de vergaderingen. De meest 'radicale', 'het wetgevende volksinitiatief' (15) moest, behalve dat het een oneindig aantal parlementaire stappen vereist, die de meest vasthoudenden zou ontmoedigen, vooral het massale debat vervangen, waarbij allen zich deelgenoot kunnen voelen van een collectief lichaam. In plaats daarvan stellen ze individuele daden van protest, zuiver als burgers, opgesloten tussen de vier muren van het Ik (16).

    De sabotage van binnen uit ging gepaard met repressieve aanvallen van buiten en toont zo aan hoe schijnheilig de bourgeoisie kan zijn wanneer zij beweert dat de vergaderingen 'een grondwettelijk recht op bijeenkomst' zijn. Op vrijdag de 27e haalde de Catalaanse deelregering – in overleg met de centrale regering – een krachttoer uit: de 'Mossos de Esquadra' (regionale politie-eenheid) bestormden de Plaça Catalunya in Barcelona en gingen over tot een wrede repressie, veroorzaakten talrijke gewonden en deden veelvuldige aanhoudingen. De vergadering van Barcelona, die tot dan toe het meest richting klasse-standpunten ging – werd in de val gelokt van de klassieke democratische eisen: petities om het ontslag te eisen van de adviseur van Binnenlandse Zaken, afwijzing van de 'uitzonderlijke' repressie (17), een eis van een 'democratische controle op de politie'. Deze ommekeer was des te duidelijker, omdat ze toegaf aan het nationalistische gif en het 'recht op zelfbeschikking' in haar eisenpakket opnam.

    In de week van 5 tot 12 juni verveelvoudigden de beelden van repressie zich: Valencia, Santiago de Compostela, Salamanca,... De meest wrede slag vond nochtans plaats in Barcelona. Het Catalaanse parlement bediscussieerde een zogenaamde wet Omnibus, die geweldig zou snijden in de sociale uitgaven, in het bijzonder in de sectoren van het onderwijs en de gezondheidszorg (waaronder 15.000 ontslagen in deze laatste sector). Geheel buiten de dynamiek van de discussie in de vergaderingen van de arbeiders, riep DRY op tot een 'vreedzame betoging', die er in bestond om het parlement te omsingelen om 'de afgevaardigden te beletten om deze onrechtvaardige wet te gaan stemmen'. Het ging om een typisch zuiver symbolische actie die zich, in plaats van de wet en de instellingen te bestrijden, waardoor ze was opgemaakt, richtte tot het 'geweten' van de afgevaardigden. De betogers, die op die manier in de val werden gelokt, restte slechts de valse keuze: ofwel het burgerlijk terrein en het machteloos en passief gejammer van de meerderheid, ofwel zijn tegenhanger, het 'radicale' geweld van een minderheid.

    De scheldpartijen en het getrek van enkele afgevaardigden waren de aanleiding tot een hysterische campagne, die de 'geweldplegers' criminaliseerde (en iedereen die een klasse-standpunt verdedigde, werd over dezelfde kam geschoren) en riep op tot 'de verdediging van de bedreigde democratische instellingen'. Om de cirkel te sluiten spreidde DRY nog eens zijn pacifisme ten toon door van de betogers te eisen dat zij geweld zouden gebruiken tegen de 'gewelddadige' elementen (18) en ging daarbij nog verder: DRY vroeg de betogers openlijk de 'geweldplegers' aan de politie uit te leveren en voor deze laatsten te applaudisseren vanwege hun 'goede en trouwe diensten'!

    De betogingen van 19 juni en de uitbreiding naar de arbeidersklasse

    Vanaf het begin heeft de beweging twee tendensen in zich gedragen: een zeer brede burgerlijke tendens, gevoed door verwarringen en twijfels, als gevolg van zijn heterogene maatschappelijke aard en zijn tendens om de directe confrontatie te ontvluchten. Maar er was ook een proletarische tendens, die tot uiting kwam in de vergaderingen (19) en via de altijd aanwezige tendens 'om zich tot de arbeidersklasse te richten'.

    In Barcelona, werd actief aan de vergadering deelgenomen door de brandweer, door de arbeiders van de telecommunicatie en van de gezondheidszorg, door de studenten van de universiteit, die gemobiliseerd waren tegen de sociale bezuinigingen. Ze richtten een comité op voor de uitbreiding en de algemene staking, waarbij de debatten heel geanimeerd waren en organiseerden een netwerk van verontwaardigde arbeiders van Barcelona, die voor zaterdag 11 juni een vergadering van bedrijven in strijd  bijeenriep, en vervolgens een Samenkomst op zaterdag 3 juli. Vrijdag 3 juni betoogden werklozen en werkenden samen op de Plaça Catalunya achter een spandoek waarop stond: “Weg met de vakbondsbureaucratie ! Algemene Staking!”. In Valencia ondersteunde de vergadering een betoging van de arbeiders van het openbaar vervoer en ook een wijkbetoging tegen de bezuinigingen in het onderwijs. In Zaragoza voegden de arbeiders van het openbaar vervoer zich bij met enthousiasme de vergadering (20). De vergaderingen beslisten er om wijkvergaderingen te houden (21).

    In de betoging van 19 juni kende de 'proletarische tendens' een nieuwe impuls. Het waren de vergaderingen van Barcelona, Valencia en Malaga, die tot deze betoging hadden opgeroepen en waren gericht tegen de bezuinigingen in de sociale sector. DRY probeerde haar van haar proletarische aard te ontdoen door enkel democratische ordewoorden voor te stellen. Dit lokte een reactie uit, die in Madrid geconcretiseerd werd door het spontane initiatief om bij het parlement te gaan betogen tegen de sociale bezuinigingen, een betoging die 5 000 man op de been bracht. Bovendien was er een Coördinatie van wijkvergaderingen van het zuidelijk deel van Madrid. Deze was ontstaan uit de mislukking van de staking van 29 september 2010, die erg leek op de algemene interprofessionele vergaderingen die in het vuur van de gebeurtenissen van de herfst van 2010 ontstonden in Frankrijk. Ze lanceerde een oproep: “Laten wij vanuit de bevolking en de arbeiderswijken van Madrid naar het parlement trekken waar, zonder ons te raadplegen, beslist wordt tot bezuinigingen in de sociale sector, om te zeggen: basta! (...) Dit initiatief spruit voort uit een opvatting van arbeidersstrijd, vertrekkend van vergaderingen aan de basis, tegen diegenen die de beslissingen nemen achter de rug van de arbeiders om, zonder deze aan hun ter goedkeuring voor te leggen. Omdat de strijd lang is, moedigen wij jullie aan om je te organiseren in locale of wijkvergaderingen, zoals op de werk- en studieplaatsen”.

    De betogingen van 19 juni vormden een echt succes, de deelname was in 60 steden massaal, maar hun inhoud was nog belangrijker. Het was een antwoord op de brutale campagne tegen de 'geweldplegers'. Als uitdrukking van een rijping, gegroeid uit talrijke debatten in de meest actieve milieus (22), was het ordewoord dat, zoals in Bilbao, het meest overgenomen werd:“Geweld is, op het einde van de maand, de eindjes niet meer aan elkaar kunnen knopen!” en in Valladolid: “Geweld is ook werkloosheid en uitzettingen”.

    Toch was het vooral de betoging van 19 juni in Madrid die een complete draai vormde naar een toekomstperspectief. Er was toe opgeroepen door een organisatie, die direct verbonden is aan de arbeidersklasse en was ontstaan uit haar meest actieve minderheden (23). Het thema van de samenkomst was: “Laten wij samen opstappen tegen de crisis en tegen het kapitaal”. De eisen waren: “Neen tegen de kortingen op lonen en pensioenen; voor de strijd tegen de werkloosheid: de arbeidersstrijd, tegen de prijsverhogingen, voor loonsverhogingen, voor de verhoging van de belastingen van meest verdienenden, ter verdediging van de openbare diensten, tegen de privatisering van de gezondheid en de opvoeding... Leve de eenheid van de arbeidersklasse!” (24).

    Een collectief van Alicante aanvaardde hetzelfde Manifest. In Valencia verdeelde een 'Autonoom en anti-kapitalistisch Blok' van meerdere zeer actieve collectieven in de vergaderingen een Manifest dat stelde: “Wij willen een antwoord op de werkloosheid. Dat werklozen, precairen, zwartwerkers, bijeen komen in vergaderingen, dat ze collectief beslissen over hun eisen en dat deze ingewilligd worden. Wij vragen de intrekking van de wet van de hervorming van de Arbeidscode en die welke het toestaat om sociale plannen op te stellen zonder controle en met een vergoeding van 20 dagen. Wij vragen de intrekking van de wet op de hervorming van de pensioenen want, na een leven van ontberingen en ellende, willen wij niet verzuipen in nog meer ellende en onzekerheid. Wij eisen dat de uitzettingen stoppen. De menselijke behoefte aan een woning staat boven de blinde marktwetten en de winsthonger. Wij zeggen NEEN tegen de bezuinigingen in de gezondheidzorg en het onderwijs,, NEEN tegen de nakende ontslagen, die worden voorbereid door de regionale regeringen en de gemeenten als resultaat van de laatste verkiezingen” (25).

    De betoging van Madrid werd georganiseerd in meerdere colonnes, die vertrokken vanuit zeven verschillende voorsteden of wijken van de rand van de stad. Naarmate de colonnes vorderden, sloot een steeds talrijkere menigte zich erbij aan. Deze menigtes namen de arbeiderstraditie van de stakingen over van 1972-76 in Spanje (maar ook de traditie van 1968 in Frankrijk) waar, vertrekkend van een arbeidersconcentratie of een 'speerpunt'-bedrijf, zoals destijds Standard van Madrid, de betogers konden zien hoe een groeiende massa van arbeiders, bewoners, werklozen en jongeren zich bij hen voegde, en hoe heel deze massa samenstroomde naar het centrum van de stad. Deze traditie was trouwens al eens opnieuw opgedoken in de strijd in Vigo van 2006 en 2009 (26).
    In Madrid, riep het Manifest, dat voorgelezen werd tijdens de massabijeenkomst, op tot het houden van “vergaderingen ter voorbereiding van de algemene staking”, wat ontvangen werd met massale kreten over “Leve de arbeidersklasse!”.

    De behoefte aan een weloverwogen enthousiasme

    De betogingen van 19 juni lokten een gevoel van enthousiasme uit; een manifestante in Madrid verklaarde: “De sfeer was als van een echt feest. Wij stapten samen op, heel uiteenlopende mensen en van alle leeftijden: jongeren van rond de 20, gepensioneerden, families met hun kinderen, andere mensen die nog anders waren... en dat terwijl mensen op hun balkon kwamen staan om ons toe te juichen. Ik ben uitgeput thuis gekomen, maar met een brede glimlach. Niet alleen had ik het gevoel te hebben bijgedragen tot een juiste zaak, maar daarbovenop heb ik iets buitengewoons meegemaakt”. Nog een andere zei: “Het is werkelijk belangrijk om te zien hoe al deze mensen verzameld staan op één plein, praten over politiek of strijdend voor hun rechten. Heeft u niet de indruk dat wij bezig zijn om de straat terug te heroveren?”.

    Na de eerste uitbarstingen, die gekenmerkt werden door vergaderingen 'die op zoek waren’, begint de beweging nu openlijk de strijd op te zoeken, ze begint te ontdekken dat de solidariteit, de eenheid, het opbouwen van een collectieve kracht, tot een goed einde kunnen leiden (27). Het idee begint zich te verspreiden dat “Wij sterk kunnen staan tegenover het kapitaal en zijn staat”, en dat de sleutel tot deze kracht gegeven zal worden doordat de arbeidersklasse zich in de strijd mengt. In de wijkvergaderingen van Madrid, was er een debat met als onderwerp het uitroepen van een algemene staking in oktober om 'de bezuinigingen in de sociale sector te verwerpen'. De vakbonden CCOO en UGT schreeuwden al luidkeels dat deze oproep 'onwettig' zou zijn en dat enkel zij bij machte waren om dat te doen, waarop vele sectoren luid en krachtig geantwoord hebben met: “enkel de massale vergaderingen kunnen daartoe oproepen”.

    Wij mogen ons niet laten meeslepen in de euforie, want het aangaan van de strijd door arbeidersklasse zal geen gemakkelijke proces zijn. De illusies en verwarringen over de democratie, met als vertrekpunt de burger, de 'hervormingen', vooral als het nog versterkt wordt door de druk vanuit DRY, de politici, de media, die de twijfels en het immediatisme tot het zoeken naar 'snelle en tastbare resultaten' uitbuiten en aansporen, maar ook de schrik tegenover de omvang van de vraagstukken die gesteld worden, weegt nog zwaar door. Het is vooral van belang te begrijpen dat de mobilisatie van de arbeiders vanuit hun werkplaatsen vandaag werkelijk heel moeilijk is, vanwege het verhoogde risico op het verlies van werk en dan zonder inkomsten te raken, wat voor velen zou neerkomen op het overschrijden van de grens tussen een ellendig maar nog draaglijk bestaan en leven van ellende in uiterste armoede.

    De democratische en vakbondscriteria beschouwen de strijd als een opsomming van individuele beslissingen. Zijn jullie dan niet ontevreden? Voelen jullie je dan niet vertrapt? Natuurlijk zijn jullie dat wel! Wel, waarom komen jullie dan niet in opstand? Was het maar zo eenvoudig, dat de arbeider maar te kiezen had uit 'moedig' of 'laf'; alleen tegenover zijn geweten, net zoals in een stemhokje! De klassestrijd volgt dit soort idealistische en vervalste schema niet. Zij is het resultaat van een kracht en van een collectief bewustzijn, die niet enkel voortspruiten uit een gevoel van onbehagen, dat voortkomt uit een onhoudbare situatie, maar ook vanuit de gewaarwording dat het mogelijk is om samen te strijden en dat er een minimum bestaat aan solidariteit en vastberadenheid om dat mogelijk te maken.

    Een dergelijke situatie is het resultaat van een onderaards proces dat op drie pijlers rust: de organisatie in open vergaderingen, die het mogelijk maken om bewust te worden van de krachten waarover men beschikt en de weg die moet bewandeld worden om die te doen aangroeien; het bewustzijn om te bepalen en wat wij willen en hoe wij het kunnen verwerven; de strijdbaarheid tegenover het ondermijningswerk van de vakbonden en al hun misleidingsorganen.

    Er is een proces op gang gekomen, het blijft moeilijk om te weten waar en wanneer het zal lukken. Een vergelijking kan ons daarbij eventueel helpen. Tijdens de grote massale staking van Mei 1968 (28), was er op 13 mei een reusachtige betoging in Parijs ter ondersteuning van de studenten die wreed onderdrukt werden. Het gevoel van kracht dat hieruit voortsproot, vertaalde zich vanaf de dag daarop in de uitbarsting van een reeks spontane stakingen, zoals bij Renault in Cléon en vervolgens in Parijs. Dit is niet gebeurd na de grote betogingen van 19 juni in Spanje. Waarom?

    De bourgeoisie was in mei 1968 weinig politiek voorbereid op een confrontatie met de arbeidersklasse, de repressie goot enkel olie op het vuur. Vandaag kan zij in een groot aantal landen steunen op een superverfijnd apparaat van vakbonden, van partijen en kan zij ideologische campagnes ontplooien die precies gebaseerd zijn op de democratie, en die bovendien op een heel doeltreffende manier politieke munt slaan uit de selectieve repressie. Tegenwoordig vereist het ontstaan van een strijd een veel hoger peil van bewustzijn en solidariteit dan in het verleden.

    In Mei 1968 stond de crisis nog maar in haar kinderschoenen, vandaag duwt ze het kapitalisme duidelijk in het slop. Deze toestand kan mensen van hun stuk brengen, maakt het beginnen van een staking moeilijk, al was het maar voor een 'eenvoudige' loonsverhoging. De ernst van de situatie maakt dat stakingen pas uitbreken 'als de beker overloopt',  maar dan moet daar uit de slotsom gemaakt kunnen worden dat 'het proletariaat enkel zijn ketenen te verliezen heeft en een wereld te winnen'.

    Deze beweging kent geen grenzen

    Ook al lijkt de weg langer en pijnlijker dan in Mei 1968, dan zijn de grondslagen ervan toch steviger. Eén grondslag, die doorslaggevend is, is het feit dat ze zich zien als deel van een internationale beweging. Na een hele periode van 'pogingen' met enkele massale bewegingen (de studentenbeweging in Frankrijk en de opstand van de jeugd in Griekenland in 2008) (29), volgen veel bredere bewegingen, die de mogelijkheid ontwaren de barbaarse hand van het kapitalisme te verlammen, elkaar nu alweer bijna negen maanden lang op: Frankrijk in de herfst van 2010, in Groot-Brittannië in november en december 2010, Tunesië, Egypte, Spanje en Griekenland in 2011.

    Het bewustzijn dat de '15-M' beweging deel uitmaakt van deze internationale keten begint zich op embryonale wijze te ontwikkelen. De leuze “Deze beweging kent geen grenzen” werd overgenomen door een betoging in Valencia. Betogingen “voor een Europese Revolutie” werden georganiseerd door meerdere kampeerplaatsen. Er was er één op15 juni, ter ondersteuning van de strijd in Griekenland, en deze werden herhaald op de 29e. Op 19 juni begonnen hier en daar internationalistische leuzen op te duiken: een bordje waarop stond: “Gelukkige Wereldeenheid!” en een andere die in het Engels verkondigde: “World Revolution”.

    Jarenlang kwam het, wat zij de 'globalisering van de economie' noemden, de bourgeoisie van links van pas om nationalistische reacties uit te lokken. Hun taalgebruik bestond er in om ten opzichte van de 'vaderlandsloze markten, 'de 'volkssoevereiniteit' te eisen. Zij stelden de arbeiders niets minder voor dan nationalistischer te zijn dan de bourgeoisie! Met de ontwikkeling van de crisis, maar ook dank zij de popularisering van Internet, van de sociale netwerken, enzovoort, begint de arbeidersjeugd deze campagnes tegen hun voorstanders te keren. Het idee vindt ingang dat 'de globalisering van de economie moet beantwoord worden met een internationale globalisering van de strijd', dat de strijd op wereldschaal het enig mogelijke antwoord is op de ellende in de wereld.

    De '15 M' heeft een grote weerklank gekend op wereldvlak. Sinds enkele weken volgen de mobilisaties in Griekenland hetzelfde 'model' van massale vergaderingen op de belangrijke pleinen. Ze zijn bewust geïnspireerd op de gebeurtenissen in Spanje (30). Volgens Kaosenlared van 19 juni,  “is het de vierde zondag op rij dat duizenden mensen, van alle leeftijden, betogen op het Syntagmaplein voor het Griekse parlement, als gevolg van de oproep van de paneuropese beweging van de 'Verontwaardigden', om te protesteren tegen de bezuinigingsmaatregelen”.
    In Frankrijk, in België, in Mexico, in Portugal vinden regelmatig, nog erg beperkte, vergaderingen plaats waar solidariteit tot uiting komt met de ‘Verontwaardigden’ en pogingen om het debat en het verzet te stimuleren. “In Portugal stapten, na een oproep van ‘Democracia Real Ya’, geïnspireerd door de Spaanse ‘Verontwaardigden’ een 300-tal, merendeels jongeren, zondagnamiddag door het centrum van Lissabon. De Portugese betogers stapten kalm op achter een spandoek waarop te lezen stond : “Spanje,Griekenland, Ierland,Portugal: onze strijd is internationaal!” (31).

    De rol van de minderheden bij de voorbereiding van nieuwe strijd

    De internationale schuldencrisis illustreert de werkelijkheid van de onoplosbare crisis van het kapitalisme. In Spanje, net zoals in andere landen, regent het frontale aanvallen en ziet men geen enkele adempauze in de nieuwe en steeds ergere stoten onder de gordel tegen onze levensomstandigheden. De arbeidersklasse moet zich verzetten en daarvoor moet zij steunen op de impuls die gegeven is door de vergaderingen van mei en van de betogingen van 19 juni.

    Om dit verzet voor te bereiden, brengt de arbeidersklasse in haar midden actieve minderheden voort, kameraden die proberen te begrijpen wat er aan de hand is, die gepolitiseerd worden, die debatten, acties, bijeenkomsten, vergaderingen animeren. Ze proberen diegenen te overtuigen die nog twijfelen, brengen argumenten aan voor wie op zoek is. Zoals wij in het begin gezien hebben, hebben die minderheden bijgedragen tot het ontstaan van de '15M'-beweging.

    Met haar bescheiden krachten heeft de IKS deelgenomen aan de beweging, door te proberen richtlijnen te geven.“Tijdens de vuurproef tussen de klassen, maakt men belangrijke en snelle fluctuaties mee, waar tegenover men zich moet weten te oriënteren, geleid door de beginselen en analyses, zonder er in te verdrinken. Men moet in de stroom van de beweging meegaan en weten hoe de 'algemene doelstellingen' te concretiseren om te beantwoorden aan de werkelijke bekommernissen van een strijd, om de positieve tendensen, die aan de oppervlakte komen,, te kunnen stimuleren en ondersteunen” (32). Wij hebben talrijke artikels geschreven die de verschillende fasen, waar de beweging doorheen is gegaan, proberen te begrijpen en waarin concrete, te verwezenlijken, voorstellen zijn gedaan: de opkomst van de vergaderingen en hun vitaliteit, het offensief van DRY tegen hen, de valstrik van de repressie, de betekenis die de betogingen van 19 juni, die een de ommekeer in de strijd betekenen. (33).

    Een andere behoefte van de beweging is het debat. Daarom hebben wij een forum geopend op onze Spaanse webpagina 'Debates del 15-M', waar kameraden met uiteenlopende analyses en standpunten zich kunnen uiten. Een van onze andere prioriteiten is ook nog het samenwerken met andere collectieven en actieve minderheden. Wij hebben ons onder elkaar gecoördineerd en hebben deelgenomen aan gemeenschappelijke initiatieven met de 'Círculo Obrero de Debate' (Arbeiders-discussiekring) van Barcelona, met het 'Red de Solidaridad' (Solidariteitsnetwerk) van Alicante en met verschillende vergadercollectieven in Valencia.

    Onze militanten zijn op concrete punten in de vergaderingen tussengekomen: de verdediging van de vergadering, het oriënteren van de strijd naar de arbeidersklasse, de stimulering van massale vergaderingen op de werk- en studieplaatsen, de verwerping van democratische eisen om ze te vervangen door de strijd tegen de bezuinigingen in de sociale sector, de onderstreping van de onmogelijkheid om het kapitalisme te hervormen of te democratiseren en, de enige realistische mogelijkheid, de vernietiging ervan (34). In de mate van onze mogelijkheden hebben wij ook deelgenomen aan wijkvergaderingen.

    In navolging van '15 M', is de minderheid, die gunstig staat tegenover een oriëntatie naar de arbeidersklasse, verbreed en dynamischer en invloedrijker geworden. Nu komt het er op aan verenigd te blijven, een duidelijk debat te voeren, zich op nationaal en internationaal vlak te coördineren. Ten opzichte van het geheel van de arbeidersklasse moet er een standpunt verdedigd worden dat beantwoordt aan haar diepste behoeften en aspiraties: tegen de democratische leugen en aantonen wat er schuilgaat achter het ordewoord: “Alle macht aan de vergaderingen!” ; tegenover de eisen van democratische hervormingen wijzen op de consequente strijd tegen de sociale bezuinigingen; tegenover de illusoire ‘hervormingen’ binnen het kapitalisme uiteenzetten wat de hardnekkige en standvastige strijd is in het perspectief van de vernietiging van het  kapitalisme.

    Het belangrijkste is dat er zich binnen dit milieu een debat en een strijd ontwikkelt. Een debat over talloze vraagstukken, die zich de laatste maanden hebben opgeworpen: Hervorming of Revolutie? Democratie of vergaderingen? Burgerbeweging of klassebeweging? Democratische eisen of eisen tegen de sociale bezuinigingen? Algemene staking of massastaking? Vakbonden of vergaderingen? Enzovoort. Een strijd voor het stimuleren van de zelforganisatie en de onafhankelijke strijd, maar vooral om te weten hoe de veelvuldige valstrikken, die vast en zeker voor ons gespannen zullen worden, verijdeld en overschreden kunnen worden.

    C. Mir

    Noten :
    1. Zie: Internationale Revue nr.144 (Franse, Engelse, Spaanse versie), ‘Mobilisation sur les retraites en France, riposte étudiante en Grande-Bretagne, révolte ouvrière en Tunisie – Mobilisation sur les retraites en France, riposte étudiante en Grande-Bretagne, révolte ouvrière en Tunisie – L'avenir est au développement international et à la prise en main de la lutte de classe’ .
    2. Een verantwoordelijke van Cáritas in Spanje, een kerkelijke NGO, die zich wijdt aan de armoede, signaleerde dat “wij het op dit ogenblik hebben over 8 miljoen mensen, die op het punt staan te worden uitgesloten  en 10 miljoen die onder de armoedegrens leven”.
    Cf: https://www.burbuja.info/inmobiliaria/burbuja-inmobiliaria/230828-tenemo... [58].
    18 miljoen mensen komt neer op éénderde van de bevolking van Spanje! Dit is duidelijk helemaal geen Spaanse bijzonderheid, want het levenspeil van de Grieken is in één jaar tijd met 8% gedaald.
    3. Wij komen daar uitgebreid op terug in een volgende paragraaf.
    4. Cf.https://es.internationalism.org/ccionline/2011/debate15M_comuni [59]. Wij hebben dit communiqué in meerdere talen gepubliceerd (waarbij ook in het Frans ).
    5. Twee leuzen die dikwijls werden herhaald, waren: “PSOE-PP, dezelfde stront” en “Met rozen of met meeuwen, ze zien ons aan voor flensjes”, wetende dat de roos het symbool is van de PSOE en de meeuw dat is van de PP.
    6. Om zich een idee te vormen van deze beweging en haar methodes, zie ons artikel:‘Le mouvement citoyen "Democracia Real Ya!": une dictature sur les assemblées massives ‘, dat vertaald is in meerdere talen.
    7. Dit citaat van Rosa Luxemburg, dat komt uit ‘Massastaking partij en vakbonden’ en verwijst naar de grote staking in Zuid-Rusland in 1903, past als een handschoen op de hartstochtelijke sfeer van de vergadering, een eeuw later.
    8. Zie: ‘Carta abierta a las Asambleas’.
    9. Cf. Het eerste deel, ‘Feuerbach – Tegenstelling tussen materialistische en idealistische opvatting, ‘Voorwaarden voor de revolutie’.
    10. Zie: Internationale Revue nr. 13, ‘De ontbinding als hoogste stadium van het verval van het kapitalisme.
    11. Zie: IKS Online:Wereldrevolutie 2006-05-29, 'Stellingen over de studentenbeweging van lente 2006 in Frankrijk'.
    12. Naar onze mening ligt de fundamentele oorzaak van deze moeilijkheden bij gebeurtenissen van 1889, die de staatskapitalistische regimes wegveegden, die valselijk geïdentificeerd werden als 'socialistisch' en die de bourgeoisie in staat stelden een verpletterende campagne te ontwikkelen over 'het einde van het communisme', 'het einde van de klassenstrijd', 'de mislukking van het communisme', enzovoort, Deze campagne heeft op een wrede manier verschillende generaties arbeiders van hun stuk gebracht. Cf. Internationale Revue nr.12 NL,'Gevolgen voor de klassenstrijd; Nieuwe moeilijkheden voor het proletariaat'.
    13. Herinneren wij eraan hoe er tussen februari en juni 1848 in Frankrijk, ook al een 'groot feest van alle sociale klassen' had plaatsgevonden en dat eindigde met de juni-dagen, toen het Parijse proletariaat, gewapenderhand, de Voorlopige Regering trotseerde. In de loop van de Russische Revolutie van 1917, heerste er tussen februari en april diezelfde sfeer van algemene eenheid onder het vaandel van de 'revolutionaire democratie'.
    14. Met uitzondering van uiterst rechts dat, gedreven door zijn onbedwingbare haat tegen de arbeidersklasse, luidkeels verkondigde wat de andere fracties van de bourgeoisie slechts in de intimiteit van hun salons durfden zeggen.
    15. Mogelijkheid voor de burgers om een bepaald aantal handtekeningen in te zamelen om wetten en hervormingen voor te stellen en te laten stemmen in het parlement.
    16. De democratie is gegrondvest op de passiviteit en de atomisering van de onmetelijke meerderheid, die gereduceerd is tot een som van individuen, die des te weerlozer en kwetsbaarder zijn naarmate zij geloven dat hun IK soeverein kan zijn. De vergaderingen daarentegen vertrekken van een tegengesteld standpunt : de individuen staan sterk omdat zij steunen op de “rijkdom van hun sociale verhoudingen” (Marx) door zich daarin te integreren en een hecht onderdeel zijn in een uitgebreid collectief lichaam.
    17. Alsof er een 'evenredige' repressie zou kunnen bestaan!
    18. DRY vraagt de betogers om elk 'gewelddadig' element, of 'die er van verdacht wordt 'geweld', te omringen en zijn gedrag publiekelijk te bekritiseren (sic).
    19. Hun oorsprong, die ver teruggaat in de tijd, is te vinden in de districtsvergaderingen tijdens de Commune van Parijs. Maar het was met de revolutionaire beweging in Rusland van 1905, dat zij op de voorgrond traden en sedertdien heeft elke grote klasse-beweging ze doen ontstaan onder verschillende vormen en benamingen: Rusland 1917, Duitsland 1918, Hongarije 1919 en 1956, Polen 1980... Er was in 1972 in Vigo een algemene vergadering van de stad, die werd herhaald in 1973 in Pamplona en in Vitoria in 1976, en dan weer opnieuw in Vigo in 2006. Wij hebben talrijke artikelen geschreven over de oorsprong van deze Arbeidersvergaderingen. Zie in het bijzonder: Internationale Revue nr. 140 en volgende (Franse, Engelse, Spaanse versie) 'Wat zijn de Arbeidersraden ?'
    20. In Cadix organiseert de algemene vergadering, onder grote belangstelling, een debat over de precariteit. In Cáceres wordt de afwezigheid van nieuws over Griekenland aan de kaak gesteld en in Almería wordt op 15 juni een bijeenkomst georganiseerd 'over de toestand van de arbeidersbeweging'.
    21. Het zijn in feite wapens die aan twee kanten snijden: ze bevatten positieve aspecten, bijvoorbeeld de uitbreiding van het massale debat naar ‘lagere’ rangen van de werkende bevolking en de mogelijkheid – zoals dat het geval was – van het stimuleren van vergaderingen tegen de werkloosheid en de precariteit. Op die manier doorbreken ze de atomisering en het gevoel van schaamte, waaronder vele werkloze arbeiders gebukt gaan. Zo doorbreken ze ook de toestand van grote kwetsbaarheid, waarin de precaire arbeiders uit de kleinhandel zich bevinden. Het negatieve punt is dat ze gebruikt worden om de beweging te versplinteren, haar meer globale zorgen uit het oog doen verliezen, om haar op te sluiten in een dynamiek van 'burgerschap'. Deze tendens wordt versterkt door het feit dat de wijk – een eenheid die arbeiders, kleinburgerij, bazen, met elkaar vermengt – zich meer leent voor dit genre van bekommernissen.
    22. Zie onder andere: ‘un protocole anti-violence‘.
    23. In de Coördinatie van Vergaderingen uit de wijken en voorsteden van het Zuiden van Madrid  vindt men voornamelijk de Vergaderingen van de arbeiders uit verschillende sectoren, zelfs al nemen daar ook een aantal kleine radicale vakbonden aan deel.  
    Zie: https://asambleaautonomazonasur.blogspot.com/ [60]
    24. De privatisering van de openbare diensten en de spaarbanken is een antwoord van het kapitalisme op de verergering van de crisis, en meer concreet van het feit dat, de staat die meer en meer in de schulden zit, zich verplicht ziet om zijn uitgaven, kost wat kost te verminderen. Ook al moet hij daarvoor, de manier waarop de essentiële dienstverlening  plaatsvindt, op een onverdraaglijke wijze terugbrengen. Toch is het belangrijk om te begrijpen dat de strijd voor het behoud van deze diensten in eigendom van de staat geen alternatief vormt voor de privatiseringswet. Op de eerste plaats omdat de 'geprivatiseerde' diensten dikwijls organisch gecontroleerd blijven door de staatsinstellingen, die het werk in onderaanneming geven aan private bedrijven. En op de tweede plaats omdat de staat en het staatseigendom niets 'sociaals' hebben, noch iets van doen hebben met wat voor 'welzijn van de burger' dan ook. De staat is een orgaan dat uitsluitend in dienst staat van de heersende klasse en het staatseigendom is gebaseerd op de loonslavernij. Deze kwestie begon men te stellen in bepaalde arbeidersmilieus, namelijk in een vergadering tegen de werkloosheid en de precariteit in Valencia.  https://www.kaosenlared.net/noticia/cronica-libre-reunion-contra-paro-pr... [61].
    25. Zie: https://infopunt-vlc.blogspot.com/2011/06/19-j-bloc-autonom-i-anticapita... [62] .
    26. Zie: ‘Grève de la métallurgie à Vigo en Espagne: une avancée dans la lutte prolétarienne’ en ook: ‘A Vigo, en Espagne: les méthodes syndicales mènent tout droit à la défaite’.
    27. Dat houdt niet in dat we de hindernissen onderschatten, die verbonden zijn aan de aard van het kapitalisme zelf, gebaseerd op een concurrentie op leven en dood en het wantrouwen tegenover elkaar, die dit proces van eenmaking tegenwerken. Dit proces zal slechts verwezenlijkt kunnen worden na enorme en complexe inspanningen, op basis van de eendrachtige en massale strijd van de arbeidersklasse, een klasse die collectief en door middel van geassocieerde arbeid, de voornaamste sociale rijkdommen produceert en die, om die reden, de heropbouw van de menselijke maatschappelijk in zich bergt.
    28. Zie de serie in Internationale Revue nr.133 en volgende (Franse, Engelse, Spaanse versie), ‘Mai 68 et la perspective révolutionnaire’.
    Zie: IKS Online, Wereldrevolutie 2006-05-29, 'Stellingen over de studentenbeweging van lente 2006 in Frankrijk, en Internationale Revue nr.136 (Franse, Engelse, Spaanse versie),‘Les révoltes de la jeunesse en Grèce confirment le développement de la lutte de classe‘.
    30. De censuur over de gebeurtenissen in Griekenland en de massale bewegingen, die zich daar afspelen, is totaal. Dat belet ons om ze te integreren in onze analyse.
    31. Overgenomen van Kaosenlared .
    32. Zie: Internationale Revue nr.20 (Franse, Engelse, Spaanse versie), ‘Sur l'intervention des révolutionnaires: réponse à nos censeurs’.
    33. Zie hiervoor onze pers, waar verschillende artikels elk van deze momenten behandelen.
    34. Het was niet op aandringen van de IKS, maar een populaire leuze die stelde: “Realistisch zijn, is anti-kapitalistisch zijn!”, een spandoek verkondigde: “Het systeem is onmenselijk, laten wij anti-systeem zijn”.

    Oriëntatietekst: Vertrouwen en Solidariteit in de strijd van het proletariaat (Deel I)

    • 1747 keer gelezen

    Wij publiceren hier uitgebreide gedeelten van het eerste deel van een oriëntatietekst, die voorgesteld werd voor de discussie in de IKS in de zomer van 2001 en aangenomen tijdens de Buitengewone Conferentie eind maart 2002. Deze tekst verwijst naar de organisatorische moeilijkheden, waarvan we een verslag hebben gegeven in het artikel "De strijd voor de verdediging van de organisatorische principes" in de Internationale Revue, frans-, engels-, spaanstalige uitgave nr. 110, evenals in onze territoriale pers. Wij publiceren hier uitgebreide gedeelten van het eerste deel van een oriëntatietekst, die voorgesteld werd voor de discussie in de IKS in de zomer van 2001 en aangenomen tijdens de Buitengewone Conferentie eind maart 2002. Deze tekst verwijst naar de organisatorische moeilijkheden, waarvan we een verslag hebben gegeven in het artikel "De strijd voor de verdediging van de organisatorische principes" in de Internationale Revue, frans-, engels-, spaanstalige uitgave nr. 110, evenals in onze territoriale pers. Daar we hier niet de ruimte om terug te komen op wat er in deze voorgaande artikels geschreven is, moedigen we onze lezers aan om erop terug te grijpen voor een beter begrip van de kwestie, waarmee we te maken hadden. Om de lezer te helpen hebben we deze tekst toch voorzien van een aantal noten (1). Zo hebben we bepaalde passages, die begrijpelijk waren voor de militanten die bij ons intern debat betrokken waren, maar waarschijnlijk niet voor de lezers buiten onze organisatie, opnieuw geformuleerd.

    "Non ridere, non lugere, neque detestari, sed intelligere"

    ("Niet lachen, niet wenen, niet vervloeken, maar begrijpen")

    (De Ethica, Spinoza)

    De huidige debatten in de IKS over de vraagstukken van solidariteit en vertrouwen is begonnen in 1999 en 2000, als antwoord op een reeks zwakheden met betrekking tot deze centrale vraagstukken in onze organisatie. Achter de concrete tekortkomingen op het vlak van solidariteit ten opzicht van kameraden in moeilijkheden, werd er een diepgaandere zwakheid vastgesteld in de ontwikkeling van een dagelijkse houding van solidariteit onder de militanten. Achter de herhaalde manifestaties van immediatisme in de analyse en de tussenkomst in de klassenstrijd (in het bijzonder in de weigering van de erkenning van de omvang van de terugval na 1989) en een duidelijke tendens om onszelf te troosten met 'onmiddellijke bewijzen', die verondersteld werden het historisch perspectief te bevestigen, hebben wij een licht kunnen werpen op een fundamenteel gebrek aan vertrouwen in het proletariaat en in ons eigen analyse-kader. Achter de verslechtering van het organisch weefsel, dat in het bijzonder in de afdeling van de IKS in Frankrijk concrete vormen begon aan te nemen, zijn wij in staat gebleken om dit gebrek aan vertrouwen in de verschillende delen van de organisatie in onze eigen functioneringswijze te erkennen.

    Bovendien, heeft de confrontatie met verschillende uitingen van gebrek aan vertrouwen in onze basisstandpunten, onze historische analyse en onze grondbeginselen, en tussen de kameraden en de centrale organen, ons genoodzaakt om verder te gaan dan elk bijzonder geval en de kwesties te stellen op een veel meer algemene en fundamentele manier en dus meer theoretisch en historisch.

    Het heropduiken van het fenomeen van het 'clanisme' (2) in de organisatie vereiste in het bijzonder een verdieping van ons begrip van deze vraagstukken. Zoals het staat in de resolutie van de activiteiten van het 14e Congres van de IKS: "… de strijd van de jaren 1990 tegen de kringgeest en de clans was nodig. Maar zoals we toen al hadden gezegd, waren de clans een verkeerd antwoord op een werkelijk probleem: dat van de zwakte van het proletarische vertrouwen en solidariteit binnen onze organisatie. Daarom heeft het opdoeken van de bestaande clans niet automatisch geleid tot het oplossen van het probleem en dus van de schepping van een partijgeest en een werkelijke kameraadschappelijkheid binnen onze eigen rijen, die alleen het resultaat kunnen zijn van een diepgaande bewuste inspanning.

    Terwijl wij toen aangedrongen op het feit dat de strijd tegen de kringgeest permanent is, leefde het idee voort dat dit probleem voornamelijk verbonden was met een fase van onvolwassenheid die we te boven zouden komen en kunnen overstijgen, zoals dat het geval was ten tijde van de Eerste en de Tweede Internationale.

    In werkelijkheid zijn de kringgeest en het clanisme vandaag veel meer permanent en verraderlijk dan ten tijde van de strijd van Marx tegen Bakoenin of van Lenin tegen de mensjewiki. In feite bestaat er een parallel tussen de huidige moeilijkheden van de klasse in haar geheel om haar klasse-identiteit terug te vinden en de elementaire reflexen van solidariteit met de andere arbeiders, en die van de revolutionaire organisatie om de partijgeest in stand te houden in haar dagelijkse functioneren.

    Door de vraagstukken van vertrouwen en solidariteit als wezenlijke vraagstukken van de periode te stellen, heeft de organisatie in deze zin de strijd van 1993 voortgezet door er een 'positieve' dimensie aan toe te voegen, en door dus veel dieper te graven teneinde zich te wapenen tegen het binnensluipen van kleinburgerlijke organisatorische uitglijders".

    Zo houdt het huidige debat rechtstreeks verband met de verdediging en zelfs het voortbestaan van de organisatie. Maar juist om die reden is het van wezenlijk belang om de theoretische en historische implicaties van deze vraagstukken maximaal te ontwikkelen. Ook met betrekking tot de organisatorische problemen waarmee wij vandaag geconfronteerd worden, bestaan er twee invalshoeken. Het tot het bot ontleden van organisatorische zwaktes en het onbegrip, die het heropduiken van het clanisme mogelijk maakten, evenals de concrete analyse van de ontwikkeling van deze dynamiek, behoren tot de taak van het rapport dat de Onderzoekscommissie (3) zal voorstellen. De taak van deze oriënteringstekst daarentegen bestaat er voornamelijk uit om theoretisch kader aan te reiken voor een diepgaander historisch begrip en voor een oplossing van deze problemen.

    Inderdaad is het van wezenlijk belang om te begrijpen dat de strijd voor de partijgeest noodzakelijkerwijze een theoretische dimensie in zich draagt. Het is juist de verschraling van het debat over vertrouwen en solidariteit tot op heden, die een belangrijke factor was in de ontwikkeling van het clanisme. Het feit dat de Oriënteringstekst niet geschreven werd in het begin, maar meer dan een jaar na de opening van het debat, getuigt van de moeilijkheden die de organisatie gehad heeft om te komen tot een grip op deze vraagstukken. Maar het beste bewijs van deze zwakheden is het feit dat het debat over het vertrouwen en de solidariteit gepaard ging met een verloedering zonder weerga van de vertrouwens- en solidariteitsbanden tussen de kameraden!

    In werkelijkheid worden wij hier geconfronteerd met de fundamentele vraagstukken van het marxisme, met de essentiële basis van de ons begrip van de aard van de proletarische revolutie, die een integraal deel uitmaakt van het platform en de statuten van de IKS. In die zin waarschuwt de armoede van het debat ons voor het gevaar van theoretisch verschrompeling en verkalking, die voor een revolutionaire organisatie altijd om de hoek loert.

    De centrale stelling van de Oriënteringstekst is dat de moeilijkheid om binnen de IKS een vertrouwen en een solidariteit te ontwikkelen die dieper verankerd zitten, een fundamenteel probleem heeft gevormd in de hele geschiedenis van de organisatie. Deze zwakheid is op haar beurt het resultaat van wezenlijke kenmerken van de historische periode die op gang kwam in 1968. Het is niet alleen een zwakheid van de IKS, maar van de ganse generatie van het proletariaat in kwestie. Zoals de resolutie van het 14e Congres stelde: "Het is een debat dat de overdenking en de verdieping van het geheel van de IKS moet mobiliseren, want het bevat de potentiële capaciteit tot de verdieping, niet enkel van ons begrip van de opbouw van een organisatie met een werkelijk proletarisch leven, maar tevens van de historische periode waarin wij leven".

    In die zin gaan de kwesties, die op het spel staan, veel verder dan het organisatorische vraagstuk als dusdanig. Het vraagstuk van het vertrouwen raakt in het bijzonder alle aspecten van het leven van het proletariaat en de taak van de revolutionairen – net zoals het gebrek aan vertrouwen in de klasse eveneens gepaard gaat met de verwerping van programmatische en theoretische verworvenheden.

    1. De gevolgen van de contra-revolutie op het zelfvertrouwen en de tradities van solidariteit op de huidige generaties van het proletariaat

    a) In de geschiedenis van de marxistische beweging vinden we niet één enkele geschreven tekst over het vertrouwen en de solidariteit. Anderzijds lagen deze vraagstukken ten grondslag aan veel fundamentele bijdragen van het marxisme, vanaf De Duitse Ideologie en Het Kommunistisch Manifest tot Hervorming en Revolutie en Staat en Revolutie. De afwezigheid van een specifieke discussie over deze vraagstukken in de arbeidersbeweging uit het verleden is geen teken van hun bijkomstig belang. Integendeel zelfs. Deze vraagstukken waren zo fundamenteel en evident dat ze nooit al zodanig gesteld werden, maar altijd als integraal antwoord op andere problemen, die werden opgeworpen.

    Als wij er vandaag toe genoodzaakt worden om een specifiek debat en een theoretische studie te wijden aan deze vraagstukken, is dat omdat ze hun 'vanzelfsprekend' karakter verloren hebben.

    Dat is het resultaat van de contra-revolutie, die ingezet werd in de jaren 1920 en de organische breuk tussen de proletarische politieke organisaties, die er uit voortkwamen. Om deze reden is het, voor wat betreft de ontwikkeling van het vertrouwen en de levendige solidariteit in de arbeidersbeweging, noodzakelijk om in de geschiedenis van het proletariaat twee fasen te onderscheiden. In de eerste fase, die gaat van het begin van zijn zelfbevestiging als zelfstandige klasse tot de revolutionaire golf van 1917-1923, is de arbeidersklasse in staat geweest om, ondanks een reeks van soms bloedige nederlagen, haar zelfvertrouwen en haar politieke en sociale eenheid op een min of meer continue wijze te ontwikkelen. De belangrijkste uitdrukkingen van deze capaciteit zijn, buiten de arbeidersstrijd zelf, de ontwikkeling geweest van een socialistische visie, van een theoretische capaciteit, van een revolutionaire politieke organisatie. Dit accumulatieproces, een werk van decennia en generaties, is onderbroken geworden en zelfs tegengewerkt door de contra-revolutie. Enkel minuscule revolutionaire minderheden zijn in staat gebleken om, gedurende de decennia die erop volgden, hun vertrouwen in de arbeidersklasse te behouden. De historische heropkomst van de arbeidersklasse in 1968, die een einde maakte aan de contra-revolutie, heeft deze tendens opnieuw omgegooid. Nochtans zijn de nieuwe uitdrukkingen van zelfvertrouwen en klasse-solidariteit die deze nieuwe onverslagen generatie liet zien, voor het merendeel beperkt gebleven tot de onmiddellijke strijd. Ze waren nog niet gegrondvest, zoals in de periode voor de contra-revolutie, op een socialistische visie en een politieke vorming, op een klasse-theorie en op de overlevering van een geaccumuleerde ervaring en een inzicht van de ene generatie op de andere. Met andere woorden, het historische zelfvertrouwen van het proletariaat en zijn traditie van actief streven naar eenheid en collectieve strijd, behoren tot die aspecten die het meest te lijden hebben gehad onder de breuk in de organische continuïteit. Eveneens maken ze deel uit van de moeilijkst te herstellen aspecten, aangezien ze net als de andere enorm afhankelijk zijn de levendige politieke en sociale continuïteit. Dat geeft op haar beurt aanleiding tot een bijzondere kwetsbaarheid van de nieuwe generaties van de klasse en haar revolutionaire minderheden.

    Het is op de eerste plaats stalinistische contra-revolutie die heeft bijgedragen tot het ondermijnen van het vertrouwen van het proletariaat in zijn eigen historische missie, in de marxistische theorie en in zijn revolutionaire minderheden. Het gevolg daarvan is dat het proletariaat na 1968, meer dan de verslagen generaties van het verleden, de neiging vertoont om gebukt te gaan onder het immediatisme, onder het gebrek aan een visie op lange termijn. Door het te beroven van een groot deel van zijn verleden, hebben de contra-revolutie en de bourgeoisie het proletariaat vandaag beroofd van een duidelijke toekomstvisie zonder de welke de klasse geen diepgeworteld vertrouwen in haar eigen kracht kan ontwikkelen.

    Wat de arbeidersklasse onderscheidt van alle klassen in de geschiedenis is het feit dat zij, vanaf haar eerste verschijning als een maatschappelijk zelfstandige klasse, naar voren kwam met een project voor een toekomstige maatschappij, gestoeld op het collectieve bezit van de productiemiddelen. Als eerste klasse in de geschiedenis, waarvan de uitbuiting gebaseerd is op de radicale scheiding van de producenten van de productiemiddelen en de vervanging van de individuele door de gesocialiseerde arbeid, wordt haar bevrijdingsstrijd gekenmerkt door een strijd tegen de uitbuiting (die alle uitgebuite klassen gemeen hebben) die altijd verbonden is geweest met een visie hoe deze uitbuiting te overstijgen. Als eerste klasse in de geschiedenis die op collectieve wijze produceert, is het proletariaat geroepen om de maatschappij opnieuw op een bewuste collectieve basis te grondvesten. Aangezien ze niet in staat is om als bezitloze klasse enige macht te verwerven in de schoot van de huidige maatschappij, moet de historische betekenis van haar klassestrijd tegen de uitbuiting, voor zichzelf en dus voor de hele maatschappij, het geheim van haar eigen bestaan openbaren als doodgraver van de kapitalistische uitbuiting en anarchie.

    Om deze reden is de arbeidersklasse de eerste klasse wier vertrouwen in haar eigen historische rol onlosmakelijk verbonden is met de oplossing die ze aandraagt voor de kapitalistische maatschappij.

    Deze unieke plaats van het proletariaat als enige klasse in de geschiedenis, die tegelijkertijd uitgebuit en revolutionair is, bevat twee belangrijke gevolgen:

    - zijn zelfvertrouwen is vóór alles een vertrouwen in de toekomst en is dus voor een aanzienlijk deel, gegrondvest op een historische benadering;

    - het ontwikkelt in zijn dagelijkse strijd een beginsel dat overeenstemt met de historische taak die het te vervullen heeft – het beginsel van klasse-solidariteit, als uitdrukking van zijn eenheidsstreven.

    In die zin is de dialectiek van de proletarische revolutie wezenlijk gegrondvest op de verhouding tussen het doel en de beweging, tussen de strijd tegen de uitbuiting en de strijd voor het kommunisme. De natuurlijke onrijpheid van de eerste stappen op het historische toneel, in de 'kindertijd' van de klasse, worden gekenmerkt door de ontwikkeling van de arbeidersstrijd en die van de theorie van het kommunisme. Deze verwevenheid van deze twee polen werd niet meteen vanaf het begin door de deelnemers zelf begrepen. Dat weerspiegelde zich door het soms blinde en instinctieve karakter van de arbeidersstrijd enerzijds en het utopische karakter van het socialistische project anderzijds.

    De historische rijping van het proletariaat maakte het mogelijk deze twee elementen te verenigen. Dit werd verwezenlijkt in de revoluties van 1848-49 en vooral door het ontluiken van het marxisme, het wetenschappelijke inzicht in de historische beweging en het doel van de klasse.

    Twee decennia later heeft de Commune van Parijs, als bewijs van deze rijping, aan het licht gebracht wat het wezenlijke element was voor het vertrouwen van het proletariaat in zijn eigen rol: het streven naar het in handen nemen van de leiding van de maatschappij met als doel deze, volgens zijn eigen politieke visie, om te wentelen.

    Wat ligt er aan de oorsprong van dit verbazingwekkende zelfvertrouwen van een onderdrukte en bezitloze klasse, een klasse die in zijn eigen rangen alle ellende van de mensheid concentreert en die vanaf 1871in de openbaring treedt? Zoals van alle onderdrukten bevat de strijd van het proletariaat een spontaan aspect. Het proletariaat kan niet anders dan op de dwang en de aanvallen te reageren, die haar door de heersende klasse worden opgedrongen. Maar in tegenstelling tot de strijd van de andere uitgebuite klasse, bevat die van het proletariaat vooral een bewust karakter. De vooruitgang in zijn strijd zijn fundamenteel het product van zijn eigen politieke rijpingsproces. Het proletariaat van Parijs was een klasse die politiek was gevormd, die verschillende scholen van het socialisme had doorlopen, van het blanquisme tot het proudhonisme. Het was deze politieke vorming, opgedaan in de daaraan voorafgaande decennia, die in grote mate kan verklaren waarom de klasse in staat was om op een dergelijke wijze de bestaande orde uit te dagen (net zoals ze de fouten van deze beweging verklaart). Tegelijkertijd was 1871 ook het resultaat van de ontwikkeling van een bewuste traditie van internationale solidariteit die elke belangrijke strijd vanaf de jaren 1860 in Europa kenmerkte.

    Met andere woorden: de Commune was het product van een ondergrondse rijping die in het bijzonder gekenmerkt werd door een groter vertrouwen in de historische missie van de klasse en door een meer ontwikkelde praktijk van de klasse-solidariteit. Een rijping waarvan de Eerste Internationale het hoogtepunt vormde.

    Met de intrede van het kapitalisme in zijn vervalperiode, wordt de centrale rol van het vertrouwen en de solidariteit aangescherpt, aangezien de proletarische revolutie op de dagorde van de geschiedenis komt. Enerzijds is het spontane karakter van de arbeidersstrijd meer ontwikkeld door de onmogelijkheid van de organisatorische voorbereiding van de strijd via massapartijen en vakbonden (4). Anderzijds wordt de politieke voorbereiding van deze strijd, door het verstevigen van het vertrouwen en de solidariteit, nog belangrijker. De meest vooruitstrevende sectoren van het Russische proletariaat, die in 1905 als eerste het wapen van de massastaking en de arbeidersraden ontdekten, hebben ook de school van het marxisme in twee fasen doorlopen: die van de strijd tegen het terrorisme, tegen de vorming van politieke kringen, de eerste stakingen en politieke manifestaties, de strijd voor de vorming van de klasse-partij en de eerste ervaringen met de massa-agitatie. Rosa Luxemburg, die als eerste de rol van de spontaniteit in de periode van de massastaking besefte, hamert erop dat de gebeurtenissen van 1905, zonder een dergelijke school van het socialisme, niet mogelijk waren geweest.

    Maar de revolutionaire golf van 1917-23 en daarenboven de Oktoberrevolutie hebben aard van het vertrouwen en de solidariteit het duidelijkst hebben gesteld. De essentie van de historische crisis zat vervat in het vraagstuk van de opstand. Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid, was er een sociale klasse die in staat was om op een bedachte en bewuste manier de loop van de wereldgebeurtenissen te veranderen. De Bolsjewiki konden terugvallen op de opvatting van Engels over 'de kunst van de opstand'. Lenin verklaarde dat de revolutie een wetenschap was. Trotsky sprak over 'de algebra van de revolutie'. Vanuit de sociale werkelijkheid, met behulp van de klasse-partij die in staat was om de toets van de geschiedenis te doorstaan, op basis van een geduldige en oplettende voorbereiding van het moment waarop de objectieve en subjectieve voorwaarden vervuld waren, en met de noodzakelijke revolutionaire stoutmoedigheid om haar kans te grijpen. Het proletariaat en zijn voorhoede begonnen, in een triomf van het bewustzijn en de organisatie, de overwinning te behalen op de vervreemding, welke de maatschappij veroordeelt tot een machteloos slachtoffer van blinde krachten. Tegelijkertijd was de bewuste beslissing om de macht te grijpen in Rusland en, in het belang van de wereldrevolutie, dus alle beproevingen van een dergelijke daad op zich te nemen, de hoogste uitdrukking van klasse-solidariteit. Het was een nieuwe kwalitatieve stap van de mensheid, het begin van de sprong van het rijk van de schaarste in het rijk van de vrijheid. En dat is het wezen van het zelfvertrouwen van het proletariaat en de solidariteit in zijn rangen.

    b) Een van de oudste beginselen van de militaire strategie is de noodzaak om het vertrouwen en de samenhang in het vijandelijke leger te ondermijnen. Op dezelfde manier heeft de bourgeoisie altijd de noodzaak begrepen om deze kwaliteiten te bestrijden in het proletariaat. Voornamelijk met het opkomen van de arbeidersbeweging in de tweede helft van de 19e eeuw, is de noodzaak van het bestrijden van het idee van arbeiderssolidariteit steeds centraler komen te staan in de wereldvisie van het kapitalisme. Getuige daarvan is de opkomst van het sociaal Darwinisme, de filosofie van Nietsche, het elitaire 'socialisme' van de Fabians, enzovoort. Nochtans was het kapitalisme, tot aan de intrede van zijn intrede in zijn vervalperiode, niet in staat om de opmars van deze beginselen binnen de arbeidersklasse te keren. Met name de wrede repressie, die zij aan het proletariaat van Parijs in 1848 en in 1871, en tijdens de anti-socialistenwetten aan de arbeidersbeweging in Duitsland opdrong, slaagden er niet om, ondanks het feit dat ze een tijdelijke terugval veroorzaakten in de opmars van het socialisme, inbreuk te maken op het historische vertrouwen van de arbeidersklasse, noch op haar tradities van solidariteit.

    De gebeurtenissen van de Eerste Wereldoorlog hebben aangetoond dat het verraad van de proletarische beginselen door partijen van de arbeidersklasse zelf, vooral door de politieke organisaties van de klasse, deze beginselen 'van binnenuit' vernietigde. De liquidatie van deze beginselen in de schoot van de sociaal-democratie was al begonnen aan het begin van de 20e eeuw met het debat over het 'revisionisme'. Het vernietigende en verderfelijke karakter van dit debat openbaarde zich niet alleen via het binnendringen van burgerlijke standpunten en het geleidelijke opgeven van het marxisme, maar vooral door middel van de schijnheiligheid die het binnenbracht in het leven van de organisatie. Alhoewel het standpunt van de Linkerzijde formeel werd aangenomen, was het belangrijkste resultaat van dit debat dat de Linkerzijde in werkelijkheid volledig in een isolement terecht kwam – vooral in de Duitse partij (de SPD). De officieuze campagnes van laster tegen haar, die het boegbeeld was geweest in de strijd tegen het revisionisme, Rosa Luxemburg, die in de wandelgangen van het partijcongres beschreven werd als een vreemde en bloeddorstige eend in de bijt, bereidde reeds het terrein voor van haar moord in 1919.

    In feite is het fundamentele principe dat de contra-revolutie, die begon in de jaren 1920, de vernietiging geweest van de idee van vertrouwen en solidariteit zelf. Het verachtelijke principe van 'zondebok', een barbarendom uit de Middeleeuwen, stak opnieuw de kop op in het industriekapitalisme, met de heksenjacht van de Sociaal-democratie op de Spartakisten, van het fascisme op de Joden, van de 'duivelse' minderheden die als enigen in staat werden geacht de terugkeer naar de vreedzame harmonie van het vooroorlogse Europa te beletten. Maar het was vooral het stalinisme, ’t is te zeggen: de speerpunt van het burgerlijk offensief, dat de beginselen van vertrouwen en solidariteit in de jonge kommunistische partijen heeft vervangen door die van wantrouwen en van aanklacht, die het doel van het kommunisme en de middelen om ertoe te komen, belasterd heeft.

    Maar desondanks heeft de vernietiging van deze beginselen niet van de ene op de andere dag plaats kunnen vinden. Zelfs tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden tienduizenden arbeidersfamilies nog steeds solidariteit genoeg om hun leven op het spel te zetten door diegenen, die door de staat werden vervolgd, te verbergen. En de strijd van het Hollandse proletariaat tegen de deportatie van de Joden is er om ons er aan te herinneren dat de solidariteit van de arbeidersklasse de enige werkelijke solidariteit is met het geheel van de mensheid. Maar het was tevens de laatste staking van de 20e eeuw waar de Linkskommunisten een betekenisvolle invloed hadden (5).

    Zoals wij weten is deze contra-revolutie in 1968 te boven gekomen door een niet verslagen generatie. Eens te meer hadden de arbeiders vertrouwen om de uitbreiding van hun strijd en hun klasse-solidariteit in eigen hand te nemen, andermaal het vraagstuk van de revolutie te stellen en nieuwe revolutionaire minderheden te doen ontstaan. Nochtans had die nieuwe generatie, getraumatiseerd door het verraad van alle belangrijke arbeidersorganisaties uit het verleden, een sceptische houding aangenomen tegenover de politiek, tegenover haar eigen verleden, haar klasse-theorie, haar historische taak. Dit bood haar geen bescherming tegen de sabotage van de linkse politieke krachten van het kapitaal, maar belet haar om weer aan te knopen bij de wortels van haar zelfvertrouwen en het weer op bewuste wijze laten opbloeien van haar grootse traditie van solidariteit. Ook de revolutionaire minderheden zijn er door aangetast. In feite ontstaat er voor het eerst een toestand waarin de revolutionaire standpunten een groeiende weerklank vinden in de klasse, terwijl de organisaties die ze verdedigen, zelfs niet door de meest strijdbare arbeiders, erkend worden als behorend tot hun eigen klasse.

    Ondanks de brutale en arrogante zelfverzekerdheid van deze nieuwe generatie van na 1968, die er in het begin in geslaagd was om de heersende klasse bij verrassing te grazen te nemen, school er achter haar scepticisme ten opzichte van de politiek een diep gebrek aan zelfvertrouwen. Nooit tevoren hadden we zo’n contrast gezien tussen, enerzijds deze capaciteit om zich in de massale strijd te gooien die voor een groot deel zelfstandig georganiseerd was en anderzijds, de afwezigheid van deze elementaire verzekering die het proletariaat gekenmerkt had sinds de jaren 1848-1850 tot 1917-1923. En dit gebrek aan zelfvertrouwen kenmerkt ook ten diepste de organisaties van de Kommunistische Linkerzijde. Niet enkel de nieuwe organisaties, zoals de IKS en het CWO, maar ook een groep als de bordigistische PCI, die de contra-revolutie had overleefd, maar die in het begin van de jaren 1980 uiteengespat was vanwege van haar ongeduld om door de klasse in haar geheel erkend te worden. Zoals we weten hebben zowel het bordigisme als het radenisme dit verlies aan zelfvertrouwen tijdens de contra-revolutie, vertheoretiseerd door de intelling van een scheiding tussen de revolutionairen en de klasse in haar geheel, door het ene deel ervan op te roepen zich voor het andere te hoeden. (6) Bovendien waren zowel het bordigistische idee van de 'onveranderlijkheid' als het tegengestelde radenistische idee van ''een nieuwe arbeidersbeweging', wat betreft dit vraagstuk theoretisch gezien valse antwoorden op de contra-revolutie. Maar de IKS, die dit sort theorieën verworpen had, bleef zelf desondanks niet verschoond van de schade die ze aanrichtte aan het zelfvertrouwen van het proletariaat en aan het verschrompelen van de basis van dit vertrouwen.

    Zo konden we zien hoe in deze historische periode, een hele reeks elementen met elkaar verweven zijn: het gebrek aan zelfvertrouwen in de klasse zelf, van de arbeiders in de revolutionairen en omgekeerd, het gebrek aan vertrouwen van de politieke organisaties in zichzelf, in hun historische rol, in de marxistische theorie en in de overgeërfde organisatorische beginselen uit het verleden, en het gebrek aan vertrouwen van het geheel van de klasse in de historische aard van haar taak op lange termijn.

    In werkelijkheid vormde deze van de contra-revolutie overgeërfde politiek zwakheid een van de belangrijkste factoren voor de intrede van het kapitalisme in zijn fase van ontbinding. Afgesneden van haar historische ervaring, van hun theoretische wapens en van de visie van zijn historische rol, ontbrak het aan het proletariaat het benodigde vertrouwen voor het verder ontwikkelen van een revolutionair perspectief. Met de ontbinding wordt dit gebrek aan vertrouwen, aan perspectief het lot van de hele maatschappij en houdt het de mensheid gegijzeld in het heden. (7) Het is dus helemaal geen toeval dat de historische periode van de ontbinding werd ingeluid door de ineenstorting van het voornaamste restant van de contra-revolutie, dat van de stalinistische regimes. Het gevolg hiervan was dat het doel van de klasse en de belangrijkste politieke wapens van de proletarische beweging, opnieuw een diskrediet gebracht werden en dat er eens te meer een historisch nog nooit vertoonde situatie ontstond: een niet-verslagen generatie van arbeiders die in grote mate haar klasse-identiteit verliest. Om uit deze crisis te geraken, zal zij zich opnieuw haar klasse-solidariteit eigen moeten maken, opnieuw een historisch perspectief ontwikkelen, opnieuw in het vuur van de klassenstrijd de mogelijkheid en de noodzaak ontdekken voor de verschillende delen van de klasse om vertrouwen te hebben in elkaar. Het proletariaat is niet verslagen. Wat het vooral is kwijtgeraakt is zijn zelfvertrouwen.

    Daarom behoren de vraagstukken van vertrouwen en van solidariteit tot de sleutelvraagstukken tegenover toestand van algehele historische impasse. Zij staan centraal voor de toekomst van de mensheid, voor het versterken van de arbeidersstrijd in de komende jaren, voor de opbouw van de marxistische organisatie, voor een concrete heropkomst van een kommunistisch perspectief in de klassenstrijd.

    2. De gevolgen van de zwakheden in het vertrouwen en in de solidariteit binnen de IKS

    a) Zoals de Oriëntatietekst (8) aantoont, vinden alle crises, tendensen en afsplitsingen in de geschiedenis van de IKS hun oorsprong in het organisatievraagstuk. Zelfs als er belangrijke politieke meningsverschillen bestonden, was er over deze vraagstukken tussen de leden van des 'tendensen' geen overeenstemming, en hun meningsverschillen rechtvaardigden evenmin een afscheiding, en zeker niet het soort van onverantwoordelijke en voortijdige afsplitsing die de algemene regel is geworden in onze organisatie.

    Zoals de Oriënteringstekst van 1993 aantoont vonden al deze crises hun oorsprong in de kringgeest en in het bijzonder in het clanisme. Daaruit kunnen wij concluderen dat, in de loop van de hele geschiedenis van de IKS, het clanisme altijd de voornaamste manifestatie van het verlies aan vertrouwen in het proletariaat en de voornaamste oorzaak is geweest voor een in vraag stellen van de eenheid van de organisatie. Zoals door hun latere evolutie buiten de IKS dikwijls werd bevestigd, vormden de clans bovendien de belangrijkste dragers van een kiem van de programmatische en theoretische ontaarding in onze rangen. (9)

    Dit feit, dat acht jaar voordien geopenbaard werd, is nochtans zo verwonderlijk dat het enige historische overdenking verdient. Het 14e Congres van de IKS is reeds begonnen met deze overdenking door aan te tonen dat in de arbeidersbeweging uit het verleden, het overwegende gewicht van de kringgeest en van het clanisme voor het wezenlijke beperkt waren tot het begin van de arbeidersbeweging, terwijl de IKS tijdens haar hele bestaan geplaagd werd door dit probleem. Het is waar dat de IKS de enige organisatie in de geschiedenis van het proletariaat is, waarin het binnensluipen van een ideologie die haar vreemd is, zich met zo’n regelmaat en op zo’n indringende wijze heeft gemanifesteerd in de organisatorische problemen.

    Dit nog nooit vertoonde probleem moet begrepen worden vanuit de historische context van de laatste drie decennia. De IKS beweert de erfgenaam te zijn van de meest ontwikkelde synthese van de arbeidersbeweging en van de Kommunistische Linkerzijde in het bijzonder. (…) Maar de geschiedenis toont aan dat de IKS zijn programmatische erfenis veel gemakkelijker heeft geassimileerd dan zijn organisatorische. Dat is voornamelijk te wijten aan de breuk in de organische continuïteit, veroorzaakt door de contra-revolutie. Eerst en vooral omdat het gemakkelijker is politieke standpunten te assimileren via de studie van teksten uit het verleden dan de organisatorische vraagstukken te bevatten, die veel meer behoren tot de levende traditie, en om die over te dragen is men veel meer afhankelijk van de band tussen de generaties. Ten tweede omdat, zoals we al gezegd hebben, de slag die door de contra-revolutie is toegebracht aan het zelfvertrouwen van de klasse vooral het vertrouwen in zijn historische taak en in zijn politieke organisaties heeft aangetast. Terwijl de waarde van onze programmatische standpunten dikwijls op spectaculaire manier bevestigd werd door de werkelijkheid (en sinds 1989 wordt deze waarde zelfs bevestigd door een groeiend aantal delen van het moeras), heeft onze organisatiestructuur niet hetzelfde opzienbarende succes gekend. In 1989, op het einde van de naoorlogse periode, had de IKS geen enkele beslissende stap gezet, noch op het vlak van de toename van haar aantal, van de verspreiding van haar pers, van de impact van haar tussenkomst in de klassenstrijd, noch in de mate van erkenning van de organisatie door de klasse in haar geheel. Dat was dus een paradoxale toestand. Enerzijds had het einde van de contra-revolutie en de ontluiking van een nieuwe historisch perspectief de ontwikkeling van onze standpunten begunstigd: de nieuwe niet-verslagen generatie stond min of meer openlijk wantrouwig tegenover links van het kapitaal, de burgerlijke verkiezingen, de opoffering voor het land, enzovoort. Maar anderzijds werd ons kommunistisch militantisme misschien minder gerespecteerd dan ten tijde van Bilan. Deze historische situatie heeft geleid tot diep gewortelde twijfels ten opzichte van de historische rol van de organisatie. Deze twijfels kwamen soms boven op het algemeen politieke vlak via de ontwikkeling van openlijk radenistische, modernistische of anarchistische opvattingen - min of meer als toegevingen aan de heersende ambiance.

    Maar bovenal zijn deze op de meest beschamende wijze tot uiting gekomen op het organisatorisch vlak.

    Daarbij dient nog aan toegevoegd te worden dat de geschiedenis van de strijd van de IKS voor de partijgeest, ook al zijn er gelijkenissen met de organisaties uit het verleden – erfenis van de grondbeginselen van functioneren van onze voorlopers, en hun verankering via een reeks van organisatorische gevechten – toch ook grote verschillen kent. De IKS is de eerste organisatie die een partijgeest smeedt, niet in en periode van illegaliteit maar in een atmosfeer die doordrenkt is van democratische illusies. Wat dit vraagstuk betreft heeft de bourgeoisie geleerd uit de geschiedenis: het beste wapen voor de liquidatie van de organisatie is niet de repressie, maar de ontwikkeling van een sfeer van wantrouwen. Wat geldt voor het geheel van de klasse geldt ook voor de revolutionairen: het is het verraad van de beginselen van binnenuit die het proletarische vertrouwen vernietigt.

    Het gevolg is dat de IKS nooit de kans gekregen heeft dat type van levendige solidariteit te ontwikkelen, dat zich in het verleden altijd smeedde in de clandestiniteit en dat een van de belangrijkste bestanddelen uitmaakte van de partijgeest. Bovendien vormt het democratisme de ideale voedingsbodem voor de cultuur van het clanisme, aangezien het de levende antithese is van het proletarische beginsel volgens welke men het beste van zijn krachten besteedt aan de gemeenschappelijke zaak, en omdat het democratisme het individualisme, het informalisme en het vergeten van de beginselen begunstigt. Wij mogen niet vergeten dat de partijen van de Tweede Internationale voor het grootste deel vernietigd werden door het democratisme, en dat zelfs de triomf van het stalinisme democratisch gewettigd werd, zoals werd onderstreept door de Kommunische Linkerzijde (…).

    b) Het is evident dat het gewicht van al deze negatieve factoren zich vermenigvuldigd heeft met het onstaan van de fase van ontbinding. Wij zullen niet herhalen wat de IKS al heeft gezegd over dit onderwerp. Wat hier van belang is, is het gevoel van het feit dat de ontbinding vreet aan de sociale, culturele, politieke, ideologische grondvesten van de menselijke gemeenschap, in het bijzonder door het ondergraven van het vertrouwen en de solidariteit. Vandaag heerst er een spontane tendens in de maatschappij om zich te groeperen in clans, klieks en bendes. Als deze groeperingen niet gebaseerd zijn op commerciële of andere belangen, hebben ze meestal een zuiver irrationeel karakter, gebaseerd op persoonlijke trouw aan de groep en dikwijls een opgeklopte haat tegenover werkelijke of ingebeelde vijanden. In werkelijkheid betekent dit verschijnsel, in de huidige context, een terugkeer naar atavistische, compleet verdorven vormen van vertrouwen en van solidariteit. Het weerspiegelt het verlies aan vertrouwen in de bestaande sociale structuren, en is een poging om zich in te dekken tegenover de groeiende anarchie van de maatschappij. Het spreekt vanzelf dat deze groeperingen, verre van een antwoord te vormen op de barbarendom van de ontbinding, er zelf een uitdrukking van zijn. Het is trouwens kenmerkend dat zelfs de twee klassen er vandaag door worden aangevreten. Op het ogenblik schijnen alleen de sterkste sectoren van de bourgeoisie min of meer in staat te zijn om weerstand te bieden aan hun ontwikkeling. Voor het proletariaat komt de mate, waarin het in zijn dagelijkse leven door dit verschijnsel wordt getroffen, vooral tot uitdrukking in de schade die is aangebracht aan zijn klasse-identiteit en de noodzaak die eruit voortvloeit om zich zijn eigen klasse-solidariteit opnieuw eigen te maken.

    Zoals het 14e Congres van de IKS heeft gezegd: door het feit van de ontbinding ligt de strijd tegen het clanisme niet achter ons maar voor ons.

    c) In de geschiedenis van de IKS is het clanisme dus de voornaamste uitdrukking van het verlies van vertrouwen in het proletariaat. Maar de vorm die het aanneemt is niet het openlijke wantrouwen tegenover de organisatie, maar tegenover een deel ervan. In werkelijkheid vormt zijn bestaan een in vraag stellen van de eenheid van de organisatie en van haar functioneringsbeginselen. Om die reden ontwikkelt het clanisme, ook al kan hij beginnen vanuit een correcte bezorgdheid, en met een min of meer intact vertrouwen, noodzakelijkerwijze een wantrouwen tegenover allen die niet aan zijn kant staan, en leidt het tot een openlijke paranoia. Over het algemeen zijn diegenen, die het slachtoffer zijn van deze dynamiek, zich niet bewust van deze realiteit. Dat wil niet zeggen dat een clan niet een bepaald bewustzijn heeft van wat hij doet. Maar het is een vals bewustzijn dat tot doel heeft zichzelf te bedriegen en de anderen.

    De Oriënteringstekst van 1993 gaf reeds de redenen aan van deze kwetsbaarheid, die in het verleden, militanten zoals Martov, Plechanov of Trotsky heeft aangetast: het bijzondere gewicht van het subjectivisme op het vlak van de organisatorische vraagstukken. (…)

    In de arbeidersbeweging heeft het clanisme bijna altijd als oorsprong gehad de moeilijkheid tot samenwerking tussen verschillende persoonlijkheden. Met andere woorden: het vertegenwoordigt een nederlaag in de allereerste stap van de oprichting van elke gemeenschap. Daarom ontstaan clanistische houdingen dikwijls op het moment dat er nieuwe leden bijkomen, of bij de formalisering en de ontwikkeling van organisatorische structuren. In de Eerste Internationale ging het om het onvermogen van de nieuwkomer, Bakoenin, om 'zijn plaats te vinden' die ontaardt in voordien al aanwezige gevoelens van afgunst ten opzichte van Marx. In 1903, is het daarentegen de bezorgdheid van het statuut van 'de oude garde' die veroorzaakt heeft wat in de geschiedenis bekend zou worden als het mensjewisme. Dat heeft een nieuwkomer zoals Lenin natuurlijk niet belet om de partijgeest te verdedigen, of een nieuwkomer die de meeste afgunst opwekte – Trotsky – zich te scharen aan de kant van diegenen die schrik van hem hadden gehad (10)

    Juist vanwege de overstijging van het individualisme, is de partijgeest in staat de persoonlijkheid en de individualiteit van elkeen van zijn leden te aanvaarden. De kunst van de opbouw van de organisatie bestaat niet in de laatste plaats uit het rekening houden met al deze persoonlijke verschillen op een manier waarop ze maximaal harmoniseren en het mogelijk maakt dat iedereen het beste van zichzelf kan geven aan het collectief. Het clanisme kristalliseert zich daarentegen juist rond het wantrouwen ten opzichte van de persoonlijkheden en hun verschillend gewicht. Daarom is het zo moeilijk om een clandynamiek te onderkennen in zijn beginfase . Zelfs al voelen veel kameraden het probleem aan, toch is de werkelijkheid van het clanisme zo achterlijk en belachelijk dat men de moed moet hebben om te zeggen dat 'de keizer naakt is'. Wat een toestand!

    Zoals Plechanov het eens opmerkte, spelen in de verhouding tussen bewustzijn en emoties, de laatste de conservatieve rol. Maar dat wil niet zeggen dat het marxisme de verachting deelt van het burgerlijke rationalisme met betrekking tot hun rol. Er zijn emoties die nuttig zijn en andere die schadelijk zij voor de zaak van het proletariaat. En het is zeker dat de historische taak van het proletariaat niet kan slagen zonder een reusachtige ontwikkeling van revolutionaire passie, een onverzettelijke wil om te overwinnen, een ongeziene ontwikkeling van solidariteit, van belangeloosheid en heroïsme zonder welke de beproeving van de strijd om de macht en de burgeroorlog nooit volgehouden kan worden. En zonder de bewuste cultuur van sociale en individuele kenmerken van de werkelijke mensheid, kan een nieuwe maatschappij nooit gesticht worden. Zoals Marx zei: ze moeten gesmeed worden in de strijd

    De rol van het vertrouwen en de solidariteit in de verheffing van de mensheid

    (…)

    In tegenstelling tot de houding van de revolutionaire bourgeoisie, voor wie het uitgangspunt van zijn radicalisme berustte in het verwerpen van het verleden, heeft het proletariaat altijd op bewuste wijze zijn revolutionair perspectief gebaseerd op alle verworvenheden van menselijke geschiedenis, die hem voorafging. In de grond is het proletariaat in staat om een dergelijke historische visie te ontwikkelen, omdat het geen enkel bijzonder belang te verdedigen heeft dat in tegenstelling staat tot die van de mensheid in haar geheel. De houding van het marxisme, voor wat betreft de theoretische vraagstukken die met deze taak verband houden, is dus altijd geweest om alle verworvenheden, die hem werden overgeleverd, als uitgangspunt te nemen. Voor ons is niet alleen het bewustzijn van het proletariaat, maar dat van de hele mensheid, dat zich opstapelt en overgeleverd wordt doorheen de geschiedenis. Zo was de houding van Marx en Engels betreffende de klassieke Duitse filosofie, de Engelse politieke economie of het Franse utopisch socialisme.

    Evenzo moeten wij hier het proletarische vertrouwen en solidariteit verstaan als bijzondere concretiseringen van de algemene evolutie van deze kwaliteiten in de menselijke geschiedenis. Met betrekking tot deze twee vraagstukken bestaat de taak van het proletariaat er in verder te gaan dan wat al verworven is. Maar om dat te doen moet de klasse zich baseren op wat al verwezenlijkt is.

    De hier gestelde vraagstukken zijn van een fundamenteel historisch belang. Zonder een solidariteit op minimale basis wordt de menselijke maatschappij onmogelijk. En zonder minstens een wederzijds rudimentair vertrouwen is er geen enkele sociale vooruitgang mogelijk. In de geschiedenis heeft een breuk met deze beginselen altijd geleid tot een ongebreidelde barbarendom.

    a) De solidariteit is een praktische activiteit van wederzijdse hulp tussen de menselijke wezens in de strijd voor hun bestaan. Het is een concrete uitdrukking van de sociale aard van de mensheid. In tegenstelling tot de impulsen als liefdadigheid of zelfopoffering waarbij het bestaan van een belangenconflict voorondersteld wordt, is de materiële basis van de solidariteit een gemeenschap van belangen. Daarom is de solidariteit geen utopisch ideaal, maar een materiële kracht die zo oud is als de mensheid zelf. Maar dit beginsel, dat het meest doeltreffende en tegelijkertijd collectieve middel is om zijn eigen 'laagste' materiële belangen te verdedigen, kan ook de meest belangeloze daden voortbrengen, de opoffering van zijn eigen leven daarbij inbegrepen. Dit feit, dat het burgerlijke utilitarisme nooit heeft kunnen uitleggen, vloeit voort uit de eenvoudige werkelijkheid dat, zodra er gemeenschappelijke belangen bestaan, de delen onderworpen zijn aan het algemeen belang. De solidariteit is dus een overstijging niet van het 'egoïsme', maar van het individualisme en het particularisme in het belang van het geheel. Daarom is de solidariteit altijd een actieve kracht, gekenmerkt door het initiatief, en niet door de houding, die verwacht dat de solidariteit van anderen komt. Daar waar het burgerlijke beginsel van de berekening van de voor- en nadelen heerst, is er geen solidariteit mogelijk.

    Alhoewel de solidariteit tussen de leden van de maatschappij in de geschiedenis van de mensheid vóór alles een instinctieve reflex is geweest, is het niveau van bewustzijn dat nodig is voor haar ontwikkeling des te hoger naarmate de menselijke maatschappij complexer wordt en meer zwanger is van conflicten. In deze zin vormt de klasse-solidariteit van het proletariaat de hoogste vorm van menselijke solidariteit tot op heden bereikt.

    Desondanks hangt de opbloei van de solidariteit niet enkel af van het bewustzijn in het algemeen maar ook van de cultuur van sociale emoties. Om ze tot ontwikkeling te kunnen laten komen, vereist de solidariteit een cultureel en organisatorisch kader die deze uitdrukking begunstigt. Als er een dergelijk kader in een sociale groepering bestaat, wordt het mogelijk houdingen, tradities en 'niet geschreven' regels van solidariteit te ontwikkelen, die kunnen overgeleverd worden van de ene op de andere generatie. In die zin heeft de solidariteit niet enkel een onmiddellijke, maar ook een historische weerslag .

    Maar ongeacht het bestaan van dergelijke tradities, behoudt de solidariteit altijd een vrijwillig karakter. Daarom is de idee dat de staat de belichaming zou zijn van de solidariteit, zoals dat in het bijzonder gecultiveerd werd door de sociaal-democratie en het stalinisme, één van de grootste leugens uit de geschiedenis. De solidariteit kan niet opgelegd worden tegen iemands wil in. Zij is enkel mogelijk als diegenen die de solidariteit tot uitdrukking brengen en diegenen die haar ontvangen, de overtuiging delen van haar noodzaak. De solidariteit is de bindende kracht die een sociale groep bijeen houdt, die een groep van individuen omvormt tot één, verenigde kracht.

    b) Net zoals de solidariteit is het vertrouwen een uitdrukking van het sociale karakter van de mensheid. Als zodanig vooronderstelt ze eveneens een gemeenschap van belangen. Ze kan enkel bestaan in verhouding tot andere menselijke wezens, met gedeelde doeleinden en activiteiten. Daaruit vloeien haar twee beginselen voort: wederzijds vertrouwen van de deelnemers, vertrouwen in het gedeelde doel. De voornaamste bases van het sociale vertrouwen zijn altijd een maximum aan helderheid en eenheid.

    Nochtans berust het verschil tussen de menselijke arbeid en de dierlijke activiteit, tussen de arbeid van een architect en de bouw van een bijenkorf, zoals Marx het zegt, in het vooraf bedenken van de werkzaamheid op basis van een plan. Daarom is het vertrouwen altijd verbonden met de toekomst, met iets dat in het heden enkel bestaat in de vorm van een idee of een theorie. Tegelijkertijd is dat de reden waarom het wederzijds vertrouwen altijd concreet is,gebaseerd op de capaciteiten van een gemeenschap om een gegeven taak te vervullen.

    Ook, en in tegenstelling tot de solidariteit die een activiteit is die enkel in het heden bestaat, is het vertrouwen vóór alles een activiteit die gericht is op de toekomst. En dat verleent het een bijzonder raadselachtig karakter, dat moeilijk te definiëren of te identificeren valt, moeilijk om te ontwikkelen of vast te houden. Er is bijna geen ander terrein van het menselijke leven dat met zoveel bedrog en zelfbedrog gepaard gaat. In feite is het vertrouwen gestoeld op ervaring, op het leren middels het aftasten, om realistische doelen te stellen en de geschikte middelen ervoor te ontwikkelen. Maar aangezien het tot taak heeft om het ontstaan mogelijk te maken van wat nog niet bestaat, verliest het niet zijn 'theoretisch' aspect. Geen enkele van de grote dingen tot stand gebracht door de mensheid zou ooit mogelijk geweest zijn zonder deze capaciteit te volharden in een realistische maar moeilijke taak, waarbij het onmiddellijke succes niet aanwezig is. De uitbreiding van het bewustzijnsbereik maakt een groei van het vertrouwen mogelijk , terwijl de greep van blinde en onbewuste krachten van de natuur, de maatschappij en het individu er toe neigen om dit vertrouwen te vernietigen. Het zijn niet zozeer de gevaren, die het menselijke vertrouwen ondergraven, maar veeleer de onbekwaamheid ze te begrijpen. Maar aangezien het leven zich constant blootstelt aan nieuwe gevaren is het vertrouwen een bijzonder broze kwaliteit, die jaren vereist om tot ontwikkeling te komen, maar die van de ene op de andere dag vernietigd kan worden.

    Net zoals de solidariteit kan het vertrouwen niet uitgevaardigd, opgelegd worden, maar vereist het een structuur en een aangepaste atmosfeer voor zijn ontwikkeling. Wat de vraagstukken van solidariteit en vertrouwen zo moeilijk maakt, is dat ze niet enkel een zaak zijn van de geest maar ook van het hart. Het is nodig dat men zich 'geborgen voelt'. De afwezigheid van vertrouwen heeft op zijn beurt een overheersing van de angst, de twijfel en de verlamming van de bewuste collectieve krachten tot gevolg.

    c) Terwijl de burgerlijke ideologie zich, door de zogenaamde 'dood van het kommunisme', vandaag in haar overtuiging gerustgesteld voelt, dat de perfectie van de maatschappij enkel wordt verzekerd door de uitschakeling van de zwakken in de strijd om het bestaan, zijn het in werkelijkheid de collectieve en bewuste krachten die de basis vormen voor de menselijke verheffing.

    De voorlopers van de mensheid behoorden reeds tot die categorie van hoogontwikkelde diersoorten aan wie de sociale instincten een beslissend voordeel verschaften in de strijd om het bestaan. Deze soorten droegen reeds in zich de rudimentaire tekenen van de collectieve kracht: de zwakken werden beschermd en de krachten van elk individueel lid werd tot een kracht voor allen. Deze aspecten zijn cruciaal geweest voor de ontluiking van het menselijke ras, wier nakomelingen langer dan bij enige andere soort, hulpeloos blijven. Met de ontwikkeling van de menselijke maatschappij en de productiekrachten, is deze afhankelijkheid van het individu ten opzichte van de maatschappij alsmaar toegenomen. De sociale instincten (die Darwin 'altruïstisch' noemt), die reeds bestonden in de dierenwereld, nemen een steeds bewuster karakter aan. De belangeloosheid, de moed, de trouw, de toewijding aan de gemeenschap, de discipline en de eerlijkheid worden geroemd in de eerste culturele uitingen van de maatschappij, de eerste uitingen van een werkelijke menselijke solidariteit.

    Maar de mens is bovenal het enige wezen dat voorwerpen gebruikt, die hij zelf heeft vervaardigd. Het is deze wijze van verwerven van bestaansmiddelen, die de menselijke activiteit toekomstgericht maakt.

    "Bij het dier volgt de daad onmiddellijk op de indruk. Het zoekt zijn prooi of zijn voedsel en onmiddellijk spring het, lokt in de val, eet of doet wat nodig is om het te verkrijgen, en dit wordt overgeërfd als een instinct… Tussen de indruk en de daad van de mens, daarentegen, passeert er door zijn hoofd een lange reeks van gedachten en bedenkingen. Van waar komt dat verschil? Het is niet moeilijk om te zien dat het nauw verbonden is aan het gebruik van werktuigen. Op dezelfde wijze als dat de gedachten opduiken tussen de indrukken van de mens en zijn daden, verschijnt het werktuig tussen de mens en wat hij zoekt te bereiken. Bovendien, aangezien het werktuig zich bevindt tussen de mens en de externe objecten, moet de gedachte opduiken tussen de indruk en de verwezenlijking. Hij neemt het werktuig dus moet zijn geest hetzelfde circuit afleggen, niet de eerste indruk volgen". (Anton Pannekoek, Marxisme en Darwinisme).

    Leren om "niet de eerste indruk te volgen" is een goede beschrijving van de sprong van de dierenwereld naar naar dat van de mensen, van het rijk van het instinct naar dat van het bewustzijn, van de immediatistische slaafsheid naar een toekomstgerichte activiteit. Elke belangrijke ontwikkeling in de eerste menselijke gemeenschappen gaat met de versterking van dit aspect gepaard. Ook met de opkomst van de eerste sedentaire landbouwgemeenschappen worden de ouderen niet meer gedood, maar geliefd als diegenen die ervaring kunnen overbrengen.

    In wat men het primitieve kommunisme noemt, was dit embryonaire vertrouwen in de kracht van het bewustzijn in de beheersing van de natuurkrachten uiterst bescheiden, terwijl de kracht van de solidariteit in elke groep heel krachtig was. Maar tot aan de opkomst van de klassen, het privé-eigendom en de staat, versterkten deze twee krachten, hoe ongelijk ze ook waren, elkaar wederzijds,

    De klassenmaatschappij doet deze eenheid uit elkaar spatten, drijft de strijd om de beheersing van de natuur op, maar vervangt in één en dezelfde maatschappij de sociale solidariteit door de klassenstrijd. Het zou fout zijn te geloven dat dit algemeen sociaal beginsel zou vervangen zijn door de klasse-solidariteit. In de geschiedenis van de klassenmaatschappijen is het proletariaat de enige klasse die in staat is tot een werkelijke solidariteit. Terwijl de heersende klassen altijd uitbuitende klassen geweest zijn voor wie de solidariteit nooit iets meer was dan belang van het moment, betekende het noodzakelijk reactionair karakter van de uitgebuite klassen uit het verleden dat hun solidariteit noodzakelijkerwijze een heimelijk karakter had, utopisch zoals de 'gemeenschap van goederen' van de eerste christenen en de sekten van de Middeleeuwen. De voornaamste uitdrukking van sociale solidariteit in de klassenmaatschappij vóór de opkomst van het kapitalisme, is die solidariteit die voortvloeide uit de overblijfselen van de natuureconomie, met de rechten en plichten die de aan elkaar tegengestelde krachten met elkaar verbonden daarbij inbegrepen. Dat werd uiteindelijk allemaal vernietigd door de warenproductie en haar veralgemening onder het kapitalisme.

    "Indien in de huidige maatschappij de sociale instincten nog de kracht behouden hebben, dan is dat enkel dank zij het feit dat de veralgemeende warenproductie nog een nieuw verschijnsel vormt, nauwelijks een eeuw oud, en naarmate het primitief democratisch kommunisme verdwijnt en dat het (…) ophoudt de bron van sociale instincten te zijn, welt er een nieuwe en krachtigere bron op, de opkomende klassenstrijd van de uitgebuite volksmassa's" (Karl Kautsky De materialistische opvatting van de geschiedenis).

    Met de ontwikkeling van de productiekrachten is het vertrouwen van de maatschappij in haar capaciteit om de natuurkrachten te beheersen versneld toegenomen. Het kapitalisme heeft in deze zin veruit de voornaamste bijdrage geleverd, culminerend in de 19eeeuw: de eeuw van de vooruitgang en het optimisme. Maar door, in de botsing van de concurrentie, de ene mens tegen de andere op te zetten en doord de klassenstrijd tot nog gekende hoogten op te zwepen, heeft het tegelijkertijd een andere pijler van het zelfvertrouwen, dat van de sociale eenheid, in een nooit vertoonde mate ondermijnd. Bovendien heeft hij, om de mensheid te bevrijden van de blinde krachten van de natuur, haar onderworpen aan nieuwe blinde krachten die heersen in maatschappij zelf: de krachten die ontketend werden door de warenproductie. Deze krachten heersen buiten de controle en zelfs buiten het inzicht – 'achter de rug om' – van de maatschappij om. Dit heeft op zijn beurt geleid tot de 20e eeuw, de meest tragische uit de geschiedenis, die een groot deel van de mensheid ondergedompeld heeft in een onbeschrijfelijke wanhoop.

    In haar strijd voor het kommunisme baseert de arbeidersklasse zich niet louter op de ontwikkeling van de productiekrachten, die door het kapitalisme zijn voortgebracht, maar ze stoelt ook een deel van haar vertrouwen in de toekomst op de wetenschappelijke verworvenheden en de theoretische visies die tevoren door de mensheid zijn aangeleverd. Dat geldt ook voor de erfenis van de klasse in haar strijd voor een doeltreffende solidariteit, die elke ervaring van de mensheid tot op heden integreert in de schepping van sociale banden, eenheid van doel, vriendschapsbanden, houdingen van respect en aandacht voor de medestrijders, enzovoort.

    Noten

    1. De nummers in de tekst verwijzen naar de voetnoten onder aan de bladzijde

    Overige referenties verwijzen naar teksten aan het einde van de tekst

    2. Voor meer elementen over de analyse, die door de IKS werd gemaakt, over de vraagstukken van de omvorming van de kringgeest naar clangeest, over de clans die in onze organisatie hebben bestaan en over onze strijd die vanaf 1993 tegen die zwakheden werd gevoerd, zie onze tekst: 'Het vraagstuk van de functionering van de organisatie in de IKS' en ons artikel 'De strijd voor de verdediging van de beginselen van de organisatie', in Internationale Revue, engels-, frans- en spaanstalige uitgave, nrs. 109 en 110

    3. Het gaat om de onderzoekscommissie, die benoemd werd door het 14e Congres van de IKS. Zie over dit onderwerp ons artikel in Internationale Revue, engels-, frans- en paanstalige uitgave, nr. 110.

    4. Over dit onderwerp, zie hierover ons artikel 'De strijd van het proletariaat in het verval van het kapitalisme', in Internationale Revue, Nederlandstalige uitgave, nr.16. In dit artikel tonen wij aan waarom de strijd van de 20e eeuw, in tegenstelling tot in de 19e eeuw, niet kon steunen op een voorafgaande organisatie van de klasse.

    5. In februari 1941 lokten de antisemitische maatregelen van de Duitse bezettingsmacht een massale mobilisatie uit van de Nederlandse arbeiders. Gestart op 25 februari breidde de staking zich 's anderendaags uit naar talrijke andere steden, voornamelijk naar Den Haag, Rotterdam, Groningen, Utrecht, Hilversum, Haarlem en zelfs tot in België, vooraleer zij wreedaardig werd onderdrukt door de gezagsdragers, voornamelijk door de SS. Zie hierover in ons boek over de ‘Geschiedenis van de Hollandse Linkerzijde', engels en franstalige uitgave, blz. 247.

    6. De radenistische opvatting over het vraagstuk van de partij, die ontwikkeld werd door het Hollandse Linkerzijde en de bordigistische opvatting, een afstamming van de Italiaanse Linkerzijde, lijken op het eerste gezicht radicaal met elkaar in tegenspraak te zijn: de tweede meent dat het de rol van de kommunistische partij is om de macht te nemen en de dictatuur in naam van het proletariaat uit te oefenen, daarbij inbegrepen haar opstelling tegen het geheel van de klasse, terwijl de eerste van opvatting is dat elke partij, zelfs de kommunistische, een gevaar vormt voor de klasse, omdat ze voorbestemd is om onvermijdelijk misbruik te maken van haar macht ten koste van de belangen van de revolutie. In werkelijkheid komen beide opvattingen met elkaar overeen in het feit dat ze beiden een scheiding maken, ja zelfs een tegenstelling, tussen de partij en de klasse en dat zij beiden delen een fundamenteel gebrek aan vertrouwen ten opzichte van de arbeidersklasse. Voor de bordigisten heeft het geheel van de klasse niet de capaciteiten om de dictatuur uit te oefenen en het is om die reden dat deze taak toekomt aan de partij. Ondanks de schijn vertoont het radenisme niet méér vertrouwen in het proletariaat, aangezien ze meent dat deze laatste voorbestemd is om zich zijn macht te laten ontfutselen ten voordele van een partij vanaf het moment er zo’n partij bestaat.

    7. Over onze analyse van de ontbinding, zie met name 'De Ontbinding, laatste fase in het verval van het kapitalisme' in Internationale Revue, Nederlandstalige uitgave, nr.13.

    8. Een tekst gepubliceerd onder de titel: ‘Het vraagstuk van de functionering van de organisatie in de IKS' in Internationale Revue, engels-, frans- en spaanstalige uitgave, nr.109.

    9. Dat is zo omdat "In de dynamiek van de clan het gemeenschappelijk vertrekpunt niet een werkelijke politieke overeenstemming is, maar banden van vriendschap, van trouw, van een samenvallen van bijzondere persoonlijke interesses of van een gedeelde frustraties. (…) Als er zo’n dynamiek ontstaat dan laten de leden of de sympathisanten van de clan, in het gedrag wat ze vertonen en in de beslissingen die ze nemen, zich niet meer leiden door een bewuste en redelijke keuze gebaseerd op de algemene belangen van de organisatie, maar in functie van het uitgangspunt en de belangen van de clan, die ertoe neigen zich tegenover die van de organisatie te stellen". ('Het vraagstuk van de functionering in de IKS', in Internationale Revue, engels-, frans- en spaanstalige uitgave, nr. 109, blz. 29-30). Vanaf het moment dat militanten een dergelijke houding aannemen, worden ze ertoe gedreven om een strikte denkwijze, het Marxisme, de rug toe te draaien. En zo worden zij tot de dragers van een tendens tot theoretische en programmatische ontaarding. Om slechts één voorbeeld aan te halen, kan men teruggrijpen op de clan, die zich in 1984 in de IKS ontstond, en die later de 'Externe Fractie van de IKS' zouden gaan vormen. Ze is geëindigd door ons platform geheel in vraag te stellen. Het heeft hen er uiteindelijk toe gebracht heel ons platform in vraag stellen, waarvan zij zich opwierpen als de beste verdedigers, en ook de analyse van het verval van het kapitalisme te verwerpen, dat behoorde tot het erfgoed van de Kommunistische Internationale en van de Kommunistische Linkerzijde.

    10. Toen Trotsky, na zijn ontsnapping uit Siberië, in 1902 aankwam in West-Europa, was zijn faam als getalenteerd redacteur hem reeds vooruitgesneld (één van de pseudoniemen die hem werden gegeven was 'Pero', de pen). Hij zou snel een medewerker worden van eerste orde van de Iskra, uitgegeven door Lenin en Plechanov. In maart 1903, schreef Lenin aan Plechanov en stelde hem voor Trotsky te coöpteren in de redactie van de Iskra maar hij botste op een weigering: in werkelijkheid vreesde Plechanov dat het talent van deze jonge militant (toen 23 jaar) zijn eigen prestige in de schaduw zou stellen. Het was één van de eerste tekenen van het afglijden van de persoon, die de voornaamste drijvende kracht was achter de opkomst van het marxisme in Rusland en die, nadat hij de mensjewiki had vervoegd, zijn carrière zou eindigen als een sociaal-chauvinist in dienst van de bourgeoisie.

    A. Rosa Luxemburg: De Russische Revolutie

    B. Hans-Christian Andersen: De nieuwe kleren van de keizer. We moeten toegeven dat de sprookjes van Andersen soms realistischer zijn dan de sprookjes die de claninsme ons graag voorschotelt

    C. A. Pannekoek: Marxisme and Darwinisme.

    D. K. Kautsky: Ethiek en de materialistische geschiedenisbeschouwing

    Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

    • Revolutionaire organisatie [9]

    Theoretische vraagstukken: 

    • Cultuur [63]

    Oriëntatietekst: Vertrouwen en solidariteit in de strijd van het proletariaat (Deel II)

    • 1761 keer gelezen

    We publiceren hier het tweede deel van een oriëntatietekst, die in de zomer van 2001 in de IKS bediscussieerd en op de Buitengewone Conferentie van maart 2002 aangenomen werd. (1) Het eerste deel werd gepubliceerd in de Internationale Revue, frans-, engels, spaanstalig uitgave nr. 111en behandelde de volgende thema’s

    - De gevolgen van de contrarevolutie op het zelfvertrouwen en de traditie van de solidariteit onder de huidige generatie van het proletariaat;

    - Hoe de IKS door de zwakheid op het vlak van het vertrouwen en solidariteit aangetast is;

    - De rol van het vertrouwen en de solidariteit in de geschiedenis van de mensheid

    4. De dialectiek van het zelfvertrouwen van de arbeidersklasse: verleden, heden en toekomst

    Aangezien het proletariaat de eerste klasse is in de geschiedenis van de maatschappij die een bewuste historische visie heeft, is het begrijpelijk dat de bases van zijn vertrouwen in zijn taak ook van historische aard zijn, en een resultante zijn van het geheel van het proces dat het heeft doen ontstaan. Om die reden in het bijzonder is dit vertrouwen op beslissende wijze gericht op de toekomst en bijgevolg op een theoretisch inzicht. Daarom is het aanscherpen van de theorie een wapen bij uitstek in het overstijgen van de aangeboren zwakheden van de IKS met betrekking tot de kwestie van het vertrouwen. Dit laatste is per definitie altijd het vertrouwen in de toekomst. Het verleden kan niet meer veranderd worden, dus kan er geen sprake zijn van vertrouwen dat gericht is naar het verleden.

    Elke opkomende revolutionaire klasse baseert het vertrouwen in haar historische taak niet alleen op haar toekomstige doeleinden, maar net zozeer op haar ervaringen en al wat ze in het verleden heeft verwezenlijkt. Nochtans was het vertrouwen van de revolutionaire klassen van het verleden, en van de bourgeoisie in het bijzonder, voornamelijk geworteld in het heden – in de economische en politieke macht die zij verworven hadden in de bestaande maatschappij. Aangezien het proletariaat binnen het kapitalisme nooit een dergelijke macht zal bezitten, kan er van een dergelijke overheersing van het heden nooit sprake zijn. Zonder de capaciteit om te leren uit zijn ervaring uit het verleden en zonder een werkelijke helderheid en overtuiging in verband met zijn doel als klasse, kan het nooit het zelfvertrouwen verwerven dat nodig is om de klassenmaatschappij te overstijgen. In deze zin is het proletariaat, meer dan enige klasse uit het verleden voor hem, een werkelijk historische klasse in de volle betekenis van het woord. Het verleden, het heden en de toekomst zijn drie onmisbare bestanddelen van zijn zelfvertrouwen. Daarom staat het ook buiten kijf dat het marxisme, het wetenschappelijke wapen van de proletarische revolutie, door haar stichters het historisch en dialectisch materialisme genoemd werd.

    a) Deze vooraanstaande rol van de toekomst schakelt de rol van het heden in de dialectiek van de klassenstrijd helemaal niet uit. Juist omdat het proletariaat een uitgebuite klasse is, heeft het er behoefte aan om zijn collectieve strijd te ontwikkelen opdat de klasse in haar geheel bewust zou worden van haar werkelijke kracht en van haar toekomstig potentieel. Deze noodzaak voor de klasse om in haar geheel zelfvertrouwen te verwerven, stelt een totaal nieuw probleem in het geschiedkundig verloop van de klassenmaatschappijen. Het zelfvertrouwen van de revolutionaire klassen uit het verleden, die uitbuitende klassen waren, baseerde zich altijd op een hiërarchie in elk van deze klassen en in de maatschappij in haar geheel. Ze berustte op de capaciteit om te bevelen, om andere partijen van de maatschappij haar eigen wil op te leggen, en bijgevolg op de controle van het productieapparaat en het staatsapparaat. Inderdaad was het kenmerkend voor de bourgeoisie dat ze, zelfs in haar revolutionaire fase, andere sociale categorieën vond om in haar dienst te vechten en, toen zijn eenmaal aan de macht was, steeds meer haar taken 'delegeerde' aan bezoldigde dienaren.

    Het proletariaat kan haar historische taak niet delegeren aan om het even wie. Daarom is het aan de klasse zelf om haar zelfvertrouwen te ontwikkelen. En daarom is het vertrouwen in het proletariaat altijd noodzakelijkerwijze een vertrouwen in de klasse als geheel, nooit in een deel ervan.

    Het feit dat het proletariaat een uitgebuite klasse is maakt dat zijn zelfvertrouwen een wisselend en zelfs een ongeregeld karakter heeft, dat hoogtes en laagtes kent en meegolft met de beweging van de strijd van de klasse. Bovendien worden de revolutionaire politieke organisaties zelf grondig beïnvloed door deze hoogtes en laagtes. De mate en de wijze waarop zij zich organiseren, zich hergroeperen en tussenkomen in de klasse, hangt in grote mate af van deze beweging. En zoals wij weten zijn in periodes van diepe terugval, enkel minuscule minderheden in staat hun vertrouwen in de klasse te bewaren.

    Maar de schommelingen in het vertrouwen zijn niet enkel verbonden met de wisselvalligheden van de strijd van de klasse. Als uitgebuite klasse kan het proletariaat op ieder ogenblik het slachtoffer worden van een vertrouwenscrisis, zelfs in het vuur van revolutionaire strijd. De proletarische revolutie "onderbreekt voortdurend haar eigen verloop, komt op het schijnbaar volbrachte terug om er opnieuw aan te beginnen. En in het bijzonder "schrikt zij steeds weer terug voor de reusachtige omvang van haar eigen doel" zoals Marx schreef. (Karl Marx, De 18e Brumaire).

    De Revolutie in Rusland van 1917 toont duidelijk aan dat niet alleen de klasse in haar geheel maar ook de revolutionaire partij aangetast kan worden door dergelijke aarzelingen. Tussen februari en oktober 1917, hebben de Bolsjewiki verschillende vertrouwenscrises doorgemaakt met betrekking tot de capaciteit van de klasse om de taken te vervullen die op de dagorde stonden. Crises die geculmineerd hebben in de paniek met betrekking tot de opstand, die het Centraal Comité beknelde.

    De revolutie in Rusland is dus de beste illustratie van het feit dat de diepere wortels van het vertrouwen in het proletariaat, in tegenstelling tot die van de bourgeoisie, nooit kunnen liggen in het heden. Gedurende die dramatische maanden, was vooral Lenin de verpersoonlijking van het rotsvaste vertrouwen in de klasse, vertrouwen zonder hetwelk geen enkele overwinning mogelijk is. En hij is daarin geslaagd omdat hij op geen enkel moment de theoretische en historische methode, eigen aan het marxisme, heeft laten vallen.

    Niettegenstaande dat gegeven is de massale strijd van het proletariaat een onmisbaar moment bij de ontwikkeling van het revolutionaire vertrouwen. Vandaag is het de sleutel tot heel de historische situatie. Doordat het in staat is om bij te dragen tot het heroveren van de klasse-identiteit, is het een voorwaarde voor de klasse als geheel om zich opnieuw de lessen uit het verleden eigen te kunnen maken en opnieuw een revolutionair perspectief te kunnen ontwikkelen.

    Net zoals voor het vraagstuk van het klassebewustzijn, waarmee het nauw verbonden is, moeten wij twee dimensies onderscheiden van dit vertrouwen: enerzijds de historische, theoretische, programmatische en organisatorische accumulatie van het vertrouwen, vertegenwoordigd door de revolutionaire organisaties en, breder gezien, door het historische ontwikkelingsproces van de ondergrondse rijping van het bewustzijn in de klasse, anderzijds de graad en uitbreiding van het vertrouwen in de klasse als geheel op een gegeven moment.

    b) De bijdrage van het verleden aan dit vertrouwen is niet minder onmisbaar. In de eerste plaats omdat de geschiedenis onweerlegbare bewijzen bevat van het revolutionaire potentieel van de arbeidersklasse. De bourgeoisie zelf begrijpt het belang van deze voorbeelden uit het verleden voor haar klasse-vijand, daarom valt ze deze erfenis constant aan, en vooral de Oktoberrevolutie van 1917.

    In de tweede plaats berust een van de factoren, die het meest geschikt zijn om het proletariaat na een nederlaag een riem onder het hart te steken, op zijn capaciteit om zijn begane fouten te verbeteren en lessen te trekken uit de geschiedenis. In tegenstelling tot de burgerlijke revolutie die van overwinning naar overwinning gaat, wordt de eindzege van het proletariaat voorbereid doorheen een reeks van nederlagen. Het proletariaat is dus in staat om zijn voorbije nederlagen om te vormen tot elementen van vertrouwen in de toekomst. Het was een van de basisbeginselen van het vertrouwen die Bilan overeind gehouden heeft in de donkerste periode van de contra-revolutie. Hoe dieper het vertrouwen in de klasse geworteld is, des te meer de revolutionairen de moed hebben om hun eigen zwakheden en die van de klasse genadeloos te bekritiseren. Hoe minder behoefte ze er aan hebben om zichzelf te troosten, des te meer zullen ze zich kenmerken door een nuchtere helderheid en de afwezigheid van dwaze euforie. Zoals Rosa Luxemburg het ontelbare keren heeft herhaald, de taak van de revolutionairen is te zeggen hoe de zaken er voor staan.

    Op de derde plaats is de continuïteit, in het bijzonder het vermogen om lessen door te geven van de ene generatie op de andere, altijd fundamenteel geweest voor de ontwikkeling van het zelfvertrouwen van de mensheid. De vernietigende gevolgen van de contra-revolutie op het proletariaat zijn er het negatieve bewijs van. Voor ons is het vandaag des te belangrijker de lessen uit de geschiedenis te bestuderen, om onze eigen ervaring en die van de gehele arbeidersklasse over te dragen aan de generaties van revolutionairen, die ons zullen opvolgen.

    c) Maar het is het toekomstperspectief dat de meest grondige basis vormt voor ons vertrouwen in het proletariaat. Het kan paradoxaal lijken. Hoe is het mogelijk om een vertrouwen te grondvesten op iets dat nog niet bestaat? Maar dit perspectief bestaat wel degelijk. Het bestaat als een bewust doel, als een theoretische constructie, net zoals een ontworpen gebouw reeds bestaat in het hoofd van de architect. Vooraleer het proletariaat het in de praktijk zal verwezenlijken, is het de architect van het kommunisme.

    Wij hebben al gezien dat, toen het proletariaat als een onafhankelijke kracht verscheen op het toneel van de geschiedenis, tegelijk het perspectief van het kommunisme ontstond: niet het collectieve bezit van de consumptiemiddelen, maar van de productiemiddelen. Dit idee is het gevolg van de scheiding van de producenten van de productiemiddelen, via de loonarbeid en de socialisering van de arbeid. Anders gezegd: dit idee is het product van het proletariaat, van zijn plaats in de kapitalistische maatschappij. Of zoals Engels het schrijft in de Anti-Dühring, de voornaamste tegenstelling in het hart van het kapitalisme is die tussen twee sociale beginselen, een collectief beginsel, vertegenwoordigd door het proletariaat, en een individueel, anarchistisch beginsel, gebaseerd op het privé-eigendom van de productiemiddelen, vertegenwoordigd door de bourgeoisie.

    Het kommunistisch perspectief was al opgedoken voor de proletarische strijd zijn revolutionair potentieel had geopenbaard. Wat deze gebeurtenissen hebben verduidelijkt is dat enkel de arbeidersstrijd kan leiden tot het kommunisme. Maar het perspectief zelf bestond al vooraf. Het baseerde zich voornamelijk op de lessen uit het verleden en het heden van de toenmalige proletarische strijd. En zelfs in de jaren 1840, toen Marx en Engels begonnen met het omvormen van het socialisme van utopie tot wetenschap, had de klasse nog niet veel tastbare bewijzen gegeven van haar revolutionaire kracht.

    Dit houdt in dat, vanaf het begin de theorie zelf een wapen was van de strijd van de klasse. En tot aan de nederlaag van de revolutionaire golf was, zoals wij gezegd hebben, deze visie op zijn historische rol cruciaal om de klasse vertrouwen te geven om de confrontatie aan te gaan met het kapitaal.

    De revolutionaire theorie is voor het proletariaat dus, tegelijkertijd met de onmiddellijke strijd en de lessen uit het verleden, een belangrijke factor van vertrouwen geweest, in het bijzonder van zijn diepgaande ontwikkeling, maar op lange termijn ook van zijn uitbreiding. Aangezien de revolutie enkel kan plaatsgrijpen als een bewuste daad, kan ze enkel zegevieren als de revolutionaire theorie de massa's begeestert.

    In de burgerlijke revolutie was het perspectief nauwelijks meer dan een projectie van de geest van de evolutie uit het heden en het verleden: de graduele verovering van de macht binnen de oude maatschappij. Voorzover de bourgeoisie kwam aanzetten met een theorie over de toekomst, kwam dit neer op platte misleidingen die als voornaamste taak hadden de revolutionaire passie aan te wakkeren. Het onwerkelijke karakter van deze visies stoorde geenszins de zaak waarvoor ze dienden. Voor het proletariaat daarentegen is de toekomst het vertrekpunt. In de mate waarin het slaagt om zijn kracht als klasse geleidelijk op te bouwen binnen het kapitalisme, wordt de helderheid een van zijn meest onmisbare wapens.

    "De klassieke idealistische filosofie heeft altijd gesteld dat de mensheid in twee verschillende werelden leeft, de materiële wereld waarin de schaarste heerst en die van de geest of de verbeelding waarin de vrijheid heerst.

    Ondanks de noodzaak om deze twee werelden te verwerpen, waarin volgens Plato en Kant de mensheid leeft, is het toch correct om te stellen dat de menselijke wezens in twee verschillende werelden leven (…) De twee werelden waarin de mensheid leeft zijn het verleden en de toekomst. Het heden is de grens tussen de twee. Heel haar ervaring berust in het verleden (…) Zij kan daar niets meer aan veranderen, al wat ze kan doen is haar noodzakelijkheid aanvaarden. Ook de wereld van de ervaring, de wereld van de kennis is die van de noodzaak. Voor de toekomst ligt dat anders. Daar heb ik niet de minste ervaring van. Hij stelt zich blijkbaar helemaal vrij aan mij voor, als een wereld die ik kan ervaren op basis van kennis, maar waarin ik mijn moet bevestigen door daden. (…) Handelen wil altijd zeggen: kiezen tussen verschillende mogelijkheden, en zelfs al is het enkel tussen handelen of niet handelen, dan wil dat zeggen aanvaarden of verwerpen, verdedigen of aanvallen. (…) Maar niet enkel het gevoel van vrijheid is een voorwaarde voor de actie, maar ook de gegeven doelinden. Als de wereld van het verleden wordt geregeerd door de verhouding tussen oorzaak en gevolg, dan wordt die van de actie, van de toekomst geregeerd door de doelgerichtheid (teleologie)" (Kautsky, De materialistische opvatting van de geschiedenis)

    Reeds voor Marx had Hegel het probleem van de verhouding tussen de noodzaak en vrijheid, tussen het verleden en de toekomst op theoretisch wijze had opgelost. De vrijheid bestaat er in te doen wat noodzakelijk is, zei Hegel. Met andere woorden: de mens vergroot zijn vrije ruimte, niet door te revolteren tegen de evolutiewetten van de wereld, maar door ze te begrijpen en te gebruiken voor zijn eigen doel. "De noodzaak is slechts blind in de mate waarin ze niet begrepen wordt" (Hegel, Encyclopedie van de filosofische wetenschappen). Op dezelfde manier is het voor het proletariaat noodzakelijk om de wetten van de geschiedenis te begrijpen en dus zijn historische taak te vervullen. Daaruit vloeit voort dat indien de wetenschap en, met haar, het vertrouwen van de bourgeoisie in grote mate gebaseerd waren op een groeiend inzicht in de natuurwetten, zijn de wetenschap en het zelfvertrouwen van de arbeidersklasse gebaseerd op een begrip van de maatschappij en de geschiedenis.

    Zoals MC (2) in een bijdrage ter verdediging van de klassiekers van het marxisme over het vraagstuk aangetoond heeft, moet in de revolutionaire beweging de toekomst overheersen over het verleden en het heden, want dat is wat zijn richting bepaalt. De overheersing van het heden leidt onvermijdelijk tot aarzelingen, die een enorme kwetsbaarheid scheppen tegenover de invloed van de kleinburgerij, de personificatie van de aarzeling. De overheersing van het verleden leidt tot het opportunisme en dus tot de invloed van de bourgeoisie als bastion van de moderne reactie. In het tweede geval leidt het verlies van een langetermijnvisie tot de teloorgang van de revolutionaire richting.

    Zoals Marx zei:"De sociale revolutie van de 19e eeuw kan haar poëzie niet putten uit het verleden, maar enkel uit de toekomst". (Karl Marx, Idem)

    Daaruit moeten wij concluderen dat het immediatisme de voornaamste vijand is van het zelfvertrouwen van het proletariaat, niet alleen omdat de weg naar het kommunisme lang en bochtig is, maar ook omdat dit vertrouwen geworteld is in de theorie en in de toekomst, terwijl het immediatisme een capitulatie is voor het heden, voor de bewondering van de onmiddellijke feiten. In de geschiedenis is het immediatisme de overheersende factor geweest voor de desoriëntatie binnen de arbeidersbeweging. Het lag aan de basis van alle tendensen om 'de beweging vóór het doel' te stellen, zoals Bernstein het verwoordde, en dus de klasse-beginselen te laten vallen. Of het nu de vorm aanneemt van het opportunisme zoals bij de revisionisten in de overgang van de wending van de 19e naar de 20e eeuw of bij de trotskisten in de jaren 1930. Of het nu de vorm aanneemt van het avonturisme zoals bij de Onafhankelijken (USPD) in 1919 of bij de KPD in 1921 in Duitsland, dit kleinburgerlijk politiek ongeduld leidt altijd naar het verraad van de toekomst voor een bord linzensoep, om een beeld uit de bijbel te gebruiken. Aan de basis van deze rare houding, ligt altijd een verlies van vertrouwen in de arbeidersklasse.

    In de historische verheffing van het proletariaat vormen verleden, heden en toekomst een eenheid. Tezelfdertijd loert er bij ieder van deze 'werelden' een specifiek gevaar om de hoek. Het gevaar met betrekking tot het verleden is het vergeten van de lessen. Het gevaar ten aanzien van het heden is slachtoffer te worden van wat ons onmiddellijk voorgeschoteld wordt. Het gevaar met betrekking tot de toekomst is het verwaarlozen en verslappen van de theoretische inspanningen.

    Dit herinnert ons er aan dat de verdediging en de ontwikkeling van de theoretische wapens van de arbeidersklasse de specifieke taak vormen van de revolutionaire organisaties, en dat deze laatste een bijzondere verantwoordelijkheid hebben met betrekking tot het in het bewaren van het historische vertrouwen in de klasse.

    5. Het vertrouwen, de solidariteit en de partijgeest zijn nooit definitieve verworvenheden

    Zoals we gezegd hebben, vormen de helderheid en de eenheid de belangrijkste bases voor een vertrouwde sociale actie. In het geval van de strijd van de internationale proletarische klasse, is het evident dat deze eenheid niet meer is dan een tendens die zich op een dag zal kunnen doorzetten via een arbeidersraad op wereldvlak. Maar politiek gezien zijn de eenheidsorganisaties, die opduiken in de strijd, reeds de uitdrukking van deze tendens. Zelfs buiten deze georganiseerde uitdrukkingen drukt de solidariteit – haar uitdrukking op het individueel vlak daarbij inbegrepen – ook deze eenheid uit. Het proletariaat is de eerste klasse in wiens schoot er geen economische uiteenlopende belangen heersen; en in deze zin kondigt zijn solidariteit de aard van de maatschappij aan waarvoor zij strijdt.

    Nochtans is de revolutionaire organisatie en het programma dat zij verdedigt de belangrijkste en meest permanente uitdrukking van de eenheid van de klasse. In feite is deze laatste de meest ontwikkelde belichaming van het vertrouwen in het proletariaat – en ook zijn meest ingewikkeldste.

    Als dusdanig vormt het vertrouwen het hart van de opbouw van een dergelijke organisatie. Hier komt van de taak van het proletariaat op directe wijze tot uitdrukking in het politieke programma van de klasse, in de marxistische methode, in de historische capaciteit van de klasse, in de rol van de organisatie tegenover de klasse, in haar functioneringsprincipes, in het zelfvertrouwen van de militanten en de verschillende delen van de organisatie in zichzelf en in de anderen. Het gaat in het bijzonder om de eenheid van de verschillende politieke en organisatorische beginselen die zij verdedigt en de eenheid tussen de verschillende delen van de organisatie zijn de meest directe uitdrukkingen van het vertrouwen in de klasse: eenheid van doel en actie, van doel van de klasse en van de middelen om er te komen.

    De twee belangrijkste aspecten van dit vertrouwen zijn het politieke en organisatorische leven. Het eerste komt tot uiting in de trouw aan de politieke beginselen, maar ook in de capaciteit om de marxistische theorie te ontwikkelen als antwoord op de evolutie van de werkelijkheid. Het tweede uit zich in de trouw aan de proletarische functioneringsbeginselen en de capaciteit om een werkelijk vertrouwen en solidariteit te ontwikkelen in de schoot van de organisatie. Een afzwakking van het vertrouwen op een van deze twee vlakken zal altijd tot gevolg hebben dat de eenheid – en het bestaan – van de organisatie in vraag gesteld wordt..

    Op organisatorisch vlak is de meest ontwikkelde uitdrukking van dit vertrouwen, van deze solidariteit en van deze eenheid wat Lenin de partijgeest heeft genoemd. In de geschiedenis van de arbeidersbeweging zijn er drie beroemde voorbeelden geweest waar die partijgeest in praktijk werd gebracht: de Duitse partij (SPD) in de jaren 1870 en 1880, de Bolsjewiki vanaf 1903 tot aan de revolutie, de Italiaanse partij (PCI) en de Fractie die er, na de revolutionaire golf, uit voortgekomen is. Deze voorbeelden zullen ons helpen om de aard en de dynamiek aan te tonen van de partijgeest en de gevaren die haar bedreigen.

    a) Wat de Duitse partij (de SPD in de 19e eeuw) in dit verband kenmerkte was haar functioneringswijze volgens beginselen, die uitgestippeld waren door de Eerste Internationale in haar strijd tegen het bakoenisme (en het lasallisme). Haar beginselen werden verankerd in de hele partij via een reeks van organisatorische gevechten en in de strijd voor de verdediging van de organisatie tegen de staatsrepressie: zo werd een traditie van solidariteit was gesmeed tussen de militanten en de verschillende delen van de organisatie. In feite heeft de SPD in die 'heldhaftige' periode van clandestiniteit de tradities ontwikkeld van de verdediging van de beginselen, zonder toegevingen te doen op het vlak van theoretische studie en organisatorische eenheid, dat van haar een natuurlijke leider maakte van de internationale arbeidersbeweging. De dagelijkse solidariteit in haar rangen was een krachtige katalysator van al deze kwaliteiten. Bij de wending van de eeuw was de partijgeest evenwel bijna compleet dood, zodanig dat Rosa Luxemburg kon verklaren dat er meer menselijkheid was in een Siberisch dorp dan in de hele Duitse partij (SPD) (Rosa Luxemburg, Correspondentie met Klara Zetkin). De verdwijning van deze solidariteit kondigde, lang voor het effectieve programmatische verraad, het toenmalige verraad in feite al aan. b) Maar de vlag van de partijgeest werd overgenomen door de Bolsjewiki. Daar vindt men dezelfde kenmerken terug. De Bolsjewiki hebben hun organisatorische beginselen geërfd van de Duitse partij (SPD), middel een reeks organisatorische gevechten hebben zij ze verankerd in iedere sectie en in elk lid, en via het jarenlange clandestiene werk de levendige solidariteit gesmeed. Zonder deze kwaliteiten zou de partij nooit de test van de revolutie hebben kunnen doorstaan. Alhoewel de partij in augustus 1914 en oktober 1917 een reeks van politieke crises heeft doorgemaakt en zelfs herhaaldelijk heeft moeten antwoorden op het binnendringen van openlijk burgerlijke standpunten in haar rangen en haar leiding (zoals de steun aan de oorlog in 1914 en na februari 1917), zijn de eenheid van de organisatie, haar vermogen om haar verschilpunten te verhelderen, haar fouten te verbeteren en tussen te komen in de klasse niet in vraag gesteld.. c) Zoals wij weten was de partijgeest in de partij van Lenin ver voor de eindzege van het stalinisme compleet teruggelopen. Maar eens te meer werd de vlag tegenover de stalinistische contra-revolutie, overgenomen: deze keer door de Italiaanse partij (PCI) en daarna door de Italiaanse Fractie. Deze partij werd de erfgenaam van de organisatorische beginselen en tradities van het bolsjewisme. In haar strijd tegen het stalinisme en door haar later te verrijken met de visie en de methode van de Fractie heeft ze haar visie ontwikkeld op de partij. En dat heeft plaatsgevonden in de meest verschrikkelijke objectieve omstandigheden, waarin, eens te meer, een levendige solidariteit gesmeed moest worden.

    Op het einde van de Tweede Wereldoorlog, heeft de Italiaanse Linkerzijde op haar beurt de organisatorische verworvenheden, waarvan ze zo doordrongen was, de rug toegekeerd. In feite hebben noch de half-religieuze parodie van het collectieve leven dat ontwikkeld werd door het naoorlogse bordigisme (PCI-Programme), noch het informalistische federalisme van Battaglia Communista (BC) iets te maken met het organisatorische leven van de Italiaanse Linkerzijde van de jaren 1920 en 1930. In het bijzonder werd het eigenlijke concept van de Fractie verlaten.

    Daarna was het de Franse Linkerzijde (GCF) die op haar beurt de erfenis van deze organisatorische beginselen en de strijd voor de partijgeest op zich nam. En vandaag het komt op de IKS aan om deze erfenis verder te doen leven.

    d) De partijgeest is nooit een definitieve verworvenheid. De organisaties en stromingen uit het verleden, die dat het best hebben belichaamd, zijn allen geëindigd met hem compleet en definitief verlies ervan. In ieder van de gegeven voorbeelden waren de omstandigheden, waarin de partijgeest verdween, verschillend. De ervaring van de trage ontaarding van een massapartij of de integratie van een partij in het staatsapparaat van een geïsoleerd arbeidersbastion zullen zich wellicht nooit meer herhalen. Desalniettemin vallen er algemene lessen uit te trekken. In ieder geval:

    - is de partijgeest verdwenen op een moment van een historisch keerpunt: in Duitsland tussen de opkomst- en het vervalperiode van het kapitalisme, in Rusland met de ontaarding van de revolutie, en voor de Italiaanse Linkerzijde in de periode tussen de revolutie en de contra-revolutie. Vandaag wordt de partijgeest bedreigd door de opkomst van de fase van ontbinding;

    - heeft de illusie dat kwesties in het verleden gerealiseerde kwesties zijn definitief de noodzakelijke waakzaamheid gekregen. De Kinderziekte van het Komununisme van Lenin is een perfecte illustratie van deze illusie. Vandaag zit hetzelfde gevaar vervat in de overschatting van de organisatorische rijpheid van de IKS;

    - hebben het immediatisme en het ongeduld de deur opengezet voor het programmatische en organisatorische opportunisme. Het voorbeeld van de Italiaanse Linkerzijde spreekt boekdelen omdat het historisch het dichtst bij ons staat. Het verlangen om er eindelijk toe te komen zijn invloed te vergroten en nieuwe leden te werven, heeft de Italiaanse Linkerzijde ertoe aangezet om in 1943-'45 de lessen van de Fractie te laten varen en die de bordigistische PCI er in 1980-81 toe bracht om bepaalde van haar programmatische beginselen te laten varen. Vandaag wordt de IKS op zijn beurt geconfronteerd met gelijkaardige pogingen die verweven zijn met de historische situatie.

    - is het laten varen van deze partijgeest op organisatorisch vlak de uitdrukking geweest van het verlies van vertrouwen in de arbeidersklasse die onvermijdelijk ook op het politieke vlak tot uiting is gekomen (verlies aan programmatische helderheid). Dit is tot op heden nooit het geval geweest voor de IKS. Maar het is altijd het geval geweest voor de 'tendensen' die zich afgesplitst hebben van de IKS (zoals de FECCI of de 'Cercle de Paris' die de analyse van het verval verworpen hebben).

    In de laatste maanden (van 2001) is het vooral de gelijktijdige afzwakking van onze theoretische inspanningen en de waakzaamheid, een zekere euforie met betrekking tot de vooruitgang van de organisatie en dus een verblinding ten opzichte van onze moeilijkheden die het gevaar aan het licht brengen van een verlies van de partijgeest, van een organisatorische ontaarding en een theoretische verkalking. De ondermijning van het vertrouwen in onze rangen en het onvermogen om definitieve stappen vooruit te zetten in de ontwikkeling van de solidariteit zijn de overheersende factoren geweest van deze tendens die, potentieel, kon leiden tot een programmatisch verraad of de verdwijning van de organisatie.

    6. Geen partijgeest zonder individuele verantwoordelijkheid

    Na de strijd tegen het clanisme, van 1993-'96, zijn er houdingen van wantrouwen beginnen op te duiken ten opzichte van de politieke en sociale verhoudingen tussen de kameraden buiten het formele kader van de vergaderingen en de gemandateerde activiteiten. De vriendschap, de liefdesverhoudingen, de banden en sociale activiteiten, de gebaren van persoonlijke solidariteit, de politiek en andere discussies onder kameraden zijn soms, in de praktijk, behandeld als een noodzakelijk kwaad, en feite als het terrein bij uitstek voor de ontwikkeling van het clanisme. In tegenstelling daarmee begon men de formele structuren van onze activiteiten als het ware te beschouwen als een waarborg tegen de terugkeer van het clanisme.

    Dergelijke reacties tegen het clanisme brengen aan het licht dat er een onvoldoende assimilatie was van onze analyse, die ons ontwapende tegen dat gevaar. Zoals we zeiden, duikt het clanisme voor een deel op als een fout antwoord op een reëel probleem van gebrek aan vertrouwen en solidariteit in onze rangen. Meer nog: de vernietiging van de wederzijdse verhoudingen van vertrouwen en solidariteit onder de kameraden, die werkelijk bestond, is voornamelijk te wijten aan het werk van het clanisme en heeft de voorwaarden voorbereid voor een nieuwe ontwikkeling ervan. Het is vóór alles het clanisme dat de geest van vriendschap heeft ondergraven: werkelijke vriendschap is nooit gericht tegen een derde persoon en sluit nooit wederzijdse kritiek uit. Het clanisme heeft de onontbeerlijke politieke discussies en sociale banden onder de kameraden vernietigd door ze om te vormen tot 'informele discussies' achter de rug om van de organisatie. Door de toename van de atomisering en door de afbraak van het vertrouwen, door op overdreven en onverantwoorde wijze tussen te komen in het persoonlijke leven van de kameraden door hen sociaal te isoleren van de organisatie, ondermijnde het clanisme de natuurlijke solidariteit, die zich moet uitdrukking in 'de plicht tot zorg' van de organisatie ten opzichte van de persoonlijke moeilijkheden die haar militanten kunnen ondervinden.

    Het is onmogelijk om het clanisme met zijn eigen wapens te bestrijden. We kunnen ons alleen weerbaarder maken tegen het clanisme, niet door het wantrouwen tegenover de volledige ontwikkeling van het politieke en sociale leven buiten het eenvoudige formele kader van de sectievergaderingen, maar door het werkelijke vertrouwen in deze traditie van de arbeidersbeweging.

    Achter dit onterechte wantrouwen tegenover het 'informele' leven van een arbeidersorganisatie schuilt de kleinburgerlijke utopie van een waarborg tegen de kringgeest, die kan leiden tot een zinsbegoochelend dogma van een catechismus tegen het clanisme. Een dergelijke benadering neigt er toe om de statuten om te vormen tot rigide wetten, 'de plicht tot zorg' tot bewaking en de solidariteit tot een inhoudsloos ritueel.

    Een van de manieren waarop de kleinburgerij haar angst voor de toekomst uitdrukt is via een ziekelijk dogmatisme dat een bescherming lijkt te bieden tegen het gevaar van het onvoorziene. Dat was wat de 'oude garde' van de Russische partij (Bolsjewiki) ertoe bracht om Lenin er voortdurend van te beschuldigen dat hij de beginselen en de tradities van het bolsjewisme liet vallen. Het is een soort conservatisme die de revolutionaire geest ondermijnt. Niemand is vrij van dit gevaar, zoals het debat over het Poolse vraagstuk in de socialistische internationale (Tweede Internationale) toont. Hierin namen Willem Liebknecht, maar Engels ook gedeeltelijk, een dergelijke conservatieve houding aan toen Rosa Luxemburg de noodzaak stelde om het oude standpunt van steun aan de onafhankelijkheid van Polen te herzien.

    Omdat het clanisme in werkelijkheid een uitvloeisel is van onstabiele tussenlagen zonder toekomst, is het niet alleen in staat, maar er zelfs toe veroordeeld om altijd veranderende vormen en kenmerken aan te nemen. De geschiedenis toont aan dat het clanisme niet enkel de vorm aanneemt van het informalisme van de kunstenaarswereld en de parallelle structuren waar gedeclasseerden zo tuk op zijn, maar dat het eveneens in staat is om officiële structuren van de organisatie te gebruiken en de schijn van een formalisme en kleinburgerlijk routinisme te promoten voor haar parallelle politiek. Terwijl in een organisatie, waar de partijgeest zwak en de geest van contestatie sterk is, heeft een informele clan meer kans op succes. In een striktere atmosfeer, waar een groot vertrouwen heerst in de centrale organen, kan een formeeloptreden en de aanpassing van officiële structuren perfect beantwoorden aan de behoeften van het clanisme.

    In werkelijkheid bevat het clanisme twee kanten van dezelfde medaille. Historisch gezien is het veroordeeld om te laveren tussen twee polen die elkaar op het eerste gezicht uitsluiten. In het geval van Bakoenin, zitten die twee aspecten vervat in een 'hogere synthese': de absolute individuele vrijheid van het anarchisme, uitgebazuind door de officiële Alliantie, en het blinde vertrouwen en gehoorzaamheid die geëist werden door de Geheime Alliantie: "Net als Jezuïeten, maar met als het doel, niet de onderwerping maar de ontvoogding van het volk, heeft ieder onder hen verzaakt aan zijn eigen wil. In het Comité, zoals in de hele organisatie, is het niet het individu dat nadenkt, wil en ageert maar het collectief " schreef Bakoenin. Wat deze organisatie kenmerkt, zo gaat hij verder, is "het blinde vertrouwen dat haar geboden wordt door bekende en gerespecteerde persoonlijkheden". Bakoenin, 'Oproep tot de officieren van het Russische leger' (Franse vertaling in La première Internationale, T.II door Jacques Freymont, Genève, 1962).

    De sociale verhoudingen die geroepen zijn om een rol te spelen in een dergelijke organisatie, zijn duidelijk:

    "Alle gemoedsleven, de gevoelens van verwekking van familieverbanden, van vriendschap, van liefde, van erkenning moeten onderdrukt worden bij hem voor de unieke en koude passie van het revolutionaire werk" (Bakoenin, De revolutionaire catechismus (Idem)).

    Hier kan men duidelijk zien dat het monolithisme geen uitvinding is van het stalinisme maar reeds vervat zat in het gemis aan vertrouwen in de historische taak, het collectieve leven en de proletarische solidariteit, dat kenmerkend is voor het clanisme. Voor ons is daar niets nieuws noch verrassend aan. Het is de welbekende kleinburgerlijke vrees voor de individuele verantwoordelijkheid die, in onze dagen, een groot aantal personen, die enorm individualistisch zijn ingesteld, in de armen drijft van verschillende sekten waar ze niet langer voor zichzelf hoeven te denken en te handelen.

    Het is werkelijk een illusie te geloven dat men het clanisme kan bestrijden zonder de verantwoordelijkheid van de individuele leden van de organisatie. Het zou van paranoia getuigen om te denken dat de 'collectieve' bewaking de individuele overtuiging en waakzaamheid in deze strijd kan vervangen. In werkelijkheid is het clanisme de belichaming van het gemis aan vertrouwen in het werkelijke collectieve leven en in de mogelijkheid van de werkelijke individuele verantwoordelijkheid.

    Wat is het verschil tussen de discussies onder kameraden buiten de vergaderingen en de 'informele discussies' van het clanisme? Is dit afhankelijk van het feit dat de eerste wel en de tweede niet gerapporteerd zouden worden aan de organisatie? Ja, ook al is het niet mogelijk elke discussie formeel te rapporteren. Meer fundamenteel beslissend is de houding waarmee een dergelijke discussie wordt gevoerd. Wij moeten allemaal zelf de partijgeest ontwikkelen want niemand zal dat voor ons doen. Deze partijgeest zal altijd een dode letter blijven als militanten niet kunnen begrijpen dat ze vertrouwen moeten hebben in elkaar. Evenzo kan er geen levendige solidariteit bloeien zonder een persoonlijke inzet van elke militant op dit vlak.

    Als de strijd tegen de kringgeest enkel afhankelijk zou zijn van de gezondheid van de formele collectieve structuren, zou er nooit een probleem van clanisme bestaan in de proletarische organisaties. De clans ontwikkelen zich als gevolg van het afzwakken van de waakzaamheid en de verantwoordelijkheid op individuele vlak. Daarom is een deel van de Oriëntatietekst van 1993 (3) gewijd aan de identificatie van de gedragingen, waartegen elke militant zichzelf moet wapenen. Deze individuele verantwoordelijkheid is onmisbaar, niet alleen in de strijd tegen het clanisme, maar ook in de positieve ontwikkeling van een gezond proletarisch leven. In een dergelijke organisatie, hebben de militanten geleerd om voor zichzelf te denken en hun vertrouwen is verankerd in een theoretisch, politiek en organisatorisch inzicht in de aard van de proletarische zaak, niet in de trouw aan deze of gene kameraad of centraal comité.

    "De 'nieuwe koers' moet ermee beginnen dat wij allen - van de eenvoudigste beambte tot de allerhoogste - het gevoel hebben dat niemand de Partij meer zal kunnen terroriseren. Onze jeugd moet zich niet afstompen om onze regels te herhalen. Zij moet ze verwerven, ze assimileren, er zijn mening en zijn eigen beeld over vormen, en in staat zijn om deze visies te verdedigen met de moed, die voortspruit uit een diepe overtuiging en een volledige onafhankelijkheid van karakter. Weg met de partij, met de passieve gehoorzaamheid die haar pas afstemt op die van de chefs; weg met de partij met het onpersoonlijke, de slaafsheid, het carrièrisme! De bolsjewiek is niet enkel een gedisciplineerde iemand: het is een mens die zich, in elk geval en ten opzichte van elk vraagstuk, een stevige mening smeedt en deze moedig verdedigt, niet alleen tegenover zijn vijanden, maar ook in zijn eigen partij" (Leon Trotsky, Nieuwe Koers).

    En Trotsky voegt er aan toe "Net als in de revolutie, draait het in de militaire kunst om de waarachtigheid en de verantwoordelijkheidszin" (Trotsky, Over het routinisme in het leger en elders).

    De collectieve verantwoordelijkheid en de individuele verantwoordelijkheid zijn, verre van elkaar wederzijds uit te sluiten, van elkaar afhankelijk en bepalen elkaar. Zoals Plechanow het ontwikkelt, is de eliminatie van het individu in de geschiedenis onverzoenbaar met het marxisme:"Terwijl sommige subjectivisten, begerig om aan het ‘individu’ een zo belangrijk mogelijke rol in de geschiedenis toe te schrijven, ontkenden dat de historische beweging zich voltrekt volgens vaste wetten, waren enkele van hun jongste tegenstanders klaarblijkelijk bereid om in hun drang om beter te laten uitkomen dat deze beweging aan wetten gehoorzaamt, te vergeten, dat het de mensen zijn die de geschiedenis maken, en dat als gevolg daarvan het optreden van de enkelingen in die wetmatigheid noodzakelijkerwijs een rol speelt." (G.Pechanov, Over de rol van de persoonlijkheid in de geschiedenis, Progres).

    Een dergelijke verwerping van de verantwoordelijkheid van de individuen is eveneens verbonden met het kleinburgerlijk democratisme, die er naar uitkijkt om ons beginsel 'ieder naar vermogen' te vervangen door de reactionaire utopie van de gelijkschakeling van de leden van een collectief lichaam. Dit project, dat verworpen werd in de Oriëntatietekst van 1993, is niet het doel van de organisatie vandaag, noch van de toekomstige kommunistische maatschappij.

    Een van de taken die wij allen hebben, is het leren van het voorbeeld van alle grote revolutionairen (de beroemde evenals alle anonieme strijders van onze klasse) die onze programmatische en organisatorische beginselen nooit verraden hebben. Dit heeft niets uit te staan met wat voor personencultus dan ook. Zoals Plechanow besluit in zijn beroemde essay over de rol van het individu in de geschiedenis: " En niet alleen voor de inluiders voor de ‘grote’ mannen opent zich een wijds veld van actie, maar ook voor allen die ogen hebben om te zien, oren om te horen en een hart om hun naaste lief te hebben. Het begrip groot is relatief. Moreel groot is hij, die volgens de uitdrukking van het evangelie ‘zijn leven geeft voor zijn naaste’." (G. Plechanow, Idem)

    Bij wijze van besluit

    Hieruit volgt dat de assimilatie en de uitdieping van de vraagstukken, die wij meer dan een jaar geleden zijn begonnen te bediscussiëren, vandaag een prioriteit zijn.

    Het behoort tot de taak van het bewustzijn om een politiek en organisatorisch kader te scheppen dat het best de ontwikkeling van het vertrouwen en de solidariteit begunstigt. Deze taak, die gelijk staat aan een kunst of wetenschap, en die tot de allermoeilijkste werkzaamheden behoort, staat centraal in de opbouw van de organisatie. Aan de basis van dit werk ligt de versterking van de eenheid van de organisatie, het meest 'heilige' beginsel van het proletariaat. En zoals voor iedere collectieve gemeenschap, is de veronderstelling dat er regels zijn van gemeenschappelijk gedrag. Concreet dragen de statuten, de teksten van 1981 over de functie en de functionering, en die van 1993 over het organisatorische weefsel reeds elementen aan voor een dergelijk kader. Het is noodzakelijk om herhaalde malen op deze teksten terug te komen, maar vooral wanneer de eenheid van de organisatie in gevaar is. Ze moeten het vertrekpunt zijn voor een permanente waakzaamheid.

    Op dat vlak is het belangrijkste onbegrip in onze rangen de idee dat deze vraagstukken gemakkelijk en eenvoudig zijn. Volgens deze houding zou het volstaan om het vertrouwen uit te vaardigen om het te doen bestaan. En aangezien de solidariteit toch een praktische activiteit is, zou het volstaan met 'just go and do it' (doe het gewoon). Niets staat verder af van de waarheid! De opbouw van de organisatie is een uitermate ingewikkeld en zelfs delicaat vraagstuk. En er bestaat geen enkel product van de menselijke cultuur, dat zo moeilijk en broos is als het bewustzijn. Daarom moet er, geconfronteerd met dit of het dat gebrek aan vertrouwen door het ene of andere deel van de organisatie, altijd als eerste de kwestie gesteld worden wat er collectief gedaan kan worden om het wantrouwen of zelfs de vrees ervoor in onze rangen te verminderen. Hetzelfde geldt voor de solidariteit. Ook al is ze 'praktisch' en ook 'natuurlijk' in de arbeidersklasse, dan wordt ze omringd door factoren die tegen een dergelijke solidariteit ingaan, omdat de arbeidersklasse leeft in de burgerlijke maatschappij. Bovendien leidt het binnensijpelen van een vreemde ideologie tot afwijkende opvattingen over dit vraagstuk, zoals de recente weigering om teksten van kameraden te beschouwen als een uitdrukking van solidariteit of als een waardevolle basis voor een debat over het vertrouwen, of ze op te vatten als ' thuis gegroeide psychologische' uitleg van de oorsprong van bepaalde politieke meningsverschillen in het persoonlijke leven van kameraden (4) (…)

    De marxistische theorie is ons belangrijkste wapen in de strijd tegen het verlies van vertrouwen. Het is over het algemeen het middel bij uitstek om weerstand te bieden aan het immediatisme en de verdediging van een lange termijnvisie. Het is de enige mogelijke basis voor een werkelijk wetenschappelijk vertrouwen in het proletariaat dat op zijn beurt de basis is voor het vertrouwen in alle verschillende delen van de klasse onderling. Het is name een theoretische werkwijze, die ons in staat stelt om de diepere wortels te bereiken van de organisatorische problemen, die aangepakt moeten worden als volwaardige theoretische en historische vraagstukken. Tevens moet de IKS zich, bij afwezigheid van een levendige traditie ten opzichte van dit vraagstuk en bij de, tot op heden, afwezigheid van het vuur van de repressie, baseren op een studie van het verleden van de arbeidersbeweging, om te komen tot een gewilde en bewuste ontwikkeling van een traditie van actieve solidariteit en sociaal leven in onze rangen.

    Als de geschiedenis ons zo kwetsbaar heeft gemaakt tegenover de gevaren van het clanisme, dan heeft ze ons ook de middelen ter hand gesteld om ze te overstijgen. Wij mogen vooral nooit uit het oog verliezen dat het internationale karakter van de organisatie en de oprichting van informatiecommissies de onmisbare instrumenten zijn voor het herstel van het onderlinge vertrouwen op momenten van crisis, wanneer dit vertrouwen bechadigd of zoekgeraakt is.

    De oude Liebknecht zei van Marx dat hij de politiek beschouwde als en studieobject (W. Liebknecht, Karl Marx). Zoals wij gezegd hebben is het de verbreding van het bewustzijn in het sociale leven, die de mensheid bevrijdt van de anarchie van de blinde krachten, en het vertrouwen, de solidariteit en de overwinning van het proletariaat mogelijk maakt. Om de huidige moeilijkheden te boven te komen en de gestelde vraagstukken op te lossen, moet de IKS ze bestuderen, want zoals de filosoof Spinoza zei "Ignorantia non est argumentum" (onwetendheid is geen argument) (Spinoza, De Etica).

     

    Noten

    (1) .Voor meer gegevens over deze Conferentie, zie het artikel: 'De strijd voor de verdediging van de organisatorische beginselen' en Internationale Revue, engels-, frans- en spaanstalige uitgave, nr. 110.

    (2). MC was het pseudoniem van onze kameraad Marc Chirik, die is overleden in 1990. Hij had de Revolutie van 1917 van dichtbij, in zijn geboortestad Kichiniev in Moldavië, meegemaakt. Op de leeftijd van 13 was hij al lid van de Kommunistische Partij van Palestina, waar hij werd uitgesloten vanwege zijn meningsverschil met de standpunten van de Kommunistische Internationale over het nationale vraagstuk. Geëmigreerd naar Frankrijk, was hij toegetreden tot de PCF, voordat hij tegelijk met de hele Linkse Oppositie werd uitgesloten. Hij was lid geweest van de (trotskistische) Ligue Communiste, vervolgens van Union Communiste, die hij in 1938 verliet om zich aan te sluiten bij de Italiaanse Fractie van de Gauche Communiste Internationaliste (FIGCI), wier standpunt over de oorlog in Spanje hij deelde, tegenover dat van UC. Tijdens de oorlog en de Duitse bezetting was hij de drijvende kracht achter de heroprichting van de Italiaanse Fractie rond een kern in Marseille, nadat het internationaal bureau van de FIGCI, dat bezield werd door Vercesi, meende dat de Fracties geen reden meer hadden om hun werk tijdens de oorlog voort te zetten. In mei 1945 verzette hij zich tegen de ontbinding van de Italiaanse Fractie, op wier Conferentie besloten was om haar leden op individuele basis te laten toetreden tot de Partito Communista Internazionalista, die kort voordien was opgericht. Hij werd lid van de Franse Fractie van de Gauche Communiste, die in 1944 was opgericht en zich vervolgens omdoopte tot Gauche Communiste de France (GCF). Vanaf1964 in Venezuela tot 1968 in Frankrijk, speelde MC een beslissende rol in de vorming van de eerste groepen, die ten grondslag zouden liggen van de IKS. Hierin bracht hij alle politieke en organisatorische ervaring aan, die hij had opgedaan in de verschillende kommunistische organisaties, waarvan hij tevoren lid was geweest. Men kan meer elementen vinden over de publieke biografie van onze kameraad in onze brochure: 'La Gauche Communiste de France' en in het artikel dat aan hem gewijd is in Internationale Revue, engels-, frans- en spaanstalige uitgave, nrs. 65 en 66.

    De tekst van MC, waarnaar hier verwezen wordt, was een bijdrage aan het intern debat, getiteld: 'Revolutionair Marxisme en Centrisme in de werkelijkheid en in het huidige debat in de IKS', gepubliceerd in maart 1984.

    (3). Het gaat over de tekst 'Het vraagstuk van de functionering van de organisatie in de IKS', gepubliceerd in International Revue, engels-, frans- en spaanstalige uitgave, nr. 109.

    (4) . Deze passage verwijst naar de feiten die wij al hadden vermeld in ons artikel: 'De strijd voor de verdediging van de organisatorische beginselen' (in Internationale Revue, engels-, frans- en spaanstalige uitgave, nr. 110), dat verwijst naar onze Buitengewone Conferentie van maart 2002 en de andere organisatorische moeilijkheden die daarvoor het motief waren: "Dat delen van de organisatie kritieken kunnen hebben op een tekst die aangenomen is door het centraal orgaan van de IKS, was voor deze laatste nog nooit een probleem geweest; tegendeel, de IKS en haar centraal orgaan hebben er altijd op aangedrongen dat elk meningsverschil, elke twijfel, openlijk binnen de organisatie ter berde gebracht zou worden met als doel de grootst mogelijke helderheid te bereiken. Wanneer het geconfronteerd werd met meningsverschillen was de houding van het centraal orgaan om daarop met de grootst mogelijke ernst op te antwoorden. Maar in de lente van 2000 nam de meerderheid van het IS (Internationaal Secretariaat, de permanente commissie van het centraal orgaan van de IKS) een compleet tegenovergestelde houding aan. In plaats van een ernstige argumentatie te ontwikkelen, nam het een houding aan die in tegenspraak was met die uit haar verleden. In deze geest kon, wanneer een heel kleine minderheid van kameraden kritiek leverden op een tekst van het IS, dat enkel het resultaat zijn van een geest van contestatie, ofwel vanwege het feit dat één onder hen familiale problemen zou hebben, dat nog een andere getroffen zou zijn door een geestesziekte. (…) Het antwoord dat gegeven werd aan de kameraden, die het er niet mee eens waren, was dus niet gebaseerd op argumenten, maar op laster tegenover deze kameraden. Ook werd er ronduit geprobeerd om bepaalde van hun bijdragen niet te publiceren met als argument dat deze 'rotzooi zouden trappen in de organisatie' of dat één van de kameraden was aangeslagen door de druk, die op hem werd uitgeoefend, en niet 'zou kunnen verdragen' dat andere militanten van de IKS zouden antwoorden op zijn teksten. Kortom, de meerderheid van het IS ontwikkelde, in naam van de 'solidariteit’, op een totale schijnheilige manier een politiek van verstikking van de debatten ".

     

    Teksten waaraan gerefereerd is in de tekst:

    A. K. Marx: De 18th Brumaire;

    B. K. Kautsky: The Materialist Conception of History; La conception matérialiste de l'histoire.

    C. Hegel: Encyclopaedia of Philosophical Sciences; Encyclopédie des sciences philosophiques.

    D. Rosa Luxemburg: Correspondence with Konstantin Zetkin; Correspondance avec K. Zetkin.

    E. Bakunin: Appeal to the Officers of the Russian Army; Appel aux officiers de l'armée russe.

    F. Bakunin: The Revolutionary Catechism; Le catéchisme révolutionnaire..

    G. Trotsky: The New Course; Cours nouveau.

    H Trotsky: On Routinism in the Army and Elsewhere; Sur le routinisme dans l'armée et ailleurs.

    I. Plekhanov: De rol van de persoonlijkheid in de geschiedenis

    J. W.Liebknecht: Karl Marx.

     

     

    Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

    • Revolutionaire organisatie [9]

    Theoretische vraagstukken: 

    • Cultuur [63]

    19e Congres van de IKS: We moeten ons voorbereiden op de klassenconfrontaties

    • 283 keer gelezen

    In mei 2011 hield de IKS haar 19e Congres. Het Congres is over het algemeen het belangrijkste moment in het leven van revolutionaire organisaties en, in de mate dat zij integraal deel uitmaken van de werkende klasse, is het haar verantwoordelijkheid om deze laatste op de hoogte te brengen van de belangrijkste lessen van haar Congres. Dat is de bedoeling van dit artikel. We moeten er meteen op wijzen dat het Congres dit verlangen van openheid naar buiten toe zelf toegepast heeft omdat er, naast de delegaties van de IKS, niet alleen sympathisanten ervan aanwezig waren, maar ook leden van de discussiegroepen waaraan haar militanten deelnemen, en delegaties van andere groepen waarmee de IKS in contact staat en waarmee ze discussies voert: twee groepen uit Zuid-Korea en OPOP uit Brazilië (1). Andere groepen waren ook uitgenodigd en hadden de uitnodiging aanvaard, maar konden niet komen vanwege de steeds strengere dammen die de Europese bourgeoisie opwerpt tegen inwoners van landen buiten Europa.

    De statuten van onze organisatie stellen:

    “Het Internationaal Congres is het soevereine orgaan van de IKS. Als zodanig heeft het tot taak:

    • de analyse en de algemene beginselen van de organisatie te ontwikkelen, vooral met betrekking tot de internationale situatie;

    • het onderzoek doen naar en het opmaken van de balans van de activiteiten van de organisatie ontwikkeld sinds het voorafgaande Congres;

    • de vooruitzichten voor de toekomstige vast te stellen”.

    Op basis van deze elementen kunnen we de balans opmaken en de lessen trekken van het 19e Congres.

    De internationale situatie

    Het eerste punt dat belangrijk is om aan te pakken is onze analyse en de bespreking van de internationale situatie. Als de organisatie inderdaad niet in staat is om er een duidelijk begrip van te ontwikkelen, berooft ze zich van haar vermogen om er op een gepaste manier in tussen te komen. De geschiedenis heeft ons geleerd hoe rampzalig een verkeerde beoordeling van de internationale situatie door revolutionaire organisaties is. Wij kunnen hier de meest dramatische gevallen vermelden, zoals de onderschatting van het oorlogsgevaar door de meerderheid van de IIe Internationale aan de vooravond van de eerste imperialistische wereldslachting, terwijl er in de voorafgaande periode, onder leiding van de Linkerzijde van de Internationale, op de congressen, juist gewaarschuwd en opgeroepen was tot het mobiliseren van het proletariaat tegen dit gevaar.

    Een ander voorbeeld is de analyse van Trotski in de jaren 1930, toen hij in de stakingen in Frankrijk in 1936 of in de Spaanse Burgeroorlog zag als het begin van een nieuwe golf van de internationale revolutie. Deze analyse bracht hem ertoe om in 1938 een 'IVe Internationale' op te richten, die tegenover het “conservatieve beleid van de socialistische en communistische partijen” hun plaats moest innemen aan het hoofd “van de massa's van miljoenen mensen [die] onstuitbaar de weg opgingen naar de revolutie”. Deze fout heeft veel bijgedragen tot het overlopen van delen van de IVe Internationale naar het burgerlijke kamp tijdens de Tweede Wereldoorlog: door het wanhopig vasthouden aan “het contact houden met de massa's”, hebben ze zich gestort in de politiek van het 'Verzet', geleid door socialistische en de 'kommunistische' [stalinistische, nvdv] partijen, dat wil zeggen ter ondersteuning van het imperialistische kamp van de geallieerden.

    Dichter bij huis, konden we zien hoe sommige groepen, die zich beriepen op de Kommunistische Linkerzijde, geen benul hadden van de betekenis van de algemene staking van Mei 1968 in Frankrijk en de rest van de internationale beweging van arbeidersstrijd die er op volgde, omdat ze die louter beoordeelden als een 'studentenbeweging'. We hebben ook het wrede lot beleefd van andere groepen die, denkend dat Mei 1968 een 'revolutie' was, verzonken in wanhoop en uiteindelijk verdwenen toen deze beweging de beloftes, die zij er in zagen, niet inloste.

    Vandaag de dag is het van het grootste belang voor de revolutionairen om een goede analyse te ontwikkelen van wat er op spel staat in de internationale situatie, juist omdat deze zaken in het verloop van deze laatste periode, een heel bijzonder belang gekregen hebben.

    Wij publiceren in dit nummer van de Internationale Revue de resolutie, die is aangenomen door het Congres, en het is niet nodig om op alle punten ervan terug te komen. We willen gewoon de belangrijkste aspecten benadrukken.

    Het eerste, meest fundamentele, aspect is de fase waarin de crisis van het kapitalisme, met de schuldencrisis van een aantal Europese staten zoals Griekenland, is beland.

    “In feite betekent het mogelijke bankroet van een toenemend aantal staten een nieuwe etappe in het wegzinken van het kapitalisme in zijn onoverkomelijke crisis. Het laat de limieten zien van de politiek, die het de bourgeoisie mogelijk maakte om de evolutie van de kapitalistische crisis gedurende tientallen jaren af te remmen. (...) De maatregelen die in maart 2009 werden aangenomen door de G20 om een nieuwe 'Grote Depressie' te vermijden, zijn veelbetekenend voor de politiek, die al een tiental jaren wordt gevoerd door de heersende klasse: deze kan samengevat worden als de injectie van reusachtige massa's krediet in de economieën. Dit soort maatregelen is niet nieuw. In feite vormen ze al 35 jaar de kern van de politiek die door de heersende klasse gevoerd wordt in een poging te ontsnappen aan de grote tegenstrijdigheid van de kapitalistische productiewijze: haar onvermogen om koopkrachtige afzetmarkten te vinden, die in staat haar productie op te nemen. (...) Het potentieel bankroet van het bankwezen en de recessie hebben alle staten er toe verplicht om aanzienlijke sommen in hun economieën te injecteren, terwijl de inkomsten door de terugval van de productie in vrije val verkeerden. Daardoor zijn de openbare schulden, in het merendeel van de landen aanzienlijk gestegen. Voor hen die het meest in opspraak gekomen zijn, zoals Griekenland, Ierland en Portugal, betekent dat een toestand van mogelijk bankroet, een onvermogen om hun ambtenaren te betalen en hun schulden terug te betalen. (...) De 'reddingsplannen' waarvan zij konden genieten door de Europese Bank en van het Internationaal Muntfonds komen neer op nieuwe schulden, waarvan de terugbetaling nog bovenop de voorgaande schulden komen. Het is meer dan een vicieuze cirkel, het is een helse spiraal. (...) De crisis van de staatsschulden van de PIIGS (Portugal, IJsland, Ierland, Griekenland, Spanje) vormt slechts een minuscuul deel van de aardbeving die de wereldeconomie bedreigt. De grote industriële machten genieten tot nu toe nog van een AAA-rating in de vertrouwensindex van de beoordelingsagentschappen (diezelfde agentschappen die hen, tot aan de vooravond van uiteenspatten van het banksysteem in 2008, nog de maximale beoordeling gegeven hadden), omdat ze zich er beter doorheen weten te slaan. (...) Met andere woorden: de grootste wereldmacht loopt het risico dat ze 'officieel' het vertrouwen kwijtraakt met betrekking tot haar vermogen om haar schulden terug te betalen, behalve dan door een fors gedevalueerde dollar. (...) En sindsdien is de toestand voor alle landen, door de verschillende stimuleringsplannen, alleen nog maar erger geworden. Zo vormt het bankroet van de PIIGS slechts het topje van de ijsberg van het bankroet van de wereldeconomie, die haar overleving de laatste tientallen jaren te danken heeft aan de vlucht naar voren in de schuldenlast. (…) En sindsdien is de toestand voor alle landen, door de verschillende stimuleringsplannen, alleen nog maar erger geworden. Zo vormt het bankroet van de PIIGS slechts het topje van de ijsberg van het bankroet van de wereldeconomie, die haar overleving de laatste tientallen jaren te danken heeft aan de vlucht naar voren in de schuldenlast. (...) De crisis van de schuldenlast markeert slechts het begin van een nieuwe fase van de scherp toegespitste crisis van de kapitalistische productiewijze, waarbij het geweld en de omvang van haar stuiptrekkingen zich alleen nog aanzienlijk zullen verergeren. Voor het kapitalisme is er geen 'uitweg uit de tunnel'. Dit systeem kan de mensheid alleen maar meesleuren in een alsmaar toenemend barbarendom.”

    De periode na het Congres bevestigde deze analyse. Enerzijds was de schuldencrisis van Europese staten, waarvan nu duidelijk is dat ze niet alleen de 'PIIGS' bedreigde maar de hele Eurozone, die op een steeds indringender manier het nieuws alsmaar meer ging overheersen. En het vermeende 'succes' van de Europese Top van 22 juli in Griekenland, veranderde daar niet veel aan. Alle voorgaande toppen hadden tot doel om de problemen van dit land permanent op te lossen en men heeft gezien met welke doeltreffendheid dat is gebeurd!

    Anderzijds waren er, op hetzelfde moment, de moeilijkheden van Obama om zijn begrotingsbeleid te doen aanvaarden. De media 'ontdekten' dat de Verenigde Staten geconfronteerd worden met een enorme staatsschuld, waarvan het niveau (130% van het BBP) vergelijkbaar is met dat van de PIIGS tesamen. De bevestiging van deze analyses, die het Congres hadden gemaakt, komen niet voort uit een bepaalde verdienste van onze organisatie. De enige 'verdienste' die zij opeist is trouw te blijven aan de klassieke analyses van de arbeidersbeweging die, sinds de ontwikkeling van de marxistische theorie, altijd naar voren gebracht hebben dat de kapitalistische productiewijze, net als haar voorafgaande maatschappijvormen, slechts tijdelijk is en dat ze uiteindelijk haar economische tegenspraken niet kan overwinnen. En dit is het kader van de marxistische analyse, waarin de discussie van het Congres verliep. Verschillende opvattingen werden naar voren gebracht, voornamelijk over de ultieme oorzaken van de tegenspraken van het kapitalisme (die grotendeels de opvattingen overlappen, die tot uitdrukking kwamen in onze bespreking van de naoorlogse dertigjarige boom (2) of zelfs de mogelijkheid dat de wereldeconomie ondergedompeld kan worden in een hyperinflatie als gevolg van het ongeremde gebruik van de geldpers door de lidstaten, vooral door de Verenigde Staten. Maar een echte homogeniteit ontstond bij het onderstrepen van de ernst van de huidige situatie, zoals die wordt onderlijnd door de resolutie, waar unaniem mee werd ingestemd.

    Het Congres heeft zich ook gebogen over de evolutie van de imperialistische conflicten zoals wordt weergegeven in de resolutie. In dit opzicht hebben de twee jaar die ons scheiden van het vorige Congres geen fundamenteel nieuwe elementen aangebracht behalve de bevestiging dat, ondanks al haar militaire inspanningen, de grootste wereldmacht niet in staat is om haar 'leiderschap' te herstellen zoals tijdens de 'Koude Oorlog' en dat zijn engagementen in Irak en Afghanistan niet in staat zijn geweest om een "Pax Americana" aan de wereld op te dringen, integendeel:

    “De “nieuwe wereldorde”, die 20 jaar geleden door George Bush senior gepredikt werd, en waarbij hij droomde dat ze onder bescherming van de Verenigde Staten stond, kan zich alleen maar steeds meer openbaren als een algemene “wereldchaos”, een chaos die door de stuiptrekkingen van de kapitalistische economie alleen nog maar kan verergeren.” (Paragraaf 8 van de resolutie)

    Het was belangrijk dat het Congres zich speciaal gebogen heeft over de huidige ontwikkeling van de klassenstrijd. Want buiten het feit dat dit vraagstuk van bijzondere betekenis is voor de revolutionairen, wordt het proletariaat in alle landen geconfronteerd met ongekende aanvallen op zijn levensomstandigheden. Deze aanvallen zijn bijzonder wreed in het land dat aan het infuus ligt van de Europese Bank en het Internationaal Monetair Fonds, zoals in het geval van Griekenland. Maar in alle landen zijn ze losgebarsten als gevolg van de explosie van de werkloosheid en in het bijzonder doordat alle staten genoodzaakt zijn om de begrotingstekorten te verminderen.

    De resolutie van het vorige Congres stelde dat “de belangrijkste vorm die deze aanval op dit moment aanneemt, die van de massale ontslagen, is in eerste instantie niet gunstig voor de ontwikkeling van dit soort van bewegingen. (…). Slechts in tweede instantie, wanneer ze in staat is de chantage van de bourgeoisie te pareren, wanneer het idee zich zal opdringen dat alleen de ééngemaakte en solidaire strijd de wreedheid van de aanvallen van de regerende klasse kan afremmen -namelijk wanneer deze zal proberen om de arbeiders de rekening te laten betalen van de enorme begrotingstekorten, die zich op dit moment ophopen met de reddingsplannen van de banken en deze ter “stimulering” van de economie -, zal de arbeidersstrijd zich veel meer op grote schaal kunnen ontwikkelen”.

    Het 19e Congres vond dat: “De twee jaar, die ons scheiden van het voorgaande congres, heeft dit vooruitzicht duidelijk bevestigd. Deze periode heeft geen gevechten van grote omvang gekend tegen de massale ontslagen en een ongekende toename van de werkloosheid, die de klasse van de meest ontwikkelden landen heeft moeten ondergaan. Wel zijn belangrijke strijdbewegingen zich beginnen ontwikkelen als gevolg van de aanvallen die direct door de regeringen zijn doorgevoerd in de toepassing van de plannen “van de gezondmaking van de publieke uitgaven”.

    Het Congres merkte echter op dat: “Deze reactie is nog bescheiden is, vooral daar waar de bezuinigingsplannen de meest drastische vorm hebben aangenomen, zoals in Griekenland en Spanje bijvoorbeeld, waar de arbeidersklasse, in een recent verleden, toch bewijs heeft geleverd van een relatief belangrijke strijdbaarheid. Op een bepaalde manier lijkt de wreedheid van de aanvallen een gevoel van onmacht in de arbeidersklasse teweeg te brengen, temeer daar ze ondernomen worden door 'links' regeringen”.Sindsdien heeft de arbeidersklasse in diezelfde landen aangetoond dat ze er niet in berust. Dit is vooral het geval in Spanje, waar de beweging van de 'Verontwaardigden' gedurende meerdere maanden is uitgegroeid tot een soort van "baken" voor de andere landen in Europa en andere continenten.

    Deze beweging begon op het moment dat het Congres werd gehouden en dit heeft er natuurlijk niet echt over kunnen discussiëren. Het Congres heeft het wel gehad over de sociale bewegingen, die de Arabische landen vanaf het einde van vorig jaar getroffen hebben. Er was geen volledige eensgezindheid in de discussies over dit onderwerp, in het bijzonder vanwege hun nog onbekende aard, maar het hele Congres schaarde zich achter de analyse die in de resolutie staat:

    “….de meest massale bewegingen, die we de laatste tijd gezien hebben, niet ontstaan in de meest geïndustrialiseerde landen, maar in de landen van de periferie van het kapitalisme, namelijk in een reeks Arabische landen. In het bijzonder in Tunesië en Egypte werd de bourgeoisie uiteindelijk ertoe genoodzaakt om de plaatselijke dictators te ontslaan, nadat zij had geprobeerd om deze bewegingen door een harde repressie te muilkorven. Deze bewegingen waren geen klassieke arbeidersgevechten, zoals die landen in het recente verleden al hebben gekend (bijvoorbeeld de strijd in Gafsa in Tunesië in 2008 of de massale stakingen in de textielindustrie in Egypte, in de zomer van 2007, die de actieve solidariteit van talrijke ander sectoren ontmoette). Ze hebben vaak de vorm aangenomen van sociale revoltes, waar allerlei lagen van de maatschappij in betrokken waren: arbeiders van de openbare en privé-sector, werklozen, maar ook kleine kooplui, handwerkslieden, vrije beroepen, schoolgaande jeugd, enzovoort. Daarom is het proletariaat, in de meeste gevallen, niet direct als en aparte kracht op het toneel verschenen (zoals dat bijvoorbeeld gebeurd is in de stakingen in de Egypte aan het einde van de revoltes), en nog minder als leidende kracht. Maar, aan de wortel van deze bewegingen (dat kwam tot uitdrukking in veel van de eisen die naar voren werden gebracht) ziet men fundamenteel dezelfde oorzaken als bij de arbeidersstrijd in de andere landen: de aanzienlijke verergering van de crisis, de toenemende ellende die het veroorzaakt onder de hele niet-uitbuitende bevolking. En als het proletariaat in het algemeen niet direct als klasse naar voren is gekomen in deze bewegingen, toch drukte het er in deze landen, waar ze een veelbetekenende invloed heeft, zijn stempel op. Vooral via de diepgaande solidariteit die zich in de revoltes manifesteerde, en in hun capaciteit blinde gewelddadige acties van hun kant te voorkomen, ondanks de verschrikkelijke onderdrukking die ze hebben moeten ondergaan. In ieder geval, toen de bourgeoisie in Tunesië en Egypte uiteindelijk besloot om zich, op voorschrift van de Amerikaanse bourgeoisie, te ontdoen van de oude dictators, dan is dat voor een groot deel het gevolg geweest van de aanwezigheid van de arbeidersklasse in deze bewegingen. ” 

    De opkomst van de arbeidersklasse in de landen van de periferie van het kapitalisme heeft het Congres er toe aangezet om zich te concentreren op de analyse, die door onze organisatie ontwikkeld werd als gevolg van de massale stakingen in Polen in 1980:

    “Zich baserend op de standpunten die door Marx en Engels waren ontwikkeld, had de IKS op dat moment naar voren gebracht, dat het de centrale landen van het kapitalisme en in het bijzonder de oude industriële landen van West-Europa zouden zijn, die het signaal tot de proletarische wereldrevolutie gaan geven. Want de concentratie van het proletariaat in deze landen en nog meer zijn historische ervaring, geven hem de beste wapens in handen om de meest geavanceerde ideologische valstrikken, die reeds lange tijd door de bourgeoisie in werking zijn gezet, te ontwijken. Zo zal een van de fundamentele stappen van de wereldarbeidersklasse in de toekomst bestaan, niet alleen in de ontwikkeling van de massale strijd in centrale landen van West-Europa, maar ook in haar capaciteit de valstrikken van de democratie en de vakbonden te ontwijken, vooral door het in handen nemen van de strijd door de arbeiders zelf. Deze bewegingen vormen een baken voor wereldarbeidersklasse, en ook voor die van de belangrijkste kapitalistische natie, de Verenigde Staten, waar de onderdompeling in een groeiende ellende, een ellende die inmiddels al tientallen miljoenen arbeiders treft, de "Amerikaanse droom” zal veranderen in een waarlijke nachtmerrie”.

    Deze analyse werd voor de eerste keer getoetst tijdens de recente beweging van de 'Verontwaardigden'. Terwijl de demonstranten in Tunis en Cairo, als een symbool van hun strijd, de nationale vlag droegen, waren de nationale vlaggen in de meeste grote Europese steden in het late voorjaar (vooral in Spanje) afwezig. Alhoewel de beweging van de 'Verontwaardigden' nog steeds sterk doordrongen is van democratische illusies, heeft ze de verdienste om aan te tonen dat elke staat, zelfs de meest 'democratische' en zelfs als ze het label 'links' draagt, een verwoede vijand is van de uitgebuiten.

    De tussenkomst van de IKS in de ontwikkeling van het klassebewustzijn

    Zoals wij hierboven gezien hebben, wordt de bekwaamheid van de revolutionaire organisaties om te beantwoorden aan de verantwoordelijkheid waarvoor de arbeidersklasse hen in het leven heeft geroepen, gemeten aan hun bekwaamheid om op een correcte manier de historische situatie, waarin zij zich bevinden, te analyseren, evenals aan het feit of zij eventueel in staat zijn om de analyses, die door de feiten weerlegd worden, in vraag te stellen. Deze bepaalt, zowel qua vorm als inhoud, de kwaliteit van hun tussenkomst in de schoot van de arbeidersklasse.

    Het 19e Congres van de IKS heeft op grond van het onderzoek van de economische crisis, van de verschrikkelijke aanvallen die deze gaat meebrengen voor de arbeidersklasse en op basis van de eerste reacties van de klasse op deze aanvallen, een inschatting gemaakt dat wij een periode tegemoet gaan waarin een veel meer intensieve en massale ontwikkeling van proletarische strijd zal plaatsvinden dan in de periode tussen 2003 en heden. Op dit vlak, misschien nog meer dan op dat van de evolutie van de crisis die haar in grote mate bepaalt, is het moeilijk om voorspellingen te doen voor de korte termijn. Het zou onrealistisch zijn om proberen uit te vinden waar en wanneer de volgende grote klassengevechten zich zullen ontplooien. Het is echter van belang om een trend te identificeren en in het bijzonder alert te zijn op de ontwikkeling van de omstandigheden, zodat er snel en adequaat gereageerd kan worden als het nodig is, zowel via een stellingname of via een directe tussenkomst in de strijd.

    Het 19e Congres was van mening dat de tussenkomst van de IKS sinds het vorige Congres, zeer zeker positief was. Wanneer dat nodig was, en vaak heel snel, zijn er stellingnames gepubliceerd in vele talen op onze website en in onze territoriale pers. Rekening houdend met onze zeer zwakke krachten, werden deze op grote schaal verspreid in de demonstraties van de sociale bewegingen die we hebben gekend in de afgelopen periode; vooral tijdens de beweging tegen de pensioenhervorming in het najaar van 2010 in Frankrijk en in de mobilisaties van de schoolgaande jeugd tegen aanvallen, die specifiek gericht waren op studenten uit de arbeidersklasse (zoals de aanzienlijke verhoging van het collegegeld bij de Britse universiteiten aan het eind van 2010). Ondertussen heeft de IKS in vele landen en continenten, waar sociale bewegingen aan de gang waren, openbare bijeenkomsten gehouden. Ook zijn de militanten van de IKS, telkens waar dat mogelijk was, tussengekomen in algemene vergaderingen, strijdcomités, discussiegroepen, internet-forums om stellingen en analyses van de organisatie te ondersteunen en deel te nemen aan het internationale debat dat deze bewegingen op gang hadden gebracht.

    Deze balans is helemaal niet bedoeld om onze militanten te troosten of te bluffen ten opzichte van degenen die dit artikel lezen. Het kan worden gecontroleerd en tegengesproken door al degenen die de activiteiten van onze organisatie gevolgd hebben omdat het, per definitie, gaat om publieke activiteiten.

    Ook heeft het Congres een positieve balans opgemaakt van onze tussenkomst naar elementen en groepen die kommunistische standpunten verdedigen of onze standpunten naderen. Inderdaad draagt het vooruitzicht van een belangrijke ontwikkeling van arbeidersstrijd de opkomst van de revolutionaire minderheden in zich. Nog voordat het wereldproletariaat zich in de massale strijd heeft gegooid, heeft men kunnen vaststellen (zoals reeds vermeld in de resolutie van de 17e Congres (3), dat een dergelijke opkomst kon worden vastgesteld, waaronder het feit dat sinds 2003 de arbeidersklasse begonnen was om de opdoffer te verwerken, die ze had gekregen na de ineenstorting van het zogenoemde 'socialistische' blok in 1989 en de formidabele campagnes over 'het einde van het kommunisme' of 'het einde van de klassenstrijd'. Sindsdien is deze lijn, hoewel nog steeds op een bescheiden wijze, voortgezet en leidde tot het aanknopen van contacten en gesprekken met de elementen en groepen uit een groot aantal landen. “Dit verschijnsel van de ontwikkeling van contacten gaat zowel op voor landen, waar de IKS geen sectie heeft als waar de IKS al aanwezig is. Maar de instroom van de contacten is niet onmiddellijk voelbaar in elk land waar de IKS bestaat, verre van dat. We kunnen zelfs zeggen dat de meeste manifestaties daarvan zich nog steeds beperken tot een minderheid van de secties van de IKS”.(Voorstelling van het 'rapport over de contacten', op het Congres).

    In vele gevallen zijn de nieuwe contacten van onze organisatie ontstaan in landen waar er geen (of nog geen) sectie bestaat. Dit hebben wij bijvoorbeeld kunnen vaststellen op 'Pan-Amerikaanse Conferentie', die gehouden werd in november 2010 en waar er naast OPOP en andere kameraden uit Brazilië, ook kameraden aanwezig waren uit Peru, de Dominicaanse Republiek en Equador. (4) De ontwikkeling van een milieu van contacten, “heeft onze tussenkomst in hun richting in zeer belangrijke mate versneld. Het vereist een militante en financiële investering zoals onze organisatie nog nooit heeft gedaan voor dit type van activiteit, waardoor de veelvuldigste en rijkste ontmoetingen en discussies uit de geschiedenis van ons bestaan plaatsvinden”.('Rapport over de contacten', voorgesteld op het Congres).

    Het rapport “legt de nadruk op de laatste stand van zaken met betrekking tot de contacten, vooral over de samenwerking met anarchisten. We hebben, bij gelegenheid, gezamenlijk kunnen optreden in de strijd, samen met elementen of groepen die zich hetzelfde kamp bevinden als wij, namelijk dat van internationalisme”. (Voorstelling van het 'rapport over de contacten' op het Congres). Deze samenwerking met elementen en groepen die zich op het anarchisme beroepen, heeft binnen onze organisatie talloze en rijke discussies uitgelokt, die ons toelieten om beter inzicht te krijgen in de verschillende facetten van deze stroming en vooral om een beter begrip te verkrijgen van de heterogeniteit die er leeft binnen zijn schoot (van pure ultra-linksen, die bereid zijn om alle soorten van burgerlijke bewegingen of ideologieën te steunen, zoals het nationalisme, tot duidelijk proletarische elementen met een vlekkeloos internationalisme).

    “Een andere nieuw aspect is onze samenwerking in Parijs met elementen die zich beroepen op het trotskisme (...) Het grootste deel van deze (...) was zeer actief [in de mobilisatie tegen de pensioenhervorming] vanuit de zorg om te bevorderen dat de werkende klasse haar strijd in eigen handen zou nemen, buiten het vakbondskader. En zij waren ook voor de ontwikkeling van de discussie in deze beweging, net zoals de IKS dat gedaan zou hebben. We hadden er dan ook alle reden toe om ons aan te sluiten bij hun inspanningen. Dat hun houding in tegenspraak is met de klassieke praktijk van het trotskisme, is des te beter”. (Idem).

    Zo heeft het Congres ook een positieve balans opgemaakt van de politiek van onze organisatie ten opzichte van elementen die revolutionaire standpunten verdedigen of er nauw bij aansluiten. Dit is ook een zeer belangrijk onderdeel van onze tussenkomst naar de arbeidersklasse, iets wat deel uitmaakt van de toekomstige oprichting van een revolutionaire partij, die onmisbaar is voor de voor de overwinning van de kommunistische revolutie. (5)

    De organisatorische vraagstukken

    Heel de discussie over de activiteiten van een revolutionaire organisatie moet een balans opmaken van haar functioneren. En op dit vlak heeft het Congres, op grond van verschillende rapporten, de grote zwakheden vastgesteld binnen onze organisatie. Wij hebben in onze pers en zelfs op onze publieke bijeenkomsten al openlijk de organisatorische moeilijkheden ter sprake gebracht waar de IKS in het verleden opis gestuit. Dit is zeker geen exhibitionisme maar een klassieke praktijk van de arbeidersbeweging. Het Congres heeft zich ruimschoots gebogen over deze moeilijkheden, en in het bijzonder over de dikwijls verkommerde staat van het organisatorische weefsel en van het collectieve werk, die weegt op een bepaald aantal secties. Wij denken niet dat de IKS vandaag in een crisis verkeert zoals dat het geval was in 1981, 1993 of 2001. In 1981 hebben wij meegemaakt dat een groot deel van de organisatie de politieke en organisatorische beginselen, waarop zij gefundeerd was, overboord gooide. Dat bracht heel ernstige schokgolven teweeg en had onder andere het verlies tot gevolg van de helft van onze sectie in Groot-Brittannië. In 1993 en in 2001 moest de IKS opboksen tegen moeilijkheden veroorzaakt door clans, die de verwerping van de organisatorische loyaliteit tot gevolg hadden en opnieuw het vertrek betekende van een aantal militanten (leden van de sectie van Parijs en leden van het centrale orgaan in 2001). (6) Ten aanzien van deze twee laatste crises identificeerde de IKS al een van de oorzaken het gewicht geïdentificeerd van de ineenstorting van het 'socialistische' blok. Dit had een zeer belangrijke terugslag tot gevolg in het bewustzijn in de arbeidersklasse op wereldschaal en, meer algemeen, in de ontwikkeling van de sociale ontbinding, die de zieltogende kapitalistische maatschappij kenmerkt. De oorzaken van de huidige moeilijkheden zijn voor een deel van dezelfde orde maar veroorzaken geen verschijnselen van verlies aan overtuiging of gebrek aan loyaliteit. Alle militanten van de secties, waar moeilijkheden zich voordoen, zijn vast overtuigd van de geldigheid van de strijd die door de IKS gevoerd wordt, blijven er geheel en al loyaal aan en betonen duidelijk hun inzet voor de IKS.

    De IKS heeft het hoofd moeten bieden aan de donkerste periode, die de arbeidersklasse heeft gekend sinds het einde van de contra-revolutie, waar met verve een einde aan werd gemaakt door de beweging van Mei 1968 in Frankrijk. Aan het begin van de jaren 1990 was er een algemene terugval in haar bewustzijn en van haar strijdbaarheid, maar toch zijn al deze militanten 'trouw op hun post' gebleven. Heel dikwijls kennen deze kameraden elkaar al lang en zijn ze al meer dan dertig jaar samen militant. Als gevolg daarvan bestaan er onder hen solide vriendschapsbanden en vertrouwen. Maar de kleine gebreken, de kleine zwakheden, de verschillen in karakter die iedereen bij de anderen moet aanvaarden, hebben dikwijls geleid tot de ontwikkeling van spanningen of van een groeiende moeilijkheid om samen te werken. En dat was met name het geval in kleine secties die tientallen jaren geen toestroom hebben gekend van 'het nieuwe bloed' van nieuwe militanten, juist als gevolg van de algemene terugval die de arbeidersklasse doormaakte.

    Momenteel begint dit 'nieuwe bloed' bepaalde secties van de IKS te voeden, maar het is duidelijk dat de nieuwe leden enkel maar correct geïntegreerd kunnen worden als het organisatorische weefsel wordt verbeterd. Het Congres heeft vrank en vrij gediscussieerd over deze moeilijkheden. En dat heeft bepaalde groepen, die waren uitgenodigd, er toe aangezet om ook hun eigen organisatorische moeilijkheden ter sprake te brengen. Nochtans is er, met betrekking tot deze moeilijkheden die reeds waren vastgesteld op vorige congressen, geen 'miraculeuze oplossing' uit de lucht gevallen. De resolutie over de activiteiten, die werd aangenomen, herinnert aan de houding die al werd aangenomen door de organisatie en roept de militanten en de secties er toe op om die op een meer systematische manier op te pakken:

    “Sinds 2001 heeft de IKS zich toegelegd op een ambitieus theoretisch project, dat onder andere was opgenomen om uit te leggen en te ontwikkelen wat kommunistisch militantisme precies inhoudt (en dus de partijgeest). Ze moest een bewijs van scheppingskracht leveren om de volgende zaken zeer diepgaand te begrijpen:

    - de wortels van de proletarische solidariteit en het vertrouwen,

    - de moraal en de ethische dimensie van het marxisme,

    - de democratie en het democratisme en hun vijandigheid ten opzichte van het kommunistisch militantisme,

    - de psychologie, de antropologie en hun verband met het kommunistisch project,

    - het centralisme en het collectieve werk,

    - de proletarische debatcultuur,

    - het marxisme en de wetenschap.

    Kortom: de IKS heeft zich geëngageerd een krachtinspanning te leveren om een beter begrip te verkrijgen van de menselijke dimensie van het kommunistische doel en van de kommunistische organisatie. Dit omwille van het herontdekken van de omvang van de visie op het militantisme, die bijna verloren was gegaan ten tijde van de contra-revolutie en om zich te wapenen tegen het opnieuw opduiken van kringen en clans, die zich ontwikkelen in een sfeer van onwetendheid of ontkenning van deze meer algemene vraagstukken betreffende organisatie en militantisme ” (punt 10).

    “De verwezenlijking van de eendrachtige beginselen van de organisatie – het collectieve werk – vereist de ontwikkeling van alle menselijke kwaliteiten, verbonden met een theoretische inspanning om het kommunistische militantisme op een positieve manier op te nemen, waarnaar wij in punt 10 verwijzen. Dit betekent dat er wederzijds respect, solidariteit, reflexen tot samenwerking, een hartelijke ambiance van begrip en sympathie voor de anderen, sociale banden en vrijgevigheid ontwikkeld moet worden” (punt 15)

    De discussie over 'Marxisme en wetenschap'

    Een van de punten, die benadrukt werd in de discussies en de resolutie die door het Congres werd aangenomen, ging over de noodzaak van het uitdiepen van theoretische vraagstukken, waarmee wij geconfronteerd worden. Om die reden werd er, net zoals bij de voorgaande congressen een theoretisch vraagstuk op de dagorde gesteld: “Marxisme en Wetenschap”. Net zoals wij dat al gedaan hebben voor het merendeel van andere theoretische vraagstukken, die wij bediscussieerden, zal ook dit punt leiden tot de publicatie van een of meerdere documenten. Wij maken hier geen verslag van de elementen die naar voren gebracht werden in de discussie welke op haar beurt het resultaat was van talrijke discussies, die vooraf gevoerd waren in de secties zelf. Wat wij hier onderstrepen is het grote genoegen dat de delegaties beleefd hebben aan deze discussie, een voldoening die voor een groot deel te danken was aan de bijdragen van een wetenschapper Chris Knight (7), die wij overigens uitgenodigd hadden om deel te nemen aan een gedeelte van het Congres. Het was niet de eerste keer dat de IKS een wetenschapper op haar Congres verwelkomde. Twee jaar geleden was Jean-Louis Dessalles gekomen om een voordracht te houden over zijn overdenkingen betreffende het ontstaan van de taal, wat aanleiding gaf tot heel geanimeerde en interessante discussies. (8) Eerst en vooral willen wij Chris Knight bedanken voor het feit dat hij onze uitnodiging heeft aanvaard en wij willen zowel de kwaliteit van zijn tussenkomsten als de zeer levendige en toegankelijke aard ervan voor niet-specialisten graag begroeten. Het merendeel van de militanten van de IKS kan immers tot die niet-specialisten gerekend worden.

    Chris Knight is driemaal tussengekomen (9). Hij nam het woord in het algemene debat en alle deelnemers waren niet alleen onder de indruk van de kwaliteit van zijn tussenkomsten, maar ook van de markante discipline waar hij blijk van gaf. Hij respecteerde de toegekende spreektijd en het kader van het debat strikt (een discipline die vele leden van de IKS dikwijls maar al te vaak niet respecteren). Vervolgens heeft hij op een heel beeldige manier een samenvatting gegeven over de theorie van het ontstaan van de beschaving en van de menselijke taal. Daarbij riep hij het beeld op van de eerste 'revoluties' die de mensheid heeft gekend, waarbij de vrouwen een drijvende rol hebben gespeeld (een idee dat hij overneemt van Engels), een revolutie die gevolgd werd door vele andere, en die het de maatschappij telkens mogelijk maakten om vooruit te komen. Het beschrijft de kommunistische revolutie als een culminatiepunt van deze reeks van revoluties en denkt dat de mensheid, net zoals bij de voorafgaande revoluties, de nodige middelen heeft om daarin te slagen. De derde tussenkomst van Chris Knight bestond uit een hele sympathieke groet, gericht aan ons Congres.

    Volgend op het Congres oordeelden alle delegaties dat de discussie over 'marxisme en wetenschap', en in het bijzonder de deelname van Chris Knight eraan, een van de meest interessante en voldoening gevende momenten was op dit Congres. Het was een moment dat het geheel van de secties aanmoedigde om verder te gaan en de belangstelling voor theoretische vraagstukken te versterken.

    Vooraleer over te gaan tot de conclusie van dit artikel, moeten wij opmerken dat het merendeel van de deelnemers (delegaties, uitgenodigde groepen en kameraden) aan het 19e congres van de IKS – dat bijna van dag tot dag, 140 jaar na de bloedige week die een einde maakte aan de Commune van Parijs, plaatsvond in de buurt van deze gebeurtenis – eraan hechtten om de herinnering van deze eerste revolutionaire poging van het proletariaat te begroeten. (10)

    Wij maken geen triomfalistische balans op van het 19e Congres van de IKS, voornamelijk omwille van het feit dat dit Congres zich rekenschap heeft kunnen geven van de omvang van de organisatorische moeilijkheden die onze organisatie ondervindt, moeilijkheden die zij zal moeten overwinnen als zij nog steeds wil bestaan op het moment dat de geschiedenis een afspraak heeft met de revolutionaire organisaties. Het is deze lange en moeilijke strijd die onze organisatie te wachten staat. Maar dit perspectief mag ons niet ontmoedigen. Alles wel beschouwd is ook de strijd van het geheel van de arbeidersklasse lang en moeizaam, bezaaid met hinderlagen en nederlagen. Dit perspectief moet de militanten inspireren om deze strijd met vastberaden te voeren. Want, concluderend, is het feit een strijder te zijn, een van de fundamentele kenmerken van elke kommunistische militant.

    IKS / juli 2011

     

    Voetnoten

    (1) OPOP was al aanwezig op de vorige twee congressen van de IKS. Voor presentatie daarvan: zie de artikelen over 17e en 18e Congres van de IKS de International Review, nummers 130 en 138.

    (2) Zie in dit verband de International Review nrs. 133, 135, 136, 138 en 141.

    (3) "Vandaag de dag gaan, net als in 1968, de nieuwe klassegevechten vergezeld van een diepgaande overdenking, waarvan de opkomst van de nieuwe elementen, die zich keren tot de standpunten van de Kommunistische Linkerzijde, het topje van de ijsberg is " (punt 17)

    (4) Met betrekking tot dit onderwerp: zie ons artikel "5ª Conferencia Panamericana de la Corriente Comunista Internacional - Un paso importante hacia la unidad de la clase obrera [64]".

    (5) Het Congres heeft een kritiek in het rapport over de contacten bediscussieerd en ter harte genomen ten opzichte van een formulering in de resolutie over de situatie van de 16e Internationale Congres van de IKS: “De IKS is nu al de ruggengraat van de toekomst partij”. Inderdaad “is het niet mogelijk om nu al de vorm te bepalen van de organisatorische betrokkenheid van de IKS in de oprichting van toekomstige partij, aangezien het zal afhangen van de voorwaarden en de configuratie van het nieuwe milieu, maar ook van die van onze eigen organisatie”.Maar de IKS heeft een verantwoordelijkheid om de erfenis, die zij overgenomen heeft van de Kommunistische Linkerzijde, in leven te houden en te verbeteren ten voordele van de huidige en toekomstige generaties van de revolutionairen, en dus van de toekomstige partij. Met andere woorden: zij draagt de verantwoordelijkheid om te fungeren als een bruggenhoofd tussen de revolutionaire golf van 1917-1923 en de toekomstige revolutionaire golf.

    (6) Deze elementen, die loyaliteit aan de organisatie afwijzen, zijn vaak betrokken in een aanpak die we hebben beschreven als 'parasitair' terwijl zij beweren het 'ware standpunt van de organisatie' te blijven verdedigen. Zij wijden het grootste deel van hun inspanningen aan het denigreren ervan en aan pogingen om haar in diskrediet te brengen. We hebben een document gewijd aan het fenomeen van het politieke parasitisme (Zie: De opbouw van de revolutionaire organisatie: Stellingen over parasitisme in International Review nr. 94). Het dient opgemerkt dat sommige kameraden van de IKS, die dit soort gedrag vaststellen en het noodzakelijk vinden om de organisatie op een ferme manier tegen hen te verdedigen, deze analyse van parasitisme niet delen, en dit meningsverschil tijdens het Congres hebben aangekaart.

    (7) Chris Knight is een Britse academicus die, tot in 2009, antropologie onderwees aan het East London College. Hij is de auteur, onder andere, van Blood Relatioons, Menstruation and the Origins of Culture (Bloedverwanten, Menstruatie en de Oorsprong van de Cultuur) die wij op onze Engelse website vermeld hebben (https://en.internationalism.org/2008/10/Chris-Knight [65]). Hij baseert zich in het bijzonder zeer trouw op de evolutietheorie van Darwin en de werken van Marx en Engels (namelijk De Oorsprong van het Gezin, Particuliere Eigendom en de Staat). Hij zegt dat hij 100% 'marxist' in de antropologie is. Bovendien is hij als politieke activist de animator van de groep Radical Antropology , waarvan een van de belangrijkste manieren van interventie bestaat uit het organiseren van straattheater, waarbij de kapitalistische instellingen worden aangeklaagd en belachelijk worden gemaakt. Hij werd uitgesloten van de universiteit wegens het organiseren van protesten tegen de G20 in Londen in maart 2009. Hij werd beschuldigd van het 'aanzetten tot moord', wegens het ophangen van beelden van bankiers en wegens het maken van een bordje met Eat the Banquers (Snoep van de bankiers). Een aantal politieke standpunten en actiemethodes delen wij niet met Chris Knight. Maar doordat wij al enige tijd met hem gediscussieerd hebben, willen we toch stellen dat wij uitgaan van zijn volledige oprechtheid, zijn echte toewijding aan de zaak van de emancipatie van het proletariaat en zijn felle overtuiging dat wetenschap en kennis daarbij fundamentele wapens zijn. In die zin willen wij onze hartelijke solidariteit overbrengen aan hem, die geconfronteerd werd met de repressiemaatregelen (ontslag, arrestatie) en waarvan hij het slachtoffer is.

    (8) Zie ons artikel over het 18e Congres van de IKS in de International Review 138.

    (9) Wij zullen fragmenten uit de tussenkomsten van Chris Knight op onze website publiceren.

    (10) De deelnemers aan de 19e Congres van de IKS wijdden dit Congres aan de nagedachtenis van de strijders van de Commune van Parijs, die precies 140 jaar geleden zijn gevallen, tegen een ontketende bourgeoisie, die hen liet boeten voor hun bereidheid 'de hemel te bestormen’.

    In mei 1871 heeft het proletariaat, voor het eerst in de geschiedenis, de heersende klasse doen beven. Het is deze angst van de bourgeoisie tegen de doodgraver van het kapitalisme, die de woede en wreedheid van de bloedige onderdrukking van de opstandelingen van de Commune verklaart.

    De ervaring van de Commune van Parijs bevatte fundamentele lessen voor toekomstige generaties van de arbeidersklasse. Lessen die haar in staat stelden om in 1917 de Russische Revolutie te voltrekken.

    De strijders van de Commune van Parijs, die neergemaaid werden door de kogels van het kapitaal, zullen hun bloed niet voor niets vergoten hebben als de arbeidersklasse in de toekomstige gevechten in staat is om het voorbeeld van de Commune te volgen in de omverwerping van het kapitalisme.

    “Het Parijs van de arbeiders, met zijn Commune, zal eeuwig worden gevierd als de roemrijke voorbode van een nieuwe maatschappij. Zijn martelaren tronen in het grote hart van de arbeidersklasse. Zijn verdelgers heeft de geschiedenis reeds thans aan de schandpaal genageld, en alle gebeden van hun papen zijn niet bij machte om hen daarvan te verlossen.” (Karl Marx, De Burgeroorlog in Frankrijk).

    Internationale Revue 2016

    • 971 keer gelezen

    Internationale Revue nr. 24

    • 722 keer gelezen

    1914: Hoe de Duitse sociaal-democratie de arbeiders verraadde

    • 1408 keer gelezen

    Van alle partijen van de Tweede Internationale was de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) veruit  de machtigste. In 1914 telde de SPD meer dan 1 miljoen leden en had ze tijdens de wetgevende verkiezingen van 1912 meer dan 4 miljoen stemmen gekregen (1). Het was in feite de enige massapartij in Duitsland en de grootste fractie in de Reichstag – hoewel ze onder het autocratisch keizerlijk regime van Willem II eigenlijk geen enkele kans had om een regering te vormen.

    Voor de andere partijen van de Tweede Internationale was de SPD de navel van de wereld. Karl Kautsky (2), hoofdredacteur van het theoretisch tijdschrift van de partij, de Neue Zeit, werd erkend als “paus van het marxisme”, het theoretische baken van de Internationale. Kautsky heeft de resolutie opgesteld, ter gelegenheid van het congres van de Internationale in 1900, dat de deelname aan een burgerlijke regering van de Franse socialist Millerand veroordeelde. Het SPD-congres te Dresden in 1903, onder het voorzitterschap van August Bebel (3), heeft de revisionistische theorieën van Eduard Bernstein veroordeeld en de revolutionaire doeleinden van de SPD herbevestigd. Lenin had met lof gesproken over de “partijgeest” van de SPD en zijn immuniteit voor de kleinburgerlijke animositeiten, die de Mensjewiki binnen de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (RSDAP) na het congres van 1903 ertoe hadden gebracht zich af te splitsen. (4) Kortom, het theoretische en organisatorische overwicht van de SPD werd duidelijk bekroond door het succes op het terrein: geen enkele andere partij van de Internationale kon aanspraak maken op electorale successen die maar in de buurt zouden komen van die van de SPD. Wat betreft de vakbondsorganisatie en het aantal en de discipline van haar leden, konden alleen de Britten zich meten met de Duitsers.

    “Op de congressen, in de bijeenkomsten van het Internationale Socialistische Bureau wachtte alles op de Duitse mening, ja, juist in de vragen van de strijd tegen het militarisme en de oorlog, trad de Duitse sociaal-democratie steeds beslissend op. “Voor ons, Duitsers, is dit onaannemelijk,” was in de regel voldoende om de oriëntatie der Internationale te bepalen. Met blind vertrouwen gaf zij zich aan de leiding der bewonderde, machtige Duitse sociaal-democratie over: zij was de trots van elke socialist en de schrik van de heersende klassen in alle landen.” (5)

    Bijgevolg was het vanzelfsprekend dat, toen in de maand juli 1914 de onweerswolken van de oorlog zich begonnen op te stapelen, de houding van de Duitse sociaal-democratie cruciaal zou zijn voor de afloop van deze situatie. De Duitse arbeiders – de grote massa’s die waren georganiseerd in de partij en de vakbonden, waarvoor zij hard gestreden hadden – bevonden zich in de positie waarbij zij de enigen waren die de balans konden doen doorslaan: of verzet en de verdediging van het proletarisch internationalisme, of klasse-collaboratie en verraad, met jaren van afslachting als gevolg, de meest bloedige die de mensheid ooit hadden gekend.

    “En wat beleefden wij in Duitsland, toen de grote historische beproeving kwam? De diepste val, de geweldigste ineenstorting. Nergens is de organisatie van het proletariaat zo volkomen ingeschakeld in dienst van het imperialisme, nergens wordt de staat van beleg zo zonder tegenstand verdragen, nergens de pers zo gekneveld, de openbare mening zo verstikt, de economische en politieke klassenstrijd der arbeidersklasse zo prijsgegeven als in Duitsland.” (6)  

    Het verraad van de Duitse sociaal-democratie heeft voor de revolutionairen een zodanige schok veroorzaakt dat Lenin eerst dacht, toen hij in Vorwärts (7) las dat de parlementaire fractie van de SPD gekozen had voor de oorlogskredieten, dat het een vervalst nummer betrof van de krant, gemaakt door de “zwarte” propaganda van het keizerlijke bestuur. Hoe is een dergelijke ramp mogelijk geweest? Hoe had de fiere en machtige SPD  in enkele dagen zijn meest plechtige beloftes kunnen afzweren, zich van vandaag op morgen kunnen transformeren van de kern van de Arbeiders-Internationale tot machtigste wapen van het arsenaal van de oorlogszuchtige heersende klasse?

    In een poging om deze kwestie te beantwoorden, lijkt het paradoxaal om zich in dit artikel grotendeels te richten op de geschriften en acties van een relatief beperkt aantal individuen; de SPD en de vakbonden waren per slot van rekening massa-organisaties, in staat om honderdduizenden arbeiders te mobiliseren. Het is echter verantwoord op deze wijze te werken, omdat individuen zoals Karl Kautsky of Rosa Luxemburg duidelijke tendenzen binnen de partij vertegenwoordigden. In deze zin drukten hun geschriften de politieke tendenzen uit waarmee massa’s van – in de geschiedenis anoniem gebleven – militanten en arbeiders zich identificeerden. Het is eveneens nodig rekening te houden met de politieke biografieën van deze personen indien men wil begrijpen welk gewicht zij hadden binnen de partij. August Bebel was de president van de SPD van 1892 tot aan zijn dood in 1913. Hij was was één van de oprichters van de partij en werd tegelijkertijd met Wilhelm Liebknecht, eveneens afgevaardigde in de Reichstag, gevangen gezet voor zijn weigering om de oorlog van Pruisen tegen Frankrijk (1870) te steunen. Kautsky en Bernstein werden beiden door de anti-socialistenwetten van Bismarck gedwongen in ballingschap te gaan in Londen, waar zij  gewerkt hebben onder leiding van Engels. Het prestige en het morele gezag dat dit hen in de partij heeft bezorgd waren immens. Zelfs Georg von Vollmar, één van de leiders het Zuid-Duitse reformisme, trad initieel naar voren als iemand van de linkerzijde en als een dynamische en talentvolle organisator in de clandestiniteit, met herhaaldelijke veroordelingen tot gevangenschap als gevolg.

    Het was dus een generatie die zich gepolitiseerd had tijdens de Frans-Pruisische Oorlog en de Commune van Parijs, tijdens de jaren van clandestiene propaganda en agitatie, onder de druk van de anti-socialistenwetten van Bismarck (1878-1890). Van een ander kaliber waren mensen zoals Gustav Noske, Friedrich Ebert of Philipp Scheidemann, allen lid van de rechtervleugel van de parlementaire fractie van de SPD, die in 1914 de oorlogskredieten goedkeurden en later een sleutelrol speelden in de repressie van de Duitse Revolutie van 1919 – net als in de moord van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht door de Vrijkorpsen. Net zoals Stalin, waren deze vooral “Apparatsjiks” die eerder achter de schermen werkten dan actief deelnamen aan het publiek debat. Ze waren vertegenwoordigers van een partij die zich al groeiend steeds meer identificeerde met de Duitse staat, wiens val nochtans nog steeds het officiële doel was.

    De revolutionaire linkerzijde had afstand genomen van de groeiende tendens binnen de partij om toegevingen te doen aan de “praktische politiek”. Opmerkelijk was dat zij grotendeels samengesteld was uit vreemdelingen en jongeren (met de notoire uitzondering van de oude Franz Mehring). Buiten de Hollander Anton Pannekoek en de zoon van Wilhelm Liebknecht, Karl, kwamen mensen zoals Parvus, Jogiches en Marchlewski allen uit het Russische keizerrijk en hadden zij zich tot militant gesmeed in moeilijke omstandigheden van tsaristische onderdrukking. En de meest uitzonderlijke figuur binnen de linkerzijde was zeer zeker Rosa Luxemburg, die op alle vlakken een “buitenstaander” was in de Duitse partij: jong, vrouw, Poolse, joodse en – misschien wel het ergste vanuit het oogpunt van sommige Duitse leiders – zowel intellectueel als theoretisch torenhoog boven de rest van de partij.

    De oprichting van de SPD

    De Sozialistische Arbeiterpartei (SAP) die later de SPD zou worden, was opgericht in 1875 in Gotha, door de fusie van twee socialistische partijen: de Sozialdemokratische Arbeiterpartei (SDAP) (8), geleid door Wilhelm Liebknecht en August Bebel, en de Allgemeiner Deutscher Arbeiterverein (ADAV), die in 1863 opgericht werd door Ferdinand Lassalle.

    De nieuwe organisatie ontstond dus uit twee verschillende bronnen. De SDAP bestond bij de fusie nog maar zes jaar. Dankzij de jarenlange relatie van Liebknecht met Marx en Engels, leverden deze laatsten een belangrijke bijdrage tot de ontwikkeling van de SDAP – hoewel Liebknecht geen theoreticus was, speelde hij een belangrijke rol in het introduceren van de ideeën van Marx bij mensen zoals Bebel en Kautsky. In 1870 nam de SDAP resoluut een internationalistisch standpunt in tegen de agressieve oorlog van Pruisen tegen Frankrijk. In een vergadering te Chemnitz namen afgevaardigden van 50.000 arbeiders uit Saxen unaniem een resolutie in deze zin aan: “In naam van de Duitse democratie en in het bijzonder van de arbeiders van de sociaal democratische partij, verklaren wij dat de huidige oorlog exclusief dynastiek is. Wij zijn verheugd de broederlijke hand te vatten die de arbeiders van Frankrijk ons aanreiken. Het ordewoord van de Internationale Arbeiders Associatie gedachtig: “proletariërs van alle landen verenigt u!”  zullen wij nooit vergeten dat de arbeiders van alle landen onze vrienden zijn en de despoten van alle landen onze vijanden!” (9)

    De ADAV daarentegen was trouw gebleven aan het standpunt van haar oprichter, Lasalle, die zich verzette tegen stakingsactie e overtuigd was dat de zaak van de arbeiders verbeterd kon worden door een verbond met de Staat van Bismarck en, meer algemeen, door de recepten van het “ staatssocialisme”. (10) Gedurende de Frans-Pruisische oorlog bleef de ADAV pro-Duits, en zijn toenmalige president Mende ging zelfs zover herstelbetalingen te eisen van Frankrijk, die moesten dienen om rijksateliers op te richten voor de Duitse arbeiders. (11)

    Marx en Engels stonden zeer kritisch tegenover de fusie. De kanttekeningen van Marx over het programma dat bij de fusie werd aangenomen zijn echter pas veel later openbaar gemaakt (12), omdat Marx er terecht van uitging dat “Elke stap voorwaarts, elke reële vooruitgang, belangrijker is dan een dozijn programma’s.” (13) Hoewel ze zich ervan onthielden om de nieuwe partij openlijk te bekritiseren, deelden ze duidelijk hun standpunt mee aan de leiders en bij het schrijven aan Bebel onderstreepte Engels twee zwakke punten die, onveranderd, het kiem zouden vormen voor het verraad van 1914:

    “Ten tweede wordt het principe van de internationaliteit van de arbeidersbeweging praktisch voor de tegenwoordige tijd volkomen verloochend, en dat door mensen die dit principe vijf jaar lang en onder de moeilijkste omstandigheden op de meest roemvolle wijze hebben hooggehouden. De plaats van de Duitse arbeiders aan de spits van de Europese beweging berust in hoofdzaak op hun werkelijk internationale houding gedurende de oorlog; geen ander proletariaat zou zich zo goed hebben gedragen. En nu moet dit principe door hen worden verloochend, op een ogenblik waarop overal in het buitenland de arbeiders er in dezelfde mate de nadruk op leggen, als de regeringen iedere poging tot zijn georganiseerde toepassing trachten te onderdrukken! (…)

    Ten vierde stelt het program als enige sociale eis – de lassalleaanse staatshulp in haar meest naakte vormen, zoals Lassalle die bij Buchez had gestolen. En dat, nadat Bracke deze eis zeer goed in al zijn onbeduidendheid had getoond; nadat bijna alles, zo niet alle sprekers van onze partij in de strijd tegen de lassalleanen gedwongen waren geweest tegen deze “staatshulp” op te treden! Dieper kon onze partij zich niet deemoedigen. Het internationalisme, afgedaald tot een Armand Gögg, het socialisme tot de bourgeois-republikein Buchez, die deze eis tegenover de socialisten stelde, om hen te verdringen!” (14)

    Deze fouten van de praktische politiek waren niet zo verwonderlijk gezien de theoretisch eclectische grondslag van de nieuwe partij. Toen Kautsky in 1883 de Neue Zeit oprichtte, was zijn intentie dat deze  “gepubliceerd zou worden als een marxistisch orgaan, dat zich tot taak stelde om het povere theoretische niveau van de Duitse Sociaal-democratie te doen optrekken, om het eclectische socialisme te vernietigen en het marxistisch programma te doen zegevieren”. Hij schreef aan Engels: “Ik ben misschien in mijn pogingen geslaagd om van de Neue Zeit een kristallisatiepunt te maken van de marxistische school. Ik verkrijg de samenwerking van vele marxistische krachten, terwijl ik me ontdoe van het eclecticisme en van de Rodbertusiaanse invloed.” (15)

    Vanaf het begin, de periode van haar clandestien bestaan inbegrepen, vormde de SDAP dus het strijdtoneel van theoretisch tegengestelde tendensen – zoals gewoon is in elke proletarische organisatie die in goede gezondheid verkeert. Maar zoals Lenin eens opmerkte, “zonder revolutionaire theorie geen revolutionaire praktijk”, en deze verschillende tendensen of visies over de organisatie en de maatschappij moesten dus zeer praktische gevolgen hebben.

    Midden de jaren 1870 hergroepeerde de SDAP zo’n 32.000 leden in meer dan 250 districten en in 1878 vaardigde kanselier Bismarck  een “antisocialistenwet” uit met het doel de activiteiten van de partij te verlammen. Tientallen dagbladen, vergaderingen en organisaties werden verboden en duizenden militanten werden gevangen genomen of onderworpen aan boetes. Maar ondanks de antisocialistenwet bleef de vastbeslotenheid van de socialisten intact. De activiteiten van de SDAP floreerden onder de semi-illegale omstandigheden. Buiten de wet gesteld waren de partij en haar leden genoodzaakt om zich te organiseren buiten het circuit van de burgerlijke democratie – zelfs buiten de beperkte democratie van het Duitse Bismarck – en een sterke solidariteit te ontwikkelen tegen de politierepressie en de permanente controle door de staat. In weerwil van de constante intimidatie door de politie, wist de partij haar pers te behouden en de verspreiding zodanig te verbeteren dat alleen al het satirische dagblad Der wahre Jacob (opgericht in 1884) 100.000 abonnees telde.

    Ondanks de anti-socialistenwetten waren publieke activiteiten van de SDAP nog mogelijk: het was voor de leden van de SDAP mogelijk om als niet-partijgebonden, onafhankelijke kandidaten deel te nemen aan de verkiezingen van de Reichstag. Daarom concentreerde zich een groot deel van de partij-propaganda rond verkiezingscampagnes op lokaal en nationaal vlak. Dit verklaart enerzijds waarom de parlementaire fractie strikt ondergeschikt moest blijven aan het congres en het centraal orgaan van de partij, de Vorstand (16), en anderzijds waarom het gewicht van de parlementaire fractie binnen de partij groeide, toen haar verkiezingssucces toenam.

    Bismarck hanteerde de klassieke politiek van de “wortel en de stok”. Terwijl de arbeiders werden verhinderd zich zelfstandig te organiseren, probeerde de keizerlijke Staat het gras voor de voeten van de socialisten weg te maaien door vanaf 1883 sociale zekerheid te voorzien in geval van werkloosheid, ziekte of pensionering – een goede twintig jaar vóór de invoering van de Loi sur les retraites ouvrières et paysannes (Wet voor arbeiders en landbouwerspensioenen) in Frankrijk (1910) en van de National Insurance Act (Nationale Verzekeringenwet) in Groot-Brittannië (1911). Op het einde van de jaren 1880 ontvingen ongeveer 4,7 miljoen Duitse arbeiders een uitkering van de sociale zekerheid.

    Noch de anti-socialistenwetten noch de invoering van de sociale zekerheid bereikten het gewenste effect en leidden niet tot een verzwakking van de steun aan de sociaal-democratie. In tegendeel, tussen 1881 en 1890 steeg het electorale succes van de SDAP van 312.000 naar 1.427.000 stemmen, wat van haar de grootste partij van Duitsland maakte. In 1890 bereikte haar aantal 75.000 leden en zo’n 300.000 arbeiders waren lid geworden van de vakbonden. In 1890 werd kanselier Bismarck ontslagen door de nieuwe keizer Willem II en werden de anti-socialistenwetten afgeschaft.

    Nadat ze niet langer meer illegaal was, werd de SDAP, ter gelegenheid van haar Congres van Erfurt in 1891, heropgericht als een legale organisatie: de Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD). Het congres aanvaardde een nieuw programma en hoewel Engels het Programma van Erfurt beschouwde als een verbetering ten opzichte van het voorgaande Programma van Gotha, achtte hij het desalniettemin noodzakelijk de tendens tot opportunisme  aan te vallen:

     “Maar, in alle geval, moeten de zaken vooruit gaan. Hoezeer dit noodzakelijk is bewijst juist vandaag het opportunisme dat zich begint te ontwikkelen in een groot deel van de sociaal-democratische pers. Uit vrees voor een herhaling van de antisocialistenwet of zich sommige voortijdig uitgesproken opinies herinnerend uit de tijd dat die wet van kracht was, wil men nu dat de Partij de huidige legale orde in Duitsland erkend als voldoende zijnde om alle eisen te kunnen realiseren op een pacifistische wijze (...) Zulk een politiek kan de Partij op lange termijn enkel op een vals spoor brengen. Men stelt algemene politieke vraagstukken op het voorplan en verstopt op die wijze de meest urgente concrete vragen die bij de eerste belangrijke voorvallen, bij de eerste politieke crisis, zich van zelf op de dagorde zetten. Wat anders kan hieruit voortvloeien dan dat, plotseling, op het beslissend moment, de Partij onverwacht overvallen wordt en dat op de beslissende punten, verwarring ontstaat en eenheid ontbreekt, omdat deze kwesties nooit besproken zijn geweest? (…) Het vergeten van deze grote essentiële overwegingen bij voorbijgaande belangen van de dag, deze koers voor vluchtig succes en de strijd die zich alom ontwikkelt, zonder zich te bekommeren om de latere gevolgen, deze verwaarlozing van de toekomst van de beweging die men opoffert aan het heden, dat alles kunnen eerlijke drijfveren zijn. Maar dat is en blijft opportunisme. Welnu, “eerlijk” opportunisme is misschien de meest gevaarlijke van al.” (17)   

    Engels was hier opmerkelijk vooruitziend: publieke verklaringen met revolutionaire intenties zouden onmachtig blijken als deze niet door een concreet actieplan werden ondersteund. In 1914 werd de partij inderdaad “plotseling voor voldongen feiten” geplaatst.

    Desalniettemin bleef de leuze van de SPD: “Geen mens, geen cent voor dit systeem”, en haar afgevaardigden in de Reichstag weigerden systematisch iedere steun aan overheidsbegrotingen, in het bijzonder aan militaire uitgaven. Deze principiële oppositie tegen iedere vorm van klasse-samenwerking bleef een mogelijkheid in het parlementair systeem, omdat de Reichstag geen enkel werkelijk gezag had. De regering van het Duitse Keizerrijk van Willem was een autocratie, die weinig verschilde van het tsaristische Rusland (18), en de systematische oppositie van de SPD had daardoor geen directe praktische consequenties.

    In het zuiden van Duitsland lagen de zaken anders. Daar onderstreepte de lokale SPD, onder de leiding van mensen zoals Vollmar, dat er “bijzondere voorwaarden” bestonden en dat de SPD tot machteloosheid en onbeduidendheid veroordeeld zou zijn, indien ze niet een significant aantal stemmen wist te winnen in de Deelstaat-verkiezingen en zich niet voorzag van een landbouwpolitiek die beroep deed op kleine landbouwers. Deze tendens verscheen vanaf het moment dat de partij gelegaliseerd werd tijdens het Congres van Erfurt in 1891 en vanaf dat moment stemden de SPD-afgevaardigden van de deelstaten Württemberg, Beieren en Baden ten gunste van de regeringsbudgetten. (19)

    De reactie van de partij op deze directe aanval op haar politiek was om de kwestie onder het tapijt te vegen. Dit drukt zich dan ook uit in verschillende partijresoluties.  Een poging van Vollmar om een speciaal landbouwprogramma op te stellen werd in 1894 door het Congres van Frankfurt verworpen, maar hetzelfde Congres verwierp eveneens een resolutie die elke SPD-afgevaardigde verbood om voor het even welke regeringsbegroting te stemmen. Men was de mening toegedaan dat, indien de reformistische politiek beperkt kon blijven tot de “uitzondering” van Zuid-Duitsland, zij kon worden getolereerd. (20)

    De legaliteit ondermijnt de strijdgeest van de SPD

    De ervaring van de arbeidersklasse van enkele tientallen jaren semi-illegaliteit zou snel worden ondermijnd door het vergif van de democratie. Door haar natuur ondermijnt de burgerlijke democratie, en het individualisme dat daarmee gepaard gaat, de pogingen van het proletariaat om een visie over zichzelf te ontwikkelen als historische klasse met haar eigen perspectief, dat onverenigbaar is met die van de kapitalistische maatschappij. Doordat zij de arbeidersklasse opdeelt in een eenvoudige massa van geatomiseerde burgers, drijft de democratische ideologie een permanente wig in de arbeiderssolidariteit. Gedurende deze periode zijn de electorale successen van de partij, zowel wat betreft het aantal stemmen als het aantal zetels in het parlement, snel toegenomen daar steeds meer arbeiders georganiseerd waren in de vakbonden en in staat waren om hun materiële omstandigheden te verbeteren. De groeiende politieke macht van de SPD en de industriële kracht van de georganiseerde arbeidersklasse gaven aanleiding tot de vorming van een nieuwe politieke stroming. Deze begon het idee te theoretiseren dat het mogelijk was om het socialisme op te bouwen binnen het kapitalisme en te ijveren voor een geleidelijke overgang, zonder het kapitalisme door een revolutie omver te moeten werpen. Maar ook dat de SPD een specifiek Duitse buitenlandse expansieve politiek moest hebben. Deze stroming kristalliseerde zich in 1897 rond de Sozialistische Monatshefte, een magazine buiten de controle van de SPD, in artikels van Max Schippel, Wolfgang Heine en Heinrich Peus. (21)

    Deze oncomfortabele, maar draaglijke toestand ontplofte in 1898 met de publicatie door Eduard Bernstein van “Die Voraussetzungen des Sozialismus und die Aufgaben der Sozialdemokratie” (De voorwaarden voor het socialisme en de taken van de sociaal-democratie). De brochure van Bernstein legde openlijk uit wat hij en anderen al enige tijd gesuggereerd hadden. In 1896 schreef hij aan Kautsky: “praktisch gesproken, zijn we maar een radicale partij; we doen enkel wat alle andere radicale burgerlijke partijen doen, ware het niet dat we het verheimelijken in een taal, die volledig disproportioneel is ten opzichte van onze acties en middelen.” (22) De standpunten van Bernstein vielen de fundamenten van het marxisme zelf aan in die zin dat zij het onvermijdelijke karakter verwierpen van de neergang van het kapitalisme en haar uiteindelijke ineenstorting. Zich baserend op de bloeiende welvaart in de jaren 1890, gekoppeld aan de snelle koloniale expansie van het kapitalisme over de planeet, beweerde Bernstein dat het kapitalisme haar tendens tot zelfvernietigende crisissen had overwonnen. Onder deze voorwaarden was het doel niets, de beweging was alles, de kwantiteit primeerde op de kwaliteit, de tegenstelling tussen de staat en de arbeidersklasse zou kunnen worden overwonnen. (23) Bernstein verkondigde openlijk dat het fundamentele principe van het Communistisch Manifest, volgens dewelke de arbeiders geen vaderland hebben, “verouderd” was. Hij riep de Duitse arbeiders op om hun steun te verlenen aan de koloniale politiek van de keizer in Afrika en Azië. (24)

    In werkelijkheid kwam er een einde aan een gans tijdperk van expansie en opgang van het kapitalisme. Zulke periodes van diepgaande historische transformatie stellen de revolutionairen altijd voor een grotere uitdaging omdat ze de eigenschappen dienen te analyseren van de nieuwe periode en een theoretisch kader moeten ontwikkelen om de fundamentele veranderingen die plaatsvinden te begrijpen. Zonodig moeten ze hun programma aanpassen en ondertussen hetzelfde revolutionair doel blijven verdedigen.

    De snelle expansie van het kapitalisme over de wereld, zijn massale industriële ontwikkeling, de nieuwe fierheid van de heersende klasse met haar imperiale pose, dat alles deed de revisionistische tendens denken dat het kapitalisme voor altijd zou blijven bestaan, dat het socialisme voort zou kunnen komen vanuit het kapitalisme en dat de kapitalistische staat zou kunnen worden gebruikt ter verdediging van de belangen van de arbeidersklasse. De illusie van een vredevolle overgang toonde aan dat de revisionisten gevangen zaten in het verleden, onbekwaam om in te zien dat een nieuwe historische periode zich al aan de horizon aftekende: de periode van het verval van het kapitalisme en de gewelddadige uitbarsting van haar tegenstellingen. Hun onbekwaamheid om de nieuwe historische situatie te analyseren en het theoretiseren van het “eeuwige” karakter van de kapitalistische voorwaarden op het einde van de 19de eeuw, betekende ook dat de revisionisten onbekwaam waren om te zien dat hun oude strijdwapens, het parlementarisme en de vakbondsstrijd, niet meer bruikbaar waren. De fixatie op het parlementaire werk als hoofdactiviteit van de partij, de oriëntatie van de strijd voor hervormingen van het systeem, de illusie van een “kapitalisme zonder crises” en de mogelijkheid om het socialisme geweldloos in te voeren in het kapitalisme, toonden inderdaad aan dat een groot deel van de leiding van de SPD zich had geïdentificeerd met het systeem. De openlijke opportunistische stroming binnen in de partij, drukte een verlies van vertrouwen uit in de historische strijd van het proletariaat. Na jaren van strijd ter verdediging van het “minimumprogramma”, was de democratische burgerlijke ideologie binnengedrongen in de arbeidersbeweging. Dit betekende dat het bestaan en de kenmerken van de sociale klassen in vraag werden gesteld, dat een individualistische visie de overhand begon te krijgen en de klassen in “het volk” deed oplossen. Het opportunisme verwierp de marxistische methode van maatschappij-analyse in termen van klassenstrijd en klassentegenstellingen. In feite betekende het opportunisme het ontbreken van elke methode, van elk principe en van elke theorie.

    Links gaat in de tegenaanval

    In haar reactie op de tekst van Bernstein probeerde de partijleiding het belang ervan te minimaliseren (Vorwärts ontving de tekst als een “stimulerende bijdrage tot debat” en verklaarde dat alle stromingen binnen de partij vrij moesten zijn om hun meningen uit te drukken), maar in ’t geniep vond ze het spijtig dat zulke ideeën openlijk werden uitgedrukt. Ignaz Auer, de partijsecretaris, schreef aan Bernstein: “Mijn beste Ede, wat je verlangt, zoiets beslist men niet, zoiets zegt men niet, zoiets doe je gewoon.” (25)

    Binnen de SPD kwam de meest vastberaden oppositie tegen Bernstein van de krachten die de lange periode na de opheffing van de anti-socialistenwetten niet hadden meegemaakt. Het is niet toevallig dat de meest duidelijke en uitgesproken opposanten van de Bernstein-stroming militanten waren van vreemde herkomst en meer precies van het Russische Keizerrijk. Zo was er Parvus, die geboren was in Rusland, in de jaren 1890 naar Duitsland emigreerde en in 1898 als redactiehoofd werkte voor de SPD-pers in Dresden, de Sächsische Arbeiterzeitung. (26) Hij lanceerde een vlammende aanval op de ideeën van Bernstein en werd gesteund door de jonge revolutionaire Rosa Luxemburg, die in mei 1898 naar Duitsland was geëmigreerd en de repressie in Polen had gekend. Vanaf het moment van haar aankomst in Duitsland begon Rosa Luxemburg een strijd tegen de revisionisten met haar tekst Hervorming of Revolutie, opgesteld in 1898-1899 (waar ze de methode van Bernstein voorstelt, het idee verwerpt van de invoering van het socialisme via de weg van sociale hervormingen en ze de theorie en de praktijk van het opportunisme aan de kaak stelt). In haar antwoord aan Bernstein onderstreept ze dat de reformistische tendens zich ten volle ontwikkelde sinds de afschaffing van de anti-socialistenwetten en de mogelijkheid legaal te werken. Het Staatssocialisme van Vollmar, de goedkeuring van de Beierse begroting, het Zuid-Duitse agrarisch socialisme, de  compensatievoorstellen van Heine, de stelling van Schippel over de douane en de militie vormden even zovele elementen voor een praktisch groeiend opportunisme. Zij benadrukte de gemeenschappelijke noemer van deze stroming: vijandigheid ten opzichte van de theorie.

    “Wat zijn de uiterlijke kenmerken van [alle opportunistische tendensen binnen de partij]? Dat is de vijandigheid tegenover ‘de theorie’. En dit spreekt volledig voor zich, want onze ‘theorie’, dat wil zeggen en de principes van het wetenschappelijk socialisme, stellen zeer vaste grenzen aan de praktische activiteit, de na te streven doelen, de te gebruiken strijdmiddelen, en tenslotte zelfs aan de strijdwijze. Daarbij hebben degenen die alleen praktische successen willen behalen de natuurlijke neiging om de handen vrij te willen maken, dus onze praktijk van onze ‘theorie’ te scheiden en haar van de theorie onafhankelijk te maken.” (27)

    Voor haar was de eerste taak van revolutionairen de verdediging van het uiteindelijk doel. “De beweging als zodanig, zonder band met het uiteindelijke doel, de beweging als doel op zich, is niets, het uiteindelijk doel is alles voor ons.” (28)

    In de tekst Stagnatie en vooruitgang van het marxisme (1903) onderzocht Rosa Luxemburg de theoretische tekortkomingen van de sociaal-democratie op de volgende manier: “De pijnlijke angst om ‘binnen de grenzen van het marxisme te blijven’, zijn in enkele gevallen even desastreus geweest voor het  denkproces als het andere uiterste – de pijnlijke bemoeienis om juist door de volkomen verwerping van de marxistische denkwijze tot iedere prijs de ‘zelfstandigheid van het eigen denken’ te bewijzen.”

    In haar aanval op Bernstein eiste Rosa Luxemburg eveneens dat het centraal persorgaan van de SPD de standpunten, beslist door het partijcongres, zou verdedigen. Toen in 1899 de Vorwärts antwoordde dat de kritiek van Rosa Luxemburg op het standpunt van Bernstein (in een artikel getiteld “Eitle Hoffnungen” – Valse hoop) onjuist waren, antwoordde zij: “De Vorwärts (…) verkeert in de gelukkige omstandigheid nooit het risico te lopen een verkeerde mening te hebben of zijn visie te moeten veranderen – een zonde die ze bij anderen vindt – om de eenvoudige reden: omdat ze nooit een mening heeft.” (29)

    Voortgaande op dezelfde weg, schreef ze: “er zijn twee verschillende organische schepsels: zij die een ruggengraat hebben en daarom ook gaan, die af en toe zelfs rechtop lopen. Er zijn anderen die geen ruggengraat hebben en dus enkel kruipen en – strompelen.” Aan hen die wilden dat de partij elk programmastandpunt en elk politiek criterium zou opgeven, antwoordde zij tijdens het Partijcongres te Hannover in 1899: ”als daaronder moet worden verstaan dat de partij - in naam van de vrijheid van kritiek – geen recht zou hebben een standpunt in te nemen ten opzichte van bepaalde meningen en kritieken van de laatste tijd en middels een meerderheidsbesluit verklaart dat dit niet ons standpunt is, dan moet ik daar tegen protesteren, want we zijn geen discussieclub, maar een politieke strijdorganisatie, die bepaalde fundamentele standpunten moet hebben.” (30)

    Het moeras aarzelt

    Tussen de vastberaden linkervleugel rond Rosa Luxemburg en de rechtervleugel, die de ideeën van Bernstein en de herziening van de beginselen verdedigde, bevond zich een ‘moeras‘. Bebel omschrijft dit tijdens het Congres van Dresden (1903) in de volgende bewoordingen:

    “Het is steeds dezelfde oude en eeuwige strijd tussen links hier en rechts daar en daar tussen in het moeras. Dit zijn elementen die nooit weten wat ze willen of, beter, nooit zeggen wat ze willen. Het zijn betweters die, gewoonlijk, eerst aanhoren ‘wie staat hier en wie staat daar’? Die altijd zoeken waar de meerderheid zich bevindt en gaan vervolgens daar heen. Wij hebben dit soort ook in de partij (….) Van degene, die openlijk zijn standpunt verdedigt, weet ik tenminste waar ik aan toe ben; met hem kan ik tenminste de strijd aangaan. Ofwel wint hij ofwel ik, maar de luie elementen, die er altijd tussenuit knijpen en iedere duidelijke beslissing uit de weg gaan, die steeds opnieuw zeggen: Wij zijn allen akkoord, ja wij zijn allen broeders, dat zijn de allerergste. Hen bestrijd ik het felst.”  (31)

    Het moeras, onbekwaam om een duidelijk standpunt in te nemen, weifelde tussen hen die duidelijk revisionistisch waren, de rechtervleugel, en de revolutionaire linkervleugel. Het centrisme is één van de gezichten van het opportunisme. Door zich steeds tussen tegengestelde krachten, tussen de reactionaire en de radicale stromingen op te stellen tracht ze beiden te verzoenen. Zij ontwijkt de openlijke confrontatie van ideeën, ontvlucht het debat, is steeds van mening dat “de ene zijde niet helemaal gelijk heeft, maar dat de andere kant ook niet helemaal gelijk heeft”. Zij vindt het politieke debat met heldere argumenten en een polemische toon, als “overdreven”, “extremistisch”, “betweterig”, zelfs “gewelddadig”. Zij denkt dat de enige wijze om de eenheid te bewaren, en zodoende de organisatie intact te houden, erin bestaat alle politieke tendensen naast elkaar te laten bestaan, ook die waarvan de doeleinden in directe tegenspraak zijn met die van de organisatie. Zij schrikt ervoor terug om haar verantwoordelijkheden op te nemen en een standpunt in te nemen. Het centrisme in de SPD was terughoudend om zich met de linkerzijde te verbinden, omdat zij haar “extremisme” en de “gewelddadigheid” betreurde en daadwerkelijk neigde te verhinderen dat er vastberaden maatregelen zouden worden genomen – zoals het uitstoten van de revisionisten uit de partij – zodat de revolutionaire aard van de partij bleef behouden.

    Rosa Luxemburg drong daarentegen aan op de onbeperkte openbaarmaking en de publieke discussie over de tegengestelde opvattingen. Dit was volgens haar de enige manier om de eenheid van de partij als revolutionaire organisatie te verdedigen. “Door de tegenstellingen te verdoezelen, door een kunstmatige “vereniging” van onverenigbare visies, laat men de tegenstellingen alleen maar tot volle rijpheid uitgroeien, totdat ze vroeger of later zich in een splitsing op gewelddadige wijze lucht verschaffen. (...) Degenen die de uiteenlopende visies naar voren brengt en ze bestrijdt, werkt aan de eenheid van de partij. Degenen die de uiteenlopende visies verdoezelen, werken aan een splitsing in de partij.” (32)

    Het toppunt van de centristische stroming en haar meest prestigieuze vertegenwoordiger was Karl Kautsky.

    Toen Bernstein zijn revisionistisch standpunt begon te ontwikkelen, bleef Kautsky in het begin stil, en ging niet openlijk in oppositie tegen zijn oude vriend en kameraad. Hij doorzag ook niet in hoeverre de revisionistische theorieën van Bernstein de revolutionaire fundamenten ondermijnden waarop de partij was gebouwd. Als men, zoals Rosa Luxemburg het verwoordde, eenmaal het idee aanvaardt dat het kapitalisme eeuwig kan duren, dat zij niet veroordeeld is om ineen te storten vanwege haar eigen interne tegenspraken, leidt dit er onvermijdelijk toe het revolutionaire doel op te geven. (33)  De mislukking van Kautsky - evenals het grootste gedeelte van de partijpers – was een duidelijk teken van het verlies aan strijdlust binnen de organisatie: het politieke debat was niet meer een vraag van leven of dood voor de klassestrijd, zij was verworden tot een academische bezorgdheid van intellectuele specialisten.

    De aankomst van Rosa Luxemburg in 1898 in Berlijn (vanuit Zürich waar ze met verve haar studie over de economische ontwikkeling van Polen had beëindigd en een antwoord op de theorieën van Bernstein had geschreven), speelden een voorname rol in de houding van Kautsky.

    Toen Rosa Luxemburg zich bewust werd van de aarzelingen van Bebel en Kautsky en van hun weigering de standpunten van Bernstein te bestrijden, bekritiseerde ze deze houding in een brief aan Bebel. (34) Zij vroeg waarom zij niet aanstuurden op een energiek antwoord aan Bernstein en in maart 1899, nadat zij een serie artikelen begonnen was, die later als de brochure Hervorming of Revolutie bekend zou worden, rapporteerde zij aan Jogiches: “In een gesprek met Kautsky heb ik me, wat betreft Bebel, beklaagd dat hij niet optreedt. Kautsky verklaarde daarop dat Bebel de lust was kwijtgeraakt, geen zelfvertrouwen en energie had. Toen ik weer over hem mopperde: “waarom spoor je hem niet aan tot meer moed en energie?”  antwoordde hij opnieuw: “doe jij het, ga jij met hem praten, praat jij maar met hem”. Toen Rosa Luxemburg aan Kautsky vroeg waarom hij niet gereageerd had, antwoordde hij: “Ach wat; nu beginnen met bijeenkomsten, terwijl ik midden in de parlementaire strijd betrokken ben! Dit zal alleen maar botsingen veroorzaken en waar zou dat toe leiden? Hoe kan je de tijd en je kop daarvoor vrijmaken, enz.” (35)

    In 1899 in Bernstein en het sociaal-democratisch programma – een anti kritiek, uitte Kautsky zich uiteindelijk tegen de ideeën van Bernstein over de marxistische filosofie en de politieke economie en zijn visie betreffende de ontwikkeling van het kapitalisme. Maar niettemin begroette hij het boek van Bernstein als een waardevolle bijdrage aan de beweging, verzette hij zich tegen een motie om hem uit de partij te verbannen en vermeed hij te zeggen dat Bernstein het marxistisch programma verraadde. Kortom, zoals Rosa Luxemburg concludeerde, Kautsky wilde de betwisting van de tamelijk comfortabele routine van het partijleven en de noodzaak zijn oude vriend openlijk te bekritiseren, uit de weg gaan.

    Zoals Kautsky in vertrouwen aan Bernstein toegaf: “Parvus en Rosa Luxemburg hadden de tegenspraak van je standpunt met onze programmatische  beginselen al doorzien, terwijl ikzelf dit nog niet wilde toegeven en dacht dat dit alles op een misverstand berustte (…) Het is mijn fout, ik was niet zo scherpzinnig als Parvus en Luxemburg die toentertijd, reeds de gedachtegang van je brochure voorvoelden.” (36)

    In de Vorwärts minimaliseerde en banaliseerde Kautsky in feite de aanval op de nieuwe revisionistische theorie van Bernstein, toen hij stelde dat het geval Bernstein buiten proporties was opgelblazen op een manier die typerend is voor de “absurde verbeelding” van de kleinburgerlijke mentaliteit. (37)

    Vrienden of klasse?

    Uit trouw aan zijn oude vriend meende Kautsky dat hij zich privé diende te verontschuldigen bij Bernstein, toen hij schreef: “Het zou laf geweest zijn om te blijven zwijgen. Ik denk niet dat ik in je nadeel heb gesproken. Als ik het niet aan August Bebel verteld had dat ik zou antwoorden op je verklaring, dan zou hij dat zelf hebben gedaan. Zijn temperament en ongevoeligheid kennende kan je je  indenken wat hij gezegd zou hebben.” (38) Dit betekende dat hij verkoos om doofstom te blijven tegenover zijn oude vriend.

    Kautsky reageerde tegen zijn eigen will en pas nadat hij hiertoe werd gedwongen door de linkerzijde. Later gaf hij toe dat hij had “gezondigd” door zijn vriendschap met Bernstein te laten domineren over zijn politieke oordeel: “In mijn leven heb ik slechts eenmaal uit vriendschap gezondigd en tot vandaag heb ik er spijt van. Indien ik niet zo had getwijfeld over Bernstein, indien ik hem meteen, vanaf het begin, had geconfronteerd met de nodige helderheid, zou ik de partij tal van onaangename problemen hebben bespaard.” (39) Deze ‘bekentenis’ is echter zonder waarde tenzij zij raakt aan de wortels van het probleem. Hoewel hij zijn ‘zonde’ heeft bekend, heeft Kautsky nooit een diepgaander verklaring gegeven waarom een dergelijke houding, eerder gebaseerd op persoonlijke affiniteit dan op politieke principes, een gevaar betekent voor de politieke organisatie. In werkelijkheid leidde deze houding hem ertoe een onbegrensde ‘vrijheid van meningsuiting’ te verlenen aan de revisionisten binnen de partij.

    Zoals Kautsky zei aan de vooravond van het Congres in Hannover: “In het algemeen moet men het aan ieder lid van de partij zelf overlaten om te beslissen of hij de beginselen van de partij nog deelt of niet. Het middel van uitsluiting wordt alleen gebruikt tegen elementen die schade berokkenen aan onze partij; uit louter zakelijke kritiek is er nog nooit iemand uitgesloten van de sociaal-democratie, bij wie vrijheid van discussie hoog in het vaandel staat. Ook als Bernstein zich niet zulke grote verdienste zou hebben verworven voor onze zaak en ook als hij vanwege zijn partij-activiteiten niet in ballingschap zou hebben gezeten, is zijn uitsluiting uitgesloten.” (40)   

    Het antwoord van Rosa Luxemburg was duidelijk.“Hoezeer we de vrijheid tot zelfkritiek nodig hebben en hoe ruim we haar grenzen ook stellen, toch moet er een minimum aan principes zijn, die deel uitmaken van ons wezen en ons bestaan zelf en die de grondslag vormt voor onze samenwerking als leden van een partij. Op deze algemene grondslagen kunnen we niet in onze rijen het principe van de ‘vrijheid van kritiek’ toepassen, want ze vormen de voorwaarden voor alle activiteiten, dus ook voor de kritiek op deze activiteit in onze rangen.

    Wij moeten onze oren niet sluiten wanneer deze principes door iemand, die zich buiten de partij bevindt, wordt bekritiseerd. Wij moeten echter, zolang we ze beschouwen als het fundament van ons bestaan als partij, aan deze beginselen vasthouden en ze ook niet door onze leden laten ondermijnen. Hier kunnen wij enkel één vrijheid toekennen: de vrijheid om al of niet tot onze partij te behoren. We dwingen niemand om samen met ons in de rijen en in ’t gelid mee te marcheren. Maar als iemand dat vrijwillig doet dan moet hij, als voorwaarde, instemmen met onze beginselen”. (41)

    Het logische gevolg van het ‘ontbreken van een stellingname’ door Kautsky is dat iedereen in de partij zou kunnen zijn en kunnen verdedigen wat hij wil, dat het programma verwaterd, dat de partij een ‘smeltkroes’ wordt van verschillende standpunten en niet de speerpunt van een vastberaden strijd. De houding van Kautsky toonde aan dat hij de trouw aan een vriend verkoos boven de verdediging van de klassestandpunten. Tegelijkertijd wilde hij de houding aannemen van een theoretische ‘deskundige’. Het is waar dat hij enkele belangrijke en waardevolle (zie hieronder) boeken heeft geschreven en dat hij de achting genoot van Engels.

    Maar zoals Rosa Luxemburg in een brief aan Jogiches schetst: “Karl Kautsky beperkt zich tot de theorie”. (42)  Kautsky, die er de voorkeur aan gaf om zich te onthouden van elke deelname aan de strijd om de organisatie en zijn programma te verdedigen, verloor steeds meer elke strijdbare houding en dit betekende dat hij dat wat hij beschouwde als een plicht tegenover zijn vrienden, plaatste boven elke morele verplichting jegens de organisatie en haar beginselen. Dit leidde ertoe dat de theorie losgemaakt werd van de praktische en concrete actie: bijvoorbeeld, het waardevolle werk van Kautsky over de ethiek, specifiek het hoofdstuk over het internationalisme, was niet verbonden met een onwrikbare praktische verdediging van het internationalisme

    Er is een verrassende tegenstelling tussen de houding van Kautsky ten opzichte van Bernstein en die van Rosa Luxemburg ten opzichte van Kautsky. Bij haar aankomst in Berlijn onderhield Rosa Luxemburg nauwe banden met Kautsky en zijn familie. Maar weldra voelde zij dat de grote achting, die zij van de familie Kautsky genoot, een last werd.

    Reeds in 1899 klaagde zij bij Jogiches: “Ik begin hun zoete woorden te ontvluchten. De Kautsky’s beschouwen me als deel van hun familie.” (11.12.1899). “Al deze blijken van liefde (hij is mij werkelijk goed gezind, ik zie dat iedere keer), drukken op mij als een zware last, in plaats van me plezier te doen. Echt waar, elke vriendschap die tot stand komt op volwassen leeftijd is een last, en des te meer als zij gebaseerd is op lidmaatschap van een partij: zij legt verplichtingen op, zij vormt een hindernis, enz. (…) En juist deze zijde van de vriendschap vormt een handicap voor mij. Na de voltooiing van elk artikel denk ik: nu zal hij teleurgesteld zijn en onze vriendschap zal afkoelen.” (43)

    Zij was zich bewust van de gevaren van een houding gebaseerd op affiniteit, waarbij de afweging van persoonlijke verplichtingen, van vriendschap of van gemeenschappelijke voorkeuren het politiek oordeel van een militant verduisteren. Maar ook wat we zijn morele oordeelskracht zouden kunnen noemen, over de vraag of een bijzondere lijn van een actie, al of niet overeenkomt met de principes van de organisatie. (44) Desondanks durfde Rosa Luxemburg Kautsky openlijk te confronteren: “Met Kautsky heb ik een grondig twistgesprek gehad over de hele manier om tegen de kwesties aan te kijken. Als conclusie zei hij dat ik binnen 20 jaar net zoals hem zou denken, waarop ik antwoordde dat ik, in dat geval, binnen 20 jaar een druiloor zou zijn.” (45)

    Tijdens het Congres van Lübeck in 1901, werd Rosa Luxemburg ervan beschuldigd de standpunten van de andere kameraden te vervalsen, wat ze schandalig vond en waar zij publiekelijk opheldering over eiste. Met dit doel, leverde ze een stellingname in bij de Vorwärts. (46) Maar in naam van de Neue Zeit eiste Kautsky van haar dat ze het verzoek tot publicatie van haar stellingname terug zou nemen.

    Zij antwoordde Kautsky: “U heeft bereikt wat u wilde, ik ontsla u in deze zaak  van elke verplichting jegens mij. Maar u begaat daarbij naar alle waarschijnlijkheid nog de fout, om in alle ernst te geloven dat u in dit geval heeft gehandeld uit vriendschap en in mijn belang. Laat me toe deze illusie te doorbreken. Als vriend had u ongeveer het volgende moeten zeggen: ‘Ik raad je beslist en tot elke prijs aan je eer als redacteur te verdedigen, daar grotere schrijvers  zoals Marx en Engels, die hele brochures schreven, een hele strijd met de pen hebben gevoerd, toen iemand hen durfde te beschuldigen van vervalsing. In dergelijke gevallen moet jij hard oordelen, omdat je een jonge schrijfster bent met veel vijanden.’

    Dat had u me, als vriend, moeten zeggen. (…) De vriend laat zich echter volledig door de hoofdredacteur van de Neue Zeit overheersen en deze wil sinds het partijcongres [van Lübeck] maar één ding; hij wil rust hebben, hij wil laten zien dat de Neue Zeit, na de opgelopen slaag manieren heeft gekregen, en haar mond houdt (47) En daaraan mag het recht van een medewerker van de Neue Zeit op het waken over haar grootste belangen, haar recht op de verdediging tegen publiekelijke laster worden opgeofferd.

    Moet ook iemand die voor de Neuze Zeit – niet het minste en niet het slechtste  – werk verricht de publieke beschuldiging van vervalsing slikken, zodat er slechts in alle toppen rust heerst! Zo staan de zaken er voor mijn vriend! En nu met de beste groeten, je Rosa”. (48)

    Hier zien we een jonge, vastberaden revolutionaire, een buitengewone vrouw, die er op staat dat de “oude”, “orthodoxe”, ervaren autoriteit, zijn persoonlijke verantwoordelijkheid dient te nemen. Kautsky antwoordde Luxemburg: “Zie je, men moet de mensen van de fractie niet teveel opwinden, men moet niet de indruk wekken dat ze worden betutteld. Als men hen een voorstel wil doen, dan kan men beter een persoonlijke brief sturen, dat zal veel beter werken.”  (49) Maar Rosa Luxemburg probeerde de strijdgeest opnieuw bij hem ‘op te wekken’: “Maar u moet het met plezier en met vreugde doen en niet alsof het gaat om een vervelend intermezzo; het publiek voelt altijd de stemming aan van de strijders en de vreugde van de strijd geeft de polemiek een heldere klank en een morele superioriteit.” (50)

    Deze houding, om de normale gang van zaken van het partijleven niet te willen storen, om geen standpunt in te nemen in het debat, om de verheldering van de uiteenlopende zaken niet te bevorderen, om het debat te ontvluchten en de revisionisten te tolereren, vervreemde Rosa Luxemburg steeds meer en toonde openlijk hoezeer het verlies aan strijdbaarheid, moraal en vastberadenheid, de overheersende karaktertrek was geworden in Kautsky’s houding: “Ik heb nu zijn [artikel] Nationalisme en internationalisme moeten lezen en het was een kwaal en afschuwelijk. Weldra zal ik niets meer van K.K. kunnen lezen. Het lijkt alsof er een  afschuwelijk web mijn hoofd gesponnen wordt.” (51) “Kautsky raakt steeds meer verzuurd. Hij raakt van binnen steeds meer versteend, hij voelt geen enkele menselijke bekommernis meer voor iemand, behalve zijn familie. Ik voel me echt niet op mijn gemak bij hem.” (52)

    De houding van Kautsky kan ook worden beschouwd als tegengesteld aan die van Luxemburg en Leo Jogiches. Na het verbreken van de relatie van Rosa Luxemburg met Leo Jogiches in 1906 (die haar een immense pijn bezorgde, evenals een grote teleurstelling in hem als kameraad), bleven ze beiden de meest nabije kameraden tot aan de moord op Rosa. Ondanks diepe persoonlijke rancunes, ontgoocheling en jaloezie, deze diepe emotionele gevoelens als gevolg van het verbreken van hun relatie, heeft het hen er nooit van weerhouden om zij aan zij te staan in de politieke strijd.

    Men zou kunnen tegenwerpen dat, in het geval van Kautsky, dit de weerspiegeling was van een gemis aan persoonlijkheid en karakter van Kautsky, maar het is juister om te zeggen dat hij de morele verrotting belichaamde binnen de sociaal-democratie in haar geheel.

    Luxemburg stootte al zeer vroeg op de weerstand van de ‘oude garde’. Toen zij de revisionistische politiek bekritiseerde, op het Congres van Stuttgart in 1898,“heeft Vollmar me bitter verweten dat ik, als jongere in de beweging, les wilde geven aan de oude veteranen (…) Maar indien Vollmar antwoordt op mijn feitelijke uitleg met een ‘Jij groentje, ik zou je grootvader kunnen zijn’ dan beschouw ik dat alleen maar als een bewijs van zijn gebrek aan argumenten.” (53)

    Wat betreft de verzwakking van de strijdwil van de meer centristische veteranen, verklaarde ze in een artikel, dat ze schreef na het Congres van 1898: “Wij zouden liever gehad hebben dat de oude strijders het gevecht van in het begin van het debat hadden hernomen (...) Indien het debat zich ongunstig heeft ontwikkeld dan is het niet wegens, maar ondanks het gedrag van de partij leiding (…) De partijleiding geeft geen goed beeld van zichzelf als ze twee dagen lang het debat op zijn beloop laat, passief toeziet ‘hoe de wind waait’ en enkel ingrijpt, als de woordvoerders van het opportunisme genoodzaakt zijn om klare taal te gebruiken, daarbij nog met afkeuring blijk geeft van de ‘te scherpe toon’ van degenen wier standpunt men dan als juist bestempelt.

    Ook de uitleg van Kautsky waarom hij tot nu toe zijn mening over de theorie van Bernstein nog niet tot uitdrukking bracht, namelijk dat hij het laatste woord wilde hebben in het eventueel debat, lijkt ons geen goed excuus te zijn. In februari publiceerde hij het artikel van Bernstein zonder enig hoofdartikel in de Neue Zeit, bleef  vervolgens 4 maanden stil. In juni opent hij de discussie met enige complimenten aan het ‘nieuwe’ standpunt van Bernstein, deze nieuwe middelmatige kopij van het salonsocialisme, zwijgt daarna opnieuw 4 maanden, laat het Partijcongres beginnen en verklaart in de loop van het debat dat hij graag het ‘laatste woord’ wil hebben. Wij zouden het verkiezen dat de ‘bureautheoreticus’ tussenkomt in de debatten en zich niet beperkt tot het slotwoord in cruciale kwesties; dat hij niet de verkeerde en verwarrende indruk wekt dat hij al lange tijd niet wist wat hij moest zeggen.” (54)

    Zo werden velen van de oude garde, die gestreden hadden onder de omstandigheden van de anti-socialistenwet, ontwapend door het gewicht van het democratisme en het reformisme. Zij waren onbekwaam geworden om de nieuwe periode te begrijpen en begonnen in plaats daarvan het verlies van het socialistisch doel te theoretiseren. In plaats van de lessen over de strijd, onder de omstandigheden van de anti-socialistenwetten, aan een nieuwe generatie door te geven, hadden zij hun strijdvaardigheid verloren. En de centristische stroming die zich verborg en de strijd vermeed, door de openlijke strijd tegen het opportunisme uit de weg te gaan, opende de deur voor de opkomst van rechts.

    Terwijl de centristen de strijd vermeden, toonde de linkerzijde rond Luxemburg haar strijdvaardige geest en was ze bereid haar verantwoordelijkheden op te nemen. In de realiteit zag ze hoe “Bebel zelf al seniel was geworden en de zaken op hun beloop liet; hij is blij als anderen strijden, maar zelf noch energie, noch het elan heeft om het initiatief te nemen. (…) K.K. [Karl Kautsky] beperkt zich tot de theorie. (…) Niemand neemt de leiding, niemand voelt zich verantwoordelijk.” (55) De linkervleugel probeerde meer invloed te verkrijgen en was overtuigd van de noodzaak om als een speerpunt te handelen. Luxemburg schreef aan Jogiches: “Nog slechts één jaar doortastend, positief werk en mijn stellingname zal uitstekend zijn. Op dit ogenblik kan ik de scherpte in mijn toespraken niet beperken, omdat wij het meest extreme standpunt moeten vertegenwoordigen.” (56) Deze invloed werd echter niet bereikt en een verwatering van de standpunten was de prijs die ervoor betaald moest worden.

    Overtuigd van de noodzaak van een vastberaden leiderschap en erkennend dat zij zouden stuiten op de weerstand van de twijfelaars, wilde ze de partij voortstuwen. “Iemand die niet tot de kliek behoort, die op niemands bescherming kan rekenen, maar slechts op haar eigen ellebogen, iemand waar (met betrekking tot de toekomst) niet alleen tegenstanders als Auer en Co, maar in de grond ook bondgenoten (Bebel, Kautsky, Singer) bevreesd voor zijn; iemand die je beter op afstand kan houden omdat ze hen snel boven het hoofd kan groeien. Ik heb echter helemaal niet de intentie om mij te beperken tot kritiek. Integendeel, het is mijn bedoeling en verlangen om op een positieve wijze voort te stuwen, niet individuen, maar de beweging in haar geheel, om onze volledige positieve arbeid te herzien, de agitatie, de praktijk, om nieuwe wegen in te slaan (voor zover er zulke zijn, maar daar twijfel ik niet aan), om de sleur te bestrijden, etc. In één woord, een permanente aansporing te vormen voor de gehele beweging. (…) En vervolgens de mondelinge en schriftelijke agitatie, die in oude vormen versteend is geraakt en bijna niemand meer pakt, in nieuwe banen te leiden, nieuw leven in de bijeenkomsten en de brochures te brengen (…. ) “steeds jezelf te zijn, zonder te letten op de omgeving en de anderen…” (57)

    In oktober 1905 zag Luxemburg de gelegenheid opdoemen om deel te nemen aan de redactie van de Vorwärts. Zij was onverzettelijk wat betreft de mogelijke censuur van haar standpunten. “Indien er door mijn artikels een conflict ontstaat met de leiding of met de redactie, zal ik niet de enige zijn om haar te verlaten, maar zal de gehele linkerzijde uit solidariteit de Vorwärts verlaten en zal het redactiecomité worden opgeblazen”. Korte tijd had de linkerzijde enige invloed verworven.

    De teloorgang van het proletarisch leven in de SPD

    Het proces van ontaarding van de partij werd niet enkel gekenmerkt door openlijke pogingen om afstand te nemen van de programmatische standpunten en door het gebrek aan strijdvaardigheid van brede lagen in de partij. Onder de oppervlakte bestond een permanente onderstroom van kleingeestige en persoonlijke kwaadsprekerij gericht tegen hen die op de meest onverzettelijke wijze de principes van de organisatie verdedigden en de façade van eenheid verstoorden. De houding van Kautsky tegenover de kritiek van Luxemburg op Bernstein, bijvoorbeeld, was ambivalent. Ondanks zijn vriendschappelijke relaties met Luxemburg, kon hij niettemin onverhuld aan Bernstein schrijven: “dit kwaadaardige schepsel Luxemburg is ontevreden over de wapenstilstand tot aan de publicatie van je brochure, elke dag dient ze een andere speldenprik toe aan de ‘tactiek’.” (58)

    Zoals we zullen zien, komt op bepaalde momenten deze onderstroom aan de oppervlakte in de vorm van lasterlijke beschuldigingen en persoonlijke aanvallen.

    Het is vooral de rechterzijde die reageerde door te verpersoonlijken en te zoeken naar zondebokken binnen de partij. Daar waar een verheldering van de meningsverschillen nodig was middels een openlijke confrontatie, trok de rechterzijde zich terug en begon in plaats daarvan de belangrijkste leden van de linkerzijde te belasteren.

    Daar ze een duidelijk minderwaardigheidsgevoel vertoonden op het vlak van de theorie, verspreidden ze belasterende toespelingen over Luxemburg in het bijzonder, door sexistische commentaren te leveren en insinuaties te leveren over haar ‘ongelukkige’ liefdesleven en haar sociale relaties (haar relatie met Leo Jogiches was niet bekend binnen de partij): “Deze intelligente en hatelijke oude vrijster zal ook naar Hannover komen. Ik respecteer haar en denk dat ze sterker is dan Parvus. Maar zij verafschuwt me vanuit de grond van haar hart.” (59)

    De rechtse partijsecretaris, Ignaz Auer, gaf toe aan Bernstein: “Zelfs als we niet opgewassen zijn tegen onze opponenten, want niet iedereen heeft de capaciteiten een vooraanstaande rol te spelen, geven we niet toe aan de retoriek en de grove opmerkingen. Maar als er een ‘heldere’ scheiding komt, die niemand trouwens serieus overweegt, dan zouden Clara [Zetkin] en Rosa op zichzelf zijn aangewezen. Zelfs hun geliefden zouden niet hun verdediging op zich nemen, noch de ouden, noch de huidigen.” (60)

    Dezelfde Auer twijfelde niet om een xenofobe toon aan te slaan, toen hij zei dat “de principiële aanvallen tegen Bernstein en zijn aanhangers en tegen Schippel niet kwamen van Duitse kameraden en niet van de Duitse beweging. De activiteiten van deze personen, in het bijzonder die van mevr. Rosa Luxemburg, waren deloyaal en “onder kameraden” niet netjes.” (61). Dit soort van xenofobe uitingen – met name tegenover Luxemburg die van Joodse herkomst was – werd een permanent aspect in de campagne van rechts die in de jaren voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog steeds gemener werd. (62)

    De rechtervleugel van de partij heeft zelfs satirische commentaren of teksten over Luxemburg geschreven. (63) Luxemburg en andere persoonlijkheden van links waren in Polen reeds op een bijzondere gemene wijze als doel gekozen. Paul Frölich rapporteert in zijn biografie over Luxemburg dat veel laster werd geuit tegen linkse personen zoals Warski en Luxemburg. Luxemburg is ervan beschuldigd dat ze betaald werd door politie-officier Markgrafski van Warchau, toen ze een artikel publiceerde over de kwestie van de nationale zelfstandigheid; zij is er eveneens van beschuldigd een agent te zijn van de Okhrana, de Russische geheime politie. (64)

    Rosa Luxemburg begon de sfeer in de partij steeds meer moe te worden. “Elk toenadering tot de partij laat bij mij een zodanig gevoel van onbehagen achter, dat ik elke keer in de stemming ben om te zeggen: drie zeemijlen ver van het laagste stand bij eb! Na bij hen te zijn geweest ruik ik een dergelijk geur van vuiligheid, zie ik dergelijke zwakke karakters, een dergelijke kleingeestigheid dat ik me haastig in mijn muizehol terugtrek.” (65)

    Dat was in 1899, maar tien jaar later was haar opinie over het gedrag van een aantal leiders binnen de partij niet verbeterd. “Probeer ondanks alles rustig te blijven en vergeet niet dat er buiten de partijleiding en tuig van het type Zietzen en co. nog vele mooie en pure dingen in het leven zijn. Mijns inziens is hij behalve de onmiddellijke  onmenselijkheid nog een pijnlijk symptoom van de  algemene ellende waarin onze ‘leiding’ vervallen is, een symptoom van een afschrikwekkend geestelijk dieptepunt.. (…) Andere tijden zullen dit stinkende zeewier hopelijk door een schuimende golf wegvagen.” (66)

    En ze heeft meermaals haar verbolgenheid uitgedrukt over de verstikkende bureaucratische atmosfeer die heerste binnen de partij: “Ik voel me hier soms werkelijk ellendig en ik heb zin om Duitsland te ontvluchten. In om het even welk dorp in Siberië, ontmoet men meer menselijkheid dan in de hele Duitse sociaal-democratie.” (67) Deze houding om zondebokken te zoeken met het doel de reputatie van links te vernietigen heeft de kiemen gelegd voor de latere moord op Rosa Luxemburg door het Vrijkorps, dat haar in januari 1919, op bevel van de SPD, vermoordde. De binnen de partij gebruikte toon tegen haar, bereidde de ambiance van pogrom voor tegen revolutionairen in de revolutionaire golf van 1918-1923. De laster die zich beetje bij beetje in de partij was binnengedrongen en het ontbreken van verontwaardiging hierover, in het bijzonder door het centrum, leidde ertoe de partij moreel te ontwapenen.

    De oppositie gecensureerd en tot zwijgen gebracht

    Bovenop de zoektocht naar zondebokken, de verpersoonlijking en de xenofobe aanvallen, begonnen de verschillende instanties van de partij, onder invloed van de rechterzijde, de artikels van de linkerzijde en van Rosa Luxemburg in het bijzonder te censureren. Vooral na 1905, toen de kwestie van de massa-actie op de dagorde stond (zie verder), was de partij meer en meer geneigd om Rosa Luxemburg te muilkorven en de publicatie te verhinderen van haar artikels over het vraagstuk van de massastaking en de Russische ervaring. Ondanks het feit dat bepaalde steden linkse bastions  waren (68), trachtte de hele rechtervleugel van de partij te verhinderen dat de standpunten van Rosa Luxemburg in het orgaan van de partij, Vorwärts, werden verspreid: “Helaas moet ik uw artikel afwijzen, daar volgens een gezamenlijk akkoord tussen de partijleiding, de leidende uitvoerende raad van de Pruisische commissie [van de SPD] en de hoofdredacteur, de kwestie van de massastaking op dit ogenblijk niet mag worden gepubliceerd in de Vorwärts.” (69)

    Zoals we zullen zien, had de morele teloorgang en de verzwakte solidariteit binnen de partij schadelijke effecten toen de imperialistische spanningen zich verscherpten, daar waar de linkerzijde aandrong om hierop met massale acties te antwoorden

    Franz Mehring, een erg bekend en gerespecteerd persoon van de linkerzijde, werd ook dikwijls aangevallen. Maar in tegenstelling tot Rosa Luxemburg liet hij zich gemakkelijk beledigen en had hij de neiging om zich terug te trekken uit de strijd, wanneer hij voelde dat hij onterecht aangevallen werd. Voor het Partijcongres van Dresden in 1903 bijvoorbeeld, had Mehring aangetoond dat het  voor de sociaal-democraten onverenigbaar was om lid te zijn van de partij en tegelijkertijd voor de burgerlijke pers te schrijven. De opportunisten hadden een lastercampagne gelanceerd tegen hem. Mehring vroeg een tribunaal van de partij. Deze kwam bijeen en sprak een ‘mild oordeel’ uit tegen de opportunisten. Maar, toen hij onder stijgende druk kwam te staan van rechts, had Mehring steeds meerde neiging om zich uit de partijpers terug te trekken.

    Luxemburg drong erop aan dat hij zich tegen de druk van rechts en haar laster zou verzetten: “Ieder verstandig mens in de partij, die niet de geestige knecht is van de partijleiding, zal aan jullie kant staan. (…) Je voelt vast en zeker dat we steeds dichter het moment naderen waarop de massa van de partij behoefte zal hebben aan een energieke, onverbiddelijke en ruimdenkende leiding en dat zonder jullie, onze macht, en dat onze leidende organen: de partijleiding, het centaal orgaan, de fractie – en het “wetenschappelijk orgaan”, zonder u, onder gelijkblijvende omstandigheden, steeds kleingeestiger, laffer en parlementair-idioter worden. We moeten deze mooie toekomst dus open in de ogen kijken, alle posten bezetten en behouden die het mogelijk maken om, ondanks de officiële ‘leiding’, het recht op kritiek uit te oefenen. (…) We moeten voorbereid zijn op voortdurende gevechten en wrijvingen, met name als men het heilige van het heilige, de parlementaire idiotie, zo hevig choqueert, zoals u gedaan heeft. Maar ondanks alles, lijkt me geen duimbreed toegeven het juiste ordewoord. De Neue Zeit mag niet helemaal aan de seniliteit en de bureaucratie overgeleverd worden.” 70

    Het keerpunt van 1905

    Aan het begin van de nieuwe eeuw, begon het fundament waarop de revisionisten en de reformisten hun theorie en praktijk hadden opgebouwd, af te brokkelen.

    Oppervlakkig, en ondanks tijdelijke tegenslagen, scheen de kapitalistische economie nog in robuuste gezondheid te zijn, en zette haar onbedwingbare expansie voort naar de laatste regio’s, die nog niet door de imperialistische machten bezet waren, in het bijzonder Afrika en China. De expansie van het kapitalisme over de aardbol had een stadium bereikt waarin de imperialistische machten hun invloed slechts konden uitbreiden ten koste van hun rivalen. Alle grootmachten werden steeds meer meegesleurd in een ongekende bewapeningswedloop, waarbij in het bijzonder Duitsland zich in een massief programma van uitbreiding van de vloot engageerde. Zelfs al hadden nog maar weinigen het beseft, betekende het jaar 1905 een keerpunt: een geschil tussen twee grootmachten leidde tot oorlog op grote schaal, en de oorlog leidde beurtelings tot de eerste massale revolutionaire golf van de arbeidersklasse.

    De oorlog tussen Rusland en Japan die in 1904 was begonnen, werd uitgevochten vanwege de controle over het Koreaanse schiereiland. Rusland leed aan een vernederende nederlaag, en de stakingen van Januari 1905 waren een directe reactie op de gevolgen van de oorlog. Voor het eerst in de geschiedenis werd een heel land door een gigantische golf van massastakingen dooreengeschud. Het fenomeen beperkte zich niet tot Rusland. Hoewel niet zo massaal en met een andere achtergrond en eisen, braken gelijkaardige stakingsbewegingen uit in een reeks van andere Europese landen: 1902 in België, 1903 in Nederland, 1905 in het Ruhrgebied in Duitsland. Een aantal massale wilde stakingen vonden ook in de Verenigde Staten plaats tussen 1900 en 1906 (in het bijzonder in de kolenmijnen van Pennsylvania). In Duitsland, had Rosa Luxemburg – zowel als revolutionaire agitator als journalist voor de Duitse Partij en lid van het Centraal Comité van de SDKPiL (71) – aandachtig de strijd in Rusland en Polen gevolgd. (72)

    In December 1905, was zij van mening dat zij niet meer in Duitsland kon blijven als louter waarnemer, en is toen naar Polen gegaan om direct aan de beweging deel te nemen. Van dag tot dag nauw betrokken bij het proces van de strijd en revolutionaire agitatie, beleefde zij uit de eerste hand de zich ontwikkelende  dynamiek van de massastaking. (73) Samen met andere revolutionaire krachten begon ze er de lessen uit te trekken. Op hetzelfde moment als Trotsky zijn beroemde boek schreef over 1905, waar hij de rol van de arbeidersraden benadrukte, onderstreepte Luxemburg in haar tekst Massastaking, Partij en Vakbonden (74) de historische betekenis van de “geboorte van de massastaking” en haar internationale gevolgen voor de arbeidersklasse. Haar tekst over de massastaking was een eerste programmatische tekst van de linkse stroming in de Tweede Internationale, die tot doel had de bredere lessen te trekken en het belang van autonome, massale actie van de arbeidersklasse te benadrukken. (75)

    De theorie van Luxemburg over de massastaking ging volledig in tegen de visie van klassenstrijd die in het algemeen door de partij en de vakbonden was aanvaard. Voor de laatstgenoemden was de klassenstrijd bijna als een militaire campagne, waarin de confrontatie slechts zou moeten worden gezocht zodra het leger een overweldigende sterkte had opgebouwd, terwijl de leiding van de partij en de vakbond moest ageren als de generale staf op wiens bevel de massa van de arbeiders in beweging zou komen. Dit was ver weg van waar Luxemburg de nadruk op legde: op de creatieve zelfactiviteit van de massa's. Maar om het even welk idee dat stelde dat de arbeiders onafhankelijk van de leiding zouden kunnen handelen was een gruwel voor de vakbondleiders, die in 1905 voor het eerst werden geconfronteerd met het perspectief door een dergelijke massale golf van zelfstandige strijd te worden overrompeld.

    De reactie van de rechtse vleugel van de SPD en de vakbondsleiding was simpelweg om het even welke bespreking van de kwestie te verbieden. Op het vakbondscongres te Keulen in mei 1905 wezen zij iedere discussie over de massastaking af als“verwerpelijk” (76) en verklaarden “Het Keulse vakbondscongres beveelt alle georganiseerde arbeiders aan zich energiek hiertegen [de propaganda voor de massastaking]  te verzetten.” Dit kondigde de samenwerking aan tussen de heersende klasse en de SPD met de vakbonden in de strijd tegen de revolutie.

    De Duitse bourgeoisie had de beweging eveneens met aandacht gevolgd en wilde vooral verhinderen dat de Duitse arbeiders het ‘Russische voorbeeld zouden kopiëren’. Rosa Luxemburg werd, vanwege haar redevoering over de massastaking op het SPD-Congres te Jena in 1905 beschuldigd van ‘oproep tot geweld’ en tot twee maanden gevangenisstraf veroordeeld. Kautsky probeerde in de tussentijd het belang van de massastaking te minimaliseren door te benadrukken dat zij het product was van de Russische achtergestelde omstandigheden en niet kon worden toegepast in een ontwikkeld land zoals Duitsland. Hij gebruikte “de term ‘Russische methode’ als symbool voor een tekort aan organisatie, vanwege het primitieve karakter, de chaos en de barbaarsheid.” (77) In zijn boek van 1909 De weg naar de macht, beweerde Kautsky dat de “massa-actie een achterhaalde strategie is om de vijand omver te werpen” en stelt daartegenover zijn “uitputtingsoorlog”. (78)

    De massapartij tegen de massastaking

    Kautsky weigerde om de massastaking als perspectief voor de arbeidersklasse over de hele wereld te erkennen en viel de stelling van Luxemburg aan alsof het een persoonlijke gril was. Kautsky schreef aan Luxemburg: “Ik heb de tijd niet om je uit te leggen wat Marx en Engels, Bebel en Liebknecht beschouwd hebben als wezenlijk. Kort gezegd, wat je wil is een geheel nieuwe vorm van agitatie, die we tot nog toe steeds hebben geweigerd. Maar deze nieuwe agitatie is van een dergelijke aard dat het niet goed is, om er publiekelijk debat over te voeren. Met de publicatie van de je artikel zou je voor eigen rekening ageren, als enkeling en een agitatie en een actievorm bepleiten, die de partij steeds verworpen heeft. Een enkeling, welk zijn statuut ook moge wezen, kan niet voor eigen rekening en een voldongen feit scheppen, wat onvoorziene gevolgen voor de partij kan hebben.” (79)

    Luxemburg verwierp de poging om de analyse en het belang van de massastaking als een ‘persoonlijke politiek’ voor te stellen. (80) Zelfs als de revolutionairen het bestaan moeten erkennen van verschillende omstandigheden in de diverse landen, moeten zij vooral greep krijgen op de globale dynamiek van de ontwikkeling van de voorwaarden van de klassestrijd, in het bijzonder de tendenzen, de voorbodes die de toekomst aankondigen. Kautsky verzette zich tegen het ‘Russische experiment’, beschouwde het als een uitdrukking van de achterlijkheid van Rusland, waarmee hij dus indirect de internationale solidariteit weigerde en een standpunt verspreidde, dat doorspekt was met nationale vooroordelen, en beweerde dat de arbeiders in Duitsland met hun machtige vakbond een voorsprong hadden en hun methodes ‘superieur’ zouden zijn… en dat op een moment dat de vakbondsleiding de massastaking en de zelfstandige actie van het proletariaat al blokkeerde!  En wanneer Luxemburg gevangen werd gezet omdat ze propaganda had gemaakt voor de massastaking, toonden Kautsky en zijn vrienden geen enkel teken van verontwaardiging en protesteerden ze niet.

    Luxemburg, die door deze poging tot censuur niet tot zwijgen was te brengen, verweet de partijleiding al haar aandacht op de voorbereiding van de verkiezingen te concentreren: “[Wil] Vorwärts met een delirium van vreugde over onze huidige en toekomstige electorale successen verdoven? Gelooft Vorwärts werkelijk dat de politieke uitdieping en de reflectie van grote lagen van de partij een dienst kunnen worden bewezen door deze permanente hoerastemming over de electorale successen, één jaar, misschien anderhalf jaar voor de verkiezingen en door de verstikking van elke zelfkritiek binnen de partij?” (81)

    Naast Rosa Luxemburg was Anton Pannekoek de belangrijkste criticus van de ‘uitputtingsstrategie’ van Kautsky. In zijn boek Tactische verschillen in de arbeidersbeweging (82) ondernam Pannekoek een fundamentele en systematische kritiek van de ‘oude werktuigen’ van het parlementarisme en de vakbondsstrijd. Pannekoek werd ook het slachtoffer van censuur en repressie binnen de sociaal-democratie en het vakbondsapparaat en verloor aldus zijn werk bij de partijschool. Steeds meer werden de artikelen van Luxemburg en Pannekoek gecensureerd door de partijpers. In november 1911 weigerde Kautsky voor het eerst een artikel van Pannekoek in de Neue Zeit te publiceren. (83)

    Zo dwongen de massastakingen van 1905 de SPD-leiding om haar ware gezicht te laten zien en zich te verzetten tegen elke mobilisatie van de arbeidersklasse, die probeerde om de ‘Russische ervaringen’ na te volgen. Vele jaren voor het uitbreken van de oorlog vormden de leiders van de vakbonden een bolwerk van het kapitalisme. Het argument om “ met de verschillende omstandigheden van de klassestrijd rekening te houden” was in werkelijkheid slechts een voorwendsel om de internationale solidariteit te verwerpen, daar waar de sociaal-democratie probeerde schrik aan te jagen en zelfs het nationale gevoel aan te wakkeren tegenover het ‘Russische radicalisme’; dit zou een belangrijk ideologisch wapen vormen in de oorlog die enkele jaren later uitbrak. Na 1905 werd het centrum dat tot dan aarzelend was, progressief meer en meer naar rechts aangetrokken. De onbekwaamheid en de weigering van het centrum om de strijd van links in de partij te ondersteunen, wilde zeggen dat  links meer geïsoleerd was binnen de partij.

    Zoals Luxemburg onderstreepte: “Het werkelijke effect van de interventie van kameraad Kautsky beperkt zich dus tot dit: hij heeft een theoretische dekmantel verschaft aan hen, die in de partij en vakbonden, met een gevoel van onbehagen, de onstuimige groei van de massabeweging gadeslaan, deze graag willen remmen en zo vlug mogelijk terug op de goede oude gerieflijke weg sturen van de parlementaire en vakbondsroutine. Kautsky heeft een remedie verschaft voor hun geestelijke scrupules en dit onder het schild van Marx en Engels, hij heeft hen tegelijkertijd een middel gegeven om de ruggengraat van een beweging van manifestaties te breken die hij voorhield altijd sterker te maken.” (84)

    De oorlogsdreiging en de Internationale  

    Het Congres van de Internationale te Stuttgart in 1907 trachtte lessen te trekken uit de Russisch-Japanse oorlog en om in de overweging het gewicht van de georganiseerde arbeidersklasse tegenover de groeiende oorlogsdreiging af te wegen.  Ongeveer 60.000 personen namen deel aan een manifestatie waar sprekers van een twaalftal landen waarschuwden voor de gevaren van de oorlog. August Bebel stelde een resolutie voor tegen het gevaar van de oorlog, wat de vraag omzeilde over het militarisme als integrerend onderdeel van het kapitalisme en vermeldde niet de strijd tegen de oorlog van de arbeiders in Rusland. De Duitse Partij trachtte te vermijden om gebonden te worden door om het even welk voorschrift wat betreft haar actie in geval van oorlog, vooral onder de vorm van een algemene staking.

    Luxemburg, Lenin en Martov stelden samen een amendement voor die een meer energieke wending aan de resolutie gaf: “Dreigt er een uitbraak van een oorlog, dan zijn de arbeiders en de parlementaire vertegenwoordigers in de betrokken landen verplicht om alles te doen om een uitbraak van de oorlog te verhinderen door de inzet van gepaste middelen die, zich al naar gelang van de verscherping van de klassestrijd en de algemene politieke situatie, gewoonlijk veranderen en toenemen. In het geval de oorlog dan toch nog zou uitbreken, dan hebben ze (de socialistische partijen) de plicht tussen te komen om deze prompt te laten beëindigen en om met al haar krachten de economische en politieke crisis, door de oorlog teweeggebracht, te gebruiken om de meest diepe volkslagen te agiteren en de val van het kapitalisme te bespoedigen”. (85)

    Het Congres van Stuttgart stemde unaniem voor deze resolutie, maar vervolgens slaagde de meerderheid van de IIe Internationale er niet in haar oppositie te versterken tegen de groeiende voorbereidingen van oorlog. Het Congres van Stuttgart is de geschiedenis ingegaan als een voorbeeld van mondelinge verklaringen zonder actie vanwege de meeste deelnemers. (86) Maar het was een belangrijk moment van samenwerking tussen de stromingen aan de linkerzijde die ondanks het uiteenlopen over vele andere vraagstukken, een gemeenschappelijke positie innamen betreffende de oorlog.

    In februari 1907 publiceerde Karl Liebknecht zijn boek Militarisme en anti-militarisme, met een bijzondere aandacht voor de internationale jeugdbeweging waarbij hij met name de rol van het Duitse militarisme aan de kaak stelde. In oktober 1907 werd hij voor hoogverraad veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf. In datzelfde jaar verklaarde Noske, een leider van de rechtervleugel van de SPD, bij een redevoering in de Reichstag, dat in geval van een ‘verdedigingsoorlog’, de sociaal-democratie de regering zal ondersteunen en dat “Onze houding tegenover het leger wordt bepaald door ons oordeel over het nationale vraagstuk. Wij eisen de autonomie op voor elke natie. Maar dat betekent dat wij eveneens het behoud van de autonomie van het Duitse volk benadrukken. Wij zijn ten volle bewust dat het onze verdomde plicht is ervoor te zorgen dat het Duitse volk niet door andere volkeren tegen de muur wordt geplaatst”. 87 Het betreft hier dezelfde Noske die in 1918 de “bloedhond “(volgens zijn eigen woorden) zou worden van de door de SPD geleide repressie tegen de arbeiders.

    De uitverkoop van het internationalisme voor electorale successen 

    In 1911 veroorzaakte de Duitse expeditie van oorlogsschip Panther in Agadir een tweede crisis tussen Marokko en Frankrijk. De leiding van de SPD wees elke antimilitaristische actie af om te vermijden dat haar electoraal succes voor de volgende verkiezingen van 1912 niet in gevaar te brengen. Toen Luxemburg deze houding aanklaagde, beschuldigde de leiding van de SPD haar van het verraden van de geheimen van de partij. In augustus 1911, na veel aarzelingen en pogingen om de kwestie te omzeilen, verspreidde de partijleiding een pamflet dat een protest moest zijn tegen de politiek van het Duitse imperialisme in Marokko.

    Het pamflet werd scherp bekritiseerd door Luxemburg in haar artikel Ons pamflet over Marokko  (89). Wat ze niet wist, was dat Kautsky er de schrijver van was. Kautsky antwoordde met een zeer persoonlijke aanval. Luxemburg ging in de tegenaanval: Kautsky, schreef zij, heeft haar kritiek voorgesteld als “een gluiperige boosaardige aanval tegen hem [Kautsky] als persoon. (…) De kameraad Kautsky zal moeilijk kunnen bestrijden dat ik niet de moed heb om mijn kritieken rechtstreeks en met open vizier te uiten. Ik heb nooit iemand vanuit een hinderlaag aangevallen en ik verwerp vastberaden het idee van kameraad Kautsky dat ik wist wie het pamflet geschreven had en dat ik het – zonder hem te noemen – op hem had gemunt. (…) Maar ik zou me ervoor hebben behoed om zonder een dringende noodzaak een polemiek te beginnen met een kameraad die op een overspannen wijze reageert met zulk een stortvloed aan persoonlijke berispingen, bitterheid en argwaan op een strikt feitelijke, alhoewel scherpe kritiek en die achter elk woord een persoonlijke, kwade intentie veronderstelt.” (89)

    Op het partijcongres van Jena, in september 1911, verspreidde de partijleiding een speciale brochure tegen Rosa Luxemburg, vol met aanklachten tegen haar, en waarin ze ervan werd beschuldigd de geheimhouding te schenden en van het Internationaal Bureau van de IIe Internationale geïnformeerd te hebben over de interne correspondentie van de SPD.

    Kautsky’s desertie van de strijd tegen de oorlog

    Hoewel Kautsky in zijn boek De weg naar de macht (1909) had gewaarschuwd dat “de wereldoorlog gevaarlijk dicht naderde” voorspelde hij dat, als de oorlog zou uitbreken, “iedereen een patriot zal worden” en dat, indien de sociaal-democratie ertoe besliste om tegen de stroom in te gaan, zij door de volkswoede verscheurd zou worden. Hij verwachtte de vrede in de ‘landen die de Europese beschaving vertegenwoordigen’ en de Verenigde Staten van Europa zouden kunnen vormen. Tegelijkertijd begon hij zijn theorie over het ‘superimperialisme’ te ontwikkelen door deze theorie te baseren op het idee dat het imperialistisch conflict geen onvermijdelijk gevolg is van de kapitalistische expansie, maar simpelweg een ‘politiek’ die de verlichte kapitalistische staten konden verkiezen of verwerpen.

    Kautsky dacht al dat de oorlog de klassetegenstellingen naar de achtergrond zou verdringen, en dat de massale actie van het proletariaat tot mislukking gedoemd was en dat – zoals hij zei toen de oorlog uitbrak – de Internationale enkel nuttig was in vredestijd. Deze houding – zich volledig bewust te zijn van het oorlogsgevaar, maar te buigen voor de heersende nationalistische druk en terug te deinzen voor een vastberaden strijd – ontwapende de arbeidersklasse en opende de deur voor het verraad van de belangen van het proletariaat. Zo minimaliseerde Kautsky in zijn theorie van het ‘superimperialisme’ enerzijds de explosieve realiteit van de imperialistische spanningen en faalde hij volledig de vastberadenheid, waarmee de heersende klasse de oorlog voorbereidde, waar te nehmen. Anderzijds gaf hij toe aan de nationalistische ideologie van de regering (en die van de rechtervleugel van de SPD) in plaats van deze te confronteren, uit schrik voor een electoraal verlies van de SPD. Zijn ruggengraat en strijdwil waren verdwenen.

    Daar waar een vastberaden aanklacht van de oorlogsvoorbereidingen nodig was en de linkerzijde haar best deed om publieke vergaderingen tegen de oorlog te organiseren, die duizenden van deelnemers trokken, mobiliseerde de leiding van de SPD tot aan de grens van het mogelijke de komende voor de parlementaire verkiezingen van 1912. Luxemburg hekelde de opgelegde stilte over het oorlogsgevaar als een opportunistische poging om parlementszetels te winnen en de Internationale op te offeren, alleen maar om meer stemmen te behalen.

    In 1912 dwong de bedreiging van de vrede, die uitging van de Tweede Balkanoorlog, het Internationaal Socialistisch Bureau tot de organisatie van een buitengewoon Internationaal Congres die plaatsvond te Basel (Zwitserland). Het bijzondere doel hiervan was de internationale arbeidersklasse te mobiliseren tegen het dreigende oorlogsgevaar. Luxemburg bekritiseerde het feit dat de Duitse partij slechts de Duitse vakbonden volgden, die enkele bescheiden bijeenkomsten hadden georganiseerd en verder zeiden dat de partij, als politiek orgaan van de arbeidersklasse, niets meer hoeft te doen dan een mondelinge aanklacht tegen de oorlog af te leggen. Daar waar andere partijen in andere landen met meer kracht gereageerd hadden, had de SPD als grootste arbeiderspartij van de wereld, zich in wezen teruggetrokken van de agitatie en had ze zich onthouden van meer mobiliserende protesten. Inderdaad, het Congres van Basel, dat eens te meer eindigde met een grote demonstratie en oproepen tot vrede, maskeerde eigenlijk de verrotting en het naderende verraad van vele partijen die lid waren van de Internationale.

    Op 3 juni 1913 stemde de SPD-fractie in de Reichstag voor een speciale militaire belasting: 37 SPD-leden, die zich tegen deze stemming hadden verzet, werden door middel van de groepsdiscipline het zwijgen opgelegd. De open breuk met de vroegere leuze: "geen mens, geen cent voor dit systeem” bereidde de stemming voor van augustus 1914 door de Reichstag-fractie ten gunste van de oorlogskredieten. (90)  Het morele verval van de partij werd geopenbaard door de reactie van Bebel. In1870-71 had August Bebel samen met Wilhelm Liebknecht (de vader van Karl Liebknecht) zich onderscheiden door zijn vastberaden verzet tegen de Frans-Pruisische oorlog. Nu, vier decennia later, faalde Bebel om vastberaden verzet te plegen tegen de oorlogsdreiging. (91)

    Het werd steeds duidelijker dat niet enkel rechts het erop aanlegde om openlijk verraad te plegen, maar dat ook de aarzelende centristen elke strijdlust verloren hadden en er niet in slaagden om zich vastberaden te verzetten tegen de oorlogsvoorbereidingen. De houding van de meest bekende vertegenwoordiger van het ‘centrum’, Kautsky, namelijk dat de partij haar houding met betrekking tot het oorlogsvraagstuk  moeten aanpassen aan de reacties van de bevolking (een passieve onderwerping indien de meerderheid in het land tendeerde naar het nationalisme of een meer resolute houding indien er een groeiende oppositie tegen de oorlog ontstond), werd gerechtvaardigd met het gevaar van ‘het eigen isolement ten opzichte van de grote massa van de partij’. Toen na 1910 de stroming rond Kautsky beweerde het ‘marxistisch centrum’ te zijn tegenover de (radicale, extremistische, niet-marxistische) linkerzijde, bestempelde Luxemburg dit ‘centrum’ als vertegenwoordiger van de lafheid, de voorzichtigheid en het conservatisme.

    De centristische afkeer van de strijd, de onbekwaamheid om zich te verzetten tegen rechts en links te volgen in haar vastberaden strijd, droeg ertoe bij de arbeiders te ontwapenen. Zo was het verraad van augustus 1914 door de leiding van de partij geen verrassing: zij was beetje bij beetje voorbereid. De steun aan het Duitse imperialisme werd tastbaar doorheen de verschillende stemmingen in het parlement ten voordele van de oorlogskredieten, doorheen de inspanningen gericht op het afremmen van de bijeenkomsten tegen de oorlog, doorheen de gehele houding om partij te kiezen ten gunste van het Duitse imperialisme en doorheen de ketening van de arbeidersklasse aan het nationalisme en het patriottisme. Het muilkorven van de linkervleugel is cruciaal geweest in het opgeven van het internationalisme en effende het pad voor de repressie van de revolutionairen in 1919.

    Verblind door aantallen

    Aangezien de leiding van de SPD haar acties had gericht op de wetgevende verkiezingen, was de partij zelf aan het electorale succes gebonden en verloor zij het uiteindelijke doel van de arbeidersbeweging uit het oog. De partij verwelkomde de schijnbaar ononderbroken groei van haar kiezers, van het aantal van haar afgevaardigden en die van de lezers van haar partijpers. De groei was inderdaad indrukwekkend: in 1907 had de SPD 530.000 leden; in 1913 was het cijfer meer dan verdubbeld tot 1,1 miljoen. De SPD was in werkelijkheid de enige massapartij van de Tweede Internationale en de grootste partij in om het even welk Europees parlement. Deze numerieke groei gaf de illusie van een grote kracht. Zelfs Lenin was opmerkelijk kritiekloos over de ‘indrukwekkende aantallen’ van de leden en kiezers en de invloed van de partij. (92)

    Hoewel het onmogelijk is om een mechanische relatie te leggen tussen de politieke onverzettelijkheid en de verkiezingssuccessen, leidde de verkiezingen van 1907, waarbij de SPD de barbaarse repressie door het Duitse imperialisme tegen de opstand van de Herero in Zuid-West Afrika nog veroordeelde, tot een ‘terugslag’. De SPD verloor 38 zetels in het parlement en bleef met ‘slechts’ 34 zetels achter. Ondanks het feit dat het percentage van de SPD in de globale verkiezing effectief toegenomen was, betekende deze electorale terugslag in de ogen van de partijleiding dat de partij afgestraft was door de kiezers en vooral door de kiezers uit de kleinburgerij, door de aanklacht tegen het Duitse imperialisme. De les die zij hieruit trok was dat de SPD moest vermijden om zich te fel tegen het imperialisme en nationalisme te verzetten daar dit haar stemmen zou kosten. In plaats daarvan moest de partij al haar krachten richten op de campagne voor de volgende verkiezingen, en alles vermijden wat haar verkiezingssucces in gevaar kon brengen, zelfs als dit betekende dat de discussies zouden moeten worden gecensureerd.

    Bij de verkiezingen van 1912 bereikte de partij 4,2 miljoen stemmen (38% van alle uitgebrachte stemmen) en haalde ze 110 zetels. Zij was de grootste parlementaire partij geworden, maar enkel door het internationalisme en de principes van de arbeidersklasse te begraven. In de plaatselijke parlementen had ze meer dan 11.000 verkozen. De SPD telde 91 dagbladen en 1.500.000 abonnees. De integratie van de SPD in het spel van de parlementaire politiek is nog verder gegaan tijdens de verkiezingen van 1912, toen zij haar kandidaten uit verschillende districten terugtrok ten voordele van de Fortschrittliche Volkspartei, hoewel deze partij onvoorwaardelijk de Duitse imperialistische politiek steunde. Gedurende deze tijd steunde de Sozialistische Monatshefte (in principe geen partij-publicatie, maar in realiteit het theoretisch orgaan van de revisionisten) openlijk de koloniale politiek van Duitsland en de eisen van het Duitse imperialisme voor een herverdeling van de koloniën.

    Langzame integratie in de staat

    In feite ging de totale mobilisatie van de partij voor de parlementaire verkiezingen gepaard met een langzame integratie in het staatsapparaat. De indirecte instemming met de begroting in juli 1910 (93), het versterken van de samenwerking met de burgerlijke partijen (dat tot dan toe geen onderwerp was), de terugtrekking van (eigen) kandidaten de verkiezing van de burgerlijke Freiheitlichen Volkspartei mogelijk te maken, de aanduiding van een kandidaat voor de burgemeerstersverkiezingen te Stuttgart – dat waren enige van de stappen op weg naar de directe deelname van de SPD aan het beheer van de staat.

    Deze globale tendens tot een toenemende vermenging van de parlementaire activiteiten van de SPD en haar identificatie met de Staat, werd door de linkerzijde aan de kaak gesteld, in het bijzonder door Anton Pannekoek en Rosa Luxemburg. Pannekoek wijdde een volledig boek aan de Tactische verschillen binnen de arbeidersbeweging. Luxemburg, die bijzondere aandacht had voor het verstikkend effect van het parlementarisme, oefende druk uit voor initiatief en actie van de basis: “Maar de ideale partijleiding zou niets kunnen aanvangen, zou onwillekeurig terechtkomen in een inefficiënte bureaucratie, indien haar natuurlijke bron van energie, de wil van de partij, zich niet laat voelen, als de kritische gedachte, het initiatief van het merendeel van de leden van de partij slaapt..

    Ja, meer zelfs. Indien de eigen energie, het zelfstandige intellectuele leven van het merendeel van de partij niet actief genoeg is, dan hebben de centrale autoriteiten de heel natuurlijke tendens om niet enkel bureaucratisch vast te roesten, maar eveneens om zich een volkomen vals beeld te vormen van hun eigen autoriteit en hun positie ten opzichte van de partij. Het meest recente zogenaamde ‘geheime’ decreet van de partijleiding aan de redacties binnen de partij kan dienen als duidelijk bewijs, een poging om de voogdij te spelen over de partijpers, dat men slechts op de meest strenge wijze kan verwerpen. In ieder geval is het ook  hier nodig om helder te zijn: tegenover de ondoelmatigheid en de overdreven illusies van de macht van de centrale autoriteiten van de arbeidersbeweging is er geen andere weg dan het eigen initiatief, het eigen denken en het fris en kloppende politieke leven van de massa van  de partij.” (95)

    Inderdaad, Luxemburg benadrukte voortdurend de noodzaak voor de massa’s van de partijleden, om “wakker te worden“ en hun verantwoordelijkheid op te nemen tegen de degenererende partijleiding. “De grote massa’s [van de partij] moeten zelf actief worden op hun eigen wijze, zij moeten zich op hun eigen wijze bevestigen, hun eigen energie, hun eigen daadkracht kunnen ontvouwen, zij moeten zich roeren  als massa, handelen, passie,  moed en vastberadenheid ontwikkelen.” (95)

     “Elke stap voorwaarts in de strijd voor ontvoogding van de arbeidersklasse dient tegelijkertijd een groeiende intellectuele zelfstandigheid van de massa van arbeiders te betekenen, haar groeiende zelfbevestiging, zelfbeschikking en initiatief (…) Het is van vitaal belang voor de normale ontwikkeling van het politieke leven binnen een partij, de levensvraag van de sociaal-democratie hangt daarvan af, om de politieke gedachte en de wil van de massa van de partij wakker en actief te houden, opdat ze in een toenemende mate tot activiteit in staat zijn. (…)

    Wij hebben natuurlijk het jaarlijkse partijcongres, de hoogste instantie, die regelmatig de wil bevestigt van de hele partij. Het is echter duidelijk dat de partijcongressen enkel maar algemene richtlijnen voor de tactiek aan kunnen geven voor de sociaal-democratische strijd. De toepassing van deze richtlijnen in de praktijk vereisen een permanente, onvermoeibare denkarbeid, slagvaardigheid en initiatief (..) Om deze hele opgave van de dagelijkse politieke waakzaamheid en initiatief toe te willen schuiven aan een leiding van de partij, op wiens commando de weldra één miljoen koppige partij-organisatie passief wacht, is, vanuit het oogpunt van de proletarische klassestrijd, het meest foutieve wat er bestaat. Onze opportunisten willen in het algemeen het liefst zien dat de vanzelfsprekende onderwerping van allen aan de beslissingen van de gehele partij zich uit in een dergelijke verwerpelijke ‘blinde gehoorzaamheid’.” (96)

    De ‘fractiediscipline’ verstikt de individuele verantwoordelijkheid

    Op 4 augustus 1914 stemde de parlementaire fractie van de SPD met unanimiteit voor de oorlogskredieten. De partijleiding en de parlementaire fractie hadden de “fractiediscipline” geëist. De censuur (staatscensuur of zelfcensuur?) en de valse eenheid volgden hun eigen logica, het precieze tegenovergestelde van persoonlijke verantwoordelijkheid. Het proces van ontbinding betekende dat de bekwaamheid tot kritisch denken en verzet tegen de valse eenheid van de partij was geëlimineerd. De morele waarden van de partij werden opgeofferd op het altaar van het kapitaal. In naam van de partijdiscipline, eiste de partij de opheffing van het proletarisch internationalisme.

    Karl Liebknecht, wiens vader in 1870 gedurfd had de steun voor de oorlogskredieten af te wijzen, zwichtte nu voor de druk van de partij. Pas enkele weken later, na een eerste hergroepering van kameraden die trouw waren gebleven aan het internationalisme, durfde hij het om openlijk zijn afwijzing van de oorlogsmobilisatie door de leiding van de SPD tot uitdrukking te brengen. Maar de stemming voor de oorlogskredieten door de Duitse SPD, had in andere Europese landen een lawine van onderwerpingen aan het nationalisme uitgelokt. Met het verraad van de SPD tekende de Tweede Internationale haar doodvonnis en loste ze zichzelf op.

    De opkomst van de opportunistische en revisionistische stroming, die het duidelijkst waren gezien in de grootste partij van de Tweede Internationale en die het doel van omverwerping van de kapitalistische maatschappij had opgegeven, betekende dat het proletarische leven, de strijdlust en morele verontwaardiging verdwenen waren binnen de SPD, of tenminste in de rangen van haar leiding en bureaucratie. Tegelijkertijd was dit proces onverbrekelijk verbonden met de ontaarding van het programma van het SPD. Dit werd zichtbaar in de weigering om nieuwe wapens van de klassestrijd te hanteren, de massastaking en de zelforganisatie van de arbeiders en het langzamerhand prijsgeven van het internationalisme.

    Het ontaardsingsproces van de Duitse sociaal-democratie, dat geen geïsoleerd verschijnsel was in de Tweede Internationale, leidde tot haar verraad in 1914. Voor het eerst had een politieke organisatie van arbeiders niet enkel de belangen van de arbeidersklasse verraden. Ze werd bovendien één van de doeltreffendste wapens van de kapitalistische klasse om een oorlog te ontketenen en de arbeidersopstand tegen de oorlog te verpletteren. De lessen van de ontaarding van de sociaal-democratie blijven dus van cruciaal belang voor de revolutionairen van vandaag.

    Heinrich / Jens

    Voetnoten

    (1) Met 38,5% van de uitgebrachte stemmen had de SPD 110 zetels in de Reichstag

    (2) Karl Kautsky is geboren in 1854 in Praag. Zijn vader was hoofd decorateur en zijn moeder actrice en schrijfster. De familie vestigde zich in Wenen toen Kautsky 7 jaar was. Hij studeerde aan de Universiteit van Wenen en vervoegde zich in 1875 bij de Sozialdemokratische Partei Österreichs (SPÖ). In 1880 hielp hij vanuit Zürich met het smokkelen van de socialistische literatuur naar Duitsland.

    (3) August Bebel is geboren in 1840 in wat nu een buitenwijk van Keulen is. Hij verloor zijn beide ouders nog vóór hij 14 werd. In 1854 werd hij leerling bij een timmerman en als jonge man maakte hij vele reizen in Duitsland. Hij ontmoette Wilhelm Liebknecht in 1865 en was direct onder de indruk van zijn internationale ervaring. In zijn autobiografie herinnert Bebel zich uitgeroepen te hebben: “Verdomme, dat is een man van wie je iets kan leren”. (Bebel, Aus Meinem Leben, Berlin 1946, vermeld in: James Joll, The Second International). Samen met Liebknecht werd Bebel één van de vooraanstaande leiders in de eerste jaren van de Duitse sociaal- democratie.

    (4) Dit is heel duidelijk te zien in het boek van Lenin over de crisis van de RSDAP in 1903, Eén stap voorwaarts, twee stappen terug. Over de toekomstige Mensjewiki schrijft hij: ““De mentaliteit van het kringwezen en een verbazingwekkende onrijpheid in partijkwesties, die niet in staat is de frisse wind van de discussies te verdragen die in alle openheid gevoerd worden, is  hier heel duidelijk te zien. (…) Stel je nou eens voor dat er in de Duitse Partij dergelijke onzin, dergelijk gekibbel mogelijk was, zoals de klacht over een “valse beschuldiging van opportunisme”!Proletarische organisatie en discipline hebben daar al lang een einde gemaakt aan de intellectuele lafheid. (…) Alleen vanwege het meest verstarde kringwezen met zijn logica: “En als je niet mijn kameraad wil zijn, dan sla ik je hersens in”, kon een “valse beschuldiging  van opportunisme”, geuit tegen de meerderheid van de groep “Bevrijding van de Arbeid”, leiden “tot hysterie, gekibbel en splitsing in de partij”. Bron: Lenin, Ein Schritt Vorwärts, zwei Schritte zurück: Die unschuldigen Opfer der falschen Beschuldigung des Opportunismus (eigen vertaling).

    (5) Rosa Luxemburg, De crisis in de sociaal-democratie  (beter bekend onder de naam Juniusbrochure), hoofdstuk 1. Iedereen die probeert iets te begrijpen van de oorzaken van de Eerste Wereldoorlog moet het boek van Luxemburg lezen.

    (6) Idem, p. 55

    (7) Centraal persorgaan van de SPD.

     (8) Ook bekend onder Eisenacher Partei, naar de stad waar zij was opgericht.

    (9) Marx, Erste Adresse des Generalrats der IAA über den Bürgerkrieg in Frankreich, https://www.marxists.org/deutsch/archiv/marx-engels/1870/07/23-adrs1.htm [66] (eigen vertaling)

    (10) Een gelijkaardige tendens bleef bestaan in het Frans socialisme uit nostalgie voor het programma van de “Ateliers nationaux”, die was gevolgd op de revolutionaire beweging van 1848.

    (11) Zie: Toni Offerman, Between reform and revolution: German socialism and communism from 1840 to 1990, Berghahn Books, 1998, p. 96.

     (12) Het is nu bekend onder de titel: Kritiek op het Program van Gotha.

    (13) Brief van Marx aan Bracke, 5 mei 1875. Verzamelbundel: Tegen het Reformisme, Marx en Engels, Moskou 1990, p. 121.

    (14) Brief van Engels aan August Bebel, 18-28 maart 1875. Verzamelbundel: Tegen het Reformisme, Marx en Engels, Moskou 1990, p. 241. https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1875/1875gotha.htm [67]

    (15) Geciteerd in Georges Haupt, Aspects of international socialism 1871-1914, Cambridge University Press & Éditions de la Maison des Sciences de l'Homme.

    (16) De stemming voor de oorlogkredieten in het parlement was een duidelijke schending van de statuten et de beslissingen van het Congres van de SPD, zoals Rosa Luxemburg benadrukte.

    (17) F. Engels, Over de kritiek op het project van het sociaal-democratisch programma voor 1891. Verzamelbundel: Tegen het Reformisme, Marx en Engels, Moskou 1990, p. 183.

    (18)  Toch mogen we niet vergeten dat de Russische autocratie extremer was: het Russische equivalent van de Reichstag, de Doema, werd pas bijeengeroepen onder druk van de revolutionaire beweging in 1905.

    (19) Zie de opmerkelijke biografie van JP Nettl over Rosa Luxemburg, p. 81. (Schocken Paperback, de verkorte versie van Oxford University Press 1969, met een indleiding door Hannah Arendt). In dit artikel hebben we zowel uit de verkorte als uit de onverkorte versie geciteerd.

    (20)  Het is kenmerkend dat, terwijl de partij het reformisme duldde van de rechtervleugel, de "Jungen" ("jongeren”), die de evolutie naar het parlementarisme heftig hadden bekritiseerd, tijdens het Congres van Erfurt uit de partij werden gestoten. Het is waar dat deze groep hoofdzakelijk een intellectuele en litteraire oppositie was met anarchistische tendensen (nadat ze de SPD hadden verlaten is een bepaald aantal van hun leden trouwens afgedreven naar het anarchisme,). Het is toch veelzeggend dat de partij veel harder heeft gereageerd op de kritiek van de linkerzijde dan op de opportunistische praktijk van de rechterzijde.

    (21) Zie : Jacques Droz, Histoire générale du socialisme, p. 41, Éditions Quadrige/PUF, 1974.

    (22) Brief aan Kautsky, 1896, aangehaald door Droz, p. 42. (eigen vertaling)

    (23) Het revisionisme van Bernstein was geenszins een geïsoleerde verschijnsel. In Frankrijk vervoegde de socialist Millerand de regering Waldeck-Rousseau aan de zijde van generaal Gallifet, de beul van de Commune van Parijs; een gelijkaardige tendens bestond in België; de Britse arbeidersbeweging werd helemaal beheerst door het reformisme en een bekrompen nationalistische vakbeweging.

    (24) „Aber die Kolonialfrage ist viel mehr als bloß eine Menschlichkeitsfrage. Sie ist eine Menschheitsfrage und eine Kulturfrage ersten Ranges. Sie ist die Frage der Ausbreitung der Kultur und, solange es große Kulturunterschiede gibt, der Ausbreitung oder, je nachdem, Behauptung der höheren Kultur. Denn früher oder später tritt es unvermeidlich ein, dass höhere und niedere Kultur auf einander stoßen, und in Hinblick auf diesen Zusammenstoß, diesen Kampf ums Dasein der Kulturen ist die Kolonialpolitik der Kulturvölker als geschichtlicher Vorgang zu werten. Dass sie meist aus anderen Motiven und mit Mitteln, sowie in Formen betrieben wird, die wir Sozialdemokraten verurteilen, wird in den konkreten Fällen uns zu ihrer Ablehnung und Bekämpfung bewegen, kann aber kein Grund sein, unser Urteil über die geschichtliche Notwendigkeit des Kolonisierens zu ändern.“ Eduard Bernstein, Die Kolonialfrage und der Klassenkampf, (November 1907) Quelle: Sozialistische Monatshefte. Sozialistische Monatshefte. - 11 = 13 (November 1907), S. 988–996.

    (24) „Maar de koloniale kwestie is veel meer dan een loutere meselijkheidsvraag. Ze is een vraag voor de mensheid en de cultuur van de eerste orde. Ze is een kwestie van culturele verspreiding en, zolang er grote culturele verschillen bestaan, betreft het de uitbreiding, of liever gezegd, de bevestiging van de superieure cultuur. Omdat het onvermijdelijk is dat deze culturen vroeg of laat met elkaar in botsing komen en, met betrekking tot deze botsing, deze strijd om het bestaan tussen culturen, moet de koloniale politiek van de beschaafde volkeren beoordeeld worden als een historisch proces. Het feit dat meestal vanuit andere motieven en met andere middelen nagestreefd wordt, en evenals in  vormen die wij, sociaal-democraten, veroordelen, kan ons er in bijzondere gevallen toe aanzetten tot het verwerpen en te bevechten, maar dit mag geen reden zijn om onze mening te herzien wat betreft de historische noodzaak van de kolonisatie." Eduard Bernstein, Die Kolonialfrage und der Klassenkampf, November 1907, Sozialistische Monatshefte 11-13, p. 988–996. (eigen vertaling)

    (25) Zie: Nettl, p. 101

    (26)  Parvus, eveneens bekend onder de naam Alexander Helphand, was een merkwaardig en controversieel figuur in de revolutionaire beweging. Na enkele jaren aan de linkerzijde van de Duitse sociaal-democratie, dan actief in de revolutie van 1905 in Rusland, ging hij naar Turkije waar hij wapens verhandelde en rijk werd dankzij de Balkanoorlogen. Tegelijkertijd profileerde hij zich als financieel en politiek raadgever van de nationalistische beweging “Jonge Turken” en als uitgever van de nationalistische publicatie Yurdu Turk. Gedurende de oorlog werd Parvus een openlijke partizaan van het Duitse imperialisme tot afgrijzen van Trotsky aangezien zijn ideeën over de “permanente revolutie” sterk waren beïnvloed door Parvus. Zie: Deutscher, The prophet armed, “War and the International”

    (27) Rosa Luxemburg, Hervorming of Revolutie?, Deel II, Opportunisme in Theorie en Praktijk, Amsterdam 2006, p. 121.

    (28) "Parteitag der Sozialdemokratie", Oktober 1898 in Stuttgart, Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 1/1 p. 241.

    (29)  Rosa Luxemburg, Parteifragen im "Vorwärts", Gesammelte Werke, Band  1/1, p. 565, 29.9.1899

    (30) Rosa Luxemburg, Idem p. 574.

    (31) August Bebel, Dresden, 13 september 1903, geciteerd door Rosa Luxemburg in "Nach dem Jenaer Parteitag" (oktober 1913);  Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 3, p. 343-353.

    (32) "Unser leitendes Zentralorgan", Leipziger Volkszeitung, 22 september 1899, Rosa Luxemburg in: Gesammelte Werke, Band 1/1, p. 558.

    (33)  Bovendien begon Bernstein “het uiteindelijke doel van de beweging op te geven en veronderstelde de  beweging overeind te houden. Maar omdat er geen socialistische beweging kan zijn zonder socialistisch einddoel, eindigt hij ermee de beweging zelf op te geven.” (Hervorming of Revolutie?  Hoofdstuk 4 “De Ineenstorting”).

    (34)  "Ik ben u zeer erkentelijk voor de informatie: die helpt me de kwestie te begrijpen. Dat de uiteenzettingen van Bernstein, zoals hij die tot nog toe heeft gedaan, niet meer overeenkomen met ons programma, was mij natuurlijk wel duidelijk. Maar dat we de hoop op hem moeten opgeven, dat is zeer pijnlijk. Het verwondert me echter dat u, en kameraad Kautsky, als u de situatie zo begrepen heeft, geen gebruik heeft willen maken van de gunstige stemming, die door de partijdag was geschapen, om onmiddellijk een energiek debat te voeren, maar eerst Bernstein in de gelegenheid heeft willen stellen een brochure te schrijven, iets wat de discussie alleen maar zal vertragen.” (Rosa Luxemburg, Gesammelte  Briefe, Band 1, p. 210, brief aan Bebel, 31 oktober 1898).

    (35)  Rosa Luxemburg, Gesammelte Briefe, Band 1, p. 289, brief aan Leo Jogiches, 11 maart 1899.

    (36) Kautsky aan Bernstein, 29  juli 1899, IISG-Kautsky-Nalatenschap, C. 227, C. 230, geciteerd in Till Schelz-Brandenburg, Eduard Bernstein und Karl Kautsky, Entstehung und Wandlung des sozialdemokratischen Parteimarxismus im Spiegel ihrer Korrespondenz 1879 bis 1932, Köln, 1992.  

    (37)  Rosa Luxemburg, “Parteifragen im Vorwärts”, Gesammelte Werke, Band 1/1, p. 564, 29 september 1899.

    (38) Laschitza, Im Lebensrausch, Trotz Alledem, p. 104, 27 oktober 1898, Kautsky-Nachlass C 209: Kautsky an Bernstein.

    (39) Karl Kautsky an Victor Adler, 20  juli  1905, in Victor Adler Briefwechsel, a.a.O. p. 463, geciteerd uit Till Schelz-Brandenburg, p. 338).

    (40) Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Bd. 1/1, p. 528, citaat uit: “Kautsky zum Parteitag in Hannover”, Neue Zeit 18, Stuttgart 1899-1900, Band 1, p. 12.

    (41) Rosa Luxemburg, Zum kommenden Parteitag (1899), "Freiheit der Kritik und der Wissenschaft". Gesammelte Werke, Band 1/1, p. 527.

    (42) Rosa Luxemburg, Gesammelte Briefe, Band 1, p. 279, brief aan Leo Jogiches, 3 maart 1899.

    (43) Idem, Band 1, p. 426, Brief van Leo Jogiches, 21 december 1899.

     (44) Luxemburg maakte er een erezaak van om zich volledig in te zetten als agitator (zij was een zeer gevraagde spreekster), zelfs voor de partijleden die zij het meest bekritiseerde, zoals tijdens de verkiezingscampagne van de revisionist Max Schippel.

    (45) [68] Rosa Luxemburg Gesammelte Briefe, Band 1, p. 491, Brief aan Leo Jogiches, 7 juli 1900.

    (46) Rosa Luxemburg, “Erklärung”, Gesammelte Werke, Band 1/2, p. 146, 1 oktober 1901.

    (47) Tijdens het Parijcongres van Lübeck zijn de Neue Zeit en Kautsky, als hoofdredacteur, hevig aangevallen door de opportunisten vanwege de controverse over het revisionisme.

    (48) JP Nettl, Rosa Luxemburg, Band 1, p. 192 (integrale editie), Rosa Luxemburg, Brief aan Kautsky, 3 oktober 1901.

    (49) Rosa Luxemburg, Gesammelte Briefe, Band 1, p. 565, Brief aan Jogiches, 12 januari 1902.

    (50)  Geciteerd uit Nettl, p. 127. (integrale editie)

    (51) Rosa Luxemburg, Gesammelte Briefe, Band 3, p. 358, Brief aan Kostja Zetkin, 27 juni 1908.

    (52) Idem, Band  3, p. 57, Brief aan Kostja Zetkin, 1 augustus 1909.

    (53) Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 1/1, p. 238, „Parteitag der Sozialdemokratie 1898 in Stuttgart, Oktober 1898”. (eigen vertaling)

    (54) Idem, p. 245, Nachbetrachtungen zum Parteitag 12-14. Oktober 1898, Sächsische Arbeiter-Zeitung Dresden. (eigen vertaling)

    (55)Rosa Luxemburg, Gesammelte Briefe, Band  1, p. 279, Brief aan Leo Jogiches, 3 maart 1899. (eigen vertaling)

    (56) Idem, p. 384, Brief aan Leo Jogiches, 24  september 1899 (eigen vertaling)

    (57) Idem, p. 322, Brief aan Jogiches, 1  mei 1899 (eigen vertaling)

    (58) Kautsky an Bernstein, 29 oktober 1898, IISG, Amsterdam, Kautsky-Nicolas, C210.

    (59)  Laschitza, Ibid, p.  129, (Ignatz Auer in een brief aan Bernstein). In zijn Histoire générale du socialisme, beschrijft Jacques Droz Auer als volgt: “Het is een practicus, een 'reformist' van de praktijk, die zich er op beroept, niets van doctrines af te weten, maar een dergelijk nationalist, dat hij voor de socialistische toehoorders de annexatie van Alsace-Loraine verheerlijkte en zich verzette tegen de instelling van een onafhankelijk Polen. Hij was zo cynisch dat hij de autoriteit van de Internationale ontkende; in feite beschermde hij de oriëntatie van de Sozialistische Monatsheft en begunstigde hij actief de ontwikkeling van het reformisme." (p.  41) (eigen vertaling)

    (60) Laschitza, idem, p. 130.

    (61) Laschitza, idem, p. 136, in:  Sächsische Arbeiterzeitung, 29 november 1899.

    (62)  Rosa Luxemburg was zeer vroeg op de hoogte van de haat ten opzichte van haar. Nadat de leiding, op  het partijcongres van Hannover in 1899 haar het woord niet wilde verlenen over de kwestie van de douanerechten, omschreef ze in een brief aan Jogiches  hun houding als volgt: "Wij zouden de zaken beter regelen binnen de partij, dat wil zeggen: binnen de clan. Zo gaat het er bij hen altijd aan toe: brand de boot, hier die jood, is de brand uit, jood eruit". (Rosa Luxemburg, Gesammelte  Briefe, Band  1, p. 317, Brief aan Leo Jogiches, 27 april 1899 – eigen vertaling). Victor Adler schreef in 1910 aan Bebel: "Ik heb voldoende gemeenheid om een zeker plezier te beleven aan wat Karl [Kautsky] nu doormaakte met zijn vriendin. Maar het is werkelijk erg – die giftige teef gaat nog veel schade berokkenen, te meer daar zij zo bliksems intelligent is, terwijl haar gevoel voor verantwoordelijkheid totaal afwezig is en haar enige motivatie een bijna perverse neiging tot gelijkhebberij is". (Nettl, 1, p. 432, integrale versie, Victor Adler aan August Bebel, 5 augustus 1910 – eigen vertaling).

    (63) Het satirische weekblad Simplicissimus publiceerde een schaamteloos gedicht, dat zich richtte tegen Luxemburg (Laschitza, S. 136, Simplicissimus, 4. Jahrgang, Nr. 33, 1899/1900, S. 263).

    “Nur eines gibt es, was ich wirklich hasse:
    Das ist der Volksversammlungsrednerin.
    Der Zielbewussten, tintenfrohen Klasse.
    Ich bin der Ansicht, dass sie alle spinnen.
    Sie taugen nichts im Hause, nichts im Bette.
    Mag Fräulein Luxemburg die Nase rümpfen,
    Auch sie hat sicherlich – was gilt die Wette? –
    Mehr als ein Loch in ihren woll’nen Strümpfen
    .”

    (64) Frölich, Paul, “Gedanke und Tat”, Rosa Luxemburg, Dietz-Verlag Berlin, 1990, p. 62

    (65) Rosa Luxemburg, Gesammelte Briefe, Band 1, p. 316, Brief aan Leo Jogiches, 27 april  1899.

    (66) Idem, Band 3 p. 89, Brief aan Clara Zetkin, 29 september 1909.

    (67) Idem, Band 3, p. 268, Brief aan Kostja Zetkin, 30 november 1910. Deze regels werden uitgelokt door de kleinburgerlijke reactie van de partijleiding op een artikel, dat ze had gepubliceerd over Tolstoi, dat zowel als irrelevant (de artikels over kunst waren niet belangrijk) als ongewenst werd beoordeeld voor de partijpers, omdat het de loftrompet sprak over een kunstenaar, die zowel een Rus en een mysticus was.

    (68) Daar de partij een groot aantal kranten bezat, waren de meesten niet onder de rechtstreekse controle van de leiding in Berlijn. Of de artikelen van de stroming van de linkerzijde gepubliceerd werden, hing dikwijls af van de houding van het lokale redactiecomité’s. De linkervleugel ontmoette het grootste gehoor te Leipzig, Stuttgart, Bremen en Dortmund.

    (69) Nettl 1, p.  421 (integrale versie).

    (70) Nettl, I, p.  464 (integrale versie).

    (71) De Sociaal-democratie van het koninkrijk Polen en Litouwen (Socjaldemokracja Królestwa Polskiego i Litwy – SDKPiL). De partij werd opgericht in 1893 als Sociaal-democratie van het koninkrijk Polen (SDKP), haar bekendste leden waren Rosa Luxemburg, Leo Jogiches, Julian Marchlewski en Adolf Warszawski. Als gevolg van de fusie met de vakbond van arbeiders in Litouwen, onder andere geleid door Feliks Dzerzhinski, werd ze de SDKPiL. Eén van haar belangrijkste eigenschappen was haar onwankelbaar internationalisme, haar overtuiging dat de Poolse nationale onafhankelijkheid niet in het belang was van de arbeiders en dat de Poolse arbeidersbeweging zich daarentegen nauw moest verbinden met de Russische sociaal-democratie en de Bolsjewiki in het bijzonder. Dit plaatste haar in een permanente tegenstelling met de Poolse socialistische partij (Polska Partia Socjalistyczna – PPS) die, onder leiding van Josef Pilsudski, die later (net als Mussolini) dictator van Polen werd, een steeds meer nationalistische koers aannam.

    (72) Ter herinnering: Polen bestond niet als onafhankelijk land. Historisch gezien behoorde het grootste gedeelte van Polen tot het keizerrijk van de tsaren, terwijl de andere delen waren opgeslokt door Duitsland en Oostenrijk-Hongarije.

    (73) In maart 1906 werd zij gevangen genomen, samen met  Leo Jogiches die ook naar Polen was teruggekeerd. Men maakte zich grote zorgen over haar veiligheid. De SDKPiL liet weten dat zij fysiek represailles zou nemen tegen de staatsagenten, als die haar zouden aanraken. Via een mengeling van list en hulp van haar familie lukte het om haar uit de tsaristische klauwen te bevrijden, van waaruit zij terugkeerde naar Duitsland. Jogiches werd veroordeeld tot acht jaar dwangarbeid, maar slaagde er ook in uit de gevangenis te ontvluchten.

    (74) De volledige tekst staat op marxists.org

    (75) Zie de reeks artikelen over 1905 in de Internationale Revue (Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave) nr. 120, 122, 123 en 125

    (76) Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 2, p. 347

    (77) Rosa Luxemburg, “Das Offiziösentum der Theorie”, Gesammelte Werke, Band 3, p.  307, artikel gepubliceerd  in Neue Zeit, 1912.

    (78) Het debat tussen Kautsky, Luxemburg en Pannekoek is gepubliceerd in het Frans onder de titel Socialisme, la voie occidentale, Presses Universitaires de France, Paris, 1983.

    (79) Rosa Luxemburg, “Theorie und die Praxis”, Gesammelte Werke, Band 2, p. 380, gepubliceerd in de Neue Zeit, 28. Jg, 1909/1910, in antwoord op het artikel van Kautsky “Was nun?”

    (80) Idem p. 398.

    (81) Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 3, p. 441 “Die totgeschwiegene Wahlrechtsdebatte”, 17 augustus 1910.

    (82) In het Engels gepubliceerd onder de titel: Marxist theory and revolutionary tactics.

    (83) In die tijd schreef Herman Gorter, een andere grote stem uit de Linkerzijde in Holland, aan Kautsky: "Tactische verschillen leiden dikwijls tot vervreemding tussen vrienden. Zoals u gemerkt hebt, was dat bij mij niet het geval. Ondanks het feit dat u Pannekoek en Rosa, waarmee ik het in het algemeen eens ben, meermaals bekritiseerd hebt (mij dus ook), bleef ik tegenover u dezelfde die ik altijd was." Gorter. Brief aan Kautsky, december 1914. Kautsky Archive IISG, DXI 283, aangehaald in Herman Gorter, Herman de Liagre Böhl, Nijmegen, 1973, p.  105). En: "Vanwege oude banden en waardering hebben we het, in De Tribune, steeds zoveel mogelijk nagelaten om je te bestrijden." (Idem).

    (84) Rosa Luxemburg, Ermattung oder Kampf, Gesammelte Werke, Bd. 2, S. 374.

    (85) Nettl, I, p. 401 (integrale versie).

    (86) Een grote zwakheid van de militante verklaringen was het idee van een simultane actie. Aldus nam de Belgische socialistische jongeren een resolutie aan, waarin stond: "Het is de plicht van de socialistische partijen en vakbonden van alle landen, om zich te verzetten tegen de oorlog. Het meest efficiënte middel hierbij is de algemene staking en de ongehoorzaamheid als antwoord op de oorlogsmobilisatie” (Le danger de guerre et la 2ème Internationale, J. Jemnitz, p.  17). Maar deze middelen waren alleen maar nuttig indien ze tegelijkertijd in alle landen zouden worden toegepast, met andere woorden: principieel internationalisme en de antimilitaristische actie vormden voor iedereen, die hetzelfde standpunt deelde, een voorwaarde.

    (87) Fricke, Dieter, Handbuch zur Geschichte der deutschen Arbeiterbewegung, 1869 bis 1917; Dietz-Verlag, Berlin, 1987, p. 120.

    (88) Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 3, p. 34, gepubliceerd in de Leipziger Volkszeitung, 26  augustus 1911.

    (89) Idem, p. 43.

    (90) Idem, p. 11

    (91) "Ik bevind me in een totaal absurde situatie– ik moet de verantwoordelijkheid opnemen om mezelf het zwijgen op te leggen hoewel ik, als ik mijn eigen wensen zou volgen, me tegen de leiding zou keren, mezelf aldus zou veroordelen.” (J. Jemnitz, p. 73, Brief van Bebel aan Kautsky). Bebel stierf op 13 augustus aan een hartaanval in een sanatorium in Zwitserland.

    (92) In een artikel getiteld “Partei und breite Schicht” schreef hij: “In Duitsland zijn er ongeveer 1 miljoen partijleden. Er zijn zo‘n 4,25 miljoen arbeidersstemmen, terwijl er ongeveer 15 miljoen arbeiders zijn (…) Eén miljoen behoort tot de partij-organisaties. De 4,25 miljoen is de 'brede laag'.” Hij benadrukte dat er "In Duitsland bijvoorbeeld is bijna 1 op de 15 in de partij georganiseerd; in Frankrijk ongeveer 1 op de 140; in Duitsland staan er tegenover elk partijlid 4 tot 5 sociaal-democraten van de "brede laag”; in Frankrijk 14.” Lenin voegt hieraan toe  : "De partij – dat is het meest bewuste en geavanceerde deel van de klasse, dat is haar voorhoede. De kracht van deze voorhoede is tien maal, honderd maal superieur en des te meer naar gelang haar numeriek aantal. (…) De organisatie vertienvoudigt krachten." (Lenin, Wie W. Sassulitsch das Liquidatorentum erledigt, September 1913, Gesammelte Werke, Band 19, p. 396).

    (93) Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 2, p. 378.

    (94) Rosa Luxemburg, "Wieder Masse und Führer", augustus 1911, oorspronkelijk gepubliceerd in de Leipziger Volkszeitung.

    (95) Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 3, p. 253, "Taktische Fragen", Juni 1913.

    (96) “Wieder Masse und Führer", idem, p. 39.

    Historische gebeurtenissen: 

    • Eerste Wereldoorlog [69]

    People: 

    • Rosa Luxemburg [70]
    • Karl Kautsky [71]
    • August Bebel [72]
    • Eduard Bernstein [73]
    • Karl Liebknecht [74]
    • Leo Jogiches [75]

    Geografisch: 

    • Duitsland [76]

    Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

    • Tweede Internationale [77]

    Opbouw van de revolutionaire organisatie: Stellingen over het parasitisme

    • 1261 keer gelezen

    1) Gedurende heel haar geschiedenis heeft de arbeidersbeweging te maken gehad met het binnendringen in haar gelederen van vreemde ideologieën, afkomstig van de heersende klasse of van de kleinburgerij. Dit binnendringen heeft binnen de organisaties van de arbeidersklasse verschillende vormen aangenomen. Onder de meest voorkomende en bekendste kunnen we de volgende aanwijzen:

    • het sektarisme
    • het individualisme
    • het opportunisme
    • het avonturisme
    • het putschisme

    2) Het sektarisme is een typische uitdrukking van een kleinburgerlijke opvatting van de organisatie. Het weerspiegelt de kleinburgerlijke mentaliteit van iemand die ‘baas wil zijn in eigen huis’, en het manifesteert zich in de neiging om de eigen belangen en opvattingen van een organisatie te stellen boven die van de beweging als geheel. In de sektarische visie is de organisatie ‘de enige in de wereld’ en toont zij een vorstelijke minachting jegens alle andere organisaties die deel uitmaken van het proletarische kamp, die worden beschouwd als ‘rivalen’ of zelfs als ‘vijanden’. Als de sektarische organisatie zich bedreigd voelt door de laatsten, weigert zij in het algemeen ieder debat en iedere polemiek. Zij geeft er de voorkeur aan haar toevlucht te nemen tot een ‘totaal isolement’, alsof de anderen niet bestaan, ofwel brengt ze koppig naar voren waarin ze zich onderscheidt van de anderen, zonder rekening te houden met de overeenkomsten met de anderen.

    3) Het individualisme kan zowel voortkomen uit de kleinburgerlijke als direct uit burgerlijke invloeden. Van de heersende klasse neemt het de officiële ideologie over die individuen beschouwt als het subject van de geschiedenis, die de ‘self-made man’ verheerlijkt en de ‘strijd van allen tegen allen’ rechtvaardigt. Het binnendringen in de organisaties van het proletariaat vindt evenwel vooral plaats door middel van de kleinburgerij. Vooral door middel van onlangs geproletariseerde elementen, afkomstig uit lagen zoals de boeren en de ambachtslieden (wat in het bijzonder het geval was in de 19e eeuw) of uit het intellectuele en studentenmilieu (dit is vooral het geval sinds de historische heropleving van de arbeidersklasse aan het einde van de jaren 60). Het individualisme manifesteert zich voornamelijk in de tendens:

    • om de organisatie niet te zien als een collectief geheel, maar als een som van individuen waarin de verhoudingen tussen personen voorrang hebben op politieke en statutaire verhoudingen;
    • om de eigen ‘wensen’ en ‘belangen’ te laten voorgaan op de behoeften van de organisatie;
    • om zich, bijgevolg, te verzetten tegen de discipline die daarin nodig is;
    • om in de militante activiteit te zoeken naar ‘persoonlijke verwerkelijking’;

    door een contesterende houding aan te nemen tegenover de centrale organen, die ervan worden beschuldigd ‘het individualiteit te willen pletten’; en daarenboven ‘promotie’ te zoeken door een plaats te verkrijgen in deze organen ;

    door meer in het algemeen, vast te houden aan een elitaire visie van de organisatie waarin men ijvert deel uit te maken van de ‘eersteklas militanten’ en een minachtende houding te ontwikkelen naar zij die worden gezien als ‘tweedeklas militanten’.

    4) Het opportunisme, dat historisch gezien het grootste gevaar heeft gevormd voor de organisaties van het proletariaat, is andere een uitdrukking van het binnendringen van vreemde ideologieën: die van de bourgeoisie en vooral die van de kleinburgerij. Een van zijn drijvende krachten is vooral het ongeduld, dat de uitdrukking is van de visie van een sociale laag, die gedoemd is tot machteloosheid, zonder enige toekomst op het vlak van de geschiedenis. De andere drijvende kracht is de neiging om de belangen en standpunten van de twee belangrijkste klassen in de samenleving met elkaar te verzoenen, het proletariaat en de bourgeoisie, waartussen de kleinburgerij gekneld zit. Hierbij onderscheidt het opportunisme zich door het feit dat het ertoe neigt de algemene en historische belangen van het proletariaat op te offeren aan de illusies van het directe en het indirecte ‘succes’.

    Maar omdat er voor de arbeidersklasse geen tegenstelling bestaat tussen haar strijd binnen het kapitalisme en haar historische strijd voor de afschaffing van het systeem, leidt de politiek van het opportunisme er uiteindelijk toe de onmiddellijke belangen van het proletariaat ook op te offeren, voornamelijk door het ertoe aan te zetten compromissen te sluiten met de belangen en standpunten van de bourgeoisie. Uiteindelijk hebben belangrijke historische momenten, zoals de imperialistische oorlog en de proletarische revolutie, de opportunistische politieke stromingen ertoe gebracht het vijandige kamp te vervoegen, zoals het geval was met de meerderheid van de socialistische partijen tijdens de Eerste Wereldoorlog, en met de kommunistische partij aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog.

    5) Het putschisme (of avonturisme [1]) presenteert zichzelf als het tegenovergestelde van opportunisme. Onder de dekmantel van ‘onverzettelijkheid’ en ‘radicalisme’ verklaart het zich te allen tijde bereid de aanval op de bourgeoisie te openen, de ‘beslissende’ strijd aan te gaan, als de voorwaarden voor een dergelijke strijd voor het proletariaat nog niet bestaan. En daarbij aarzelt het niet om het authentieke proletarische milieu en de marxistische stroming, die de arbeidersklasse ervoor behoedt een strijd aan te gaan die bij voorbaat al verloren is, aan te merken als opportunistisch en verzoenend en zelfs als ‘verraders’. In werkelijkheid, voorvloeiend uit dezelfde bron als het opportunisme – het kleinburgerlijk ongeduld – valt het vaak samen met het laatste. De geschiedenis staat bol van voorbeelden waarin opportunistische stromingen putschistische stromingen hebben gesteund of geëvolueerd zijn naar een putschistisch radicalisme.

    Zo heeft de rechtervleugel van de Duitse sociaal-democratie zich aan het begin van de vorige eeuw verzet tegen haar linkervleugel, die met name vertegenwoordigd werd door Rosa Luxemburg, en heeft ze haar steun gegeven aan de Russische Sociaal-Revolutionairen, de aanhangers van het terrorisme. Hetzelfde deed ze in januari 1919, toen Rosa Luxemburg zich uitsprak tegen een opstand door de Berlijnse arbeiders, die volgde op de provocatie van de sociaal-democratische regering. Ook toen stortten de Onafhankelijken, die deze regering zelf nog maar net hadden verlaten, zich in een opstand die uitliep op een massamoord op duizenden arbeiders, met inbegrip van de belangrijkste kommunistische leiders.

    6) De strijd tegen het binnendringen van de ideologie van de bourgeoisie en de kleinburgerij in de organisaties van de klasse, evenals die tegen de verschillende verschijningsvormen ervan, vormt een permanente verantwoordelijkheid voor revolutionairen. In feite is dit de belangrijkste strijd die het authentieke proletarische milieu en de revolutionaire stroming hebben moeten voeren binnen de organisaties van de klasse, vanwege het feit dat die veel moeilijker was dan de directe strijd tegen de uitgesproken en officiële krachten van de bourgeoisie.

    De strijd tegen de sekten en het sektarisme was een van de eerste gevechten die Marx en Engels voerden, met name in de Internationale Arbeiders Associatie (IAA). Ook de strijd tegen het individualisme, vooral in de vorm van anarchisme, mobiliseerde niet alleen de laatsten, maar ook de marxisten van de Tweede Internationale (in het bijzonder Rosa Luxemburg en Lenin). De bestrijding van opportunisme is ongetwijfeld de meest constante en systematische strijd die, sinds haar oorsprong, door de revolutionaire stroming is gevoerd:

    • tegen het Lassalleaanse ‘staatssocialisme’ in de jaren 1860 en 1870;
    • tegen alle revisionisten en hervormers, van Bernstein tot Jaurès, aan het begin van de 20e eeuw;
    • tegen het Mensjewisme;
    • tegen Kautsky’s centrum, vóór, tijdens, en na de Eerste Wereldoorlog;
    • tegen de ontaarding van de Kommunistische Internationale en de kommunistische partijen in de jaren 1920 en aan het begin van de jaren 1930;
    • tegen de ontaarding van de trotskistische stroming in de jaren 1930.

    De strijd tegen het avonturistisch putschisme drong zich niet op eenzelfde constante wijze op als die tegen opportunisme. Toch is deze gevoerd vanaf de eerste stappen die door de arbeidersbeweging werden gezet (tegen de immediatistische tendens van Willich-Schapper in de Bond van Kommunisten, tegen de avonturen van Bakoenin tijdens de ‘Commune van Lyon’ in 1870 en de burgeroorlog in Spanje in 1873). Hij was eveneens heel belangrijk tijdens de revolutionaire golf van 1917-23: het was vooral dankzij de strijd van de Bolsjewiki, in juli 1917, dat de Oktoberrevolutie heeft kunnen plaatsvinden.

    7) Uit de bovenstaande voorbeelden blijkt dat de impact van deze verschillende manifestaties van het binnendringen van vreemde ideologieën nauw samenhangt met:

    • de historische periode ;
    • het moment in de ontwikkeling van de arbeidersklasse ;
    • de verantwoordelijkheden van de klasse in deze of gene omstandigheden.

    Bijvoorbeeld, één van de belangrijkste uitingen en meest expliciet bestreden uitdrukkingen van het binnendringen van de kleinburgerlijke ideologie, het opportunisme, zelfs als het zich tijdens de hele geschiedenis van de arbeidersbeweging heeft gemanifesteerd, vond bij uitstek een vruchtbaar terrein in de partijen van de Tweede Internationale, in een periode:

    • die geëigend was illusies te scheppen over een verzoening met de bourgeoisie vanwege de welvaart van het kapitalisme en de reële vooruitgang in de levensomstandigheden van de arbeidersklasse ;
    • waarin het bestaan van massa-partijen het idee versterkte dat de loutere druk van deze partijen het kapitalisme geleidelijk zou kunnen omvormen om over te gaan in het socialisme.

    Evenzo werd het binnendringen van het opportunisme in de partijen van de Derde Internationale sterk bepaald door de teruggang in de revolutionaire golf. Deze teruggang moedigde de gedachte aan dat het mogelijk was om een gehoor te vinden bij de werkende massa’s door toegevingen te doen aan hun illusies over kwesties als parlementarisme, vakbeweging of de aard van de ‘socialistische’ partijen.

    Het belang van het historische moment voor de verschillende vormen van het binnendringen van vreemde ideologieën in de klasse manifesteerde zich nog duidelijker met betrekking tot het sektarisme. Dit was vooral belangrijk in het begin van de arbeidersbeweging, toen arbeiders nog maar net waren voortgekomen uit de ambachtslieden en broederschappen (met hun rituelen en beroepsgeheimen). Het kende eveneens een belangrijke opleving in de donkerste periode van de contrarevolutie met de Bordigistische stroming, voor wie de terugtrekking in haar schulp een (uiteraard onjuiste) manier scheen te zijn om zichzelf beschermen tegen de dreiging van opportunisme.

    8) Aan het fenomeen van het politieke parasitisme, dat voor een groot deel ook het gevolg is van het binnendringen van vreemde ideologieën in de arbeidersklasse, is in de geschiedenis van de arbeidersbeweging niet dezelfde aandacht gegeven als aan andere verschijnselen, zoals het opportunisme. Dit komt omdat het parasitisme de proletarische organisaties alleen aanzienlijk heeft geraakt op zeer specifieke momenten in de geschiedenis. Opportunisme, bijvoorbeeld, vormt een constante bedreiging voor de proletarische organisaties en komt vooral tot uiting als de laatsten de belangrijkste fasen van hun ontwikkeling doormaken. Het parasitisme echter manifesteert zich fundamenteel niet in een periode van de belangrijkste bewegingen van de klasse. Het vindt daarentegen zijn meest vruchtbare bodem in een periode van relatieve onrijpheid van de beweging, wanneer de organisaties van de klasse nog een zwakke invloed hebben en nog weinig traditie kennen.

    Dit feit is verbonden met de specifieke aard van het parasitisme dat, om doeltreffend te zijn, zich moet richten op elementen die op zoek zijn naar klasse-standpunten, maar die het moeilijk vinden om het verschil te zien tussen echte revolutionaire organisaties en stromingen wier enige reden van bestaan is te leven ten koste van deze laatsten, en die hun activiteiten saboteren of hen zelfs vernietigen. Tegelijkertijd verschijnt het parasitisme, wederom door de aard ervan, niet helemaal aan het begin van de ontwikkeling van de organisaties van deze klasse, maar wel wanneer ze al gevormd zijn en hebben bewezen echt de proletarische belangen te verdedigen.

    Dit zijn de elementen die we vinden in de eerste historische manifestatie van politiek parasitisme, de Alliantie van de Socialistische Democratie, die heeft geprobeerd de strijd van de IAA te saboteren en haar te vernietigen.

    9) Het waren Marx en Engels die als eersten het gevaar van het parasitisme voor de proletarische organisaties vaststelden: “Het wordt hoog tijd om, voor eens en altijd, een einde te maken aan de interne conflicten, die dagelijks in onze Associatie worden veroorzaakt door een parasitair lichaam. Deze ruzies leiden alleen maar tot een verlies van energie, die zou moeten worden gebruikt tegen het regime van de bourgeoisie. Door de strijd van de Internationale tegen de vijanden van de arbeidersklasse te verlammen, verleent de Alliantie wonderbaarlijk diensten aan de bourgeoisie en de regeringen” (F. Engels. De Algemene Raad aan alle leden van de Internationale – een waarschuwing tegen de Alliantie van Bakoenin)

    Het begrip politiek parasitisme is dus helemaal geen ‘uitvinding van de IKS’. Het was de IAA die als eerste geconfronteerd werd met deze dreiging voor de proletarische beweging, die haar herkende en bestreed. Het was de IAA, te beginnen met Marx en Engels, die de gepolitiseerde elementen die - terwijl ze zich beriepen op het programma en de organisatie van het proletariaat - hun inspanningen concentreerden op de strijd, niet tegen de heersende klasse, maar tegen de organisaties van de revolutionaire klasse, toen al karakteriseerde als parasieten. De kern van hun activiteit was het kommunistische kamp zwart te maken en ertegen te manoeuvreren, zelfs als zij beweerden er deel van uit te maken en het te dienen. [ 2]

     “Voor het eerst in de geschiedenis van de strijd van de arbeidersklasse botsen wij op een geheime samenzwering beraamd in de schoot zelf van de arbeidersklasse en er op gericht niet om het bestaande uitbuitingsregime te ondermijnen, maar wel de Associatie zelf, die dit regime op de meest energieke wijze bestrijdt”. (F. Engels.) Rapport voorgesteld aan het Congres van Den Haag

    10) Daar de arbeidersbeweging, in de vorm van de IAA, beschikt over een rijke ervaring in de strijd tegen het parasitisme, is het van het allergrootste belang dat we, geconfronteerd met het huidige parasitaire offensief, ons tegen hen wapenen en de belangrijkste lessen uit deze strijd van het verleden in herinnering roepen. Deze lessen hebben betrekking op een hele reeks aspecten:

    • het moment waarop het parasitisme verschijnt ;
    • zijn specifieke kenmerken met betrekking tot andere gevaren waarmee de proletarische organisaties geconfronteerd worden ;
    • de grondslag waarop het rekruteert ;
    • zijn methoden ;
    • de meest doeltreffende middelen om het te bestrijden.

    In feite is er, zoals we zullen zien, ten aanzien van al deze aspecten een opvallende gelijkenis tussen de situatie waarmee het proletarisch milieu vandaag en de IAA in haar tijd geconfronteerd werd.

    11) Hoewel het een arbeidersklasse trof, die nog geen historische ervaring had, verschijnt het parasitisme historisch gezien alleen als een vijand van de arbeidersbeweging als de laatste een bepaald niveau van rijpheid heeft bereikt, dat verder gaat dan de kinderlijke fase van het sektarisme. “De eerste fase van de strijd van het proletariaat werd gekenmerkt door de beweging van de sekten. Dit was gerechtvaardigd in een periode dat het proletariaat nog niet ontwikkeld genoeg was om te strijden als een klasse” (Marx/Engels). De verschijning van het marxisme, de rijping van het proletarische klassebewustzijn en de capaciteit van de klasse en haar voorhoede om de strijd te organiseren, plaatste de arbeidersbeweging op een gezonde basis.

    “Vanaf dat moment, waarop de beweging van de arbeidersklasse een realiteit was geworden, waren de fantastische utopieën gedoemd om te verdwijnen (…) omdat de plaats van deze utopieën was ingenomen door een helder begrip van de historische voorwaarden van deze beweging en omdat de krachten van een strijdorganisatie van de arbeidersklasse zich steeds meer begonnen te bundelen”. (K. Marx, De eerste versie van De Burgeroorlog in Frankrijk). In feite ontstond het parasitisme historisch gezien als een reactie op de oprichting van de Eerste Internationale, die Engels omschreef als “het middel om alle verschillende kleine sekten geleidelijk op te lossen en op te slorpen” (F. Engels, Brief aan Kelly/Vischnevetsky).

    Met andere woorden, de Internationale was het instrument dat de verschillende onderdelen van de arbeidersbeweging verplichtte een collectief en openbaar proces van verheldering te beginnen, en zich te onderwerpen aan een uniforme, onpersoonlijke, proletarische en organisatorische discipline. In verzet tegen deze internationale ‘oplossing en opslorping’ van alle bijzonderheden en van alle niet-proletarische programmatische en organisatorische autonome tendensen, verklaarde het parasitisme voor de eerste keer de oorlog aan de revolutionaire beweging.

    “De sekten, die in het begin een hefboom van de beweging waren, worden een hinderpaal zodra deze hen voorbijstreeft; ze worden dan reactionair. Bewijs hiervoor zijn de sekten in Frankrijk en Engeland en in de laatste tijd de aanhangers van Lasalle in Duitsland die, na jarenlang een hinderpaal te zijn geweest voor het organiseren van het proletariaat, uiteindelijk doodgewone werktuigen van de politie zijn geworden”. (Marx-Engels, Over de zogenaamde Splitsingen in de Internationale).

    12) Dit dynamische analysekader, ontwikkeld door de Eerste Internationale, verklaart waarom we in de huidige periode, die van de jaren 1980 en vooral in de jaren 1990, getuige zijn geweest van een dermate ontwikkeling van het parasitisme dat, sinds de tijd van de Alliantie en de Lassalleaanse stroming, nog nooit vertoond is. In feite worden we momenteel geconfronteerd met allerlei verschillende informele groepen, die vaak werken in de schaduw, die beweren tot het kommunistische kamp te behoren, maar in werkelijkheid hun energie besteden aan de strijd tegen de bestaande marxistische organisaties in plaats van tegen het regime van de bourgeoisie. Zoals in de tijd van Marx en Engels, is de functie van deze reactionaire parasitaire golf de ontwikkeling van het openbare debat en de proletarische verheldering te saboteren, en de invoering van gedragsregels te verhinderen die alle leden van de proletarische kamp met elkaar verbinden.

    Het bestaan:

    • van een internationale marxistische stroming, zoals de IKS, die het sektarisme en het monolithisme verwerpt;
    • van openbare polemieken tussen revolutionaire organisaties ;
    • van de huidige discussie over marxistische organisatieprincipes en de verdediging van het revolutionaire milieu;
    • van nieuwe revolutionaire elementen, die op zoek zijn naar de echte marxistische organisatorische en programmatische tradities, behoren tot de belangrijkste elementen die thans de haat en het offensief van politiek parasitisme uitlokken.

    Zoals we hebben gezien aan de hand van de ervaring van de IAA, wordt het parasitisme pas de belangrijkste tegenstander in perioden waarin de arbeidersbeweging een stadium van de onvolwassenheid achter zich laat en een kwalitatief hoger niveau, een speciaal kommunistisch niveau bereikt. In de huidige periode is deze onrijpheid niet het product van de jeugd van de arbeidersbeweging als geheel, zoals in de dagen van de IAA, maar vooral het gevolg van 50 jaar contrarevolutie, welke volgde op de nederlaag van de revolutionaire golf van 1917-1923. Vandaag is het de breuk in deze organische continuïteit, met de tradities van de vroegere generaties revolutionairen, die vooral de verklaring vormt voor een dergelijk gewicht van kleinburgerlijke reflexen en anti-organisatorisch gedrag onder zoveel van die elementen, die aanspraak maken op het marxisme en de Kommunistische Linkerzijde.

    13) Er zijn een hele reeks gelijkenissen tussen de voorwaarden en kenmerken van de opkomst van parasitisme in de dagen van de IAA en het parasitisme vandaag. Wij moeten evenwel ook wijzen op een belangrijk verschil tussen de twee perioden: in de vorige eeuw nam het parasitisme grotendeels de vorm aan van een gestructureerde en gecentraliseerde organisatie in de organisatie van de klasse, terwijl het op dit moment essentieel de vorm aanneemt van kleine groepen of zelfs van ‘niet-georganiseerde’ elementen (ofschoon de twee vaak met elkaar samenwerken). Dit verschil doet geen afbreuk aan de fundamenteel identieke overeenkomst tussen het parasitaire fenomeen in die twee perioden. Dit wordt hoofdzakelijk verklaard door de volgende feiten:

    • De Alliantie ontwikkelde zich onder meer op basis van de restanten van de sekten van de voorafgaande periode: zij nam hun structuur, strak gecentraliseerd rond een ‘profeet’, en hun voorliefde voor clandestiene organisatie, over. Een van de grondslagen van het hedendaagse parasitisme wordt daarentegen gevormd door de restanten van de studentenopstand, die woog op de historische opleving van proletarische strijd aan het eind van de jaren 1960, en vooral in 1968, samen met al haar bagage van individualisme en het in-vraag-stellen van de organisatie en de centralisatie, die zogenaamd ‘individuen verstikken’. [3]
    • Op het moment van de IAA bestond er slechts één organisatie die de gehele proletarische beweging hergroepeerde, en de stromingen, die steeds beweerden tegen de bourgeoisie te vechten maar wier doel het was om haar vernietigen, moesten binnen deze organisatie opereren. Maar op een moment in de geschiedenis waarop de elementen, die de revolutionaire strijd van arbeidersklasse vertegenwoordigen, verspreid zijn over de verschillende organisaties van de proletarische milieu, kan elke parasitaire groep zich presenteren als een andere ‘component’ van het milieu, naast de andere groepen.

    In dit opzicht is het belangrijk om duidelijk te stellen dat de huidige versnippering van het proletarisch politieke milieu, en ieder sektarisch gedrag, dat een streven naar de hergroepering van het kameraadschappelijk debat tussen haar verschillende componenten verhindert of belemmert, het parasitisme in de kaart speelt.

    14) Het Marxisme heeft, na de ervaring van de IAA, gewezen op de verschillen tussen het parasitisme en de andere vormen van het binnendringen van vreemde ideologieën in de organisaties van de klasse. Het opportunisme bijvoorbeeld, zelfs als het zich aanvankelijk in een organisatorische vorm kan manifesteren (zoals in het geval van de Mensjewiki in 1903), valt fundamenteel het programma van de proletarische organisatie aan. Op zijn beurt valt het parasitisme, als het zijn rol vervult, niet het programma aan. Het verricht zijn activiteiten voornamelijk op het organisatorische vlak, zelfs als het er, teneinde beter te kunnen ‘rekruteren’, vaak toe neigt bepaalde aspecten van het programma in vraag te stellen.

    Zo zagen we, tijdens het Congres van Bazel in 1869, Bakoenin het stokpaardje berijden van ‘de afschaffing van het erfrecht’, omdat hij wist dat hij vele afgevaardigden rond deze lege, demagogische eis kon verzamelen, omdat er in de Internationale nog vele illusies bestonden over deze kwestie. Maar zijn werkelijke doel daarbij was de omverwerping van de Algemene Raad, die beïnvloed was door Marx, die tegen deze eis streed, om uiteindelijk een Algemene Raad te vormen die hem toegewijd was. [4] Omdat het parasitisme direct de organisatiestructuur van proletarische formaties aanvalt, vertegenwoordigt het, als de historische omstandigheden zijn opduiken toelaten, een veel directer gevaar dan het opportunisme. Deze twee uitdrukkingen van het binnendringen van vreemde ideologieën zijn een levensgrote bedreiging voor de proletarische organisaties.

    Het opportunisme leidt tot de dood van proletarische organisaties, als instrumenten van de arbeidersklasse, door hun overgang naar het burgerlijke kamp, maar omdat het opportunisme vooral het programma aanvalt, kan het dit doel alleen bereiken door een heel proces waardoor de revolutionaire stroming, de linkerzijde, in staat is om binnen de organisatie een strijd te ontwikkelen voor de verdediging van het programma. [5] Anderzijds, en in de mate waarin het parasitisme de organisatie zelf, als een structuur bedreigt, rest er voor de proletarische stroming veel minder tijd om zich te verdedigen. Het voorbeeld van de IAA is in dit opzicht heel belangrijk: de hele strijd tegen de Alliantie duurde niet langer dan 4 jaar, tussen 1868 toen Bakoenin de Internationale binnenkwam en 1872, toen hij werd uitgesloten door het Congres in Den Haag. Dit onderstreept alleen maar één ding: de noodzaak van de proletarische stroming om het parasitisme onmiddellijk aan te vallen en niet te wachten totdat het al schade heeft aangericht, vooraleer de strijd ertegen aan te vangen.

    15) Zoals we gezien hebben, is het belangrijk om het parasitisme te onderscheiden van andere uitingen van het binnendringen van vreemde ideologieën in de klasse. Echter, een van de eigenschappen van het parasitisme is het feit dat het gebruik maakt van die andere manifestaties. Dit komt voort uit de oorsprong van het parasitisme zelf, die het gevolg is van het binnendringen van vreemde invloeden, maar ook vanwege het feit dat het in zijn benadering - met als uiteindelijk doel de vernietiging van de proletarische organisaties - niet wordt gehinderd door beginselen of scrupules. Zoals we hebben gezien, zowel binnen de IAA als binnen de arbeidersbeweging van toen, onderscheidde de Alliantie zich door haar mogelijkheid om gebruik te maken van de overblijfselen van het sektarisme, van een opportunistische benadering (over de kwestie van het erfrecht bijvoorbeeld), en door zich in volledig avonturistische ondernemingen te storten (de Commune van Lyon, en de burgeroorlog in Spanje van 1873).

    Ook was het sterk gebaseerd op het individualisme van een proletariaat, dat nog maar net uit de ambachtelijke en boerenklassen was ontstaan (in het bijzonder in Spanje en de Zwitserse Jura). Dezelfde kenmerken zijn ook terug te vinden in het parasitisme van vandaag. We hebben al eerder de rol van individualisme genoemd in de vorming van parasitisme, maar het is de moeite waard om eraan te herinneren dat alle afsplitsingen van de IKS, die sindsdien parasitaire groepen vormden (GCI, CBG, EFIKS), zijn gebaseerd op een sektarische benadering, op een voortijdige afsplitsing en op de weigering om het debat tot het einde te voeren teneinde een duidelijke verheldering te scheppen. Ook het opportunisme is een van de kenmerken van de GCI geweest, die, toen ze nog een ‘tendens’ binnen de organisatie was, de IKS ervan beschuldigde niet voldoende strenge voorwaarden op te leggen aan nieuwe kandidaten. Diezelfde GCI hanteert nu de meest onfatsoenlijke aanwerving en wijzigt zelfs haar programma om tegemoet te komen aan de modieuze hedendaagse linkse misleidingen (zoals de ‘Derde Wereld’ ideologie).

    Hetzelfde opportunisme werd in de praktijk gebracht door het CBG en de EFIKS aan het begin van de jaren 1990, toen zij een ongelofelijke ronde van uitruil begonnen, in een poging om een proces van hergroepering te starten. Ten slotte, wat het avonturisme-putschisme betreft, is het opmerkelijk dat, zelfs als we de ‘toeschietelijkheid’ van de GCI ten opzichte van het terrorisme even buiten beschouwing laten, al deze groepen ook systematisch en rechtstreeks in de val zijn gelopen die de bourgeoisie voor de klasse had opgezet, door deze laatste op te roepen haar strijd te ontwikkelen op een moment dat het terrein daarvoor was ondermijnd door de heersende klasse en de vakbonden, zoals met name in de herfst van 1995 in Frankrijk.

    16) De ervaring van de IAA heeft het verschil getoond dat er kan bestaan tussen het parasitisme en het moeras (zelfs als deze term destijds niet werd gebruikt). Het Marxisme definieert het moeras als een politieke invloedsfeer, die verdeeld is tussen de standpunten van de arbeidersklasse en die van de bourgeoisie en kleinburgerij. Deze soort zones kunnen ontstaan als een eerste stap in een bewustwordingsproces bij sectoren van het proletariaat, of bij het breken met burgerlijke standpunten. Ze kunnen ook de restanten vertegenwoordigen van stromingen, die op een bepaald moment een reële inspanning tot bewustwording van de klasse uitdrukken, maar die niet in staat bleken zich te ontwikkelen in functie van de nieuwe omstandigheden van de proletarische strijd en de ervaring van de laatste.

    De groeperingen van het moeras kunnen, in het algemeen, niet stabiel blijven. Heen en weer geslingerd tussen de standpunten van het proletariaat en die van andere klassen, leidt dit ertoe of de standpunten van het proletariaat of die van de bourgeoisie te vervoegen, of tussen de twee verscheurd te raken. Een dergelijk proces van verduidelijking krijgt over het algemeen een nieuwe impuls door de grote gebeurtenissen waarmee de arbeidersklasse wordt geconfronteerd (in de 20e eeuw zijn dit in wezen de imperialistische oorlogen en de proletarische revolutie). En de algemene richting van deze verduidelijking is grotendeels afhankelijk van de ontwikkeling van de krachtsverhouding tussen bourgeoisie en proletariaat. Geconfronteerd met deze stromingen, heeft de houding van de linkerzijde van de arbeidersbeweging er nooit in bestaan om deze groepen als volledig verloren te beschouwen voor de arbeidersbeweging, maar hen een impuls te geven tot verheldering in eigen schoot, zodat de duidelijkste elementen de strijd vervoegen, terwijl degenen die overgaan naar de vijandelijke klasse ferm worden aangeklaagd.

    17) In de IAA bestonden er, naast de marxistische stroming, die de voorhoede vormde, stromingen die we kunnen rekenen tot het moeras. Dit was bijvoorbeeld het geval met bepaalde Proudhonistische stromingen die in het eerste deel van de 19e eeuw een echte voorhoede vormden van het Franse proletariaat. Op het moment van de strijd tegen de parasitaire Alliantie, vormden deze groepen niet langer een voorhoede. Maar ondanks hun verwarringen waren ze in staat deel te nemen aan de strijd om de Internationale te redden, in het bijzonder tijdens de Congres van Den Haag. De houding van de marxistische stroming tegenover hen verschilde duidelijk van haar houding ten opzichte van de Alliantie. Op geen enkel moment was er ooit sprake van uitsluiting.

    Het was echter juist heel belangrijk om hen te betrekken bij de strijd van de IAA tegen haar vijanden (de Alliantie), niet alleen vanwege hun gewicht binnen de Internationale, maar ook omdat deze strijd zelf een ervaring vormde, die deze stromingen kon helpen duidelijkheid te verkrijgen. In de praktijk kon deze strijd onderstrepen dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen het moeras en het parasitisme: waar de eerste doortrokken is van een proletarisch leven, dat de beste elementen in staat stelt om deel te nemen aan de revolutionaire stroming, is de essentiële roeping van de laatste de vernietiging van de klasse-organisatie. Ze is volstrekt niet in staat om zich in proletarische richting te ontwikkelen, zelfs als bepaalde elementen, die bedrogen kunnen zijn door het parasitisme, dit alsnog kunnen realiseren.

    Vandaag is het eveneens belangrijk om een onderscheid te maken tussen de stromingen van het moeras [6] en de parasitaire stromingen. Terwijl de groepen van de proletarische milieu moeten proberen om de eerste te helpen om te evolueren naar marxistische standpunten, en een politieke duidelijkheid in hun midden te bewerkstellingen, moeten ze ten opzichte van het parasitisme de grootst mogelijke strengheid betrachten en de smerige rol hekelen die het speelt ten gunste van de bourgeoisie. Dit is des te belangrijker, omdat de stromingen in het moeras, door hun verwarring, bijzonder kwetsbaar zijn voor de parasitaire aanvallen (vooral gezien hun terughoudendheid ten opzichte van organisatie, zoals in het geval van het radenisme).

    18) Ieder binnendringen van een vreemde ideologie in proletarische organisaties speelt de vijandige klasse in de kaart. Dit wordt in het bijzonder duidelijk wanneer het gaat om het parasitisme, wiens doel (of ze dit nu toegeven of niet) de vernietiging van deze organisaties is. Ook hier is de IAA bijzonder helder door haar verklaring dat, zelfs als hij geen agent was van de kapitalistische staat, Bakoenin het belang van de staat veel beter heeft gediend dan om het even welke agent dat kon hebben gedaan. Dit betekent echter helemaal niet dat het parasitisme op zich deel uitmaakt van het politiek apparaat van de heersende klasse, zoals de burgerlijke stromingen van de ultralinks, zoals het trotskisme, vandaag de dag.

    In de ogen van Marx en Engels werden zelfs de meest bekende parasieten van hun tijd, Bakoenin en Lassalle, eigenlijk niet beschouwd als politieke vertegenwoordigers van de burgerlijke klasse. Deze analyse vloeit voort uit hun inzicht dat parasitisme als zodanig geen fractie is van de bourgeoisie, omdat het noch het programma of de oriëntatie heeft voor het nationale kapitaal, noch een bijzondere plaats inneemt in de staatsorganen voor de controle van de strijd van de arbeidersklasse. Dit gezegd, en indachtig de dienst die het parasitisme levert aan de bourgeoisie, verleent de laatste haar een bijzondere zorg. Deze manifesteert zich op met name op drie manieren:

    • een politieke steun aan de activiteiten van het parasitisme; de Europese burgerlijke pers nam het op voor de Alliantie en Bakoenin in zijn conflict met de Algemene Raad ;
    • de infiltratie en manoeuvres door de agenten van de staat in de parasitaire stromingen ; zo werd de afdeling Lyon van de Alliantie duidelijk geleid door twee Bonapartistische agenten, Richard en Blanc ;
    • de schepping, door bepaalde fracties van de bourgeoisie, van politieke stromingen die tot taak hebben op de proletarische organisatie te parasiteren: een duidelijk voorbeeld was ‘De Liga voor Vrede en Vrijheid’ (onder leiding van de Bonapartistische agent Vogt) die, zoals Marx het uitdrukte, “opgericht was in oppositie tot de Internationale” en die zich er in 1868 mee probeerde te ‘verbinden’.

    Hier dient te worden opgemerkt dat, hoewel de meeste parasitaire stromingen zich voorstaan op een proletarisch programma, dit laatste niet onontbeerlijk is voor een organisatie die de functie van politiek parasitisme vervult. Want het parasitisme onderscheidt zich niet door de standpunten die het verdedigt, maar door zijn destructieve houding tegenover de echte organisaties van de arbeidersklasse.

    19) In de huidige periode, wanneer de proletarische organisaties echter niet over de bekendheid beschikken die de IAA in haar tijd had, houdt niet de hele officiële burgerlijke propaganda zich bezig met de ondersteuning van de parasitaire groepen en elementen (dat zou onder meer het nadelige effect hebben en hen ongeloofwaardig te maken in de ogen van de elementen, die op zoek zijn naar kommunistische standpunten). Er dient evenwel te worden opgemerkt dat in de burgerlijke campagnes rond het ‘negationisme’, dat specifiek gericht is op de kommunisten, een belangrijke plek is gereserveerd voor groepen zoals de voormalige Mouvement Communiste, La Banquise, enzovoort, groepen die worden gepresenteerd als vertegenwoordigers van de Kommunistische Linkerzijde, terwijl ze in feite sterk parasitair gekleurd zijn.

    Anderzijds was het inderdaad een agent van de staat, Chénier [7] die een belangrijke rol speelde in de vorming van een ‘geheime tendens’ in de IKS welke, behalve het verlies van de helft van afdeling in Groot-Brittannië, leidde tot een van de meest typisch parasitaire groeperingen, de CBG.

    Ten slotte, waren de inspanningen van burgerlijke stromingen om te infiltreren in de proletarische milieu en een parasitaire functie uit te oefenen ook duidelijk zichtbaar in de activiteiten van de Spaanse burgerlijke linkse groep Hilo Rojo (die al jaren probeerde in de gunst te komen van het proletarisch milieu voordat ze er een frontale aanval op lanceerde), of die van de OCI (een Italiaanse burgerlijke linkse groep, waarvan sommige elementen afkomstig zijn uit het Bordigisme en die zich momenteel presenteert als de ‘ware erfgenaam’ van deze stroming).

    20) Het binnendringen van agenten van de staat in de parasitaire kringen wordt natuurlijk vergemakkelijkt door de aard van parasitisme, wiens fundamentele roeping het is de strijd op te nemen tegen de echte proletarische organisaties. Inderdaad, het feit dat parasitisme werft onder de elementen die gekant zijn tegen de discipline van een klasse-organisatie, die alleen maar minachting hebben voor zijn statutaire werking, die zich meer verheugen in het informalisme en persoonlijke loyaliteit dan een loyaliteit aan de organisatie, zet de deur van de parasitaire milieu wijd open voor dit type van infiltratie. Deze deuren staan ook wagenwijd open voor de onvrijwillige hulptroepen van de kapitalistische staat, de avonturiers, de gedeklasseerde elementen die proberen de arbeidersbeweging in dienst te stellen van hun eigen ambities, in hun zoektocht naar bekendheid en een macht, die hen wordt onthouden door burgerlijke samenleving. In dit opzicht is het voorbeeld van Bakoenin, in de IAA, natuurlijk het meest bekende.

    Marx en zijn kameraden hebben nooit beweerd dat Bakoenin een directe agent was van de staat. Maar dit verhinderde hen niet, om niet alleen zijn diensten te identificeren en aan te klagen die hij, onvrijwillig, verleende aan de heersende klasse, maar ook de aanpak en de klasse-oorsprong van de avonturiers binnen proletarische organisaties en de rol die ze spelen als leiders van het parasitisme. Dus, met betrekking tot de acties van Bakoenin's geheime Alliantie binnen de IAA, schreven ze dat de “gedeklasseerde elementen” erin waren geslaagd “om haar te infiltreren en geheime organisaties aan haar midden te vestigen”. Dezelfde aanpak werd overgenomen door Bebel in het geval van Schweitzer, de leider van de Lassalleaanse parasitaire stroming: “Hij vervoegde de beweging zodra hij zag dat er geen toekomst voor hem was binnen de bourgeoisie, die voor hem, wiens levenswijze hem al heel vroeg had gedeklasseerd, de enige hoop was om een rol te spele, in de arbeidersbeweging, in overeenstemming met zijn ambities en zijn capaciteiten”. (Bebel: Autobiografie).

    21) Dit gezegd zijnde, zelfs als parasitaire stromingen vaak worden geleid door gedeklasseerde avonturiers (of directe agenten van de staat), dan rekruteren ze niet alleen in deze categorie. We kunnen er ook elementen aantreffen die in het begin worden bezield door een revolutionaire wil en die niet de intentie hebben om de organisatie te vernietigen, maar die:

    -gekenmerkt worden door een kleinburgerlijke ideologie, ongeduldig, individualistisch, elitair, en affinitair;

    ‘teleurgesteld’ zijn in de arbeidersklasse, die voor hen niet snel genoeg vooruitgaat;

    -het maar moeilijk vinden om te gaan met organisatorische discipline, gefrustreerd doordat ze in de militante activiteit niet de ‘bevrediging’ vinden waar ze op hoopten of toegang kregen tot ‘posten’ die ze ambieerden;

    -en uiteindelijk een diepe vijandigheid ontwikkelen tegenover de proletarische organisatie, ook als deze vijandigheid wordt gemaskeerd door ‘militante’ pretenties.

    Binnen de IAA vallen een aantal leden van de Algemene Raad, zoals Eccarius, Jung en Hales in deze categorie. Bovendien kan parasitisme oprechte en militante proletarische elementen rekruteren die, beïnvloed door kleinburgerlijke zwakheden of door gebrek aan ervaring, zich in de luren laten leggen of zich laten manipuleren door openlijke anti-proletarische elementen. In de IAA was dit typisch het geval met de meeste arbeiders, die deel uitmaakten van het Alliantie in Spanje.

    22) Wat de IKS betreft werden de meeste splitsingen, die leidden tot de vorming van parasitaire groepen, zeer duidelijk gevormd door elementen, bezield door de kleinburgerlijke benadering zoals hierboven omschreven. De drijvende kracht achter en de stoot tot de formatie van deze ‘tendensen’, die leidde tot de formatie van min of meer kortstondige parasitaire groepen en tot de ‘ontslagen’ die het informele parasitisme voedde, werd gevormd de door intellectuelen die ‘erkenning’ zochten en gefrustreerd raakten doordat ze die niet kregen van de organisatie. Zij werden ongeduldig omdat zij de andere militanten niet konden overtuigen van de ‘juistheid’ van hun standpunten of tegenover het trage tempo van de ontwikkeling van de klassenstrijd, waren zij gevoelig voor kritiek op hun standpunten of hun gedrag. Zij wezen de centralisatie af, die zij ervoeren als ‘Stalinistisch’. De ‘tendens’ van1979 die aanleiding gaf tot het ontstaan van de ‘Groupe Communiste Internationaliste’, de ‘tendens’ Chénier, een van de gedaanteverwisselingen van de niet meer bestaande ‘Communist Bulletin Group’, de McIntosh-JA-ML ‘tendens’ (grotendeels bestaande uit leden van het centrale orgaan van de IKS) die leidde tot het ontstaan van de EFIKS (Externe Fractie van de IKS, nu Internationalistisch Perspectief) waren de achtereenvolgende typische manifestaties van dit verschijnsel.

    Bij deze verwikkelingen heeft men ook kunnen zien dat elementen, die ongetwijfeld een proletarische bekommernis hadden, zich lieten leiden door de persoonlijke loyaliteit ten opzichte van de vooraanstaande leden van deze ‘stromingen’, die geen werkelijke tendensen maar clans waren, zoals IKS ze al heeft gedefinieerd. Het feit dat al deze parasitaire splitsingen in onze organisatie eerst verschenen in de vorm van interne clans is natuurlijk geen toeval. In de praktijk is er een grote gelijkenis tussen de organisatorische gedrag dat aan de basis ligt van de vorming van clans en het gedrag dat de brandstof vormt voor het parasitisme: individualisme, de statutaire kaders beschouwen als een belemmering, frustratie ten opzichte van de militante activiteit, loyaliteit aan personen ten koste van loyaliteit aan de organisatie, de invloed van ‘goeroes’ (personages met een persoonlijke greep op andere militanten).

    Wat in feite al ten grondslag ligt aan de vorming van de clans - de vernietiging van het organisatorische weefsel - vindt zijn ultieme uitdrukking in het parasitisme: de wil om de proletarische organisaties zelf te vernietigen. [8]

    23) De heterogeniteit, die een van de kenmerken is van het parasitisme, aangezien het in zijn rijen zowel relatief oprechte elementen telt als elementen die bezield zijn door een haat ten opzichte van de proletarische organisatie, en zelfs politieke avonturiers of directe agenten van de staat, maakt hiervan het terrein bij uitstek voor de operaties van de geheime diensten die de elementen, die het meest vijandig staan tegenover de proletarische bekommernis, in staat stellen om de meer oprechte elementen met hen mee te slepen. De aanwezigheid van deze ‘oprechte’ elementen, vooral diegenen die reële inspanningen hebben gedaan voor de opbouw van de organisatie, is in feite één van de voornaamste voorwaarden voor het succes van parasitisme, aangezien het geloofwaardigheid en autoriteit verleent aan zijn valse ‘proletarische’ paspoort (net zoals de vakbonden ‘eerlijke en toegewijde’ militanten nodig hebben om hun taak te kunnen vervullen).

    Tegelijkertijd kan het parasitisme, en zijn belangrijkste elementen, alleen controle te krijgen over een groot deel van hun troepen door hun ware doel te verbergen. Zo was de Alliantie in het IAA opgebouwd uit een aantal kringen rond ‘burger B’, en waren de geheime statuten alleen voorbehouden aan de ‘ingewijden’. “De Alliantie verdeelt haar leden in twee kasten, de ingewijden en de niet-ingewijden, aristocraten en plebejers, de laatste waren veroordeeld te worden geleid door de eersten via een organisatie wier bestaan door hen niet gekend is” (Engels, Rapport over de Alliantie). Vandaag handelt het parasitisme op dezelfde wijze en het gebeurt zelden dat de parasitaire groepen, en in het bijzonder de avonturiers of gefrustreerde intellectuelen die hen bezielen, openlijk te koop lopen met hun programma. In die zin is ‘Mouvement Communiste’ [9], dat duidelijk zegt dat het linkskommunistische milieu moet worden vernietigd, zowel een karikatuur van parasitisme als een spreekbuis van de werkelijke onderliggende doeleinden.

    24) De methoden, die door de Eerste Internationale en de Eisenachers zijn gebruikt tegen parasitisme, hebben als model gediend voor de IKS. In de openbare documenten van de congressen, in de pers, in de openbare vergaderingen en zelfs in het parlement, werden de manoeuvres van parasitisme aangeklaagd. Steeds opnieuw is gebleken dat de heersende klasse zelf achter deze aanvallen stond en dat haar doel de vernietiging van het marxisme was. Het werk van het Congres van Den Haag, evenals Bebel's beroemde toespraken tegen de geheime politiek van Bismarck en Schweitzer, openbaarden de capaciteit van de arbeidersbeweging om een globale verklaring te geven voor deze manoeuvres en ze op een zeer concrete wijze aan de kaak te stellen. Wat betreft de belangrijkste redenen, die de Eerste Internationale heeft gegeven voor de publicatie van de onthullingen over het gekonkel Bakoenin, kunnen we vooral wijzen op het volgende:

    • de openlijke ontmaskering is de enige manier voor de arbeidersbeweging om zich te ontdoen van deze methoden. Alleen als alle leden van de organisatie zich bewust worden van deze kwesties wordt het mogelijk dergelijke dingen in de toekomst te voorkomen ;
    • het was noodzakelijk om Bakoenin's Alliance publiekelijk aan de kaak stellen teneinde diegenen, die dezelfde methoden gebruikten, te ontmoedigen. Marx en Engels wisten heel goed dat andere parasieten nog steeds hun geheime activiteiten ontwikkelden binnen en buiten de organisatie, zoals de aanhangers van Pyatt, die nog steeds bestonden ;
    • alleen een openbaar debat kon de controle breken, die Bakoenin over vele van zijn slachtoffers had, en ze aanmoedigen om zich uit te spreken. Hierbij werden Bakoenin's methoden van manipulatie vooral blootgelegd door de publicatie van de Revolutionaire Catechismus;
    • een openbare aanklacht was onmisbaar om te voorkomen dat de Internationale werd geassocieerd met dergelijke praktijken. Het besluit tot de uitsluiting van Bakoenin, uit de Internationale, werd genomen nadat het nieuws over de affaire Netsjajev was aangekomen, en de bewustwording van het gevaar dat het gebruikt zou worden tegen de Internationale;
    • de lessen van deze strijd hadden een historisch belang, niet alleen voor de Internationale maar ook voor de toekomst van de arbeidersbeweging. In deze geest wijdde Bebel later 80 pagina's van zijn autobiografie aan de strijd tegen Lassalle en Schweitzer.

    Maar de kern van deze politiek werd gevormd door de noodzaak om politieke avonturiers als Bakoenin en Schweitzer te ontmaskeren. Het kan niet vaak genoeg worden benadrukt dat het hele politieke leven van Marx door een dergelijke houding is gekenmerkt, zoals we kunnen zien in zijn hekeling van de handlangers van Lord Palmerston of Herr Vogt. Hij begreep heel goed dat dergelijke ingrijpende zaken onder het tapijt vegen alleen ten voordele zou zijn van de heersende klasse.

    25) Het is deze traditie van de arbeidersbeweging die de IKS voortzet met haar artikelen over haar eigen interne strijd, haar polemieken tegen het parasitisme, de openbare aankondiging van de unanieme uitsluiting van een van haar leden door het 11e Internationale Congres, de publicatie van artikelen over de vrijmetselarij, enzovoort. In het bijzonder, de verdediging door de IKS van de traditie van de Erejury, in het geval van elementen die het vertrouwen hebben verloren van revolutionaire organisaties, met het oog op de bescherming van het milieu als geheel: dit alles maakt deel uit van precies dezelfde geest als die van het Congres van Den Haag en de commissies van onderzoek van de arbeiderspartijen in Rusland naar mensen die ervan verdacht werden agent-provocateurs te zijn.

    De storm van protesten en beschuldigingen, die door de burgerlijke pers werd verspreid naar aanleiding van de publicatie van de belangrijkste resultaten van het onderzoek naar de Alliantie, laten zien dat deze strenge methode van openbare aanklacht de bourgeoisie meer angst inboezemt dan al het andere. Ook de manier waarop de opportunistische leiders van de Tweede Internationale in de geschiedenis van de arbeidersbeweging, in de jaren voorafgaand aan 1914, stelselmatig het befaamde hoofdstuk ‘Marx tegen Bakoenin’ hebben genegeerd, laat dezelfde angst zien van de kant van alle verdedigers van de kleinburgerlijke organisatorische concepten.

    26) Wat betreft het kleinburgerlijke voetvolk van parasitisme, heeft de politiek van de arbeidersbeweging erin bestaan ze van het politieke toneel te doen verdwijnen. Hier speelt de hekeling van de absurditeit van de standpunten en de politieke activiteiten van de parasieten een belangrijke rol. Zo steunde en voltooide Engels, in zijn gevierde artikel ‘De Bakoeninisten aan het werk’(tijdens de burgeroorlog in Spanje) de onthullingen over het organisatorische gedrag van de Alliantie.

    Vandaag voert de IKS, in haar strijd tegen de aanhangers van de verschillende georganiseerde en ‘ongeorganiseerde’ centra van het parasitaire netwerk, dezelfde politiek.

    Met betrekking tot de min of meer proletarische elementen, die in zekere zin door het parasitisme bij de neus zijn genomen, is de politiek van het marxisme altijd al heel anders geweest. Het is altijd haar politiek geweest om een wig te drijven tussen deze elementen en de parasitaire leiders, die worden geleid en aangemoedigd door de bourgeoisie, waaruit blijkt dat de eerste de slachtoffers zijn van de tweede. Het doel van deze politiek is altijd het isoleren van de parasitaire leiding door haar slachtoffers weg te leiden uit haar invloedssfeer. Het Marxisme heeft altijd de houding en de activiteiten van de ‘slachtoffers’ aangeklaagd, maar er tegelijkertijd voor gevochten om hun vertrouwen in de organisatie en het proletarisch milieu nieuw leven in te blazen. Het werk van Engels en Lafargue in de richting van de Spaanse afdeling van de Eerste Internationale is hiervan een perfecte concretisering.

    Het IKS heeft ook deze traditie gevolgd door het organiseren van confrontaties met het parasitisme teneinde diegenen terug te winnen, die zijn bedrogen. De aanklacht tegen Schweitzer als agent van Bismarck, door Bebel en Liebknecht op een massabijeenkomst van de Lassalleaanse partij in Wuppertal, is een bekend voorbeeld van deze houding.

    27) Het feit dat in de arbeidersbeweging de traditie van strijd tegen het parasitisme verloren is gegaan sinds de grote gevechten in de IAA, is het gevolg van:

    • het feit dat parasitisme geen groot gevaar vertegenwoordigt voor proletarische organisaties na de IAA;
    • de lengte en diepte van de contra-revolutie.

    Geconfronteerd met het parasitaire offensief vormt dit een belangrijke zwakheid van het proletarische politieke milieu. Dit gevaar is des te groter vanwege de ideologische druk van de ontbinding van het kapitalisme, een druk die, zoals de IKS heeft aangetoond, het binnendringen van de meest extreme vormen van de kleinburgerlijke ideologie vergemakkelijkt en een ideaal terrein schept voor de groei van het parasitisme. [10] Het proletarische milieu staat dus voor een zeer belangrijke verantwoordelijkheid om zich te engageren in een vastbesloten strijd tegen deze plaag. De bekwaamheid van revolutionaire stromingen om het parasitisme te identificeren en bestrijden is, tot op zekere hoogte, een indicatie van hun capaciteit om de andere risico's, die wegen op de organisaties van het proletariaat, te bestrijden en met name het meest permanente gevaar, het opportunisme.

    In feite, omdat dat opportunisme en parasitisme beiden uit dezelfde bron afkomstig zijn (het binnendringen van de kleinburgerlijke ideologie) en een aanslag vormen op de beginselen van proletarische organisatie (programmatische beginselen voor de eerste, organisatorische beginselen voor de tweede), is het niet meer dan logisch dat ze elkaar tolereren en naar elkaar toegroeien. Zo was het helemaal niet vreemd dat we in de IAA zagen hoe de ‘anti-staat’-ideologie van de Bakoeninisten hand in hand gingen met de ‘staats’-ideologie van de Lassalleanen (die een verscheidenheid aan opportunisten vertegenwoordigden). Een van de gevolgen daarvan is dat de linkse stromingen van proletarische organisaties in feite het leeuwenaandeel van de strijd moeten voeren tegen het parasitisme. In de IAA, waren het allereerst Marx en Engels en hun tendens, die de strijd voerden tegen Alliantie. Het was helemaal geen toeval dat de belangrijkste documenten, die tijdens deze gevechten waren voorgebracht, hun handtekening droegen (de circulaire van 5 maart 1872, ‘De zogenaamde Scheuringen in de Internationale’ werd geschreven door Marx en Engels en het in 1873 geschreven verslag over ‘De Alliantie voor Socialistische Democratie en de Internationale Arbeiders Associatie’ was het werk van Marx, Engels, Lafargue en Utin).

    Wat geldig was in de tijd van de IAA blijft vandaag nog geldig. De strijd tegen het parasitisme vormt een van de belangrijkste verantwoordelijkheden voor de Kommunistische Linkerzijde. Die strijd is rechtstreeks verbonden met de traditie van haar bittere gevechten tegen het opportunisme. Vandaag de dag vormt ze een van de belangrijkste onderdelen in de voorbereiding van de partij van de toekomst, en in feite een van de bepalende factoren van het moment waarop de partij kan ontstaan en van de bekwaamheid haar rol te spelen in de beslissende strijd van het proletariaat ■

    (Eerder verschenen in de Franse-, Engelse- en Spaanstalige Internationale Revue nr. 94, 3e kwartaal 1998)

    Voetnoten

    [1] Natuurlijk is het nodig om een onderscheid te maken tussen de twee betekenissen die aan het begrip ‘avonturisme’ kunnen worden gegeven. Aan de ene kant is er het avonturisme van bepaalde gedeklasseerde elementen, politieke avonturiers, die er niet in geslaagd zijn een rol te spelen binnen de heersende klasse. Als ze zich realiseren dat het proletariaat geroepen is een belangrijke plaats in te nemen in het maatschappelijke leven en in de geschiedenis, proberen ze erkenning te verkrijgen van de arbeidersklasse of van haar organisaties, die hen in staat stellen om die persoonlijke rol te spelen, die de bourgeoisie hen heeft geweigerd. Als deze elementen zich keren naar de klassenstrijd is hun doel niet om zich in zijn dienst te stellen maar om, daarentegen, de strijd te stellen in dienst van hun ambities. Zij zoeken bekendheid door ‘naar het proletariaat te gaan’, zoals anderen dat doen door een reis om de wereld te maken. Aan de andere kant wijst de term avonturisme ook op een politiek van het lanceren van ondoordachte actie, wanneer de minimale voorwaarden voor succes - een voldoende rijpheid in de klasse - niet bestaan. Een dergelijke houding kan afkomstig zijn van politieke avonturiers op zoek naar sensatie, maar het kan net zo goed worden ondernomen door volkomen oprechte, toegewijde en onbaatzuchtige arbeiders en militanten, maar zonder een goed politieke inzicht, of door ongeduld gedreven.

    [2] Marx en Engels waren niet de enigen die het politieke parasitisme identificeerden en karakteriseerden.

    Aan het einde van de 19e eeuw nam een groot marxistisch theoreticus, Antonio Labriola, dezelfde analyse van parasitisme over: “In dit eerste type van onze huidige partijen [het gaat hier over de Bond van Kommunisten], in wat we de eerste cel van ons complex, elastisch en sterk ontwikkeld organisme zouden kunnen noemen, bestond niet alleen het bewustzijn van de missie die moest worden vervuld, maar ook van de enige passende vormen en methoden van associatie, van de eerste beginselen van de proletarische revolutie. Dat was niet langer een sekte: die vorm was al achterhaald. Het was gedaan met de onmiddellijke en fantastische overheersing van de enkeling. Wat overheerste was een discipline, wier bron ligt in de ervaring en de noodzaak, en in de doctrine die juist de bewuste overdenking van deze noodzaak moet zijn. Hetzelfde gold voor de Internationale, die slechts autoritair leek voor diegenen die hebben geprobeerd en er niet in zijn geslaagd haar hun eigen autoriteit op te leggen.

    Hetzelfde moet en zal ook gelden voor alle arbeiderspartijen: en waar deze eigenschap geen of nog geen invloed heeft kunnen winnen, zal een elementaire en verwarde proletarische agitatie alleen maar illusies wekken en een voorwendsel voor intriges zijn. En als dit niet het geval is, dan is het een sekte waar de fanaticus aanschuurt tegen de gek en de spion; dan wordt het een herhaling van de Internationale Broederschap, die zich als een parasiet vastklampte aan de Internationale en deze in diskrediet bracht (...) Of anders is het een groep van ontevredenen voor het grootste deel bestaande uit gedeklasseerden en kleinburgers die hun tijd besteden aan speculaties zowel over socialisme, als over iedere andere politiek die in de mode is” (Antonio Labriola, ‘Essai sur la conception matérialiste de l'histoire’).

    [3] Dit verschijnsel werd natuurlijk nog versterkt door het gewicht van het radenisme dat, zoals het IKS heeft opgemerkt, de prijs is die de arbeidersbeweging betaalde en nog steeds betaalt voor de overheersing van het Stalinisme in de gehele contra-revolutionaire periode.

    [4] Dit is natuurlijk ook de reden waarom de vrienden van Bakoenin, op dat congres, het besluit ondersteunden om de bevoegdheden van de Centrale Raad aanzienlijk te versterken, terwijl ze later eisten dat zijn rol niet verder zou gaan dan die van een ‘brievenbus’.

    [5] De geschiedenis van de arbeidersbeweging is rijk aan lange gevechten, gevoerd door de Linkerzijde. Tot de belangrijkste behoren:

    • Rosa Luxemburg tegen het revisionisme van Bernsteins aan het einde van de 19e eeuw ;
    • Lenin tegen de Mensjewiki vanaf 1903 ;
    • Luxemburg en Pannekoek tegen Kautsky over de kwestie van de massa-staking (1908-1911);
    • Luxemburg en Lenin in verdediging van internationalisme (congressen van Stuttgart in 1907, Bazel 1912) ;
    • Pannekoek, Gorter, Bordiga, en alle militanten aan de Linkerzijde van de Kommunistische Internationale (en niet te vergeten Trotski, tot op zekere hoogte), tegen de ontaarding van de Derde Internationale.

    [6] In ons eigen tijdperk wordt het moeras vooral vertegenwoordigd door de verschillende stromingen binnen het radenisme (zoals die ontstonden met de historische heropleving van de klassenstrijd aan het einde van de jaren 1960, en die in komende perioden van klassenstrijd waarschijnlijk weer zullen verschijnen), door restanten van het verleden zoals de ‘De Leonisten’ in de Angelsaksische landen, of door elementen die breken met ultralinks.

    [7] Er is geen enkel bewijs dat Chénier een agent was van de staatsveiligheiddienst. Daarentegen, toont zijn snelle carrière in het staatsapparaat, onmiddellijk na zijn uitsluiting uit de IKS, en vooral binnen het apparaat van de Socialistische Partij (die destijds leiding gaf aan de regering) aan dat hij al voor dit apparaat van de bourgeoisie moet hebben gewerkt, toen hij zich nog presenteerde als een ‘revolutionair’.

    [8] In reactie op de analyses en bezorgdheid van de IKS over het parasitisme, wordt vaak gezegd dat het verschijnsel alleen onze eigen organisatie betreft, ofwel als een doelwit ofwel als een ‘leverancier’ van het parasitaire milieu door de splitsingen. Het is juist dat de IKS momenteel het belangrijkste doelwit is van het parasitisme, iets dat gemakkelijk kan worden verklaard door het feit dat zij de grootste en meest verbreide organisatie is van het proletarisch milieu. Bijgevolg ontlokt ze de grootste haat uit van de vijanden van dit milieu, die nooit een gelegenheid voorbij laten gaan om die vijandschap van de andere proletarische organisaties ten opzichte van haar op te stoken. Een andere reden voor dit ‘privilege’ van het IKS is het feit dat onze organisatie de meeste afsplitsingen heeft voortgebracht, die resulteerden in parasitaire groepen. Voor dit verschijnsel kunnen verschillende verklaringen worden gegeven:

    Ten eerste is de IKS, van alle organisaties van het proletarische politieke milieu, die zich hebben gehandhaafd in de 30 jaar die ons scheiden van 1968, de enige die nieuw is, want alle anderen bestonden op het moment reeds. Als gevolg daarvan heeft onze organisatie te kampen gehad met een groter gewicht van de kringgeest, die de voedingsbodem is voor de clans en het parasitisme. Bovendien hadden de andere organisaties intussen al een ‘natuurlijke selectie’ ondergaan, zelfs vóór historische heropleving van de klasse. Die hadden dus alle avonturiers, semi-avonturiers en intellectuelen al geëlimineerd, die op zoek waren naar een gehoor, die het geduld misten om een onderbelicht werk te verrichten in kleine organisaties met een verwaarloosbare invloed in de arbeidersklasse. Op het moment van de proletarische heropleving dachten dit soort elementen dat het gemakkelijker zou zijn ‘op te klimmen’ in een nieuwe organisatie, die zich nog aan het vormen was, dan in een oudere organisatie waar de ‘plaatsen al waren ingenomen’.

    Ten tweede bestaat er over het algemeen een fundamenteel verschil tussen de (eveneens talloze) splitsingen die het Bordigistisch milieu (dat tot het einde van de jaren 1970 het meest internationaal ontwikkelde was) en diegene die de IKS hebben getroffen. In de Bordigistische organisaties, die officieel claimen monolithisch te zijn, zijn splitsingen meestal het gevolg van de onmogelijkheid van het bestaan van politieke meningsverschillen binnen de organisatie, wat betekent dat deze afsplitsingen niet per sé een parasitaire dynamiek hebben. Daarentegen zijn de splitsingen binnen de IKS niet het gevolg van monolithisme of sektarisme, omdat onze organisatie debat en confrontatie in haar midden altijd heeft toegestaan en zelfs aangemoedigd: de collectieve afsplitsingen waren het gevolg van ongeduld, individualistische frustraties, een clannistische benadering en droegen daardoor een parasitaire geest en dynamiek in zich.

    Dit gezegd, moeten wij erop wijzen dat de IKS lang niet het enige doelwit is van het parasitisme. Het denigrerende gedoe, van Hilo Rojo en ‘Mouvement Communiste’ bijvoorbeeld, zijn gericht op de gehele Kommunistische Linkerzijde. Zo is de Bordigistische stroming bij voorkeur het doelwit van de ICO. Ten slotte, zelfs als de parasitaire groepen hun aanvallen richten op de IKS en de andere groepen van het proletarisch politieke milieu sparen, of er zelfs mee vleien (zoals het geval was met het CBG, of zoals ‘Echanges et Mouvement’ permanent doet), zijn deze er meestal op gericht om de verdeling en de versnippering tussen de groepen te vergroten. De IKS stond echter altijd op het voorgrond in de strijd tegen deze zwakheden.

    [9] Een groep, opgericht door ex-leden van de IKS, die behoorden tot de GCI en voortkwamen uit het ultralinkse kamp, en niet te verwarren met de ‘Mouvement Communiste’ van de jaren 1970, die een van de apostelen was van het modernisme.

    [10] “Het is duidelijk dat de ideologische ontbinding eerst en vooral de kapitalistische klasse zelf aantast en, door besmetting, ook de kleinburgerlijke lagen, die geen werkelijke eigen zelfstandigheid kennen. We kunnen zelfs zeggen dat de laatsten zich het meest met de ontbinding identificeren. Hun eigen situatie, hun gebrek aan toekomst, sluit heel goed aan bij de belangrijkste oorzaak van de ideologische ontbinding: het ontbreken van elk onmiddellijk perspectief voor de maatschappij als geheel. Alleen het proletariaat draagt een perspectief in zich voor de hele mensheid en, zo beschouwd, beschikt het in zijn rangen ook over de grootste bekwaamheid tot verzet tegen de ontbinding. Dit betekent echter nog niet dat het proletariaat geheel en al gespaard wordt, vooral omdat het aanschuurt tegen de kleinburgerij, die de belangrijkste drager is van de ontbinding. De verschillende elementen, die de kracht van het proletariaat vormen, botsen op de verschillende facetten van deze ideologische ontbinding:

    • de collectieve actie en de solidariteit worden geconfronteerd met de geest van ‘het ieder voor zich’ en van ‘bekijk het maar’ ;
    • de noodzaak van de organisatie botst met de sociale ontbinding, de vernietiging van de verhoudingen, die de grondslag vormen van de maatschappij ;
    • het vertrouwen van het proletariaat in de toekomst en in zijn eigen kracht die voortdurend ondermijnd wordt door de algemene wanhoop, die de hele maatschappij binnendringt, door het nihilisme, door de ideologie van de ‘no future’;
    • bewustzijn, helderheid, samenhangend en verenigd denken, de zin in theorie, moeten hun weg banen door een maatschappij die vlucht in hersenschimmen, in drugs, in sekten, in mystiek, in de vernietiging van het denken, die kenmerkend zijn voor ons tijdperk”.

    (Internationale Revue nr. 13, ‘Ontbinding, de hoogste fase van het kapitalisme in verval’, punt 13).

    Men ziet dat de kruideniersmentaliteit, de valse solidariteit van de clan, de haat tegenover de organisatie, het wantrouwen, de laster, de gedragingen en houdingen waarin het parasitisme zich wentelt, in de huidige sociale ontbinding een voedingsbodem vinden. Het spreekwoord zegt: de mooiste bloemen bloeien op de mestvaalt. De wetenschap leert ons dat vele parasitaire organismen zich er net zozeer aan verkneukelen. En op zijn beurt respecteert het politieke parasitisme de wetten van de biologie, door honing te maken van de maatschappelijke verrotting.

    Politieke stromingen en verwijzingen: 

    • Parasitisme [78]

    Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

    • Internationale Kommunistische Stroming [18]

    Resolutie over de Internationale Situatie van het 20e IKS-Congres. De imperialistische spanningen in de fase van de ontbinding.

    • 1622 keer gelezen

    Wij publiceren hieronder het deel gewijd aan de imperialistische spanningen van de Resolutie over de Internationale Situatie die tijdens het laatste Internationale Congres van IKS is goedgekeurd. Deze resolutie zal weldra in zijn volledigheid beschikbaar zijn (1), zoals de balans van dit 20e Congres, op onze website internationalism.org.

    1. Sinds een eeuw is de kapitalistische productiewijze zijn periode van historische achteruitgang, zijn periode van verval ingegaan. De uitbarsting van de Eerste Wereldoorlog, in augustus 1914, heeft de overgang gekenmerkt van ‘La Belle Epoque’, het hoogtepunt van de burgerlijke maatschappij, en ‘het tijdperk van de oorlogen en de revoluties’, zoals de Kommunistische Internationale het tijdens haar eerste congres, in 1919 heeft gekwalificeerd. Sindsdien heeft het kapitalisme zich slechts in een barbarendom gestort, met ‘op zijn geweten’ in het bijzonder de Tweede Wereldoorlog, die meer dan 50 miljoen doden heeft gekost. De periode van ‘welvaart’, die op deze afschuwelijke slachtpartij volgde, heeft de illusie kunnen verspreiden dat dit systeem uiteindelijk in staat was geweest zijn tegenspraken te overwinnen. Maar de open crisis van de wereldeconomie, aan het einde van de jaren 1960, heeft het vonnis bevestigd dat de revolutionairen al een halve eeuw eerder onder woorden hadden gebracht: de kapitalistische productiewijze ontsnapt niet aan het lot van de productiewijzen die haar zijn voorafgegaan. Nadat ze een progressieve etappe vormde in de menselijke geschiedenis, was het kapitalisme eveneens een belemmering geworden voor de ontwikkeling van de productiekrachten en de vooruitgang van de mensheid. Het uur van haar omverwerping en vervanging door een andere maatschappij was gekomen.

    2. Gelijk met de ‘ondertekening’ door het kapitalistische systeem van haar historische impasse, plaatste deze open crisis, net als die van de jaren 1930, de maatschappij nogmaals voor het alternatief: de veralgemeende imperialistische oorlog of de ontwikkeling van beslissende gevechten van het proletariaat, met als vooruitzicht de revolutionaire omverwerping van het kapitalisme. Geconfronteerd met de crisis van de jaren 1930 was het wereldproletariaat, dat na de nederlaag van de revolutionaire golf van de jaren 1917-‘23 door de bourgeoisie ideologisch was verpletterd, niet in staat geweest zijn eigen antwoord te geven, waardoor de heersende klasse de zijne kon opleggen: een nieuwe wereldoorlog. Vanaf de eerste oprispingen van de open crisis echter, aan het einde van de jaren 1960, is het proletariaat gevechten van grote omvang aangegaan: Mei 1968 in Frankrijk, de Italiaans ‘hete herfst’ van 1969, de massale stakingen van de Poolse arbeiders aan de Oostzee in 1970 en vele andere, minder spectaculaire, maar net zo belangrijke tekenen van een verandering in de maatschappij: de contrarevolutie was geëindigd. In deze nieuwe situatie had de bourgeoisie de handen niet vrij om de weg van een nieuwe wereldoorlog in te slaan. Hierop volgde meer dan vier decennia van stagnatie van de wereldeconomie, die gepaard ging met steeds heftigere aanvallen op het niveau en de levensomstandigheden van de uitgebuiten. In de loop van deze decennia heeft de arbeidende klasse talloze vormen van verzet gevoerd. Nochtans, zelfs als zij geen beslissende nederlaag heeft ondergaan die de historische koers had kunnen keren, is zij niet in staat geweest om haar strijd en haar bewustzijn te ontwikkelen om aan de maatschappij een ruwe schets te laten zien van een revolutionair vooruitzicht. "In een dergelijke situatie waarin beide fundamentele en tegenstrijdige klassen van de maatschappij, die elkaar confronteren, er niet in slagen om hun eigen beslissend antwoord op te leggen, kan de geschiedenis nochtans niet kunnen stoppen. Nog minder dan voor de andere productiewijzen die aan het kapitalisme zijn voorafgegaan, kan er voor het kapitalisme” een bevriezing“, een ”stagnatie“ van het sociale leven bestaan. Terwijl de tegenspraken van het kapitalisme in crisistijd slechts verergeren, kan het onvermogen van de bourgeoisie om het minste vooruitzicht te bieden aan het geheel van de maatschappij en het onvermogen van het proletariaat om onmiddellijk het zijne openlijk te verzekeren slechts op een verschijnsel van veralgemeende ontbinding, van verrotting van de maatschappij uitlopen”. (“Ontbinding, laatste fase van het kapitalistische verval“, Internationale Revue nr. 13). Sinds een kwarteeuw is dus een nieuwe fase van het verval van het kapitalisme dat is begonnen. De fase waarin het verschijnsel van de sociale ontbinding een beslissende component van het leven van de hele maatschappij is geworden.

    3. Het terrein waarop de ontbinding van de kapitalistische maatschappij zich op meest spectaculaire wijze voordoet is dat van de oorlogsconfrontaties en meer in het algemeen dat van de internationale betrekkingen. De opeenvolging van moorddadige aanslagen die grote Europese steden, met name Parijs, in het midden van het decennium hadden getroffen, heeft de IKS er in de tweede helft van de jaren 1980 toe aangezet om zijn analyse over de ontbinding uit te werken. Aanslagen die niet gepleegd werden door eenvoudige, geïsoleerde groepen maar door bestaande staten. Het was het begin van een vorm van imperialistische confrontaties, vervolgens gekwalificeerd als ‘asymmetrische oorlogen’, die een diepgaande verandering tot uitdrukking brachten in de betrekkingen tussen staten en, meer in het algemeen, in het geheel van de maatschappij. De eerste grote historische manifestatie van deze nieuwe en laatste etappe in het verval van het kapitalisme werd gevormd door de ineenstorting van de stalinistische regimes van Europa en het Oostblok in 1989. Onmiddellijk zette de IKS uiteen wat de betekenis deze gebeurtenis, vanuit het oogpunt van de imperialistische conflicten, tot uitdrukking bracht: “De verdwijning van de Russische imperialistische politieagent, en die, wat eruit zal voortvloeien, van de Amerikaanse politieagent ten aanzien van zijn voornaamste ‘bondgenoten’ van gisteren, openen de deur voor de uitbarsting van een hele reeks van plaatselijke rivaliteiten. Deze rivaliteiten en confrontaties kunnen momenteel niet, in een wereldconflict ontaarden (...).Ten gevolge van de verdwijning van de discipline, die door de aanwezigheid van de blokken wordt opgelegd, dreigen deze conflicten echter heftiger en talrijker te worden en in het bijzonder, natuurlijk, in de zones waar het proletariaat het zwakste is“ (Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave nr. 62 “Na de instorting van het Oostblok, destabilisatie en chaos”) Sindsdien heeft de internationale situatie deze analyse slechts bevestigd:

    • de eerste Golfoorlog in 1991;
    • oorlog in ex-Joegoslavië tussen 1991 en 2001;
    • de twee oorlogen in Tsjetsjenië (in 1994-1995 en in 1999-2000);
    • de oorlog in Afghanistan vanaf 2001 die, 12 jaar daarna, nog voortgezet wordt;
    • de oorlog in Irak van 2003, waarvan de gevolgen op dramatische wijze op dit land, maar ook op initiatiefnemer van deze oorlog, de    Amerikaanse macht blijven wegen;
    • de talrijke oorlogen die niet hebben opgehouden het Afrikaanse werelddeel te verwoesten (Rwanda, Somalië, Kongo, Soedan, Ivoorkust, Mali, enz.);
    • de talrijke militaire verrichtingen van Israël tegen Libanon of de Gazastrook die een antwoord vormden op het afschieten van raketten door Hezbollah of Hamas

    4. In feite maken deze verschillende conflicten op dramatische wijze duidelijk in hoeverre de oorlog een volkomen irrationeel karakter heeft aangenomen in het verval van het kapitalisme. De oorlogen van 19e eeuw, hoe moorddadig zij ook geweest zijn, hadden vanuit het oogpunt van de ontwikkeling van het kapitalisme een rationaliteit. Door de koloniale oorlogen maakten de Europese staten het mogelijk om een imperium te vormen, waaruit ze grondstoffen konden putten of waarheen ze hun goederen konden laten wegstromen. De Burgeroorlog van 1861-‘65 in Amerika, dat door het Noorden werd gewonnen, heeft de deuren geopend voor een volledige industriële ontwikkeling van wat de eerste wereldmacht ging worden. De Frans-Pruisische oorlog van 1870 is bepalend geweest voor de Duitse eenheid en dus voor de totstandkoming van het politieke kader van de toekomstige eerste economische macht van Europa. De Eerste Wereldoorlog daarentegen heeft de Europese landen, zowel ‘de overwinnaars’ als ‘de overwonnenen’, bloedeloos achtergelaten en met name de meer ‘oorlogszuchtigen’ (Oostenrijk, Rusland en Duitsland). De Tweede Wereldoorlog heeft de achteruitgang van het Europese werelddeel bevestigd en vergroot, met de speciale vermelding dat Duitsland, naar het voorbeeld van de eveneens andere ‘agressieve’ macht, Japan, in 1945 één grote puinhoop geworden was. De Verenigde Staten was het enige land dat in feite van deze oorlog heeft geprofiteerd, omdat ze er later was ingegaan en, als gevolg van hun geografische positie, heeft kunnen vermijden dat zij zich niet op haar grondgebied afspeelde. Trouwens de belangrijkste oorlog die dit land na de Tweede Wereldoorlog heeft gevoerd, die van Vietnam, heeft heel goed het irrationale karakter ervan aangetoond, aangezien zij, ondanks de aanzienlijke kosten vanuit economisch, maar vooral menselijk en politiek oogpunt, niets aan de Amerikaanse macht heeft toegevoegd.

    5. Maar het irrationale karakter van de oorlog is in de fase van de ontbinding op een nog hoger niveau gebracht. Dat wordt bijvoorbeeld heel goed geïllustreerd door de militaire avonturen van de Verenigde Staten in Irak en in Afghanistan. Deze oorlogen hebben aanzienlijke kosten met zich meegebracht, in het bijzonder vanuit economisch oogpunt. Maar de voordelen ervan zijn uiterst beperkt, zo niet negatief. In deze oorlogen heeft de Amerikaanse macht zijn enorme militaire superioriteit kunnen uitstallen, maar dat heeft hem niet in staat gesteld om de doelstellingen te verwezenlijken die hij beoogde: Irak en Afghanistan stabiliseren en zijn vroegere bondgenoten van het westerse blok verplichten om de rijen rondom hem te sluiten. Vandaag laat de geprogrammeerde terugtrekking van de Amerikaanse troepen en de NAVO uit Irak en Afghanistan een instabiliteit zonder weerga achter in deze landen, met het risico dat zij onderdeel gaan uitmaken van de verergering van de instabiliteit van de hele regio. Tegelijkertijd hebben de andere deelnemers aan deze militaire avonturen het schip in verspreide orde verlaten. Voor de Amerikaanse imperialistische macht is de situatie steeds meer verslechterd: terwijl zij er in de jaren 1990 nog in slaagde om haar rol van ‘politieagent van de wereld’ te behouden, is zijn belangrijkste zorg momenteel zijn onmacht te verbergen tegenover de toename van de wereldchaos, zoals de situatie in Syrië die bijvoorbeeld manifesteert.

    6. In de loop van de laatste jaren heeft het chaotische en oncontroleerbare karakter van de imperialistische spanningen en conflicten zich met de situatie in Verre Oosten en, natuurlijk met de situatie in Syrië, zich nogmaals geïllustreerd. In beide gevallen worden wij geconfronteerd met conflicten, die de dreiging in zich dragen de regio in vuur en vlam te zetten en een veel aanzienlijkere destabilisatie te veroorzaken.

    In het Verre Oosten zijn we getuige van een toename van de spanningen tussen regionale staten. Zo heeft men in de loop van de laatste maanden spanningen zien ontwikkelen waar talrijke landen bij betrokken zijn: Filippijnen in Japan. China en Japan ruziën bijvoorbeeld over de eilanden Senkaku/Diyao, Japan en Zuid-Korea over het eiland Take-shima-Dokdo, terwijl andere spanningen aan de oppervlakte treden waar ook Taiwan, Vietnam of Birma bij betrokken zijn. Maar het meest spectaculaire conflict is natuurlijk dat van Noord-Korea enerzijds en Zuid-Korea, Japan en de Verenigde Staten anderzijds. Bij de keel gegrepen door een dramatische economische crisis, heeft Noord-Korea de militaire inzet opgevoerd. Dit heeft natuurlijk tot doel chantage uit te oefenen, vooral op de Verenigde Staten, om van deze macht een zeker aantal economische voordelen te verkrijgen. Maar dit avonturistische beleid bevat twee heel ernstige factoren.

    Enerzijds het feit dat zij, zelfs als het op indirecte wijze is, de Chinese reus erin betrekt, die een van de enige bondgenoten van Noord-Korea blijft, terwijl deze macht er steeds meer naar streeft om, overal waar ze kan, zijn imperialistische belangen te doen gelden. Natuurlijk in het Verre Oosten, maar ook in het Midden-Oosten dankzij haar bondgenootschap met Iran (dat bovendien zijn voornaamste leverancier is van koolwaterstoffen), en eveneens in Afrika waar een toenemende economische aanwezigheid tot doel heeft een toekomstige militaire aanwezigheid voor te bereiden, wanneer zij de middelen ervoor heeft.

    Anderzijds behelst dit avonturistische beleid van Noord-Korea, een staat waarvan de wrede politieheerschappij van een fundamentele kwetsbaarheid getuigt, het risico van een ‘ongeluk’, van het begin van een ongecontroleerd proces, dat een nieuwe haard van rechtstreekse militaire conflicten veroorzaakt met moeilijk in te schatten gevolgen. Toch kan men al indenken dat zij een andere tragische episode zullen vormen, die, gevoegd bij alle uitingen van oorlogsbarbarij, de planeet vandaag de dag overstelpen.

    7. De burgeroorlog in Syrië volgt op ‘de Arabische lente’ die, door de regering van Assad te verzwakken, de doos van Pandora heeft geopend van een groot aantal aan tegenstellingen en conflicten, die door de ijzeren hand van deze regering gedurende decennia onder de duim was gehouden. De westerse landen zijn akkoord gegaan met het vertrek van Assad, maar beschikken ter plaatse niet over een oplossing ter vervanging van hem, terwijl de oppositie tegen zijn regime volkomen is verdeeld en de belangrijkste sector hiervan wordt gevormd door islamieten. Tegelijkertijd geeft Rusland de regering van Assad onophoudelijk militaire steun, omdat hij hem, met de haven van Tartus, de aanwezigheid van zijn oorlogsvloot in de Middellandse Zee garandeert. En het is niet de enige staat, aangezien zowel Iran als China niet achterblijven: Syrië is een nieuwe bloedige inzet van de talloze rivaliteiten tussen imperialistische machten van de eerste of tweede orde geworden. En de volkeren van het Midden-Oosten moeten al decennia achtereen de kosten ervan betalen. Het feit dat de manifestaties van ‘de Arabische Lente’ in Syrië niet is uitgelopen op de geringste verovering van de macht door de uitgebuite en onderdrukte massa’s, maar op een oorlog die meer dan 100.000 doden heeft veroorzaakt, vormt een sinistere illustratie van de zwakte van de arbeidende klasse in dit land, de enige kracht die een einde kan maken aan de barbarij van de oorlog. En het is een situatie die eveneens geldt, zelfs wanneer het minder tragische vormen aanneemt, voor de andere Arabische landen, zoals in Egypte of in Tunesië, waar het afzetten van de vroegere dictators heeft geleid tot een overname van de macht door de islamieten, de meest achterlijke fracties van de bourgeoisie, of tot een nog nooit vertoonde chaos zoals in Libië.

    Op die manier biedt Syrië ons op dit moment een nieuw voorbeeld van het barbarendom van het kapitalisme in ontbinding, zoals dat zich over de planeet ontketent, een barbarendom dat de vorm aanneemt van bloedige militaire botsingen. Een barbarendom dat eveneens de gebieden treft waar de oorlog kan worden voorkomen, maar waar de maatschappij zich toch in een steeds grotere chaos stort zoals in Latijns-Amerika, waar de drugskartels, met medeplichtigheid van de sectoren van de staat, een terreur uitoefenen.

    IKS

    (1) De kwestie van het imperialisme is het eerste punt dat door deze resolutie wordt behandeld. Daarna komen de vernietiging van het milieu, de economische crisis en tenslotte de klassestrijd.

    Aktiviteiten van de IKS: 

    • Congres Resoluties [17]

    Theoretische vraagstukken: 

    • Imperialisme [15]

    Internationale Revue nr. 25

    • 747 keer gelezen

    100 jaar na de Eerste Wereldoorlog: De strijd voor de proletarische beginselen blijft meer dan ooit actueel

    • 1269 keer gelezen

    Honderd jaar geleden. De oorlog gaat een nieuw jaar in van moordpartijen. Deze had moeten eindigen “voor de kerst”, maar Kerstmis is voorbij en de oorlog is er nog steeds.

    Vanaf 24 december hebben verbroederingen tussen de linies geleid tot het "kerstbestand". Op eigen initiatief en tot ergernis van officieren, kwamen de soldaten – arbeiders of boeren in uniform –spontaan uit hun loopgraven om bier, sigaretten en voedsel te ruilen. Verrast als ze was, was de generale staf niet in staat om op het slagveld zelf te reageren.

    De verbroederingen roepen de vraag op: wat zou er gebeurd zijn als er een partij van de arbeidersklasse, een Internationale, had bestaan die hen een breder inzicht had kunnen verschaffen om uit te groeien tot een bewuste oppositie, niet alleen tegen de oorlog, maar tegen zijn oorzaken? Maar de arbeiders zijn in de steek gelaten door hun partijen. Erger nog, deze partijen zijn wervende dienaren van de heersende klasse geworden. Achter de executiepelotons, die de deserteurs en de muiters te wachten staan, staan "socialistische" ministers. Het verraad van de socialistische partijen in de meeste oorlogvoerende landen heeft geleid tot de ineenstorting van de socialistische Internationale, niet in staat om de resoluties tegen de oorlog toe te passen, die aangenomen waren door het Congres van Stuttgart (1907) en van Basel (1912). Deze ineenstorting is het thema van ons artikel “Hoe de Duitse sociaaldemocratie de arbeiders verraadde”. (1)

    Het jaar 1915 begint. Als het aan de ongeruste militaire leiders ligt zullen er geen "kerstbestanden" meer komen: er zal discipline heersen en komende kerst zullen de kanonnen bulderen opdat elke poging van soldaten en arbeiders om de oorlog te beëindigen in de kiem wordt gesmoord.

    En toch, met moeite en zonder alomvattend plan, rijst het arbeidersverzet opnieuw op. In 1915 vinden er nog steeds verbroederingen plaats aan het front, net als grote stakingen in het dal van de Clyde in Schotland en demonstraties van de Duitse arbeiders tegen de rantsoeneringen. Kleine groepen organiseren zich, ondanks de censuur en de repressie, zoals Die Internationale (waarin Rosa Luxemburg militante is) of de groep Lichtstrahlen in Duitsland, gered uit de ruïne van de partijen van de Internationale. In september nemen sommige deel aan de Zimmerwaldconferentie te Zwitserland, de eerste internationale conferentie van de socialisten tegen de oorlog. Deze conferentie, en de twee die volgen, botsen op dezelfde problemen als de Tweede Internationale: is het mogelijk om een politiek te voeren van “vrede” zonder over te gaan tot de proletarische revolutie? Is het mogelijk een reconstructie van de Internationale na te streven op basis van de eenheid zoals die bestond vóór 1914, die slechts schijn was en niet echt?

    Dit keer is het de linkerzijde die de strijd wint, en de Derde Internationale die voortkomt uit Zimmerwald is uitsluitend communistisch, revolutionair en gecentraliseerd zijn. Dit is het antwoord op het bankroet van de Internationale, net zoals de Sovjets in 1917 de reactie zijn op het bankroet van het syndicalisme.

    Bijna 30 jaar geleden (in 1986) hebben wij de 70e verjaardag van de Zimmerwaldconferentie herdacht in een artikel dat verschenen is in de Internationale Revue. Zes jaar na het mislukken van de Internationale Conferenties van de Kommunistische Linkerzijde (2) schreven we: "Zoals in Zimmerwald stelt  de hergroepering van revolutionaire minderheden zich vandaag op een hoogst dringende wijze (...) Tegenover de huidige inzet stelt zich de historische verantwoordelijkheid van revolutionaire groepen. Hun verantwoordelijkheid is verbonden met  de vorming van de wereldpartij van morgen, waarvan de  afwezigheid vandaag hard wordt gevoeld (...) De mislukking van deze eerste Conferenties (1977-1980) doet niets af aan de noodzaak van dergelijke plaatsen van confrontatie. Deze mislukking is relatief: het is het product van de politieke onvolwassenheid, het sectarisme en de onverantwoordelijkheid van een deel van het revolutionaire milieu, dat nog steeds betaalt voor het gewicht van de lange periode van contrarevolutie (...) Morgen zullen nieuwe conferenties worden georganiseerd van groepen, die zich beroepen op de Linkerzijde... ". (3)

    We moeten vaststellen dat onze hoop en ons vertrouwen van toen een bittere teleurstelling hebben ondergaan. Van de groepen die hebben deelgenomen aan de Conferenties zijn alleen nog de IKS en de ICT (4) over. (5) Als de arbeidersklasse zich niet heeft laten mobiliseren achter de nationale vlaggen in een veralgemeende imperialistische oorlog, heeft ze ook niet haar eigen perspectief kunnen bevestigen tegenover dat van de burgerlijke maatschappij. Hierdoor heeft de klassestrijd ook niet een minimum aan verantwoordelijkheidsgevoel kunnen opleggen aan de revolutionairen van het Linkscommunisme: de Conferenties zijn nooit opnieuw opgenomen, en onze herhaalde oproepen tot een minimum aan gemeenschappelijke actie van de internationalisten (zoals tijdens de oorlogen in de Golfregio, in de jaren 1990 en 2000) bleef zonder reactie en een dode letter. Bij gelegenheid biedt het anarchisme ons een nog meer verontrustend beeld: met betrekking tot de oorlogen in Oekraïne en Syrië is het een nationalistische en antifascistische wanorde, waaraan slechts weinigen met eer ontsnappen (de KRAS in Rusland vormt een bewonderenswaardige uitzondering).

    In deze situatie, kenmerkend voor de ons omringende sociale ontbinding, wordt de IKS ook niet gespaard. Onze organisatie is geschokt door een ernstige crisis die, om deze het hoofd aan te bieden, van ons een diepgaande, theoretische overdenking vereist. Dit is het thema van het artikel over onze recente Buitengewone Conferentie. (6)

    Crises zijn nooit een comfortabele situatie, maar zonder crises is er geen leven, en ze kunnen zowel noodzakelijk als gunstig zijn. Zoals het artikel “Hoe de Duitse sociaaldemocratie de arbeiders verraadde” al opmerkt, als er één les kan worden getrokken uit het verraad van de socialistische partijen en de ineenstorting van de Tweede Internationale, dan is het dat de stille weg van opportunisme leidt tot dood en verraad, en dat de politieke strijd van revolutionaire links nooit is gevoerd zonder conflicten en crises.

    IKS, december 2014

    (1) Dit artikel is op deze website te lezen in het Engels, Frans en Duits en binnenkort ook in het Nederlands.

    (2) We verwijzen de lezer, niet op de hoogte zijn van deze Conferenties, naar ons artikel van de Internationale Revue (Frans-, Engels- en Spaanstalige uitgave) nr. 22: "Sectarianism, an inheritance from the counter-revolution that must be transcended" ; https://en.internationalism.org/ir/22/sectarianism [79]
    (3) Internationale Revue (Frans-, Engels- en Spaanstalige uitgave) nr.  44, kwartaal 1, 1986.
    (4) ICT (International Communist Tendency) is de nieuwe naam van de IBRP (Internationaal Bureau voor de Revolutionaire Partij), die kort na de Conferenties gecreëerd werd door de groep Battaglia Comunista (Italië) en de Communist Workers Organisation (Groot-Brittannië).
    (5) De GCI (Groupe Communiste Internationaliste) is sindsdien overgegaan naar de bourgeoisie door in Peru de maoïstische guerillabeweging Lichtend Pad te ondersteunen.

    (6) “De buitengewone internationale conferentie van IKS. Het “nieuws” van onze verdwijning wordt zwaar overdreven!” https://nl.internationalism.org/iksonline/201412/1203/de-buitengewone-internationale-conferentie-van-iks-het-%E2%80%9Cnieuws%E2%80%9D-van-onze-verdw [80]

    Historische gebeurtenissen: 

    • Eerste Wereldoorlog [69]

    Theoretische vraagstukken: 

    • Oorlog [14]

    Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

    • Tweede Internationale [77]
    • De beweging van Zimmerwald [81]

    De buitengewone internationale conferentie van IKS. Het “nieuws” van onze verdwijning wordt zwaar overdreven!

    • 1935 keer gelezen

    Alle internationale afdelingen van IKS hebben delegaties gezonden naar deze Derde Buitengewone Conferentie en zeer actief deelgenomen aan de debatten. De afdelingen die niet ter plaatse konden zijn (als gevolg van het fort Schengen) hebben de Conferentie hun standpunten toegezonden via verschillende rapporten en resoluties, die aan discussie werden onderworpen.

    Crises zijn niet noodzakelijkerwijs dodelijk

    Onze contacten en sympathisanten kunnen opgeschrikt raken door dit nieuws; net zoals de vijanden van IKS zeer zeker een rilling van vreugde zullen krijgen. Sommigen onder hen zijn er reeds van overtuigd dat deze crisis onze “laatste” crisis is en de aankondiging vormt van onze verdwijning. Maar dit soort voorspellingen werden bij vorige crises van onze organisatie ook al gedaan. Na de crisis van 1981-1982 – 32 jaar geleden –hadden wij onze lasteraars geantwoord, zoals wij het ook vandaag doen door deze woorden van Mark Twain in herinnering te brengen: “Het nieuws van onze dood wordt zwaar overdreven!”

    Crises zijn niet noodzakelijkerwijs het teken van een ineenstorting of van een op handen zijnde of onherstelbare mislukking. Integendeel, het bestaan van crises kan de uitdrukking zijn van een gezonde reactie op een onderliggend proces dat zich vredig en verraderlijk had ontwikkeld en dat, aan zijn eigen dynamiek overgelaten, tot de schipbreuk dreigde te leiden. Zo kunnen de crises een teken zijn van een reactie tegenover het gevaar en van de bestrijding van ernstige zwaktes, die tot de instorting leiden. Een crisis kan eveneens heilzaam zijn. Zij kan een fundamenteel moment, een gelegenheid vormen om tot de wortel te gaan van ernstige problemen, om de diepere oorzaken ervan te identificeren en ze te kunnen overwinnen. Dat is wat het de organisatie, tenslotte, in staat zal stellen om zich te versterken en zijn militanten te harden voor de komende gevechten.

    In Tweede Internationale (1889-1914) was de sociaal-democratische arbeiderspartij van Rusland (RSDAP) bekend door een reeks crises en splitsingen die ze doormaakte, en omwille van deze reden werd ze met minachting bejegend door de belangrijkste partijen van Internationale, zoals de sociaal-democratische partij van Duitsland (SPD) die van successen naar successen scheen te vliegen en waarvan het ledental, evenals de verkiezingsresultaten, zich gewoonlijk vermeerderden. Nochtans hebben de crises van de Russische partij en de strijd om deze crises te overwinnen en de lessen eruit te trekken, door de bolsjewistische vleugel, de revolutionaire minderheid versterkt en haar erop voorbereid om zich tegen de imperialistische oorlog in 1914 te verzetten en om zich aan het hoofd te stellen van de revolutie van oktober 1917. Daarentegen hebben quasi-eenheid en de “rust” binnen SPD (die alleen ter discussie werden gesteld door de verstoringen van Rosa Luxemburg) ertoe geleid dat ze, in 1914 geconfronteerd met de Eerste Wereldoorlog, volledig en onherroepelijk ineenstortte door haar verraad van de internationalistische principes.

    In 1982 heeft IKS haar eigen crisis geïdentificeerd (veroorzaakt door een ontwikkeling van linkse en activistische verwarringen die het element Chénier (2) de gelegenheid had gegeven een aanzienlijke schade aan te richten in onze afdeling in Groot-Brittannië) en er de lessen uit getrokken om meer diepgaand haar principes te herstellen wat betreft haar eigen functie en werking (zie Internationale Revue nr. 16: “Rapport over de functie van de revolutionaire organisatie“ en Revue nr. 16: “Rapport over de structuur en het functioneren van de revolutionaire organisatie”). Het is na afloop van deze crisis dat de huidige statuten van IKS werden goedgekeurd.

    De “bordigistische” Internationale Communistische Partij (Programme communiste), die toentertijd de belangrijkste groep van de Kommunistische Linkerzijde was, heeft nog ernstigere moeilijkheden gekend, maar deze groep is niet in staat geweest om de lessen eruit te trekken en is als een kaartenhuis ineengestort met het verlies van bijna al haar leden (Zie Internationale Revue Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 32: “De stuiptrekkingen in het revolutionaire milieu”).

    Bovendien, om haar eigen crises identificeren, heeft de IKS zich gebaseerd op een ander principe dat de bolsjewistische ervaring ons heeft geleerd: d.w.z. het bekendmaken van de omstandigheden alsook het delen van de lessen van haar interne crises, teneinde bij te dragen tot de grootst mogelijke verheldering (in tegenstelling tot de andere revolutionaire groepen die het bestaan van hun interne crises voor het proletariaat verbergen). Wij zijn ervan overtuigd dat de strijd, om de interne crises van de revolutionaire organisaties te overwinnen, het mogelijk maakt om de waarheden en de algemene principes in de strijd voor het kommunisme duidelijker te laten uitkomen.

    In het voorwoord van Een stap voorwaarts, twee stappen achterwaarts, van 1904, schrijft Lenin : “[Onze tegenstanders zullen] meesmuilen en leedvermaak hebben over onze conflicten; zij zullen natuurlijk hun best doen afzonderlijke passages uit mijn brochure, die gewijd zijn aan de tekortkomingen en de feilen van onze partij, voor hun doeleinden uit hun verband te rukken. De Russische sociaal-democraten hebben reeds voldoende in de vuurlinie gestaan om zich nog door deze speldenprikken in verwarring te laten brengen en in weerwil daarvan hun werk van de zelfkritiek en het genadeloos onthullen van de eigen gebreken voort te zetten die door de groei  van de arbeidersbeweging besliste en ongetwijfeld overwonnen zullen worden. Laten de heren tegenstanders maar proberen ons een beeld van de werkelijke situatie in hun ‘partijen’ te geven, dat ook maar in de verste verte het beeld benadert dat de notulen van het IIe PartijCongres bieden!” (3)

    Aan de hand van het voorbeeld van Lenin, zijn wij van mening dat, ondanks het oppervlakkige plezier dat onze vijanden aan onze moeilijkheden beleven (die zij interpreteren met hun eigen vervormende glazen), zullen de authentieke revolutionairen van hun fouten leren en er sterker uitkomen. Daarom publiceren wij hier, zelfs kort, een overzicht van de evolutie van deze crisis in IKS en rol die onze Buitengewone Conferentie heeft gespeeld om deze het hoofd te bieden.

    De aard van de huidige crisis van IKS

    Het epicentrum van de huidige crisis binnen de IKS werd gevormd door, in haar afdeling in Frankrijk, een heropleving van een denigrerende campagne, verborgen gehouden voor het geheel van de organisatie, gericht tegen een kameraad die als duivels werd voorgesteld (en wel in die mate dat de militant zelfs van mening was dat haar aanwezigheid in de organisatie een belemmering vormde voor de ontwikkeling van deze laatste). Natuurlijk is het bestaan van een dergelijke praktijk van stigmatisering van een zondebok – die geacht wordt de verantwoordelijk te zijn voor alle problemen die in de hele organisatie werden ondervonden – absoluut ontoelaatbaar in een kommunistische organisatie die de bestaande ziekelijke pesterijen moet verwerpen die in de kapitalistische maatschappij bestaan en die het gevolg zijn van de burgerlijke moraal van het “ieder voor zich en God voor ons allen”. De moeilijkheden van de organisatie zijn de verantwoordelijkheid van de hele organisatie. De verborgen campagne van ostracisme ten aanzien van een lid van de organisatie, stelt het principe van kommunistische solidariteit, waar op IKS gebaseerd is, zelf in vraag.

    Wij konden ons niet tevreden stellen deze campagne slechts te beëindigen, toen zij eenmaal aan de daglicht was gekomen nadat ze openbaar gemaakt was door het centrale orgaan van IKS.
    Het betrof niet het soort feiten die men eenvoudigweg als een ongelukkig samenloop van omstandigheden zijdelings terzijde kan schuiven. Wij moesten tot de wortel gaan en verklaren waarom en hoe zo’n plaag, die de fundamentele kommunistische principes opnieuw zo overduidelijk ter discussie stelt, zich opnieuw in onze rijen had kunnen ontwikkelen. De taak van de Buitengewone Conferentie was een gemeenschappelijke overeenstemming te bereiken over deze uitleg en de vooruitzichten te ontwikkelen om dergelijke praktijken in de toekomst uit te roeien.

    Eén van de taken van de Buitengewone Conferentie was het eindverslag van de Erejury aan te horen, die begin 2013 was gevraagd door de kameraad die buiten haar medeweten werd belasterd, en zich erover uit te spreken. Het was niet voldoende dat iedereen akkoord ging met de erkenning dat er laster en de stigmatiserende methoden waren gebruikt tegen de kameraad; ze moesten worden bewezen met feiten. Het geheel van de beschuldigingen, die tegen deze kameraad waren aangevoerd, moesten op een zorgvuldige wijze worden onderzocht en hun oorsprong geïdentificeerd. De beweringen, die haar in diskrediet brachten, moesten aan het geheel van de organisatie worden geopenbaard om elke ambiguïteit uit te schakelen en om elke herhaling van de laster in de toekomst te verhinderen. Na een jaar van werk heeft de Erejury (samengesteld uit militanten van vier afdelingen van IKS) alle beschuldigingen (en in het bijzonder bepaalde schandelijke laster die door een militant werd verspreid), systematisch weerlegd en elke grond daarvoor weggenomen. (4)

    De Jury heeft duidelijk aan kunnen tonen dat deze campagne van ostracisme in werkelijkheid was gebaseerd op de ingang van obscurantistische vooroordelen in de organisatie, gedragen door een kringgeest (alsook door een zekere “cultuur van de roddel” die was overgebleven uit het verleden en waarvan de bepaalde militanten zich nog niet hadden ontdaan). Door alle krachten te wijden aan deze Jury, paste de IKS een andere les van de revolutionaire beweging toe: iedere militant die het onderwerp is van verdenkingen, van niet-gegronde beschuldigingen of laster, heeft de plicht om een beroep te doen op een Erejury. De weigering om deze methode in te zetten leidt ertoe dat de geldigheid van de beschuldigingen impliciet worden erkend.

    De Erejury is eveneens een middel om “de morele gezondheid van de revolutionair organisatie te bewaren” (zoals het Victor Serge verzekerde) (5) want het wantrouwen tussen haar leden is een gif dat een revolutionaire organisatie snel kan vernietigen.

    Het is trouwens iets dat goed bekend is bij de politie die, zoals het de geschiedenis van de arbeidersbeweging laat zien, bij voorkeur deze methode gebruikt om het bestaande wantrouwen te onderhouden of uit te lokken en zo te proberen om de revolutionaire organisaties van binnenuit te vernietigen. Men heeft dit kunnen aanschouwen, met name in de jaren 1930, in de intriges van GPU van Stalin tegen de trotskistische beweging in Frankrijk en elders. In feite is het zich richten op militanten om ze te maken tot mikpunt van een campagne van diskrediet en laster altijd een voornaam wapen geweest van de hele bourgeoisie om het wantrouwen ten opzichte van de revolutionaire beweging, alsook om het wantrouwen in haar midden aan te wakkeren.

    Daarom hebben de revolutionaire marxisten altijd al hun inspanningen gewijd om dit soort aanvallen tegen de kommunistische organisaties te ontmaskeren.

    Ten tijde van de Moskou-processen van in de jaren 1930, heeft Leon Trotsky in ballingschap een Erejury aangevraagd (gekend onder de naam van Dewey-Commissie) om de weerzinwekkende laster te weerleggen die tegen hem, in deze processen, door de procureur–generaal Vychinski werden aangevoerd. (6) Marx heeft zijn werkzaamheden aan Het Kapitaal een jaar lang, in 1860, onderbroken om een heel boek voor te bereiden waarin hij systematisch de laster weerlegt die door Herr Vogt tegen hem werd aangevoerd.

    Gelijktijdig met werden de werkzaamheden, verricht door de Erejury, zocht de organisatie naar de diepere wortels van de crisis door zich te wapenen met een theoretisch kader. Na de crisis van IKS in 2001-2002, hadden wij reeds een langdurige theoretische inspanning gedaan om te begrijpen hoe het mogelijk was dat er binnen de organisatie een zogezegde fractie had kunnen ontstaan, die zich onderscheidde door het gedrag van herrieschoppers en politieverklikkers: het in het geheim rondstrooien van geruchten waarin een van onze militanten ervan werd beschuldigd een agent van de Staat te zijn, het stelen van het geld, het stelen van het materiaal van de organisatie (met name het adressenbestand van onze militanten en onze abonnees), chantage, het uiten van doodsbedreigingen ten opzichte van een van onze militanten, het opzettelijk publiceren van interne informatie die het werk van de politie opzettelijk begunstigt, enzovoort. Deze laaghartige fractie met de politieke omgangsvormen van gangsters (en deze van de tendens Chénier, ten tijde van onze crisis van 1981 in herinnering roepen) is bekend onder de naam IFIKS (Interne Fractie van IKS). (7)

    Na deze ervaring is de  IKS begonnen om vanuit een historisch en theoretisch perspectief de kwestie van de moraal te onderzoeken. In de Internationale Revue nr. 23 hebben wij “de Oriëntatietekst van over het vertrouwen en de solidariteit in de strijd van het proletariaat” gepubliceerd, en in de Revue nr. 21 een andere tekst over “Marxisme en Ethiek”. In verband met deze theoretische overwegingen, heeft onze organisatie een historisch onderzoek gedaan naar het sociale verschijnsel van het pogromisme – deze totale aan de kommunistische tegengestelde waarden die het hart vormt van de mentaliteit van IFIKS in zijn laaghartige activiteiten om de IKS te vernietigen. Op basis van deze eerste teksten en in dit theoretisch werk over de aspecten van de kommunistische moraal heeft de IKS zijn inzicht in de meer fundamentele oorzaken van de huidige crisis uitgewerkt. De oppervlakkigheid, de opportunistische afwijkingen en het “arbeiderisme”, het gebrek aan discussie en aan theoretische discussies ten gunste van een activistische linksgerichte tussenkomst in de onmiddellijke strijd, het ongeduld en de tendens om onze activiteit op lange termijn uit het oog te verliezen, hebben deze crisis binnen IKS bevorderd. Deze crisis werd aldus geïdentificeerd als “een intellectuele en morele” crisis, vergezeld van een verlies van zicht op en een overtreding van de statuten van IKS. (8)

    De strijd voor de verdediging van de morele principes van het marxisme

    Om het theoretische hart van onze activiteit voor de komende periode voor te bereiden is de Buitengewone Conferentie op een meer diepgaande wijze op het marxistisch inzicht in de moraal teruggekomen. Wij gaan ons intern debat voortzetten en dit vraagstuk, als het voornaamste werktuig van onze herstel uit de huidige crisis, verder verkennen. Zonder revolutionaire theorie, kan er geen revolutionaire organisatie zijn.

    Het kommunistisch project behelst ook een onafscheidelijke ethische dimensie. Deze dimensie wordt in het bijzonder bedreigd door de kapitalistische maatschappij, die zich heeft ontluikt op basis van gebruik van geweld, “uit alle poriën bloed en vuil zwetend”, zoals het Marx in Het Kapitaal schreef. Deze dreiging heeft zich in het bijzonder ontwikkeld in de periode van verval van het kapitalisme toen, de bourgeoisie zelfs haar eigen morele principes die zij nog verdedigde in haar liberale periode van expansie van het kapitalisme, geleidelijk heeft opgegeven. De slotfase van het kapitalistische verval – de periode van sociale ontbinding – waarvan de instorting van het Oostblok in 1989 de eerste grote manifestatie vormde – heeft dit proces alleen nog maar meer geaccentueerd.

    Vandaag is de burgerlijke maatschappij steeds openlijker, zelfs trots, barbaars. Wij zien het in alle aspecten van het sociale leven: de proliferatie van de oorlogen en de beestachtigheid van de gebruikte methoden waarvan het voornaamste doel schijnt te zijn om de slachtoffers te vernederen en te degraderen, alvorens ze af te slachten; de groei van de gangsterpraktijken – en zijn verheerlijk in de films en in de muziek; de ontwikkeling van de pogroms in de zoektocht naar zondebokken die worden aangewezen als verantwoordelijken voor de misdaden van het kapitalisme en het sociale lijden; de toename  van de vreemdelingenhaat jegens de immigranten en pesterijen op de werkvloer; de ontwikkeling van het geweld ten opzichte van de vrouwen, de seksuele intimidatie en de vrouwenhaat (ook in de scholen en onder de jeugdbendes van de arbeiderswijken). Het cynisme, de leugens en de hypocrisie worden niet meer als laakbaar beschouwd, maar als (business) management aan alle scholen onderwezen. De meest elementaire waarden van elk sociaal leven – zonder over de waarden van de kommunistische maatschappij te spreken – worden meer geschonden naarmate het kapitalisme verder verrot.

    De leden van de revolutionaire organisaties kunnen niet aan de invloed van barbaars denken en gedrag ontsnappen. Zij zijn niet immuun voor de schadelijke straling van de ontbinding van de burgerlijke maatschappij, in het bijzonder wanneer de arbeidende klasse, zoals het vandaag nog het geval is, betrekkelijk passief en gedesoriënteerd is, en derhalve niet in staat is om een massaal alternatief te bieden voor de verlengde doodsstrijd van de kapitalistische maatschappij. Andere lagen van de maatschappij, toch verwanten van het proletariaat in hun levensomstandigheden, vormen een actieve drager van deze verrotting. De traditionele onmacht en de frustratie van de kleinburgerij neemt op reusachtige wijze toe – deze tussenlaag zonder historische toekomst tussen het proletariaat en de bourgeoisie. Dit onvermogen vindt een uitlaatklep in pogromistisch gedrag, in het obscurantisme en “de heksenjacht”, die haar de laffe illusie verschaft “toegang tot de macht“ te hebben door het najagen van personen of (etnische, religieuze, enzovoort) minderheden, die als “onruststokers” worden bestempeld.

    Het was heel hard nodig om, tijdens de Buitengewone Conferentie van 2014, terug te komen op de kwestie van de moraal. Immers, het explosieve karakter van de crisis van 2001-2002, de afkeer die de manoeuvres van IFIKS hadden veroorzaakt, het nihilistische avonturiersgedrag van sommige van haar leden, hadden ertoe geleid om binnen IKS het diepere onderliggende onbegrip te verduisteren, die het terrein had gevormd voor de pogromiste mentaliteit die aan de oorsprong ligt van de constitutie van de zogenaamde “fractie”. (9)

    Als gevolg van de wreedheid van de schok, die een decennium geleden door de laaghartige manoeuvres van IFIKS werd veroorzaakt, ontstond er vervolgens een sterke tendens in IKS tot de normale toestand te willen terugkeren – om een illusoir moment van rust te zoeken. Er heeft zich een geestesgesteldheid ontwikkeld die zich, wat betreft de organisatorische kwesties, afkeerde van de theoretische en historische methode ten gunste van fixatie op de meer praktische vraagstukken van directe tussenkomst in de arbeidende klasse en een regelmatige, maar oppervlakkige opbouw van de organisatie. Hoewel er, met het oog op het te boven komen van de crisis van 2001, een aanzienlijke inspanning was gedaan op theoretisch vlak, werd dit werk steeds meer beschouwd als een bijkomende, secundaire kwestie, en niet als een fundamenteel vraagstuk, van leven en dood, voor de toekomst van de revolutionaire organisatie.

    De langzame en moeilijk heropname van de strijd van klasse in 2003 en de grote ontvankelijkheid van het politieke milieu voor de discussie met de Kommunistische Linkerzijde heeft ertoe geneigd deze zwakheid te versterken. Bepaalde delen van de organisatie begonnen de organisatorische principes en de verworvenheden van IKS te vergeten en een zekere verachting te ontwikkelen voor de theorie. De statuten van de organisatie, die de principes van de internationale centralisatie bevatten, werden steeds meer genegeerd ten gunste van plaatselijke filistijnse gedragingen en kringgeest, van het gezonde verstand en “de religie van het dagelijkse leven” (zoals het Marx in het boek 1 van Het Kapitaal zei). Het opportunisme begon zich op verraderlijke wijze te verbreiden.

    Nochtans was er een weerstand tegen deze tendens tot onverschilligheid voor de theoretische vragen, aan het politieke geheugenverlies en de verkalking. Eén kameraad in het bijzonder heeft deze opportunistische afwijking openlijk gekritiseerd, en werd derhalve steeds meer als “onrustzaaier” beschouwd en een belemmering voor de normale, routinematige werking van de organisatie. In plaats van een samenhangend politiek antwoord op de kritiek en argumenten van de kameraad naar voren te brengen, heeft het opportunisme zich geuit in een achterbakse persoonlijke smaad. Andere militanten (met name in de afdelingen van IKS in Frankrijk en in Duitsland), die het standpunt van de kameraad tegen deze opportunistische afwijkingen deelden, zijn de “bijkomende slachtoffers“ van deze campagne van smaad geweest.

    Aldus heeft de Buitengewone Conferentie aangetoond dat, net zoals in de geschiedenis van de arbeidersbeweging, de discrediterende campagnes en het opportunisme vandaag hand in de hand gaan. In de arbeidersbeweging doen de eersten zich in feite voor zoals een extreme uitdrukking van de tweede. Rosa Luxemburg die als woordvoerdster van de marxistische linkerzijde meedogenloos was in haar aanklacht van het opportunisme, werd door de leiders en bureaucraten van de Duitse sociaal-democratie systematisch belasterd. De degeneratie van de Bolsjewistische Partij en Derde Internationaal ging vergezeld van laster en de permanente vervolging van de oude bolsjewistische garde, in het bijzonder Leon Trotsky.

    De organisatie moest dus op terugkomen op het klassieke concept van het organisatorisch opportunisme in de geschiedenis van de arbeidersbeweging, die de lessen van de eigen ervaring van IKS insluit.

    De noodzaak om de strijd aan te gaan tegen het opportunisme (en zijn verzoenende uitdrukking: het centrisme) vormde een centrale oriëntatie in de werkzaamheden van de Buitengewone Conferentie: de crisis van de IKS vereiste een voortzetting van de strijd tegen van de wortels van de problemen die werden geïdentificeerd en die een zekere tendens laten zien te zoeken naar een cocon binnen IKS, om de organisatie te veranderen in “club van meningen” en om zich te nestelen in de burgerlijke maatschappij in ontbinding. In feite vormt de aard zelf van het revolutionaire militantisme de permanente strijd tegen het gewicht van de heersende ideologie, en tegen alle ideologieën die vreemd zijn aan het proletariaat, die op een verraderlijke manier langzaam de revolutionaire organisaties binnendringen. Het is dit gevecht dat de norm moet zijn voor het interne leven van de kommunistische organisatie en voor elk van zijn leden.

    De strijd tegen elk oppervlakkige akkoord, de individuele inspanning van elke militant om zijn politieke standpunten tegenover het geheel van de organisatie tot uitdrukking te brengen, de noodzaak zijn meningsverschillen te ontwikkelen met ernstige en samenhangende politieke argumenten, de kracht te ontwikkelen om de politieke kritiek te aanvaarden – dat zijn de punten die door de Buitengewone Conferentie zijn benadrukt. Zoals het de Resolutie van Activiteiten onderstreept, die op de Conferentie is aangenomen: “6d) de revolutionaire militant moet een strijder zijn, voor de standpunten van klasse van het proletariaat en zijn eigen ideeën. Dit is geen vrijblijvende voorwaarde voor het militantisme, het ís het militantisme. Zonder dat kan er geen strijd voor de waarheid zijn, die alleen maar naar boven kan komen door de confrontatie van de ideeën en door het feit dat elke militant opstaat om zijn standpunt te verdedigen. Voor de organisatie is het nodig om de standpunten van alle kameraden te kennen, de passieve akkoord is nutteloos en contra-productief (…) Zijn individuele verantwoordelijkheid nemen, eerlijk zijn, is een fundamenteel aspect van de proletarische moraal.“

    De huidige crisis is niet de “laatste” crisis van IKS

    De dag voor de Buitengewone Conferentie heeft de publicatie op internet van een “Oproep aan het proletarische kamp en de militanten van IKS” waarin “de laatste crisis” van IKS werd aangekondigd ten volle het belang onderstreept van de strijdgeest voor de verdediging van de kommunistische organisatie en van haar principes, in het bijzonder tegenover al degenen die proberen om haar te vernietigen. Deze uitermate walgelijke “oproep” gaat uit van een zogenaamde “Internationale Groep van de Kommunistische Linkerzijde” (IGLK), maar is, door haar huwelijk met elementen van Klasbatalo in Montreal, in wezen een vermomming van de verachtelijke IFIKS. Het is een tekst die een haat ademt en een oproep tot een pogrom tegen sommige van onze kameraden. Deze tekst kondigt op luidruchtige wijze aan dat deze “IGLK” in bezit is van interne documenten van IKS. Haar doel is duidelijk: onze Buitengewone Conferentie te saboteren door onrust en tweedracht te zaaien binnen IKS middels een poging tot algemene verdachtmakingen in onze rijen, precies een dag voor het begin van deze Internationale Conferentie - door het bericht te verspreiden dat er een verrader in IKS, een medeplichtige van “IGLK” is, die onze interne bulletins aan haar doorspeelt. (10)

    De Buitengewone Conferentie heeft direct stelling genomen ten opzichte van deze “Oproep” van IGLK: volgens alle militanten is het duidelijk geweest dat IFIKS bezig is om nog eens (en op een nog schadelijkere wijze) het werk te doen van de politie op een manier die Victor Serge op een zo veelzeggende wijze beschrijft in zijn boek Wat iedere revolutionair van de repressie moet weten (opgesteld op basis van de archieven van de Tsaristische politie, die na de Oktoberrevolutie 1917 werden ontdekt). (11)

    Maar in plaats van militanten van de IKS tegen elkaar op te zetten, hebben de methoden van “IGLK”, de politieke politie van Stalin en Stasi waardig, een unanieme walging opwekt, en er slechts toe geleid de reusachtige inzet van onze interne crisis onder de aandacht te brengen en de eenheid onder de militanten te versterken achter het ordewoord van de arbeidersbeweging: “Allen voor één en één voor allen!” (aangehaald in het boek van Joseph Dietzgen, door Marx de “filosoof van het proletariaat” genoemd,  “Het wezen van de menselijke hoofdarbeid”). Deze politieaanval van IGLK (ex-IFIKS) heeft alle militanten op een nog duidelijkere wijze doen beseffen dat de interne zwakheden van de organisatie, de nalatigheid tegenover de permanente druk van de heersende ideologie op de revolutionaire organisaties, haar kwetsbaar heeft gemaakt voor de machinaties van haar vijanden, waarvan de vernietigende voornemens geen enkele twijfel openlaten.

    De Buitengewone Conferentie heeft het uiterst ernstige en reusachtige werk van de Erejury begroet. Zij heeft eveneens de moed van de kameraad begroet die de aanvraag ertoe heeft gedaan en die vanwege haar politieke meningsverschillen werd buitengesloten. (12) Want enkel de lafaards, en degenen die zich schuldig weten, weigeren om duidelijkheid te verschaffen voor dit soort commissies, die een erfenis zijn die ons door de arbeidersbeweging is nagelaten. De wolk die boven de organisatie hing, heeft zich opgelost. En het werd tijd.

    De Buitengewone Conférentie kon geen einde maken aan de strijd van IKS tegen deze “intellectuele en morele” crisis – deze strijd gaat noodzakelijkerwijs door – maar zij heeft de organisatie voorzien van een oriëntatie zonder enige tweeslachtigheid: de opening van een intern theoretisch debat over de “Stellingen over de moraal”, voorgesteld door het centrale orgaan van IKS. Wanneer ons debat daarover een voldoende niveau van rijpheid bereikt heeft, zal er onze pers natuurlijk een weerslag verschijnen van de eventuele uiteenlopende standpunten.

    Sommige van onze lezers zullen misschien geloven dat de fixatie van IKS op zijn interne crisis en de strijd tegen de aanvallen van het type politie, waarvan wij het doelwit zijn, de uitdrukking is van “een narcistische waanzin” of “een collectief paranoïde delirium”. De zorg voor de onverzettelijke verdediging van onze organisatorische, programmatische en ethische principes zou, volgens dit standpunt, een afwijking vormen van de praktische taak en van “het gezonde verstand” om onze invloed in de directe strijd van de arbeidende klasse zoveel mogelijk te ontwikkelen. Dit standpunt herhaalt, wat betreft de inhoud maar in een andere context, slechts het argument van de opportunisten over het gladjes functioneren van de Duitse Sociaal-Democratische Partij ten opzichte van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij van Rusland, die in de periode die voorafging aan de Eerste Wereldoorlog dooreen geschud werd door crises. Deze benadering, die erin bestaat om de meningsverschillen tegen elke prijs te verbergen en de confrontatie van de politieke argumenten te weigeren teneinde “de eenheid” te behouden, bereidt slechts vroeger of later de verdwijning van de georganiseerde revolutionaire minderheden.

    De verdediging van de fundamentele kommunistische principes is niettemin de belangrijkste taak van de revolutionaire minderheden, hoe veraf zij ook lijken te staan van de actuele noden en het huidige bewustzijn in de arbeidersklasse. Onze vastbeslotenheid om een permanent gevecht aan te gaan voor de verdediging van de kommunistische moraal – die in het centrum staat van het principe van de solidariteit – vormt de sleutel tot het behoud van onze organisatie tegenover de smetstoffen van de kapitalistische sociale ontbinding, die onvermijdelijk langzaam binnendringen in alle revolutionaire organisaties. Enkel de politieke bewapening, de versterking van ons theoretisch uitwerking, kan ons in staat stellen dit dodelijk gevaar het hoofd te bieden. Zonder de onverbiddelijke verdediging van de ethiek van de klasse die de drager is van het kommunisme, zou de mogelijkheid voortdurend verstikt worden dat de ontwikkeling van de strijd van klasse leidt tot de revolutie en de toekomstige opbouw van een echte uniforme wereldgemeenschap.

    Eén ding is duidelijk gebleken op de Buitengewone Conferentie van 2014: er zal geen terugkeer zijn naar een normale situatie wat betreft de interne en externe activiteiten van IKS.

    In tegenstelling tot wat bij de crisis van 2001 was gebeurd, kunnen wij ons er nu reeds op verheugen dat de kameraden die in een dynamiek van individuele stigmatisering waren verzeild geraakt, zich bewust zijn geworden van de ernst van hun afwijking. Deze militanten hebben vrijwillig besloten om trouw te blijven aan IKS en haar principes en tijdens deze dagen in onze strijd voor de handhaving van de organisatie betrokken geweest. Zoals de hele IKS, zijn zij van nu af aan in de overdenking en theoretische verdieping betrokken, iets dat vroeger heel erg werd ondergewaardeerd. Door zich de formulering van Spinoza eigen te maken“niet lachen, niet huilen, niet wanhopen maar begrijpen“, heeft IKS zich geëngageerd voor de toe-eigening van deze grondgedachte van het marxisme: de strijd van het proletariaat voor de bouw van het communisme heeft niet alleen een “economische” dimensie (zoals het vulgair materialistisch denkt) maar eveneens een fundamentele “intellectuele en morele” dimensie (zoals dit vooropgesteld is door, met name, Lenin en Rosa Luxemburg).

    Wij betreuren het dat onze lasteraars van alle kanten moeten ervaren dat er binnen IKS geen enkel onmiddellijk vooruitzicht bestaat op een nieuwe parasitaire splitsing, zoals dat het geval was bij onze vorige crises. Er is geen enkel vooruitzicht op de constitutie van een nieuwe “fractie”, geschikt om de “Oproep” van de IGLK te vervoegen tot het pogromisme tegen onze eigen kameraden (een “Oproep” die fanatiek onder verschillende sociale netwerken wordt verspreid en evenals door een zogenaamde Pierre “Hempel”, die zich voordoet als de vertegenwoordiger van “het universele proletariaat”). In tegendeel: de politiemethoden van IGLK, gesponsord door een “kritische” tendens binnen een burgerlijke reformistische partij (de NPA!) (13), hebben de algemene verontwaardiging van de militanten van IKS slechts versterkt en hun vastbeslotenheid om de strijd voor de versterking van de organisatie te voeren.

    Het “nieuws” van onze verdwijning is dus ruimschoots overdreven en vroegtijdig!

    Internationale Kommunistische Stroming

    (1) Zoals bij de buitengewone conferentie van 2002 (zie ons artikel in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 110 „De Buitengewone Conferentie van IKS: De strijd voor de verdediging van de organisatorische beginselen”) is die van 2014 gehouden door de gedeeltelijke vervanging van het gangbare congres van onze afdeling in Frankrijk. Aldus werden bepaalde zittingen aan de buitengewone internationale conferentie en anderen aan het congres van de afdeling in Frankrijk gewijd, waarvan onze krant Révolution Internationale verslag zal uitbrengen.

     (2) Chénier was een lid van de afdeling in Frankrijk die tijdens de zomer van 1981 werd uitgesloten vanwege een geheime campagne van het discrediteren van de centrale organen van de organisatie, van sommige van hun meest ervaren militanten met als doel om militanten tegen elkaar op te zetten, vanwege manoeuvres die op een vreemde manier herinneringen opriepen met die van de agenten van GPU binnen de trotskistische beweging in de jaren 1930. Enkele maanden na zijn uitsluiting heeft Chénier verantwoordelijkheide functies aangenomen in het apparaat van de Socialistische Partij en daarmee in de regering.

    (3) Een stap voorwaarts, twee stappen terug; Lenin; SUN Nijmegen

    (4) Parallel zich met deze campagne, ontwikkelde zich eveneens een informele discussies binnen de afdeling in Frankrijk, roddel die door bepaalde militanten van de “oudere” generatie die een schandalig denigrerend gedroeg tegen onze kameraad Marc Chirik, oprichter van IKS en zonder wie onze organisatie niet zou bestaan. Deze roddel werd geïdentificeerd als een uiting van het gewicht van de kringgeest en van de invloed van de kleinburgerij in ontbinding, die diepgaand had gekenmerkt de generatie die voortkwam uit de studentenbeweging van Mei 68 (met al haar anarcho-moderniste en linksgerichte ideologieën).

    (5) Wat iedere revolutionair moet weten over repressie

    (6) De Erejury van IKS heeft zich gebaseerd op de wetenschappelijke methode van onderzoek en verificatie van de feiten van de Dewey-Commissie. Het geheel van haar werkzaamheden (documenten, notulen, registraties van onderhoud en getuigenissen, enzovoort) worden zorgvuldig in de archieven van IKS bewaard.

    (7) Zie met name daaromtrent onze artikels: Vijftiende Congres van de IKS: De organisatie versterken tegenover de inzet van de huidige periode; Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 114; De politiemethoden van de IFIKS in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 330 en Calomnie et mouchardage, les deux mamelles de la politique de la FICCI envers le IKS (https://fr.internationalism.org/icconline/2006_ficci [82]).

    (8) Het centrale orgaan van IKS (evenals de Erejury) heeft duidelijk aangetoond dat het niet de uitgesloten kameraad is die de statuten van IKS niet heeft gerespecteerd maar, integendeel, de militanten die zich hebben geëngageerd in deze campagne van diskrediet.

    (9) De weerstand in onze rijen om een debat over de kwestie van de moraal te ontwikkelen vindt haar oorsprong in een aangeboren zwakheid van IKS (en die, in werkelijkheid, het geheel van de groepen van de Kommunistische Linkerzijde beïnvloedt): de eerste generatie van militanten verwierp bij meerderheid deze kwestie, die niet in onze statuten kon worden opgenomen, zoals het onze kameraad Marc Chirik wenste. De moraal werd door deze toentertijd jonge militanten als een halsring, “een product van de burgerlijke ideologie” beleefd, en wel zodanig dat sommigen onder hen, afkomstig uit het libertaire milieu, eisten om “zonder enig taboe” te leven! Dit openbaarde een schrijnende gebrek aan kennis van de geschiedenis van de menselijke soort en van de ontwikkeling van zijn beschaving.

    (10) Zie de “Mededeling aan onze lezers: De IKS ondergaat een nieuwe aanval door een nieuw verdacht broeinest van de bourgeoisie “ [Internationalisme 361 – Wereldrevolutie 136, Najaar 2014].

    (11) Om de klasse-aard van deze aanval te bevestigen, heeft een zekere Pierre Hempel op zijn blog andere interne documenten gepubliceerd die IFIKS hem heeft overhandigd. Hij heeft zelfs onbewogen en publiekelijk op zijn blog verzekerd:  “Als de politie me zo'n docu[ment] toegestuurd had, zou ik ze er namens het proletariaat ervoor bedankt hebben.”! De “heilige alliantie” van de vijanden van IKS (voor een goed deel gevormd wordt door opnieuw opgepoetste “vriendschap van oudgedienden militanten van de IKS”) weet heel goed tot welk kamp zij behoort!

    (12) Wat reeds was het geval was bij het begin van de crisis van 2001: wanneer dezelfde kameraad een politiek meningsverschil had met een tekst, opgesteld door een lid van het Internationale Secretariaat van IKS (over de kwestie van de centralisatie), was er alleen verontwaardiging van de kant van de meerderheid van zijn leden. In plaats van een debat te openen, om op de politieke argumenten van de kameraad te antwoorden, heeft deze meerderheid het debat verstikt en een campagne van laster tegen haar in gang gezet, in geheime vergaderingen en door geruchten in de afdeling in Frankrijk en in Mexico te ventileren, volgens welke deze kameraad, als gevolg van haar politieke meningsverschillen met leden van het centrale orgaan van IKS, een “strontvlieg” en zelfs “een politieman” was, volgens uitlatingen van de twee elementen van IFIKS (Juan en Jonas), die aan de oorsprong staan van de oprichting van “IGLK”.

    (13) Men moet vaststellen dat “IGLK” tot nu toe nog altijd geen verklaring heeft gegeven over zijn betrekkingen en toenadering tot deze tendens, die strijdt binnen de Nieuwe Antikapitalistische Partij (NPA) van Olivier Besancenot. Wie zwijgt stemt toe!

    Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

    • Revolutionaire organisatie [9]

    Politieke stromingen en verwijzingen: 

    • Parasitisme [78]

    Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

    • Internationale Kommunistische Stroming [18]

    De kwestie van de organisatorische functionering in de IKS

    • 1598 keer gelezen

    De IKS heeft onlangs een ‘Buitengewone Internationale Conferentie’ gehouden, die hoofdzakelijk gewijd was aan het vraagsstuk van de organisatie. In onze territoriale pers en in een volgend nummer van de ‘Internationale Revue’ (Frans-, Engels- en Spaanstalig) zullen wij terugkomen op de werkzaamheden van deze Conferentie.

    De IKS heeft in 2001 een ‘Buitengewone Internationale Conferentie’ gehouden, die hoofdzakelijk gewijd was aan het vraagsstuk van de organisatie. In onze territoriale pers en in een volgend nummer van de ‘Internationale Revue’ (Frans-, Engels- en Spaanstalig) zullen wij terugkomen op de werkzaamheden van deze Conferentie. Dit wetende en gegeven het feit dat de vraagstukken, die behandeld werden, sterke overeenkomsten vertonen met de kwesties waarmee wij in het verleden ook al eens moest afrekenen, hebben wij het nuttig gevonden om gedeelten te publiceren uit een intern document (dat door de IKS unaniem is aangenomen). Het betreffende document diende als basis voor de strijd ter verdediging van de organisatie, die wij voerden tussen 1993-1995, in de periode voorafging aan 11e Congres van de IKS en waarvan verslag is gedaan in de ‘Internationale Revue’ (Frans-, Engels- en Spaanstalig) nr. 82.

     

    Het activiteitenrapport, dat voorgesteld werd op het IB Plenum [1] van oktober 1993 maakte melding van het bestaan of het voortduren van organisatorische moeilijkheden in een groot aantal afdelingen van de IKS. Het rapport voor het 10e Internationaal Congres had deze moeilijkheden reeds uitvoerig behandeld. Het had vooral aangedrongen op de noodzaak van een grotere internationale eenheid van de organisatie en een meer vitale en striktere centralisering ervan. De huidige moeilijkheden bewijzen dat de inspanningen, gedaan door dit rapport en de debatten van het 10e congres, ook al waren zij onontbeerlijk, nog onvoldoende waren. Deze verstoringen van het functioneren, die de laatste tijd tot uiting kwamen, zijn een uitdrukking van het bestaan van achterstand, van leemtes binnen de IKS met betrekking tot het begrip van vraagstukken, van het uit het oog verliezen van het kader van onze organisatorische beginselen. Een dergelijke toestand legt ons de verantwoordelijkheid op om nog dieper in te gaan op vraagstukken die tijdens het 10e Congres te berde gebracht waren. Het betekent met name dat de organisatie, de afdelingen en alle militanten zich nog eens buigen over de basisvraagstukken, in het bijzonder over de beginselen die ten grondslag liggen aan een organisatie, die vecht voor het kommunisme (…).

     

    Een overdenking van dien aard vond plaats in 1982-1983 als gevolg van de crisis die de IKS voordien had dooreengeschud (verlies van de helft van de afdeling in Groot-Brittannië, een aderlating voor de organisatie door het verlies van een veertigtal leden). De basis voor deze overdenking was gegeven door een rapport over De structuur en de functionering van de organisatie, aangenomen op de Buitengewone Conferentie van januari 1982 (zie: ‘Internationale Revue’ nr.16). In die zin blijft dit document een referentie voor de heel de organisatie.[2] De tekst die volgt, moet beschouwd worden als een aanvulling, een illustratie, een actualisering (gebaseerd op de sindsdien verworven ervaring) van de tekst van 1982. Zij wil de aandacht van de organisatie en de militanten in het bijzonder vestigen op de opgedane ervaring, niet alleen van de IKS, maar ook van andere revolutionaire organisaties in de geschiedenis.

     

    1. De betekenis van het probleem in de geschiedenis

     

    Het vraagstuk van de structuur en de functionering van de organisatie stelde zich in alle stadia van de arbeidersbeweging. En telkens is het grootste belang gehecht aan de gevolgtrekkingen van dit soort kwesties. Dat is helemaal geen toeval. In het organisatievraagstuk zitten op een geconcentreerde wijze een hele reeks wezenlijke aspecten vervat die ten grondslag liggen aan het revolutionaire perspectief van het proletariaat:

    - de fundamentele kenmerken van de kommunistische maatschappij en verhoudingen die zich ontwikkelen tussen de leden ervan;

    - het wezen van het proletariaat als de klasse die draagster is van de revolutie;

    - de aard van het klassebewustzijn, de kenmerken van zijn ontwikkeling en zijn uitdieping, van zijn uitbreiding in de klasse;

    - de rol van de kommunistische organisatie in het proces van de bewustwording van het proletariaat.

    De gevolgen van de ontwikkeling van meningsverschillen omtrent de organisatorische vraagstukken zijn dikwijls dramatisch, zelfs catastrofaal gebleken voor het leven van de politieke organisaties van het proletariaat. Dat is het geval om de volgenden redenen:

    - dergelijke meningsverschillen brengen in laatste instantie aan het licht dat er ideologische invloeden, afkomstig van de bourgeoisie of de kleinburgerij en die vreemd zijn aan het proletariaat, de organisatie binnendringen;

    - veel meer dan de meningsverschillen over andere vraagstukken, hebben ze noodzakelijkerwijs hun weerslag op de functionering van de organisatie en kunnen ze haar eenheid en zelfs haar voortbestaan aantasten;

    - neigen ze er in het bijzonder toe om een veel meer persoonlijke en dus een veel emotionelere toon aan te nemen.

     

    Uit de vele historische voorbeelden, die een dergelijk verschijnsel in zich droegen, kunnen wij er twee van de meest bekende uitnemen:

    - het conflict tussen de ‘Algemene Raad van de Ie Internationale’ (IAA) en de ‘Alliancisten’;

    - de splitsing tussen Bolsjewiki en Mensjewiki in de loop van en als gevolg van het IIe Congres van de RSDAP in 1903.

    In het eerste voorbeeld is het duidelijk dat de oprichting van de ‘Internationale Alliantie van de Socialistische Democratie’ in de IAA een manifestatie was van de invloed van de kleinburgerlijke ideologie waarmee de arbeidersbeweging, bij het zetten van haar eerste stappen, geconfronteerd werd. Het is dus geen toeval dat de Alliantie voornamelijk rekruteerde onder de beroepen die aanleunden tegen de ambachten (horlogemakers van de Zwitserse Jura bijvoorbeeld) en in de regio’s waar het proletariaat nog zwak ontwikkeld was (zoals in Italië en, in het bijzonder, Spanje).

    Bovendien vormde de oprichting van de Alliantie een bijzonder ernstig gevaar voor het geheel van de IAA in de mate dat:

    - zij een “Internationale binnen de Internationale” (Marx) vormde, die “erbinnen en tegelijk erbuiten” bestond, wat op zich al haar eenheid in vraag stelde;

    - zij was bovendien geheim, zelfs voor de IAA, want ook al was ze ‘opgeheven’ was zij toch blijven voortbestaan;

    - zij stelde zich op tegen de organisatorische opvattingen van de IAA en voornamelijk tegen haar centralisering (ze verdedigde het ‘federalisme’), terwijl zijzelf trouwens ultra-gecentraliseerd was rond een ‘centraal comité’ dat met ijzeren hand werd geleid door Bakoenin, die aan zijn leden “de strengste discipline oplegde en gegrondvest was op een totale zelfverloochening en zelfopoffering van allen en iedereen” (Bakoenin).

    In feite vormde de Alliantie een levende ontkenning van de basis waarop de Internationale was gegrondvest. Juist om te vermijden dat deze laatste in de handen zou vallen van de ‘Alliantie’, die haar vast en zeker had doen ontaarden, hadden Marx en Engels op het Congres van Den Haag van 1872 voorgesteld en toestemming verkregen om de Algemene Raad over te brengen naar New York. Zij wisten met zekerheid dat deze overdracht moest leiden tot de geleidelijke uitdoving van de IAA (die effectief werd in 1876). Omdat zij na de verplettering van de Commune van Parijs (die een diepe teruggang had veroorzaakt binnen de klasse), daar toch toe gedoemd was, hadden zij dit einde verkozen boven een ontaarding, die het vertouwen zou doen verliezen in heel het positieve werk dat zij tussen 1864 en 1872 had verwezenlijkt.

     

    Ten slotte dient te worden aangestipt dat het conflict tussen de IAA en de Alliantie, tussen Marx en Bakoenin, een zeer persoonlijke karakter had aangenomen. Deze laatste, die de IAA vervoegd had in 1868 (als gevolg van de mislukking van zijn poging tot samenwerking met de burgerlijke democraten in van de ‘Liga van de Vrede en de Vrijheid’), beschuldigde Marx ervan de ‘dictator’ te zijn van de Algemene Raad en dus van de hele IAA. [3] Dit was compleet fout (om je daarvan te overtuigen volstaat het de verslagen van de vergaderingen van de Algemene Raad en van de congressen van de Internationale erop na te lezen). Anderzijds klaagde Marx (met reden) de intriges aan van de onbetwiste chef van de ‘Alliantie’, intriges die begunstigd werden door het geheime karakter van deze laatste en door de sektarische opvattingen die overgeërfd waren uit een vervlogen tijdperk van de arbeidersbeweging. Daarenboven dient te worden opgemerkt dat de sektarische opvattingen en samenzweerdersideeën, evenals het charismatisch karakter van de persoonlijkheid van Bakoenin, zijn invloed op en de uitoefening van zijn gezag als ‘goeroe’ over zijn aanhangers versterkten. Tenslotte was de vervolging, waarvan hij beweerde het slachtoffer te zijn, een van de middelen waarmee hij verwarring zaaide en medestanders verwierf onder een bepaald aantal arbeiders, die slecht geïnformeerd waren of gevoelig waren voor kleinburgerlijke ideologieën.

     

    Men vindt dezelfde soort kenmerken terug in de splitsing die plaatsvond tussen de Bolsjewiki en de Mensjewiki, en die vanaf het begin ging over het vraagstuk van de organisatie.

    Zoals later duidelijk werd, werd de benadering van de Mensjewiki bepaald door het binnendringen van burgerlijke en kleinburgerlijke ideologieën in de Russische sociaal-democratie (zelfs al waren sommige opvattingen van de Bolsjewiki zelf het resultaat van een Jacobijnse burgerlijke visie). Zoals Lenin het stelde: “Het merendeel van de oppositie (de Mensjewiki) wordt gevormd door de intellectuele elementen in onze Partij”, die dus een van de dragers vormden van kleinburgerlijke opvattingen in organisatie.

    Op de tweede plaats keerde op het IIe Congres de opvatting van de Mensjewiki over organisatie, die lange tijd gedeeld werden door Trotzki (terwijl hij duidelijk afstand van hen had genomen met betrekking tot de aard van de revolutie in Rusland en de taken die het proletariaat daarbij te vervullen had), de rug toe naar de behoeften van de revolutionaire strijd van het proletariaat en droeg ze in zich de kiemen van de teloorgang van de organisatie. Enerzijds was zij er niet toe in staat om een duidelijk onderscheid te maken tussen de leden van de Partij en sympathisanten, zoals aangetoond werd door het meningsverschil tussen Lenin en Martov, de woordvoerder van de Mensjewiki betreffende het punt 1 van de statuten.[4] Anderzijds was zij vooral de uitdrukking van een voorbije periode van de beweging (zoals de ‘Alliancisten’ nog gekenmerkt werden door de sektarische periode van de arbeidersbeweging): “In naam van ‘minderheid’ hebben zich binnen de Partij heterogene elementen gegroepeerd,  die verenigd worden in het al dan niet bewuste verlangen om de kringgeest te handhaven, vervlogen organisatievormen van de Partij. Bepaalde voortreffelijke militanten van de meest invloedrijke oude kringen, die niet de gewoonte hadden om zich te houden aan de beperkingen op het vlak van de organisatie, die vanwege de partijdiscipline opgelegd moeten worden,  zijn er vanzelfsprekend toe geneigd om de algemene belangen van de Partij te verwarren met de belangen van de kring die, in de periode van de kringen, inderdaad konden samenvallen” (Lenin, ‘Eén stap voorwaarts, twee stappen terug’). Vanuit hun kleinburgerlijke benadering brengen deze elementen in het bijzonder naar voren“…de standaardreactie van de revolte tegen de onvermijdelijke inperkingen vereist door  de organisatie, en stellen hun spontaan anarchisme voor als strijdbeginsel,… stellen eisen over ‘verdraagzaamheid’, enzovoort.” (Idem)

    Op de derde plaats hebben de kringgeest en het individualisme van de Mensjewiki hen ertoe aangezet politieke vraagstukken persoonlijk te maken. Het meest dramatische moment van het congres, dat een onherstelbare breuk veroorzaakte tussen de groepen, was dat van de benoeming in de verschillende verantwoordelijke instanties van de Partij, en in het bijzonder in de redactie van de Iskra, welke werd beschouwd als de werkelijke leiding (het Centraal Comité had in wezen een verantwoordelijkheid voor de organisatorische vraagstukken). Vóór het congres bestond deze redactie uit 6 leden: Plechanov, Lenin, Martov, Axelrod, Starover (Potressov) en Vera Zassoelitsch. Maar alleen de eerste drie deden het eigenlijke redactiewerk, de laatste drie deden zo goed als niets of beperkten zich tot het inzenden van artikels. [5] Om de ‘kringgeest’, die de oude redactie en in het bijzonder zijn drie minst betrokken leden bezielde, te boven te komen, stelde Lenin aan het congres een formule voor die het mogelijk maakte om een meer aangepaste redactie te benoemen zonder dat dit leek op een motie van wantrouwen ten opzichte van deze drie militanten:

    Het congres verkoos een redactie, die beperkt was tot de drie leden, en die later met de toestemming van het Centraal Comité andere militanten kon coöpteren. Hoewel deze formule in eerste instantie door Martov en de andere redactieleden was aangenomen, veranderde Martov aan het eind van het debat over het vraagstuk van de statuten (en dat aan het daglicht bracht dat zijn oude kameraden hun functie dreigden te verliezen) van mening, toen hij in botsing kwam met Lenin,. Hij vroeg (in feite stelde Trotzki een resolutie in die zin voor) de oude redactie van 6 leden te laten ‘bevestigen’ door het Congres. Uiteindelijk haalde het voorstel van Lenin het, wat de woede en de jammerklachten opwekte van diegenen die de ‘Mensjewiki’ (minderheid) zouden worden. Martov verklaarde ‘in naam van de meerderheid van de oude redactie’: “Aangezien men beslist heeft een comité van drie leden te kiezen, verklaar ik in naam van mijn drie kameraden en mijzelf, dat niemand van ons drieën bereid is toe te treden. Wat mij persoonlijk aangaat, voeg ik er aan toe dat ik het als een belediging beschouw om als kandidaat voor deze functie voorgedragen te worden, en dat de eenvoudige veronderstelling dat ik zou toestemmen om erin te werken door mij zou worden beschouwd als een vlek op mijn politieke reputatie”. Martov verving de politieke beschouwingen door de sentimentele verdediging van zijn oude makkers, die slachtoffer werden van de “staat van beleg die heerst in de Partij”, door de verdediging van de ‘gekwetste eer’. Op zijn beurt verklaarde de Mensjewiek Tsarev: “Hoe moeten de niet verkozen leden van de redactie zich gedragen tegenover het feit dat het Congres niet meer wil dat zij deel uitmaken van de redactie?”. De Bolsjewiki verwierpen deze niet-politieke manier van de voorstelling van zaken. [6] Vervolgens weigerden en saboteerden de Mensjewiki de beslissingen van het congres, boycotten de centrale organen die hierdoor waren gekozen en lanceerden systematische persoonlijke aanvallen op Lenin. Trotzki noemde hem bijvoorbeeld ‘Maximiliaan Lenin’. Hij beschuldigde hem ervan “de rol van de onkreukbare te willen spelen” en een “Republiek te willen oprichten van de Deugd en de Terreur” (Rapport van de Siberische Delegatie). Het is treffend de overeenkomst te zien tussen de aanklachten die gelanceerd werden door de Mensjewiki tegen Lenin en die van de ‘Alliancisten’ tegen Marx en zijn ‘dictatuur’. Geconfronteerd met de houding van de Mensjewiki, met het persoonlijk opvatten van de politieke vraagstukken, de aanvallen die hem tot doelwit namen en de subjectiviteit van Martov en zijn vrienden, antwoordde Lenin: “Als ik het gedrag van de vrienden van Martov na het congres bekijk, (…) kan ik enkel zeggen dat het een onfatsoenlijke poging is, leden van de Partij onwaardig, om de partij te verscheuren… En waarom? Enkel omdat men ontevreden is over de samenstelling van de centrale organen, want objectief gezien is het enkel dit vraagstuk dat ons scheidt, de subjectieve appreciaties (gekrenkt, beledigd, uitgesloten, aan de kant geschoven, gestigmatiseerd, enzovoort) zijn alleen maar de vrucht van een gekwetste eigenliefde en een ziekelijke inbeelding. Deze ziekelijke inbeelding en gekwetste eigenliefde leiden rechtstreeks tot het schandelijkste geroddel: zonder kennis genomen te hebben van de activiteit van de nieuwe centrale organen, zonder ze aan het werk gezien te hebben gaat men geruchten verspreiden omtrent hun ‘gebreken’, over de ‘ijzeren hand’ van Ivan Ivanovitich, over de ‘vuist’ van Ivan Nikiforovitisch, enzovoort (…). Er rest de Russische Sociaal-democratie een laatste en moeilijke etappe te volbrengen, die van de kringgeest naar de partijgeest; van de kleinburgerlijke mentaliteit naar de bewuste uitbouw van haar revolutionaire plicht; van het geroddel en de druk van de kringen, beschouwd als middelen tot actie, naar de discipline”. (Verslag van het IIe Congres van de RSDAP, Werken deel 7)

     

    2. De organisatorische problemen in de geschiedenis van de IKS

     

    Zoals alle organisaties van het proletariaat (…) is de IKS ook geteisterd door gelijksoortige organisatorische moeilijkheden, zoals wij die wij net beschreven hebben. Onder deze moeilijkheden, kan men de volgende momenten noemen:

    - 1974: het debat over centralisatie in de groep Révolution Internationale (de latere afdeling van de IKS in Frankrijk), vorming en vertrek van de ‘Tendens Bérard’;

    - 1978: de vorming van de ‘Tendens S-M’, die in 1979 de Groupe Communiste Internationaliste (GCI) zouden oprichten;

    - 1981: de crisis in de IKS, de vorming en het vertrek van de ‘Tendens Chénier’;

    - 1984: het opduiken in 1985 van de minderheid, die zich zou omvormen tot ‘Tendens’ om vervolgens als de Externe Fractie van de IKS (FECCI) de IKS te verlaten;

    - 1987-88: de moeilijkheden in de afdeling in Spanje, die leidden tot het verlies van de sectie Noord;

    - 1988: de dynamiek van contestatie en demobilisatie in de afdeling in Parijs, wat zich duidelijk manifesteerde op het VIIIe Congres van Révolution Internationale (RI), veroorzaakt door van het gewicht van de ontbinding in onze rangen.

     

    (...) Uit deze moeilijke momenten kan men, ondanks hun verscheidenheden, een reeks gemeenschappelijke kenmerken afleiden, die hen verbinden met de problemen waar in de geschiedenis van de arbeidersbeweging ook tegenaan werd gelopen:

    - het gewicht van de kleinburgerlijke ideologie en voornamelijk het individualisme;

    - het in vraag stellen van het eensgezinde en gecentraliseerde kader van de organisatie;

    - het belang dat ingenomen wordt door persoonlijke en subjectieve vraagstukken.

    Het zou veel te lang zijn om al deze momenten van moeilijke periode te doorlopen. We moeten ons tevreden stellen met het aantonen hoe deze kenmerken (die altijd al aanwezig zijn geweest, maar in verschillenden gradaties) zich op bepaalde momenten vertoond hebben.

     

    a) het gewicht van de kleinburgerlijke ideologie

     

    Dit punt is zonneklaar wanneer men onderzoekt wat er geworden is van de Tendens van 1978: de GCI is weggezonken in een soort van anarcho-bordigisme, dat terroristische acties ophemelt en de strijd van het proletariaat in de ontwikkelde landen misprijst, terwijl ze de denkbeeldige proletarische strijd in de Derde Wereld ophemelt. Net zoals wij in de dynamiek van de kameraden, die de FECCI zouden gaan vormen, frappante gelijkenissen zagen met de elementen die de Mensjewiki in 1903 hadden geprikkeld (zie hiervoor het artikel ‘De Externe Fractie van de IKS’ in de ‘Internationale Revue’ [Frans-, Engels- en Spaanstalig] nr. 45) en in het bijzonder het gewicht van de intellectuele factor. Tenslotte, in de dynamiek van contestatie en demobilisatie (…) die de sectie in Parijs in 1988 had aangetast, hebben wij de betekenis naar voren gebracht van het gewicht van de ontbinding als een gunstige factor voor het binnendringen van de kleinburgerlijke ideologie in onze rijen, in het bijzonder in de vorm van het ‘democratisme’(…).

     

    b) Het in vraag stellen van het gecentraliseerde eenheidskarakter de organisatie

     

    Het is een verschijnsel dat wij op een systematische en treffende wijze hebben meegemaakt tijdens de verschillende momenten van organisatorische moeilijkheden in de IKS:

    - Het startpunt van de dynamiek die zou leiden tot de ‘Tendens Bérard’ was de beslissing van de sectie van Parijs om zich te voorzien van een organisatiecomissie (OC). Een aantal kameraden, in het bijzonder de grote meerderheid van diegenen die gemiliteerd hadden in de trotskistische groep ‘Lutte Ouvrière’ (LO), zagen in dit embryonale centrale orgaan een ‘ernstige bedreiging tot bureaucratisering’ van de organisatie. Bérard hield niet op om de OC te vergelijken met het centraal comité van ‘Lutte Ouvrière’ (LO was de organisatie waarvan Bérard gedurende verschillende jaren lid was geweest), en RI gelijk te stellen met deze trotskistische organisatie, een argument dat een sterke weerslag had op de andere kameraden van zijn ‘Tendens’ aangezien ze allen (behalve één) van LO kwamen.

    - Tijdens de crisis van 1981 had er zich (door de bijdrage van het troebele element Chénier, maar niet alleen door hem) een visie ontwikkeld die er, op het vlak van de tussenkomst, van uitging dat elke lokale afdeling haar eigen politiek kon hebben. Bovendien ging deze Tendens heftig in tegen het Internationaal Bureau (IB) en zijn secretariaat (IS) (vanwege hun standpunt van links in de oppositie en hun bevordering van een stalinistische ontaarding) en kenden hen, ook al beriepen zij zich op de noodzaak van centrale organen, louter een rol van brievenbus toe (....).

    - In de dynamiek, die zou leiden tot de vorming van de FECCI, kwam eveneens het aspect naar voren van de centralisering, die in vraag gesteld werd, maar dan in een andere vorm. Voornamelijk omdat 5 van de 10 leden, die deel uitmaakten van de ‘Tendens’, tot het IB behoorden. Door het herhaalde gebrek aan discipline ten opzichte van deze laatste, maar ook ten opzichte van andere instanties van de organisatie, werd de centralisering in wezen in vraag gesteld. Op een enigszins aristocratische manier meenden bepaalde leden van de ‘Tendens’ dat zij ‘boven de wet stonden’. Geconfronteerd met de noodzakelijke discipline van de organisatie, werd deze door die militanten gezien als een ‘stalinistische ontaarding’ en gebruikten zij dezelfde argumenten van de ‘Tendens Chénier’, die zij drie jaar voordien zelf nog bestreden hadden.

    - De moeilijkheden, die in 1987-88 werden ondervonden door de sectie in Spanje, zijn direct verbonden met het ‘probleem van de centralisering’: de nieuwe militanten van de afdeling San Sebastian kwamen terecht in een dynamiek van contestatie van de sectie van Valencia, die de rol van centraal orgaan speelde. Er bestonden in de ‘Baskische’ afdeling een zeker aantal politieke meningsverschillen en verwarringen, voornamelijk omtrent het vraagstuk van de werklozencomités, verwarringen die voor een groot deel toe te schrijven waren aan de linkse oorsprong van bepaalde elementen van de afdeling. Maar in plaats van dat deze meningsverschillen te bediscussiëren in het organisatorisch kader, kozen ze voor een politiek van ‘baas in eigen dorp’, van een verwerping van het beginsel van oriënteringen en aanwijzingen komende uit Valencia. Als gevolg van deze dynamiek verloor de sectie in Spanje de helft van haar krachten (…).

    - In de dynamiek van contestatie en demobilisatie, die zich in 1988 had ontwikkeld in de afdeling in Frankrijk, en in het bijzonder in Parijs, werd de kwestie van de centralisering voornamelijk in vraag gesteld in botsing met het centrale orgaan van deze sectie. De meest v vorm, verregaande vorm waarin de centralisering in vraag gesteld werd, vond plaats middels een lid van de organisatie die in haar teksten, en in haar houding, een aanpak had ontwikkeld die aanleunde tegen het anarcho-radenisme. Een van haar eerste bijdragen … ging in het bijzonder over een kritiek op de centrale organen en de verdediging van het idee van een systeem van roulatie in de benoeming van militanten in deze centrale organen.

    Het verwerpen of de contestatie zijn niet de enige vormen geweest waarin het eenheidskarakter van de organisatie in vraag gesteld werd tijdens de verschillende momenten van moeilijkheden zoals die hierboven vermeld zijn. Er moet ook aan toegevoegd worden de uiting van een dynamiek die men, zoals Lenin in 1903, ‘als kring’ of ‘als clan’ zou kunnen omschrijven. Dat wil zeggen: de groepering, al of niet informeel, van een aantal kameraden op grondslag, niet van een politiek akkoord, maar op basis van zeer uiteenlopende criteria zoals persoonlijke voorkeuren, onvrede ten opzichte van een bepaalde oriëntatie van de organisatie of de contestatie van een centraal orgaan.

    In feite beantwoordden al deze ‘tendensen’, die zich tot op heden in de IKS hebben gevormd, in grote lijnen aan een dergelijke dynamiek. Dat is trouwens de reden waarom ze allen hebben geleid tot afsplitsingen. Het is iets wat wij telkens hebben aangehaald: de tendensen die zich vormden deden dit niet op grond van een positieve alternatieve oriëntatie ten opzichte van het standpunt dat werd ingenomen door de organisatie, maar als een samenraapsel van ‘ontevredenen’, die al hun meningsverschillen op één gezamenlijke hoop gooiden en er vervolgens een zekere samenhang aan probeerden te geven.

    Op dergelijke bases kan een tendens niets positiefs brengen, aangezien haar dynamiek niet bestaat in het zoeken van een versterking van de organisatie via de grootst mogelijke helderheid, maar integendeel de uitdrukking is van een (dikwijls onbewuste) benadering die leidt tot de vernietiging van de organisatie. Dergelijke tendensen zijn geen organisch product van het leven van de IKS, maar vormen de uitdrukking van een binnendringen van vreemde invloeden: van kleinburgerlijke ideologie in het algemeen. Als gevolg daarvan verschenen deze tendensen vanaf het begin als vreemde lichamen binnen de IKS; en dat is de reden waarom zij een gevaar waren voor de organisatie en dat hun lot op voorhand zo goed als bepaald: een afsplitsing. [7]

    In zekere zin was de ‘Tendens Bérard’ nog de meest homogene. Maar deze laatste had vanaf haar ontstaan geen werkelijk gemeenschappelijk begrip van de vraagstukken. Haar ‘homogeniteit’ baseerde zich in wezen op:

    - de gemeenschappelijke oorsprong (LO) van de leden van de tendens, die spontaan waren samengevloeid tot een overeenkomstige benaderingswijze en vooral de verwerping van de centralisering;

    - het charisma van Bérard, dat een briljant element was, en wiens ‘bijdragen’ tot ‘verblinding leidden’ bij elementen die minder gevormd waren die er eigenlijk, in het geheel genomen, niet veel van snapten en die ‘in blind vertrouwen’ zijn benadering aannamen.

    - daarom vond men in deze ‘tendens’ zowel zeer academische (.....) als meer activistische elementen. De ‘Tendance Communiste’, die na de splitsing ontstond, heeft het eerste nummer van haar publicatie niet overleefd.

    Wat betreft de andere ‘tendensen’ in de IKS, die uit een samenraapsel van standpunten bestonden:

    - Tendens S-M: tendentiële daling van de winstvoet als uitleg voor de economische crisis (Sam) plus proletarische aard van de staat in de overgangsperiode (MM) plus overschatting van de arbeidersstrijd in de Derde Wereld (Ric);

    - Tendens Chénier: verwerping van de analyse van links in de oppositie plus gelijkstelling van vakbondsorganisaties en organen van de klassestrijd plus ‘stalinistische ontaarding’ van de IKS (plus de verborgen manoeuvres van een individu, mogelijk in dienst van de burgerlijke staat);

    - Tendens FECCI: onmarxistische visie van het klassenbewustzijn (ML) plus radenistische zwakheden (JA en Sander) plus meningsverschillen ontrent de tussenkomst van de IKS in de acties die werden gevoerd door de vakbonden (Rose) plus de verwerping van de notie centrisme en opportunisme (McIntosch).

     

    Als wij het uiteenlopende karakter van deze tendensen onder de loep nemen, kan men zich dus de vraag stellen: waarop was hun aanpak en ‘eenheid’ dan gestoeld?

     

    Er lag onweerlegbaar onbegrip en verwarring aan ten grondslag, zowel op het vlak van algemene politieke als van organisatievraagstukken. Maar niet alle kameraden, die meningsverschillen hadden over deze vraagstukken, hebben zich bij deze tendensen aangesloten. Daarentegen zijn er kameraden geweest, die in het begin geen enkel meningsverschil hadden, er onderweg één ‘ontdekten’ om zich ten slotte aan te sluiten bij de vorming van een ‘tendens’. (…). Dat is de reden waarom wij, net zoals Lenin in 1903, een beroep moeten doen op een ander aspect van het organisatorische leven: het belang van de ‘persoonlijke’ kwesties en subjectiviteit.

     

    c) Het belang van de ‘persoonlijke’ vraagstukken en de subjectiviteit

     

    De vraagstukken omtrent de houding, het gedrag, de emotionele en subjectieve reacties van militanten evenals het ‘persoonlijk maken’ van bepaalde debatten zijn niet van ‘psychologische’ maar van duidelijk politiek aard. De persoonlijkheid, de individuele geschiedenis, de jeugd, de gemoedsproblemen, enzovoort, kunnen noch op zichzelf, noch fundamenteel, een verklaring vormen voor de afwijkende houdingen en gedragingen, die sommige leden van de organisatie op het ene of andere moment kunnen aannemen. Achter dergelijke gedragingen vindt men altijd, direct of indirect, het individualisme of het sentimentalisme, dat wil zeggen: manifestaties van de klasse vreemd aan het proletariaat: burgerij of kleinburgerij. Het enige wat men er verder nog over kan zeggen is dat bepaalde personen kwetsbaarder zijn dan andere als ze geconfronteerd worden met de druk van dergelijke ideologische invloeden.

    - Tendens Bérard: Het volstaat het feit te signaleren, dat het enkele dagen nadat de stemming over de invoering van een organisatiecommissie, waartegen Bérard zich had verzet, had plaatsgevonden, diezelfde Bérard kameraad MC [8] opzocht om hem de volgende dealt voor te stellen: “ik wijzig mijn stem ten voordele van de OC als jij me voordraagt om er deel van uit te maken, anders zal ik haar bestrijden”. Het spreekt vanzelf dat Bérard met een uitbrander werd weggestuurd, maar MC maakte dit voorstel niet openbaar om Bérard niet openlijk ‘in de grond te boren’ en toe te staan dat het debat erover grondig kon gevoerd. Zo zou de OC alleen maar een ‘gevaar voor bureaucratisering’ betekend hebben als Bérard er geen deel van uitmaakte… Geen commentaar!     

    - Tendens S-M: Hij bestond uit drie groepen (gedeeltelijk familie van elkaar) waarvan de ‘leiders’ uiteenlopende zorgen hadden maar elkaar konden vinden in de contestatie van de centrale organen (…) Aangezien “er geen plaats is voor meerdere mannetjeskrokodillen in hetzelfde moeras” (Afrikaanse spreekwoord) zijn de drie kleine krokodillen vervolgens uit elkaar gegaan: S is als eerste afgesplitst van de GCI om de maar kort bestaande ‘Fraction Communiste’ op te richten, later verliet M eveneens de GCI om uiteindelijk ‘Mouvement Communiste’ te vormen.

    - Tendens Chénier: De persoonlijke conflicten en persoonlijkheden speelden een rol in de verdeling van de sectie in Groot-Brittannië in twee groepen, die niet meer met elkaar spraken en die tijdens de algemene vergaderingen van de afdeling bijvoorbeeld in verschillende restaurants gingen eten. De militanten uit het buitenland, die naar die vergaderingen kwamen, werden door de ene of andere clan ingepalmd en blootgesteld aan allerlei roddel (…) Tenslotte werd de crisis nog verergerd door alle manoeuvres van Chénier, die systematisch olie op het vuur van de conflicten gooide. [9]

    - Tendens FECCI: Naast de politieke meningsverschillen (die alle kanten uitgingen), was een van de belangrijkste gedragingen van de groep van kameraden, die zouden overgaan tot het oprichten van de FECCI, was de gekwetste trots van bepaalde kameraden onder hen (JA en ML) die er niet aan gewend waren om bekritiseerd te worden (door MC in het bijzonder) en de ‘solidariteit’ die hun vrienden van vroeger hen hebben willen betuigen (…) Dat verklaart de ongelooflijke onoprechtheid waarvan zij blijk hebben gegeven. In feite, wanneer men zich buigt over de geschiedenis van het IIe congres van de RSDAP en wanneer men de affaire van de ‘FECCI tendens’ heeft meegemaakt, kan men niet anders dan getroffen worden door overeenkomst tussen de twee gebeurtenissen. Maar net zoals Marx zei, “als de geschiedenis zich herhaalt, dan is het de eerste keer als een tragedie en de tweede keer als een farce”.

    De persoonlijke kwesties hebben, op verschillende wijzen, niet enkel een zeer belangrijke rol gespeeld tijdens de vorming van ‘tendensen’.

    Zo ontstond er in 1987-‘88, tijdens de moeilijkheden van de sectie in Spanje, onder de kameraden van San Sebastian, een zeer sterke vijandige stemming ten opzichte van bepaalde kameraden in Valencia. Het bleek dat deze kameraden op een onvoldoende stevige basis en met een behoorlijke dosis subjectiviteit geïntegreerd waren. Deze op de persoon gerichte houding werd voornamelijk aangewakkerd door de rancuneuze en ongezonde geest van een van de elementen van San Sebastian en vooral door de kuiperijen van Albar. Het gedrag van deze laatste, de animator van de kern van Lugo, leunde heel dicht aan tegen dat van Chénier: clandestiene correspondentie en contacten, kwaadsprekerij en laster, misbruik van sympathisanten ‘ter bewerking’ van de kameraad van Barcelona te, die uiteindelijk de IKS zou verlaten (…).

    Het onvermijdelijke te snelle en oppervlakkige onderzoek van de organisatorische moeilijkheden, die de IKS in de loop van haar geschiedenis heeft ondervonden, roept twee wezenlijke feiten op:

    - deze moeilijkheden bestaan zijn niet enkel in de IKS, men vindt ze terug in heel de geschiedenis van de arbeidersbeweging;

    - zij wordt herhaaldelijk en frequent met dit soort moeilijkheid werd geconfronteerd.

    Dit laatste element moet het geheel van de organisatie en alle kameraden ertoe aanzetten om zich eens te meer, en op een diepgaande wijze, te buigen over de beginselen van de organisatie, die gepreciseerd werden tijdens de Buitengewone Conferentie van 1982 in het Rapport over de structuur en de functionering van de organisatie en in de statuten.

     

    3. De belangrijkste punten van het rapport van 1982 en van de statuten

     

    De leidraad van het rapport van1982 is de eenheid van de organisatie. In dit document wordt dit idee eerst behandeld vanuit de invalshoek van de centralisatie voordat het behandeld wordt vanuit de verhoudingen tussen militanten en organisatie. De keuze voor deze volgorde stemde overeen met de problemen waarmee de IKS in 1981 te maken had, waarbij de zwakheden vooral tot uiting kwamen in een tendens de centrale organen en de centralisatie in vraag te stellen. Op dit ogenblik zijn het merendeel van de moeilijkheden, waar de secties stuiten, niet direct verbonden met het vraagstuk van de centralisatie maar eerder met het vraagstuk van het organisatorische weefsel, met de plaats en de verantwoordelijkheden van de militanten in de organisatie. En zelfs wanneer de moeilijkheden draaien rond de problemen van centralisatie, zoals in de afdeling in Frankrijk, verwijzen ze terug naar het voorafgaande probleem. Daarom is het te verkiezen om, bij het onderzoeken van de verschillende aspecten van het rapport van 1982, te beginnen met het laatste deel (punt 12) dat juist handelt over de verhoudingen tussen organisatie en militanten.

     

    3.1. De verhouding tussen de organisatie en de militanten

    a) Het gewicht van het individualisme

     

    “Een fundamentele voorwaarde voor een kommunistische organisatie, die in staat wil zijn haar taken binnen de klasse uit te voeren, is een juist begrip in haar midden van verhoudingen die behoren te bestaan tussen de organisatie en haar militanten. Dit is in ons tijdperk een bijzonder moeilijke kwestie om te begrijpen, vanwege het gewicht van de organische breuk met de vroegere fracties en de invloed van elementen van het studentenmilieu in de revolutionaire organisaties na 1968. Dit heeft het mogelijk gemaakt dat een van de loden lasten, die de arbeidersbeweging in de negentiende eeuw moest torsen – individualisme – opnieuw de kop heeft opgestoken” (Rapport over de structuur en de functionering van de organisatie, Internationale Revue nr.16).

    Het is duidelijk dat het noodzakelijk is om aan deze oorzaken, die lang tijd geleden zijn geïdentificeerd, momenteel het gewicht van de ontbinding toe te voegen, want dat is een factor die de atomisering en het ‘ieder voor zich’ in het bijzonder verergert. Het is van belang dat de hele organisatie zich goed bewust is van de voortdurende druk, die het wegrottende kapitalisme uitoefent op de hoofden van de militanten, een druk die enkel nog zal toenemen zolang er zich geen revolutionaire periode geopend heeft. In deze zin behouden de punten die volgen, en die een antwoord zijn op de moeilijkheden en gevaren, die de organisatie in het verleden al heeft doorgemaakt, hun volledige geldigheid en zijn vandaag de dag zelfs nog van meer van belang. Dit mag ons natuurlijk niet ontmoedigen, maar moet ons integendeel aanmoedigen om nog waakzamer te zijn ten opzichte van deze moeilijkheden en deze gevaren.

     

    b) de ‘zelfverwerkelijking’ van de militanten

     

    “Dezelfde verhoudingen die bestaan tussen een bijzonder orgaan (groep of partij) en de klasse bestaan ook tussen de organisatie en de militanten. En net zoals de klasse niet bestaat om te beantwoorden aan de behoeften van de kommunistische organisatie, zo bestaan de kommunistische organisaties niet om de problemen van de individuele militant op te lossen. De organisatie is niet het product van de behoeften van de militant. Men is militant voor zover men de taken en functies van de organisatie heeft begrepen en er mee instemt.

    Hieruit volgt dat de verdeling van de taken en de verantwoordelijkheden binnen de organisatie niet gericht is op de ‘verwezenlijking’ van de individuele militanten. Taken moeten verdeeld worden op een manier die de organisatie als geheel in staat stelt op een optimale wijze te functioneren. Als de organisatie zoveel mogelijk zorgt voor het welbevinden van elk van haar leden, dan gebeurt dat vooral omdat het in het belang van de organisatie is. Dit houdt geenszins de ontkenning in van de individualiteit en van de problemen van de militant in; het betekent dat het vertrekpunt en het aankomstpunt de bekwaamheid is van de organisatie om haar taken in de klassenstrijd ten uitvoer te brengen”. (Idem)

    Het is een punt dat wij nooit mogen vergeten. Wij staan ten dienste van de organisatie en niet het omgekeerde. Deze laatste is dus helemaal niet een soort kliniek belast met het genezen van ziektes, waaraan diegenen die toetreden, kunnen lijden. Dat wil niet zeggen dat revolutionair militantisme niet zou kunnen bijdragen om de persoonlijke problemen, die iedereen heeft, in een context te plaatsen of zelfs te overstijgen. Integendeel, als je een kommunistisch strijder wordt, geef je een diepe zin aan je bestaan, een zin die zeker hoger staat dan al wat aangebracht wordt door andere aspecten van het leven (Of het nu ‘professioneel’ of ‘familiaal’ succes, voortplanting en opvoeding van een kind, wetenschappelijke of artistieke schepping, alle genoegdoeningen waar elk menselijk wezen van beroofd kan worden en die het grootste gedeelte van de mensheid in elk geval moet ontberen). De grootste genoegdoening die een menselijk wezen in zijn leven kan ervaren is een positieve bijdrage te leveren aan het welzijn van zijn gelijken, van de maatschappij en van de mensheid. Dat onderscheidt de kommunistische militant en geeft een zin aan zijn leven, want hij is een schakel in de keten die leidt tot de ontvoogding van de mensheid, tot zijn toetreding tot ‘het rijk van de vrijheid’, tot de constructie van een keten die na eigen verdwijning zal voortduren. Wat elke militant vandaag kan verwezenlijken is dus onvergelijkbaar belangrijker dan wat de grootste wetenschapper kan realiseren: al is het de ontdekking van een geneesmiddel tegen kanker of van een onuitputtelijke bron van niet-vervuilende energie. In die zin moet de passie, die de militant in zijn engagement steekt, hem het beste in staat stellen om de moeilijkheden te boven komen, waarmee elk menselijk wezen te maken krijgt.

    Dat is de reden waarom de houding, die de leden van de organisatie moeten aannemen tegenover de bijzondere moeilijkheden die zij kunnen ondervinden, eerst en vooral politiek en niet psychologisch moet zijn. Het is duidelijk dat er met psychologische gegevens rekening gehouden moet worden om het hoofd te bieden aan het een of andere probleem, waar een militant door getroffen wordt. Maar dat moet gebeuren in het kader van een organisatorische aanpak en niet omgekeerd. Wanneer een lid van de organisatie veelvuldig nalatig is in het vervullen van zijn taken, is het noodzakelijk dat de organisatie zich op een fundamenteel politieke wijze gedraagt ten opzichte van de kameraad. Zij moet dit doen in overeenstemming met haar beginselen van functioneren, zelfs als zij de eigenaardigheden van de toestand, waarin de militant zich bevindt, natuurlijk moet weten te onderkennen. Wanneer de organisatie bijvoorbeeld te maken heeft met een militant die vervalt in gebruik van alcoholisme, is haar specifieke rol niet om de psychotherapeut te spelen (een rol waarvoor zij trouwens geen enkele bijzondere opleiding heeft genoten en waarbij zij het risico loopt te gaan optreden als ‘leerling-tovenaar’), maar te reageren op het terrein dat het hare is:

    - het probleem duidelijk in haar midden en met de betrokken militant te stellen en te bediscussiëren;

    - het gebruik van alcohol tijdens de vergaderingen en tijdens de activiteiten van de organisatie te verbieden;

    - elke militant te verplichten om tijdens deze vergaderingen nuchter te zijn.

     

    De ervaring heeft aangetoond dat dit de beste manier is om dat soort problemen te boven te komen. Om bovengenoemde redenen mag het militante engagement niet beleefd worden als een routine, zoals men die ervaart op zijn werk, zelfs als bepaalde taken die moeten gedaan worden op zichzelf niet leiden tot groot enthousiasme. Het is met name noodzakelijk dat de organisatie erover waakt dat deze taken verdeeld worden, zoals alle taken in het algemeen op een zo evenredig mogelijke manier, zodat sommigen niet overspoeld worden met werk terwijl anderen praktisch niks te doen hebben. Het is ook van belang dat elke militant de gedachte en gedrag dat hij ‘slachtoffer’ is van de organisatie, die hem ‘slechte behandelt’ of ‘overdreven veel werk’ zou opleggen, uit zijn houding bant. De grote stilte, die maar al te vaak in bepaalde afdelingen ontstaat als er gevraagd wordt om vrijwilligers om de ene of andere taak te vervullen, werkt choquerend en demoraliserend, voornamelijk voor de jonge militanten. [10]

     

    c) De verschillende soorten taken en het werk van de centrale organen

     

    “Binnen de organisatie bestaan noch ‘edele’ taken, noch ‘tweederangs- ‘of ‘minder edele’ taken. Zowel het werk van theoretische ontwikkeling als de uitvoering van praktische taken, zowel het werk in de centrale organen als het bijzondere werk in de afdelingen, zijn even belangrijk voor de organisatie en moeten niet in rangorde worden geplaatst (het is het kapitalisme dat zulke rangordes vaststelt). Daarom verwerpen we volledig het idee dat de nominatie van een militant in een centraal orgaan een soort van ‘promotie’, het verlenen van een ‘eer’ of ‘voorrecht’ is, dit is een burgerlijke opvatting. De geest van carrièrisme moet volledig uit de organisatie gebannen worden als iets dat totaal het tegengestelde is van de belangloze toewijding, die een van de belangrijkste kenmerken is van een kommunistische militant”. (Idem)

    Deze bewering is niet enkel van toepassing op de toestand die de IKS doormaakte in 1981, maar heeft een bredere draagwijdte en is permanent geldig. [11] In zekere zin is het verschijnsel van de contestatie waarmee de IKS op een regelmatige wijze geconfronteerd wordt, dikwijls verbonden met de ‘piramide-achtige’, ‘hiërarchische’ opvatting van de organisatie die overeenkomt met de visie, die in de toetreding tot de verantwoordelijkheden van de centrale organen een soort ‘te bereiken doel’ ziet voor elke militant (de ervaring heeft aangetoond dat de anarchisten dikwijls uitstekende – zogezegd – bureaucraten kunnen zijn). Bovendien hoeft men alleen maar de terughoudendheid aanschouwen die er bestaat in de organisatie als een militant wordt ontheven van zijn verantwoordelijkheden in een centraal orgaan, of de trauma’s die een dergelijke maatregel veroorzaakt als hij wordt toegepast, om zich te realiseren dat het hier niet gaat om een vals probleem. Het is duidelijk dat dergelijke trauma’s een directe tol is die men moet betalen aan de burgerlijke ideologie. Maar het volstaat niet om daar perfect van overtuigd te zijn om in staat te zijn er totaal aan te ontsnappen. Geconfronteerd met een dergelijke situatie is het van belang dat de organisatie en haar militanten bereid zijn om alle tendensen te bestrijden die het binnendringen van een dergelijke ideologie kan doen toenemen:

    - de leden van de centrale organen mogen geen enkel bijzonder ‘voorrecht’ genieten en evenmin aanvaarden, in het bijzonder door zich te onttrekken aan taken en de discipline die gelden voor alle leden van de organisatie;

    - zij moeten ervoor waken om in hun gedrag, hun houding, de manier waarop ze zich uitdrukken de andere militanten te laten ‘voelen’ dat zij deel uitmaken van een of ander centraal orgaan. Het feit dat men deel uitmaakt is geen medaille die men met veel vertoon en arrogantie showt, maar een specifieke taak die men met dezelfde zin voor verantwoordelijkheid en met dezelfde bescheidenheid als alle andere moet vervullen;

    - er bestaat in de centrale organen evenmin ‘promotie op basis van ouderdom’, een soort ‘carrièreplanning’ zoals in de burgerlijke bedrijven of staatsinstellingen waar de bediende geacht wordt om alle trappen van de hiërarchie - de een na de andere - op te gaan. Integendeel, om zich voor te bereiden op de toekomst moet de organisatie erop toezien om verantwoordelijkheden, zelfs op het meest globale vlak, aan jonge militanten toe te vertrouwen vanaf het moment dat hun capaciteiten hebben aangetoond dat ze dergelijke verantwoordelijkheden aankunnen. (we kunnen hiervoor verwijzen naar Lenin die had voorgesteld om Trotzki, toen pas 22 jaar oud, op te nemen in de redactie van de Iskra, wat de ‘oude’ Plechanov niet wilde: ondertussen weten wij wat er van de ene en de andere geworden is);

    - als het voor de behoeften van de organisatie noodzakelijk of nuttig is om een militant in een centraal orgaan te vervangen, dan mag dat niet ervaren of voorgesteld worden als een soort ‘degradatie’ of een verlies van vertrouwen in hem: de IKS beroept zich niet, zoals de anarchisten, op de roulatie van de taken; en evenmin wordt er vanuit gegaan dat personen levenslang voor dezelfde verantwoordelijkheden worden behouden, zoals in de Franse Academie of in de leiding van de Chinese Kommunistische Partij.

     

    d) De ongelijkheden tussen de militanten

     

    “Hoewel er inderdaad verschillen bestaan tussen individuen en tussen militanten, die vooral in stand gehouden en versterkt worden door de klassenmaatschappij, heeft de organisatie niet de taak om ze op te heffen zoals de utopische gemeenschappen dat beoogden. De organisatie moet alles doen om de vorming en de politieke bekwaamheden van haar militanten maximaal te versterken omdat dit een voorwaarde is voor haar versterking, maar ze stelt dit nooit in termen van individuele, schoolse vorming van haar leden, noch als een streven om een vorm van gelijkschakeling tussen de militanten na te streven.

    De werkelijke gelijkheid tussen de militanten bestaat in het geven van het maximum van wat ze kunnen geven aan het leven van de organisatie (“van ieder naar vermogen”, een citaat van Saint-Simon dat Marx overnam). De werkelijke ‘verwerkelijking’ van een militant als militant is alles doen wat hij kan om de organisatie te helpen om de taken uit te voeren waarvoor de klasse haar heeft voortgebracht”. (Idem)

    De gevoelens van jaloezie, wedijver, concurrentie of ‘minderwaardigheidscomplex’, die tussen militanten kunnen oprijzen en verbonden zijn aan hun ongelijkheden, zijn typische uitingen van het binnendringen van de heersende ideologie in de rijen van de kommunistische organisatie [12]. Zelfs al is het een zinsbegoocheling om te denken dat men dergelijke gevoelens uit de hoofden van alle leden van de organisatie zou kunnen verdrijven, is het nochtans van belang dat elke militant voortdurend de zorg heeft om zich niet te laten overheersen of leiden door dergelijke gevoelens in zijn gedrag en hun manifestatie binnen de organisatie bestrijdt.

    De contestataire houdingen zijn dikwijl het resultaat van dergelijke gevoelens en frustraties. Inderdaad is de contestatie, of ze nu tot uiting komt ten opzichte van de centrale organen of bepaalde militanten, die geacht worden ‘meer gewicht’ te hebben dan anderen (zoals de leden van de centrale organen), is dit de typische houding van militanten of delen van de organisatie die zich ‘minderwaardig’ voelen ten opzichte van anderen. Daarom neemt ze over het algemeen de vorm aan van een kritiek om de kritiek (en niet in functie van wat er gezegd of gedaan wordt) ten opzichte van diegenen die ‘de autoriteit’ vertegenwoordigt (het klassieke gedrag dus van de puber die ‘revolteert tegen de vader’). Net zoals de uiting van het individualisme is de contestatie precies het tegenovergestelde van die andere uiting van individualisme, het autoritaire gedrag, de ‘zucht naar de macht’ [13]. Vermeld moet ook worden dat de contestatie eveneens ‘stomme’ vormen kan aannemen, die echter niet minder gevaarlijk zijn dan de andere, omdat ze moeilijk aantoonbaar zijn. Ook dat vormt de uitdrukking van een houding die er opgericht is om de plaats in te nemen van diegene (militant of centraal orgaan) die men contesteert: door zijn plaats in te nemen hoopt men een eind te maken aan het gevoel van minderwaardigheid, dat men ten opzichte van die kameraad had.

     

    Een ander aspect waarvoor gewaakt moet worden in een periode waarin nieuwe kameraden toetreden, zijn uitingen van vijandigheid van oude militanten, die vrezen dat de nieuwkomers hen ‘in de schaduw’ zullen stellen, vooral wanneer deze laatsten vanaf het begin over belangrijke politieke capaciteiten blijken te beschikken. Dat is geen vals probleem: het is zonder meer duidelijk dat een van de hoofdredenen van de vijandigheid van Plechanov ten opzichte van de toetreding van Trozki tot de redactie van de Iskra gevoed werd door de vrees dat zijn eigen prestige, door de komst van dit uiterst briljante element, zou afkalven. [14] Wat gold voor het begin van deze eeuw is des te meer geldig voor de huidige periode. Indien de organisatie (en haar militanten) niet in staat blijken om dit soort gedragingen te verjagen of ten minste te neutraliseren, zal ze niet in staat zijn om zich op haar toekomstige taak in de revolutionaire strijd voor te bereiden.

    Tenslotte rest er nog het vraagstuk van ‘de individuele scholing’ die vermeld wordt in het Rapport van 1982. In dat verband is het van belang om te verduidelijken dat de toetreding tot een centraal orgaan op geen enkele wijze beschouwd mag worden als een middel tot ‘vorming’ van militanten. De plaats waar militanten zich vormen is, door middel van hun activiteiten in wat de “basiseenheid van de organisatie” (uit de statuten) is, de locale afdeling. Ze verwerven en perfectioneren ze hun capaciteiten (of deze nu liggen op het vlak van theoretische, organisatorische of praktische kwesties, of op het vlak van de verantwoordelijkheidszin) als militant met name binnen dit kader, met het oog een betere bijdrage te kunnen leveren aan het leven van de organisatie. Als de locale secties niet in staat zijn deze rol te spelen dan komt dat omdat hun functionering, hun activiteiten en discussies, die gevoerd worden niet op het niveau zijn waarop ze zouden moeten zijn. Als blijkt dat het nodig dat de organisatie regelmatig nieuwe militanten opleidt voor specifieke taken zoals die van centrale organen of gespecialiseerde commissies (bijvoorbeeld om in staat zijn het hoofd te bieden aan situaties waarin de centrale organen door de repressie zijn ‘geneutraliseerd’), dan is dat geenszins om te voldoen aan de een of andere ‘behoefte tot vorming’ van de betrokken militanten, maar om de organisatie als geheel in staat te stellen om haar verantwoordelijkheden aan te kunnen.

     

    e) De verhoudingen tussen de militanten

     

    “De banden die aangegaan kunnen worden tussen de militanten van de organisatie, hoewel ze noodzakelijkerwijze de sporen van de kapitalistische maatschappij dragen […] kunnen niet in flagrante tegenspraak zijn met het doel dat de revolutionairen nastreven […]. Ze moeten gestoeld zijn op die solidariteit en dat wederzijds vertrouwen, wat kenmerkend is voor het behoren tot een organisatie van de klasse die de draagster is van het kommunism”. (Platform van de IKS)

    Dit betekent in het bijzonder dat de houding van militanten tegenover elkaar gekenmerkt moet worden door kameraadschappelijkheid en niet door vijandigheid. In het bijzonder:

    - het aannemen van een politieke en organisatorische houding, en niet een ‘psychologische’, tegenover een militant die moeilijkheden ondervindt, mag niet begrepen worden als een functioneren van een onpersoonlijke of administratief mechanisme; de organisatie en de militanten moeten in dergelijke omstandigheden blijk weten te geven van hun solidariteit en goed weten dat kameraadschap niet hetzelfde is als inschikkelijkheid;

    - de ontwikkeling van vijandige gevoelens van een militant tegenover een andere militant tot op het punt dat hij de ander begint te beschouwen als een vijand is de uitdrukking van het feit dat de bestaansreden van de organisatie, de strijd voor het kommunisme, uit het oog is verloren. Het is een teken dat het noodzakelijk is om zich het grondbeginsel van het militante engagement opnieuw eigen te maken.

     

    Buiten dit extreme geval, die niet behoort te bestaan in de organisatie, is het duidelijk dat wrijvingen in haar midden nooit totaal kunnen verdwijnen. In het laatste geval, moet ervoor gezorgd worden dat de functionering van de organisatie dergelijke wrijvingen niet begunstigt, maar ernaar worden gestreefd om ze te verminderen of te neutraliseren. In het bijzonder kan de onbevangenheid, die moet bestaan onder strijdende kameraden, niet worden gelijkgesteld aan grofheid of gebrek aan respect. Evenzeer moeten, in de verhoudingen tussen kameraden, beledigingen absoluut verbannen worden.

    Als dit duidelijk is, mag de organisatie zich ook niet beschouwen als een ‘groep van vrienden’, of als een verzameling van dergelijke groepen. [15]

    In feite vormt het ontstaan van ‘clans’ een van de ernstige gevaren die de organisatie voortdurend bedreigen, die haar eenheid in vraag stellen en haar dreigen te vernietigen, zelfs al gebeurt dat niet met opzet of bewust. In een clandynamiek is de gemeenschappelijke benadering niet gebaseerd op werkelijk politieke overeenstemming maar op vriendschapsbanden, onderlinge trouw, het samengaan van specifieke ‘persoonlijke’ belangen of gedeelde frustraties. Dikwijls gaat een dergelijke dynamiek, daar hij niet gegrondvest is op een werkelijke politieke gelijkgerichtheid, gepaard met het bestaan van ‘goeroes’, ‘bendeleiders’, die de waarborg vormt voor de eenheid van de clan. Zij behalen een overwicht of door een bijzonder charisma, dat zelfs de politieke capaciteiten en het oordeelsvermogen van andere militanten kan verstikken, of doordat zij zich voordoen als ‘slachtoffer’ van de ene of andere politiek van de organisatie.

     

    Wanneer een dergelijke dynamiek optreedt, beslissen de leden of sympathisanten van de clan, in hun gedrag en in hum beslissingen, niet langer in functie van een bewuste en beredeneerde keuze gebaseerd op de algemene belangen van de organisatie, maar ter verdediging van de belangen van de clan, die ertoe neigt om zich op te stellen tegenover de belangen van de rest van de organisatie. [16] In het bijzonder de tussenkomsten of stellingnames, die een lid van de clan in vraag stellen (met betrekking tot wat hij zegt of doet), worden door de laatste aangevoeld als een ‘persoonlijke afrekening’ met hem of met de clan. Bovendien neigt de clan er in een dergelijke dynamiek dikwijls toe een monolithisch beeld (hij verkiest om ‘de vuile was binnen de familie te houden’) uit te dragen, wat gepaard gaat met een blinde discipline, waarbij de rijen worden gesloten zonder de oriëntaties van de ‘bendeleider’ ter discussie te stellen.

    Het is een feit dat bepaalde leden binnen de organisatie, een groter gezag kunnen verwerven dan andere militanten. Dit kunnen ze verwerven op grond van hun ervaring, van hun politieke capaciteiten, of op grond van de, door de praktijk gestaafde, juistheid van hun oordeelsvermogen. Het vertrouwen dat de andere militanten spontaan in hen stellen, zelfs als zij er niet onmiddellijk zeker van zijn dat zij dezelfde gezichtspunten delen, maakt deel uit van de ‘normale’ gang van zaken binnen de organisatie. Het kan ook gebeuren dat de centrale organen, of zelfs bepaalde militanten, vragen of men hen tijdelijk het vertrouwen geeft, terwijl zij niet direct alle elementen kunnen geven die hun overtuiging een stevige basis geven of wanneer de voorwaarden voor een helder debat binnen de organisatie nog niet aanwezig zijn.

     

    Het is echter ‘abnormaal’ dat men het definitief eens is met een dergelijk standpunt omdat kameraad X het naar voren heeft gebracht. Zelfs de grootste namen uit de arbeidersbeweging hebben fouten begaan. In deze zin kan de instemming met een standpunt een werkelijk akkoord inhouden, op de onontbeerlijke voorwaarde dat er voldoende kwaliteit en de diepgang van het debat is geweest. Het is ook de beste waarborg voor de stevigheid en de duurzaamheid van een standpunt in de organisatie, welke niet zomaar in vraag kan gesteld worden omdat X van mening is veranderd. De militanten mogen niet voor eens en altijd en zonder discussie ‘geloven’ wat hen door de een of ander gezegd wordt, zelfs niet door een centraal orgaan. Hun kritische geest moet voortdurend wakker zijn (wat niet betekent dat ze permanent kritiek zouden moeten spuien). Dat betekent dat ook aan de centrale organen, evenals aan de militanten die het meeste ‘gewicht’ hebben, de verantwoordelijkheid toegedicht wordt om niet om het even wanneer en om het even hoe hun argumenten te baseren op een ‘bepaald gezag’. Integendeel, zij moeten elke tendens tot ‘volgzaamheid’, elke tendens tot oppervlakkige overeenstemming, die zonder overtuiging en nadenken plaatsvindt, bestrijden.

    Een clandynamiek kan gepaard gaan met een politiek van ‘infiltratie’, met een gang van zaken die niet noodzakelijkerwijs opzettelijk hoeft te zijn. Met andere woorden: een politiek van toewijzing van sleutelposities in de organisatie (zoals de centrale organen bijvoorbeeld, maar niet alleen daar) aan leden van de clan of aan personen, die men voor zich wil winnen. Dit is een normale en vaak systematische gang van zaken binnen de burgerlijke partijen, die door de kommunistische organisatie, van haar kant, ten strengste moet worden verworpen. Zij moet hier tegenover bijzonder waakzaam blijven. En in het bijzonder bij de benoeming van iemand in de centrale organen. Wanneer het “noodzakelijk is om rekening te houden (…) met de capaciteit (van de kandidaten) om als collectief samen te werken” (statuten), dan is het toch belangrijk om ervoor te waken dat, bij de keuze van militanten die in dergelijke organen moeten werken, daarbinnen zo min mogelijk een clandynamiek te begunstigen, als er een bijzondere verwantschap of persoonlijke banden kunnen bestaan tussen de betrokken militanten. Daarom vermijdt de organisatie zoveel mogelijk om twee leden van een koppel te benoemen in één en dezelfde commissie. Een gebrek aan waakzaamheid op dat vlak kan bijzonder schadelijke gevolgen hebben, ongeacht wat de politieke capaciteiten mogen zijn van de militanten of van het orgaan als geheel. In het beste geval kan het orgaan in kwestie, wat de kwaliteit ook moge zijn van zijn werk, door de rest van de organisatie beschouwd worden als een simpele ‘vriendenkring’, wat een niet te verwaarlozen factor is in het verlies aan gezag. In het slechtste geval kan het er op uitdraaien dat dit orgaan zich echt gaat gedragen als een bijzondere clan, met alle gevolgen die dit met zich meebrengt, of totaal verlamd worden door conflicten tussen clans. In beide gevallen kan het bestaan van de organisatie zelf op het spel staan.

    Tenslotte vormt een clandynamiek een van de terreinen waarop zich praktijken kunnen ontwikkelen die meer aanleunen bij het burgerlijke verkiezingsspel dan bij het kommunistische militantisme:

    - campagnes om diegenen te verleiden die ze willen winnen voor de clan of van wie deze de stem of de steun vraagt bij de een of andere benoeming voor specifieke verantwoordelijkheden [17];

    - lastercampagnes ten opzichte van diegenen die de clan kunnen krenken, ofwel omdat zij de ‘posten’ bekleden waar de clan zelf op aast, ofwel omdat zij een belemmering kunnen vormen voor haar doeleinden.

     

    Waarschuwingen voor het gevaar van gedragingen in de revolutionaire organisatie, die vreemd zijn aan het kommunistisch militantisme, zouden niet mogen worden opgevat als een gevecht tegen windmolens. In feite heeft de arbeidersbeweging, gedurende heel haar bestaan, dikwijls het hoofd moeten bieden aan een dergelijk soort gedrag, wat getuigt van een bestaan van de druk in haar rijen van de heersende ideologie. De IKS zelf is er vanzelfsprekend niet aan ontsnapt. Geloven dat zij voortaan immuun zou zijn voor dergelijke afwijkingen behoort tot het domein van de vrome wensen en niet tot dat van het politieke inzicht. Integendeel, naarmate het groeiend gewicht van de ontbinding de atomisering (en vandaar het op zoek gaan naar een ‘cocon’), de irrationele houdingen, de emotionele benaderingen, de demoralisatie versterkt, kan de dreiging van dergelijke vormen van gedrag niet anders dan toenemen. En dat moet ons er toe aanzetten om steeds waakzamer te worden ten opzichte van het gevaar dat ze vertegenwoordigen.

    Dat wil niet zeggen dat er zich in de organisatie een permanent wantrouwen tussen de kameraden moet worden ontwikkeld. Neen, het beste verweermiddel tegen het wantrouwen is juist de waakzaamheid. Want die maakt het mogelijk om te voorkomen dat er situaties ontwikkelen, die het wantrouwen het beste kunnen voeden. Deze waakzaamheid moet uitgeoefend worden tegenover elk gedrag, tegen elke houding die zou kunnen uitmonden in dergelijke afwijkingen. Dit geldt in het bijzonder voor de praktijk van informele discussies onder kameraden, voornamelijk betreffende de kwesties die te maken hebben met het leven van de organisatie. En als ze in zekere zin onvermijdelijk zijn, moeten ze tot het strikte minimum beperkt en ieder geval op een verantwoordelijke manier aangepakt worden. Terwijl het formele kader van de verschillende instanties van de organisatie, te beginnen met de lokale afdeling, zich het beste leent voor zowel verantwoordelijke bedoelingen en praktijken als voor een werkelijk bewust politiek nadenken, laat het ‘informele’ kader de meeste ruimte voor onverantwoordelijk gedrag en voornemens, die zich bovendien kenmerken door subjectiviteit. Het is van bijzonder belang om uitdrukkelijk de deur te sluiten voor elke campagne van laster ten opzichte van een lid van de organisatie (zoals het centraal orgaan, natuurlijk). En een dergelijke waakzaamheid ten aanzien van dit soort ontsporingen moet men aan de dag leggen, zowel tegenover zichzelf als tegenover anderen. Op dit vlak, zoals op nog vele andere, moeten de meest ervaren kameraden, en in het bijzonder de leden van de centrale organen, zich voorbeeldig gedragen vanwege de impact die hun uitspraken kunnen hebben. En dat is nog veel belangrijker en ernstiger als zij zich richten tot nieuwe kameraden:

    - die de miltanten, die het slachtoffer zijn van laster niet goed kennen, en wat er gezegd wordt dus veel gemakkelijker letterlijk kunnen opvatten;

    - die het risico lopen om gevormd te wordt door dat soort vormen van gedrag ofwel afkerig en gedemoraliseerd worden door het beeld dat deze van de organisatie geven.

    Om dit deel over de verhoudingen tussen de organisatie en de militanten te besluiten, moet er benadrukt en in herinnering gebracht worden dat de organisatie geen som van de militanten is. In haar historische strijd voor het kommunisme, heeft het collectieve wezen van het proletariaat, als deel van zichzelf, als een ander collectief wezen, de revolutionaire organisatie doen ontstaan. Militante kommunisten zijn zij die hun leven wijden om dit collectieve eenheidswezen, dat de klasse hen heeft toevertrouwd, te doen leven en te ontwikkelen. Elke andere visie, zoals die van de organisatie als een som van militanten, maakt deel uit van de invloed van de burgerlijke ideologie en vormt een levensbedreiging voor de organisatie.

    Alleen vanuit deze collectieve eenheidsvisie van de organisatie kan het vraagstuk van de centralisering begrepen worden.

     

    3.2. De centralisering van de organisatie

     

    Dit vraagstuk stond centraal in het activiteitenrapport dat voorgesteld werd op het 10e Internationaal Congres. Bovendien gingen de moeilijkheden waarmee het merendeel van de afdelingen worstelden niet direct over het vraagstuk van de centralisering. Tenslotte is het veel gemakkelijker om het vraagstuk van de centralisering te begrijpen, als het vraagstuk van de verhoudingen tussen de organisatie en haar militanten duidelijk is begrepen. Dat is de reden waarom dit deel van de tekst veel minder zal worden ontwikkeld dan het voorafgaande en voor het merendeel bestaat uit citaten, genomen uit fundamentele teksten, waaraan commentaren zijn toegevoegd die noodzakelijk zijn geworden door het onbegrip, dat zich de laatste tijd heeft ontwikkeld.

     

    a) Eenheid van de organisatie en centralisering

     

    “Het centralisme is geen facultatief of abstract beginsel voor de structuur van de organisatie. Het is de concretisering van haar eenheidskarakter. Het brengt het feit tot uitdrukking dat het één en dezelfde organisatie is die een standpunt inneemt en binnen de klasse opereert” (Internationale Revue nr. 16).

    “In de verhouding tussen de verschillende delen van organisatie en het geheel, is het altijd het geheel dat voorgaat. (…) De opvatting volgens welke dit of dat deel van de organisatie of van de arbeidersklasse, standpunten of gedragingen aan kan nemen, waarvan het denkt dat ze correct zijn in plaats van die van de organisatie, waarvan het denkt dat ze incorrect zijn moet absoluut verworpen worden (…) als de organisatie de verkeerde richting opgaat, is het de verantwoordelijkheid van de leden die denken dat ze het juiste standpunt verdedigen, niet zichzelf te redden in hun eigenkleine hoekje, maar een strijd te voeren binnen de organisatie om te helpen haar weer op ‘het juiste pad’ te brengen” (Idem).

    “In de revolutionaire organisatie is het geheel niet de som van de delen. Deze laatsten zijn gedelegeerd door de hele organisatie om bepaalde activiteiten (territoriale publicaties, lokale tussenkomsten, enz.) uit te voeren, en zijn dus verantwoordelijk voor de hele organisatie waarvan ze een mandaat hebben gekregen” (Idem).

    Deze korte verwijzingen naar het rapport van 1982 belichten met nadruk het vraagstuk van de éénheid van de organisatie die de voornaamste krachtlijn van dit document vormt. De verschillende delen van de organisatie kunnen zich slechts beschouwen als delen van een geheel, als afvaardigingen en instrumenten van dat geheel. Is het nodig om nogmaals te herhalen dat deze opvatting permanent moet leven in alle delen van de organisatie?

    Alleen op basis van de eenheid van de organisatie, wordt door het rapport het vraagstuk van het congres (waarop we niet hoeven terug te komen) en van de centrale organen ingeleid.

    “Het centraal orgaan is een deel van de organisatie en moet als zodanig moet het er verantwoording voor afleggen, als ze op haar congres bijeenkomt. Toch is het een deel, wiens bijzonderheid er in bestaat het geheel tot uitdrukking te brengen en te vertegenwoordigen, en daarom hebben de standpunten en de beslissingen van het centrale orgaan altijd voorrang ten opzichte van andere afzonderlijk delen van de organisatie”. (Idem)

    “... het centrale orgaan is een instrument van de organisatie en niet andersom. Het is niet de top van een piramide zoals in een hiërarchische en militaire opvatting van de revolutionaire organisatie. De organisatie wordt niet gevormd door een centraal orgaan plus de militanten, maar is een stevig, verenigd netwerk waarin alle samenstellende delen in elkaar passen en samenwerken. Het centrale orgaan moet dus eerder worden gezien als de kern van een cel, die de stofwisseling van een levend organisme coördineert”. (Idem)

    Dit laatste beeld is fundamenteel voor het begrip van de centralisering. Alleen en vooral dit laat ons toe grondig te begrijpen dat er in een unitaire organisatie verschillende centrale organen kunnen bestaan met verschillende niveaus van verantwoordelijkheid. Indien wij de organisatie beschouwen als een piramide, waarvan het centrale orgaan de top zou zijn, worden wij geconfronteerd met een onmogelijke geometrische figuur: een piramide met een top en samengesteld uit een geheel van piramiden, elk met hun eigen top. In de praktijk zou een dergelijke organisatie net zo abnormaal zijn als de geometrische figuur zelf. De regeringen of de burgerlijke bedrijven hebben zo’n piramidestructuur: om deze te kunnen laten functioneren zijn de verschillende verantwoordelijkheden noodzakelijk, toegekend van boven naar onder. Welnu, dat is helemaal niet het geval bij de IKS die, op verschillende territoriale niveaus, beschikt over verkozen centrale organen. Een dergelijke wijze van functioneren stemt juist overeen met het feit dat de IKS een levend geheel is (zoals een cel in een organisme) waarin de verschillende organisatorische elementen de uitdrukking zijn van een unitaire totaliteit.

    In deze opvatting, die gedetailleerd uitgewerkt is in de statuten, mogen er geen conflicten, tegenstellingen zijn tussen de verschillende structuren van de organisatie. Zoals overal elders kunnen meningsverschillen daarbinnen natuurlijk opduiken, maar dat maakt deel uit van het normale leven. Indien de meningsverschillen uitlopen op conflicten, dan betekent dit dat deze opvatting van de organisatie ergens is verloren gegaan, dat er namelijk een piramidale visie is binnengedrongen, die enkel kan leiden tot tegenstellingen tussen de verschillende ‘toppen’. In een dergelijke dynamiek, die leidt tot het opduiken van verschillende ‘centra’ en dus van een tegenstelling tussen hen, wordt de eenheid van de organisatie in vraag gesteld en dus van haar bestaan zelf.

     

    Al zijn de vraagstukken over de organisatie en de functionering van het grootste belang, ze zijn ook het allermoeilijkst om te begrijpen. [18] Veel meer dan andere kwesties, hangt het begrijpen af van de subjectieve aard van de militanten en kunnen ze inderdaad een bijzonder gunstig kanaal vormen voor het binnendringen van ideologieën die vreemd zijn aan het proletariaat. Als dusdanig zijn het bij uitstek vraagstukken die nooit definitief verworven zijn. Het is dus van belang dat ze het onderwerp vormen van een blijvende interesse en waakzaamheid door de organisatie en door alle militanten (…).

     

    IKS / 14.10.1993

     

    1. Naar het beeld van de IIe Internationale en de Kommunistische Internationale heeft de IKS zich voorzien van een internationaal centraal orgaan, samengesteld uit militanten van de verschillende territoriale secties, het Internationaal Bureau (IB). Dit vergadert regelmatig in een plenaire sessie (IB Plenum) en tussen zijn vergaderingen is er een permanente commissie, het Internationaal Secretariaat (IS), dat de continuïteit van het werk verzekert.

    2. “Minder nog dan alle andere fundamentele teksten van de IKS, zijn die van de Buitengewone Conferentie gemaakt om te worden weggestopt achterin een bureaula of onder een stapel papieren. Ze moeten dienen als een constante referentie voor het leven van de organisatie” (Resolutie van de Activiteiten van het Ve Congres van de IKS).

    3. Bovendien weerhield het hem er niet van om Marx veelvuldig voor te stellen als Jood en Duitser, twee kenmerken die hij verafschuwde: “Wat de meest perverse en geestelijke kwaadwilligheid van Duitse en Russische Joden, hun vrienden, hun agenten, hun aanhangers [van Marx] tegen ons, maar vooral tegen mij …gepropageerd en verspreid hebben, is een samenraapsel (…) van alle absurde en oneerlijke verhaaltjes. (….) Denk maar eens aan het artikel van de Duitser Jood M. Hess in de Reveil (…), herhaald en ontwikkeld door de Borkheims en andere Duitse Joden van de Volksstaat” (Antwoord van Bakoenin op een rondschrijven van de Algemene Raad van maart 1872 over de ‘Zogenaamde afsplitsingen in de Internationale’). Bovendien moet benadrukt worden dat Bakoenin, die door de anarchisten voorgesteld wordt als een soort ‘held zonder vaar noch vrees’, blijk had gegeven van een goede dosis schijnheiligheid en dubbelhartigheid. Zo schreef hij, op het moment dat hij zijn web van intriges begon te weven tegen de Algemene Raad en tegen Marx, aan deze laatste: “Ik doe nu dat waarmee jij twintig jaar geleden begonnen bent. (…) Mijn vaderland is voortaan de Internationale, waarvan jij een van de belangrijkste stichters bent. Je ziet dus, mijn beste vriend, dat ik jouw aanhanger ben en dat ik er trots op ben” (22/12/1868).

    4. De formulering, die  verdedigd werd door Lenin luidde: “Als  lid van de partij geldt iedereen, die haar programma in materieel opzicht erkent en steunt, evenals door persoonlijk actief te zijn en in één van haar organisaties te werken”. De formulering voorgesteld door Martov (en aangenomen door het Congres dankzij de stemmen van de Bund) luidde: “Als lid van de partij geldt iedereen, die haar programma erkent en de partij in materieel opzicht steunt en haar, onder leiding van een van haar organisaties, regelmatig persoonlijk bijstand verleent”.

    5. Het is opmerkelijk dat deze drie militanten, evenals Plechanov trouwens, die drie maanden na het Congres de Mensjewiki vervoegde, in de loop van de oorlog sociaal-chauvinisten werden en zich keerden tegen de revolutie in 1917. Enkel Martov heeft een internationalistisch standpunt ingenomen, maar hij heeft vervolgens stelling genomen tegen de macht van de raden.

    6. Ziehier het antwoord van de Bolsjewiek Roessov (geciteerd en begroet door Lenin in ‘Eén stap voorwaarts, twee stappen terug’): “Uit de mond van de revolutionairen hoort men wel bijzondere uitspraken die in scherpe tegenstelling staan tot het begrip van partijwerk, van de ethiek van de Partij. (…) Door ons te plaatsen vanuit dit gezichtspunt dat vreemd is aan de Partij, dit kleinburgerlijke standpunt, zouden wij bij elke verkiezing voor de vraag komen te staan of Petrov vervangen moet worden door Ivanov. (…) Waartoe zal ons dat leiden kameraden? Wij zijn hier immers samengekomen, niet om elkaar wederzijds te begroeten met aangename toespraken of politieke beleefdheidsformules uit te wisselen maar om een partij op te richten, daarom kunnen wij dit standpunt in geen geval aanvaarden. Wij moeten verantwoordelijken kiezen en er kan hier geen kwestie zijn van gebrek aan vertrouwen ten opzichte van de ene of de andere verkozene: de enige vraag is om te weten of het in het belang van de zaak is of de persoon, die verkozen is, geschikt is voor de post waarvoor hij is bestemd”. In dezelfde brochure vatte Lenin de inzet van dit debat als volgt samen: “De strijd van de kleinburgerlijke geest tegen de partijgeest, van de ergste ‘persoonlijke overwegingen’ tegen de politieke functie, boosaardige woordenkramerij tegen de meest elementaire notie van de revolutionaire plicht, hier is de strijd rond punt zes en punt drie tijdens de dertiende sessie van ons Congres” (Lenin’s onderstreping).

    7. Herhaalde malen hebben kameraden, die het niet eens waren met de oriëntaties van de IKS over de kwestie van de organisatie, beweerd dat dit systematische en ‘tragische’ lot van de tendensen, die wij gekend hebben, een uitdrukking was van een zwakheid van onze organisatie, en voornamelijk van een verkeerde politiek van de centrale organen. Hiertegen kunnen de volgende argumenten aangevoerd worden:

    - het verschijnen van een werkelijke tendens (wij spreken hier van een tendens gebaseerd “op een positief en samenhangend geheel van standpunten die duidelijk uitgedrukt worden en niet over een samenraapsel van oppositiepunten en verwijten”, zoals door de statuten wordt omschreven) is op zich geen ‘positief’ verschijnsel: een dergelijk verschijnsel is in het beste geval “de uitdrukking van een onvolwassenheid van de organisatie”, zoals ook vermeld staat in de statuten;

    - het enige positieve van een tendens is dat zij de uitwerking mogelijk maakt van de meest helderdere en coherente alternatieve oriëntatie tegenover die van de meerderheid van de organisatie, wanneer het blijkt dat er zich in de loop van de debatten in de organisatie een dergelijke oriëntatie aan het ontstaan is. Daarom vormen tendensen zich over het algemeen in de periode voorafgaand aan een congres om op één of meerdere punten van de agenda, teksten of amendementen voor te stellen die een oriëntatie verdedigen die verschilt van degene die gepubliceerd zijn in de documenten, die door het centraal orgaan aan het congres worden voorgelegd.

    - in deze zin is een tendens des te noodzakelijker naarmate de oriëntatie, voorgelegd door het centraal orgaan, verkeerd en ontoereikend is. Maar tot op heden, en ook al mogen de centrale organen van de IKS (en vooral het IB) fouten hebben gemaakt, dan zijn deze over het algemeen beperkt gebleven en/of vrij snel gecorrigeerd door de centrale organen zelf;

    - deze laatste vaststelling, die van toepassing is op het verleden, mag niet beschouwd worden als een waarborg voor een soort ‘onfeilbaarheid’ van deze centrale organen in de toekomst; integendeel het geheel van de organisatie en alle militanten dragen de verantwoordelijkheid om voortdurend te waken over de oriëntaties, de standpunten en activiteiten van de centrale organen;

    - bijgevolg kan men niet beweren dat het een specifiek bewijs van zwakte zou zijn van de centrale organen als de organisatie tot nog toe geen tendens heeft gekend die deze naam waardig geweest is;

    - nochtans belicht dit feit daadwerkelijk het bestaan in het geheel van de organisatie van een aantal vormen van onbegrip en zwakheden, en voornamelijk een zekere oppervlakkigheid met betrekking tot de instemming die gegeven wordt aan de oriëntaties die door de IKS, tijdens haar congressen en territoriale vergaderingen, worden ontwikkeld; het is een probleem dat dikwijls aangekaart is door de centrale organen in hun activiteitenrapporten, maar zij kunnen dat onmogelijk zelf oplossen; het is de taak van het geheel van de organisatie en van alle militanten om dat te doen.

    8. MC was een kameraad die militant was sinds de revolutionaire golf die volgde op de Eerste Wereldoorlog. Hij was aan het einde van de jaren 1920, als linkse opposant uitgesloten van de Franse Communistische Partij (PCF) en had gemiliteerd in verschillenden organisaties van de Kommunistische Linkerzijde, in het bijzonder in de Italiaanse Fractie vanaf 1938. Hij was de voornaamste stichter van de ‘Gauche Communiste de France’, de politieke voorloper van de IKS. Hij stierf in december 1990 (zie hiervoor het artikel dat wij gepubliceerd hebben in de ‘Internationale Revue’ [Frans-, Engels-, en Spaanstalig] nr. 65 en 66).

    9. “Het was niet Chénier die de tendens oprichtte en de crisis veroorzaakte, maar het was de latente crisis in de IKS die Chénier in staat stelde haar te katalyseren en te manipuleren voor motieven die, alhoewel ze niet volledig aan het licht gekomen zijn, in het ergste geval meer te maken hadden met een ambitie van pathologische en van ‘arrivistische’ aard dan van politieke. De commissie kan noch in de ene noch in de andere zin antwoorden op de vraag of zijn kuiperijen gehoorzaamden aan orders van buitenaf – zoals gesuggereerd werd in bepaalde getuigenissen – maar zij kan stellig bevestigen dat het een grondig troebel, lafhartig en schijnheilig politiek element was, perfect in staat om iedere zaak te dienen die er op gericht is om van binnenuit elke organisatie te vernietigen waarin hij weet te infiltreren” (Rapport van de enquêtecommissie). Voor de kameraden die deze periode uit het leven van de IKS niet gekend hebben, kunnen enkele vrij betekenisvolle illustraties geven van het gedrag en de persoonlijkheid van Chénier:

    - achter de coulissen en in zijn geheime correspondenties, bracht hij het hoofd van de kameraden op hol en moedigde ze aan om in de vergaderingen van de organisatie ‘op te spelen, terwijl hij in diezelfde vergaderingen zelf bijzonder gematigd en verzoenend optrad;

    - met de leden van de organisatie toonde hij zich altijd heel kameraadschappelijk, zelfs charmant, ofwel omdat hij ze wilde opnemen in zijn tendens, ofwel omdat hij elke verdenking wilde wegnemen bij diegenen waarover hij achter de coulissen de ergste verdachtmakingen verspreidde;

    - hij ‘misbruikte’ de vrouwen als instrumenten voor zijn manoeuvres:

    - hij duwde zijn gezellin K in de armen van JM, een lid die WR opgericht had, en die een grote invloed had op de kameraden van de sectie;

    - inspelend op haar meest gevoelige snaar stuurde hij opdrachten naar K, de bode voor zijn manoeuvres;

    - eveneens verleidde hij Jo, de ex-gezellin van JM, die hem kwam vervoegen in Lille, en die hij aan het werk zette (met het in het Engels vertalen van zijn publieke of geheime documenten en als een ‘invloedrijke agente’ onder zijn vrienden in Groot-Brittannië)

    -    hij zette haar op straat zette zodra hij haar niet meer nodig had; dat wil zeggen: zodra zijn poging tot ‘putsch’ in de afdeling in Groot-Brittannië onschadelijk gemaakt was.

    Ziedaar het soort personage dat de IKS zich, uit zwakte en uit gebrek aan waakzaamheid, haar rijen heeft laten vervoegen. Er moet benadrukt worden dat dit element lid was geworden van het UC (Uitvoerende Comité) van RI, en het is niet absurd om te denken dat, als hij niet zo snel was ontmaskerd, op een dag zelfs lid was geworden van het IB.

    A. In een tekst, geschreven in 1980, wierp de kameraad MC dit vraagstuk al op: “Ik wou even stilstaan bij dit soort verwijten, meer dan nog dan vervelend vind ik het onfatsoenlijk. Wanneer men een beetje vertrouwd is met het leven van revolutionaire militanten, niet alleen tijdens buitengewone momenten, zoals oorlog of revolutie, maar ook tijdens het gewone ‘normale’ leven, als men er bijvoorbeeld denkt aan hoe het leven was van de militanten van de Italiaanse Fractie in de jaren 1930.... Het waren allemaal immigranten, voor het grootste deel uitgewezen, illegaal, ongeschoolde arbeiders, werklozen en altijd zonder vaste werk- en verblijfplaats, met kinderen (zonder enige bijstand en steun van de familie die ver weg was), die heel dikwijls niet voldoende te eten hadden; deze militanten die onder die voorwaarden 20, 30, 40 jaar lang hun activiteiten voorzetten… dan kan men, bij het aanhoren van klachten en verwijten van sommige ‘kritiekasters’, deze niet anders dan eenvoudigweg onfatsoenlijk vinden. In plaats van al het gejammer zouden wij er ons eerder van bewust moeten worden dat de groep en de militanten op dit ogenblik leven in bijzonder gunstige omstandigheden. Wij hebben tot op heden noch de repressie, noch de illegaliteit, noch de werkloosheid, noch grote materiële moeilijkheden gekend. Om die reden moet de militant, nog minder dan in andere omstandigheden, met klachten van persoonlijke aard aankomen, maar altijd de zorg hebben het maximum te geven wat hij kan, zonder te verwachten dat hij daarvoor gevraagd wordt”. (MC, ‘De revolutionaire organisatie en haar militanten’, 1980).

    B. “Het is ongehoord om bij de benoeming van kameraden in commissies om het even welke ‘promotie’ te zien en deze te beschouwen als een eer en een voorrecht. Benoemd worden in een commissie is een bijkomende opdracht en verantwoordelijkheid, en er zijn vele kameraden in commissies die zouden wensen om er van te worden verlost. En aangezien dat niet mogelijk is, is het van belang dat zij deze met de meeste nauwgezetheid uitvoeren. Het is zeer belangrijk om deze reële kwestie ‘of de taken die hen zijn toevertrouwd goed uitgevoerd worden’, niet te vervangen door die andere: ‘de wedloop naar de eervolle posten’, een valse en typisch ultralinkse kwestie”. (Idem)

    C. “De proletarische visie is totaal anders. Aangezien zij een historische klasse en de laatste klasse is in de geschiedenis, streeft haar visie er naar vanaf het begin globaal te zijn, waarin de verschillende verschijnselen slechts aspecten, momenten van een geheel zijn. Om die reden is de proletarische militant niet geconditioneerd door de vraag ‘ welke plaats is er voor mij?’. Tevens wordt hij niet gemotiveerd door een individuele ambitie, of ze nu gewettigd is of niet. Of hij nu aan het schrijven is of zijn hoofd breekt over een theoretisch vraagstuk, of hij nu bezig is een tekst over te tikken, of een pamflet af te drukken, of hij nu aan het betogen is op straat, of de krant aan het verkopen is die andere kameraden geschreven hebben, hij blijft altijd dezelfde militant omdat de actie waaraan hij deelneemt altijd politiek is; wat ook de bijzondere praktijk ervan is, ze brengt een politieke optie naar voren en brengt tot uitdrukking dat hij behoort tot een geheel, tot dat politiek lichaam: de politieke groep” (Idem).

    D. “Niet alleen de feitelijke verdeling tussen theoretisch en praktisch werk, tussen theorie en praktijk, tussen de leiding die beslist en de basis die uitvoert, vormt een uiting van de opdeling van de maatschappij in klassen die aan elkaar tegengesteld zijn, maar ook de intellectuele bezetenheid waarmee men met deze verdeling bezig is. Dit fenomeen brengt tot uitdrukking dat men er niet in geslaagd is om dat niveau te overstijgen, dat men nog altijd op hetzelfde terrein staat, doordat men weliswaar de medaille omdraait, maar haar nog altijd vasthoudt” (Idem)

    E. Dit bewees dat Plechanov aangevreten begon te worden door de burgerlijke ideologie (juist hij die een buitengewoon boek geschreven had over De rol van de persoonlijkheid in de geschiedenis). Uiteindelijk liet het verschil in houding tussen Lenin en Plechanov over deze kwestie in zekere zin al zien welke houding zij later zouden gaan aannemen ten aanzien van de revolutie van het proletariaat.

    15. “In de tweede helft van de jaren 1960 vormden er zich kleine kernen, kleine vriendenkringen, wier leden voor het merendeel heel jong waren, zonder enige politieke ervaring, levend in het studentenmilieu. Op individueel vlak lijkt hun ontmoeting puur toeval. Op objectief niveau – het enige waarop men een werkelijke verklaring kan vinden – stemden deze kernen overeen met het einde van de naoorlogse heropbouwperiode en waren ze de eerste tekenen dat het kapitalisme opnieuw terecht kwam in een scherpe fase van zijn permanente crisis, die leidde tot de opflakkering van de klassenstrijd. Ongeacht wat de individuen, waaruit deze kernen bestonden, zich inbeeldden over wat hen verenigde (hun affiniteit, hun vriendschap, de poging om samen hun dagelijks leven te verwezenlijken) konden deze kernen enkel overleven op voorwaarde dat ze politiek bewust werden. Dit kon enkel gebeuren door hun bestemming in eigen hand te nemen en voltrekken. De kernen die niet tot deze bewustwording uitgroeiden, werden opgeslokt en ontbonden in het ultralinkse, modernistische moeras of verspreidden zich in de natuur. Zo ziet ook onze geschiedenis er uit. En dit proces van omvorming van een vriendenkring naar een politieke groep hebben wij ook niet zonder moeilijkheden doorgemaakt. Een proces waarbij de eenheid, gebaseerd op het gevoelsmatige, op de persoonlijke sympathieën, dezelfde dagelijkse levenswijze, moest plaatsmaken voor een politieke samenhang en een solidariteit gebaseerd op een overtuiging dat men zich geëngageerd had voor eenzelfde historische strijd: de proletarische revolutie. (…) Men mag de politieke organisatie, die wij nu zijn, niet verwarren met de ‘leefgemeenschappen (communes)’, die de studentenbeweging zo nauw aan het hart lag. Hun enige bestaansreden lag in de illusie, dat enkele individuen, die zich slecht in hun vel voelden, zich op die manier zouden kunnen onttrekken aan de beperkingen die de maatschappij in verval oplegt, en wederzijds hun persoonlijk leven zouden kunnen realiseren. (MC 1980).

    16.“… in een burgerlijke organisatie is het bestaan van meningsverschillen gebaseerd op de verdediging van deze of gene manier om het kapitalisme te regeren, of eenvoudigweg op de verdediging van de belangen van deze of gene sector van de heersenden klasse, of deze of gene kliek, oriënteringen en belangen die een lange termijn karakter hebben en die verzoend moeten worden door een ‘eerlijke’ verdeling van de posten onder de vertegenwoordigers ervan. Dit is niet van toepassing op een kommunistische organisatie, waar de meningsverschillen geenszins de verdediging van materiële of persoonlijke belangen tot uiting brengen, of die van bijzondere groepen, maar de uitdrukking voormen van een levend en dynamisch proces van verheldering van vraagstukken gesteld door de klasse en die als zodanig opgelost kunnen worden door de verdieping van de discussie en in het licht van de ervaring” (Rapport van 1982).

    17. Hierbij is het van belang de praktijk van uitnodigingen tot etentjes of tot ‘privé’-ontmoetingen op een verantwoordelijke manier op te nemen. Bijeenkomen met kameraden rond een lekkere maaltijd kan een goede gelegenheid zijn om de banden tussen leden van de organisatie te versterken, gevoelens van kameraadschappelijkheid onder elkaar te ontwikkelen, de atomisering die de maatschappij van vandaag voortbrengt (voornamelijk bij de meest geïsoleerde kamraden) te boven te komen. Nochtans dient men er over te waken dat deze praktijk niet omslaat in een ‘clanpolitiek’:

    - door selectieve uitnodigingen te doen, die tot doel hebben de vriendschap en het vertrouwen te winnen van diegenen die men wil verwelkomen in zijn clan of ‘invloedsgroep’;

    - door discussies te voeren, die bijdragen tot het verergeren van een bestaande kloof in de organisatie, en op die manier het vertrouwen ondermijnen tussen de militanten of groepen van militanten.

    18. Een revolutionair van het gehalte van Trotzki heeft bij talrijke gelegenheden getoond dat hij deze vraagstukken niet goed begreep. Daarmee is alles gezegd!

     

    Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

    • Revolutionaire organisatie [9]

    Theoretische vraagstukken: 

    • Partij en fractie [83]

    Internationale Revue 2017

    • 547 keer gelezen

    Internationale Revue nr. 26

    • 1256 keer gelezen
    [84]

    40 jaar na de oprichting van de IKS: Welke balans en welke perspectieven?

    • 1350 keer gelezen

    “Het marxisme is een revolutionaire visie op de wereld, die moet zoeken naar nieuwe kennis, die niets zo zeer verafschuwt als de verstarring in eens geldende vormen — een visie, die het best haar levende kracht handhaaft temidden van het geestelijke wapengekletter van zelfkritiek en historische bliksem en donder.” (Een antikritiek: Wat de epigonen van de theorie van Marx hebben gemaakt; Rosa Luxemburg)

    In de lente van 2015 heeft de IKS haar 21e Internationaal Congres gehouden. Deze gebeurtenis viel samen met het 40-jarig bestaan van onze organisatie. Om die reden hebben wij besloten om aan dit congres een speciaal karakter te geven met als centraal oogmerk het leggen van de basis voor een kritische balans van onze analyses en onze activiteiten tijdens de afgelopen vier decennia. De werkzaamheden van het congres waren gewijd aan een zo helder mogelijke identificatie van onze krachten en onze zwakheden, van wat waardevol is in onze analyses en van de vergissingen die wij gemaakt hebben. Het doel hiervan is onszelf zodanig te wapenen dat we onze zwakheden kunnen overstijgen.

    Deze kritische balans ligt volkomen in de lijn van de voorzetting van de aanpak die het marxisme in de loop van de geschiedenis van de arbeidersbeweging altijd heeft gevolgd. Zo zijn Marx en Engels, trouw aan hun methode die tegelijkertijd historisch en zelfkritisch was, in staat geweest om te erkennen dat bepaalde delen van het Communistisch Manifest onjuist bleken of achterhaald waren door de historische ervaring. De bekwaamheid de eigen vergissingen te bekritiseren heeft de marxisten altijd in staat gesteld om een theoretische vooruitgang te verwezenlijken en te blijven bijdragen aan het revolutionaire perspectief van het proletariaat.

    Net zoals Marx er in slaagde om de lessen te trekken uit de ervaringen van de Commune van Parijs en haar nederlaag, zo was de Italiaanse Communistische Linkerzijde in staat om de diepgaande nederlaag van het wereldproletariaat op het einde van de jaren 1920 te erkennen en een balans (1) op te maken van de revolutionaire golf van 1917-23 evenals van de programmatische standpunten van de Derde Internationale. Dankzij deze kritische balans kon er, ondanks de onjuistheden die zij bevatte, een theoretische vooruitgang van onschatbare waarde worden gerealiseerd: zowel op het vlak van de analyse van de periode van contrarevolutie als op het vlak van het begrijpen van de rol en de taken van een fractie in een proletarische partij, die aan het ontaarden was. Zo fungeerde ze als een brug naar de toekomstige partij toen de voorgaande door de burgerij was ingepalmd.

    Dit uitzonderlijke congres van de IKS werd gehouden in de context van onze laatste interne crisis welke het jaar daarvoor aanleiding had gegeven tot een buitengewone internationale conferentie. (2) De delegaties hebben dit congres met de grootste ernst voorbereid en deelgenomen aan de discussies met een helder begrip van wat er op het spel staat en van de noodzaak voor alle generaties militanten om zich in te zetten voor een kritische balans van 40 jaar bestaan van de IKS. Dit congres en de voorbereidende teksten hebben de militanten (en voornamelijk de jongeren), die nog geen lid waren van de IKS toen deze werd opgericht, in staat gesteld om te leren uit de ervaring van de IKS en actief deel te nemen aan het werk van het congres door actief stelling te nemen in de debatten.

    De kritische balans van onze analyse van de internationale situatie

    De oprichting van de IKS manifesteerde het einde van de contrarevolutie en van de historische heropleving van de klassestrijd, welke in het bijzonder werd belichaamd door de beweging van Mei 1968 in Frankrijk. De IKS is de enige organisatie van het Linkscommunisme die deze gebeurtenis heeft geanalyseerd in het kader van de terugkeer van de openlijke crisis van het kapitalisme, die dateert van 1967. Aan het einde van de “30 glorieuze jaren” en de bewapeningswedloop van de  Koude Oorlog, werd opnieuw het alternatief gesteld “wereldoorlog of ontwikkeling van de proletarische strijd”. Mei 1968 en de golf van arbeidersstrijd, die zich op wereldvlak ontwikkelde, markeerden het begin van een nieuwe historische koers. Na 40 jaar contrarevolutie richtte het proletariaat haar hoofd weer op en liet het zien niet bereid te zijn om zich, achter de verdediging van de nationale vlaggen, te laten rekruteren voor een derde wereldoorlog,.

    Het congres heeft duidelijk gemaakt dat ons analysekader over de historische koers is bevestigd door de oprichting en de ontwikkeling van een nieuwe internationale en internationalistische revolutionaire organisatie. Gewapend met dit concept (evenals met de analyse dat het kapitalisme, met de uitbarsting van de Eerste Wereldoorlog, zijn historische periode van neergang was ingegaan), is de IKS in haar hele bestaan doorgegaan de internationale situatie te analyseren op drie vlakken – de evolutie van de economische crisis, de klassenstrijd en de imperialistische conflicten – om aan de ene kant niet te vervallen in het empirisme en daar, aan de andere kant, oriëntaties voor haar activiteit uit af te leiden. Desalniettemin heeft het congres zich er op toegelegd om op de helderst mogelijke wijze de vergissingen te onderzoeken die wij hebben begaan in een aantal van onze analyses, met als doel de oorsprong ervan te achterhalen en ons analysekader te versterken.

    Op basis van het voorgestelde rapport over de analyse van de klassestrijd sinds 1968 heeft het congres benadrukt dat – wat wij noemen – het “immediatisme” één van de belangrijkste zwakheden is geweest van de IKS sinds haar ontstaan. Dit is een politieke benadering, die gekenmerkt wordt door ongeduld en die zich richt op de onmiddellijke gebeurtenissen ten koste van een brede historische visie, van het perspectief, waarin deze gebeurtenissen hun plaatsvinden. Alhoewel wij terecht hadden vastgesteld dat de heropleving van de klassestrijd, aan het einde van de jaren 1960, een nieuwe historische koers had aangetoond, was de karakterisering van deze historische koers, als “een koers naar de revolutie”, verkeerd en hebben wij deze moeten corrigeren en vervangen door de uitdrukking “een koers naar klassebotsingen”. Maar deze meer geschikte formulering heeft, omdat ze enigszins vaag was, een schematische en rechtlijnige visie van de dynamiek van de klassestrijd toch niet uit kunnen sluiten. Dit leidde in onze organisatie tot een zekere aarzeling om de moeilijkheden, de nederlagen en de periodes van terugval van het proletariaat te herkennen.

    Het feit dat de bourgeoisie er niet in slaagde de arbeidersklasse van de centrale industrielanden te rekruteren voor een derde wereldoorlog, betekende niet dat de opeenvolgende strijdgolven tot 1989 zich op een mechanische en onomkeerbare wijze voortzetten tot aan het begin van een revolutionaire periode. Het congres heeft er de aandacht op gevestigd dat de IKS het gewicht van de breuk in de historische continuïteit met de arbeidersbeweging uit het verleden heeft onderschat. Ook heeft ze niet goed ingeschat welk een ideologische impact 40 jaar contrarevolutie op de arbeidersklasse heeft gehad; een impact die  met name tot uitdrukking komt in een wantrouwen, ja zelfs een afwijzing van communistische organisaties.

    Het congres heeft ook gewezen op een andere zwakheid van de IKS in haar analyses van de krachtsverhouding tussen de klassen: de tendens om het proletariaat voortdurend, in elke strijdbeweging, “in het offensief” te zien, terwijl deze laatste tot op heden enkel maar strijd heeft gevoerd voor de verdediging van zijn onmiddellijke economische belangen (hoe belangrijk en betekenisvol die ook moge zijn), zonder dat ze erin slaagde om daar een politieke dimensie aan te geven.

    De werkzaamheden van het congres hebben ons in staat gesteld om vast te stellen dat aan deze moeilijkheden in de analyse van de evolutie van de klassestrijd een verkeerde visie ten grondslag ligt over de werking van de kapitalistische productiewijze. We hadden de tendens om uit het oog te verliezen dat het kapitaal eerst en vooral een maatschappelijke verhouding is. Een en ander betekent dat de bourgeoisie, bij de uitvoering van haar economische politiek en haar aanvallen op het proletariaat, verplicht is om rekening te houden met de klassestrijd. Het congres heeft ook benadrukt dat de IKS, in de uitleg van het verval van het kapitalisme, de theorie van Rosa Luxemburg onvoldoende beheerst. Om zijn accumulatie verder te kunnen verder zetten, heeft het kapitalisme, volgens Rosa Luxemburg, behoefte aan afzetmarkten in extra-kapitalistische sectoren. De stelselmatige verdwijning van deze sectoren veroordeelt het kapitalisme tot toenemende stuiptrekkingen.

    Deze analyse is opgenomen in ons platform (zelfs indien een minderheid van onze kameraden zich voor de verklaring van het verval baseert op een andere analyse: die van de tendentiële daling van de winstvoet). Dit gebrek aan beheersing door de IKS van de theorie van Rosa Luxemburg (ontwikkeld in haar boek “De accumulatie van het kapitaal”), werd weerspiegeld in een “catastrofistische”, zelfs apocalyptische visie van de ineenstorting van de wereldeconomie. Het congres heeft vastgesteld dat de IKS, in haar hele bestaan, het ritme van de versnelling van de economische crisis steeds weer heeft overschat. Maar de laatste jaren, en vooral sedert de vastgoedcrisis, bestond er in onze analyses een onderliggend idee dat het kapitalisme uit zichzelf in elkaar zou kunnen storten. De bourgeoisie zou in een “impasse” verkeren en al haar lapmiddelen, die haar in staat stelden om het leven van haar systeem kunstmatig te rekken, hebben opgebruikt.

    Deze ‘catastrofistische’ visie is voor het grootste deel te wijten aan een gebrek aan uitdieping van onze analyse van het staatskapitalisme, aan een onderschatting van de capaciteiten van de bourgeoisie, die wij nochtans al lang geleden hadden geïdentificeerd: het feit dat zij in staat is om de lessen te trekken uit de crisis van de jaren 1930 en het bankroet van haar systeem te begeleiden met diverse manipulaties, gesjoemel met de waardewet, en met een voortdurende staatstussenkomst in de economie. Deze visie is eveneens toe te schrijven aan een reductionistisch en schematisch begrip van de economische theorie van Rosa Luxemburg, met name het foutieve idee dat het kapitalisme, sinds 1914 of in de jaren 1960, al zijn expansiemogelijkheden zou hebben opgebruikt. In werkelijkheid berust de eigenlijke crisis van het kapitalisme, zoals Rosa Luxemburg het bedrukte, op het feit dat hij de maatschappij onderwerpt aan een neergang, aan een lange doodsstrijd en de mensheid onderdompelt in een toenemende barbarij.

    Deze misvatting, om iedere expansiemogelijkheid van het kapitalisme in zijn vervalperiode te ontkennen, vormt de verklaring voor de moeilijkheden die de IKS had om de duizelingwekkende groei en ontwikkeling van China (en andere perifere landen) te begrijpen, in de periode na de ineenstorting van het Oostblok. Alhoewel deze industriële opleving onze analyse van het neergang van het kapitalisme niet echt in vraag stelt (3), is de visie dat er in de vervalperiode geen enkele ontwikkelingsmogelijkheid voor Derde Wereldlanden meer zou bestaan, niet bewaarheid geworden. Deze dwaling, die door het congres werd aangekaart, heeft ons ertoe gebracht niet in te zien dat het bankroet van het oude autarkische model van de stalinistische landen afzetmarkten, die tot dan toe bevroren waren, kon openleggen voor kapitalistische investeringen (4) (waarbij inbegrepen de integratie in het systeem van de loonarbeid van een enorme massa arbeiders, die tot dan toe leefden buiten de directe kapitalistische maatschappelijke verhoudingen en die waren onderworpen aan een meedogenloze over-uitbuiting).

    Wat betreft het vraagstuk van de imperialistische spanningen heeft het congres benadrukt dat de IKS over het algemeen een zeer solide analysekader heeft ontwikkeld, zowel betreffende het tijdperk van de Koude Oorlog tussen de twee rivaliserende blokken als betreffende de periode na de ineenstorting van de USSR en de stalinistische regimes. Onze analyse van het militarisme, van de ontbinding van het kapitalisme en van de crisis in de Oostbloklanden heeft ons in staat gesteld om de barsten te zien die uiteindelijk leidden tot de ineenstorting van het Oostblok. De IKS was ook de eerste organisatie die de ineenstorting had voorzien van de twee blokken, het ene geleid door de USSR en het andere door de VS. Ze voorzag ook als eerste de neergang van de Amerikaanse opperheerschappij, de ontwikkeling van het “ieder voor zich” op imperialistisch vlak en het einde van de discipline van de militaire blokken (5).

    De IKS is in staat geweest om op een correcte manier de dynamiek van de imperialistische spanningen te begrijpen, omdat ze de spectaculaire ineenstorting van het Oostblok en de stalinistische regimes wist te analyseren als de voornaamste manifestatie van het begin van de laatste fase van het kapitalisme in verval: die van de ontbinding. Dit analysekader was de laatste bijdrage, die onze kameraad MC (6) aan de IKS heeft nagelaten om haar in staat te stellen het hoofd te bieden aan een nog nooit vertoonde en bijzonder moeilijke historische situatie. De geldigheid van dit analysekader wordt al meer dan 20 jaar alleen maar bevestigd, onder meer door de groei van het fanatisme en van het religieus fundamentalisme, van de ontwikkeling van het terrorisme en het nihilisme, de toename van de gewapende conflicten en hun steeds barbaarser karakter, het heroplaaien van pogroms (en, over het algemeen, de tendens tot het zoeken van “zondebokken”).

    Ofschoon de IKS heeft begrepen hoe de heersende klasse de ineenstorting van het Oostblok en van het stalinisme heeft weten uit te buiten en hoe ze deze manifestaties van de ontbinding van haar systeem heeft gebruikt tegen de arbeidersklasse, in het bijzonder door de ontketening van haar campagnes over het “bankroet van het communisme”, hebben wij de diepte van hun impact daarvan op het bewustzijn van de arbeidersklasse en op de ontwikkeling van haar strijd toch ruimschoots onderschat.

    We hebben niet goed ingeschat hoezeer de funeste atmosfeer van de sociale ontbinding (evenals de de-industrialisatie en de politiek van de de-localisering in bepaalde landen) bijdraagt tot het ondermijnen van het zelfvertrouwen, de solidariteit van het proletariaat en zijn verlies aan klasse-identiteit versterkt. Door de onderschatting van de moeilijkheden van de nieuwe periode, die begon met de ineenstorting van het Oostblok, heeft de IKS de illusie gekoesterd dat de verergering van de economische crisis noodzakelijkerwijs, op mechanische wijze, “strijdgolven” zou uitlokken, met dezelfde kenmerken en op dezelfde leest geschoeid als die van de jaren 1970-1980. En ook al hadden wij alle reden om de beweging tegen de CPE (startbanencontract) in Frankrijk en de Indignados in Spanje te begroeten, toch hebben wij met name de enorme moeilijkheden onderschat waarmee de jonge generatie van de arbeidersklasse vandaag worstelt om een perspectief voor haar strijd te ontwikkelen (voornamelijk het gewicht van de democratische illusies, de schrik voor en de afwijzing van het woord ‘communisme’, het feit dat de jonge generatie niet heeft kunnen profiteren van de levende ervaring van de arbeiders, die op dit moment gepensioneerd zijn, maar hebben deelgenomen aan de klassengevechten in de jaren 1970 en 1980). Deze moeilijkheden tasten niet enkel de arbeidersklasse in haar geheel aan, maar ook de jonge elementen die op zoek zijn en zich proberen in te zetten voor een politieke activiteit.

    Het isolement en de verwaarloosbare invloed van de IKS (net als die van alle historische groepen die zijn voortgekomen uit de Communistische Linkerzijde) op de arbeidersklasse in de laatste vier decennia, en in het bijzonder sedert 1989, laat zien dat de proletarische wereldrevolutie nog veraf is. Ten tijde van haar oprichting kon de IKS zich niet indenken dat de arbeidersklasse het kapitalisme, 40 jaar later, nog niet zou hebben omvergeworpen. Dat betekent geenszins dat het marxisme zich heeft vergist en dat dit systeem eeuwigdurend is. De voornaamste vergissing die wij hebben begaan, is het onderschatten van het trage ritme van de acute crisis van het kapitalisme, zoals die opdook aan het einde van de periode van heropbouw na de Tweede Wereldoorlog. Zo ook hebben we de capaciteiten van de heersende klasse onderschat om de historische ineenstorting van de kapitalistische productiewijze af te remmen en te voorkomen.

    Verder heeft het congres belicht dat de IKS, door onze laatste interne crisis (en de lessen die wij daaruit hebben getrokken), een begin heeft kunnen maken met het opnieuw verwerven van een fundamentele eigenschap van de arbeidersbeweging, zoals dat door Engels was benadrukt. De strijd van het proletariaat bevat drie dimensies: een economische, een politieke en een theoretische dimensie. Het is deze theoretische dimensie, die het proletariaat zal moeten ontwikkelen in zijn toekomstige strijd om in staat te zijn zijn klasse-identiteit terug te kunnen vinden, om weerstand te bieden aan het gewicht van de sociale ontbinding en zijn eigen perspectief van de omvorming van de maatschappij naar voren te brengen. Zoals Rosa Luxemburg stelde, is de proletarische revolutie vóór alles een brede “culturele beweging”, want de communistische maatschappij heeft niet enkel tot doel de bevrediging van de noodzakelijke materiële behoeften maar ook de sociale, intellectuele en morele behoeften.

    Uitgaande van deze lacune in ons begrip van de proletarische strijd (die een ‘economistische’ en vulgair materialisme tendens aan het licht bracht), hebben wij niet alleen de aard van onze laatste crisis kunnen vaststellen maar ons ook gerealiseerd dat deze  “intellectuele en morele” crisis, die wij al onderzocht hadden tijdens onze Buitengewone Conferentie in 2014 (7), in feite al meer dan 30 jaar duurt. En dat komt omdat de IKS gebukt is gegaan onder een gebrek aan overdenking en diepgaande discussies over de wortels van alle organisatorisch moeilijkheden, waarmee wij al sinds onze oprichting, en voornamelijk sedert de jaren 1980, geconfronteerd worden.

    De rol van de IKS als een ‘soort fractie’

    Om een kritische balans op te kunnen maken van het 40 jarig bestaan van de IKS, heeft het 21e Congres de discussie over het algemene activiteitenrapport in het centrum gesteld van haar werkzaamheden, evenals een rapport over de rol van de IKS “als een fractie”. Onze organisatie heeft nooit de pretentie gehad om een partij te zijn (en nog minder DE wereldpartij van het proletariaat).

    Zoals onze oprichtingsteksten onderstreepten: “De inspanning van onze stroming om zich op te werpen als hergroeperingspool rond de klasse-standpunten past in het kader van een proces dat gaat in de richting van de vorming van de partij op een moment van intense en veralgemeende strijd. Wij pretenderen niet een “partij” te zijn” (Internationale Revue nr. 1, Balans van de Internationale Conferentie voor de oprichting van de IKS). De IKS heeft nog een taak te vervullen die talrijke gelijkenissen vertoont met die van een fractie, zelfs als zijzelf geen fractie is.

    De IKS niet voortgekomen uit een bestaande organisatie, maar ontstaan na een organische breuk met de communistische organisaties van het verleden. Er bestaat dus geen organisatorische continuïteit met een bepaalde groep of met een partij. De enige kameraad (MC), die deel uitmaakte van een fractie van de arbeidersbeweging die voortkwam uit de IIIe Internationale, kon niet de continuïteit van de groep vertegenwoordigen, maar was wel de “levende band” met het verleden van de arbeidersklasse. Aangezien de IKS niet geworteld is of voortkomt uit een partij die ontaard is, die de proletarische beginselen heeft verraden en die overgegaan is naar het kamp van het kapitaal, is ze niet opgericht in de context van een strijd tegen de ontaarding ervan. De voornaamste taak van de IKS was, gezien de breuk in de organische continuïteit en de diepgang van de 40 jaar contrarevolutie, eerst en vooral het zich opnieuw toe-eigenen van de standpunten van de groepen van de Communistische Linkerzijde, die haar zijn voorafgegaan.

    De IKS moest zich dus als het ware vanaf het “nulpunt” op internationale schaal vormen en ontwikkelen. Deze nieuwe internationale organisatie moest “al doende” leren in een nieuwe historische context en met een generatie van jonge onervaren militanten, welke voortkwam uit de studentenbeweging van Mei 1968 en die sterk getekend was door het gewicht van de kleinburgerij, van het immediatisme, van de sfeer van het “generatieconflict” alsmede van de schrik voor het stalinisme die, met name in het begin, tot uiting kwam in een wantrouwen tegenover centralisatie.

    Vanaf haar oprichting heeft de IKS zich de ervaring toegeëigend van de organisaties van de arbeidersbeweging uit het verleden (voornamelijk van de Bond der Communisten, van de IAA [Eerste Internationale], van Bilan [tijdschrift van de Italiaanse Linkscommunisten in ballingschap], van de GCF [Gauche Communiste de France]) door zich te voorzien van Statuten en van functioneringsprincipes, welke een integraal deel uitmaken van haar platform. Maar in tegenstelling tot de organisaties uit het verleden, beschouwde de IKS zich niet als een federalistische organisatie, samengesteld op basis een som van nationale afdelingen, die elk hun specifieke lokale kenmerken hebben. Ze vormde zich vanaf het begin als één internationale en gecentraliseerde organisatie, en beschouwde zich als een hecht internationaal lichaam. Haar principes op het vlak van de centralisatie vormden een waarborg voor deze eenheid van de organisatie.

    “Terwijl het voor Bilan en de GCF – gezien de omstandigheden van de contrarevolutie – onmogelijk was om te groeien en een organisatie in meerdere landen te vormen, heeft de IKS de taak op zich genomen om een internationale organisatie op te boutwn op basis van solide basisstandpunten (…) Als uiting van de nieuwe geopende historische koers naar klassenbotsingen (…) was de IKS, vanaf het begin, internationaal en gecentraliseerd, terwijl de andere organisaties van de Communistische Linkerzijde zich allemaal beperkten tot één of twee landen”. (Rapport over de rol van de IKS als “fractie”).

    Ondanks de verschillen met Bilan en de GCF, heeft het congres benadrukt dat de IKS een gelijkaardige rol heeft te vervullen als een fractie: namelijk een brug te slaan tussen het verleden (na een periode van onderbreking) en de toekomst. “De IKS definieert zichzelf noch als een partij, noch als een “mini-partij”, maar als een “soort fractie” ”(Rapport over de rol van de IKS als “fractie”).

    De IKS moet een referentiepool zijn van internationale hergroepering en van de overdracht van de lessen van de arbeidersbeweging uit het verleden. Ze moet waken voor iedere vorm van dogmatisme en weten hoe ze, als dat nodig is, verkeerde of verouderde standpunten moet bekritiseren om ze te overstijgen en voort te gaan het marxisme levend te houden.

    Het zich opnieuw toeëigenen van de standpunten van de Communistische Linkerzijde was relatief snel gedaan in de IKS, zelfs al werd de assimilatie ervan vanaf het begin gekenmerkt door een grote heterogeniteit. “Toeëigening betekende niet dat wij eens en voor altijd tot helderheid waren gekomen en de waarheid in pacht hadden, dat ons platform als het ware ‘onveranderlijk’ was geworden.  (…) Na een en intensief debat heeft de IKS haar platform in het begin van de jaren 1980 aangepast.” (Idem) Op grond van deze toeëigening heeft de IKS theoretische uitwerkingen kunnen maken, vertrekkend van de analyse van de internationale situatie (zoals de kritiek op de theorie van de “zwakke schakel” van Lenin, na de nederlaag van de massastaking in Polen in 1980 (8), en de analyse van de ontbinding als de ultieme fase van het verval van het kapitalisme, die de ineenstorting van de USSR aankondigde) (9).

    Vanaf het begin heeft de IKS de aanpak van Bilan en de GCF overgenomen. Deze hebben doorheen hun hele bestaan aangedrongen op de noodzaak van een internationaal debat (zelfs in omstandigheden van repressie, fascisme en oorlog) en polemieken met elkaar aan te gaan over principiële vraagstukken met als oogmerk de standpunten van de verschillende groepen te verhelderen. Onmiddellijk na de oprichting van de IKS, in januari 1975, hebben wij deze methode overgenomen in de vorm van talrijke openbare en polemische debatten, niet zozeer om een overhaaste hergroepering tot stand te brengen maar om de verheldering te begunstigen.

    Vanaf het begin van haar bestaan heeft de IKS altijd het idee verdedigd dat er een “politiek proletarisch milieu” bestaat, dat afgegrensd wordt door beginselen en ze heeft zich ervoor ingezet om een dynamische rol te spelen het proces van verheldering in dit milieu.

    De politieke koers van de Communistische Linkerzijde werd van meet af aan gekenmerkt door een voortdurende strijd ter verdediging van de beginselen van de arbeidersbeweging en van het marxisme. In haar hele bestaan is dit ook een voortdurende bekommernis van de IKS geweest, of het nu ging om polemische debatten naar buiten toe of om de politieke strijd die wij intern hebben moeten voeren, in het bijzonder in perioden van crisis.

    Bilan en de GCF waren ervan overtuigd dat het ook hun taak was om “kaders te vormen”. Maar ook al is dit begrip “kaders” erg discutabel en kan ze aanleiding geven tot verwarring, toch was hun voornaamste bezorgdheid volkomen geldig: het ging om de vorming van een toekomstige generatie van militanten, door hen de lessen over te dragen van de historische ervaring opdat die de toorts zou kunnen overnemen en het werk van de vorige generatie zou kunnen voortzetten.

    De fracties uit het verleden zijn niet alleen verdwenen door van het gewicht van de contrarevolutie. Hun foutieve analyses van de historische situatie hebben eveneens bijgedragen tot hun verdwijning.

    De GCF heeft zich opgeheven na een analyse over een dreigende uitbarsting van een derde wereldoorlog, een analyse die niet bewaarheid werd. De IKS is de langst bestaande internationale organisatie in de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Ze bestaat nog altijd, 40 jaar na haar oprichting. Wij zijn niet weggevaagd door onze verschillende crises. Ondanks het verlies van talrijke militanten, is de IKS erin geslaagd om het merendeel van de afdelingen, die aan de basis van haar oprichting stonden, in stand te houden en nieuwe afdelingen op te richten, waardoor we onze pers kunnen verspreiden in meer talen, in meer landen en over meer continenten.

    Desalniettemin heeft het congres op een heldere manier aangetoond dat de IKS nog altijd gebukt gaat onder de last van de historische omstandigheden van haar oprichting. Vanwege deze ongunstige historische omstandigheden was er in onze organisatie na 1968 sprake van een “verloren” generatie en een “ontbrekende” generatie (door de jarenlange impact van de anti-communistische campagnes na de ineenstorting van het Oostblok). Dit gegeven vormde een handicap om de organisatie op lange termijn te consolideren. Onze moeilijkheden zijn nog verergerd door het gewicht van de ontbinding, die de maatschappij in haar geheel treft, de arbeidersklasse en haar revolutionaire organisaties inbegrepen.

    Bilan en de GCF waren in staat om de strijd aan te gaan “tegen de stroom” in. Om haar rol te kunnen vervullen als brug tussen het verleden en de toekomst, moet de IKS vandaag diezelfde strijdgeest ontwikkelen, beseffend dat ook wij ook “tegen de stroom” in roeien, geïsoleerd en afgesneden zijn van het geheel van de arbeidersklasse (net zoals de andere organisaties van de Communistische Linkerzijde). Zelfs indien wij ons niet meer in een contrarevolutionaire periode bevinden, wordt dit isolement nog versterkt door de toestand die werd ingeluid met de ineenstorting van het Oostblok en de zeer grote moeilijkheden van het proletariaat om zijn revolutionaire klasse-identiteit en perspectief terug te vinden (evenals de burgerlijke campagnes om de Communistische Linkerzijde in een verdacht daglicht te stellen). “De brug waar wij aan moeten bijdragen zal er een zijn die reikt over de “verloren” generatie van 1968 en over de woestijn van de ontbinding naar de nieuwe generaties.” (Idem).

    De debatten van het congres hebben onderstreept dat de IKS in de loop van de tijd (en in het bijzonder sinds het overlijden van onze kameraad MC, dat korte tijd na de ineenstorting van het stalinisme plaatsvond), grotendeels uit het oog heeft verloren dat zij het werk van de fracties van de Communistische Linkerzijde moet voortzetten. Dat uitte zich in een onderschatting van de theoretische verdieping (dat niet moet overgelaten worden aan enkele specialisten) als onze voornaamste taak (10) en dat de opbouw van de organisatie door de vorming van nieuwe militanten gebeurt via de overdracht van de cultuur van de theorie. Het congres heeft vastgesteld dat de IKS er, in de loop van de afgelopen 25 jaar, niet in geslaagd is de methode van de Fractie aan deze nieuwe kameraden over te dragen. In plaats van hen de methode van de langdurige opbouw van een gecentraliseerde organisatie, neigden wij ertoe hen de visie over te dragen van de IKS als een “mini-partij” (11), wier belangrijkste taak het is om tussen te komen in de onmiddellijke strijd van de arbeidersklasse.

    In de periode van de oprichting van de IKS, rustte er een onmetelijke verantwoordelijkheid op de schouders van MC, daar hij de enige kameraad was die de methode van het marxisme, de opbouw van de organisatie, en de onverzettelijke verdediging van haar beginselen kon overdragen aan de nieuwe generatie. Vandaag zijn er binnen van de organisatie veel meer ervaren militanten (die tevens aanwezig waren bij de oprichting van de IKS), maar het gevaar van een “organische breuk” bestaat nog steeds door de moeilijkheden die we hebben om dat werk van overdracht te doen.

    In feite zijn de omstandigheden, die voorafgingen aan de oprichting van de IKS, een enorme handicap geweest voor de opbouw van de organisatie op lange termijn. De stalinistische contrarevolutie is de langste en diepste geweest in de hele geschiedenis van de arbeidersbeweging. Nooit tevoren, sedert de Bond der Communisten, was er een dergelijke discontinuïteit, zo’n grote organische breuk tussen de generaties van militanten. Er heeft altijd een levende band bestaan van de ene organisatie naar de andere en het werk van overdracht van de ervaring heeft nooit gerust op de schouders van één individu. De IKS is de enige organisatie die deze totaal nieuwe situatie heeft gekend.

    Deze organische breuk, die zich uitstrekte over enkele tientallen jaren, vormde een zwakheid die zeer moeilijk te overstijgen was en die nog verergerd werd door de weerzin van de jonge generatie van 1968 om te willen “leren” van de ervaring van de voorgaande generatie. Het gewicht van de ideologieën van de revolterende kleinburgerij, van het contesterende studentenmilieu, dat doortrokken was van het “generatieconflict” (doordat de voorafgaande generatie juist het dieptepunt van de contrarevolutie had meegemaakt), heeft het gewicht van deze organische breuk met de levende ervaring van de arbeidersbeweging nog versterkt.

    Het is overduidelijk dat het overlijden van MC, aan het begin van de fase van ontbinding van het kapitalisme, de moeilijkheden van de IKS om haar inherente zwakheden te overstijgen alleen maar kon doen toenemen.

    Het verlies van de afdeling van de IKS in Turkije is de duidelijkste manifestatie geweest van onze moeilijkheden om de methode van de Fractie over te dragen aan jonge militanten. Het congres heeft een zeer strenge kritiek geformuleerd van onze fout, die erin bestond om deze ex-kameraden op een voorbarige en overhaaste manier te integreren, terwijl zij de statuten en de organisatorische beginselen van de IKS echt niet hadden begrepen (en een zeer sterke lokalistische tendens tentoon spreidden, die zich uitdrukte in de opvatting van de organisatie als een som van “nationale” afdelingen en niet als een eensgezind en gecentraliseerd lichaam op internationale vlak).

    Het congres heeft eveneens benadrukt dat het gewicht van de kringgeest (en de clandynamiek) (12), die deel uitmaakt van de interne zwakheden van de IKS, een voortdurende hinderpaal is geweest voor haar werk van assimilatie en overdracht van de lessen uit het verleden aan de nieuwe kameraden.

    Sinds haar oprichting zijn de historische omstandigheden, die de IKS heeft doorgemaakt, veranderd. In de eerste jaren van ons bestaan konden wij tussenkomen in een arbeidersklasse die bezig was een belangrijke strijd te leveren. Vandaag, na 25 jaar van quasi-stagnatie van de klassestrijd op internationaal vlak, moet de IKS zich wijden aan een taak die erg lijkt op die van Bilan in zijn tijd: het begrijpen waarom de arbeidersklasse er nog niet in geslaagd is om haar revolutionaire vooruitzicht te hervinden, bijna een halve eeuw na de historische heropleving van de klassestrijd, die begon aan het einde van de jaren 1960.

    “Het feit dat wij vandaag praktisch de enigen zijn om de kolossale problemen te onderzoeken kan de uitkomsten negatief beïnvloeden, maar niet de noodzaak van een oplossing” (Bilan nr. 22, september 1935, "Projet de résolution sur les problèmes des liaisons internationales").

    “Dit werk moet niet enkel gaan over de problemen die wij vandaag moeten oplossen zodat wij onze tactiek uit kunnen stippelen, maar ook over de problemen die zich morgen zullen stellen met betrekking tot de dictatuur van het proletariaat” (Internationalisme nr. 1, januari 1945, Résolution sur les tâches politiques").

    De noodzaak van een politieke “renaissance”

    De debatten over de kritische balans van het 40-jarig bestaan van de IKS hebben ons verplicht een inschatting te maken van het gevaar van verkalking en ontaarding, die de revolutionaire organisaties altijd bedreigd hebben. Geen enkele organisatie is ooit immuun geweest voor dit gevaar. De SPD (Socialistische Partij Duitsland) werd zo aangevreten door het opportunisme dat ze de grondbeginselen van het Marxisme totaal in vraag stelde. Dit vloeide grotendeels voort uit het feit dat ze al het theoretische werk had opgegeven ten voordele van de onmiddellijke taken, die erop gericht waren om, via successen bij de verkiezingen, invloed te winnen binnen de arbeidersmassa’s.

    Maar het proces van ontaarding van de SPD was al veel eerder begonnen, al voor het opgeven van de theoretische taken. Het had een aanvang genomen met de geleidelijke vernietiging van de solidariteit onder de militanten. Door de afschaffing van de anti-socialistenwetten (1878-1890) en de legalisering van de SPD, was de solidariteit onder de militanten, die in de loop van de voorafgaande periode een vereiste was, niet langer een evidentie: ze liepen niet langer het risico onderworpen te worden aan repressie en aan clandestiniteit. Deze vernietiging van de solidariteit (dank zij de ‘comfortabele’ omstandigheden van de burgerlijke democratie) zette de deur open naar een toenemend moreel verval binnen de SPD. Nochtans was de SPD, als partij, het lichtend voorbeeld van de internationale arbeidersbeweging.

    Dit verval kwam onder meer tot uiting in de verspreiding van de meest weerzinwekkende roddel, welke Rosa Luxemburg tot mikpunt had, de meest onverzettelijke vertegenwoordigster van de linkervleugel (13). Het is dit geheel van factoren (en niet alleen maar het opportunisme en het reformisme) die de kraan openzette voor een lang proces van interne neergang, tot de ineenstorting van de SPD in 1914 (14). De IKS heeft het vraagstuk van de morele beginselen lange tijd aangesneden vanuit een empirisch, praktisch oogpunt, met name tijdens de crisis van 1981 toen wij voor het eerst geconfronteerd werden met het schofterige gedrag van de tendens Chénier, toen die ons materiaal stal (15).

    De IKS wist dit vraagstuk vanuit theoretisch gezichtspunt niet te beantwoorden. Dit kwam in wezen door het feit dat er bij de oprichting van de IKS een afkeer en zekere ‘fobie’ bestond ten aanzien van de term ‘moraal’. De jonge generatie, die voortkwam uit de beweging van Mei 1968, wilde (in tegenstelling tot MC) niet dat het woord ‘moraal’ in de statuten van de IKS zou worden opgenomen (terwijl het idee van een proletarische moraal aanwezig was in de statuten van de GCF). Deze afkeer van de ‘moraal’ was nog een uiting van de ideologie en kleinburgerlijke studentikoze benaderingswijze van toen.

    Pas tijdens de crisis van 2001, bij de herhaling van het schofterige gedrag door voormalige militanten, die de IFIKS zouden gaan vormen, heeft de IKS de noodzaak begrepen om zich de verworvenheden van het marxisme omtrent het vraagstuk van de moraal theoretisch opnieuw toe te eigenen. Het heeft enkele tientallen jaren geduurd vooraleer wij ons begonnen te realiseren dat het nodig was om die lacune op te vullen. En uitgaande van onze laatste crisis is de IKS een proces van overdenking begonnen om beter te bevatten wat Rosa Luxemburg bedoelde toen ze stelde dat “de partij van het proletariaat het morele geweten is van de revolutie”.

    Dit vraagstuk is door de arbeidersbeweging als geheel verwaarloosd. Het debat ten tijde van de Tweede Internationale is nooit voldoende ontwikkeld (met name omtrent het boek van Kautsky “Ethiek en de Materialistische Geschiedenisopvatting”) en het moreel verderf was een beslissend factor in haar ontaarding. Ook al hadden de groepen van de Communistische Linkerzijde de moed om de morele proletarische beginselen in de  praktijk te verdedigen, toch hebben noch Bilan noch de GCF dit vraagstuk op een theoretische wijze opgenomen. De moeilijkheden van de IKS op dit vlak moeten worden gezien in het licht van de tekortkomingen van de hele revolutionaire beweging, zoals die zich in de loop van de 20e eeuw ontwikkelde.

    Vandaag wordt het gevaar van het moreel verval van de revolutionaire organisaties nog verergerd door de atmosfeer van de verrotting en de barbaarsheid van de kapitalistische maatschappij. Dit vraagstuk gaat niet alleen de IKS aan, maar ook alle andere groepen van de Communistische Linkerzijde.

    Na onze laatste Buitengewone Conferentie, die gewijd was aan de identificatie van de morele dimensie van de crisis van de IKS, heeft het congres zich ten doel gesteld de intellectuele dimensie ervan te bediscussiëren. Tijdens haar hele bestaan heeft de IKS voortdurend moeilijkheden vastgesteld met betrekking tot de verdieping van theoretische vraagstukken.

    De tendens om uit het oog te verliezen welke rol onze organisatie moet spelen in de huidige historische situatie, het immediatisme in onze analyses, de activistische en arbeideristische tendensen in onze tussenkomst, het misprijzen van het theoretisch werk en van de zoektocht naar de waarheid vormden de voedingsbodem voor de ontwikkeling van deze crisis. Onze steeds weerkerende onderschatting van de theoretische uitwerking (en in het bijzonder omtrent de organisatorische vraagstukken) vindt zijn bron in de oorsprong van de IKS: de impact van de studentenrevolte met haar academistisch bestanddeel (van kleinburgerlijke aard), waartegenover zich een activistische “arbeideristische” tendens (van ultra-linkse aard) opwierp, die de correctie afwijzing van academisme verwarde met een misprijzen van de theorie.

    En dit alles gebeurde in een atmosfeer van kinderachtige contestatie van de “autoriteit” (vertegenwoordigd door de “oude” kameraad MC). Vanaf het einde van de jaren 1980 werd deze onderschatting van het theoretisch werk van de organisatie gevoed door de verderfelijke sfeer van de sociale ontbinding die ertoe neigt om het rationele denken te vernietigen ten voordele van obscurantistische overtuigingen en vooroordelen, die de “cultuur van de roddel” verkiest boven die van de cultuur van de theorie (16). Het verlies van onze verworvenheden (en het gevaar van verkalking dat daarmee gepaard gaat) is een direct gevolg van dit gebrek aan cultuur van de theorie. Tegenover de druk van de burgerlijke ideologie, kunnen de verworvenheden van de IKS (of het nu is op programmatisch of organisatorisch vlak) niet standhouden, wanneer ze niet voortdurend verrijkt worden door overdenking en theoretisch debat.

    Het congres heeft benadrukt dat de IKS nog steeds is aangetast door haar “jeugdzonde”, het immediatisme, een zwakte die ons steeds opnieuw het historische kader uit het oog doet verliezen alsmede de lange termijn strategie waarin de functie van de organisatie geplaatst dient te worden. De IKS werd opgericht door een hergroepering van jonge elementen, die gepolitiseerd werden tijdens de spectaculaire heropleving van de klassestrijd (in Mei 1968). Velen onder hen hadden de illusie dat de revolutie reeds op gang was gekomen. De meest ongeduldige en immediatische elementen onder hen zijn al gedemoraliseerd en hebben hun militant engagement opgegeven. Maar deze zwakheid is ook blijven voortleven onder degenen die in de IKS zijn gebleven. Het immediatisme doordringt onze organisatie nog steeds en heeft zich bij talloze gelegenheden gemanifesteerd. Het congres is zich ervan bewust geworden dat deze zwakheid ons fataal kan worden want, tesamen met het verlies aan verworvenheden, het misprijzen voor de theorie, mondt ze onvermijdelijk uit in opportunisme, een tendens die de grondslagen van de organisatie ten alle tijden ondermijnt.

    Het congres heeft in herinnering geroepen dat het opportunisme (en zijn variant, het centrisme) het gevolg is van de voortdurende infiltratie van de burgerlijke en kleinburgerlijke ideologie in de revolutionaire organisaties, die op hun beurt waakzaam moeten zijn en voortdurende strijd moeten leveren tegen de druk van deze ideologieën. Ook al is de revolutionaire organisatie een “vreemd lichaam”, tegengesteld aan het kapitalisme, toch duikt zij op en bestaat zij in de schoot van de klassenmaatschappij. Daar wordt ze dus voortdurend bedreigd door de infiltratie van de ideologieën en praktijken, die vreemd zijn aan het proletariaat, door tendensen die de verworvenheden van het marxisme en de arbeidersbeweging in vraag stellen. In de loop van haar 40-jarig bestaan heeft de IKS haar beginselen, doorheen moeilijke debatten, weten te verdedigen. Ze is er in geslaagd deze ideologieën, zoals ultra-linkse, modernistische, anarcho-libertaire, radenistische afwijkingen, die in haar midden opdoken, te bestrijden.

    Het congres heeft zich eveneens gebogen over de moeilijkheden van de IKS om een andere grote zwakheid te overstijgen die haar vanaf het begin parten heeft gespeeld: de kringgeest en haar meest vernietigende manifestatie, de clangeest (17). Zoals duidelijk wordt uit de hele geschiedenis van de IKS vormt deze kringgeest een van de meest gevaarlijke vergiften voor de organisatie. En om verschillende redenen. Zij draagt in zich de omvorming van de revolutionaire organisatie tot een eenvoudige groep vrienden, en ondermijnt op die manier haar politieke aard, als product en instrument van de strijd van de arbeidersklasse. Via de personalisering van politieke vraagstukken ondermijnt zij de debatcultuur en de opheldering van meningsverschillen op basis van een samenhangende en rationele confrontatie van argumenten. De vorming van clans of vriendenkringen, die botsen met de organisatie of met bepaalde delen ervan, vernietigt het collectieve werk, de solidariteit en de eenheid van de organisatie. Daar zij voortgedreven wordt door emotionele, irrationele benaderingswijzen, door machtsverhoudingen, door persoonlijke wrok, verzet de kringgeest zich tegen het werk van overdenking, tegen de cultuur van de theorie ten voordele van de voorliefde voor kletspraat, roddel tussen “vrienden” en kwaadsprekerij. Zo ondermijnt ze de morele gezondheid van de organisatie.

    Ondanks alle strijd die ze er, in haar 40-jarig bestaan, tegen heeft gevoerd is de IKS er niet in geslaagd om zich te ontdoen van de kringgeest,. Het blijven voortbestaan van dit vergif moet verklaard worden uit de oorsprong van de IKS, die werd opgebouwd vanuit kringen en in een ‘familiale’ sfeer, waar de emoties (sympathieën en antipathieën) overheersten over de noodzaak tot solidariteit tussen de militanten, die strijden voor eenzelfde zaak en verenigd zijn rond eenzelfde programma. Het gewicht van de sociale ontbinding en van de tendens van het “ieder voor zich”, van irrationale denkwijzen, heeft deze oorspronkelijke zwakheid nog verergerd. Maar vooral de afwezigheid van diepgaande theoretische discussies over de organisatorische vraagstukken, heeft de organisatie in haar geheel verhinderd deze “kinderziekte” van de IKS en van de arbeidersbeweging te boven te komen. Het congres heeft onderstreept (door terug te grijpen op de vaststelling, die Lenin al in 1904 gedaan had in zijn werk “Eén stap voorwaarts, twee stappen achterwaarts”) dat de kringgeest in wezen overgedragen wordt onder druk van de kleinburgerlijke ideologie.

    Om al deze moeilijkheden aan te pakken en beseffende wat er op het spel staat in de huidige historische periode, heeft het congres duidelijk gesteld dat de organisatie een geest van strijd moet ontwikkelen tegen de invloed van de heersende ideologie, tegen het gewicht van de sociale ontbinding. Dat betekent dat de revolutionaire organisatie voortdurend moet vechten tegen het routinisme, de oppervlakkigheid, de intellectuele luiheid, het schematisme, en dat ze de kritische geest moet ontwikkelen door op een heldere wijze haar theoretische fouten en tekortkomingen te identificeren.

    In de mate dat “het socialistisch bewustzijn aan de revolutionaire actie van de arbeidersklasse voorafgaat en haar bepaalt ” (Internationalisme, ‘Aard en functie van de politieke partij van het proletariaat’), behoort de ontwikkeling van het marxisme tot de centrale taak van iedere revolutionaire organisaties. Als prioritaire oriëntatie voor de IKS heeft het congres de collectieve versterking vooropgesteld, van haar werk van theoretische verdieping, van de overdenking en van het zich opnieuw toeëigenen van de marxistische cultuur van de theorie in al onze interne debatten.

    In 1903 betreurde Rosa Luxemburg ook al dat de verdieping van de marxistische theorie was nagelaten:

    “Het is enkel op het economische vlak dat er bij Marx sprake is van een min of meer uitgewerkte constructie. Daartegenover staat dat, wat het waardevolste van zijn leer betreft, de dialectisch materialistische opvatting van de geschiedenis, is slechts een methode van onderzoek, een paar geniale algemene richtlijnen, die zicht geven op een totaal nieuwe wereld.

    (…) En nochtans ligt ook op dit gebied, enkele weinig prestaties uitgezonderd, de erfenis van Marx braak, ongebruikt ligt dat heerlijke wapen. De theorie van het historisch materialisme zelf is vandaag nog net zo weinig uitgewerkt en schematisch, als toen ze uit de hand van haar schepper tevoorschijn kwam.

    (…) Het is niet anders dan een illusie om te denken dat de arbeidersklasse,in volle strijd, in staat is om door de inhoud van haar klassestrijd op het theoretisch vlak oneindig scheppend zou kunnen werken.” (“Stilstand en vooruitgang van het Marxisme”)

    De IKS zit momenteel in een overgangsperiode. Dankzij deze kritische balans, dankzij haar bekwaamheid om haar zwakheden te onderzoeken, haar vergissingen te erkennen, is ze begonnen met de formulering van een radicale kritiek op de visie die wij tot nu toe hadden met betrekking tot de militante activiteit, tot de verhoudingen tussen de militanten en die tussen de militanten en de organisatie, met als belangrijkste leidraad de kwestie van de intellectuele en morele dimensie van de proletarische strijd. We moeten dus een echte “culturele renaissance” ondernemen om door te gaan te “leren” hoe onze verantwoordelijkheden op te nemen. Het is een lang en moeilijk proces, maar van levensbelang voor de toekomst.

    De verdediging van de organisatie tegen de aanvallen op de IKS

    Doorheen haar hele bestaan heeft de IKS voortdurend strijd moeten leveren voor de verdediging van haar beginselen, en tegen het ideologisch gewicht van de burgerlijke maatschappij, tegen de anti-proletarische gedragingen of manoeuvres van avonturiers, zonder god noch gebod. De verdediging van de organisatie is een politieke verantwoordelijkheid, maar ook een morele plicht. De revolutionaire organisatie behoort niet toe aan de militanten, maar aan het geheel van de arbeidersklasse. Het is een uitvloeisel van haar historische strijd, een strijdinstrument voor de ontwikkeling van haar bewustzijn met het oog op de revolutionaire omvorming van de maatschappij.

    Het congres heeft met nadruk gewezen op het feit dat de IKS een “vreemd lichaam” is binnen de bestaande maatschappij, tegengesteld en vijandig aan het kapitalisme. Juist daarom is de heersende klasse vanaf het begin van het bestaan van de IKS zeer geïnteresseerd in onze activiteiten. En deze realiteit heeft niets te maken met paranoia of “complottheorieën”. De revolutionairen mogen niet naïef zijn en doen alsof ze geen weet hebben van de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Ze mogen dan ook nog minder toegeven aan de zwanenzang van de burgerlijke democratie (en haar “vrijheid van meningsuiting”). Als de IKS vandaag niet onderworpen wordt aan de directe repressie van de kapitalistische staat, dan komt het doordat onze ideeën heel erg in de minderheid zijn en geen enkel onmiddellijk gevaar vormen voor de heersende klasse. Net zoals Bilan en de GCF roeien wij “tegen de stroom” in. Maar ook al heeft de IKS vandaag geen enkele directe en onmiddellijke invloed op het verloop van de strijd van de arbeidersklasse, dan zaait ze door de verspreiding van haar ideeën toch de kiemen voor de toekomst. Om die reden heeft de bourgeoisie belang bij de verdwijning van de IKS, die de enige internationaal gecentraliseerde organisatie is van de Communistische Linkerzijde met afdelingen in diverse landen en op verschillende continenten.

    Dat is ook wat de haat aanwakkert van “gedeclasseerde” elementen (18) die altijd op de loer liggen om “voortekenen” van onze verdwijning op te sporen. De heersende klasse kan alleen maar verheugd zijn  bij het aanschouwen van een stelletje individuen, die zich beroepen op het Linkscommunisme, die agiteren rondom de IKS (via blogs, sites, internetforums, facebook en andere sociale media) om roddel en laster te verspreiden tegen de IKS, om herhaaldelijk en, met politiemethodes, tot vervelens toe smerige aanvallen te richten op enkele van onze militanten.

    Het congres heeft onderstreept dat de toename van de aanvallen op de IKS vanuit het parasitair milieu (19), in een poging om het militante werk van de Linkscommunistische groepen te recupereren en te vervormen, een manifestatie is van de verrotting van de burgerlijke maatschappij.

    Het congres heeft een inschatting gemaakt van de nieuwe dimensie die het parasitisme heeft aangenomen sedert het begin van de ontbinding. Haar opzettelijk of onopzettelijk doel vandaag is niet alleen onrust en verwarring te zaaien, maar vooral het steriliseren van de potentiële krachten die zich rond de historische organisaties van de Communistische Linkerzijdes zouden kunnen politiseren.

    Het streeft naar de vorming van een “sanitair cordon” (met name door het aanroepen van het spook van het stalinisme dat nog aanwezig zou zijn binnen de IKS!) om te beletten dat jonge elementen, die op zoek zijn, toenadering zouden zoeken tot onze organisatie. Dit werk van ondermijning vormt momenteel een aanvulling op de anti-communistische campagnes, die door de bourgeoisie ontketend werden tijdens de ineenstorting van de stalinistische regimes. Het parasitisme is de beste bondgenoot van de bourgeoisie in verval tegen het revolutionaire perspectief van het proletariaat.

    Terwijl het proletariaat enorme moeilijkheden heeft om zijn klasse-identiteit terug te winnen en opnieuw aan te sluiten bij zijn eigen verleden, kunnen de laster en de walgelijke mentaliteit van individuen, die zich beroepen op de Communistische Linkerzijde en de IKS zwartmaken, de heersende klasse enkel maar in de kaart spelen en haar belangen verdedigen. Door verdediging van de organisatie op ons te nemen, verdedigen wij niet onze eigen “kapel”. Voor de IKS gaat het om de verdediging van de beginselen van het marxisme, van de revolutionaire klasse en van de Communistische Linkerzijde die dreigen verzwolgen te worden door de ideologie van de “no-future”, welke het parasitisme met zich meezeult.

    Het congres heeft een oriëntatie ontwikkeld, gericht op de versterking van de publieke en onverzettelijke verdediging van de organisatie. De IKS is zich er heel goed van bewust dat deze oriëntatie er momenteel toe kan leiden niet begrepen te worden, bekritiseerd te worden omwille van een gebrek aan “fair play”, wat dus tot een nog groter isolement kan leiden. Maar het ergste zou zijn om het parasitisme zijn vernietigende werk te laten doen zonder te reageren. Het congres heeft ook op dit vlak vooropgesteld dat de IKS de moed moet hebben om “tegen de stroom in te roeien”, net zoals ze de moed heeft gehad om tijdens dit congres een ongenadige kritiek te formuleren van haar vergissingen en haar moeilijkheden en besloten heeft dat publiekelijk bekend te maken.

    “Zelfkritiek, niets ontziende, wrede, tot de kern der dingen doordringende zelfkritiek is levenslust en levenslicht van de proletarische beweging. (…) Maar wij zijn niet verloren en wij zullen overwinnen, wanneer wij niet verleerd hebben om te leren. En zou de tegenwoordige leidster van het proletariaat, de sociaaldemocratie, niet verstaan om te leren, dan zal zij ondergaan om voor de mensen plaats te maken, die tegen een nieuwe wereld opgewassen zijn.” (Rosa Luxemburg, De crisis van de sociaaldemocratie).

    Voetnoten

    (1) Bilan was, tussen 1933 en 1938, de naam van de publicatie in het Frans van de Fractie van de Italiaanse Communistische Partij, die in 1935 de Italiaanse Fractie van de Communistische Linkerzijde werd.

    (2) Zie ons artikel uit 2014, zoals in het Nederlands Online is gepubliceerd: ‘De buitengewone internationale conferentie van IKS. Het ‘nieuws’ van onze verdwijning wordt zwaar overdreven!’ https://nl.internationalism.org/iksonline/201412/1203/de-buitengewone-internationale-conferentie-van-iks-het-%E2%80%9Cnieuws%E2%80%9D-van-onze-verdw [80]

    (3) Zie ons artikel: ‘The sources, contradictions and limitations of the growth in Eastern Asia’. https://en.internationalism.org/ir/133/china [85]

    (4) Deze analyse maakt op dit ogenblik deel uit van een discussie en een uitdieping, welke plaatsvindt in onze organisatie.

    (5) Zie hiervoor ons artikel: After the collapse of the Eastern Bloc, destabilization and chaos’ in International Review nr. 61 . https://en.internationalism.org/node/3204 [86]

    (6) MC (Marc Chiric) was een militant van de Communistische Linkerzijde. Geboren in Kishinev (Bessarabië) in 1907 en overleden in 1990 in Parijs. Zijn vader was een rabbijn en zijn oudste broer secretaris van de Bolsjewistische Partij van de stad. Aan zijn zijde nam hij deel aan de revoluties van februari en oktober 1917. In 1919 emigreerde de hele familie naar Palestina om te ontsnappen aan de anti-joodse pogroms van de Roemeense Witte Legers. En Marc, die toen amper 13 jaar was, werd lid van de Communistische Partij van Palestina, die was opgericht door zijn oudere broer en zussen. Heel snel was hij het oneens met de standpunten van de Communistische Internationale over de steun aan de nationale bevrijdingsstrijd, waardoor hij in 1923 voor het eerst van deze partij werd uitgesloten. In 1924, toen bepaalde leden van de familie terugkeerden naar Rusland, gingen Marc en een van zijn broers naar Frankrijk. Marc trad toe tot de PCF, waar hij heel snel strijd leverde tegen haar ontaarding en waarvan hij in februari 1928 werd uitgesloten. Hij was een tijdje lid van de internationale Linkse Oppositie, die bezield werd door Trotsky. Hij ging de strijd aan tegen de afglijden naar het opportunisme ervan en nam in 1933, samen met Gaston Davoust (Chazé), deel aan de oprichting van de Union Communiste die ‘L’Internationale’ publiceerde. Op het moment van de oorlog in Spanje, nam deze groep een dubbelzinnig standpunt aan omtrent het anti-fascisme. Na strijd te hebben geleverd tegen dit standpunt, vervoegde Marc, begin 1938, de Italiaanse Fractie van de Communistische Linkerzijde waarmee hij in contact was en die een perfect proletarisch standpunt verdedigde ten aanzien van deze kwestie. Even later voerde hij een nieuwe strijd tegen de analyses van Vercesi, de belangrijkste bezieler van deze organisatie. Die was van mening dat de verschillende militaire conflicten, die zich toen ontwikkelden, geen voorbereidingen waren voor een nieuwe wereldoorlog, maar dat ze tot doel hadden om het proletariaat te verpletteren om deze zo te beletten een nieuwe revolutie te beginnen. De uitbarsting van de wereldoorlog in september 1939 veroorzaakte dan ook een grote verwarring binnen de Italiaanse Linkerzijde. Vercesi vertheoretiseerde een politieke terugtocht in een periode van de oorlog.  Tegelijkertijd hergroepeerde Marc in het zuiden van Frankrijk de leden van de Fractie, die weigerden Vercesi te volgen in zijn terugtocht,. In allerellendigste omstandigheden vervolgden Marc, en een kleine kern van militanten, het werk dat door de Italiaanse Fractie sinds 1928 was gedaan. Maar toen zij in 1945 de oprichting vernamen van de Partito Communista Italiana, die zich beriep op de Italiaanse Communistische Linkerzijde, besloot de Fractie zichzelf te ontbinden en haar leden individueel te laten toetreden tot de nieuwe partij. Marc, die niet akkoord ging met die beslissing, omdat die indruiste tegen al wat de Italiaanse Fractie tevoren had onderscheiden, vervoegde de Franse Fractie van de Communistische Linkerzijde (wier standpunten hij al inspireerde), wat even later werd omgedoopt tot Gauche Communiste de France (GCF).

    Deze groep zou 46 nummers publiceren van haar tijdschrift Internationalisme, en zette de theoretische overdenking verder zoals de Fractie dat voordien had gedaan, voornamelijk door zich te laten inspireren door de bijdragen van de Duits-Hollandse Communistische Linkerzijde. In 1952 dacht de GCF dat de wereld afstevende op een nieuwe wereldoorlog, waarvan Europa opnieuw het belangrijkste strijdtoneel zou worden. Zoiets had de vernietiging had kunnen betekenen van de minuscule revolutionaire krachten die overeind waren gebleven. Dus  besliste ze om haar verschillende militanten te verspreiden over andere continenten. Marc ging naar Venezuela.

    Dit was een van de voornaamste vergissingen die door de GCF en door Marc begaan werd. Het gevolg hiervan was de formele verdwijning van de organisatie. Nochtans groepeerde Marc heel snel een aantal zeer jonge elementen rondom zich met wie hij de groep Internacionalismo oprichtte. Zodra hij in mei 1968 weet kreeg van de ontketening van de algemene staking in Frankrijk, vertrok hij naar dat land om weer contact op te nemen met zijn oude kameraden en hij speelde een doorslaggevende rol (samen met een kameraad die lid geweest was van Internacionalismo in Venezuela) in de oprichting van de Révolution Internationale, dat de internationale hergroepering zou gaan stimuleren. Daaruit zou dan, in januari 1975, de Internationale Kommunistische Stroming ontstaan. Tot zijn laatste adem, in december 1990, heeft Marc Chirik een wezenlijke rol gespeeld in het leven van de IKS, met name in de overdracht van organisatorische verworvenheden uit de voorbije arbeidersbeweging en haar theoretische vooruitgang. Voor meer elementen over de biografie van MC, zie onze artikels in de nummers 65 en 66 van de International Review (https://en.internationalism.org/ir/065/marc-01 [87] en https://en.internationalism.org/ir/066/marc-02 [88])

    (7) Zie ons artikel over de Buitengewone Conferentie in International Review nr. 153.

    (8) Zie onze documenten gepubliceerd in International Review nr. 26: ‘The Historic Conditions for the Generalization of Working Class Struggle’. https://en.internationalism.org/node/3105 [89]. International Review nr. 31: ‘The proletariat of Western Europe at the centre of the generalization of the class struggle’. https://en.internationalism.org/ir/1982/31/critique-of-the-weak-link-theory [90] . Ook in Internationale Revue nr. 17 .‘Kritiek van de theorie van de ‘zwakste schakel’: Het proletariaat van West-Europa in het hart van de klassenstrijd’. https://nl.internationalism.org/rint/17/zwakkeschakel [91].

    International Review nr. 37: ‘Debate: On the critique of the theory of the ‘weakest link’. https://en.internationalism.org/node/2962 [92].

    (9) Zie International Review nr. 107: ‘Decomposition, final phase of the decadence of capitalism [93]’, punt 13. In het Nederlands in Internationale Revue nr.13: ‘Stellingen: De ontbinding als hoogste stadium van het verval van het kapitalisme’, punt 13. https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201510/1290/stellingen-de-ontbinding-als-hoogste-stadium-van-het-verval-van-het- [94] .

    (10) Dat betekent geenszins dat deze uitdieping niet wardevol zou zijn tijdens een revolutionaire periode of tijdens belangrijke bewegingen van de arbeidersklasse waarbij de organisatie een doorslaggevende rol kan spelen ten aanzien van het verloop van haar strijd; Lenin heeft zijn belangrijkste theoretische werk, Staat en revolutie geschreven tijdens de revolutionaire gebeurtenissen van 1917. Ook Marx heeft Het Kapitaal gepubliceerd in 1867, terwijl hij vanaf september 1864 tot over de oren betrokken was in de activiteiten van de IAA (1e Internationale).

    (11) In deze notie van ‘mini-partij’ of ‘partij in miniatuur’ zit het idee vervat dat, zelfs in periodes waarin de arbeidersklasse geen strijd levert van grote omvang, een kleine revolutionaire organisatie een impact zou kunnen hebben van dezelfde aard (op een veel kleinere schaal) als een partij in de volle zin van het woord. Een dergelijk idee is in volkomen tegenspraak met de analyse, zoals ontwikkeld door Bilan, die het fundamentele kwalitatieve onderscheid benadrukt tussen de rol van een partij en die van een fractie. Er dient te worden opgemerkt dat de International Communist Tendency, die zich nochtans beroept op de Italiaanse Communistische linkerzijde, niet duidelijk is over dit vraagstuk gegeven het feit dat haar sectie in Italië zich vandaag nog steeds ‘Partito Comunista Internazionalista’ noemt.

    (12) Over dit vraagstuk, zie in het bijzonder International Review nr. 109: ‘The question of organisational functioning in the ICC’. https://en.internationalism.org/ir/109_functioning [95] . In het bijzonder punt 3.1.e, ‘On relations between militants’. In het Nederlands Online: ‘De kwestie van de organisatorische functionering in de IKS’. https://nl.internationalism.org/node/1062 [96].

    (13) Deze walgelijke campagnes tegen Rosa Luxemburg vormden, als het ware, de voorbereidingen op haar moord, op bevel van de door de SPD geleide regering tijdens de bloedige week in januari 1919 in Berlijn en vormden, meer globaal, de oproepen tot de pogrom tegen de Spartakisten, die door diezelfde regering gelanceerd werden.

    (14) Zie ons artikel over 1914 in International Review nr. 153. In het Nederlands Online: ‘Hoe de Duitse sociaal-democratie de arbeiders verraadde’ https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201511/1294/1914-hoe-de-duitse-sociaal-democratie-de-arbeiders-verraadde [97] of op IKSOnline in the serie: World War I https://en.internationalism.org/taxonomy/term/66 [98].

    (15) Omtrent de 'zaak Chénier': Zie International Review nr. 28: ‘The present convulsions in the revolutionary milieu’ . https://en.internationalism.org/node/3116 [99]. In het bijzonder de delen ‘Organizational difficulties’ en ‘The recent events’.

    (16) “De verschil­lende elementen die de kracht van de arbeidersklasse bepalen in de directe confrontatie met de verschillende ideolo­gische aspecten van de ontbinding, zijn:

    • de solidariteit en collectieve actie, die geconfronteerd worden met de versplin­tering van het "bekijk het maar";
    • de noodzaak van organisatie botst met ontbinding, desintegratie van de relaties, die de basis van het sociale leven vormen;
    • het vertrouwen van het proletariaat in de toekomst en in eigen kracht, dat voortdurend bedreigd wordt door de wanhoop en het nihilisme, die overal in de maatschappij aanwezig zijn;
    • het bewustzijn, de helderheid, de sa­menhang van het denken, de drang naar theoretisch begrip, die zich een weg moeten banen tussen de vlucht in illusies, drugs, sekten, mysticisme, de afwijzing of vernietiging van het denken, alle zo karakteristiek voor ons tijdperk.”

    (International Review nr. 107: ‘Decomposition, final phase of the decadence of capitalism [93]’, punt 13. . In het Nederlands in Internationale Revue nr. 13: ‘Stellingen: De ontbinding als hoogste stadium van het verval van het kapitalisme’, punt 13).

    (17) Zie noot 12

    (18) Zie onze tekst: ‘Opbouw van de revolutionaire organisatie: Stellingen over het parasitisme’ (Vooral het punt 20). In het Nederlands Online: https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201601/1304/opbouw-van-de-revolutionaire-organisatie-stellingen-over-het-parasit [100]. Of in International Review nr. 94.

    (19) Zie noot 18: ‘Stellingen over het parasitisme’.

    Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

    • Internationale Kommunistische Stroming [18]

    Fractie of nieuwe partij?

    • 1226 keer gelezen

    In de drie voorgaande artikelen hebben wij laten zien hoe de strijd van de arbeidersklasse het kapitaal dwong om de Eerste Wereldoorlog te beëindigen. Om een uitbreiding van de revolutionaire strijd te voorkomen, deed het kapitaal alles wat in haar vermogen lag om de arbeidersklasse in Duitsland te scheiden van die in Rusland en verdere radicalisering te saboteren. In dit artikel willen we laten zien hoe de revolutionairen in Duitsland door het verraad van de sociaal-democratie werden geconfronteerd met de kwestie van de opbouw van de organisatie.

    Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was alleen mogelijk, omdat de meerderheid van de partijen van de Tweede Internationale zich onderworpen hadden aan de belangen van hun nationale kapitalen. Toen de vakbonden eenmaal, zonder aarzelen, deelnamen aan de ‘heilige alliantie’ met het nationale kapitaal, kwam de goedkeuring van oorlogskredieten niet als een verrassing; ze was het gevolg van het hele proces van degeneratie van de opportunistische vleugel van de sociaaldemocratie. Vóór de oorlog had haar linkervleugel met alle kracht gevochten tegen deze ontaarding, er was dus een onmiddellijke reactie op dit verraad. Vanaf het begin van de oorlog hergroepeerden de internationalisten zich rond het vaandel van de groep, die snel bekend zou worden als ‘Spartakus’.

    Ze herkenden hun eerste verantwoordelijkheid in de verdediging van het internationalisme van arbeidersklasse tegen het verraad van de leiding van de SPD. Dit betekende niet alleen propaganda voeren ten gunste van dit programmatische standpunt maar ook en vooral te voorkomen dat de organisatie van de arbeidersklasse, die door haar leiding was verraden, werd gesmoord door kapitalistische krachten. Na het verraad van de partijleiders was er unanieme overeenstemming van alle internationalisten dat niet kon worden toegestaan dat de partij in de handen zou vallen van de verraders. Ze streefden er allemaal naar om  de partij terug te winnen. Niemand wilde uit eigen beweging vertrekken, integendeel ze wilden allen werken als een fractie binnen de partij met de bedoeling om de sociaal-patriottische leiders uit te sluiten.

    De vakbondsvertegenwoordigers, die onherroepelijk waren geïntegreerd in de staat en niet konden worden teruggewonnen voor de arbeidersklasse, vormden het bastion van de verraders. De SPD vormde echter een plaats van verzet. Zelfs de parlementaire fractie in de Rijksdag was duidelijk verdeeld tussen de verraders en de internationalisten. Maar, zoals we in het artikel in International Revue nr. 81 al aantoonden, verrees in de Rijksdag de stem tegen de oorlog slechts met grote moeite en met veel aarzeling. De meest krachtige hefboom tegen het verraad ontwikkelde zich vooral in de basis van de partij zelf.

    “Wij beschuldigen de Rijksdagfractie ervan de grondbeginselen van de partij te hebben verraden en daarmee de geest van de klassenstrijd. De parlementaire fractie heeft zichzelf derhalve buiten de partij geplaatst; zij heeft opgehouden de officiële vertegenwoordiger van Duitse Sociaaldemocratie te zijn”.(Pamflet van de oppositie, geciteerd door R. Muller).

    Alle internationalisten waren het erover eens om de organisatie niet over te laten aan de verraders. “Dit betekent niet dat de onmiddellijke breuk met de opportunisten in elk land wenselijk, of zelfs mogelijk is. Want dit houdt in dat een dergelijke scheiding historisch rijp is, dat ze onvermijdelijk is geworden en dat ze een stap voorwaarts betekent, een noodzaak voor de revolutionaire strijd van het proletariaat. Dit houdt in dat de historische ommekeer, gekenmerkt door de ‘rustige’ intrede van het kapitalisme in zijn imperialistische fase, een dergelijke breuk  op de agenda zet”. (Lenin, ‘Het Opportunisme en de Ineenstorting van de Tweede Internationale’, Volledige Werken, Deel 21).

    In International Revue nr. 81 hebben we laten zien dat de ‘Spartakisten’ en de ‘Linksradikale’ in de andere steden probeerden een krachtsverhouding te smeden, die de sociaal-patriottische leiders in een minderheid zouden brengen. Hoe zou de organisatorische breuk met de verraders tot stand worden gebracht? Uiteraard konden de verraders en de internationalisten niet naast elkaar bestaan in dezelfde partij. De ene moest zich ontdoen van de andere. De krachtsverhouding moest in de loop van deze strijd worden omgekeerd.

    Zoals we in International Revue nr. 81 lieten zien, plaatste het verzet van de Spartakisten de leiding in een steeds moeilijkere situatie; de partij als geheel volgde steeds minder de verraders. In feite werden de sociaal-patriotten in de leiding gedwongen om in het offensief te gaan tegen de internationalisten om deze te verstikken. Hoe zouden zij hierop te reageren? Door de deur dicht te slaan en meteen een nieuwe organisatie buiten het SPD te vormen?

    Over deze kwestie bestonden er in de linkerzijde meningsverschillen. De sociaal-chauvinisten begonnen de revolutionairen uit het SPD te jagen - eerst uit de parlementaire fractie, daarna uit de partij zelf; na Liebnecht, die werd uitgesloten in december 1915, was het de beurt aan de volksvertegenwoordigers die tegen de oorlogskredieten hadden gestemd om, in het voorjaar van 1916, uit de parlementaire fractie te worden gegooid. Op dit punt ontstond er discussie over de vraag hoe lang het nodig was om te strijden voor de organisatie.

    De houding van Rosa Luxemburg was duidelijk: “Als het je niet meer bevalt, kan je kleine sektes en kringen ‘verlaten’ , om nieuwe sekten en kringen op te richten. Maar om de proletarische massa’s te willen bevrijden van dit verschrikkelijk zware en gevaarlijke juk door eenvoudigweg ‘weg te lopen’ en hen, door dit dappere voorbeeld, de weg te tonen die ze moeten volgen, is gewoon een kinderachtig droom. Het weggooien van de lidmaatschapskaart als denkbeeldige bevrijding is niets anders dan de andere zijde van de ophemeling van de lidmaatschapskaart als een denkbeeldige macht. Beiden zijn slechts verschillende kanten van een organisatorisch cretinisme (...)

    De ontbinding van de Duitse sociaal-democratie is een historisch proces van grote draagwijdte, een algemene confrontatie tussen bourgeoisie en arbeidersklasse, een gevecht dat je niet uit afschuw uit de weg gaat. (….) We moeten deze titanenstrijd voeren tot het bittere eind. We moeten met vereende krachten trekken om het dodelijke strop kapot te scheuren, die de officiële Duitse democratie, de officiële vrije vakbonden en de heersende klasse hebben gelegd om de nek van de misleide en bedrogen massa’s.

    De liquidatie van deze ‘hoop van georganiseerde verrotting’, die zich momenteel sociaaldemocratie noemt, is geen privé-zaak die afhangt van de beslissing van één of meerdere groepen (...) Ze zal moeten worden beschouwd als onvermijdelijk bijproduct van  de wereldoorlog en moet als een groot publiekelijk machtsvraagstuk uitgevochten worden door de ontplooiing van al onze krachten”. (Rosa Luxemburg, in Der Kampf nr. 31 ‚Offene Briefe an Geninnungsfreunde. Von Spattung, Einheit und Austritt’, Duisburg, 6 januari 1917).

    “De leuze is ‘noch afsplitsen noch verenigen’; ‘noch voor een nieuwe partij noch voor de oude partij’. Het gaat om de herovering van de partij van onderaf door middel van de opstand van de massa's, die de organisaties en hun middelen in eigen handen moeten nemen, niet in woorden, maar in daden, door rebellie (...) De beslissende strijd om de partij is begonnen” (Spartakusbriefe, 30 maart 1916).

    Het werk van de fractie

    Terwijl Rosa Luxemburg ferm het idee verdedigde om zo lang mogelijk in de SPD te blijven en het sterkste overtuigd was van de noodzaak om samen te werken als een fractie, begon de “Bremer Linke” het idee te verdedigen dat er een onafhankelijke organisatie nodig was.

    Tot het eind van 1916, begin 1917 was deze kwestie geen strijdpunt. K. Radek, één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de “Bremer Linke” zei zelf: "Propaganda voeren voor een breuk betekent in geen geval dat we de partij onmiddellijk moeten verlaten. Integendeel, onze inspanningen moeten erop gericht zijn om zoveel mogelijk alle organisaties en partijorganen in handen te krijgen. (...) Het is onze plicht om zo lang mogelijk op onze posten te blijven, want hoe langer we blijven, des te groter het aantal arbeiders zal zijn dat ons zal volgen in het geval we worden  uitgesloten door de sociaal-imperialisten, die onze tactiek natuurlijk heel goed begrijpen zelfs als we haar zouden stilhouden. (...) Eén van de taken van het uur is dat de lokale partijorganisaties, die zich plaatsen op de grondslag van de oppositie, zich verenigen en een voorlopige leiding van de vastbesloten oppositie opzetten”.(Radek, Unter eigenem Banner, blz. 327, eind 1916) .

    Het is dus niet waar dat de “Bremer Linke”, in augustus 1914, een onmiddellijk een organisatorische breuk wilde. Pas vanaf 1916, toen de krachtsverhouding binnen de SPD steeds meer begon te wankelen pleitten de groepen uit Dresden en Hamburg voor een onafhankelijk organisatie - zelfs als ze geen heldere organisatorische opvatting hadden met betrekking tot deze kwestie.

    Een balans van de eerste twee jaren van de oorlog liet zien dat de revolutionairen zich niet monddood lieten maken en dat geen van de groepen hun organisatorische onafhankelijkheid opgaven. Als ze de organisatie in 1914 aan de sociaal-patriotten hadden overgelaten, zouden ze hun principes overboord hebben gegooid. Zelfs in 1915, toen de druk van de arbeiders zelf toenam, met een toenemend aantal daden van verzet, vormde dit nog geen reden om een nieuwe organisatie op te zetten, onafhankelijk van en buiten het SPD.

    Zolang de krachtsverhouding ongunstig bleef, zolang er nog geen kracht bestond die nodig was om te vechten in de rijen van de arbeiders en zolang de revolutionairen nog een kleine minderheid waren; kortom, zolang de voorwaarden voor de ‘de vorming van de partij’ nog niet waren vervuld, was het noodzakelijk om als een fractie binnen het SPD te werken.

    Een kort overzicht van de toenmalige situatie toont aan dat de schok van het verraad van de partijleiding in augustus 1914 zich bleef doen gevoelen, dat met de tijdelijke overwinning van het nationalisme de arbeidersklasse een nederlaag had geleden en dat het, dientengevolge, onmogelijk was een nieuwe partij op te richten. Het was eerst nodig om te strijden voor de oude partij, het moeilijke fractiewerk te ondernemen en zich dan voor te bereiden op de opbouw van een nieuwe partij - maar het was ondenkbaar om haar onmiddellijk, in 1914, op te richten. De arbeidersklasse moest eerst herstellen van de gevolgen van de nederlaag van 1914. Voor de internationalisten stond er, in 1914, noch de onmiddellijke uittreding uit het SPD, noch de stichting van een nieuwe partij op de agenda.

    In september 1916 riep het Uitvoerend Comité van de partij een nationale conferentie van het SPD bijeen. Hoewel de leiding de mandaten van de deelnemers manipuleerde, verloren ze niettemin hun greep op de oppositie. Laatstgenoemde besloot om geen contributie te betalen aan het Uitvoerende Comité. Het Uitvoerend Comité antwoordde met de uitsluiting van al diegenen, die weigerden hun contributie te betalen, te beginnen met de ‘Bremer Linke’.

    In een situatie die snel verbitterd raakte, waarin het Uitvoerend Comité van de partij steeds meer aangevochten werd binnen de partij, waarin de klasse steeds meer verzet bood tegen de oorlog, en waarin het Uitvoerend Comité was begonnen om aanzienlijke uitsluitingen door te voeren, waren de Spartakisten er op tegen de SPD ‘bij stukjes en beetjes’ te verlaten, zoals sommige kameraden uit Bremen bepleitten met hun tactiek van weigering om contributie te betalen.

    “Een dergelijke splitsing zou, onder de gegeven omstandigheden, niet leiden tot de uitsluiting uit de partij van de meerderheid en van de mannen van Scheidemann, iets wat we willen, maar zal onvermijdelijk leiden tot een versnippering van de beste kameraden over kleine kringen en de kameraden tot volkomen onmacht veroordelen. Wij beschouwen deze tactiek schadelijk en zelfs destructief”.(L. Jogisches, 30/9/1916).

    Met betrekking tot de sociaal-patriotten waren de Spartakisten voorstander van een gezamenlijk traject en niet van één die versnipperd was. Tegelijkertijd wezen zij op de duidelijke criteria die hun verblijf binnen het SPD bepaalden: “De oppositie moet alleen deel blijven uitmaken van het huidige SPD, zolang haar onafhankelijke politieke actie niet wordt belemmerd en verlamd door het SPD. De oppositie blijft alleen binnen de partij om de politiek van de meerderheid onophoudelijk te bestrijden en te doorkruisen, om de massa’s te beschermen tegen de achterbakse imperialistisch politiek van de  sociaaldemocratie en de partij te gebruiken als een terrein voor de aanwerving voor de proletarische anti-imperialistische strijd”.

    E. Meyer verklaarde: “We blijven binnen de partij slechts zolang we de klassenstrijd kunnen voeren tegen de partijleiding. Vanaf het moment dat wij daarin gehinderd worden, willen we niet langer in de partij blijven. Omgekeerd zijn wij geen voorstander van een breuk”. (geciteerd in Lenin in Wohlegemuth, p 167).

    De Spartakusbund wilde een organisatie van de gehele oppositie binnen de SPD tot stand brengen. Dit was de oriëntatie van de Conferentie van Zimmerwald. Zoals Lenin al terecht aangaf: "Het ontbreekt de Duitse oppositie nog ernstig aan een solide basis. Het is nog steeds versnipperd, verspreid in zelfstandige stromingen die het ontbreekt aan een gemeenschappelijke grondslag, welke noodzakelijk is om tot handelen te komen. Wij beschouwen het nu als onze plicht om, zolang als het mogelijk is, de versnipperde krachten aaneen te smeden tot een organisme, dat in staat is handelend op te treden" (Lenin, in Wohlegemuth, p 118).

    Zolang de Spartakisten een autonome groep bleven binnen het SPD, vormden zij een politiek referentiepunt, dat streed tegen de aftakeling van de partij, tegen het verraad van een vleugel van die partij. Volgens de organisatieprincipes van de arbeidersbeweging, neemt een fractie geen aparte bestaan, geen organisatorische zelfstandigheid aan, maar blijft ze binnen de partij. Het onafhankelijk bestaan van de fractie op organisatorisch vlak is alleen mogelijk als ze wordt uitgesloten uit de partij.

    De andere groeperingen van de linkerzijde daarentegen, vooral de vleugel rond Borchardt ("Lichtstrahlen") en die in Hamburg, begonnen zich in deze fase, in het jaar 1916, duidelijk uit te spreken voor de opbouw van een zelfstandige organisatie, buiten de SPD.

    Zoals wij hebben aangetoond, gebruikte deze vleugel van het linkerzijde (vooral die van Hamburg en Dresden) het verraad van de sociaal-patriottische leiding als een voorwendsel om de noodzaak van de partij in het algemeen in vraag te stellen. Uit vrees voor een nieuwe bureaucratisering, uit vrees dat de arbeidersstrijd zou worden afgeremd door de linkerzijde vanwege de organisatie, begonnen ze iedere vorm van politieke organisatie te verwerpen. Aan het begin gebeurde dit in de vorm van wantrouwen jegens de centralisatie van de organisatie, een terugkeer naar het federalisme. Tijdens deze fase werd dit tot uitdrukking gebracht doordat ze afzagen van de strijd tegen de sociaal-patriotten binnen de partij. Dit standpunt zou aan de oorsprong liggen van wat later het radencommunisme zou worden, een stroming die zich in de daaropvolgende jaren aanzienlijk ontwikkelde.

    Het principe van het fractiewerk, de voortzetting van de strijd binnen de SPD, zoals in deze periode door de linkerzijde werd toegepast in Duitsland, zou later als een voorbeeld dienen voor de kameraden van de Italiaanse Linkerzijde, toen deze, nauwelijks tien jaar later binnen de Kommunistische Internationale de strijd opnamen, tegen haar ontaarding. Dit principe, dat werd verdedigd door Rosa Luxemburg en de overgrote meerderheid van de Spartakisten werd, in een zeer vroeg stadium, verworpen door de delen van de KPD die, met het verraad van de sociaal-patriotten, de organisatie zo snel mogelijk verlieten, onmiddellijk nadat er meningsverschillen rezen en nog voordat er overeenstemming was over gemeenschappelijke maatregelen.

    De verschillende stromingen binnen de arbeidersbeweging

    Gedurende twee oorlogsjaren was de arbeidersbeweging in alle landen verdeeld in drie stromingen. In “De  Taken van het Proletariaat in onze Revolutie”, van april 1917 beschreef Lenin deze drie stromingen op de volgende manier.

    - “De sociaal-chauvinisten; socialisten met de mond, chauvinisten met de daad – lieden die opkomen voor de ‘verdediging van het vaderland’ in een imperialistische oorlog (...) Deze lieden zijn onze klassenvijanden. Zij zijn overgelopen naar de kant van de bourgeoisie.

    - (...) de werkelijke internationalisten, die het best worden vertegenwoordigd door de ‘Linkerzijde van Zimmerwald’. Het belangrijkste kenmerk dat deze stroming onderscheidt: het volledig breken met het sociaal-chauvinisme (...). De onvervaarde revolutionaire strijd tegen de eigen imperialistische regering en de eigen imperialistische bourgeoisie”;

    - tussen deze twee tendensen bestond nog een derde stroming die Lenin beschreef als het ‘centrum’, “dat permanent twijfelt tussen de sociaal-chauvinisten en de werkelijke internationalisten. (...) Het ‘centrum’ zweert bij hoog en bij laag dat het (...) voor vrede, (...) en voor vrede met sociaal-chauvinisten is. Het ‘centrum’ is voor ‘eenheid’, het ‘centrum’ is tegen een breuk (...) het ‘centrum’ is niet overtuigd van de noodzaak van een revolutie tegen de eigen regering. Het pleit niet voor en voert geen onverzettelijke revolutionaire strijd, het bedenkt de meest banale uitvluchten, zelfs als ze oermarxistische klinken, om hem [de strijd] te vermijden”.

    De centrische stroming had geen programmatische helderheid maar was, daarentegen, incoherent, onsamenhangend, klaar om iedere concessie te doen die mogelijk was, het schrok terug voor iedere poging om een programma te ontwikkelen, het probeerde zich aan te passen aan iedere nieuwe situatie. Het was de zone waarin de kleinburgerij en de revolutionaire invloeden elkaar confronteerden.

    Deze stroming was in de meerderheid op de Conferentie in Zimmerwald in 1915 en in 1916; in Duitsland was haar aantal aanzienlijk. Ten tijde van de Conferentie van de oppositie, die plaatsvond op 7 januari 1917, vertegenwoordigde het de meerderheid van de 187 afgevaardigden; slechts 35 van de afgevaardigden waren Spartakisten.

    De centristische stroming zelf bevatte een rechter- en een linkervleugel. De rechtervleugel volgde steeds nauwgezetter de sociaal-patriotten terwijl de linkervleugel meer open stond voor de interventie van de revolutionairen.

    In Duitsland leidde Kautsky deze stroming, die zich binnen SPD in Maart 1916 verenigde onder de naam van “Socialdemokratische Arbeitsgemeinschaft” (SAG: Sociaal-democratisch ArbeidsGemeenschap), en die in de parlementaire fractie bijzonder sterk was. Haase en Ledebour waren de belangrijkste afgevaardigden van het centrum in de Rijksdag. Er bestonden dus niet alleen verraders en revolutionairen maar ook een centristische stroming die de meerderheid van de arbeiders enige tijd aan zich bond.

    “En zij die de werkelijkheid ontwijken en weigeren de grondslag te erkennen voor het bestaan van deze drie tendensen, de analyse ervan te weigeren voor de consequente strijd voor de werkelijke internationalistische stroming, veroordelen zichzelf tot machteloosheid, tot hulpeloosheid en het maken van fouten.” (Lenin; ‘De  Taken van het Proletariaat in onze Revolutie’,Works vol 24, p.68)

    Terwijl de sociaal-patriotten verder gingen in hun poging om grote doses nationalistisch vergif in de arbeidersklasse te injecteren en de Spartakisten een hevige strijd tegen hen voerden, schommelden de centristen tussen deze twee polen heen en weer. Welke houding zouden de Spartakisten tegenover de centristen moeten aannemen? De vleugel, die zich hergroepeerde rond Rosa Luxemburg en Karl Liebnecht, benadrukten dat: “we de centristen politiek moeten treffen”, en dat de revolutionairen naar hen moeten tussenkomen.

    Tussenkomst tegenover het centrisme: eerst politieke helderheid, eenheid achteraf

    In Januari 1916, tijdens een conferentie die werd bijeengeroepen door de tegenstanders van de oorlog, zette Rosa Luxemburg haar standpunt uiteen met betrekking tot de centristen.

    “Onze tactiek op deze conferentie moet er niet op gericht zijn de hele oppositie onder één hoedje te brengen, maar omgekeerd uit deze brei de kleine, vaste kern te halen die in staat is tot actie en die we rond ons platform kunnen hergroeperen. Ten aanzien van organisatorische samenwerking is daarentegen heel wat voorzichtigheid geboden. Want op basis van mijn en lange jaren aan bittere ervaring in de partij, leiden alle vormen van samenwerking van de linkerzijde er slechts toe om de handen te binden van de enkele lieden die tot handelen in staat zijn”.

    Voor haar was een organisatorische samengaan met de centristen binnen SPD uitgesloten: “Natuurlijk betekent eenheid kracht, maar de eenheid van stevige en innerlijke overtuiging, niet die van een mechanische en oppervlakkige koppeling van elementen die in wezen verschillend zijn. Haar kracht ligt niet in de aantallen maar in de geest, de duidelijkheid, in de daadkracht die ons bezielt”. (R. Luxemburg; ‘De Politiek van de Sociaal-Democratische Minderheid’; voorjaar 1916).

    In februari 1916 had Liebknecht eveneens beklemtoond: “Niet eenheid, maar bovenal duidelijkheid. De weg, die wij moeten nemen is die van de onverbiddelijke blootlegging en verkondiging van de meningsverschillen om te komen tot principiële en tactische overeenstemming en daarmee tot handelingsbekwaamheid en daarmee tot eenheid. De ‘eenheid’ moet niet het uitgangspunt van dit gistingsproces zijn, maar de uitkomst ervan”. (Spartakusbriefe p.112).

    De hoeksteen van de methode van Luxemburg en andere Spartakisten was de eis van de programmatische duidelijkheid. Door programmatic stevigheid te eisen, te weigeren politiek te worden verdronken, te aanvaarden dat zij schaars zijn in aantal maar inhoudelijk duidelijk blijven, was Luxemburg niet sektarisch, zij stond in continuïteit met de oude marxistische methode. R. Luxemburg is niet de enige bewaarplaats van deze strengheid en programmatische standvastigheid: dezelfde methode zou later gebruikt worden door de kameraden van de Italiaanse Linkerzijde toen zij, in het analyseren van de lessen van Rusland en in de jaren 1930, waarschuwden voor de tendens om politieke concessies te doen op het programmatisch niveau met als enige doel een groei in aantallen te bewerkstelligen.

    Misschien voelde Rosa Luxemburg reeds de terugslag van de nieuwe situatie die door het verval van kapitalisme werd ingeluid. Tijdens de periode van het kapitalistisch verval kunnen er geen massapartijen van de arbeidersklasse meer bestaan, maar slechts numeriek kleinere partijen die op programmatisch vlak stevig moeten staan. Vandaar dat deze theoretische fundering het kompas vormt voor het werk van revolutionairen met betrekking tot de centristen, die - per definitie – heen en weer schommelen en politieke duidelijkheid op het programmatisch vlak vrezen.

    Toen in Maart 1917 de centristen - na hun uitsluiting uit de SPD - hun eigen organisatie wilden vestigen, erkenden de Spartakisten de behoefte aan een interventie in hun richting. Zij namen de verantwoordelijkheid op van de revolutionairen naar hun klasse. Op basis van de revolutionaire ontwikkeling in Rusland en de toenemende radicalisering van de arbeidersklasse in Duitsland zelf, was het de taak van Spartakisten om de beste elementen te behouden, die nog onder de invloed van het centrisme stonden. Deze moesten voor het kwaad worden behoed, vooruit gestuwd worden en hun standpunten verduidelijken. Wij moeten centristische stromingen, zoals de ‘Sociaal-Democratische ArbeidsGemmeenschaf’ (SAG) – net zoals een aantal partijen die zich in Maart 1919 bij de Kommunistische Internationale voegden – beschouwen als anders [niet vergelijkbaar] omdat ze geen stabiliteit of coherentie bieden.

    In zoverre dat centrumbewegingen de onrijpheid van klassenbewustzijn uitdrukken kunnen zij, als er een tendens is tot toename van de klassenstrijd, evolueren naar verduidelijking en zo hun historisch lot verwezenlijken - om te exploderen. Opdat dit zou plaats vinden, evenals de dynamiek van de klassenstrijd, is het bestaan van een referentiepool, die zich organiseert om een rol te spelen als pool van duidelijkheid met betrekking tot de centristen, onontbeerlijk. Zonder het bestaan en de interventie van een revolutionaire organisatie die elementen die stimuleert, die open en ontvankelijk zijn maar nog in de greep zitten van centrisme, is hun ontwikkeling en hun afscheiding van het centrisme is onmogelijk.

    Lenin vatte als volgt deze taak samen: “De belangrijkste tekortkoming van het geheel van het revolutionair marxisme in Duitsland is het ontbreken van een onwettige organisatie, die een systematische lijn volgt en de massa's in de geest van de nieuwe taken opleidt: zulk een organisatie zou een duidelijk standpunt naar zowel opportunisme als Kautskyisme moeten innemen”. (Lenin, juli 1916, in de Volledige Werken, Deel 22).

    Hoe kon deze activiteit van een referentiepool worden ontwikkeld?

    In Februari, stelden de centristen voor een conferentie te houden op 6/8 April 1917, met als doel het oprichten van een gemeenschappelijke organisatie, die de naam USPD (Onafhankelijke Sociaal-Democratische Partij) zou dragen. Hierop ontstonden onder de internationalistische revolutionairen diepgaande meningsverschillen over hoe hierop te reageren.

    De ‘Bremer Linke’ nam een standpunt in tegen deelname van de revolutionaire linkerzijde aan deze gemeenschappelijke organisatie. Radek dacht dat: “Alleen een duidelijke en georganiseerde kern enige invloed kan uitoefenen op de radicale arbeiders van het Centrum. Tot nu toe, zolang wij nog op het terrein van de oude partij acteerden, konden wij volstaan met een los verband tussen verschillende linkse radicalen. Nu (...) kan alleen een radicale linkse partij, met een duidelijk programma en met haar eigen organen de verspreide krachten verzamelen, om hen te verenigen en hen te doen groeien. [Wij kunnen onze plicht slechts doen] door de linkse radicalen in hun eigen partij te organiseren”. (Karl Radek, ‘Unter eigenem Banner’, blz. 414).

    De Spartakisten zelf waren het over deze kwestie niet met elkaar eens. Op een voorbereidende conferentie van de Spartakusbund, op 5 April, namen vele afgevaardigden een standpunt in tegen de intrede in USPD. De Spartakisten poogden de beste elementen uit de nieuwe partij aan te trekken, en hen te winnen voor de revolutionaire zaak.

    “De Sociaaldemocratische Arbeidsgemeenschap herbergt in zijn rijen vele arbeiderselementen die politiek of qua geestesgesteldheid aan onze kant staan, en die slechts de gemeenschap volgen bij gebrek aan contact met ons, of door onwetendheid omtrent de echte verhoudingen binnen de oppositie, of om andere toevallige redenen…”. (Leo Jogisches, 25 December 1916) volgen.

    “Wij moeten de nieuwe partij, die grotere aantallen arbeiders in zich zal verenigen, daarom gebruiken als de rekruteringsgrond voor onze ideeën, voor de vastbesloten oppositionele tendens te gebruiken; wij moeten de politieke en morele invloed van de arbeidsgemeenschap op de massa's binnen de nieuwe partij zelf betwisten; tot slot moeten wij de partij als geheel vooruitstuwen, zowel door onze activiteit in haar organisaties, als door onze eigen onafhankelijke acties, en eventueel haar schadelijke invloed op de klasse tegen te gaan”. (‘Spartakus im Kriege’, blz.184).

    Er bestonden veel verschillende argumenten binnen de Linkerzijde, zowel voor als tegen een toetreding. De kwestie was: zouden wij het fractiewerk van buiten USPD moeten uitvoeren of van binnenuit handelen? Terwijl de zorg van Spartakisten om ten opzichte van de USPD tussenbeide komen, teneinde haar beste elementen terug te winnen, volkomen geldig was, was het veel moeilijker om te zien of dit ‘van binnenuit’ of ‘van buitenaf’ moest worden gedaan. Nochtans, kon de vraag slechts op die manier worden gesteld omdat Spartakisten de USPD terecht beschouwden als centristische stroming binnen de arbeidersklasse. Het was geen burgerlijke partij.

    Zelfs Radek en de ‘Bremer Linke’ erkenden de behoefte om tegenover deze centrumbeweging tussen te komen: “Door onze eigen weg te gaan, zonder naar links of naar rechts te kijken, zullen we vechten voor de besluitelozen. Wij willen proberen om hen naar onze kant te brengen. Als zij niet klaar zijn om ons te volgen, en als hun oriëntatie naar ons later moet plaatsvinden, en wel zodra de politieke noodzaak onze organisatorische onafhankelijkheid eist, nou, dan is daar niets aan te doen. Wij zullen onze eigen weg moeten nemen... [De USPD was een] partij die vroeg of laat tussen de molenstenen van de vastberaden rechter- en linkerzijde zal worden verpletterd”. (‘Einheit Oder Spaltung?’)

    Wij kunnen de betekenis van de centristische USPD, en het feit dat zij nog een grote invloed onder de werkende massa’s had, alleen begrijpen als we de immer toenemende woelige situatie binnen de arbeidersklasse in ogenschouw nemen. In de lente ging er een golf van stakingen door Noord-Duitsland. In maart in het Ruhrgebeid. In April trof een reeks massastakingen, waarin meer dan 300.000 arbeiders betrokken waren, Berlijn. Tijdens de zomer beïnvloedde een beweging van stakingen en protesten Halle, Brunswick, Maagdenburg, Kiel, Wuppertal, Hamburg, en Nürnberg. In Juni vonden de eerste muiterijen op de vloot plaats. Deze bewegingen konden slechts door middel van de wreedste onderdrukking worden gestopt.

    In ieder geval was de Linkerzijde tijdelijk verdeeld tussen Spartakisten enerzijds en de ‘Bremer Linke’ anderzijds. De ‘Bremer Linke’ eiste de snelle vorming van de Partij, terwijl de meerderheid van Spartakisten zich als fractie bij USPD aansloot.

    DV

    Eerder verschenen in: International Review nr. 84 - 1e kwartaal 1996

    (1) ‘Lichtstrahlen’ verscheen van Augustus 1914 tot April 1916; ‘Arbeiterpolitik’ uit Bremen verscheen vanaf einde 1915, van Juni 1916 werd het als Orgaan van de Internationalen Sozialisten Deutschlands (ISD) gepubliceerd.

    Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

    • Revolutionaire organisatie [9]

    Theoretische vraagstukken: 

    • Partij en fractie [83]

    Over de aard en de functie van de politieke partij van het proletariaat (Internationalisme nr. 38 – oktober 1948)

    • 1136 keer gelezen

    Inleiding van de IKS

    Het document dat wij hieronder publiceren is voor het eerst verschenen in 1948, op de bladzijdes van Internationalisme, de publicatie van de kleine groep Gauche Communiste de France, waar de IKS zich, sinds haar oprichting in 1975, op beroept. Het werd, aan het begin van de jaren 1970, opnieuw opgenomen in Bulletin d’Études et de Discussion, dat gepubliceerd werd door de Franse groep Révolution Internationale, die vervolgens de afdeling in Frankrijk zou worden van de nieuwe Internationale Kommunistische Stroming. Het Bulletin zelf was de voorloper van het theoretische orgaan van IKS, de Internationale Revue, en zijn doel was de nieuwe groep RI - en zijn zeer jonge militanten - steviger te verankeren middels een theoretische discussie en een betere kennis van de geschiedenis van de arbeidersbeweging, met inbegrip van de geschiedenis van de confrontatie met de nieuwe theoretische kwesties, die door de geschiedenis werden gesteld. [1]

    Het belangrijkste doel van deze tekst is de historische voorwaarden te onderzoeken die de vorming en de werkzaamheden van de revolutionaire organisaties bepalen. Het idee van een dergelijk ‘bepalen’ zelf is fundamenteel. Hoewel de oprichting en de handhaving van een revolutionaire organisatie de vrucht moet zijn van een militante wil, die probeert om een actieve factor te zijn in de geschiedenis, ontstaat de vorm, die deze wil aanneemt, niet vanzelf, onafhankelijk van de sociale werkelijkheid en, men name, onafhankelijk van het niveau van strijdwil en bewustzijn in de brede massa's van de arbeidersklasse. De opvatting dat de oprichting van een partij van klasse slechts afhangt van de ‘wil’ van de militanten was afkomstig van het trotskisme van de jaren 1930 maar ook, aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, van de nieuwe Partito Comunista Internazionalista, de voorloper van de talrijke bordigistische groepen en de huidige Internationale Communistische Tendens (de voormalige IBRP). Het artikel van Internationalisme benadrukt, terecht volgens ons, dat het hier om twee fundamenteel verschillende opvattingen over de politieke organisatie gaat: de ene voluntaristisch en idealistisch, de andere materialistisch en marxistisch. De voluntaristische opvatting kon hooguit leiden tot een essentieel opportunisme - zoals het geval was voor PCInt en zijn navolgers; en zelfs erger: tot de verzoening met de vijandige klasse en de overgang naar het kamp van de bourgeoisie.

    Het belang van de theoretische en historische discussie over deze kwestie is, voor de jonge generatie van de periode na 1968, duidelijk. Zij moest de IKS behoeden (zelfs wanneer zij niet immuun was, verre van dat) voor de ergste gevolgen van het mateloze activisme en het ongeduld van deze periode, die zoveel groepen en militanten naar de politieke afgrond hebben gevoerd.

    Deze tekst blijft, en wij zijn er diep van overtuigd, vandaag net zo actueel voor een nieuwe generatie van militanten en, in het bijzonder, in zijn nadruk op dit feit dat de arbeidersklasse geen eenvoudige sociologische categorie is maar een klasse die een specifieke rol te spelen heeft in de geschiedenis: die van het omverwerpen van het kapitalisme en van het opbouwen van de kommunistische maatschappij. [2] De rol van de revolutionairen hangt eveneens af van de historische periode: wanneer de situatie, waarin de arbeidersklasse zich bevindt, het onmogelijk maakt om invloed uit te oefenen op de loop van de gebeurtenissen, is het de taak van de revolutionairen niet om deze werkelijkheid te negeren en zich te misleiden met de gedachte dat hun directe tussenkomst de loop van de gebeurtenissen zou kunnen veranderen, maar om zich te wijden aan een veel minder spectaculaire taak, die van de voorbereiding van de theoretische en politieke voorwaarden voor de beslissende tussenkomst in de klassestrijd van de toekomst.

    Inleiding van Internationalisme

    Vanwege de noodzaak om opnieuw een revolutionaire arbeidersbeweging op te bouwen heeft onze groep de taak op zich genomen een heronderzoek te doen naar de belangrijkste kwesties. Zij moest de evolutie van de kapitalistische maatschappij naar het staatskapitalisme onder de loep nemen, en wat er is overgebleven van de oude arbeidersbeweging die, sinds enige tijd, haar steun geeft aan de kapitalistische klasse en helpt om het proletariaat achter deze laatste mee te voeren. Zij moest ook opnieuw onderzoeken welk materiaal er van deze oude arbeidersbeweging resteert dat de arbeidersklasse zou kunnen gebruiken, en op welke wijze. Vervolgens werden wij ertoe aangezet om te nader in overweging te nemen wat, in de arbeidersbeweging, een verworvenheid bleef en wat er, sinds het Kommunistisch Manifest, is achterhaald.

    Uiteindelijk was het normaal dat wij zouden trachten de problemen te bestuderen die worden gesteld door de revolutie en het socialisme. Met dit doel hebben we een studie hebben voorgelegd over de Staat na de revolutie [3] en leggen we nu een studie ter discussie voor over het probleem van de revolutionaire partij van het proletariaat.

    We moeten er aan herinneren dat dit een van de belangrijkste vraagstukken is van de revolutionaire arbeidersbeweging. Deze kwestie plaatste Marx en de marxisten tegenover de anarchisten, tegenover bepaalde sociaal-democratische en vervolgens tegenover de revolutionair-syndicalistische tendensen. Zij stond in het middelpunt van de bekommernis van Marx die, vooral heeft vastgehouden aan een kritische instelling ten opzichte van de verschillende organen die zich ‘arbeiderspartijen’, ‘socialistische partijen’, internationales en anderszins hebben genoemd. Hoewel Marx op bepaalde momenten actief deelnam aan het leven van enkele van deze organen, beschouwde hij ze altijd als politieke groepen waarin, volgens de zin van het Kommunistisch Manifest, de kommunisten zich kunnen manifesteren als ‘voorhoede van het proletariaat’. Het doel van de kommunisten was de activiteit van deze organen voort te stuwen en in hun midden elke mogelijkheid van kritiek en zelfstandige organisatie te behouden. Vervolgens ontstond de splitsing tussen de bolsjewistische en mensjewistische tendens binnen de Russische Sociaal Democratische Arbeiderspartij, rond de ideeën zoals die door Lenin werden ontwikkeld in ‘Wat te doen?’. Hetzelfde probleem stond aan de basis van de oppositie tussen de marxistische groepen die braken met de sociaaldemocratie, tussen de Radenkommunisten en de KAPD ten opzichte van de Derde Internationale. In deze volgorde van overdenking bestond ook het verschil tussen de groep van Bordiga en die van Lenin met betrekking tot de ‘eenheidsfrontpolitiek’, bepleit door zowel Lenin als Trotsky en goedgekeurd door de Kommunistische Internationale. Met betrekking tot deze kwestie blijven er uiteindelijk wezenlijke verschillen bestaan tussen verschillende groepen binnen de oppositie: tussen de ‘trotskisten’ en de ‘bordigisten’ en dit is het probleem dat het onderwerp werd van de discussies tussen alle groepen, die zich op dat moment manifesteerden.

    Vandaag moeten wij opnieuw een kritisch onderzoek doen naar al deze manifestaties van de revolutionaire arbeidersbeweging. Op basis van haar evolutie - dat wil zeggen in de manifestatie van verschillende bestaande ideeën met betrekking tot dit onderwerp - moeten we een stroming afleiden die, volgens ons, het beste de revolutionaire houding uitdrukt, en het probleem voor de toekomstige revolutionaire arbeidersbeweging probeert te stellen.

    Wij moeten eveneens op kritische wijze de standpunten heroverwegen die door dit probleem zijn opgerakeld, zien wat er blijvend is in de revolutionaire uitdrukking van het proletariaat, maar ook wat er verouderd is en wat de nieuwe problemen zijn, die zich stellen.

    Want het is heel duidelijk dat een dergelijk werk alleen vrucht kan dragen als dit het onderwerp is van discussie tussen groepen en binnen groepen die van plan zijn om opnieuw een nieuwe revolutionaire arbeidersbeweging op te bouwen.

    De studie, die vandaag wordt gepresenteerd, vormt dus een middel om aan deze discussie deel te nemen ; zij schrijft zich in deze bekommernissen in en heeft dus geen verdere pretentie, hoewel ze gepresenteerd wordt in de vorm van stellingen. Zij heeft vooral tot doel om de discussie en de kritiek te stimuleren, meer dan definitieve oplossingen te brengen. Het is een werk van onderzoek dat minder de goedkeuring of eenvoudige verwerping beoogt dan wel om andere soortgelijke werkzaamheden te stimuleren.

    Deze studie heeft als wezenlijk onderwerp van zorg ‘de manifestatie van het revolutionaire bewustzijn’ van het proletariaat. Maar er zijn talrijke vragen die verbonden zijn met de kwestie van de partij en die hier slechts worden aangestipt: organisatorische problemen, problemen over de verhouding tussen de partij en organismen zoals de arbeidersraden, problemen betreffende de houding van de revolutionairen ten opzichte van de oprichting van verschillende groepen die zich erop beroepen DE revolutionaire partij te zijn en werken aan haar oprichting, de problemen die worden gesteld door de pre- en postrevolutionaire taken, enzovoort …  

    Het is dus aan de militanten, die begrijpen dat de huidige taak bestaat in het doen van onderzoek naar deze verschillende problemen, om actief tussen te komen in deze discussie, ofwel door hun eigen kranten of bulletins, ofwel in dit bulletin, voor degenen die momenteel niet beschikken over een dergelijke mogelijkheid om zich uit te drukken.

    De beslissende rol van het bewustzijn voor de proletarische revolutie

    1. Het idee van de noodzaak van een politieke orgaan dat, actief is in het proletariaat ten behoeve van de sociale revolutie, scheen een verworvenheid te zijn in de socialistische arbeidersbeweging.

    Het is waar dat de anarchisten altijd geprotesteerd hebben tegen term ‘politiek’, die aan dit orgaan wordt gegeven. Maar het anarchistische protest komt voort uit het feit dat zij de term ‘politieke activiteit’ op een zeer enge wijze opvatten. Voor hen is het synoniem voor actie voor wetgevende hervormingen: deelname aan de verkiezingen en het burgerlijke parlement, enz… Maar noch de anarchisten, noch enige andere stroming in de arbeidersbeweging ontkent de noodzaak van de hergroepering van de socialistische revolutionairen in associaties die zich, door activiteit en propaganda, wijden aan de taak om tussen te komen en de strijd van de arbeiders te oriënteren. Maar elke groep die zich aan deze taak wijdt, om de sociale strijd een bepaalde richting te geven, is een politieke groepering.

    In deze zin is de ideeënstrijd van met betrekking tot het politieke of niet-politieke karakter, dat aan deze organisaties moet worden gegeven, slechts een kwestie van woorden. In wezen verbergt ze, onder de dekmantel van algemene frasen, concrete verschillen in de oriëntatie over de doeleinden en over de middelen om deze te bereiken. Met andere woorden: precies politieke verschillen.

    Als er vandaag plotseling opnieuw tendensen opdoemen, die de noodzaak van een politieke orgaan van het proletariaat ter discussie stellen, is dat het gevolg van de ontaarding van de partijen die vroeger organisaties van het proletariaat waren en hun overgang te dienste van het kapitalisme: de socialistische en communistische partijen. De termen politiek en politieke partij raken op dit moment in discrediet, zelfs in burgerlijke milieus. Nochtans, wat heeft geleid tot het onmiskenbare bankroet is niet de politiek, maar BEPAALDE vormen van politiek. Aangezien de politiek niets anders is dan de oriëntatie die mensen zich geven in de organisatie van hun sociaal leven. Zich afkeren van deze activiteit betekent het opgeven van de wil om het sociale leven te oriënteren en het te veranderen, wat leidt tot het zich neerleggen bij en aanvaarden van de huidige maatschappij.

    2. De notie van klasse is in wezen een historisch-politiek begrip, en niet eenvoudigweg een economische classificatie. Economisch gezien maken alle mensen, in een gegeven historische periode, deel uit van een en hetzelfde productiesysteem. De opdeling, die gebaseerd is op de onderscheiden posities die de mensen in hetzelfde systeem van productie en verdeling innemen en die het kader van dit systeem niet overschrijden, kan niet het postulaat worden van de historische noodzaak om aan dit systeem voorbij te gaan. De opdeling in economische categorieën is dus slechts een moment van de permanente interne tegenspraak die zich met het systeem ontwikkelt, maar die gevangen blijft binnen de grenzen ervan. De historische tegenspraak is als het ware extern, in de zin dat zij zich verzet tegen alles van het systeem, genomen als een geheel. Deze tegenspraak drukt zich uit in de vernietiging van het bestaande maatschappelijk systeem en zijn vervanging door een ander, dat op een nieuwe productiewijze is gebaseerd. De klasse is de verpersoonlijking van deze historische tegenspraak en tegelijkertijd de maatschappelijk-menselijke kracht tot haar verwezenlijking

    Het proletariaat bestaat slechts als klasse, in de volle zin van het woord, in de oriëntatie die het geeft aan zijn strijd, niet met het oog op de verbetering van zijn levensomstandigheden binnen het kapitalistische systeem, maar in zijn tegenstelling tot de bestaande sociale orde. De overgang van de categorie naar de klasse, van de economische strijd naar de politieke strijd, is geen evolutionair proces, maar een in zichzelf besloten onafgebroken ontwikkeling, waardoor de historische klassentegenstelling automatisch en natuurlijk aan de oppervlakte komt, na lang tijd in de economische positie van de arbeiders te zijn opgesloten. De overgang van de ene naar de andere vindt plaats via een dialectische sprong. Hij bestaat uit de bewustwording van de historische noodzaak van de verdwijning van het kapitalistische systeem. Deze historische noodzaak valt samen met het streven van het proletariaat om zich te bevrijden van zijn uitbuitingsvoorwaarde en zit erin vervat.

    3. Alle sociale veranderingen in de geschiedenis hadden als beslissende fundamentele voorwaarde de ontwikkeling van de productiekrachten die onverenigbaar werden met de te nauwe structuur van de oude maatschappij. De onmogelijkheid om de productiekrachten nog langer te beheersen, die het kapitalisme heeft ontwikkeld, veroorzaakt zijn eigen einde en de reden voor zijn ineenstorting. Zo brengt hij de voorwaarde en de historische rechtvaardiging dichterbij van zijn overstijging door het socialisme.

    Maar behalve deze voorwaarde, blijven de verschillen tussen de voorafgaande revoluties (met inbegrip van de burgerlijke revolutie) en de socialistische revolutie, beslissend en vereisen daarom een diepgaande studie van de kant van de revolutionaire klasse.

    Voor de burgerlijke revolutie, bijvoorbeeld, vinden de productiekrachten, die onverenigbaar zijn met het feodalisme, de voorwaarde voor hun ontwikkeling nog binnen een systeem, gebaseerd op eigendom van een bezittende klasse. Vandaar dat de economische basis van het kapitalisme zich langdurig en langzaam ontwikkelt binnen de feodale wereld. De politieke revolutie volgt het economische gegeven en geeft er zijn zegen aan. Daarom heeft de bourgeoisie ook geen dringende behoefte aan een bewustzijn van de economische en sociale beweging. Haar optreden wordt op een directe manier voortgestuwd door de druk van de wetten van de economische ontwikkeling, die haar beïnvloeden als blinde krachten van de natuur en die haar wil bepalen. Haar bewustzijn blijft een factor van tweede rang. Hij komt na de feiten. Hij is meer registratie dan oriëntatie. De burgerlijke revolutie situeert zich in deze prehistorie van de mensheid waar de nog weinig ontwikkelde productiekrachten de mensen domineren.

    Het socialisme is daarentegen gebaseerd op een ontwikkeling van de productiekrachten, die onverenigbaar zijn met iedere vorm van individueel of maatschappelijk eigendom van een klasse. Derhalve kan het socialisme geen economische grondslagen vestigen binnen de kapitalistische maatschappij. De politieke revolutie is de eerste voorwaarde voor een socialistische oriëntatie van de economie en de maatschappij. Vanwege dit feit kan het socialisme zich, eveneens, slechts realiseren door het bewustzijn van de uiteindelijke doelen van de beweging, door het bewustzijn van de middelen om het te realiseren en door de bewuste wil tot handelen. Het socialistische bewustzijn GAAT VOORAF AAN en BEPAALT de revolutionaire klasse-actie. De socialistische revolutie is het begin van de geschiedenis, waarin de mens is geroepen om de productiekrachten te beheersen, die reeds sterk zijn ontwikkeld, en deze heerschappij is precies het doel dat de socialistische revolutie zich stelt.

    4. Omwille van deze reden zijn alle pogingen om het socialisme te realiseren, op basis van praktische hervormingen binnen het kapitalisme, door de aard van het socialisme zelf, gedoemd tot mislukking. Het socialisme vereist, in termen van tijd, een vergevorderde ontwikkeling van de productiekrachten en, in termen van ruimte, de gehele aarde en de allereerste voorwaarde is de bewuste wil van de mensen. De experimentele demonstratie van het socialisme binnen de kapitalistische maatschappij kan, in het beste geval, het niveau van de utopie niet overschrijden. En het vasthouden aan deze weg leidt van de utopie tot een standpunt ter behoud en versterking van het kapitalisme [3]. Het socialisme binnen de kapitalistische overheersing kan slechts een theoretische demonstratie zijn, zijn materiele verwezenlijking kan slechts de vorm krijgen van een ideologische kracht, en zijn realisering kan alleen plaatsvinden door middel van de revolutionaire strijd van het proletariaat tegen de bestaande maatschappelijke orde.

    En aangezien het bestaan van het socialisme zich allereerst slechts kan voordoen in het socialistisch bewustzijn, heeft de klasse die het draagt en het verpersoonlijkt slechts een historisch bestaan door dit bewustzijn. De vorming van het proletariaat als historische klasse is niets anders dan de vorming van zijn socialistisch bewustzijn. Dit zijn twee aspecten van hetzelfde historisch proces, die niet afzonderlijk te vatten zijn, omdat de ene niet bestaat zonder de andere.

    Het socialistisch bewustzijn vloeit niet voort uit het economische positie van de arbeiders, het is geen afspiegeling van hun toestand als loonarbeiders. Vanwege deze reden smeedt het socialistisch bewustzijn zich niet spontaan en gelijktijdig in de hersenen van alle arbeiders en alleen maar in hun hersenen. Het socialisme als ideologie verschijnt gescheiden en parallel met de economische strijd van de arbeiders. Zij brengen elkaar niet voort, en ofschoon ze elkaar wederzijds beïnvloeden en elkaar in hun ontwikkeling bepalen, vinden beide hun wortels in de historische ontwikkeling van de kapitalistische maatschappij.

    De vorming van de klasse-partij in de geschiedenis

    5. Als de arbeiders (volgens de uitdrukking van Marx en Engels) alleen ‘een klasse op zichzelf en voor zichzelf’ worden door de socialistische bewustwording, kan men zeggen dat het proces van de opbouw van de klasse samenvalt met  het proces van vorming van socialistische revolutionaire militante groepen. De partij van het proletariaat is geen selectie uit, niet op de eerste plaats een ‘delegatie’ van de klasse, maar de wijze van bestaan en leven van de klasse zelf. Net zozeer als men de materie niet kan begrijpen buiten haar beweging, zo kan men tot de klasse niet vatten buiten haar tendens zich in politieke organen te vormen. “De organisatie van het proletariaat als klasse, derhalve als politieke partij” (Kommunistisch Manifest) is geen toevallige formule, maar spreekt de diepe gedachte uit van Marx-Engels. Een eeuw aan ervaring heeft op magistrale wijze de geldigheid bevestigd om het begrip klasse op deze wijze op te vatten.

    6. Het socialistische bewustzijn ONTSTAAT niet via een spontane voortbrenging maar REPRODUCEERT zich onophoudelijk: als het eenmaal is ontstaan dan wordt het, in zijn tegenstelling tot de bestaande kapitalistische wereld, het actieve principe dat zijn eigen ontwikkeling bepaalt en versnelt, in en door de actie. Deze ontwikkeling wordt echter bepaald en beperkt door de tegenspraken van het kapitalisme. In deze zin is het standpunt van Lenin over ‘het socialistische bewustzijn dat door de partij bij de arbeiders wordt ingebracht’ in tegenspraak met het standpunt van Rosa over de ‘spontaniteit’ van de bewustwording, welke ontstaat wordt in de loop van de beweging, die begint met de economische strijd en uitloopt op een revolutionaire socialistische strijd, zeer zeker meer exact. Ondanks haar democratische schijn verbergt de stelling van de ‘spontaniteit’, wat de inhoud betreft, een mechanistische tendens, een streng economisch determinisme. Ze gaat uit van een oorzakelijk verband: het socialistische bewustzijn zou slechts het gevolg zijn van een eerste beweging, te weten, de economische strijd van de arbeiders, waardoor het zou worden voortgebracht. Het zou, onder meer, van fundamenteel passieve aard zijn ten opzichte van de economische gevechten, die het actieve element zullen zijn. De opvatting van Lenin geeft aan het socialistische bewustzijn en aan de Partij, die haar vorm belichaamt, het karakter terug van een fundamenteel actieve factor en principe. Ze maakt zich niet los van het leven en de beweging, maar is daarin besloten.

    7. De fundamentele moeilijkheid van de socialistische revolutie is gelegen in deze complexe en tegenstrijdige situatie: enerzijds kan de revolutie slechts plaatsvinden door het BEWUSTE optreden van de GROTE MEERDERHEID van de arbeidersklasse, anderzijds stuit deze bewustwording op de omstandigheden waaraan de arbeiders in de kapitalistische maatschappij zijn onderworpen en die, onder de arbeiders, de bewustwording van hun revolutionaire historische taak onophoudelijk verhinderen en vernietigen. Deze moeilijkheid kan absoluut niet alleen door de theoretische propaganda overwonnen worden, onafhankelijk van de historische conjunctuur. Maar de oplossing voor deze moeilijkheid zal, nog minder dan door de zuivere propaganda, gevonden kunnen worden in de economische strijd van de arbeiders. Overgelaten aan hun eigen interne ontwikkeling, kunnen de gevechten van de arbeiders tegen de kapitalistische uitbuitingsvoorwaarden hoogstens leiden tot opstandige uitbarstingen, dat wil zeggen: tot negatieve reacties, maar die absoluut ontoereikend zijn voor hun positieve activiteit tot sociale verandering; iets dat alleen mogelijk is door het bewustzijn van het doel van de beweging. Deze factor kan slechts worden gevormd door het politieke aspect van de klasse, dat zijn theoretische inhoud niet ontwikkelt vanuit de toevalligheden en het particularisme van de economische positie van de arbeiders, maar vanuit de ontwikkeling van de historische mogelijkheden en de noodzaak. Enkel de tussenkomst van deze factor stelt de klasse in staat om over te gaan van het vlak van de negatieve reactie op het vlak van het positieve handelen, van de opstand naar de revolutie.

    8. Maar het zou absoluut verkeerd zijn deze organen, deze manifestaties van het bewustzijn en van het bestaan van de klasse te willen vervangen door de klasse zelf en de klasse louter te beschouwen als een vormeloze massa, die bedoeld is om als materiaal te dienen voor deze politieke organen. Dat zou de revolutionaire opvatting van het verband tussen het bewustzijn en het zijn, tussen de partij en de klasse vervangen door een militaristische opvatting. De historische functie van de partij is niet die van een Generale Staf die de actie van de klasse leidt als een leger, dat als zodanig het definitieve doel en de directe doelen van de operaties negeert. Hiermee zou de klassebeweging beschouwd worden als ‘een geheel van de manoeuvres’. De socialistische revolutie is in geen enkel opzicht vergelijkbaar met de militaire activiteit. Haar verwezenlijking wordt bepaald door het bewustzijn welke de arbeiders zelf hebben, en die hun eigen besluiten en hun eigen acties bepalen.

    De Partij handelt dus niet in plaats van de klasse. Zij eist niet het ‘vertrouwen’ op in de burgerlijke zin van het woord, dat wil zeggen een delegatie aan wie het lot - en de bestemming - van de maatschappij wordt toevertrouwd. Zij heeft alleen als historische functie haar invloed aan te wenden opdat de klasse in staat gesteld wordt om zelf het bewustzijn te verwerven van haar missie, haar doeleinden en middelen die de grondslagen vormen voor haar revolutionaire handelen.

    9. Met dezelfde kracht als er moet worden gestreden tegen deze opvatting van de Partij als de Generale Staf, die handelt in naam en in plaats van de klasse, moet ook de andere opvatting verworpen worden die, uitgaande van het feit dat “de emancipatie van de arbeiders het werk van de arbeiders zelf” is (De Inhuldigingsrede van Eerste Internationale), iedere rol van de militant en de revolutionaire partij ontkent. Onder het zeer lofwaardige voorwendsel om niet hun wil te willen opleggen aan de arbeiders, ontwijken deze militanten hun taak, ontvluchten ze hun eigen verantwoordelijkheid en plaatsen ze de revolutionairen aan de staart van de beweging van de arbeiders.

    De eersten plaatsen zich buiten de klasse door haar te ontkennen en door in haar plaats op te treden, de tweede zetten zich niet minder buiten de klasse, door de functie te ontkennen die eigen is aan de klasse-organisatie die de partij is, door haar eigen bestaan als revolutionaire factor te ontkennen en door zichzelf uit te sluiten door het verbod dat zij opleggen aan hun eigen handelen.

    10. Een juiste opvatting van de voorwaarden voor de socialistische revolutie moet vertrekken van de volgende elementen en ze omvatten:

    1. Het socialisme is slechts een noodzaak vanwege het feit dat de ontwikkeling, die door de productiekrachten wordt bereikt, niet meer verenigbaar is met een maatschappij die verdeeld is in klassen.
    2. Deze noodzaak kan alleen werkelijkheid worden door de wil en het bewuste optreden van de onderdrukte klasse, waarvan de sociale bevrijding samenvalt met de bevrijding van de mensheid van haar vervreemding, en van de productiekrachten waaraan zij tot nu toe is onderworpen.
    3. Aangezien het socialisme zowel een objectieve noodzaak als een subjectieve wil vereist, kan het zich slechts uitdrukken in de revolutionaire ACTIE, die bewust is van haar doel.
    4. de revolutionaire activiteit is niet te begrijpen zonder een revolutionair programma. Eveneens is de uitwerking van het programma onafscheidelijk van deze activiteit. En omdat de revolutionaire Partij “een orgaan van doctrine en een wil tot actie” (Bordiga) is, is zij de meest uitgesproken concretisering van het socialistische bewustzijn, en het fundamentele element van zijn realisatie.

    11. De tendens tot oprichting van de Partij van het proletariaat vindt plaats op het moment dat de kapitalistische maatschappij ontstaat. Maar zolang de historische voorwaarden voor het socialisme niet voldoende ontwikkeld zijn, kan de ideologie van het proletariaat, net zoals de opbouw van de Partij, slechts in het embryonale stadium bestaan. Het was pas met de ‘Bond van de Kommunisten’ dat er voor de eerste keer een volwassen politieke organisatie van het proletariaat ontstond.

    Wanneer men de ontwikkeling van de oprichting van de partijen van de klasse nauwkeurig onderzoekt, blijkt direct dat de organisatie in partijen geen constante is maar, daarentegen, periodes van grote ontwikkeling doormaken die worden afgewisseld met een andere periodes, waarin de Partij verdwijnt. Het organische bestaan van de Partij schijnt dus niet alleen af te hangen van de wil van de personen, die haar vormen. Het zijn de objectieve omstandigheden die haar bestaan bepalen. Aangezien de partij voornamelijk een orgaan van revolutionaire klasse-actie is, kan zij slechts bestaan in situaties waarin deze aan de oppervlakte komt. Bij afwezigheid van de voorwaarden voor optreden van de arbeidersklasse (economische en politieke stabiliteit van het kapitalisme, of na diepe nederlagen in de arbeidersstrijd), kan de partij niet blijven bestaan. Ze valt organisch uit elkaar. Maar als ze blijft bestaan, dat wil zeggen om een invloed uit te blijven oefenen, dan moet ze zich aanpassen aan de nieuwe omstandigheden die de revolutionaire activiteit ontkennen. In dat geval krijgt de Partij onvermijdelijk een nieuwe inhoud. Ze wordt conformistisch ; oftewel: zij houdt op de partij van de revolutie te zijn.

    Marx heeft, beter dan alle anderen, de voorwaarden voor het bestaan van de Partij begrepen. Bij twee gelegenheden trad hij op als degene die de grote organisatie ontbond: de eerste keer in 1851, na de nederlaag van de revolutie en de triomf van de reactie in Europa, en de tweede keer in 1873, na de nederlaag van de Commune van Parijs, sprak hij zich openlijk uit voor de ontbinding. De eerste keer, van de Bond van de Kommunisten, en de tweede keer van de Eerste Internationale.

    De huidige taak voor de revolutionaire militanten

    12. De ervaring van Tweede Internationale bevestigt de onmogelijkheid om de partij van het proletariaat te handhaven in langdurige periode van een niet-revolutionaire situatie. De definitieve deelname van de partijen van Tweede Internationale aan de imperialistische oorlog van 1914 heeft slechts de lange periode van ontaarding van die organisatie geopenbaard. Het binnendringen en doordringen van de ideologie van de kapitalistische klasse, iets wat altijd mogelijk is in de politieke organisatie van het proletariaat, nemen, in periodes van langere stagnatie en teruggang van de klassestrijd, een zodanige omvang aan dat de ideologie van de bourgeoisie de plaats gaat innemen van die van het proletariaat, en dat de partij zich onvermijdelijk ontdoet van de zijn oorspronkelijke klasse-inhoud om daarna het instrument van de klasse-vijand te worden.

    De geschiedenis van de kommunistische partijen van de Derde Internationaal heeft opnieuw de onmogelijkheid bewezen om de partij te redden in een periode van revolutionaire teruggang en van zijn ontaarding in zo’n periode.

    13. Om deze redenen kan de vorming van partijen, zoals die van een Internationale door trotskisten sinds 1935 en de recente oprichting van een Internationalistische Kommu­nistische Partij (PCI) in Italië, vanwege hun kunstmatige vorming, slechts ondernemingen zijn die tot verwarring en opportunisme leiden. In plaats van momenten te zijn in de oprichting van de toekomstige Partij van de klasse, zijn deze formaties hinderpalen en brengen haar in diskrediet door de karikatuur die zij ervan voorstellen. Verre van een rijping van het bewustzijn uit te drukken, en voorbij te gaan aan het oude programma, veranderen ze deze in dogma's. Ze beperken zich tot het reproduceren het oude programma en worden tot gevangenen van deze dogma's. Het is dat ook helemaal niet verwonderlijk dat deze formaties de achterhaalde en voorbij gestreefde standpunten van de oude Partij hernemen en ze nog slechter maken, zoals wordt aangetoond door de tactiek van het parlementarisme, het syndicalisme, enzovoort.

    14. Maar de breuk in het organisatorische bestaan van de Partij betekent geen breuk in de ontwikkeling van de ideologie van klasse. De revolutionaire teruggang is in de eerste plaats een uiting van de onrijpheid van het revolutionaire programma. De nederlaag is het signaal voor de noodzaak om een kritische heroverweging van voorafgaande programmatische standpunten te ondernemen, en de verplichting er aan voorbij te gaan op basis van de levende ervaring van de strijd.

    Dit positieve kritische werk van programmatische verdieping wordt voortgezet door organen die voortkomen uit de oude Partij. Zij vormen het actieve element in de periode van teruggang voor de oprichting van de toekomstige partij in het geval er zich een periode van een nieuwe revolutionaire opgang zich voordoet. Deze organen worden gevormd door groepen of fracties van de linkerzijde, die afkomstig zijn uit de partij, na de organisatorische ontbinding of zijn ideologische vervreemding van de laatste. Voorbeelden daarvan zijn de Fractie van Marx in de periode die verliep van de ontbinding van de Bond van Kommunisten tot aan de oprichting van de Eerste Internationale, de linkse stromingen in de Tweede Internationale (gedurende de Eerste Wereldoorlog) en die aan de basis lagen van de nieuwe partijen en de [Derde] Internationale in 1919 ; dat waren eveneens de fracties van de Linkerzijde en de groepen die hun revolutionaire werkzaamheid voortzetten, na de ontaarding van de Derde Internationale. Hun bestaan en hun ontwikkeling vormen de voorwaarde voor de verrijking van het programma van de revolutie en de wederopbouw van de partij van morgen.

    15. Als de oude partij eenmaal in de greep is van en overgegaan is naar de vijandige klasse, houdt ze definitief op een milieu te zijn waar de revolutionaire gedachte wordt uitgediept en ontwikkeld en waar militanten van het proletariaat zich kunnen vormen. Een dergelijke partij leidt zowel tot onkundigheid ten aanzien van de grondslag van het begrip partij als tot de verwachting dat de stromingen, afkomstig uit de sociaaldemocratie of het stalinisme, zouden kunnen dienen als bouwmateriaal voor de nieuwe klasse-partij. De Trotskisten, die aanhaken bij de partijen van de Tweede Internationale of de  scijnheilige praktijk voortzetten van infiltratie in deze partijen, om in dit anti-proletarische milieu ‘revolutionaire’ stromingen te verwekken, waarmee ze dan vervolgens een nieuwe partij van het proletariaat zouden kunnen vormen, laten daarmee zien dat zijzelf slechts een dode stroming zijn, een uitdrukking van een voorbije en niet een toekomstige beweging.

    Net zoals de nieuwe Partij van de revolutie niet kan worden opgericht op basis van een programma dat door de gebeurtenissen is voorbijgestreefd, zo ook kan zij ook niet worden opgebouwd met elementen die organisch verbonden blijven aan organisaties, die voor altijd hebben opgehouden deel van arbeidersklasse uit te maken.

    16.  De geschiedenis van de arbeidersbeweging heeft nooit een meer sombere periode en een diepere teruggang van het revolutionaire bewustzijn gekend dan in de huidige periode. Als de economische uitbuiting van de arbeiders een absoluut ontoereikende voorwaarde blijkt te zijn voor de bewustwording van hun historische taak, ziet het ernaar uit dat deze bewustwording oneindig moeilijker is dan de revolutionaire militanten dachten. Opdat het proletariaat zich zou kunnen herpakken, moet de mensheid misschien de nachtmerrie van de derde wereldoorlog ondergaan en daarmee de verschrikkingen van een wereld in chaos. Misschien moet het proletariaat op een tastbare wijze geplaatst wordt voor het dilemma: sterven of zich redden door de revolutie, opdat het de voorwaarde zou kunnen vinden voor herwinnen van zijn zelfcontrole en zijn bewustzijn.

    17.  In verband met deze stelling, is het niet aan ons om onderzoek te doen naar de precieze omstandigheden, die de bewustwording van het proletariaat zullen toelaten, noch naar voorwaarden voor de groepering en de eenheidsorganisatie, die het proletariaat zal voortbrengen ten behoeve van zijn revolutionaire strijd. Wat wij op dit vlak op besliste wijze kunnen vooropstellen, en wat de ervaring van de dertig laatste jaren ons machtigt om te doen, is dat noch de economische eisen, noch de hele reeks van de zogenaamde ‘democratische’ eisen (parlementarisme, recht van de naties op zelfbeschikking, enzovoort), kunnen dienen als grondslag voor het historische handelen van het proletariaat. Wat betreft de vormen van organisatie blijkt, met nog meer duidelijkheid, dat het niet de vakbonden kunnen zijn, met hun verticale, professionele, corporatistische structuur. Al deze vormen van organisatie behoren tot het verleden van de arbeidersbeweging en moeten naar het museum van de geschiedenis worden verwezen. In de praktijk moeten zij absoluut verworpen en overstegen worden. De nieuwe organisaties zullen eenheidsorganisaties zijn, dat wil zeggen organisaties die de grote meerderheid van de arbeiders omvatten en de bijzonderheden van de beroepsbelangen overschrijden. Hun grondslag zal gebaseerd zijn op het maatschappelijk vlak, hun structuur op de locatie. De arbeidersraden, zoals die in 1917 in Rusland en in 1918 in Duitsland plotseling zijn verrezen, blijken de nieuwe soort van eenheidsorganisatie van de klasse te zijn. Niet de verjonging van de vakbonden, maar dit soort arbeidersraden, zullen door de arbeiders worden beschouwd als de meest aangewezen vorm van hun organisatie.

    Maar welke die nieuwe vormen van eenheidsorganisatie van de klasse ook zullen zijn, dit verandert in geen enkel opzicht het probleem van de noodzaak van het politieke orgaan, dat gevormd wordt door de Partij, noch de beslissende rol die zij speelt. De partij zal de bewuste factor in de klasse-actie blijven. Zij is de absoluut noodzakelijke primaire ideologische krachtbron voor het revolutionaire optreden van het proletariaat. In de sociale actie speelt zij een rol, die overeenkomt met de energie in de productie. De wederopbouw van dit klasse-orgaan wordt bepaald door een tendens, die aan het licht komt in de arbeidersklasse, als deze breekt met de kapitalistische ideologie en als deze zich op praktische wijze in strijd gaat tegen het bestaande regime. Tegelijkertijd vormt deze heroprichting een voorwaarde voor versnelling en verdieping van deze strijd en de beslissende voorwaarde voor haar zege.

    18. Uit de afwezigheid van de voorwaarden, die vereist zijn voor de oprichting van de partij, moet niet worden afgeleid dat elke directe activiteit van de revolutionaire militant nutteloos of onmogelijk is. De militant moet geen keuze maken tussen het holle ‘activisme’ van de ‘partij-fetisjisten’ en de individuele afzondering, tussen het avonturisme en het machteloze pessimisme, maar moet beiden bestrijden als even vreemd aan de revolutionaire geest en schadelijk voor de zaak van de revolutie. Hij moet eveneens de voluntaristische opvatting van de militante activiteit verwerpen, welke zich presenteert als de enige factor die de beweging van de klasse bepaalt, evenals de mechanistische opvatting van de partij, die haar beschouwt als een eenvoudige passieve afspiegeling van de beweging. De militant moet zijn activiteit beschouwen als een van de factoren die, in de wisselwerking met de andere, het optreden van de klasse bedingt en bepaalt. Uitgaande van deze opvatting vindt de militant de grondslag van de noodzaak en de waarde van zijn activiteit alsmede de grens van zijn mogelijkheden en reikwijdte. Zijn activiteit aanpassen aan de voorwaarden van de bestaande conjunctuur is de enige manier om haar efficiënt en vruchtbaar te maken.

    19. De wil om, in alle haast en ten koste van alles, de nieuwe klasse-partij op te richten, ondanks de ongunstige objectieve voorwaarden en door deze geweld aan te doen, is de uitdrukking van een avonturistisch en kinderachtig voluntarisme en een foutieve beoordeling van de situatie en zijn directe vooruitzichten, en tenslotte van een totale miskenning van het begrip partij en de verhouding tussen de partij en de klasse. Derhalve waren al deze pogingen onvermijdelijk gedoemd tot mislukking. In het beste geval zijn ze er slechts in geslaagd om opportunistische groeperingen te creëren die zich laten meeslepen in het kielzog van de grote partijen van de Tweede en Derde Internationale. De enige reden die hun bestaan dan rechtvaardigt is slechts de ontwikkeling, in hun midden, van een kapelletjes- en sektegeest.

    Aldus worden al deze organisaties, in hun positivisme, door hun ‘directe activisme’, niet alleen gegrepen door het raderwerk van het opportunisme, maar brengen in hun negatief ook een bekrompenheid voort die eigen is aan sektes, een parochiaal patriottisme, een angstige en bijgelovige aanhankelijkheid hun de ‘leiders’, aan de karikaturale reproductie van het spel van de grote organisaties, aan de verafgoding van organisatieregels en de onderwerping aan een ‘vrijwillig aanvaarde’ discipline welke, omgekeerd evenredig tot het aantal, meer tiranniek en ontoelaatbaar wordt.

    Het gevolg is dat de kunstmatige en vroegtijdige oprichting van de partij leidt zowel tot de ontkenning van de opbouw van de politieke klasse-organisatie, als tot de vernietiging van de kaders en het verlies, op min of meer korte termijn maar onvermijdelijk, van militanten, die versleten, uitgeput, verloren en volledig ontmoedigd raken.

    20. De verdwijning van de Partij, ofwel door haar inkrimping en haar organisatorisch uiteenvallen, zoals het geval was bij de Eerste Internationale, ofwel door zijn overgang ten dienste van het kapitalisme, zoals het geval was voor de partijen van Tweede en Derde Internationale, brengt, zowel in het ene als het andere geval, het einde van een periode in de revolutionaire strijd van het proletariaat tot uitdrukking. De verdwijning van de partij is dan onvermijdelijk en geen enkel voluntarisme of aanwezigheid van een min of meer geniale leider kan dit verhinderen.

    Marx en Engels hebben tweemaal de organisatie van het proletariaat, aan wier leven zij op een doorslaggevende wijze hebben deelgenomen, zien breken en afsterven. Lenin en Luxemburg zijn getuige geweest, vol machteloosheid, van het verraad van de grote sociaaldemocratische partijen. Trotsky en Bordiga hebben niets kunnen veranderen aan de ontaarding van de kommunistische partijen en hun verandering in een reusachtige machines van het kapitalisme, dat wij sindsdien kennen.

    Deze voorbeelden leren ons niet de zinloosheid van de Partij, zoals een oppervlakkige en fatalistische analyse beweert, maar alleen dat de noodzakelijke Klasse-partij niet bestaat in de zin van een onafgebroken en stijgende lijn, maar dat haar bestaan niet altijd mogelijk is. Haar ontwikkeling en haar bestaan beantwoordt aan en is nauw verbonden met de klassestrijd van het proletariaat, die haar doet ontstaan en die haar tot uitdrukking brengt. Daarom heeft de strijd van de revolutionaire militanten binnen de partij, in de loop van de periode van ontaarding en voor haar dood als arbeiderspartij, een revolutionaire betekenis, maar niet die vulgaire betekenis die de verschillende trotskistische opposities aan haar hebben gegeven. Voor deze laatsten ging het om haar herstel, en om haar te herstellen moest de organisatie en haar eenheid vooral niet in gevaar worden gebracht.

    Voor hen ging het erom de organisatie in haar voormalige pracht te handhaven, terwijl juist de objectieve omstandigheden dit niet toelieten en de verlopen pracht van de organisatie zich slechts kon handhaven ten koste van een voortdurende en groeiende vervorming van haar revolutionaire en klasse-aard. Het zijn organisatorische maatregelen waarin zij het middel vinden om de organisatie te redden, zonder te begrijpen dat de organisatorische ineenstorting altijd de uitdrukking is en de afspiegeling van een periode van revolutionaire teruggang en vaak een oplossing is die de voorkeur verdient boven haar overleving. In ieder geval wat de revolutionairen moeten redden is niet de organisatie, maar haar klasse-ideologie die, met de ondergang van de organisatie, gevaar loopt te vergaan.

    Omdat men de objectieve oorzaken van het onvermijdelijke verlies van de oude partij niet begreep, kon men de taak van de militanten in deze periode niet begrijpen. Uit de mislukking om de oude klasse-partij te redden, trokken ze de conclusie dat het noodzakelijk was om onmiddellijk een nieuwe partij op te richten. Dat onbegrip kon enkel leiden tot de toename van het avonturisme en het geheel gebaseerd op een voluntaristische opvatting van de partij.

    Een juiste studie van de werkelijkheid toont aan dat de dood van de oude partij juist inhoudt dat het onmogelijk is om onmiddellijk een nieuwe partij op te richten ; het betekent namelijk dat de noodzakelijke voorwaarden voor welke partij dan ook, zowel oude als nieuwe, in de huidige periode niet bestaan.

    In zo'n periode kunnen alleen kleine revolutionaire groepen blijven voortbestaan die minder een organisatorische dan ideologische voortzetting waarborgen, die in hun midden de voorbijgegane ervaring van de beweging en de klassenstrijd samenvatten, die de koppeling vertegenwoordigen tussen de partij van gisteren en die van morgen, tussen de climax van de strijd en de rijpheid van het klassebewustzijn in de periode van de voorbije stroom die gaat naar zijn overschrijding in de nieuwe periode van de stroom in de toekomst. In deze groepen wordt het ideologische leven van de klasse, de zelfkritiek van haar strijd, de kritische heroverweging van haar voorafgaande ideeën, de uitwerking van haar programma, de rijping van haar bewustzijn en de vorming van nieuwe kaders van militanten met het oog op de volgende stap in zijn revolutionaire aanval voortgezet.

    21. De huidige periode, waarin we leven, is het product, aan de ene kant van de nederlaag van de eerste grootse revolutionaire golf van het internationale proletariaat, die een einde te maakte aan de eerste imperialistische oorlog en die haar hoogtepunt bereikte in de Oktoberrevolutie van 1917 in Rusland en in de Spartacusbeweging van 1918-1919, en aan de andere kant van de diepgaande veranderingen in de economisch-politieke structuur van het kapitalisme, die evolueert naar zijn ultieme en vorm van verval, het staatskapitalisme. Bovendien bestaat er een dialectische relatie tussen deze evolutie van het kapitalisme en de nederlaag van de revolutie.

    Ondanks hun heldhaftige strijdwil, ondanks de permanente en onoverkomelijke crisis van het kapitalistische systeem en de wonderbaarlijke en voortdurende verergering van de levensomstandigheden van de arbeiders, konden het proletariaat en zijn voorhoede niet het hoofd bieden aan de tegenaanval van het kapitalisme. Zij vonden niet het klassieke kapitalisme tegenover zich en werden daardoor verrast door de veranderingen. Want deze stelden problemen waarop zij, noch theoretisch noch politiek, waren voorbereid. Het proletariaat en zijn voorhoede, die lange tijd het kapitalisme hadden verward met het particulier eigendom van de productiemiddelen, en het socialisme met staatseigendom, waren ontspoord en ontredderd geraakt door de tendensen van het moderne kapitalisme naar staatsconcentratie van de economie en haar planning. Een reusachtige meerderheid van de arbeiders waren gewonnen voor het idee dat deze evolutie een originele manier was tot verandering van de maatschappij van het kapitalisme naar het socialisme. Zij hebben hun ziel aan deze onderneming verpand, zij hebben hun historische taak opgegeven en zijn de betrouwbaarste vaklui geworden voor het behoud van de kapitalistische maatschappij.

    Dat zijn de historische omstandigheden die het proletariaat zijn huidige vorm geven. Zolang deze voorwaarden de overhand hebben, zolang de ideologie van het staatskapitalisme de hersenen van de arbeiders beheerst, zal er geen sprake kunnen zijn van wederopbouw van de klasse-partij. Alleen door bloedige rampen, die de fase van het staatskapitalisme kenmerken, zal het proletariaat de kloof bevatten, die het bevrijdende socialisme scheidt van het huidige monsterlijke staatskapitalistische regime.  Alleen als er in zijn midden een groeiende tendens ontstaat om zich los te maken van deze ideologie, die het vernietigd en gevangen houdt, dan pas zal opnieuw de weg opengaan naar “de organisatie van het proletariaat als klasse, derhalve als politieke partij”. Deze etappe zal des te sneller en gemakkelijker door het proletariaat genomen kunnen worden als de revolutionaire kernen de vereiste theoretische inspanning hebben gedaan die een antwoord geven op de nieuwe problemen die verbonden zijn met het staatskapitalisme en zo het proletariaat hebben helpen om zijn klasse-oplossing en de middelen voor haar verwezenlijking terug te vinden.

    22. In de huidige periode kunnen de revolutionaire militanten slechts blijven bestaan door de vorming van kleine groepen die zich wijden aan een geduldig werk van propaganda, dat noodzakelijkerwijs in zijn omvang beperkt is, tegelijk met een hardnekkige inspanning op het gebied van onderzoek en theoretische opheldering.

    Deze groepen zullen zich slechts aan deze taak kunnen wijden door contact te zoeken met andere groepen op nationaal en internationaal niveau, op basis van afgebakende criteria van de klasse-grenzen. Alleen deze contacten en hun vermeerdering, met het oog op de confrontatie van standpunten en de opheldering van de problemen, zullen de groepen en militanten in staat stellen om zich, zowel lichamelijk als politiek, te verzetten tegen de verschrikkelijke druk van het kapitalisme in de huidige periode en ervoor te zorgen dat alle inspanningen een reële bijdrage vormen tot de ontvoogdingsstrijd van het proletariaat.

    De Partij van morgen

    23. De Partij kan geen eenvoudige kopie zijn van die van gisteren. Zij kan niet worden opgebouwd, gebaseerd op een ideaal model uit het verleden. Evenals haar programma, zijn haar organische structuur en de verhouding die ontstaat tussen haar en het geheel van de klasse, gebaseerd op een synthese van de voorgaande ervaring en de nieuwe, meer gevorderde omstandigheden van het huidige stadium. De Partij volgt de evolutie van de klassestrijd en elk stadium van de geschiedenis komt overeen met een bepaald type van politieke organisatie van het proletariaat.

    Bij de opkomst van het moderne kapitalisme, in de eerste helft van de 19e eeuw, was de arbeidersklasse nog in haar vormingsfase en voerde plaatselijke en sporadische gevechten, die slechts konden leiden tot het ontstaan van doctrinaire scholen, sekten en bonden. De Bond van de Kommunisten was de meest gevorderde uitdrukking van deze periode evenals haar ‘Manifest’ en haar oproep van “proletariërs aller landen, verenigt u”, waarmee zij de daaropvolgende periode aankondigde.

    De Eerste Internationale stemde overeen met de daadwerkelijke verschijning van het proletariaat op het toneel van de sociale en politieke strijd in de voornaamste landen van Europa. Ze groepeerde eveneens alle georganiseerde krachten van de arbeidersklasse, haar meest diverse ideologische tendensen. De Eerste Internationale verenigde zowel alle stromingen als alle aangrenzende aspecten van de arbeidersstrijd: economisch, educatief, politiek en theoretisch. Zij vormde het hoogtepunt van de EENHEIDSORGANISATIE van de arbeidersklasse, in heel haar verscheidenheid.

    De Tweede Internationale vormde een etappe in het onderscheiden van de economische strijd en de politiek-sociale strijd van de arbeiders. In deze periode, van volle ontplooiing van de kapitalistische maatschappij, vormde de Tweede Internationale zowel de organisatie van de strijd voor hervormingen en politieke veroveringen, de politieke bevestiging van het proletariaat, als een hoger stadium in de ideologische afbakening binnen het proletariaat, door de theoretische grondslagen van haar revolutionaire historische missie te preciseren en uit te werken.

    De Eerste Wereldoorlog betekende de historische crisis van het kapitalisme en de het begin van zijn fase van neergang. De socialistische revolutie ging vanaf dat moment over van het niveau van de theorie naar het niveau van de praktische toepassing. Onder het vuur van de gebeurtenissen was het proletariaat als het ware gedwongen om zijn revolutionaire strijdorganisatie in alle haast te bouwen. De monumentale programmatische bijdrage van de eerste jaren van de Derde Internationale is echter onvoldoende en inferieur gebleken ten opzichte van de reusachtige omvang van de op te lossen problemen die werden gesteld door deze ultieme fase van het kapitalisme en door zijn revolutionaire overgang. Tegelijkertijd heeft de ervaring al snel aangetoond dat de klasse als geheel over het algemeen ideologische onrijp was. Geconfronteerd met deze twee klippen, en onder de druk van de plotselinge noodzaak, die voortkwam uit de gebeurtenissen en hun snelheid, werd de Derde Internationale ertoe aangezet om te antwoorden met organisatorische maatregelen: de ijzeren discipline van de militanten, enzovoort.

    Het organisatorische aspect moest de programmatische onvolkomenheid compenseren en de partij de onrijpheid van de klasse. Maar dat leidde ertoe dat de partij zich in de plaats stelde van de klasse-actie zelf en daardoor tot een aantasting van het begrip van de partij en haar verhouding tot de klasse.

    24.  Op basis van deze ervaring, zal de toekomstige partij gegrondvest worden op de herbevestiging van deze waarheid: de revolutie is nochtans geen kwestie van organisatie, ook al omvat zij een organisatieprobleem. De revolutie is vooral een ideologisch probleem, van rijping van het bewustzijn in de brede massa's van het proletariaat.

    Geen enkele organisatie, geen enkele partij kan de plaats innemen van de klasse zelf, want meer dan ooit blijft het waar dat “de emancipatie van de arbeiders [slechts] het werk van de arbeiders zelf zal zijn”. De partij, die de kristallisatie is van het klassebewustzijn, is noch gescheiden van de klasse, noch synoniem ervan. De partij blijft noodzakelijkerwijs een kleine minderheid ; haar ambitie is niet meer de grootste numerieke kracht te zijn. Op geen enkel moment kan zij zich noch scheiden van de levende activiteit van de klasse, noch de plaats ervan innemen. Haar functie blijft die van ideologisch orgaan van inspiratie tijdens de beweging en van het optreden van de klasse.

    25.  In de loop van de opstandige periode naar de revolutie, is het niet de rol van de partij om de macht voor zichzelf op te eisen, noch aan de massa's te vragen om haar  het ‘vertrouwen’ te geven. Ze komt tussen en ontwikkelt haar activiteit met het oog op de zelf-mobilisatie van de klasse en daarbinnen streeft zij ernaar de revolutionaire principes en actiemiddelen te doen zegevieren.

    De mobilisatie van de klasse rond de partij, waar zij de leiding aan ‘toevertrouwt’ of, beter gezegd, aan overgeeft, is een opvatting die wijst op een toestand van onrijpheid van de klasse. De ervaring heeft aangetoond dat het, onder dergelijke omstandigheden, voor de revolutie uiteindelijk onmogelijk is om te overwinnen en deze snel moet ontaarden, wat een scheiding tussen de klasse en de partij tot gevolg heeft. Laatstgenoemde ziet zich snel geplaatst voor de noodzaak om steeds meer een beroep te doen op dwangmiddelen die ze aan de klasse oplegt en wordt aldus een geduchte hinderpaal voor het verloop voor de revolutie.

    De partij is geen orgaan van leiding en uitvoering, deze functies zijn eigen aan de eenheidsorganisatie van de klasse. Als de militanten van de partij aan deze functies deelnemen, dan is dat als leden van de grote gemeenschap van het proletariaat.

    26.  In de postrevolutionaire periode, die van de dictatuur van het proletariaat, is de partij niet de enige partij. Dit is een karakteristiek die klassiek is voor totalitaire regimes. De laatstgenoemde wordt gekenmerkt door zijn identificatie en zijn assimilatie met de staatsmacht waarvan hij het monopolie heeft. De klasse-partij van het proletariaat daarentegen wordt gekenmerkt door het feit dat ze zich onderscheidt van de Staat, waarvan zij de historische tegenstelling vormt. De totalitaire eenheidspartij neigt ertoe zich uit te breiden en miljoenen personen op te nemen om er het fysieke element van haar overheersing en haar onderdrukking van te maken. De partij van het proletariaat blijft daarentegen, door haar aard, een strenge ideologische selectie, haar militanten hebben geen belang om te veroveren of te verdedigen. Het is slechts hun voorrecht de helderste strijders te zijn en de meest toegewijde aan de revolutionaire zaak. De partij heeft dus niet tot doel om de brede massa's in haar midden op te nemen want, naarmate haar ideologie deel zal worden van de brede massa's, zal de noodzaak van haar bestaan verdwijnen en het uur van haar ontbinding inluiden.

    De interne regels van de partij

    27. De problemen op het vlak van de organisatiebeginselen, die de interne regels van de partij vormen, nemen ook een meer beslissende plaats in dan haar programmatische inhoud. Een opgedane ervaring, en meer in het bijzonder die van de partijen van de Derde Internationale, hebben aangetoond dat het begrip van de partij een eenheid vormt. Organisatorische regels zijn een aspect en een manifestatie van deze opvatting. Er bestaat geen organisatiekwestie die gescheiden is van de visie over de rol en de functie van de partij en haar verhouding tot de klasse. Geen enkele van deze kwesties staat op zichzelf, ze brengen echter elementen tezamen, die een fundamenteel element en uitdrukking van het geheel vormen.

    De partijen van de Derde Internationale hadden dergelijke regels of zo’n interne ordening omdat ze waren gevormd in een duidelijk onrijpe periode van de klasse, wat ertoe heeft geleid dat de partij zich in de plaats stelde van de klasse, de organisatie in de plaats van het bewustzijn, de discipline in plaats van de overtuiging.  

    De organisatorische regels van de toekomstige partij moeten daarom staan in functie van een begrip dat omgekeerd evenredig is aan de rol van de partij in een verder gevorderd stadium van de strijd, gebaseerd op een grotere ideologische rijpheid van de klasse.

    28. De kwesties van democratisch of organisch centralisme, die een prominente plaats innemen in de Derde Internationale, zullen hun scherpte verliezen voor de toekomstige partij. Als de klasse-actie rustte op de activiteit van de partij, zou de vraag van maximale praktische doeltreffendheid van de laatste noodzakelijkerwijs domineren in de partij, die bovendien alleen maar versnipperde oplossingen kon brengen.  

    De doeltreffendheid van het optreden van de partij ligt niet uit haar praktische leidinggevende en uitvoerende activiteit, maar in haar ideologische. De kracht van de partij berust daarom niet op disciplinaire onderwerping van de militanten, maar op haar kennis, haar steeds grotere ideologische ontwikkeling, haar steeds meer vastere overtuiging.

    De regels van de organisatie komen niet voort uit abstracte opvattingen, verheven tot het niveau de in zichzelf besloten en onveranderlijke principes, democratie of centralisme. Dit soort beginselen zijn zonder betekenis. Als de besluitvorming middels een (democratische) meerderheid, bij gebrek aan een meer geëigende methode, moet worden gehandhaafd, betekent dit niet dat de meerderheid per definitie het monopolie van waarheid en de juiste standpunten heeft. De juiste standpunten vloeien voort uit de grotere kennis van het object, uit het grootste inzicht en uit de betere grip op de werkelijkheid.  

    De interne regels van de organisatie moeten overeenstemmen met haar doel en dus met dat van de partij. Ongeacht het belang van de doeltreffendheid van haar onmiddellijke praktische actie, die de uitoefening van een grotere discipline haar kan geven, is het altijd minder belangrijk dan de maximale ontplooiing van de overdenking van de militanten en bijgevolg is het daar aan onderworpen.

    Zolang de partij de smeltkroes blijft waar de klasse-ideologie zich ontwikkelt en verdiept, moet haar voornaamste principe niet alleen zijn de grootste vrijheid van ideeën en meningsverschillen in het kader van haar programmatische beginselen, maar moet ze ook zorgen voor de bevordering en het onderhoud van het elan van de overdenking, voortdurend de middelen verstrekken voor de discussie en de confrontatie van ideeën en tendensen in haar midden.

    29.  Vanuit dit gezichtspunt bekeken, is niets zo vreemd als de opvatting van de partij als het monsterlijke concept van een homogene monolithische en monopolistische partij.

    Het bestaan van tendensen en fracties binnen de partij is geen kwestie van tolerantie, een recht dat kan worden toegekend, en dus onderwerp van discussie.

    Integendeel, het bestaan van stromingen in de partij is, in het kader van de verworven en geverifieerde beginselen, een van de uitingen van een gezonde opvatting van de partij.

    Juni 1948, Marco.

    Voetnoten

    [1] Ook vandaag delen we nog de grondslag van alle ideeën in deze tekst en in de meeste gevallen steunen wij ze woord voor woord. Dit is in het bijzonder het geval ten aanzien van de politiek fundamentele en onvervangbare rol van de partij van het proletariaat voor de overwinning van de revolutie. Echter, de navolgende uitdrukking van de tekst is niet de beste om de dynamiek van de klassenstrijd en van de betrekkingen tussen de klasse en de partij te kunnen begrijpen: “Overgelaten aan hun eigen interne ontwikkeling, kunnen de gevechten van de arbeiders tegen de kapitalistische uitbuitingsvoorwaarden hoogstens leiden tot opstandige uitbarstingen.” Inderdaad moet de rol van de revolutionairen gepreciseerd worden.

    Het gaat er niet om het bewustzijn naar de arbeiders te brengen, maar om haar ontwikkeling in de arbeidersrangen te verdiepen en te versnellen. Voor meer informatie over ons standpunt met betrekking tot dit onderwerp, verwijzen we de lezer naar de volgende artikelen: “Het kommunisme is geen mooi ideaal, het staat op de dagorde van de geschiedenis [deel 1]” https://nl.internationalism.org/node/706 [101];

    “Vraagstuk van de organisatie; zijn wij 'Leninististen’ geworden?” in nr. 96 en 97 van de International Review; “1903-1904: geboorte van bolsjewisme (III). De polemiek tussen Lenin en Rosa Luxemburg” in de International Review nr. 118.

    [2] Dezelfde theoretische overdenking ligt ten grondslag aan een ander artikel, “De huidige taken”, gepubliceerd in Internationalisme in 1946 en herdrukt in de International Review nr. 32 (https://fr.internationalism.org/rinte32/Internationalisme_1947_parti_ou_cadres.htm [102])

    [3] Dat is wat er gebeurd is met alle de stromingen van het utopische socialisme die, eenmaal scholen geworden, hun revolutionaire aspect verloren en veranderden in actieve conservatieve krachten. Zie daarvoor de voorbeelden van Proudhon, Fourier, de coöperaties, het reformisme en staatssocialisme.

    Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

    • Revolutionaire organisatie [9]

    Theoretische vraagstukken: 

    • Partij en fractie [83]

    Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

    • Franse Kommunistische Linkerzijde [103]

    Rubric: 

    De opbouw van de politieke organisatie

    Uit rapport nationale situatie Duitsland: Het probleem van het politieke populisme

    • 1192 keer gelezen

    Inleiding

    Onderstaand artikel is een vertaling van een paragraaf uit een veel langer rapport over de nationale situatie, dat in het voorjaar van 2016 werd aangenomen tijdens de Conferentie van de afdeling van de IKS in Duitsland. Dit hier gepubliceerde deel behandelt één specifiek aspect van het rapport, namelijk het politieke populisme, waarvan de manifestaties de laatste jaren  hand over hand zijn toegenomen in de westerse industrielanden.

    Tot nu toe werd het populisme (ook door de IKS) vooral geïdentificeerd met de politieke partijen en organisaties die

    - zich verzetten tegen de “dictaten van Brussel” of “de islam als een achterlijke cultuur” beschouwden (PVV, FN, enzovoort);

    - op de golf van protesten (tegen de EU) zijn komen bovendrijven om “de wil van het volk tot uitdrukking te brengen” (Syriza, Podemos, enzovoort).

    Onderstaande tekst probeert een correctie aan te brengen op deze oppervlakkige en beperkte karakterisering van het populisme door enkele van de essentiële kenmerken ervan te belichten.

    Zo stelt de tekst allereerst “dat er een nauw verband bestaat tussen de verergering van de wereldwijde crisis van het kapitalisme en de opkomst van het populisme. De economische crisis versterkt niet alleen onzekerheid en angst, door de intensivering van de strijd om te overleven, ze voedt ook de vlam van irrationaliteit”.

    Deze irrationaliteit drukt zich uit in een triade, die tot leven komt onder invloed van de toenemende ellende van de kapitalistische heerschappij: “Ten eerste in de accumulatie van agressie, haat, boosheid en een verlangen naar vernietiging en zelfvernietiging. Ten tweede in de projectie van deze anti-sociale impulsen op anderen (morele hypocrisie). Ten derde in de tendens om deze impulsen te richten op ogenschijnlijk zwakkeren.”

    “De populistische agressie uit zich ook tegen de heersende klasse, maar omdat die te machtig lijkt te zijn, eist ze luidop door de laatste te worden beschermd en voorgetrokken. Het populisme wil dat  de bourgeoisie alles elimineert dat er uitziet als een bedreigende rivaal of erin toestemt dat men het recht in eigen hand.” Uiteindelijk leidt deze agressie onvermijdelijk tot iets, “dat aan de wortel van het populisme ligt, de pogrom”.

    Voor diegenen die wensen kennis te nemen van het hele rapport verwijzen wij graag naar de volledige versie op onze website in het Duits (cfr. https://de.internationalism.org/content/2675/bericht-und-praesentation-ueber-die-nationale-lage-deutschlands [104] ).

    Internationalisme/Wereldrevolutie, afdeling van de IKS in België en Nederland

    Het probleem van het politieke populisme

    Hoewel het verschijnsel van het terrorisme tegen buitenlanders en vluchtelingen niet nieuw is in Duitsland, vooral sinds de ‘hereniging’ en vooral (maar niet alleen) in haar nieuwe oostelijke provincies, was de opkomst van een stabiele populistische beweging in Duitsland tot nu toe met succes door de heersende klasse verhinderd. Maar in het kader van de acute fase van de eurocrisis, die duurde tot de zomer van 2015, en van de 'vluchtelingencrisis', die daarop volgde, beleefde het politieke populisme een opleving.

    Dit heeft zich hoofdzakelijk gemanifesteerd op drie niveaus: ten eerste met de groei van het AfD (Alternative für Deutschland) in de gunst van de kiezer, een partij die zich oorspronkelijk had gevormd in reactie op het Griekse steunpakket en op basis van een vaag verzet tegen een gemeenschappelijke Europese munt; vervolgens met een rechtse populistische beweging, die zich concentreert rond de ‘maandagwandeling’ in Dresden (Pegida) en tenslotte met een recente heropleving van het rechtsterrorisme tegen vluchtelingen en buitenlanders, zoals de ‘NSU’ (‘Nationalsozialistische Untergrund’).

    Deze verschijnselen zijn niet nieuw op het politieke toneel in Duitsland. Maar tot nu toe is de bourgeoisie er nog steeds in geslaagd om te voorkomen dat deze verschijnselen een soort van stabiele en parlementaire aanwezigheid bereikten. Tot de zomer van 2015 leek het alsof de heersende fracties er opnieuw in slaagden. De activiteiten van de AfD werden teruggebracht tot haar oorspronkelijke thema (de 'Griekse' crisis) en tot haar financiële bronnen en onderging de eerste splitsing.

    Maar vervolgens slaagde dit populisme erin om een comeback te maken. Dankzij de nieuwe golf van de immigranten werd hij sterker dan ooit. En omdat de migrantenkwestie binnen afzienbare tijd een meer dominante rol dreigt te gaan spelen, zijn de kansen voor het AfD toegenomen om zich te vestigen als een nieuwe, meer permanente component van het politieke apparaat. 

    De heersende klasse is in staat om dit allemaal te gebruiken om haar verkiezingscircus interessanter te maken, de ideologie van de democratie en van het antifascisme nieuwe impulsen te geven en ook verdeling en vreemdelingenhaat te verspreiden. Maar het hele proces komt niet geheel overeen met haar belangen, noch is ze in staat om het volledig onder controle te houden.

    Dat er een nauw verband bestaat tussen de verergering van de wereldwijde crisis van het kapitalisme en de opkomst van het populisme wordt geïllustreerd door de crisis van de Eurozone en de impact ervan op het politieke toneel in Duitsland. De economische crisis versterkt niet alleen onzekerheid en angst, door de intensivering van de strijd om te overleven. Ze voedt ook de vlam van irrationaliteit. Duitsland heeft economisch het meest te verliezen als de samenhang van de EU en de Euro verder zou worden afgezwakt.

    Miljoenen arbeidsplaatsen hangen direct of indirect af van de export en de rol die de EU in dit kader voor Duitsland speelt. In zo'n land is het des te meer irrationeel om de EU, de euro en de hele focus op de wereldmarkt in vraag te stellen. In dit verband is het geen toeval dat de recente opkomst van dergelijke xenofobe bewegingen worden veroorzaakt door de bezorgdheid over de stabiliteit van de nieuwe Europese munt.

    Rationaliteit is een essentiële, maar niet het enige moment in de menselijke rede. Rationaliteit is geconcentreerd rond het aspect van het berekende denken. Daar dit de bekwaamheid inhoudt om de eigen objectieve belangen te berekenen, is dit een onontbeerlijk aspect, niet alleen van de burgerlijke maatschappij, maar ook voor de bevrijding van de proletarische strijd. Historisch verscheen en ontwikkelde het zich hoofdzakelijk onder de impuls van de ruil van equivalenten.

    Onder het kapitalisme vervolmaakt het geld zijn rol als een universele equivalent. Daardoor spelen de munt en het vertrouwen, die ze bewerkstelligt, een belangrijke rol in de ‘totstandkoming’ van de rationaliteit van het de burgerlijke maatschappij. Een verlies aan vertrouwen in de universele equivalent is daarom een van de belangrijkste bronnen van irrationaliteit in burgerlijke maatschappij. Daarom zijn valutacrises en tijden van hyperinflatie bijzonder gevaarlijk voor de stabiliteit van deze maatschappij. Zo was de inflatie in 1923 in Duitsland een van de belangrijkste factoren, die de weg bereidde voor de nationaalsocialistische triomf tien jaar later.

    Anderzijds benadrukt en illustreert de huidige stroom van vluchtelingen en migranten een ander aspect van het populisme: de verscherping van de concurrentie tussen de slachtoffers van het kapitalisme en de neiging tot de uitsluiting, vreemdelingenhaat en het zoeken naar een zondebok. De ellende onder de kapitalistische heerschappij brengt een triade voort van levensvernietiging : ten eerste de accumulatie van agressie, haat, boosheid en een verlangen naar vernietiging en zelfvernietiging. Ten tweede de projectie van deze antisociale impulsen op anderen (morele hypocrisie). Ten derde het richten van deze impulsen op ogenschijnlijk zwakkeren in plaats van tegen de heersende klasse, die te machtig lijkt te zijn.

    Dit drieledige 'complex' bloeit vooral op door de afwezigheid van de collectieve strijd van het proletariaat, als het individu zich machteloos voelt tegenover het kapitaal. Het hoogtepunt van deze triade, die aan de wortel van het populisme ligt, is de pogrom. Hoewel de populistische agressie zich ook uit tegen de heersende klasse, eist ze luidop om door deze laatste te worden beschermd en voorgetrokken. Het populisme wil dat de bourgeoisie alles elimineert dat er uitziet als een bedreigende rivaal of erin toestemt dat men het recht in eigen hand neemt.

    Deze 'conformistisch rebellie', een permanent fenomeen in het kapitalisme, wordt acuut in het licht van de crisis, de oorlog, de chaos, van de instabiliteit. In de jaren 1930 was het kader van zijn verbreiding de wereldhistorische nederlaag van het proletariaat. Momenteel is dit kader het ontbreken van een perspectief: het tijdperk van de ontbinding.

    Zoals reeds ontwikkeld is in de Stellingen van de IKS over Ontbinding, is een van de sociale en materiële fundamenten van de van populisme het proces van de-klassering. Ondanks de economische robuustheid en het gebrek aan gekwalificeerde arbeidskrachten is een belangrijk deel van de bevolking van het hedendaagse Duitse nationale kapitaal, hoewel werkloos, niet echt een actieve factor van het industriële reserve leger (klaar om het werk van anderen over te nemen, en om daardoor neerwaartse druk op de lonen uit te oefenen), maar eerder wat Marx de Lazarusstand van de arbeidersklasse noemde.

    Als gevolg van gezondheidsproblemen, het onvermogen om de stress van de moderne kapitalistische arbeid en de strijd van het bestaan uit te houden, of door een gebrek aan kwalificatie is deze sector, vanuit kapitalistisch oogpunt, ‘niet in staat om te werken’. In plaats een neerwaartse druk uit te oefenen op de lonen, verhogen deze sectoren de totale loonkosten door de diensten waar zij gebruik van maken. Het is deze sector die de vluchtelingen vandaag het meest beschouwt als potentiële rivalen.

    Binnen deze sectoren zijn er twee belangrijke groepen van de proletarische jeugd, waarvan delen mogelijk kwetsbaar worden voor de mobilisatie als kanonnenvlees voor burgerlijke bendes, maar ook als actieve protagonisten van pogroms. De eerste groep bestaat uit kinderen van de eerste of tweede generatie 'gastarbeiders'. Het oorspronkelijke idee was dat deze 'gastarbeiders' niet zouden blijven zodra ze niet langer nodig waren en, boven alles, dat zij niet hun gezinnen zouden laten overkomen naar of een gezin zouden stichten in Duitsland. Het tegenovergestelde is gebeurd, en de bourgeoisie deed geen speciale inspanning om de kinderen uit deze gezinnen te scholen.

    Doordat de ongeschoolde banen voor een groot deel naar de zogenaamde 'derde wereld' landen werden uitgevoerd, is het resultaat hiervan dat vandaag een deel van dit segment van de proletarische jongeren veroordeeld is tot een bestaan dat wordt gefinancierd door overheidsdiensten en nooit in de geassocieerde arbeid geïntegreerd is geworden. De andere groep zijn de kinderen van de traumatische massaontslagen in Oost-Duitsland, die plaatsvonden na de 'hereniging'.

    Delen van dit segment, eerder Duitsers dan immigranten, die niet genoeg geschoold waren om mee te kunnen doen in de zeer competitieve 'Westerse' vorm van kapitalisme, en die het niet aandurfden om in 1989 naar het ‘West- Duitsland’ te gaan, zoals de ‘durvers’ die dat wel deden, zijn toegetreden tot het leger van de mensen die leven van de sociale diensten. Deze sectoren zijn bijzonder kwetsbaar voor de verloedering, criminalisering en de decadente, xenofobe vormen van politisering.

    Hoewel het populisme het product is van haar systeem, kan de bourgeoisie dit fenomeen niet naar believen voortbrengen noch laten verdwijnen. Maar ze kan het niet alleen voor haar eigen doeleinden manipuleren, maar ook ontwikkeling ervan min of meer be- of ontmoedigen. In het algemeen doet ze beide. Maar nogmaals, dit is niet gemakkelijk te beheersen. Zelfs in het kader van het kapitalisme van de totalitaire staat is het voor de heersende klasse moeilijk om, tegenover het populisme, een samenhang te bereiken en te handhaven. Het populisme is diep geworteld in de tegenstrijdigheden van het kapitalisme.

    Vandaag dient de huidige opvang van vluchtelingen bijvoorbeeld de objectieve belangen van belangrijke sectoren van het Duitse kapitalisme. De economische voordelen zijn meer nadrukkelijk dan de imperialistische. Om deze reden zijn de leiders van de industrie en het bedrijfsleven op dit moment enthousiaste voorstanders van de ‘welkomstcultuur'. Ze gaan ervan uit dat Duitsland, in de komende periode, een toestroom van één miljoen vluchtelingen per jaar nodig zal hebben door het verwachte gebrek aan geschoolde arbeidskrachten en met name vanwege de demografische crisis (het permanente lage geboortecijfer).

    Bovendien blijken vluchtelingen uit oorlogsgebieden en rampgebieden vaak bijzonder ijverige en gedisciplineerde arbeiders, bereid om te werken voor een laag loon, maar ook om initiatieven en risico's te nemen. Ook is de integratie van nieuwkomers van ‘buiten uit’ en de culturele openheid die dit vereist op zich al een productiekracht (in potentie natuurlijk ook voor het proletariaat). Een Duits succes kan haar op dit vlak een toegevoegd voordeel verschaffen ten opzichte van haar Europese concurrenten. De uitsluiting is echter de keerzijde van de ‘insluitings-politiek’ van Merkel.

    De immigratie die vandaag nodig is, betreft niet langer de ongekwalificeerde arbeidskracht van 'gastarbeiders'-generaties, nu de ongeschoolde banen zich hebben geconcentreerd in de periferie van het kapitalisme. De nieuwe migranten moeten hoge kwalificaties met zich mee brengen of ten minste over de wil beschikken om die te bereiken. De huidige situatie vereist een veel meer georganiseerde en meedogenloze selectie dan in het verleden. Deze tegenstrijdige behoefte tot insluiting en uitsluiting zet de bourgeoisie in één adem aan zowel tot openheid als tot vreemdelingenhaat.

    Vandaag beantwoordt ze aan deze behoefte met een werkverdeling tussen links en rechts, met inbegrip van de arbeidsverdeling in de coalitie zelf, die tussen de christendemocraten van Merkel en de christelijke sociale partners aan de ene kant en het SPD aan de andere kant. Maar achter de recente dissonanten onder de verschillende politieke fracties over de kwestie van de vluchtelingen schuilen niet alleen een arbeidsverdeling, maar ook verschillende bekommernissen en belangen. De bourgeoisie vormt geen homogeen blok.

    Terwijl die delen van de heersende klasse van het staatsapparaat, die dicht bij de economie staan, aandringen op integratie, is het hele veiligheidsapparaat geschokt door Merkels’ openstelling van de grenzen in de zomer van 2015, en over de massa's mensen, die sindsdien aangekomen zijn. Het leidde dan ook tot een tijdelijk verlies van controle en zicht op diegenen die het grondgebied van de staat betraden. Binnen de rechterlijke en de repressieapparaten zijn er natuurlijk ook diegenen die, doordat ze hun bezetenheid van wet en orde, nationalisme, enz. met hen delen, sympathiseren met de rechts-extremisten en hen beschermen.

    Wat betreft de politieke kaste zijn er niet alleen politici die (afhankelijk van de stemming in hun kiesdistrict) uit opportunistische motieven flirten met het populisme. Er zijn er ook velen die hun mentaliteit delen. Daar kunnen we bovendien de tegenspraken van het nationalisme zelf nog aan toevoegen. Zoals alle moderne, burgerlijke Staten werd Duitsland opgericht op basis van mythen over een gemeenschappelijke geschiedenis, cultuur, zelf over gemeenschappelijke bloed.

    Tegen deze achtergrond kan zelfs de meest krachtige bourgeoisie niet naar believen uiteenlopende definities van de natie uitvinden en opnieuw uitvinden om ze aan te passen haar wisselende belangen. Ze heeft er onvermijdelijk ook geen belang bij omdat de oude nationalistische mythen nog steeds een belangrijk en machtig pressiemiddel zijn voor de 'verdeel en heers strategie' naar binnen toe en voor het mobiliseren van de steun voor de imperialistische agressie naar buiten toe. Het is het vandaag nog altijd niet vanzelfsprekend voor een zwarte of een moslim, om 'Duitser ' te zijn.

    Weltrevolution, afdeling van de IKS in Duitsland

    Recent en lopend: 

    • populisme [105]

    Internationale Revue nr. 27

    • 986 keer gelezen
    [106]

    Over de kwestie van het populisme

    • 1730 keer gelezen

    Het artikel dat hier volgt is een document dat momenteel in de IKS wordt bediscussieerd. Het is geschreven in juni van 2016, een paar weken voordat het ‘Brexit’-referendum in het Verenigd Koninkrijk plaatsvond. Het artikel ‘Brexit, Trump: Setbacks for the ruling class, nothing good for the proletariat’, dat net als dit artikel  ‘Over de kwestie van het populisme’ is verschenen in International Review nr.157, vormt een poging om de ideeën, zoals voorgesteld in deze tekst, toe te passen op de concrete gebeurtenissen, die zich voordoen door de uitslag van het referendum in Groot-Brittannië en de kandidatuur van Trump in de VS. 

    We zijn momenteel getuige van een golf van politiek populisme in de oude centrale landen van het kapitalisme. In staten waar dit verschijnsel al langer bestaat, zoals Frankrijk of Zwitserland, zijn de rechtse populisten, op het electoraal niveau, de absoluut grootste politieke partij geworden. Opvallender is echter de opmars van het populisme in de landen die tot nu toe bekend stonden om hun politieke stabiliteit en om de efficiëntie van de heersende klasse: de VS, Groot-Brittannië, Duitsland. In deze landen is het populisme er pas zeer recent in geslaagd een directe en ernstige impact te verkrijgen.

    De huidige opleving van het rechts populisme

    In de Verenigde Staten werd de presidentiële kandidatuur van Donald Trump aanvankelijk sterk onderschat door het politieke establishment in de Republikeinse Partij. In de eerste instantie werd zijn kandidatuur min of meer openlijk bestreden door zowel de gevestigde partijhiërarchie als de religieuze rechterzijde. Ze waren allemaal onthutst over de populaire steun die hij zich verwierf zowel in de Bijbelgordel als in de oude stedelijke industriële centra, met name onder delen van de ‘blanke’ arbeidersklasse. De daaropvolgende mediacampagnes, die bedoeld waren om de omvang van zijn steun te doen verminderen, en die onder meer werden gevoerd door de Wall Street Journal, de media aan de Oostkust en financiële oligarchieën, deden zijn populariteit alleen maar toenemen. De gedeeltelijke ruïnering van belangrijke lagen van het middenklasse, maar ook van de arbeidersklasse, van wie velen hun spaartegoeden en zelfs hun huis verloren door de financiële en vastgoed crisis van 2007/2008, heeft aanleiding gegeven tot grote verontwaardiging ten opzichte van het oude politieke establishment, dat snel ingegreep om de banksector te redden, maar de kleine spaarders die hadden geprobeerd om eigenaar te worden van hun eigen woning, aan hun lot overlieten

    De beloften van de Trump om de kleine spaarders steunen, de gezondheidszorg te handhaven, de aandelenbeurs en grote financiële zaken belasting op te leggen en de immigranten die door delen van de armen worden gevreesd als potentiële concurrenten geen toegang te verlenen, hebben een echo gevonden onder zowel christelijke religieuze fundamentalisten en meer linkse, traditionele democratische kiezers.  De laatsten hadden zich, slechts een paar jaar voordien, zelfs in hun stoutste dromen niet kunnen voorstellen dat ze ooit op zo’n politicus zouden stemmen.

    Gedurende bijna een halve eeuw van burgerlijk politiek ‘reformisme’, zijn de kandidaten van links zowel op nationaal als op gemeentelijk/lokaal niveau, zowel in de partijen als in de vakbonden, gekozen om zogezegd op te komen voor de belangen van de arbeiders, maar steunden daarentegen voortdurend de belangen van het kapitaal. Dit burgerlijk politiek ‘reformisme’ heeft het terrein bereid voor de spreekwoordelijke ‘man in de straat’ in Amerika, om te overwegen een multi-miljonair zoals Trump, te steunen in de veronderstelling dat hij tenminste niet kan worden ‘omgekocht’ door de heersende klasse.

    In Groot-Brittannië schijnt de belangrijkste uitdrukking van populisme op dit moment niet een bepaalde kandidaat of politieke partij te zijn (hoewel de UKIP [1]van Nigel Farage is uitgegroeid tot een belangrijke speler op het politieke toneel), maar de populariteit van het voorstel om de Europese Unie te verlaten door middel van een referendum. Het feit dat deze optie wordt afgewezen door de het grootste deel van de mainstream van de financiële wereld (City of London) en van de Britse industrie neigde, ook hier, om de oproep van de ‘Brexit’ onder delen van de bevolking te versterken. Afgezien van die specifieke belangen van delen van de heersende klasse, die veel nauwer zijn verbonden met de voormalige koloniën (de Commonwealth) dan met het vasteland van Europa, lijkt het dat een van de beweegredenen achter deze oppositionele stroming is om de wind uit de zeilen te nemen van nieuwe rechtse populistische bewegingen. Misschien zouden types als Boris Johnson en andere bepleiters van de ‘Brexit’ uit de Conservatieve Partij, in het geval van een eventuele Leave, degenen zijn die zouden moeten redden wat er te redden is, in een poging te onderhandelen over een soort van een nauwe associatie tot de Europese Unie, vermoedelijk op basis van dezelfde regels als Zwitserland (die de EU-verordeningen meestal aanvaardt, echter zonder enige zeggenschap over de formulering ervan).

    Maar het is ook mogelijk dat politici van de Conservatieve Partij zelf zijn aangetast door de populistische stemming, die ook in Groot-Brittannië snel terrein heeft gewonnen na de financiële en vastgoedcrisis, die voor aanzienlijke delen van de bevolking negatieve gevolgen hebben gehad.

    In Duitsland, waar de bourgeoisie er na de Tweede Wereldoorlog altijd in is geslaagd de oprichting van parlementaire partijen aan de rechterkant van de christen-democratie te voorkomen, is er een nieuwe populistische beweging op het toneel verschenen, zowel op straat (Pegida) als op het electorale vlak (Alternatieve für Deutschland). Dit gebeurde niet in antwoord op de ‘financiële’ crisis van 2007/2008 (die Duitsland relatief onbeschadigd onderging) maar op de daaropvolgende ‘Euro-Crisis’, die door een deel van de bevolking werd begrepen als een rechtstreekse bedreiging voor de stabiliteit van de gemeenschappelijke Europese munt, en dus voor de spaarcenten van miljoenen mensen.

    Maar de crisis was nog maar nauwelijks bezworen, in ieder geval voor het moment, of er kwam een massale toestroom van vluchtelingen op gang, die met name werd veroorzaakt door de Syrische burgeroorlog en imperialistische oorlog en door het conflict met ISIS in het noorden van Irak. Deze ontwikkeling gaf nieuwe energie een populistische beweging, die eigenlijk al stond te wankelen . Hoewel een grote meerderheid van de bevolking nog steeds de ‘gastvrije cultuur’ van bondskanselier Merkel en van vele leiders van de Duitse economie steunt, zijn de aanvallen tegen asielcentra in vele delen van het land toegenomen, terwijl in delen van de voormalige DDR [2] zich een heuse pogromistische stemming heeft ontwikkeld.

    De mate waarin de opkomst van populisme is gekoppeld aan het in diskrediet brengen van het partijpolitieke establishment wordt geïllustreerd door de recente presidentsverkiezingen in Oostenrijk, de tweede ronde die werd bestreden tussen kandidaten van de groenen en de populistische rechterzijde, terwijl de belangrijkste partijen, de sociaaldemocraten en christendemocraten, die sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog samen het land regeerden, beiden een historisch verkiezingsdebacle ondergingen.

    In het kielzog van de Oostenrijkse verkiezingen hebben politieke waarnemers in Duitsland geconcludeerd dat een voortzetting van de huidige christelijke sociaal-democratische coalitie in Berlijn, na de volgende algemene verkiezingen, de opkomst van het populisme waarschijnlijk zal bevorderen. In ieder geval, of het nu is via grote coalities tussen linkse en rechtse partijen (of ‘cohabitations’ [met president en regering die niet behoren tot dezelfde partij], zoals in Frankrijk), of door de afwisseling tussen linkse en rechtse regeringen, na bijna een halve eeuw van chronische economische crisis en rond de dertig jaar kapitalistische ontbinding, geloven grote delen van de bevolking niet langer dat er een betekenisvol verschil bestaat tussen de gevestigde linkse en rechtse partijen. Integendeel, deze partijen worden gezien als een soort van kartel, die hun eigen belangen en die van de zeer rijken verdedigen, ten koste van die van de bevolking als geheel, en die van de staat. Omdat de arbeidersklasse er, na 1968, niet in slaagde haar strijd te politiseren en verdere betekenisvolle stappen te zetten in de richting van de ontwikkeling van haar eigen revolutionaire perspectief, stookt deze desillusie momenteel vooral het vuurtje op van het populisme.

    In de Westerse industriële landen, in het bijzonder na 9/11 in de VS, is het islamitisch terrorisme een factor geworden waardoor het proces van populisme is versneld. Momenteel is dit een groot probleem voor de bourgeoisie, vooral in Frankrijk, dat wederom de focus is geworden van dergelijke aanvallen. De noodzaak om tegenwicht te bieden tegen de voortdurende stijging van het Front National was een van de motieven voor de anti-terroristische staat van beleg en voor de oorlogstaal van François Hollande. Na de recente aanslagen presenteerde hij zich als leider van een vermeende internationale coalitie tegen ISIS. Het verlies aan vertrouwen van de bevolking in de vastberadenheid en de capaciteit van de heersende klasse om haar burgers te beschermen (niet alleen economisch, maar ook) op het vlak van de veiligheid is een van de oorzaken van de huidige populistische golf.

    De wortels van het hedendaagse rechtse populisme zijn dus divers en variëren van land tot land. In de voormalige stalinistische landen van Oost-Europa schijnen ze verband te houden met de achterstand en de bekrompenheid van het politieke en economische leven onder de vorige regimes, evenals de traumatiserende  wreedheid van hun overgang naar een meer doeltreffende, Westerse stijl van kapitalisme na 1989.

    Een een dergelijk belangrijk land als Polen zit het rechtse populisme al in de regering, terwijl in Hongarije (een centrum tijdens de eerste golf van de proletarische wereldrevolutie in 1917-1923), het regime van Victor Orbán de pogromistische aanvallen min of meer openlijk bevordert en beschermt.

    Meer in het algemeen zijn de reacties tegen de ‘globalisering’ een belangrijke factor voor de opkomst van het populisme. In West-Europa heeft de stemming ‘tegen Brussel’ en de EU lang behoord tot de hoofdschotel van deze bewegingen. Maar vandaag is een dergelijke stemming ook aan de oppervlakte gekomen in de Verenigde Staten, waar Trump niet de enige politicus is die ermee dreigt het TTIP [3] vrijhandelsakkoord af te schieten, waarover momenteel tussen Europa en Noord-Amerika wordt onderhandeld.

    Deze reactie tegen de ‘globalisering’ mag niet worden verward met het soort van neo-Keynesiaanse correctie op de (werkelijke) uitwassen van het neoliberalisme dat wordt geopperd door vertegenwoordigers van links zoals ATTAC. Terwijl de laatstgenoemde een verantwoord coherent alternatief economisch beleid voor het nationale kapitaal vooropstelt, is de populistische kritiek meer een soort van politiek en economisch vandalisme, zoals dat zich al gedeeltelijk manifesteerde op het moment van de verwerping van het Verdrag van Maastricht in de referenda in Frankrijk, Nederland en Ierland.

    De mogelijkheid van een regeringsdeelname door het huidige populisme en het machtsevenwicht tussen bourgeoisie en proletariaat

    De populistische partijen zijn burgerlijke fracties, onderdeel van het totalitaire staatskapitalistische apparaat. Wat zij uitdragen is een burgerlijke en kleinburgerlijke ideologie en een overeenkomstig gedrag: nationalisme, racisme, vreemdelingenhaat, autoritarisme, cultureel conservatisme. Als zodanig vormen zij een versterking van de macht van de heersende klasse en haar staat over de maatschappij. Ze verruimen de werkingssfeer van het partij-apparaat van de democratie en voegen vuurwerk toe aan haar ideologisch bombardement. Ze blazen de verkiezingsmisleiding en de aantrekkelijkheid van de verkiezingen nieuw leven in, zowel via de kiezers die ze zelf mobiliseren als via degenen die tegenstemmers mobiliseren. Hoewel ze deels het gevolg zijn van de groeiende ontgoocheling over de traditionele partijen, kunnen ze ook helpen om het imago van deze laatsten te versterken die zich, in tegenstelling tot de populisten, kunnen presenteren als meer humanitair en democratisch. Naaarmate hun taal lijkt op die van de fascisten in 1930, neigt hun opmars naar een heropleving van het anti-fascisme. Dit is vooral het geval in Duitsland, waar het aan de macht komen van de ‘fascistische’ partij leidde tot de grootste ramp in de nationale geschiedenis, met het verlies van bijna de helft van zijn grondgebied en zijn status als belangrijke militaire macht, de vernietiging van de steden en de vrijwel onherstelbare schade aan zijn internationale prestige door het plegen van misdrijven die moeten worden beschouwd als de ergste in de geschiedenis van de mensheid.

    Desondanks, en zoals we tot nu toe vooral in de oude centrale landen van het kapitalisme hebben gezien, hebben de toonaangevende fracties van de bourgeoisie hun best gedaan om de opkomst van populisme in te tomen en met name, zo mogelijk, zijn regeringsdeelname te voorkomen. Na jaren van meestal mislukte defensieve gevechten op haar eigen klasseterrein, lijken bepaalde sectoren van de arbeidersklasse vandaag zelfs te voelen dat ze meer druk kunnen uitoefenen en de heersende klasse meer schrik kunnen aanjagen door te stemmen voor de populistische rechtse partijen dan door arbeidersstrijd. De basis voor deze indruk is dat het ‘establishment’ echt met groot alarm reageert op het verkiezingssucces van de populisten. Waarom deze terughoudendheid van de bourgeoisie ten opzichte van ‘één van hen’?

    We hebben tot nu toe de neiging om aan te nemen dat dit vooral wordt veroorzaakt door de historische koers (d.w.z. de nog onverslagen status van de huidige generatie van het proletariaat). Vandaag is het noodzakelijk om, geconfronteerd met de maatschappelijke werkelijkheid, dit kader opnieuw kritisch onder de loep te nemen.

    Het klopt dat de oprichting van populistische regeringen in Polen en Hongarije onbelangrijk is vergeleken met wat er gebeurt in de oude westerse kapitalistische centrale landen. Opmerkelijker is echter dat deze ontwikkeling voor het moment niet heeft geleid tot een groot conflict van Polen en Hongarije met de Navo of de EU. Oostenrijk, daarentegen, onder aanvoering van een sociaal-democratische bondskanselier, imiteerde in de zomer 2015 aanvankelijk van de ‘cultuur’ van Angela Merkel. Weldra volgde het echter het voorbeeld van Hongarije door de installatie van hekken aan zijn grenzen. En de Hongaarse premier is uitgegroeid tot een favoriete gesprekspartner van de Beierse CSU, die deelneemt aan de regering Merkel. We kunnen spreken van een proces van wederzijdse aanpassing tussen de populistische regeringen en grote staatsinstellingen. Ondanks hun anti-Europese demagogie is er momenteel geen teken dat deze populistische regeringen Polen of Hongarije uit de EU willen terugtrekken. Integendeel, wat zij nu propageren is de verbreiding van het populisme binnen de Europese Unie. Wat dit betekent in termen van concrete belangen, is dat ‘Brussel’ zich minder moet mengen in nationale aangelegenheden, terwijl het moet doorgaan om evenveel of zelfs meer subsidies over te maken aan Warschau en Boedapest. Op haar beurt komt de EU tegemoet aan deze populistische regeringen, die soms worden geprezen voor hun ‘constructieve bijdragen’ tijdens ingewikkelde EU-topconferenties. En terwijl Brussel heeft aangedrongen op de handhaving van een bepaald minimum aan ‘democratische normen’, heeft het voor het moment afgezien van het opleggen van de sancties aan deze landen, waarmee ze wel had gedreigd.

    Voor wat betreft West-Europa, moeten we eraan herinneren dat Oostenrijk een voorloper was bij het opnemen van de partij van Jörg Haider als junior partner in een coalitieregering. Het doel daarbij – het in diskrediet brengen van de populistische partij door deze verantwoordelijkheid te geven voor het regeren van de staat – is ten dele gelukt. Tijdelijk. Vandaag de dag is de FPÖ [4] electoraal gezien echter sterker dan ooit tevoren, en won onlangs bijna de presidentsverkiezingen. Natuurlijk speelt de president in Oostenrijk vooral een symbolische rol. Maar dit is niet het geval in Frankrijk, de tweede economische macht en de op een na grootste concentratie van het proletariaat op het vasteland van West-Europa. De wereldbourgeoisie kijkt bezorgd uit naar de komende presidentsverkiezingen in dat land, waar het Front National, electoraal gezien, de grootste partij is.

    Vele politieke deskundigen van de bourgeoisie hebben uit de schijnbare mislukking van de Republikeinse Partij in de VS, om de kandidatuur van Trump te verhinderen, de conclusie getrokken dat de deelname van de populisten aan westerse regeringen, vroeg of laat, min of meer onvermijdelijk zal worden, en dat het beter zou zijn om te beginnen met de voorbereiding op een dergelijke situatie. Dit debat is een eerste reactie op de erkenning dat de pogingen tot uitsluiting of beperking van het populisme niet alleen hun limieten hebben bereikt, maar zelfs het tegenovergestelde effect beginnen te bereiken.

    Democratie is de ideologie die voor de ontwikkelde kapitalistische samenlevingen het meest geschikt is en het enige en allerbelangrijkste wapen tegen het klassebewustzijn van het proletariaat. Maar vandaag wordt de bourgeoisie geconfronteerd met de paradox dat, door die partijen, die zich niet houden aan de democratische spelregels van ‘politieke correctheid’, op armlengte te houden, dit het risico in zich draagt haar democratische imago ernstig te beschadigen. Hoe kan men partijen, die een behoorlijk aantal of zelfs een meerderheid van stemmen behalen, eeuwig in de oppositie houden zonder zichzelf in diskrediet te brengen en verstrikt te raken in onontwarbare tegenspraken in de argumentatie? Bovendien is de democratie niet alleen een ideologie maar een zeer efficiënt middel tot klasseheerschappij - niet in het minst omdat ze in staat is om de nieuwe politieke impulsen, die uit de samenleving als geheel komen, te herkennen en zich daaraan aan te passen.

    Dit is het kader waarin de heersende klasse vandaag, met het oog op de huidige krachtsverhouding met het proletariaat, het perspectief naar voren brengt van een mogelijke populistische deelname in de regering. De huidige tendensen wijzen erop dat de grote bourgeoisie zelf niet denkt dat zo’n optie, met een nog onverslagen arbeidersklasse, noodzakelijkerwijs wordt uitgesloten.

    Om te beginnen betekent deze mogelijkheid niet de afschaffing van de burgerlijke parlementaire democratie, zoals het geval was in Italië, Duitsland of Spanje na de nederlaag van het proletariaat. Zelfs in Oost-Europa hebben de bestaande rechtse populistische regeringen vandaag niet geprobeerd andere partijen uit te sluiten of een systeem van concentratiekampen op te zetten. Dergelijke maatregelen zouden inderdaad niet worden geaccepteerd door de huidige generatie arbeiders, vooral in de westerse landen, en misschien zelfs niet in Polen of Hongarije.

    Maar bovendien, en anderzijds, is de arbeidersklasse, hoewel niet definitief historisch verslagen, momenteel verzwakt op het vlak van haar klassebewustzijn, haar strijdvaardigheid en haar klasse-identiteit. De achterliggende historische context is hier vooral de nederlaag van de eerste wereldwijde revolutionaire golf aan het einde van de Eerste Wereldoorlog en de diepte en de lengte van de contrarevolutie, die daarop volgde.

    In dit verband is de eerste reden voor deze verzwakking (gelegen in) het onvermogen van de klasse om in haar defensieve strijd, op dit moment, een adequaat antwoord te vinden op de huidige stand van het staatskapitalistische beheer, dat van ‘globalisering’. In hun defensieve strijd hebben de arbeiders, terecht, het gevoel dat ze direct geconfronteerd worden met het wereldkapitalisme als geheel. Want vandaag de dag is niet alleen de handel en het handelsverkeer geglobaliseerd maar ook - voor het eerst – de productie. De bourgeoisie kan snel antwoorden op elke proletarisch verzet op lokaal of nationaal niveau door productie naar elders over te brengen. Dit schijnbaar overweldigend instrument van de disciplinering van de arbeid kan alleen doeltreffend worden tegengegaan door internationale klassenstrijd, een niveau van strijd die de klasse niet bij machte is te bereiken in de nabije toekomst.

    De tweede reden voor deze verzwakking is (gelegen in) het onvermogen van de klasse om haar gevechten, na de eerste impuls van 1968/1969, te blijven politiseren. Het resultaat is de afwezigheid in de ontwikkeling van een perspectief op een beter leven of een betere samenleving voor de huidige fase van ontbinding. In het bijzonder de ineenstorting van de Stalinistische regimes in Oost-Europa leek die onmogelijkheid van een alternatief voor het kapitalisme te bevestigen.

    Gedurende een korte periode, misschien van 2003 tot 2008 zagen we gevoelige, relatief onopvallende eerste tekenen van een begin van een proletarisch herstel van deze tegenslagen, een proces dat noodzakelijkerwijs lang en moeizam is. Met name de kwestie van de klassesolidariteit, niet in het minst tussen de generaties, begon te worden gesteld. De anti-CPE [5] beweging van 2006 was het hoogtepunt van deze fase, omdat ze erin slaagde de Franse bourgeoisie terug te dringen en omdat het voorbeeld en succes van deze beweging delen van de jeugd in andere Europese landen inspireerden, waaronder Duitsland en Groot-Brittannië.

    Maar deze eerste kwetsbare kiemen van een mogelijk proletarische herstel werden weldra in de knop  gebroken door een derde negatieve golf van gebeurtenissen van historische betekenis na 1968. Dit betekende een derde tegenslag voor het proletariaat: de economische crisis van 2007-2008, gevolgd door de huidige golf van oorlogsvluchtelingen en andere migranten - de grootste golf sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog.

    De bijzonderheid van de crisis van 2007/2008 was dat het begon als een financiële crisis van enorme proporties. Daardoor was voor miljoenen arbeiders een van de ergste gevolgen, in sommige gevallen zelfs de belangrijkste, niet de directe loonsverlagingen, belastingverhogingen of massale ontslagen opgelegd door de ondernemers en de staat, maar het verlies van de eigen woning, de spaargelden, de verzekeringsgelden, enzovoort. Deze verliezen doen zich, in financieel opzicht, voor als die van de burgers van de burgerlijke samenleving, niet als iets specifieks voor de arbeidersklasse. De oorzaken blijven onduidelijk, en begunstigen dus de personalisering en de complottheorieën.

    De bijzonderheid van de vluchtelingencrisis is dat deze plaatsvindt in het kader van ‘Fort Europa’ (en Fort Noord-Amerika). In tegenstelling tot de jaren 1930, gaat de kapitalistische crisis sinds 1968 gepaard met een internationaal staatskapitalistische beheer onder leiding van de bourgeoisie van de oude kapitalistische landen. Als gevolg daarvan, na bijna een halve eeuw van chronische crisis, schijnen West-Europa en Noord-Amerika nog steeds bolwerken te zijn van vrede, welvaart en stabiliteit, althans in vergelijking met de ‘wereld daarbuiten’. In een dergelijke context is het niet alleen de vrees voor de concurrentie van de immigranten die delen van de bevolking alarmeren, maar ook de vrees dat de chaos en de wetteloosheid - die wordt begrepen als iets dat van buiten komt - samen met vluchtelingen toegang zullen krijgen tot de ‘beschaafde’ wereld. Bij de huidige omvang van het klassebewustzijn is het voor de meeste arbeiders te moeilijk om te begrijpen dat zowel het chaotische barbarendom van de kapitalistische periferie als zijn toenemende inbreuk op de centrale landen het resultaat zijn van het wereldkapitalisme en de politiek van de leidende kapitalistische landen zelf.

    Deze context van de financiële crisis, de Eurocrisis en daarna de vluchtelingencrises hebben op dit moment de eerste embryonale pogingen tot vernieuwing van de klassesolidariteit al in de kiem gesmoord. Dit is wellicht, ten minste ten dele, de reden waarom de strijd van de Indignados, hoewel die langer duurde en in sommige opzichten zich meer diepgaand leek te ontwikkelen dan de anti-CPE beweging, er niet in geslaagd is de aanvallen in Spanje te stoppen. Daardoor konden deze zo gemakkelijk door de bourgeoisie worden misbruikt om een nieuwe linkse politieke partij te scheppen: Podemos.

    Het belangrijkste gevolg, op politieke niveau, van deze nieuwe golf van teruggang in solidariteit vanaf 2008 tot nu toe, is de versterking van het populisme. Dit laatste is niet alleen een symptoom van een verdere verzwakking van het klassebewustzijn en de strijdvaardigheid van het proletariaat, maar vormt er zelf een actieve factor van. Niet alleen omdat populisme is doorgedrongen in de rangen van het proletariaat. Eigenlijk verzetten de centrale sectoren van de klasse zich nog krachtig tegen deze invloed, zoals het Duitse voorbeeld illustreert. Maar ook omdat de bourgeoisie profiteert van deze heterogeniteit van de klasse om het proletariaat verder te verdelen en in verwarring te brengen. Vandaag lijken wij een situatie te naderen die, op het eerste gezicht, bepaalde overeenkomsten heeft met 1930. Natuurlijk is het proletariaat in geen van de centrale landen, noch politiek noch fysiek verslagen, zoals toentertijd in Duitsland gebeurde. Daardoor kan het anti-populisme niet exact dezelfde rol spelen als die van het antifascisme in de jaren 1930. Het schijnt een kenmerk te zijn van de fase van de ontbinding dat dergelijke valse alternatieven zichzelf minder scherp geprofileerd voordoen dan voorheen. Desalniettemin was er in een land als Duitsland, acht jaar geleden een kleine minderheid van zoekende jongeren, die onder invloed van de leuze ‘weg met het kapitalisme, de natie en de staat’, de eerste stappen zette tot politisering. Tegenwoordig vindt deze politisering plaats bij de verdediging van de vluchtelingen en de ‘gastvrije cultuur’ in confrontatie met de neo-nazi's en de rechtse populisme.

    In de gehele periode vanaf 1968 werd het gewicht van antifascisme tenminste afgezwakt door het feit dat de concrete manifestatie van het fascistische gevaar in het verleden lag of werd vertegenwoordigd door min of meer gemarginaliseerde rechtse extremisten. Vandaag levert de opkomst van het rechtse populisme als een potentieel massaverschijnsel aan de ideologie van de verdediging van de democratie een nieuw, veel tastbaarder en belangrijke doel, waartegen zij kan mobiliseren.

    We zullen dit deel besluiten met het argument dat de huidige groei van het populisme en de invloed ervan op het kleinburgerlijke politiek als geheel mede is mogelijk gemaakt door de huidige zwakheid van het proletariaat.

    Het huidige debat binnen de bourgeoisie over de opkomst van populisme

    Hoewel het debat binnen de bourgeoisie over hoe om te gaan met een heroplevend populisme slechts begint, kunnen we nu al een aantal parameters opnoemen die naar voren worden gebracht. Als we kijken naar het debat in Duitsland - het land waar de bourgeoisie misschien wel het meest bewust en waakzaam is ten aanzien van dergelijke kwesties - kunnen we drie aspecten identificeren.

    Allereerst dat het een fout is van de ‘democraten’ om te proberen populisme te bestrijden door zijn taal en voorstellen over te nemen. Volgens dit argument was het deze vorm van kopiëren van de populisten die gedeeltelijk het fiasco verklaart van de regeringspartijen bij de recente verkiezingen in Oostenrijk, en die helpt de mislukking te verklaren van de traditionele partijen in Frankrijk om de opmars van de FN te stoppen. De populistische kiezers verkiezen het origineel boven een kopie. In plaats van toegevingen te doen, zeggen zij, is het noodzakelijk de nadruk te leggen op de tegenstellingen tussen het ‘grondwettelijk patriottisme’ en het ‘chauvinistische nationalisme’, tussen de kosmopolitische openheid en vreemdelingenhaat, tussen tolerantie en autoritarisme, tussen moderniteit en conservatisme, tussen humanisme en barbaarsheid. Volgens deze argumentatie zijn de westerse democratieën tegenwoordig ‘volwassen’ genoeg om het hoofd te bieden aan het moderne populisme, en tegelijkertijd een meerderheid te behouden voor ‘democratie’ wanneer ze hun standpunten op een ‘offensieve’ manier naar voren brengen. Dit is bijvoorbeeld het standpunt van de huidige Duitse Bondskanselier Angela Merkel.

    Ten tweede is erop aangedrongen dat de kiezers opnieuw het verschil tussen rechts en links moeten kunnen herkennen, om de huidige indruk van een kartel van de gevestigde partijen te corrigeren. Dit idee, vermoeden we, was al de reden voor de voorbereiding, in de afgelopen twee jaar, door de CDU-SPD coalitie [6] van een mogelijke toekomstige christen-democratische samenwerking met de Groenen, na de volgende parlementsverkiezingen. Het verlaten van kernenergie na de ramp van Fukushima, niet aangekondigd in Japan maar in Duitsland, en de recente euforische steunbetuigingen van de Groenen voor een ‘gastvrije cultuur’ voor vluchtelingen die niet wordt geassocieerd met het SPD maar met Angela Merkel, waren de belangrijkste stappen in deze strategie. Maar de huidige onverwacht snelle verkiezingssuccessen van AfD vormt een bedreiging voor de verwezenlijking van een dergelijke strategie (de huidige poging om de liberale FDP [7] in het parlement terug te brengen is misschien een antwoord hierop, aangezien deze partij uiteindelijk zou kunnen deelnemen aan een ‘Zwart-Groene’ coalitie). De SPD, de partij die in Duitsland de ‘neoliberale revolutie’ leidde met haar Agenda 2010 onder Schröder, zou dan een meer ‘linkse’ opstelling kunnen aannemen. In tegenstelling tot de Angelsaksische landen, waar de rechtse conservatieven onder Thatcher en Reagan de nodige ‘neoliberale maatregelen’ oplegden, moest in vele landen van het Europese vastenland links (als de meer politieke, verantwoordelijke en gedisciplineerde partij) deelnemen of zelfs leiding geven aan de tenuitvoerbrenging daarvan.

    Vandaag is duidelijk geworden dat de noodzakelijke fase van de neoliberale mondialisering werd vergezeld door uitwassen die vroeg of laat zullen moeten worden gecorrigeerd. Dit was vooral het geval na 1989, toen de ineenstorting van de Stalinistische regimes op een verpletterende wijze alle ordo-liberale [8] stellingen over de ongeschiktheid van een staatskapitalistische bureaucratie om de economie te leiden, leken te bevestigen. Door weldenkende burgerlijke commentatoren wordt nu steeds meer op dergelijke uitwassen gewezen. Het is bijvoorbeeld absoluut niet onontbeerlijk voor het voortbestaan van het kapitalisme dat een klein deel van de samenleving vrijwel alle rijkdom bezit. Dit kan schadelijk zijn, niet alleen maatschappelijk en politiek, maar ook economisch, omdat de zeer rijken, in plaats van het leeuwendeel van hun rijkdom te besteden, zich vooral bezorgd maken over het behoud van zijn waarde, de speculatie dus doen toenemen en de koopkracht afremmen. Het is evenmin absoluut noodzakelijk voor het kapitalisme dat de concurrentie tussen landen, naar de huidige omvang, de vorm aanneemt van een verlaging van de belastingen en de rijksbegroting, zodat de overheid niet langer de noodzakelijke investeringen kan doen. Met andere woorden, de bedoeling is dat door een eventuele terugkeer van een soort neo-Keynesiaanse correctie, links, zowel in zijn traditionele vorm als via nieuwe partijen zoals Syriza in Griekenland of Podemos in Spanje, misschien weer een bepaalde materiële basis herwint om als alternatief te dienen voor het ordo-liberale conservatieve rechts.

    Het is wel belangrijk op te merken dat de hedendaagse overdenkingen binnen de heersende klasse over een mogelijke toekomstige rol van links niet in de eerste plaats zijn ingegeven door (een onmiddellijke) angst voor de arbeidersklasse. Sterker nog, veel elementen van de huidige situatie in de belangrijkste kapitalistische centra wijzen erop dat het probleem van het populisme, op dit moment, het voornaamste aspect is dat de politiek van de heersende klasse bepaalt.

    Het derde aspect is dat de CSU [9], de ‘zuster’ partij van de CDU van Merkel, net als de Britse conservatieven rond Boris Johnson, denkt dat delen van het traditionele partij-apparaat zelf elementen van de populistisch politiek moeten gaan toepassen. We moeten echter constateren dat de CSU niet langer de uitdrukking van traditionele Beierse, kleinburgerlijke achterlijkheid is. Integendeel, samen met de aangrenzende zuidelijke provincie Baden-Württemberg, is Beieren momenteel economisch gezien het meest moderne deel van Duitsland, de ruggengraat van de high-tech en de exportindustrie, de productiebasis voor bedrijven zoals Siemens, BMW of Audi.

    Deze derde optie, die wordt gepropageerd in München, botst natuurlijk met het eerste hierboven genoemde uitspraak van Angela Merkel. En de huidige frontale confrontatie tussen de twee partijen zijn niet alleen verkiezingsmanoeuvres of de uitdrukking van (reële) verschillen tussen bepaalde economische belangen, maar ook verschillen in aanpak. Gezien de huidige vastberadenheid van de kanselier om niet van gedachten te veranderen, zijn bepaalde vertegenwoordigers van de CSU zelfs al begonnen ‘luidop te denken’ om tijdens de volgende algemene verkiezingen in andere delen van Duitsland hun eigen kandidaten naar voren te schuiven tegen de CDU.

    Het idee van de CSU, net als dat van delen van de Britse conservatieven, is dat het in zekere zin onvermijdelijk is geworden, dat populistische maatregelen worden genomen. En dan is het beter dat zij worden genomen door een ervaren en verantwoordelijke partij. Op deze wijze kunnen dit soort onverantwoorde maatregelen enerzijds ten minste worden beperkt en anderzijds gecompenseerd door extra maatregelen.

    Ondanks de werkelijke wrijving tussen Merkel en Seehofer, zoals tussen Cameron en Johnson, mogen we niet voorbijgaan aan de arbeidsverdeling tussen beiden (een deel dat ‘op een offensieve manier’ de democratische waarden verdedigt, een ander deel dat de geldigheid van de ‘democratische uitdrukking van woedende burgers’ erkent).

    In ieder geval, wat dit taalgebruik over het geheel genomen laat zien, is dat de grootste fracties van de bourgeoisie zich beginnen te verenigen over het idee van een zekere mate van regeringsdeelname van de populistische partijen, zoals dat nu al deels wordt beoefend door de Brexitaanhangers in de Tory Partij of door de CSU.

    Populisme en Ontbinding

    Zoals we gezien hebben, is er en blijven de belangrijkste fracties van de bourgeoisie in West-Europa en Noord-Amerika er een enorme terughoudendheid hebben ten opzichte van het populisme. Wat zijn de oorzaken? Hoe dan ook stellen deze bewegingen geenszins het kapitalisme in vraag. Niets van wat ze propageren is vreemd aan de wereld van de bourgeoisie. In tegenstelling tot het stalinisme, stelt het populisme zelfs niet de huidige vormen van kapitalistisch eigendom in vraag. Het is natuurlijk een ‘oppositionele’ beweging. Maar ja, in zekere zin, waren de sociaaldemocratie en stalinisme dat ook, maar dit verhinderde hen niet om op verantwoordelijke wijze deel te nemen aan de regeringen van de leidende kapitalistische staten.

    Om deze terughoudendheid te begrijpen is het noodzakelijk om hier te erkennen dat er een fundamentele verschil is tussen het hedendaagse populisme en de linkse fracties van het kapitaal. Links, zelfs wanneer zij geen voormalige organisaties van de arbeidersbeweging zijn (De Groenen bijvoorbeeld), en hoewel ze de beste vertegenwoordigers van het nationalisme en de beste krachten kunnen zijn om het proletariaat te mobiliseren voor oorlog, baseren hun aantrekkingskracht op de propaganda van voormalige of vervormde idealen van de arbeidersbeweging, of in ieder geval van de burgerlijke revolutie. Anders gezegd, zo chauvinistisch en zelfs antisemitisch als ze kunnen zijn, ontkennen ze in principe niet de ‘broederschap van de mensheid’ en de mogelijkheid tot verbetering van de toestand in de wereld als geheel. In feite beweren zelfs de meest openlijk reactionaire neo-liberale radicalen dit doel na te streven. Dit is ook noodzakelijk. Vanaf het begin was de bewering van de bourgeoisie, dat ze de waardige vertegenwoordiger is van de maatschappij als geheel, altijd op dit perspectief gebaseerd.

    Niets van dit alles betekent dat de linkse fracties van het kapitaal, als onderdeel van de verrotte maatschappij, niet ook racistisch, antisemitisch vergif vooropstellen van hetzelfde soort als de rechtse populisten!

    In tegenstelling daarmee belichaamt het populisme de verloochening van een dergelijke ‘ideaal’. Wat het propageert is de overleving van sommigen ten koste van anderen. Al hun arrogantie draait rond dit ‘realisme’, waar het zo trots op is. Als zodanig is het een product van de bourgeoisie en haar kijk op de wereld - maar vooral van haar ontbinding.

    Ten tweede, de linkse fracties van het kapitaal propageren een min of meer samenhangend en realistisch economisch, politiek en sociaal programma voor het nationale kapitaal. Het probleem met politiek populisme daarentegen is dat het geen concrete voorstellen doet, maar dat het zowel het ene als het tegenovergestelde voorstelt, de ene politiek vandaag en de andere morgen. In plaats van een politiek alternatief, vertegenwoordigt het de ontbinding van de burgerlijke politiek.

    Daarom, althans in de betekenis waarop het begrip hier wordt gebruikt, heeft het weinig zin om te spreken van het bestaan van een links populisme als een soort pendant van het rechtse.

    Ondanks de overeenkomsten en parallellen, herhaalt de geschiedenis zich nooit. Het populisme van vandaag is niet hetzelfde als het fascisme van de jaren 1920 en 1930. Echter, fascisme toen en populisme nu hebben, in zekere zin, vergelijkbare oorzaken. Zo zijn beiden met name de uitdrukking van de ontbinding van de burgerlijke wereld. Met de historische ervaring van het fascisme en vooral met het Nationaal Socialisme daarna, is de bourgeoisie van de oude centrale kapitalistische landen zich vandaag terdege bewust van deze overeenkomsten en van het mogelijke gevaar dat het betekent voor de stabiliteit van de kapitalistische orde.

    Parallellen met de opkomst van het Nationaal Socialisme in Duitsland

    Het fascisme in Italië en Duitsland hadden enkele dingen gemeen: de overwinning van de contrarevolutie en de krankzinnige fantasie van de oplossing van de klassen in een mystieke gemeenschap na de voorafgaande nederlaag (voornamelijk door de wapens van de democratie en de linkerfracties van het kapitaal) van de revolutionaire golf. Gemeen hadden ze ook hun open betwisting van de imperialistische opdeling en de irrationaliteit van vele van hun oorlogsdoeleinden. Maar ondanks deze gelijkenissen (op basis waarvan de Bilan in staat was de nederlaag van de revolutionaire golf te erkennen en de verandering in het historische kader, waarmee de weg openlag voor de bourgeoisie om het proletariaat te mobiliseren voor de wereldoorlog), loont het de moeite - teneinde een beter inzicht te krijgen in de huidige populisme - om nader in te gaan op enkele van de bijzonderheden van toenmalige historische ontwikkelingen in Duitsland, alsmede op de verschillen met het veel minder irrationele Italiaanse fascisme.

    Ten eerste, het dooreenschudden van de gevestigde autoriteit van de heersende klasse, en het verlies aan vertrouwen van de bevolking in het traditionele politieke, economische, militaire, ideologische en morele leiderschap ging veel dieper dan ergens anders (behalve Rusland), aangezien Duitsland de grote verliezer was van de Eerste Wereldoorlog en opkrabbelde uit het in een toestand van economische, financiële en zelfs fysieke uitputting.

    Ten tweede was er in Duitsland, veel meer dan in Italië, een echte revolutionaire situatie ontstaan. De manier waarop de bourgeoisie in staat was dit potentieel al in een vroeg stadium in de kiem te smoren moet ons niet de diepte van dit revolutionaire proces doen onderschatten alsmede de intensiteit van de verwachtingen en verlangens die het deed ontwaken, en die het vergezelde. Het koste de Duitse en de wereldbourgeoisie bijna 6 jaar, tot 1923, om alle sporen van deze beroering te liquideren. Vandaag de dag is het voor ons moeilijk om een beeld te vormen van de mate van teleurstelling die door deze nederlaag werd veroorzaakt en de bitterheid die ze in haar kielzog naliet. Het verlies aan vertrouwen van de bevolking in haar eigen heersende klasse werd spoedig gevolgd door de veel gruwelijker ontreddering van de arbeidersklasse over zijn eigen (voormalige) organisaties (sociaal-democratie en vakbonden) en de ontgoocheling over de jonge KPD [10] en de Kommunistische Internationale.

    Ten derde speelde de economische rampspoed een veel centralere rol in de opkomst van het Nationaal Socialisme dan het geval was met het fascisme in Italië. De hyperinflatie van 1923 in Duitsland (en elders in Midden-Europa) ondermijnde het vertrouwen in de valuta als de universele equivalent. De grote depressie, die begon in 1929, vond dus pas zes jaar na het trauma van hyperinflatie plaats. Niet alleen raakte de grote depressie een werkende klasse in Duitsland waarvan het klassebewustzijn en het militantisme al waren neergeslagen; de manier waarop de massa’s, deze nieuwe episode van de economische crisis mentaal en emotioneel ervoeren was in belangrijke mate gewijzigd, geprefabriceerd, om zo te zeggen, door de gebeurtenissen van 1923.

    De crises, in het bijzonder in de periode van de verval van het kapitalisme, raken elk aspect van het economische (en sociale) leven. Het zijn crises van (over)productie - van kapitaal, grondstoffen en arbeidskracht - en van toe-eigening en ‘distributie’, financiële en monetaire speculatie en crashes inbegrepen. Maar in tegenstelling tot uitingen van de crisis, die meer opduiken op de plaats van productie, zoals ontslag en looninlevering, zijn de negatieve gevolgen voor de bevolking op de financiële en monetaire terreinen veel abstracter en duister. Toch  kunnen hun effecten ook rampzalig zijn voor delen van de bevolking, net als hun gevolgen zelfs een meer wereldwijd karakter kunnen aannemen, en zichzelf sneller verspreiden dan diegene die dichter op de plaats van de productie zelf plaatsvinden. Met andere woorden, terwijl de laatstgenoemde uitingen van de crisis ertoe neigen om de ontwikkeling van klasse-bewustzijn te begunstigen, neigen uitingen op het financieel en monetair terrein er vaak toe het tegenovergestelde te doen. Zonder de steun van het marxisme is het niet eenvoudig om zicht te krijgen op de reële verbanden tussen bijvoorbeeld een financiële crash in Manhattan en de het gevolg ervan met betrekking tot een tekort van een verzekeringsmaatschappij of zelfs van een staat op een ander continent. Zulke dramatische systemen van wederzijdse afhankelijkheid, blindelings gecreëerd tussen landen, bevolkingsgroepen, maatschappelijke klassen, welke opereren achter de rug van de hoofdrolspelers, leidt gemakkelijk tot individualisering en sociale paranoia. Dat de recente verscherping van de crisis van het kapitalisme ook een financiële en bankencrisis was, gekoppeld aan speculatieve zeepbellen en hun uitbarsting, is niet alleen maar burgerlijke propaganda. Dat een speculatieve foute manoeuvre in Tokio of New York de ineenstorting kunnen veroorzaken van een bank in IJsland, of de onroerendgoedmarkt in Ierland dooreenschudden is geen fictie maar werkelijkheid. Alleen het kapitalisme creëert zo’n levenbedreigende wederzijdse afhankelijkheid tussen mensen, die volledig onverschillig tegenover elkaar staan, tussen hoofdrolspelers die zich niet eens bewust van zijn het bestaan van de ander. Het is heel moeilijk voor mensen om met dergelijke niveaus van abstractie om te gaan, zowel intellectueel als emotioneel. Eén manier om dit het hoofd te bieden is personalisering, het negeren van de echte mechanismen van het kapitalisme: het is allemaal de schuld van boze krachten die ons opzettelijk schade berokkenen. Het is daarom des te belangrijker om dit onderscheid te begrijpen tussen deze verschillende soorten aanvallen, omdat het vandaag niet langer voornamelijk de kleinburgerij en de zogenaamde middenklasse zijn die hun spaargeld verliezen, zoals in 1923, maar miljoenen arbeiders die proberen om hun eigen huizen te bezitten of al bezitten, spaargeld hebben, verzekeringenpolissen, enzovoort.

    In 1932 werd de Duitse bourgeoisie, die zich reeds had voorgenomen om de oorlog te beginnen, met name tegen Rusland, geconfronteerd met een Nationaal Socialisme dat inmiddels een echte massale volksbeweging was geworden. Tot op zekere hoogte was de bourgeoisie in de val getrapt, de gevangene van een toestand die ze grotendeels zelf had geschapen. Zij had ervoor kunnen kiezen om een oorlog te voeren onder een sociaaldemocratische regering, met steun van de vakbonden, met een mogelijke coalitie met Frankrijk en zelfs Groot-Brittannië, aanvankelijk zelfs als junior partner. Maar dit zou hebben geleid tot een confrontatie of althans een neutralisering van de Nazistische beweging, die niet alleen te groot was geworden om in te tomen, maar vooral ook dat deel van de bevolking hergroepeerde dat verlangde naar de oorlog. In deze situatie heeft de Duitse bourgeoisie de fout begaan te geloven dat ze naar believen gebruik zou kunnen maken van de Nazistische beweging.

    Het nationaalsocialisme was niet zomaar een regime van terreur, uitgeoefend door een kleine minderheid tegen de rest van de bevolking. Het had een massabasis van zichzelf. Het was niet alleen een instrument van kapitaal opgelegd aan de bevolking. Het was ook het omgekeerde: een blind instrument van een geatomiseerd, verpulverde en paranoïde massa die haar wil wilde opleggen aan het kapitaal.

    Het nationaalsocialisme was dus voorbereid, voor een belangrijk deel door het ingrijpende verlies van vertrouwen van grote delen van de bevolking in de autoriteit van de heersende klasse en haar vermogen om de maatschappij daadwerkelijk te beheren en een minimum aan fysieke en economische veiligheid voor haar burgers te verzekeren. De burgerlijke samenleving werd op haar grondvesten dooreen geschud, eerst door de Eerste Wereldoorlog en daarna door economische catastrofe: de hyperinflatie als gevolg van de wereldoorlog (aan de kant van de verliezers) en de Grote Depressie van 1930. Het epicentrum van deze crisis bestond uit de drie keizerrijken - de Duitse, de Oostenrijk-Hongaarse en Rusland - die allemaal waren ingestort onder de slagen van de nederlaag in de oorlog en de revolutionaire golf.

    Terwijl de revolutie aanvankelijk slaagde in Rusland, mislukte zij in Duitsland en in het voormalige Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk. Bij het ontbreken van een proletarisch alternatief voor de crisis van de burgerlijke samenleving, ontstond er een diepe leegte, gecentreerd rond Duitsland en, laten we zeggen, het Europese vasteland ten noorden van het Middellandse-Zeegebied, maar met wereldwijde vertakkingen. Zo ontstond er een uitbarsting van geweld en pogroms gecentreerd rond het thema van het antisemitisme en het anti-Bolsjewisme, culminerend in de Holocaust en de massale liquidatie van hele bevolkingsgroepen, met name op het grondgebied van de USSR dat bezet was door Duitsland.

    Ook de vorm van de contrarevolutie in de Sovjet-Unie speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van deze situatie. Hoewel er was helemaal niets proletarisch meer was aan het Stalinistische Rusland, joeg de gewelddadige onteigening van de boerenmassa's (de collectivisatie van de landbouw en de liquidatie van de ‘Koelakken’) schrik aan niet alleen bij de kleine eigenaren en spaarders in de rest van de wereld, maar ook bij vele grote eigenaars. Dit was vooral het geval in continentaal Europa, waar deze eigenaren (waaronder ook de bescheiden eigenaars van een eigen woningen), in tegenstelling tot de Britse en Amerikaanse tegenhangers, door afwezigheid van zeeën of oceanen onbeschermd stonden tegenover het ‘Bolsjewisme’. Ze hadden weinig vertrouwen in de toenmalige onstabiele Europese democratische of autoritaire regimes aan het begin van 1930 om hen te beschermen tegen onteigeningen als gevolg van de crisis of door het ‘Joodse Bolsjewisme’.

    Uit deze historische ervaring kunnen we de conclusie trekken dat, als het proletariaat niet in staat is haar eigen revolutionair alternatief voor het kapitalisme naar voren te schuiven, het verlies aan vertrouwen in het vermogen van de heersende klasse om ‘haar werk doen’ uiteindelijk leidt tot een opstand, een protest, een explosie van een heel ander soort: één die niet bewust is maar blind, niet gericht op de toekomst maar op het verleden, niet gebaseerd op vertrouwen maar vrees, niet op creativiteit maar op vernielzucht en haat.

    Een tweede vertrouwenscrisis in de huidige heersende klasse

    Dit proces, dat we  zojuist hebben beschreven, was al de ontbinding van het kapitalisme. En het is heel begrijpelijk dat vele marxisten en andere scherpzinnige waarnemers van de maatschappij in 1930 verwachtten deze tendens snel de hele wereld zou overspoelen. Maar het bleek, dat dit slechts een eerste fase was van deze ontbinding, niet haar terminale fase.

    Vooral drie factoren van historisch belang hebben deze tendens tot ontbinding teruggedrongen:

    - In de eerste plaats de overwinning van de anti-Hitler-coalitie in Tweede Wereldoorlog, die het prestige van de Westerse democratie aanzienlijk verhoogde, met name van het Amerikaanse model enerzijds en ‘socialisme in één land’ en de Sovjet-model anderzijds ;

    - Ten tweede het ‘economische wonder’ dat na de Tweede Wereldoorlog vooral plaatsvond in het Westerse blok.

    Deze twee factoren waren de verdienste van de bourgeoisie. De derde was de verdienste van de arbeidersklasse: het einde van de contrarevolutie, de terugkeer van de klassenstrijd tot het middelpunt van de geschiedenis, en daarmee het opnieuw verschijnen (echter verward en kortstondig) van een revolutionair perspectief. De bourgeoisie van haar kant, reageerde op deze gewijzigde situatie niet alleen met de ideologie van reformisme, maar ook met echte materiële (uiteraard tijdelijk) toegevingen en verbeteringen. Dit alles versterkte, onder de arbeiders, de illusie dat het leven zou kunnen verbeteren.

    Zoals we weten, leidde de patstelling tussen de twee belangrijkste klassen, de ene die niet in staat was om de veralgemeende oorlog te ontketenen, de andere die niet in staat was de strijd te bewegen naar een revolutionaire oplossing,  tot de huidige fase van ontbinding. Met de mislukking van de generatie van 1968 haar strijd verder te politiseren, luidden de gebeurtenissen van 1989, op wereldschaal, dus de huidige fase van ontbinding in. Maar het is zeer belangrijk te weten dat deze fase geen stagnatie vormt, maar een proces. 1989 werd vooral gekenmerkt door het mislukken van de eerste poging van het proletariaat opnieuw haar eigen revolutionaire alternatief te ontwikkelen. Na 20 jaar chronische crisis en verergering van de toestand van de arbeidersklasse en de wereldbevolking als geheel, was het prestige en de autoriteit van de heersende klasse ook aangetast, maar niet in dezelfde mate. Aan het einde van het millennium bestonden er nog belangrijke tegen-tendensen ter verbetering van de reputatie van de leidende burgerlijke elite. Wij zullen er drie noemen.

    Ten eerste, de ineenstorting van het stalinisme in het Oostblok berokkende totaal geen schade aan het imago van de bourgeoisie van het voormalige Westerse blok. Integendeel, wat dit bleek te ontkrachten was de mogelijkheid van een alternatief voor het westerse democratische kapitalisme. Natuurlijk werd een deel van de euforie van 1989 snel verdreven door de werkelijkheid, zoals de illusie van een vreedzamere wereld. Maar het bleef een waarheid dat1989 tenminste het zwaard van Damocles, de permanente dreiging van wederzijdse genocide in een nucleaire derde wereldoorlog, was opgeheven. Ook na 1989 konden de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende Koude Oorlog tussen Oost en West, achteraf, op een geloofwaardige wijze worden voorgesteld als het product van de ‘ideologie’ en het ‘totalitarisme’ (dus het probleem van het fascisme en ‘kommunisme’). Op het ideologische vlak is het buitengewoon gelukkig voor de Westerse bourgeoisie dat Duitsland niet langer de nieuwe, min of meer openlijke, imperialistische uitdager is van de VS (tegenwoordig ook zelf ‘democratisch’) maar het ‘totalitaire China’, en dat een groot deel van de huidige regionale oorlogen en terroristische aanslagen kunnen worden toegeschreven aan ‘religieus fundamentalisme’.

    Ten tweede maakte de fase van ‘globalisering’ van het staatskapitalisme, die reeds op voordien was doorgevoerd, een situatie mogelijk die zich na 1989 voordeed, een echte ontwikkeling van de productieve krachten mogelijk in wat tot dan toe de perifere landen van het kapitalisme waren. Natuurlijk vormen de BRICS landen [11] bijvoorbeeld allesbehalve een model van hoe mensen in de oude kapitalistische landen zouden willen leven. Maar aan de andere kant wekken ze de indruk van een dynamisch wereldkapitalisme. Vermeldenswaard is dat, gezien het belang van het vraagstuk van de immigratie voor het huidige populisme, deze landen op dit vlak worden beschouwd als een bijdrage aan de stabilisering van de situatie, omdat ze zelf miljoenen immigranten opvangen die anders wellicht naar Europa en Noord-Amerika zouden verhuizen.

    Ten derde, de werkelijk adembenemende ontwikkelingen op technologisch niveau, die communicatie, onderwijs, geneeskunde, en het dagelijkse leven als geheel hebben gerevolutioneerd, wekken opnieuw de indruk van een bruisende samenleving (dit rechtvaardigt, tussen haakjes, ons eigen inzicht dat het verval van het kapitalisme niet betekent dat de ontwikkeling van de productiekrachten tot stilstand is gekomen of dat die van technologie is gestagneerd).

    Deze factoren (en er zijn er waarschijnlijk meer) zijn er toch in geslaagd om sommige van haar effecten af te zwakken, hoewel ze de huidige fase van de ontbinding niet kunnen voorkomen (en daarmee reeds een eerste ontwikkeling van het populisme). In tegenstelling daarmee, wijst de huidige versterking de van ditzelfde populisme erop dat we wellicht bepaalde grenzen naderen van deze beperkende gevolgen, misschien zelfs wat we de opening zouden kunnen noemen van een tweede fase in de fase van ontbinding. Wij bepleiten dat deze tweede fase wordt gekenmerkt door een toenemend verlies, onder steeds meer delen van de bevolking, van vertrouwen in de bereidheid en capaciteit van de heersende klasse om hen te beschermen. Een proces van teleurstelling dat, in ieder geval voor het moment, niet proletarisch, maar diep anti-proletarisch is. Achter de financiën, de Euro en de vluchtelingencrises, die meer aansporende factoren dan werkelijke oorzaken zijn, is dit nieuwe stadium natuurlijk het resultaat van de decennialang geaccumuleerde gevolgen van dieper liggende factoren. Vooral eerst en vooral het ontbreken van een proletarisch revolutionair perspectief aan de ene kant. Aan de andere kant (dat van het kapitaal), is er zijn chronische economische crisis, maar ook de gevolgen van het steeds meer abstracte karakter van het functioneren van de burgerlijke maatschappij. Dit proces, inherent aan kapitalisme, liet een dramatische versnelling zien in de afgelopen drie decennia met de scherpe vermindering, in de oude kapitalistische landen, van de industriële en handenarbeid, en in het algemeen vervanging van lichamelijke activiteit door mechanisatie en de nieuwe media, zoals PC’s (personal computers) en Internet. Parallel hieraan is het middel van universele ruil grotendeels veranderd van metaal en papier in elektronisch geld, iets wat deel uitmaakt van een breder proces dat een radicale scheiding van het lichaam en zijn sensuele werkelijkheid impliceert.

    Populisme en geweld

    Aan de basis van de kapitalistische productiewijze ligt een zeer specifieke combinatie van twee factoren: economische mechanismen of ‘wetten’ (de markt) en geweld. Aan de ene kant: de voorwaarde voor de ruil van equivalenten is het afzien van geweld: ruil in plaats van diefstal. Bovendien is de arbeidsmarkt de eerste vorm van exploitatie waar de verplichting tot arbeid en de motivatie in het arbeidsproces zelf, in wezen een economisch is in plaats van opgelegd door directe fysieke kracht. Aan de andere kant, is in het kapitalisme het hele systeem van gelijkwaardige uitwisseling gebaseerd op een originele niet-equivalente ruil - de gewelddadige scheiding van de producenten van de productiemiddelen (‘primitieve accumulatie’), wat de voorwaarde is voor het systeem van loonarbeid, en dat is een permanent proces in het kapitalisme, aangezien de accumulatie zelf een min of meer gewelddadig proces is (zie het boek van Luxemburg; ‘De Accumulatie van Kapitaal’). Deze permanente aanwezigheid van beide polen van deze tegenspraak (geweld en het afzien van geweld) en de ambivalentie die dit schept, doordringt het hele leven in de burgerlijke samenleving. Zij begeleidt iedere daad van ruil, waar het alternatief van diefstal altijd aanwezig is. Inderdaad, een maatschappij die tot in de wortel gebaseerd is op ruil, en daardoor afstand doet van geweld, moet dit afzien ervan afdwingen met de dreiging van geweld, en niet alleen met bedreiging - met het daadwerkelijke gebruik van zijn wetten, grechtsapparaten, politie, gevangenissen, enzovoort. Deze tweeslachtigheid is altijd aanwezig in het bijzonder in de ruil tussen loonarbeid en kapitaal, waar de economische dwang door fysieke kracht wordt aangevuld. Het is vooral aanwezig overal waar het instrument van geweld bij uitstek van de burgerlijke maatschappij - de staat - direct bij betrokken is. In zijn relatie met zijn eigen burgers (dwang en afpersing) en met andere staten (oorlog), is het een instrument van de heersende klasse om diefstal en chaotisch geweld zelf te onderdrukken, en tegelijkertijd de algemene, gesanctioneerde roof te laten plaatsvinden.

    Eén van de steunpunten van deze tegenspraak en tweeslachtigheid tussen geweld en ‘afzien van geweld’ in de burgerlijke maatschappij ligt in elk van zijn individuele subjecten. Een normaal, functioneel leven leiden in de huidige tijd, vereist het afzien van een overdaad, van een hele wereld van lichamelijke, emotionele, intellectuele, morele, artistieke, creatieve behoeften. Zodra het rijpe kapitalisme is overgegaan van het stadium van het formele tot dat van de echte overheersing, wordt dit afzien in eerste instantie niet meer hoofdzakelijk afgedwongen door extern geweld. Inderdaad wordt elk individu min of meer bewust geconfronteerd met de keus of zich aan te passen aan het abstracte functioneren van deze maatschappij of een ‘loser’ (pechvogel) te worden, en misschien in de goot te belanden. Discipline wordt zelfdiscipline, maar zodanig dat elk individu de onderdrukker van zijn eigen essentiële behoeften wordt. Natuurlijk bevat dit proces van zelfdisciplinering ook een potentieel voor emancipatie, voor het individu en vooral voor het proletariaat als geheel (als zelfgedisciplineerde klasse bij uitstek) om meester van zijn eigen lot te worden. Maar momenteel, in het ‘normale’ functioneren van de burgerlijke maatschappij, is deze zelfdiscipline hoofdzakelijk het verinnerlijken van het kapitalistisch geweld. Omdat dit het geval is, sluimert daar ook een andere optie naast de proletarische optie van de transformatie van deze zelfdiscipline in een middel tot realisering, de revitalisering van de menselijke behoeften en de creativiteit, namelijk die van blinde omkering van het verinnerlijkte geweld naar buiten toe. De burgerlijke maatschappij heeft altijd een ‘buitenstaander’ nodig en biedt hem ook aan om die zelfdiscipline te handhaven bij degenen die er zogenaamd bij horen. Vandaar dat de blinde veruiterlijking van het geweld door de burgerlijke subjecten (dat wil zeggen: voorbestemd of ‘gemaakt’ om zo te doen) zichzelf ‘spontaan’ tegen dergelijke buitenstaanders keert (pogromisme). [12]

    Wanneer de open crisis van de kapitalistische maatschappij een bepaalde intensiteit bereikt, wanneer het gezag van de heersende klasse wordt beschadigd, wanneer burgerlijke individuen beginnen te twijfelen aan de capaciteit en de vastbeslotenheid van de autoriteiten om hun werk te doen, en in het bijzonder hen te beschermen tegen een wereld van gevaren, en wanneer een alternatief - dat slechts kan komen van het proletariaat - ontbreekt, beginnen delen van de bevolking te protesteren en zelfs te revolteren tegen de heersende elite, niet met het doel hun heerschappij uit te dagen, maar om hen te verplichten om hun eigen ‘respectabele’ burgers tegen ‘buitenstaanders’ te beschermen. Deze lagen van de samenleving ervaren de crisis van het kapitalisme als een conflict tussen de twee onderliggende grondbeginselen: tussen de markt en het geweld. Populisme is de optie voor geweld om de problemen op te lossen die de markt niet kan oplossen, en zelfs voor het oplossen van de problemen van de markt zelf. Bijvoorbeeld, als de wereldarbeidsmarkt de arbeidsmarkt van de oude kapitalistische landen dreigt te overspoelen met een golf van ‘havelozen’, dan is het hun oplossing om hekken plaatsen en politie aan de grens te posteren en iedereen neer te schieten die zonder toestemming probeert de grens over te steken.

    Achter populistische politiek loert de lust voor moord. De pogrom is het geheim van haar bestaan.

    Steinklopfer / 8 Juni 2016


    Voetnoten

    [1] United Kingdom Independence Party

    [2] De Duitse Democratische Republiek, het oude Oost-Duitse regime

    [3] Trans-Atlantic Trade and Investment Partnership

    [4] Freiheitliche Partei Österreichs (Oostenrijkse Vrijheidspartij)

    [5] Contrat Premier Emploi: zie onze Stellingen over de studentenbeweging van lente 2006 in Frankrijk [107] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/200709/472/stellinge... [107]

    [6] Christlich Demokratische Union Deutschlands, momenteel de regerende partij in Duitsland in een “grote coalitie”met de “socialistische” Sozialdemokratische Partei Deutschlands

    [7] Freie Demokratische Partei, een “liberal-democratische” partij die voorheen de balans in evenwicht hield tussen SPD and CDU.

    [8] De Duitse versie van het neo-liberalisme, dat de nadruk legde op de vrije markt, maar ook op de rol van de staat om de vrije markt te beschermen.

    [9] Christlich-Soziale Union

    [10] Kommunistische Partei Deutschlands, de Duitse sectie van de Derde Internationale

    [11] Brazilië, Rusland, India, China, Zuid-Afrika

    [12] Zie de geschriften van de Duitse onderzoeker van het anti-semitisme Detlev Claussen.

    People: 

    • Trump [108]
    • Merkel [109]

    Geografisch: 

    • Duitsland [76]
    • Europese Unie [110]
    • Frankrijk [20]
    • Groot-Brittannië [111]
    • Oostenrijk [112]
    • Polen [113]
    • Verenigde Staten [114]

    Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

    • Verval van het kapitalisme [7]

    Theoretische vraagstukken: 

    • Maatschappelijke ontbinding [8]

    Recent en lopend: 

    • populisme [105]
    • Brexit [115]
    • AFD / populisme [116]

    Rubric: 

    Populisme

    Rapport over de rol van de IKS als ‘Fractie’

    • 1560 keer gelezen

    Deel 1: Het begrip "Fractie" in de geschiedenis van de arbeidersbeweging

    Zoals wordt gezegd in het artikel “40 jaar na de stichting van IKS: Welke balans en welke vooruitzichten voor onze activiteit ?” heeft het 21e congres van IKS een verslag goedgekeurd over de rol van IKS als ‘Fractie’. Dit rapport omvatte twee delen, een eerste deel dat de context van dit verslag presenteert, evenals een historische herinnering van het begrip ‘Fractie’ en een tweede deel dat concreet de wijze analyseert hoe onze organisatie zich van zijn verantwoordelijkheid had gekweten. Wij publiceren hieronder het eerste deel van dit rapport dat van algemeen belang is buiten de kwesties waarmee specifiek IKS wordt geconfronteerd.

    Het 21e internationale Congres zal in het centrum van haar zorg een kritische balans van de 40 jaar van bestaan van CCI plaatsen. Deze kritische balans betreft:

    • de algemene analyses die door IKS worden uitgewerkt (Zie de 3 rapporten over de internationale situatie);
    • de wijze waarop CCI haar rol heeft gespeeld met het oog op de deelname aan de voorbereiding van de toekomstige partij.

    Het antwoord op deze tweede vraag veronderstelt natuurlijk dat goed wordt gedefinieerd welke rol er op de IKS rust in de huidige historische periode, een periode waar de voorwaarden nog niet bestaan voor het opduiken van een revolutionaire partij, dat wil zeggen van een organisatie die een rechtstreekse invloed heeft op het verloop van de klassenconfrontaties:

    “Men kan de geschiedenis van dit organisme, de Partij, niet bestuderen of begrijpen zonder haar te plaatsen in de algemene beweging van de verschillende ontwikkelingstrappen die de beweging van de klasse doorlopen heeft, van de problemen waarvoor de klasse zich gesteld zag, van haar inspanning tot bewustwording, van haar bekwaamheid om op een bepaald moment deze problemen doelmatig te beantwoorden, de lessen uit de ervaring te trekken en deze lessen als springplank te gebruiken naar komende gevechten. Terwijl politieke partijen een hoofdfactor zijn in de ontwikkeling van de klasse, zijn ze dus tegelijkertijd een uitdrukking van de werkelijke toestand van de klasse op een bepaald moment in haar ontwikkeling”. (Resolutie over de partij en zijn verhouding tot de klasse, punt 9, Internationale Revue nr. 16)

    “In heel haar geschiedenis onderging de arbeidersklasse het gewicht van de burgerlijke ideologie, dat ertoe neigt de proletarische partijen te vervormen en te ontaarden, hun werkelijke functie te verdraaien. Als antwoord op deze neiging zijn er revolutionaire fracties opgekomen, met als doel het ontwikkelen en verhelderen van kommunistische standpunten en deze nauwkeuriger te omschrijven. Dit was met name het geval bij de Kommunistische Linkerzijde die voortkwam uit de Derde Internationale: ieder begrip van het vraagstuk van de partij houdt noodzakelijkerwijs het opnemen in van de ervaring en de verworvenheden van de hele Internationale Kommunistische Linkerzijde”.

    “Het was echter de Italiaanse Fractie van de Kommunistische Linkerzijde die de bijzondere verdienste had de kwalitatieve verschillen in de organisatie van revolutionairen duidelijk te maken tussen perioden van zich ontwikkelende klassenstrijd en die van nederlagen en terugtrekking. De Italiaanse Fractie van de Kommunistische Linkerzijde maakte duidelijk welke vorm de revolutionaire organisatie aannam en wat haar taken waren in elk van deze twee perioden: in het eerste geval de vorm van de partij, een organisatie die een directe en onmiddellijke invloed kan uitoefenen op de klassenstrijd; in het tweede geval een numeriek beperkte organisatie met een veel geringere invloed op het onmiddellijke leven van de klasse. Aan deze tweede soort van organisatie gaf het de bijzondere naam ‘fractie’, die, tussen twee perioden in de ontwikkeling van de klassenstrijd, dat wil zeggen twee momenten in het bestaan van de partij, een link en een scharnier vormt, een organische brug tussen de vorige en de toekomstige partij”. (Idem, punt 10)

    Wij worden ertoe aangezet om ons, in dit verband, een bepaald aantal vragen te stellen:

    • wat dekte dit begrip van fractie op de verschillende momenten van de geschiedenis van de arbeidersbeweging?
    • in welke mate kan IKS worden beschouwd als een ‘fractie’?
    • wat zijn de taken van een fractie die geldig blijven voor IKS en welk zijn degene die niet onder haar takenpakket vallen?
    • welke bijzondere taken rusten op IKS en die niet behoorden tot die van de fracties?

    In het eerste deel van dit rapport, gaan wij voornamelijk de eerste van deze 4 punten behandelen teneinde een historisch kader te geven aan onze overweging en ons toe te laten om beter het tweede deel van het verslag te behandelen dat van plan is om op de hierboven vermelde centrale kwestie te antwoorden: welke balans kan men opmaken uit de wijze waarop IKS haar rol heeft gespeeld in de deelname aan de voorbereiding van de toekomstige partij?

    Om dit begrip fractie op de verschillende momenten van de geschiedenis van de arbeidersbeweging te onderzoeken, die het Italiaanse Fractie in staat heeft gesteld om zijn analyse uit te werken, gaan wij drie periodes onderscheiden:

    • de kinderjaren van de arbeidersbeweging: de Bond van de Kommunisten en de IAA [Ie Internationale];
    • de periode van haar rijpheid: de Tweede Internationale;
    • ‘de periode van de oorlogen en de revoluties’ (volgens de uitdrukking die is gebruikt door de Kommunistische Internationale).

    Maar om te beginnen kan het nuttig zijn om de geschiedenis van de partijen van het proletariaat zeer kort in herinnering te brengen, aangezien het vraagstuk van de fractie ons, fundamenteel, dwingt om het vraagstuk van de Partij te stellen, omdat deze laatste, als het ware, het vertrekpunt en het eindpunt is van de fractie.

    1) Het begrip Partij in de geschiedenis van de arbeidersbeweging

    Het begrip partij werd, zowel theoretisch als praktisch geleidelijk uitgewerkt, in de loop van de opgedane ervaring van de arbeidersbeweging (de Bond van de Kommunisten, de IAA [de Eerste Internationale], de Tweede Internationale, de kommunistische partijen).
    De Bond, die een clandestiene organisatie was, behoorde nog tot de periode van de sektes:

    “Bij de opkomst van het moderne kapitalisme, in de eerste helft van de 19e eeuw, was de arbeidersklasse nog in haar fase van vorming en voerde plaatselijke en sporadische gevechten, die slechts konden leiden tot het ontstaan van doctrinaire scholen, sekten en bonden. De Bond van de Kommunisten was de meest geavanceerde uitdrukking van deze periode, evenals haar Manifest en haar oproep van ‘proletariërs aller landen, verenigt u !’, waarmee zij de daaropvolgende periode aankondigde”. (‘Over de aard en de functie van de politieke partij van het proletariaat’,  Internationalisme nr. 38 – oktober 1948)

    De IAA heeft juist tot taak gehad voorbij te gaan aan de sektes, om het mogelijk te maken de Europese proletariërs op brede schaal te verzamelen en een schifting toe te laten ten opzichte van talrijke verwarringen, die nog op zijn bewustzijn wogen. Met haar heterogene samenstelling (vakbonden, coöperaties, propaganda groepen, enzovoort) was zij tegelijkertijd nog niet de partij in de moderne zin, die het woord later verwierf, in en dank zij de Tweede Internationale.

    “De Eerste Internationale stemt overeen met de daadwerkelijke verschijning van het proletariaat op het toneel van de sociale en politieke strijd in de voornaamste landen van Europa. Eveneens groepeert zij alle georganiseerde krachten van de arbeidersklasse, haar meest diverse ideologische tendensen. De Eerste Internationale verenigt zowel alle stromingen als alle aspecten van de bijkomende strijd: economisch, educatief, politiek en theoretisch. Zij vormt het hoogste punt van de EENHEIDSORGANISATIE van de arbeidersklasse, in heel haar verscheidenheid”.

    “De Tweede Internationale markeert een etappe in het onderscheiden van de economische strijd en de politiek-sociale strijd van de arbeiders. In deze periode, van volle ontplooiing van de kapitalistische maatschappij, vormt de Tweede Internationale zowel de organisatie van de strijd voor hervormingen en politieke verworvenheden, de politieke bevestiging van het proletariaat, als een hoger stadium in de ideologische afbakening binnen het proletariaat, door de theoretische grondslagen van haar revolutionaire historische missie te preciseren en uit te werken”. (Idem)

    Binnen de Tweede Internationale werd er duidelijk een onderscheid gemaakt tussen de algemene organisatie van de klasse (de vakbonden) en haar specifieke organisatie, die was belast met de taak haar historisch programma te verdedigen, de partij. Een onderscheid dat zeer duidelijk was toen de Derde Internationale werd opgericht, op het moment dat de proletarische revolutie, voor de eerste keer, op de agenda van de geschiedenis stond. Voor de Kommunistische Internationale  (Komintern) werd de algemene organisatie van de klasse , in deze nieuwe periode, niet meer gevormd door de vakbonden (die in ieder geval toch niet het geheel van het proletariaat groeperen) maar door de arbeidersraden (zelfs als er in Komintern nog verwarring bestond op het vlak van de vakbondskwestie en de rol van de partij).

    Ondanks alle verschillen tussen deze vier organisaties, is er een punt van overeenkomst tussen hen: zij hebben een invloed op de loop van de klassestrijd en het is in die zin dat men hun de naam van ‘partij’ kan toekennen.

    Deze impact was nog gering voor de Bond van de Kommunisten bij de revoluties van 1848-1849, waar zij hoofdzakelijk als linkervleugel van de democratische beweging optrad. Daarom stelde de Neue Rheinische Zeitung, die door Marx werd geleid, en die een zekere invloed had in het Rijnland en zelfs in de rest van Duitsland, zich niet direct voor als het orgaan van de Bond, maar als ‘Orgaan van de Democratie’. Zoals het Engels het beschreef: “(…), toen de volksmassa's zich eenmaal in beweging hadden gezet, bleek de Bond veel te zwak om als hefboom op te treden...” (‘Enige aantekeningen over de geschiedenis van de Bond van de Kommunisten’, november 1885). Een van de belangrijke oorzaken van deze zwakheid was gelegen in de zwakheid van het Duitse proletariaat zelf, waar de grootindustrie nog niet zo’n vlucht had genomen. Nochtans wees dezelfde Engels erop dat “De Bond zeker de enige revolutionaire organisatie was die enige betekenis had in Duitsland”. De invloed van de IAA was veel belangrijker, aangezien deze een ‘macht’ werd in Europa. Maar het was vooral de Tweede Internationale (in feite doorheen de verschillende partijen die het vormen) die, voor de eerste keer in de geschiedenis, een beslissende invloed in de arbeidersmassa's kon opeisen.

    2) Het begrip fractie bij de opkomst van de arbeidersbeweging

    De kwestie heeft zich al gesteld ten tijde van Marx, maar heeft daarna een veel grotere betekenis vervuld: wat wordt er van de partij als de voorhoede, die het historische programma van de arbeidersklasse, de kommunistische revolutie, verdedigt, niet de mogelijkheid heeft om een directe invloed op de klassestrijd van het proletariaat uit te oefenen?

    Op deze vraag, heeft de geschiedenis verschillende antwoorden gegeven. Het eerste antwoord was dat van de opheffing van de partij als de voorwaarden voor haar bestaan niet meer aanwezig zijn. Dat was het geval voor de Bond en de IAA. In beide gevallen, hebben Marx en Engels een beslissende rol gespeeld in deze opheffing.

    In november 1852, na het Keulse kommunistenproces, dat de overwinning van de contrarevolutie in Duitsland benadrukte, hebben zij de Centrale Raad van de Bond verzocht om de opheffing ervan uit te spreken. Het loont de moeite om te benadrukken dat het vraagstuk van de actie van de revolutionaire minderheid in een periode van reactie, reeds vanaf de herfst 1850 binnen de Bond werd gesteld. In het midden van het jaar 1850 hadden Marx en Engels vastgesteld dat de revolutionaire golf als gevolg van de opleving van de economie terugvloeide:

    “Gezien deze algemene welvaart waarin de productiekrachten van de burgerlijke maatschappij zich even overvloedig ontwikkelen als het de burgerlijke voorwaarden toelaten, kan men niet spreken over een echte revolutie. Een dergelijke revolutie is slechts mogelijk in de periodes waar deze twee factoren, moderne productiekrachten en de burgerlijke productieverhoudingen met elkaar in conflict raken”. (Neue Rheinische Zeitung, Politisch-ökonomische Revue, blad V en VI)

    Marx en Engels werden er dus toe aangezet om de immediatistische minderheid van Willich-Schapper te bestrijden omdat die, ondanks de terugval in de strijd, de arbeiders tot de opstand wilde blijven oproepen:

    “In het bijzonder tijdens ons laatste debat, over de kwestie van ‘de positie van het Duitse proletariaat in de volgende revolutie’, hebben de leden van de minderheid van het Centrale Comité meningen tot uitdrukking gebracht, die in tegenspraak zijn met ons één na laatste rondschrijven en zelfs met het Manifest. Een nationale Duitse benadering heeft de universele opvatting van het Manifest vervangen door het nationale gevoel van de Duitse handwerkers te vleien. In plaats van de materialistische opvatting van het Manifest hebben ze een idealistische opvatting. In plaats van de daadwerkelijke voorwaarden, wordt de wil benadrukt als belangrijkste drijfveer in de revolutie. Wij zeggen daarentegen aan de arbeiders: Als jullie de omstandigheden willen veranderen en jezelf geschikt willen maken voor de maatschappelijke heerschappij, zullen jullie vijftien, twintig, of vijftig jaar van burgeroorlog moeten doormaken. Nu wordt hen verteld: Wij moeten onmiddellijk aan de macht komen of anders zouden we net zo goed kunnen gaan slapen! Net zoals de democraten de term ‘volk’ gebruiken, wordt het woord ‘proletariaat’ door hen gereduceerd tot een loutere frase. Om deze frase tot werkelijkheid te maken zou men de volledige kleinburgerij tot proletariërs moeten verklaren, met andere woorden: niet het proletariaat vertegenwoordigen, maar de kleinburgerij. In plaats van een daadwerkelijke historische ontwikkeling zou men de frase ‘revolutie’ moeten aannemen”. Marx, ‘Toespraak tot de vergadering van de Centrale Raad van de Bond’, van 15 september 1850, geciteerd in de ‘Inleidende Opmerkingen’  bij het Keulse kommunistenproces).

    Op dezelfde manier ondersteunden Marx en Engels, op het congres van Den Haag in 1872, de beslissing om de Algemene Raad over te brengen naar New York teneinde hem te onttrekken aan de invloed van de Bakoeninistische tendensen, die aan invloed wonnen op een moment dat het Europese proletariaat, met de verplettering van de Commune van Parijs, een belangrijke nederlaag onderging. Deze verplaatsing buiten Europa van de Algemene Raad betekende het in slaap sussen van de IAA, iets dat aan zijn ontbinding voorafging. Deze ontbinding werd effectief op de Conferentie van Philadelphia, in juli 1876.

    Op een bepaalde manier was de ontbinding van de partij, toen de omstandigheden haar bestaan niet langer toelieten, veel gemakkelijker in het geval van de Bond en van de IAA dan in latere gevallen. De Bond was een kleine clandestiene organisatie (behalve op het moment van de revoluties van 1848-1949) die geen ‘officiële’ plaats in de maatschappij had ingenomen. Wat betreft de IAA, betekende haar formele verdwijning niet dat al haar verschillende delen eveneens verdwenen. Zo hebben Engelse vakbonden of de Duitse arbeiderspartij de IAA overleefd. Wat was verdwenen, was het bestaande formele verband tussen zijn verschillende bestanddelen.

    Later veranderden de zaken. De arbeiderspartijen verdwenen niet maar gingen over naar de vijand. Zij werden instellingen van de kapitalistische orde, wat aan de revolutionaire elementen een andere verantwoordelijkheid geeft dan die ze hadden tijdens de eerste etappes van de arbeidersbeweging.

    Toen de Bond werd ontbonden, bestond er niet de minste formele organisatie, belast met de taak om een brug te vormen naar de nieuwe partij die op een of ander moment plotseling zou moeten verschijnen. Marx en Engels waren trouwens van mening dat de uitwerking en de theoretische verdieping de eerste prioriteit vormde ten tijde van deze periode en daar zij, op dat ogenblik, praktisch de enigen waren om de theorie te beheersen die zij hadden uitgewerkt, hadden zij geen behoefte aan een formele organisatie om dit werk te doen. Maar een zeker aantal voormalige leden van de Bond zijn met elkaar in contact gebleven, met name in de emigratie in Engeland. In 1856 was er zelfs sprake van een verzoening tussen Marx en Schapper. In september 1864, was het Eccarius, voormalig lid van de Centrale Raad van de Bond en die nauwe banden met de Engelse arbeidersbeweging had, die vroeg dat Marx aanwezig zou zijn in de tribune van de beroemde bijeenkomst van 28 september in de Saint-Martin' s Hal waar besloten werd tot de oprichting van de Internationale Arbeiders Associatie. [1] En daardoor zal men tevens een belangrijk aantal van de voormalige leden van de Bond terugvinden in de Algemene Raad van IAA:  Eccarius, Lessner, Lochner, Pfaender, Schapper en, natuurlijk Marx en Engels.

    Toen de IAA verdween, bleven er, zoals men heeft gezien, organisaties bestaan die aan de oorsprong stonden van de stichting van Tweede Internationale, met name de Duitse partij die was voortgekomen uit de vereniging van 1875 (SAP) waarvan het deel uit Eisenach (Bebel, Liebknecht) bij de IAA aangesloten was.

    Hier moet een opmerking gemaakt worden betreffende de rol die deze twee eerste organisaties zich gaven als ze werden gevormd. In het geval van de Bond maakte het Manifest duidelijk dat die het vooruitzicht heeft van de proletarische revolutie op vrij korte termijn. Het was na de nederlaag van de revoluties van 1848-1949 dat Marx en Engels begrepen dat de historische voorwaarden er nog niet rijp voor waren. Eveneens bestond er, op het moment van de stichting van de IAA, het idee van ‘een emancipatie van de arbeiders’ (volgens de woorden van zijn statuten) op korte of middellange termijn (ondanks de verscheidenheid van de visies die deze formule voor de verschillende delen van Internationaal had: mutualisme, collectivisme, enzovoort). De nederlaag van de Commune van Parijs had nogmaals de onrijpheid duidelijk gemaakt van de voorwaarden voor de omverwerping van het kapitalisme, des te meer daar gedurende de periode die erop volgde men getuige was van een aanzienlijke ontplooiing van het kapitalisme met vooral de vorming van de industriële macht van Duitsland, die bij het begin van de 20ste eeuw aan die van Engeland voorbijging.

    3) De fracties in de Tweede Internationale [2]

     In de loop van deze bloeiperiode van het kapitalisme, terwijl het revolutionaire vooruitzicht ver weg bleef, verkregen de socialistische partijen een grote betekenis binnen de arbeidersklasse (in het bijzonder in Duitsland, natuurlijk). Deze toenemende invloed, terwijl de geestesgesteldheid van de meerderheid van de arbeiders niet revolutionair was, hield verband met het feit dat de socialistische partijen, in hun programma het vooruitzicht van het socialisme niet alleen te kennen gaven, maar ook dagelijks het ‘minimumprogramma’ verdedigden, van hervormingen binnen de kapitalistische maatschappij. Het is trouwens deze situatie die leidde tot de oppositie tussen degenen voor wie “Het uiteindelijke doel, wat het ook moge zijn, niets is, en de beweging alles”(Bernstein) en degenen voor wie “het uiteindelijke doel van het socialisme het enige doorslaggevende element is, dat de socialistische beweging onderscheidt van de burgerlijke democratie en het burgerlijke radicalisme, dat de hele arbeidersbeweging van een nutteloos herstelwerk om het kapitalistische systeem te redden, omzet in een klassenstrijd tegen deze orde, voor de afschaffing van deze orde. Voor de sociaaldemocratie, is de strijd binnen het bestaande systeem zelf, dag na dag, voor hervormingen om de situatie van de arbeiders te verbeteren, voor de democratische instellingen, de enige manier om de proletarische klassestrijd tot leven te brengen en om te komen tot het uiteindelijke doel, dat wil zeggen de verovering van de politieke macht en de afschaffing van het loonsysteem”. (Rosa Luxemburg in het Voorwoord bij  ‘Socialistische Hervorming of Revolutie’). Ondanks de officiële afwijzing van de stellingen van Bernstein door de SPD en de Socialistische Internationale, werd deze visie in werkelijkheid een meerderheid in de SPD (en in het bijzonder in het apparaat) en in schoot van de Internationale.

    “De ervaring van Tweede Internationale bevestigt de onmogelijkheid om de partij van het proletariaat te handhaven in een niet-revolutionaire periode. De definitieve deelname van de partijen van Tweede Internationale aan de imperialistische oorlog van 1914 heeft slechts de lange periode van ontaarding van de organisatie geopenbaard. Het binnendringen en doordringen van de ideologie van de kapitalistische klasse, iets wat altijd mogelijk is in de politieke organisatie van het proletariaat neemt, in periodes van langere stagnatie en teruggang van de klassestrijd, een zodanige omvang aan dat de ideologie van de bourgeoisie de plaats inneemt van die van het proletariaat, en dat de partij zich onvermijdelijk ontdoet van de zijn oorspronkelijke klasse-inhoud om daarna het instrument van de klasse-vijand te worden”. (‘Over de aard en de functie van de politieke partij van het proletariaat’, punt 12)

    In deze context ontstonden, voor de eerste keer, echte breuken. De eerste fractie was die van de Bolsjewiki die, na het Congres van de RSDAP in 1903, de strijd opnam tegen het opportunisme, eerst op het vlak van de organisatorische kwesties, daarna op het vlak van de tactische vraagstukken met betrekking tot de taken van het proletariaat in een halffeodaal land als Rusland. Er moet worden opgemerkt dat, tot 1917, zelfs toen de bolsjewistische en mensjewistische fractie hun politiek onafhankelijk van elkaar voerden, zij formeel deel uitmaakten van dezelfde partij, de RSDAP.

    De marxistische stroming, die zich ontwikkelde rond het weekblad De Tribune (geleid door Wijnkoop, Van Ravesteyn en Ceton, maar waar Gorter en Pannekoek ook aan meewerkten) begon in 1907 een soortgelijke werkzaamheid in de SDAP, de Nederlandse partij. Deze stroming heeft strijd gevoerd tegen de opportunistische afwijking in de partij, voornamelijk vertegenwoordigd door de parlementaire fractie en Troelstra die, na het Congres van 1908, voorstelde om De Tribune te verbieden. Troelstra zou de kwestie uiteindelijk in zijn voordeel beslechten op het buitengewone congres van Deventer (13-14 februari 1909), dat besloot om De Tribune op te heffen en zijn drie redacteuren van de partij uit te sluiten. Deze politiek, die erop was gericht om de Tribunistische ‘leiders’ te scheiden van de aanhangers van deze stroming, veroorzaakte in feite een sterke reactie van deze laatste. Uiteindelijk leidde deze politiek van uitsluiting door Troelstra, door het Internationaal Bureau van de Socialistische Internationale ,die gevraagd wordt om te bemiddelen, maar werd gedomineerd door de reformisten, maar ook door de wil van de drie redacteuren om te breken (iets dat niet gedeeld werd door Gorter [3]), ertoe dat de ‘Tribunisten’ in maart een nieuwe partij oprichtten, de SDP (Sociaal-Democratische Partij). Deze partij, die tot aan de Wereldoorlog een minderheid zou blijven, met een onbeduidende invloed tijdens de verkiezingen, had wel de steun van de links in de Internationale, met inbegrip van de Bolsjewiki. Dit liet hen uiteindelijk toe om (na een aanvankelijke weigering door het Bureau van de Socialistische Internationale in november 1909), in 1910 opnieuw te worden geïntegreerd in de Socialistische Internationale en een afvaardiging te sturen (1mandaat tegen 7 voor de SDAP), naar het Internationaal Congres van 1910 (Kopenhagen) en dat van 1912 (Basel). Tijdens de Oorlog, waaraan Nederland niet deelnam, maar die toch aanzienlijk woog op de arbeidersklasse (werkloosheid, bevoorrading, enzovoort) won de SDP aan invloed, ook op het niveau van de verkiezingen, door haar internationalistische politiek en haar steun aan de arbeidersstrijd. Tenslotte zou SDP, in november 1918, de naam van Communistische Partij Holland (CPH) aannemen, zelfs voor de stichting van de Kommunistische Partij van Duitsland. (KPD).

    De derde stroming die een beslissende rol gespeeld heeft als fractie in een deel van Tweede Internationale was diegene die juist de KPD ging vormen. Vanaf 4 augustus, na de unanieme stemming door de socialistische afgevaardigden in de Reichstag vóór de oorlogskredieten, bevonden een bepaald aantal internationalistische militanten zich in het appartement van Rosa Luxemburg om de vooruitzichten voor strijd te bepalen alsmede de mogelijkheden te bepalen om al diegenen te hergroeperen die, in de partij, de strijd aangingen tegen de chauvinistische politiek van de leiding en de meerderheid. Deze militanten waren unaniem om van mening dat men deze strijd BINNEN de partij moest voeren. De stemming voor de oorlogskredieten door de parlementaire fractie werd in talrijke steden door de basis van de partij aangeklaagd. Zelfs Liebknecht werd bekritiseerd vanwege het feit dat hij op 4 augustus, uit discipline, zijn steun had gegeven. Bij de tweede stemming, op 2 december, was Liebknecht de enige die tegenstemde en bij de 2 volgende stemmingen werd hij vergezeld door Otto Rühle, en daarna door een toenemend aantal van afgevaardigden. Vanaf de winter 1914-1915, werden clandestiene pamfletten verspreid (met name het pamflet, getiteld ‘De belangrijkste vijand is in ons eigen land’). In april 1915 werd het eerste en enige nummer van ‘Die Internationale’ gepubliceerd waarvan de verkoop vanaf de eerste  avond opliep tot 5000 exemplaren en die naam aannam van ‘Gruppe Internationale’, die in het bijzonder door Rosa Luxemburg, Jogiches, Liebknecht, Mehring, Clara Zetkin, [en Johannes R. Becher] op gang werd gebracht. In de clandestiniteit, onderworpen aan de repressie [4] stimuleerde deze kleine groep, die de naam ‘Spartakusgruppe’ en vervolgens de naam ‘Spartakusbund’ aannam, het gevecht tegen de oorlog en de regering, en eveneens tegen de rechterzijde en het centrum van de sociaaldemocratie. Ze stond niet alleen in deze strijd, aangezien andere groepen, met name in Hamburg en Bremen (waar zich Pannekoek, Radek en Frölich bevonden) een internationalistische politiek verdedigden met nog meer duidelijkheid dan de Spartakisten. Begin 1917, wanneer de leiding van SPD de oppositie uitsloot om de toename van hun standpunten binnen de partij te stoppen, zetten deze groepen hun activiteit op zelfstandige wijze voort terwijl de Spartakisten hun fractie-activiteit binnen de centristische USPD voortzetten. Tenslotte hergroepeerden deze verschillende stromingen zich bij de oprichting van KPD op 31 december 1918, maar het was duidelijk dat de Spartakisten de kern van de nieuwe partij vormden.

    Met een zekere achterstand op de arbeidersbeweging in Rusland, Nederland en Duitsland vormde zich ook een linkse fractie in Italië. Het ging natuurlijk om de ‘Abstentioniste Fractie’, die zich groepeerde rond de krant ‘Il Soviet’ die, vanaf december 1918, in Napels door Bordiga en zijn kameraden werd gepubliceerd. Deze groep vormde zich formeel als fractie tijdens het Congres van PSI in oktober 1919. Nochtans had Bordiga, binnen de Bond van de Jong Socialisten en in de Afdeling van Napels van PSI, al sinds 1912 een onverzettelijke revolutionaire stroming tot leven gebracht. Deze achterstand werd gedeeltelijk verklaard door het feit dat Bordiga, die gemobiliseerd was, vóór 1917 niet in het politieke leven kon tussenkomen, maar vooral door het feit dat, op het moment van de oorlog, de leiding van de partij in handen was van de linkerzijde, nadat het Congres van 1912 de reformistische rechterzijde en het Congres van 1914 de vrijmetselaars had uitgesloten. ‘Avanti’, de krant van de PSI, werd geleid door Mussolini, die, op deze congressen, de moties tot uitsluiting had voorgesteld. Deze profiteerde van deze positie om op 18 oktober 1814 een hoofdartikel getiteld ‘Van de absolute neutraliteit tot de actieve en handelende neutraliteit’, te publiceren: een artikel dat zich uitsprak voor de deelname aan de oorlog van Italië aan de kant van de Entente. Hij werd natuurlijk van zijn post verwijderd, maar nauwelijks een maand later publiceerde hij ‘Il Popolo d'Italia’, dank zij de fondsen die door de socialistische afgevaardigde Marcel Cachin (de toekomstige leider van PCF) voor rekening van de Franse regering en van de Entente werden bijeengebracht. Op 29 november werd Mussolini van de PSI uitgesloten. Vervolgens, zelfs wanneer de situatie, die door de Wereldoorlog werd gedomineerd, aandrong op een schifting tussen een Linker-, een Rechterzijde en een Centrum, schommelde de leiding van de partij heen en weer tussen rechts en links, tussen de ‘maximalistische’ en de reformistische stellingnames. “Het is pas in het jaar 1917, dat er we op het congres van Rome een duidelijke kristallisatie zagen van rechtse en linkse tendensen. De eerste verkreeg 17.000 stemmen tegen 14.000 voor de tweede. De overwinning van Turati, Treves, Modigliani, op het moment dat de Oktoberrevolutie zich ontwikkelde, versnelde de vorming van een revolutionair onverzettelijke Fractie in Florence, Milaan, Turijn en Napels.” (Uit ons boek, ‘The Italian Communist left’). Het was pas vanaf 1920, onder de impuls van de revolutie in Rusland, en van de vorming van de Kommunistische Internationale (die haar steun gaf) en ook van de arbeidersstakingen in Italië, met name in Turijn, dat het Abstentionistische Fractie aan invloed won in de partij. Zij trad eveneens in contact met de stroming in die zich groepeerde rond de krant, ‘Ordine Nuovo’, die door Gramsci werd geïnspireerd, zelfs toen er nog belangrijke meningsverschillen bestonden tussen beide stromingen (Gramsci steunde de verkiezingsdeelname, verdedigde een soort revolutionaire vakbeweging en aarzelde om met de rechterkant en het centrum te breken door zich in een zelfstandige fractie te organiseren). “In oktober 1920, vormde zich in Milaan de Verenigde Kommunistische Fractie, die een Manifest redigeerde om op te roepen tot de vorming van de Kommunistische Partij door de uitwijzing van de rechtervleugel van Turati; krachtens de beslissingen van 2e Congres van de Komintern zag ze af van een verdere boycot van de verkiezingen”. (Idem) In december 1920, tijdens de Conferentie van Imola, werd er tot een principiële splitsing besloten: “Ons werk als Fractie is en moet nu beëindigd worden (…)  onmiddellijk de partij en het congres (van PSI) verlaten, zodra de stemming ons de meerderheid of de minderheid gegeven heeft. Er zal … een splitsing met het Centrum volgen” (Idem) Tijdens het congres van Livourne, dat op 21 januari begon, “verkrijgt de motie van Imola een derde van de stemmen van de socialistische leden: 58.783 op 172.487. De minderheid verlaat het congres en besluit om zich als Kommunistische Partij van Italië, afdeling van de Kommunistische Internationale te vestigen. (…) Net voordat hij het congres verliet,concludeerde Bordiga onstuimig: 'Wij dragen de eer van uw verleden met ons mee’.” (Idem)

    Dit (zeer snelle) onderzoek naar de activiteiten van de voornaamste fracties die zich binnen de partijen van Tweede Internationale hebben gevormd, maakt het mogelijk om een eerste taak vast te stellen die op een fractie rust: binnen de partij, die aan het ontaarden is, de revolutionaire principes verdedigen:

    • op de eerste plaats om een maximum aan militanten voor deze principes te winnen en de standpunten van rechts en het centrum van de partij uit te sluiten ;
    • op de tweede plaats om zich tot een nieuwe revolutionaire partij om te vormen, wanneer de omstandigheden het vereisen.

    Opgemerkt moet worden dat praktisch alle linkse stromingen de zorg hebben gehad om zo lang mogelijk binnen de partij te blijven. De enige uitzonderingen waren de Tribunisten (maar Gorter en Pannekoek deelden deze haastige beslissing niet) en de ‘radicale linkerzijde’, die door Radek, Pannekoek en Frölich werd geïnspireerd. Deze laatste weigerde, na de uitsluiting in 1917 van de tegenstanders binnen SPD, om (in tegenstelling tot Spartakisten) de USPD te vervoegen. De scheiding van de Linkerzijde van de oude partij, die verraad had gepleegd, was ofwel het gevolg van haar uitsluiting, ofwel van de noodzaak om een partij op te richten die bekwaam genoeg was om als voorhoede van de revolutionaire golf te handelen.

    Eveneens moet worden opgemerkt dat de activiteit van de Linkerzijde niet gedoemd is om een minderheid te blijven binnen de partij, die aan het ontaarden is: tijdens het Congres van Tours van de Franse Socialistische Partij, behaalde de motie van de Linkerzijde, die opriep om tot de Komintern toe te treden, een meerderheid. Daarom behield de Kommunistische Partij, die op dit ogenblik werd opgericht, de krant ‘Humanité’ waarvoor Jaurès de grondslag had gelegd. Ze behield, helaas, ook de secretaris-generaal van PS, Frossard, die voor enige tijd de nieuwe belangrijkste leider van PCF werd.

    Een laatste opmerking: deze bekwaamheid van het deel van Linkerzijde om meteen de nieuwe partij te vormen is slechts mogelijk geweest omdat er weinig tijd (3 jaar) was verlopen tussen het verraad van de oude partij en de opkomst van de revolutionaire golf. In het vervolg zou de situatie heel anders zijn.

    4) De fracties voortkomend uit de Kommunistische Internationale

    De Kommunistische Internationale werd in maart 1919 opgericht. Op dat moment bestonden er zeer weinig kommunistische partijen (de kommunistische partijen van Rusland, Holland, Duitsland, van Polen en enkele andere van minder belang). En toch was er vanaf dit moment reeds een eerste ‘linkse fractie’ (die zich als zodanig bekendmaakte) verschenen binnen de voornaamste kommunistische partij, die van Rusland (die pas in maart 1918, bij het 7e Congres van RSDAP de naam kommunistisch heeft aangenomen). Het ging om de stroming die zich, aan het begin 1918, groepeerde rond de krant Kommunist en gestimuleerd werd door Ossinsky, Boecharin, Radek en Smirnov. Het belangrijkste meningsverschil van deze fractie betreft de oriëntatie die door de partij wordt gevolgd ten aanzien van de onderhandelingen in Brest-Litovsk.

    ‘De Linkskommunisten’ verzetten zich tegen deze onderhandelingen en bevelen ‘de revolutionaire oorlog’ aan, ‘de export’ van de revolutie naar andere landen middels de loop van het geweer. Maar tegelijkertijd ondernam deze fractie een kritiek op de autoritaire methoden van de nieuwe proletarische macht en drong ze aan op de grootst mogelijke deelname van de arbeidersmassa's aan deze macht, een kritiek die vrij dicht stond bij die van Rosa Luxemburg (Zie ‘De Russische Revolutie’). De ondertekening van het Verdrag van Brest-Litovsk zal het einde van deze fractie inluiden. Vervolgens zal Boecharin een vertegenwoordiger worden van de rechtervleugel van de partij, maar bepaalde elementen van deze fractie, zoals Ossinsky, zullen behoren tot de linkerfracties, die later aan de oppervlakte zullen komen. Op een moment dus dat er in West-Europa enkele van de fracties binnen de socialistische partijen, die de kommunistische partijen zouden gaan worden, nog niet zijn gevormd (de Abstentionistische Fractie, die door Bordiga wordt gestimuleerd, vormde zich pas in december 1918), gingen de revolutionairen van Rusland reeds het strijd aan (natuurlijk op zeer verwarde wijze) tegen de afwijkingen, die de kommunistische partij in hun land aantastten.

    Het is interessant om op te merken (zelfs als het hier niet de plaats is om dit verschijnsel te analyseren) dat, met betrekking tot een hele reeks kwesties, de Russische militanten, tijdens het hele begin van de 20e eeuw, voorlopers zijn geweest: de samenstelling van het Bolsjewistische Fractie na het Tweede Congres van de RSDAP, de politieke helderheid tegenover de imperialistische oorlog in 1914, de aansporing tot de vorming van de Linkerzijde van Zimmerwald, de noodzaak om een nieuwe Internationale in het leven te roepen, de oprichting van de eerste kommunistische partij in maart 1918, de aansporing en politieke oriëntatie van het Eerste Congres van de Komintern. En deze ‘vroegrijpheid’ is zelfs weer terug te vinden in de vorming van fracties binnen de Kommunistische Partij. In feite, door haar bijzondere rol van eerste (en enige) kommunistische partij, die aan de macht is gekomen, is de partij van Rusland eveneens de eerste om de druk te ondergaan van het belangrijkste element van haar neergang (buiten, de nederlaag van de wereldwijde revolutionaire golf natuurlijk), haar integratie binnen de Staat. Daardoor zijn de proletarische vormen van weerstand tegen dit proces van ontaarding van de partij, hoe verward zij ook mogen zijn, veel vroeger begonnen dan elders.

    Vervolgens zal de Russische partij een behoorlijk aantal andere ‘Linkse’ stromingen zien opdoemen:

    • in 1919 ontstaat de groep van het ‘Democratische Centralisme’ die gevormd werd rond Ossinsky en Sapronov, die het principe van ‘de eenhoofdige leiding’ in de industrie bestreed en het collectieve of collegiale principe verdedigde als zijnde ‘het meest effectieve wapen tegen de fragmentatie en de bureaucratische verstikking van het Staatsapparaat’ (Theses on the Collegial Principle and Individual Authority);
    • in 1919 waren veel leden van het ‘Democratische Centralisme’ ook nog betrokken bij de ‘Militaire Oppositie’, die zich, in maart 1919, korte tijd had gevormd. Deze groep bestreed de tendens om het Rode Leger vorm te geven volgens de criteria van een klassiek burgerlijk leger.

    Tijdens de burgeroorlog is de kritiek op de politiek, die door de partij wordt gevoerd, veel zeldzamer als gevolg van de dreiging van de Witte Legers, iets wat zwaar weegt op het nieuwe regime. Maar zodra deze burgeroorlog eindigt met de overwinning van het Rode Leger over de Witte, komen ze met dubbele kracht terug:

    • in het begin van 1921, ter gelegenheid van het 10e Congres van de partij en het debat over de vakbondskwestie, werd de ‘Arbeidersoppositie’ gevormd, welke werd geïnspireerd door Chliapnikov, Medvedev (beiden metaalarbeiders) en, vooral, Alexandra Kollontai, schrijfster van het Platform. Naar het voorbeeld van het revolutionaire syndicalisme wilde deze oppositie het beheer van de economie toevertrouwen aan de vakbonden in plaats van aan de staatsbureaucratie [5]. Na het verbod tot het vormen van fracties, waartoe op ditzelfde congres werd besloten (dat plaatsvond tijdens de opstand van Kronstadt), ontbond de Arbeidersoppositie zich waarna Kollontai een trouwe volgelinge van Stalin zou worden;
    • in de herfst van 1921 werd de groep ‘De Arbeiderswaarheid’ opgericht, vooral samengesteld uit intellectuele aanhangers van de ‘Proletkult’, naar het voorbeeld van zijn voornaamste gangmaker, Bogdanov. Samen met andere oppositionele stromingen klaagde deze groep de bureaucratisering van de partij en van de Staat aan, maar aanvaardde tegelijkertijd een semi-mensjewistisch standpunt, uitgaande van het idee dat de voorwaarden voor de proletarische revolutie in Rusland niet rijp waren en dat de voorwaarden en een sterke ontwikkeling daarvoor moesten worden geschapen op een moderne kapitalistische grondslag (een standpunt dat later het standpunt van de ‘radenistische’ stroming zou worden);
    • in 1922-23 ontstond de ‘Arbeidersgroep’, gestimuleerd door Gabriel Miasnikov, een arbeider uit de Oeral, die zich in 1921 had onderscheiden in de Bolsjewistische Partij wanneer hij, meteen na het 10e congres, “de persvrijheid had geëist, voor monarchisten en anarchisten inbegrepen”. Ondanks de inspanningen van Lenin om geen debat over deze kwestie te voeren, weigerde Miasnikov om toe te geven. In 1922 werd hij van de partij uitgesloten. Met andere militanten van arbeidersafkomst, richtte hij ‘de Arbeidersgroep van de Russische Kommunistische Partij (bolsjewistisch)’ op, die haar Manifest verspreidde op het Twaalfde Congres van de RKP.
    • Deze groep begon illegaal werk te doen onder de arbeiders van de partij en schijnt op betekenisvolle wijze aanwezig geweest te zijn in de stakingengolf van de zomer van 1923, door tot massabetogingen op te roepen en door te proberen een voornamelijk verdedigende klassebeweging te politiseren. Deze activiteit in deze stakingen overtuigde de GPU dat de groep een dreiging vormde en zijn leiders, waaronder Miasnikov, werden gevangen gezet. De werkzaamheden van deze groep werden op clandestiene wijze in Rusland (ook in ballingschap) voortgezet tot het eind van de jaren 1920, wanneer Miasnikov erin slaagde om het land te ontvluchten en in Parijs deelnam aan de publicatie van ‘De Kommunistische Arbeider’ die standpunten verdedigde, die dicht bij die van de KAPD stonden.

    Van alle stromingen die strijd hebben gevoerd tegen de ontaarding van de Bolsjewistische Partij, was de ‘Arbeidersgroep’ politiek het helderst. Zij stond zeer dicht bij de KAPD (die haar documenten publiceerde en waar mee zij in contact stond). Vooral haar kritiek op de politiek, die door de Partij werd gevoerd, was gebaseerd op een internationale visie van de revolutie, in tegenstelling tot die van de andere groepen die zich alleen polariseren op vraagstukken van democratie (in de Partij en in de arbeidersklasse) en het beheer van de economie. Daarom verwierp zij de politiek van het eenheidsfront, van het 3e en 4e Congres van de Komintern, terwijl de trotskistische stroming zich op de eerste vier congressen bleef beroepen. Er moet worden opgemerkt dat er (met name in ballingschap) discussies bestonden tussen de linkervleugel van de trotskistische stroming en de elementen van de Arbeidersgroep.

    Van alle Linkse stromingen, die binnen de Bolsjewistische Partij zijn ontstaan, was de Arbeidersgroep waarschijnlijk enige die verwantschap heeft met een consequente fractie. Maar de verschrikkelijke repressie, die Stalin ontketende tegen de revolutionairen (en waarbij de tsaristische repressie verbleekte) ontnam haar elke mogelijkheid om zich te ontwikkelen. Tenslotte besloot Miasnikov om, na de Tweede Wereldoorlog, naar Rusland terug te keren. Zoals te verwachten was, verdween hij meteen, iets wat de toch al geringe krachten van de Kommunistische Linkerzijde van een van zijn dapperste strijders beroofde.

    De strijd van de Linkse fracties in de andere landen dan Rusland heeft noodzakelijkerwijs andere vormen aangenomen, maar als men terugkomt op de drie andere kommunistische partijen, waarvan de oprichting hierboven wordt vermeld, kan men constateren dat de Linkse stromingen eveneens zeer vroeg de strijd aangingen, ofschoon in verschillende vormen.

    Bij de stichting van de Kommunistische Partij van Duitsland, vormde het standpunt van de Linkerzijde een meerderheid. Met betrekking tot de vakbondskwestie was Rosa Luxemburg, die het programma van KPD had opgesteld en het aan het Congres had voorgelegd, zeer duidelijk en categorisch: “(… de vakbonden) zijn geen arbeidersorganisaties meer, maar de meest solide beschermers van de Staat en de burgerlijke maatschappij. Bijgevolg spreekt het vanzelf dat de strijd voor de socialisatie niet kan worden gevoerd zonder daarin de liquidatie van de vakbonden mee te nemen. Op dit punt zijn wij het eens”.

    Ten aanzien van de parlementaire kwestie verwierp het congres, tegen het standpunt van de Spartakisten (Rosa Luxemburg, Liebknecht, Jogiches, enzovoort), de deelname aan de verkiezingen die kort nadien werden gehouden. Na de verdwijning van deze militanten (allemaal vermoord) scheen de nieuwe leiding (Levi, Brandler), aanvankelijk een concessie te doen aan de Linkerzijde (die in de meerderheid bleef) met betrekking tot het vakbondsvraagstuk, maar vanaf augustus 1919 (Conferentie van de KPD in Frankfurt) sprak Levi, die toenadering zocht tot de USPD, zich uit voor een werk zowel in het parlement als in de vakbonden. Op het Congres van Heidelberg, in oktober, slaagde hij erin om, dank zij een manoeuvre, de anti-vakbonds en anti-parlementaire Linkerzijde, die nochtans in de meerderheid was, uit te sluiten.

    De uitgesloten militanten weigerden bij meerderheid om onmiddellijk een nieuwe partij op te richten, want zij waren tegen de splitsing en zij hoopten opnieuw te kunnen integreren in de KPD. Zij werden stevig gesteund door de linkse militanten van de Hollandse Linkerzijde (met name Gorter en Pannekoek) die op dit moment een groot gezag binnen de Komintern genoten. Deze Linkerzijde gaf richting aan het Bureau van Amsterdam, dat door Internationale werd benoemd om het werk in de richting van West-Europa en van Amerika te coördineren. In reactie op de weigering van het Congres van KPD van februari 1920 om de uitgesloten militanten opnieuw te integreren, en ook in reactie op de verzoenende houding van deze partij jegens de SPD bij de Kapp Putsch (13-17 maart) richtten deze militanten, inmiddels 6 maanden later (op 4 en 5 april 1920), de KAPD (Kommunistische Arbeiderspartij van Duitsland) op.

    Hun benadering werd nog versterkt door de steun van het Bureau van Amsterdam, dat in februari een internationale conferentie organiseerde, waar de standpunten van de Linkerzijde een overwinning behaalden (ten aanzien van de vakbondskwestie, de parlementaire kwestie en de verwerping van de opportunistische koers van de Komintern, die in het bijzonder tot uitdrukking kwam in de vraag aan de Engelse kommunisten om Labour te vervoegen) [6]. De nieuwe partij genoot de steun van de linkse minderheid (gestimuleerd door Gorter en Pannekoek) van de Kommunistische Partij Holland (CPH), die in zijn krant het programma publiceerde van KAPD, dat tijdens haar oprichtingscongres was goedgekeurd.

    Dat verhinderde Pannekoek niet om een aantal kritieken te leveren op deze partij (brief van 5 juli 1920), met name ten aanzien van haar standpunt ten opzichte van de ‘Unionen’ (zijn waarschuwing voor elke vorm van concessie aan het revolutionaire syndicalisme) en vooral van de aanwezigheid in haar rijen van de ‘Nationaal-Bolsjewistische’ stroming, die hij als een ‘enorme misvatting’ beschouwde. Op dat ogenblik stond de Hollandse Linkerzijde - en in het bijzonder Pannekoek, die de meerderheid van KAPD inspireerde - op alle essentiële punten, waarmee het wereldproletariaat werd geconfronteerd (vakbondskwestie parlementaire kwestie, de partij [7], de houding ten aanzien van de socialistische partijen, de aard van de revolutie in Rusland, enzovoort) in de voorhoede van de arbeidersbeweging.

    Het congres van KAPD, dat van 1e tot de 4e augustus plaatsvond, sprak zich uit ten gunste van deze oriëntaties: op dit ogenblik verlieten de ‘Nationaal-Bolsjewisten’ de partij en, enkele maanden later was het de beurt aan de federalistische elementen, die gekant waren tegen het lidmaatschap van de Komintern. Van hun kant waren Pannekoek, Gorter en KAPD vastbesloten om binnen de Komintern te blijven om de strijd aan te gaan tegen de opportunistische afwijking, die steeds meer terrein won.

    Daarom zond de KAPD twee afgevaardigden naar Rusland, Jan Appel en Franz Jung, met het oog op Tweede Congres van de Komintern, dat vanaf 17 juli 1920 in Moskou [8] moest worden gehouden. Maar omdat er niets van hen werd vernomen, zond zij twee andere afgevaardigden, waaronder Otto Rühle die, gezien de catastrofale situatie waaronder de arbeidersklasse gebukt ging en de bureaucratisering van het regeringsapparaat, besloten om niet aan het Congres deel te nemen ondanks het feit deel dat deze hen had voorgesteld om er hun standpunten te verdedigen en hun raadgevende stem uit te brengen. Het is met het oog op dit congres dat Lenin ‘De kinderziekte van het kommunisme’ schreef. Er moet worden opgemerkt dat Lenin in deze brochure schreef dat: “de fout die door het dogmatisme van de linkerzijde in de kommunistische beweging wordt vertegenwoordigd, op dit moment, duizend maal minder gevaarlijk en minder ernstig is dan de fout die wordt vertegenwoordigd door het dogmatisme van de rechterzijde”.

    Zowel van de kant van de Komintern en de Bolsjewiki als van de kant van de KAPD bestond de wil om laatstgenoemde te integreren in de Internationale, en dus in de KPD. Maar in december 1920 vond er een hergroepering plaats van de KPD met de Linkerzijde van de USPD, teneinde de VKPD te vormen. Omdat alle linkse stromingen binnen de Komintern er tegen waren, versperde deze de weg voor een mogelijke herintegratie van de linkse militanten. Niettemin verkreeg de KAPD het statuut van “partij die sympathiseert met de Komintern”, en beschikte daardoor over een permanente vertegenwoordiger in haar Uitvoerend Comité. Daarom zond zij vertegenwoordigers naar haar 3e Congres in juni 1921.

    Intussen was deze gemeenschappelijke werking echter sterk achteruit gegaan met name door ‘de Maartactie’ (een avonturistisch ‘offensief’, aangemoedigd door de VKPD) en de onderdrukking van de opstand van Kronstadt (een repressie die aanvankelijk door de Linkerzijde werd gesteund, omdat ze de propaganda van de Sovjetregering geloofde, die beweerde dat deze opstand in feite het werk was van de Witte Legers). Tegelijkertijd voerde de rechtse leiding van de CPH (Wijnkoop werd de ‘Nederlandse Levi’ genoemd), die het vertrouwen genoot van Moskou, een politiek van uitsluiting van de militanten van de Linkerzijde, wat tegen de statuten inging. Uiteindelijk zouden deze militanten, naar het voorbeeld van de KAPD, in september een nieuwe partij oprichten, de KAPN.

    De politiek van het Eenheidsfront die op het 3e Congres van de Komintern werd aangenomen, verergerde de zaken slechts, net zoals het ultimatum gericht aan de KAPD om met de VKPD samen te gaan. In juli 1921 nam de leiding van de KAPD, met de steun van Gorter, een resolutie aan die de link met de Komintern doorsneed en die opriep tot de oprichting van de ‘Kommunistische Arbeiders Internationale’, en dat twee maanden voor het Congres van de KAPD, dat voorzien was in september. Het was duidelijk een volkomen overhaaste beslissing. Op dit congres werd de kwestie van de oprichting van een nieuwe internationale bediscussieerd (de militanten van Berlijn, en met name Jan Appel, waren er op tegen) en het Congres besloot tenslotte om, in het licht van de vorming van een nieuwe internationale, een Informatiebureau te creëren. Dit Informatiebureau handelde alsof de nieuwe internationale reeds bestond, terwijl haar oprichtingsconferentie pas in april 1922 heeft plaatsgevonden. Op dit moment had de KAPD ook een splitsing gekend tussen, enerzijds, de ‘tendens Berlijn’, de meerderheid die gekant is tegen de vorming van een nieuwe internationale, en de ‘tendens Essen’ (die de loonstrijd verwierp). Alleen de laatste nam deel aan deze conferentie, die echter kon rekenen op de aanwezigheid van Gorter, de schrijver van het programma van KAI (Kommunistische Arbeiders Internationale, de naam van de nieuwe internationale).De deelnemende groepen waren klein in aantal en vertegenwoordigden zeer beperkte krachten: behalve de tendens Essen, waren aanwezig de KAPN, de Linkse Bulgaarse Kommunisten, de Communist Workers Party (CWP) van Sylvia Pankhurst, de KAP van Oostenrijk, die door KAPD van Berlijn wordt betiteld als het ‘Potemkin-dorp’. Tenslotte zou deze romp van een ‘Internationale’ tenietgaan met de verdwijning van de verschillende groepen die er deel van uitmaakten en zich terugtrokken. Zo kende de tendens Essen vele splitsingen. De KAPN desintegreerde, eerst door het verschijnen in haar midden van een stroming die zich aansloot bij de tendens Berlijn, en gekant was tegen de vorming van KAI, vervolgens door interne conflicten, die niet van principiële aard waren, maar plaatsvonden tussen clans.

    In feite werd het wezenlijke element dat het mogelijk maakte om de erbarmelijke en dramatische mislukking van KAI uit te leggen gevormd door de teruggang van de revolutionaire golf, die had gediend als springplank voor de oprichting van de Komintern:

    “De fout van Gorter en zijn aanhangers om kunstmatig de KAI te proclameren, terwijl er nog linkerfracties in de Komintern bleven, die binnen diezelfde internationale in een linkskommunistische stroming hadden kunnen worden gegroepeerd, is een zeer zware slag geweest voor de revolutionaire beweging. (…) De neergang van de wereldrevolutie, die zeer duidelijk was in Europa vanaf 1921, maakte het nauwelijks mogelijk om de vorming van een nieuwe Internationale  te overwegen. Door te geloven dat de koers nog altijd naar de revolutie was, met de theorie van de ‘doodscrisis van het kapitalisme’, volgden de stromingen van Gorter en Essen een zekere logica in het uitroepen van de KAI. Maar de veronderstellingen waren fout.” (Zie ons boek, The Dutch Left, Hoofdstuk V.4.d)

    De definitieve ineenstorting van de KAPD en KAPN illustreerde op treffende wijze de noodzaak dat revolutionairen een zo duidelijk mogelijk beeld moeten hebben van de veranderende krachtsverhoudingen tussen het proletariaat en de bourgeoisie.
    De Hollands-Duitse Linkerzijde heeft met veel vertraging de teruggang begrepen van het revolutionaire golf [9]. Maar dit was niet het geval voor de Bolsjewiki en de leiders van de Kommunistische Internationale, noch, voor de Kommunistische Linkerzijde van Italië. Maar de antwoorden die deze stromingen hebben gegeven, geconfronteerd met de situatie, waren heel verschillend:

    • de Bolskjewiki en de meerderheid van de Komintern, beslisten dat het nodig was om ‘naar de massa’s te gaan’, omdat de massa niet meer naar de revolutie kwam. Dit leidde tot een steeds verder gaande opportunistische politiek, vooral in de richting van de socialistische partijen en ‘centristische’ stromingen en in de richting van de vakbonden ;
    • de Italiaanse Linkerzijde vond, integendeel, dat men moest doorgaan met het tonen van dezelfde onverzettelijkheid, die de Bolsjewiki had gekenmerkt tijdens de oorlog en hen gebracht had tot de oprichting van de Komintern. Voor hen was er sprake van om te proberen kortere wegen naar de revolutie te nemen door te onderhandelen over de principes en hun onverzettelijkheid in te perken; dergelijke kortere wegen vormden het meest zekere pad naar de nederlaag.

    In werkelijkheid vormde de opportunistische koers die de Komintern vanaf het 2e, maar vooral vanaf het 3e Congres trof, en die de helderheid en de onverzettelijkheid in vraag stelde, zoals die was bevestigd tijdens haar 1e Congres, niet alleen de uitdrukking van de problemen die het wereldproletariaat ontmoette in de voortzetting en versterking van haar revolutionaire strijd, maar ook de onoplosbare tegenspraak waarin de Bolsjewistische Partij was verzonken, die in feite de Komintern leidde. Enerzijds, moest deze partij het speerpunt vormen van de wereldrevolutie nadat ze die geweest was in de revolutie in Rusland. Bovendien had zij altijd bevestigd dat deze laatste slechts een kleine stap was op weg naar de wereldrevolutie en zij was zich er zeer goed van bewust dat een nederlaag van het wereldproletariaat het einde betekende voor de revolutie in Rusland. Anderzijds, als draagster van de macht in één land, was zij onderworpen aan de specifieke functie van een nationale staat, in het bijzonder op het vlak van het waarborgen van de externe en interne ‘veiligheid’. Dat wil zeggen een buitenlandse politiek voeren die in overeenstemming was met de belangen van Rusland en een binnenlandse politiek die de stabiliteit van de macht garandeerde. In die zin waren de onderdrukking van de stakingen in Petrograd en de bloedige onderdrukking van de opstand van Kronstadt van maart 1921 de tegenhanger van een politiek van de ‘uitgestoken hand’. Onder de dekmantel van het ‘Eenheidsfront’ voerde ze deze politiek in de richting van de socialistische partijen, met het idee dat die laatsten druk konden uitoefenen op hun regeringen teneinde hun buitenlandse politiek te oriënteren in een richting, die gunstig was voor Rusland.

    De onverzettelijkheid van de Italiaanse Kommunistische Linkerzijde, die in feite de leiding had over de PCI (de ‘Stellingen van Rome’, aangenomen op haar 2e Congres in 1922, die werden geschreven door Bordiga en Terracini) vond haar bijzondere en voorbeeldige uitdrukking tegenover de opkomst van het fascisme in Italië, dat volgde na de nederlaag van de klassegevechten van 1920. Op praktisch vlak manifesteerde deze onverzettelijkheid zich door een totale weigering om, tegenover de fascistische dreiging, allianties te smeden met burgerlijke partijen (liberaal of socialistisch): het proletariaat kan het fascisme alleen bestrijden op zijn eigen terrein, de economische staking en de organisatie van de milities van arbeiderszelfverdediging. Op theoretisch vlak danken wij aan Bordiga de eerste serieuze analyse (die nog steeds geldig is) van het fascistische fenomeen, een analyse die hij presenteerde aan de afgevaardigden van het 4e Congres van de Komintern en waarin hij de analyse, gemaakt door deze laatste, weerlegde:

    • “Het fascisme is niet het product van de middenklasse en de agrarische burgerij. Het is het gevolg van de nederlaag, die het proletariaat heeft geleden, en die de besluiteloze kleinburgerlijke lagen achter de fascistische reactie heeft geworpen. (‘The Italian Communist Left’, Hoofdstuk I)
    • “Het fascisme is geen feodale reactie. Hij ontstond in de grote industriële concentraties als Milaan ...” (Idem) en heeft de steun gekregen van de industriële bourgeoisie.
    • “Het fascisme is niet tegen de democratie. De gewapende bendes zijn een onmisbare aanvulling als de staat niet langer volstaat om de macht van de bourgeoisie te verdedigen”. (Idem).

    Deze onverzettelijkheid werd ook geuit met betrekking tot de politiek van het Eenheidsfront, van de ‘uitgestoken hand’ naar de socialistische partijen en de daaruit voortvloeiende leuze van de ‘Arbeidersregering’ die “in de praktijk het politieke programma van het kommunisme ontkent, dat wil zeggen de noodzaak om de massa voor te bereiden op de strijd voor de dictatuur van het proletariaat”. (Citaat van Bordiga in ‘The Italian Communist Left’).

    Ze heeft zich ook uitgesproken over de politiek van de Komintern om de kommunistische partijen te doen samensmelten met de linkse stromingen binnen de socialistische partijen of met de ‘centristische’, wat in Duitsland, leidde tot de vorming van VKPD. In Italië heeft dat geleid tot de intrede, in augustus 1924, van 2000 “Terzini” (aanhangers van de 3e Internationale) in een partij die, als gevolg van de onderdrukking en demoralisatie, nog slechts 20.000 leden telde.

    Ze heeft uiteindelijk haar standpunt geuit ten aanzien van de politiek van de ‘bolsjewisering’ van de kommunistische partijen, die werd ingezet vanaf het 5e Congres van de Komintern in juli 1924, een politiek die ook werd bestreden door Trotski. Deze politieke bestond er, in grote lijnen, in om de discipline in de kommunistische partijen te versterken, een bureaucratische discipline bedoeld om het verzet tegen de ontaarding het zwijgen op te leggen. Deze bolsjewisering was ook een manier om de kommunistische partijen te organiseren op basis van ‘fabriekscellen’, een politiek die de arbeiders polariseerde op de problemen die zich voordeden in ‘hun’ bedrijf en, natuurlijk, ten koste ging van de bevordering van een visie over en een algemeen perspectief van de proletarische strijd.

    Terwijl de Linkerzijde nog ruim in de meerderheid was binnen de partij, bracht de Komintern een rechtse tendens (Gramsci, Togliatti) aan de leiding, die haar politiek ondersteunde, een ingreep die nog werd vergemakkelijkt door het feit dat Bordiga tussen februari en oktober 1923 zat opgesloten. Nochtans werden op de clandestiene conferentie van de PCI, in mei 1924, de stellingen gepresenteerd van Bordiga, Grieco, Fortichiari en Repossi, die zeer kritisch stonden ten opzichte van de politiek van de Komintern, goedgekeurd door 35 van de 45 secretarissen van de federatie en door 4 van de 5 interregionale secretarissen.  In 1925 ontketende de Komintern een campagne tegen de oppositie, te beginnen met de ‘Linkse Oppositie’ die werd geleid door Trotski. “In maart-april 1925 zette de Uitgebreid Uitvoerende Comité van de Komintern de verwijdering van de ‘bordigistische’ tendens op de agenda, die moest plaatsvinden ter gelegenheid van het 3e Congres van de CP van Italië . Het verbood de publicatie van het artikel van Bordiga, dat gunstig was voor Trotski. De bolsjewisering van de Italiaanse afdeling begon met de afzetting van Fortichiari van zijn post als federale secretaris van Milaan. Dan, plotseling, in april, richtte de Linkerzijde van de partij, met Damen, Repossi, Perrone en Fortichiari een ‘Entente Comité’ op (…) om een tegenaanval te coördineren.

    "Sous la menace d'exclusion, le 'Comité d'entente' dut se dissoudre… C'était le commencement de la fin de la Gauche italienne comme majorité." (Ibid.). De leiding van de PC, met Gramsci, viel het ‘Entente Comité’ heftig aan door het aan te klagen als ‘georganiseerd fractie’. In feite wilde de Linkerzijde nog geen fractie vormen: zij stond erop om geen voorwendsel te geven voor haar uitwijzing, terwijl zij nog in de meerderheid bleef in de partij. Bij het begin, weigerde Bordiga om lid te worden van het Comité, omdat hij het kader van de opgelegde discipline niet wilde doorbreken. Pas in juni stemde hij in met het standpunt van Damen, Fortichiari en Repossi. Hij werd belast met het schrijven van 'een ‘Platform van de Linkerzijde’, die de eerste systematische afbraak van de bolsjewisering vormde” (Idem). “Onder de dreiging van uitsluiting moest het 'Entente Comité’ zich ontbinden… Het was het begin van het einde van de Italiaanse Linkerzijde als meerderheid”. (Idem).

    Tijdens het congres van januari 1926 dat, als gevolg van de fascistische repressie, in het buitenland werd gehouden, presenteerde de Linkerzijde de ‘Stellingen van Lyon’, die slechts 9,2% van de stemmen behaalden. Het gevoerde beleid, de toepassing van de instructies van de Komintern, de intensieve rekrutering van jonge en weinig gepolitiseerde elementen, had zijn vruchten afgeworpen …. Deze ‘Stellingen van Lyon’ zouden de politiek oriënteren van de Italiaanse Linkerzijde in de emigratie.

    Tijdens het 6e Uitgebreide Uitvoerend Comité van de Komintern van februari-maart 1926 zou Bordiga een laatste strijd voeren. Hij klaagde de opportunistische afwijking van de Komintern aan en stelde de kwestie van de fracties aan de orde, evenwel zonder de onmiddellijke instelling ervan te overwegen. Hij verzekerde dat “de geschiedenis van de fracties de geschiedenis van Lenin is”; zij zijn geen ziekte, maar het symptoom van deze ziekte. Zij zijn een “defensieve reactie tegen de opportunistische invloeden”.

    In een brief aan Karl Korsch, in september 1926, schreef Bordiga: “De splitsing van de partijen en Internationale is niet gewenst. We moeten de ervaring van de kunstmatige en mechanische discipline volbrengen door deze discipline tot in zijn meest absurde consequenties te respecteren zolang dat mogelijk is, zonder ooit de standpunten van de ideologische en politieke kritiek op te geven en zonder zich ooit te solidair te verklaren met de heersende oriëntatie. (…) In het algemeen geloof ik dat wat vandaag op de voorgrond moet staan - meer dan de organisatie en de manoeuvre – werk moet zijn van voorafgaande uitwerking van een politieke ideologie van de internationale Linkerzijde, dat gebaseerd is op de veelzeggende ervaringen, die de Komintern heeft gekend. Aangezien dit punt nog lang niet verwezenlijkt is, zal elk internationaal initiatief moeilijk blijken.” (Geciteerd uit: The Italian Communist Left)

    Dat was de basis waarop de Linkse Fractie van de Italiaanse Kommunistische Partij zich uiteindelijk zou vormen en die zijn eerste conferentie zou houden in april 1928 in Pantin, een voorstad van Parijs. Zij telt dan vier ‘federaties’: Brussel, New York, Parijs en Lyon met ook nog militanten in Luxemburg, in Berlijn en in Moskou.
    Deze conferentie neemt met algemene stemmen een resolutie aan die haar perspectieven definieert, waarvan hier de belangrijkste uittreksels:

    1. “Zich omvormen tot de Linkerfractie van de Kommunistische Internationale.
    2. (…)
    3. Het publiceren van een tweemaandelijks tijdschrift, genaamd Prometeo.
    4. Linkse groepen in het leven roepen, die tot taak hebben de genadeloze strijd te voeren tegen het opportunisme en de opportunisten. (…)
    5. Zichzelf als direct doel toedichten:
      1. De re-integratie van allen die zijn uitgesloten uit de Internationale en die zich beroepen op het Kommunistisch Manifest en akkoord gaan met de stellingen van het 2e Wereldcongres.
      2. Het bijeenroepen van het 6e Wereldcongres onder het voorzitterschap van Leon Trotski.
      3. De plaatsing op de agenda van het 6e Wereldcongres van de uitsluiting van alle elementen die zich solidair verklaren met de resoluties van 15e Russische Congres”

    Zoals men het ziet:

    • de Fractie beschouwde zich niet als een ‘Italiaanse’, maar als fractie van de Komintern ;
    • zij was van mening dat er in de Komintern nog proletarisch leven bestond en dat deze te redden was ;
    • zij was van mening dat de Russische partij zich moest onderwerpen aan de beslissingen van het Congres van de Komintern en ‘schoon schip moet maken in haar eigen rangen’ door allen uit te sluiten die openlijk verraad hadden gepleegd (zoals het al het geval was ten aanzien van andere partijen van de Internationale);
    • zij stelde zich niet als taak om tussen te komen onder de arbeiders in het algemeen, maar in de eerste plaats onder de militanten van de Komintern.

    De Fractie zou vervolgens, tot in 1945, een opmerkelijke activiteit ondernemen, die werd voortgezet en aangevuld tot in 1952 door de ‘Gauche Communiste de France’ (GCF). Wij hebben dit werk al vaak vermeld in onze artikelen, interne teksten en discussies en het is niet nodig om er hier op terug te komen.

    Een van de belangrijkste bijdragen van de Italiaanse Fractie, en wat de kern van dit rapport uitmaakt, zal juist de uitwerking zijn van het begrip Fractie, gebaseerd op de hele ervaring van de arbeidersbeweging. Deze begrip wordt, in grote trekken, reeds aan het begin van het rapport gedefinieerd. Bovendien brengen wij in een bijlage voor de kameraden, een reeks citaten van teksten van het Italiaanse Fractie en de GCF ter kennis, die het mogelijk maken om zich een nauwkeuriger beeld van dit begrip te vormen. Derhalve zullen wij er ons hier toe beperken om opnieuw enkele citaten te geven uit onze pers, waar de notie van Fractie werd gedefinieerd  (Uit ‘The Italian Fraction and the French Communist Left’; International Review nr. 90):

    “De kommunistische minderheid bestaat permanent als uitdrukking van de revolutionaire wording (onstaan) van het proletariaat. Nochtans wordt het effect dat zij kan hebben op de directe strijd van de klasse rechtstreeks bepaald door het niveau van deze strijd en de graad van bewustzijn van de arbeidersmassa's. Alleen in periodes van open en steeds meer bewuste strijd van het proletariaat kan deze minderheid hopen een invloed te hebben op deze strijd.

    Alleen in deze omstandigheden kan men over deze minderheid spreken als een partij. In periodes van historische teruggang van het proletariaat, van de overwinning van de contrarevolutie daarentegen, is het zinloos om te hopen dat de revolutionaire standpunten een belangrijke en beslissende invloed kunnen hebben op het geheel dat van de klasse. In dergelijke periodes is het enige mogelijke werk, en dit is absoluut noodzakelijk, dat van een fractie: de politieke voorwaarden voorbereiden voor de vorming van de toekomstige partij als de krachtsverhouding tussen de klassen opnieuw zal toelaten dat de kommunistische standpunten een invloed hebben op het hele proletariaat.” (uittreksel uit noot 4).

    “De Linkse Fractie vormt zich op een moment waarop de partij van het proletariaat neigt te ontaarden, en slachtoffer te worden van het opportunisme, of anders gezegd: van het binnendringen van de burgerlijke ideologie. Het is de verantwoordelijkheid van de minderheid, die het revolutionaire programma hooghoudt, om op een georganiseerde wijze te strijden voor haar overwinning binnen de partij. Ofwel slaagt de Fractie erin om haar principes te doen overwinnen en de partij te redden, ofwel zet de laatstgenoemde zijn koers van ontaarding voort en gaat zij uiteindelijk met huid en haar over naar het kamp van de bourgeoisie. Het moment van de overgang van de proletarische partij naar het burgerlijke kamp is niet gemakkelijk te bepalen. Een van de belangrijkste aanwijzingen voor deze overgang is het feit dat er geen blijk meer is van het bestaan van een proletarisch politiek leven binnen de partij. De Linkse Fractie heeft de verantwoordelijkheid om de strijd binnen de partij te voeren zolang er hoop bestaat dat zij hersteld kan worden: dat is de reden waarom, in de jaren 1920 en bij het begin van de jaren 1930, de linkse stromingen de partijen van de Komintern niet hebben verlaten, maar dat zij, vaak middels vuile manoeuvres, werden uitgesloten. Maar eens die partij van het proletariaat naar het kamp van de bourgeoisie is overgegaan, is er geen terugkeer meer mogelijk. Het proletariaat zal genoodzaakt zin om een nieuwe partij te doen verschijnen om zijn weg naar de revolutie opnieuw op te nemen en de taak van het Fractie is daarin een ‘brug’ te vormen tussen de oude partij, die naar de vijand is overgegaan, en de toekomstige partij, waarvan zij de programmatische basis zal moeten uitwerken en het skelet ervan zal moeten vormen. Na de overgang van de partij naar het burgerlijke kamp kan er geen proletarisch leven meer bestaan in haar midden. Dit betekent eveneens dat het volkomen zinloos, en gevaarlijk is voor de revolutionairen om een politiek van ‘entrisme’ toe te passen, wat een van de ‘tactieken’ vormde van het trotskisme en dat de Fractie altijd heeft verworpen. Proberen een proletarisch leven te behouden in een burgerlijke partij, en dus onvruchtbaar voor de klasse-standpunten, heeft nooit tot een ander resultaat geleid dan tot het versnellen van de opportunistische ontaarding van die organisaties, die zich er aan hebben gewaagd en zonder ook maar tot het minste herstel te leiden van de partij. Wat betreft de ‘rekrutering’, waartoe deze methoden hebben geleid, deze was altijd bijzonder verward, en aangevreten door het opportunisme en heeft nooit een voorhoede voor de arbeidersklasse kunnen vormen.

    In feite bestaat een van de fundamentele verschillen tussen de Italiaanse Fractie en het trotskisme uit het feit dat de Fractie, wat betreft de politiek inzake de hergroepering van de revolutionaire krachten, steeds de noodzaak voorop stelde van de grootste duidelijkheid, van de grootste programmatische strengheid, ook al stond zij open voor discussie met alle andere stromingen, die het gevecht aangingen tegen de ontaarding van Komintern. De trotskistische stroming heeft daarentegen geprobeerd in alle haast organisaties te vormen, zonder een voorafgaande ernstige discussie en een schifting van de politieke standpunten. Ze zette voornamelijk in op overeenkomsten tussen ‘personen’ en op de autoriteit van Trotski als een van de voornaamste leiders van de revolutie van 1917 en van de Komintern in zijn eerste jaren.”

    Deze paragraaf brengt de methoden ter sprake van de trotskistische stroming die wij, bij gebrek aan plaats, hierboven niet hebben vermeld. Maar het is betekenisvol dat twee van de kenmerken van deze stroming, voordat zij naar het burgerlijke kamp overging, de volgende zijn:

    • op geen enkel moment heeft zij in haar opvattingen de notie van de Fractie opgenomen; voor haar ging men van de ene partij over op de andere, en als de revolutionairen een, in de periodes van teruggang van de klasse, een kleine minderheid vormden, moest men haar organisatie beschouwen als een ‘kleine partij’, een begrip dat binnen het Italiaanse Fractie in het midden van de jaren 1930 naar boven kwam, en dat vandaag van Internationale Kommunistische Tendens (ICT) is, aangezien zijn belangrijkste component zichzelf Partito Comunista Internazionalista noemt;
    • Trotski (maar hij was niet enige) heeft absoluut niet de omvang van de contrarevolutie begrepen. En wel zodanig dat hij de stakingen van mei-juni 1936 in Frankrijk als het ‘begin van de revolutie’ beschouwde. In deze zin, is het begrip van de historische koers (dat eveneens verworpen wordt door ICT) essentieel en fundamenteel voor de Fractie.

    De wil tot verheldering, die de Italiaanse Linkerzijde altijd heeft geïnspireerd als de fundamentele voorwaarde om haar taak te vervullen, kan natuurlijk niet worden gescheiden van de zorg voor de theorie en de permanente noodzaak om in staat te zijn de analyses in vraag te stellen.

    5) Bij wijze van conclusie

    Om dit deel van het rapport af te sluiten, moeten wij zeer kort terugkomen op de weg die de stromingen hebben afgelegd die de Komintern hebben verlaten en waarvan wij hierboven alleen de afkomst hebben vermeld.

    De stroming afkomstig, van de Duits-Hollandse Linkerzijde, heeft zich zelfs na de verdwijning van KAPD en KAPN gehandhaafd. Haar voornaamste vertegenwoordiger was de GIC (Groep Internationale Communisten) in Nederland, een groep die een invloed had buiten dit land (zoals Living Marxism, dat door Paul Mattick in de Verenigde Staten werd geïnspireerd). Tijdens een van de meest tragische en kritieke momenten van de jaren 1930, de Oorlog van Spanje, heeft deze groep een perfect internationalistisch standpunt verdedigd, zonder enige concessie te doen aan het antifascisme. Zij heeft de overdenking gestimuleerd van de Kommunistische Linkerzijde met inbegrip van Bilan (die het standpunt van Rosa Luxemburg en van de Duitse Linkerzijde ten aanzien van het nationale vraagstuk overnam), evenals die van GCF [Gauche Communiste de France] die het klassieke standpunt van de Italiaanse Linkerzijde over de vakbonden heeft verworpen om die van de Duits-Hollandse Linkerzijde over te nemen. Nochtans heeft deze stroming twee standpunten ingenomen, die haar fataal zouden worden (en die niet die van KAPD waren):

    • de analyse van de Revolutie van 1917 als burgerlijk ;
    • het verwerpen van de noodzaak van de partij.

    Dat heeft ertoe geleid een hele reeks proletarische organisaties van het verleden te verwerpen als burgerlijk om, tenslotte, de geschiedenis van de arbeidersbeweging en de lessen te verwerpen die zij voor de toekomst kon brengen.

    Dat heeft haar er eveneens toe aangezet om zich elke rol als fractie te ontzeggen, aangezien de taak van deze laatstgenoemde er in bestaat een organisme voor te bereiden waarvan de radenistische stroming niet wil weten, de partij. Als gevolg van deze twee zwaktes, ontzegde ze het zich om een belangrijke rol te spelen in het proces dat zal leiden tot de toekomstige partij, en dus tot de kommunistische revolutie, ook al blijven de radenistische ideeën een invloed op het proletariaat hebben.

    Een laatste inleidend punt bij het tweede deel van het rapport: kan men de IKS beschouwen als een fractie? Het antwoord springt in het oog. Natuurlijk niet, aangezien onze organisatie zich op geen enkel moment heeft gevormd binnen een proletarische partij. Maar dit antwoord werd reeds aan het begin van de jaren 1950 door de kameraad MC gegeven in een brief aan de andere kameraden van de groep Internationalisme:

    “De Fractie was een organische, rechtstreekse voortzetting, omdat zij een betrekkelijk korte tijd bestond. Vaak bleef zij binnen de oude organisatie bestaan tot het moment van de breuk. Haar breuk stond vaak gelijk met haar omvorming tot een nieuwe Partij (zoals de Bolsjewistische Fractie en de Spartakusbund, net als bijna alle linkerfracties van de oude Partij). Deze organische voortzetting is vandaag nagenoeg onbestaand. (…)  Omdat de Fractie geen fundamenteel nieuwe problemen had te beantwoorden, zoals die gesteld worden door onze periode van de permanente crisis en de evolutie naar het staatskapitalisme, en ook niet uiteen was gevallen in een stofwolk van kleine tendensen, was zij meer verankerd in haar verworven revolutionaire principes dan geroepen om nieuwe principes te formuleren, zij was er meer op gericht om te handhaven dan om op te bouwen. Omwille van deze reden en die van haar rechtstreekse organische voortzetting in een betrekkelijk korte tijdsperiode, was zij de nieuwe Partij in wording. (…).

    [De groep], heeft gedeeltelijk de taak van de Fractie, te weten: het heronderzoek van de ervaring, de opleiding van de militanten, en heeft bovendien tot taak de analyse te maken van de nieuwe evolutie en het nieuwe vooruitzicht. Ze heeft minder tot taak om het programma van de toekomstige Partij weer op te bouwen. Zij vormt slechts een element in deze wederopbouw, zoals zij slechts een element is van de toekomstige Partij. Vanwege haar organisatorische aard heeft ze op het vlak van  de programmatische bijdrage slechts een gedeeltelijke functie”.

    Vandaag, op het moment van het 40-jarige bestaan van de IKS, moeten wij dezelfde benadering volgen als die welke we omschreven ter gelegenheid van haar 30-jarig bestaan:

    “De bekwaamheid van de IKS om haar verantwoordelijkheden het hoofd te bieden gedurende haar dertig jaar durend bestaan, moeten wij grotendeels toeschrijven aan de inbreng van het Italiaanse Fractie  van de Kommunistische Linkerzijde. Het geheim van de positieve balans, die wij opmaken van onze activiteiten gedurende deze periode, is gelegen in onze trouw aan de lering van de Fractie en, meer in het algemeen, de methode en de geest van het marxisme die zij zich ten volle had toegeëigend.” (‘30 years of the ICC: Learning from the past to build the future’, International Review nr. 123).

    Voetnoten

    [1] Hierbij moet worden opgemerkt dat Marx, volgens een brief die hij kort na deze bijeenkomst aan Engels had gezonden, de uitnodiging van Eccarius had aanvaard omdat de zaak hem dit keer ernstig leek, in tegenstelling tot de vorige pogingen om organisaties te vormen, en waarvoor hij was uitgenodigd en die hij als kunstmatig beoordeelde.

    [2]  In dit deel, evenals in het volgende deel, buigen wij ons over de fracties die zijn ontstaan in vier verschillende partijen, die van Rusland, Nederland, Duitsland en Italië zonder de partijen te onderzoeken van twee belangrijke landen, Groot-Brittanië en Frankrijk. In feite hebben er in deze laatste partijen geen linkse fracties bestaan, die deze naam verdienen, met name vanwege de uiterste zwakheid van de marxistische gedachte in hun midden. Zo was, in een land als Frankrijk, de eerste georganiseerde reactie tegen de Eerste Wereldoorlog niet afkomstig van een minderheid binnen de Socialistische Partij maar van een minderheid binnen de CGT-vakcentrale, de kern rond Rosmer en Monatte die La Vie ouvrière heeft gepubliceerd.

    [3] “Ik heb voortdurend tegen de redactie van De Tribune gezegd: wij moeten alles in het werk stellen om de anderen aan te trekken, maar als dat niet lukt, nadat wij tot het einde hebben gestreden en dat al onze inspanningen hebben gefaald, dan wij moeten toegeven… [dat wil zeggen de opheffing van De Tribune aanvaarden].” (Brief van Gorter aan Kautsky, 16 februari 1909). “Onze kracht in de partij kan groeien; onze kracht buiten de partij zal nooit kunnen toenemen.” (Tussenkomst van Gorter op het Deventer Congres). (Zie het artikel ‘The Dutch Left (1900-1914), part 3: The ‘Tribunist’ Movement’, International Review nr. 47)

    [4] Onder de talrijke militanten die door de repressie werden getroffen, kan men Rosa Luxemburg aanduiden die een groot deel van de oorlog in gevangenis doorbracht, Liebknecht die eerst werd gemobiliseerd, vervolgens opgesloten in een vesting nadat hij het woord had genomen om de oorlog en de regering aan te klagen ter gelegenheid van de manifestatie van 1 mei 1916; zelfs Mehring, die meer dan 70 jaar oud was, werd gevangen gezet.

    [5] De twee andere standpunten waren die van Trotski, die de vakbonden wilde integreren in de Staat teneinde er organen van te maken om de arbeiders te controleren (naar het model van het Rode Leger) voor een grotere discipline op het werk en die van Lenin, daarentegen, die van mening was dat de vakbonden een rol moeten spelen in de bescherming van de arbeiders tegen de Staat, die “sterke bureaucratische vervormingen” kende.

    [6] Vanwege het ‘gevaar’ dat het Bureau van Amsterdam een pool van hergroepering van de Linkerzijde binnen de Komintern zou worden, kondigde het Uitvoerende Comité van deze laatste, op 4 mei 1920, via radio zijn opheffing aan.

    [7] Op dat moment zijn de Hollandse Linkerzijde en Pannekoek bijzonder duidelijk in de bestrijding van de visie, zoals die door Otto Rühle werd ontwikkeld, en die de noodzaak van de partij verwierp. Hetzelfde standpunt dat later dat van de radenisten … en van Pannekoek zal worden.

    [8] Men weet hoe deze afgevaardigden in Rusland hebben bereikt (terwijl de burgeroorlog en de ‘blokkade’ de toegang over land bijna onmogelijk maakten): door de bemanning aan te zetten tot muiterij hebben zij een koopvaardijschip koers doen varen naar Moermansk.

    [9] In zijn laatste geschriften, aan de vooravond van zijn dood, toonde Gorter dat hij zijn eigen fouten had begrepen en hij spoorde zijn kameraden aan om hetzelfde te doen en er de lessen uit te trekken (zie ‘The German and Dutch Left’, aan het eind van het hoofdstuk 4).

    Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

    • Revolutionaire organisatie [9]

    Aktiviteiten van de IKS: 

    • Congres Resoluties [17]

    Theoretische vraagstukken: 

    • Partij en fractie [83]

    Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

    • Internationale Kommunistische Stroming [18]

    Internationale Revue - jaren 2020

    • 26 keer gelezen

    Bron-URL:https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201501/1218/internationale-revue

    Links
    [1] https://nl.internationalism.org/tag/structuur-van-de-site/pers [2] https://nl.internationalism.org/tag/structuur-van-de-site/internationale-revue [3] https://nl.internationalism.org/tag/3/42/economie [4] https://nl.internationalism.org/content/759/immigratie-en-de-arbeidersbeweging-1e-deel [5] https://nl.internationalism.org/node/770 [6] https://nl.internationalism.org/files/nl/pdf/nr._13.pdf [7] https://nl.internationalism.org/tag/2/25/verval-van-het-kapitalisme [8] https://nl.internationalism.org/tag/3/47/maatschappelijke-ontbinding [9] https://nl.internationalism.org/tag/2/39/revolutionaire-organisatie [10] https://nl.internationalism.org/tag/2/24/marxisme-de-theorie-van-de-revolutie [11] https://nl.internationalism.org/tag/7/127/anti-globalisering [12] https://nl.internationalism.org/tag/2/26/proletarische-revolutie [13] https://www.marxists.org/archive/marx/works/1881/05/07.htm [14] https://nl.internationalism.org/tag/3/49/oorlog [15] https://nl.internationalism.org/tag/3/44/imperialisme [16] http://www.marxists.org [17] https://nl.internationalism.org/tag/11/151/congres-resoluties [18] https://nl.internationalism.org/tag/8/139/internationale-kommunistische-stroming [19] https://nl.internationalism.org/tag/9/143/1905-revolutie-om-rusland [20] https://nl.internationalism.org/tag/4/71/frankrijk [21] https://nl.internationalism.org/tag/4/87/midden-oosten [22] https://en.internationalism.org/wr/292_solidarity.html [23] https://www.marxists.org/archive/marx/works/1849/02/15.htm [24] https://nl.internationalism.org/tag/4/93/canada [25] https://nl.internationalism.org/tag/11/153/lezersbrieven [26] http://www.marxists.org/archive/thalheimer/works/diamat/index.htm [27] https://nl.internationalism.org/tag/2/40/klassenbewustzijn [28] https://nl.internationalism.org/tag/3/48/milieu [29] https://nl.internationalism.org/tag/2/29/proletarische-strijd [30] https://nl.internationalism.org/files/nl/pdf/nl_intr21_rv_cover.pdf [31] https://fr.internationalism.org/icconline/2008/mobilisation_massive_en_italie_nous_ne_voulons_pas_payer_pour_leur_crise.html [32] https://nl.internationalism.org/tag/4/72/griekenland [33] https://nl.internationalism.org/tag/recent-en-lopend/klassenstrijd-sosiale-beroering [34] https://ucmp.berkeley.edu/history/linnaeus.html [35] https://www.lamarck.net/ [36] https://ucmp.berkeley.edu/history/hilaire.html [37] https://socialsciences.mcmaster.ca/econ/ugcm/3ll3/malthus/ [38] https://scienceworld.wolfram.com/biography/Newton.html [39] http://dwardmac.pitzer.edu/Anarchist_Archives/kropotkin/Kropotkinarchive.html [40] http://dwardmac.pitzer.edu/Anarchist_Archives/kropotkin/mutaidcontents.html [41] http://dwardmac.pitzer.edu/Anarchist_Archives/kropotkin/memoirs/memoirstoc.html [42] https://nl.internationalism.org/tag/historische-gebeurtenissen/2009-darwinjaar [43] https://nl.internationalism.org/tag/people/darwin [44] https://nl.internationalism.org/tag/people/anton-pannekoek [45] https://nl.internationalism.org/tag/7/109/kommunistische-linkerzijde [46] https://nl.internationalism.org/tag/8/136/hollandse-en-duitse-linkerzijde [47] https://nl.internationalism.org/files/nl/pdf/nl_intr22_rv_cover.pdf [48] https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1876/1876aapmens.htm [49] https://www.marxists.org/nederlands/kautsky/1906/ethiek/4.htm [50] https://www.marxists.org/archive/kautsky/ [51] https://www.marxists.org/nederlands/pannekoek/1944/1944antropogenese.htm [52] https://nl.internationalism.org/tag/3/51/religie-en-godsdienst [53] http://www.libcom.org [54] https://libcom.org/news/mass-strikes-greece-response-new-mesures-04032010 [55] https://www.internationalism.org [56] https://libcom.org/news/mass-strikes-greece-response-new-measures-04032010 [57] https://nl.internationalism.org/files/nl/pdf/rint23_kaft12.pdf [58] https://www.burbuja.info/inmobiliaria/burbuja-inmobiliaria/230828-tenemos-18-millones-de-excluidos-o-pobres-francisco-lorenzo-responsable-de-caritas.html [59] https://es.internationalism.org/ccionline/2011/debate15M_comuni [60] https://asambleaautonomazonasur.blogspot.com/ [61] https://www.kaosenlared.net/noticia/cronica-libre-reunion-contra-paro-precariedad [62] https://infopunt-vlc.blogspot.com/2011/06/19-j-bloc-autonom-i-anticapitalista.html [63] https://nl.internationalism.org/tag/3/41/cultuur [64] https://es.internationalism.org/revolucion-mundial/201012/3027/5-conferencia-panamericana-de-la-corriente-comunista-internacional-un [65] https://en.internationalism.org/2008/10/Chris-Knight [66] https://www.marxists.org/deutsch/archiv/marx-engels/1870/07/23-adrs1.htm [67] https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1875/1875gotha.htm [68] https://fr.internationalism.org/revue-internationale/201409/9121/chemin-vers-trahison-social-democratie-allemande#sdfootnote45anc [69] https://nl.internationalism.org/tag/5/99/eerste-wereldoorlog [70] https://nl.internationalism.org/tag/people/rosa-luxemburg [71] https://nl.internationalism.org/tag/17/300/karl-kautsky [72] https://nl.internationalism.org/tag/17/301/august-bebel [73] https://nl.internationalism.org/tag/17/302/eduard-bernstein [74] https://nl.internationalism.org/tag/17/303/karl-liebknecht [75] https://nl.internationalism.org/tag/17/304/leo-jogiches [76] https://nl.internationalism.org/tag/4/69/duitsland [77] https://nl.internationalism.org/tag/8/132/tweede-internationale [78] https://nl.internationalism.org/tag/7/128/parasitisme [79] https://en.internationalism.org/ir/22/sectarianism [80] https://nl.internationalism.org/iksonline/201412/1203/de-buitengewone-internationale-conferentie-van-iks-het-%E2%80%9Cnieuws%E2%80%9D-van-onze-verdw [81] https://nl.internationalism.org/tag/8/133/de-beweging-van-zimmerwald [82] https://fr.internationalism.org/icconline/2006_ficci [83] https://nl.internationalism.org/tag/3/50/partij-en-fractie [84] https://nl.internationalism.org/files/nl/pdf/n_ir_26_cover.pdf [85] https://en.internationalism.org/ir/133/china [86] https://en.internationalism.org/node/3204 [87] https://en.internationalism.org/ir/065/marc-01 [88] https://en.internationalism.org/ir/066/marc-02 [89] https://en.internationalism.org/node/3105 [90] https://en.internationalism.org/ir/1982/31/critique-of-the-weak-link-theory [91] https://nl.internationalism.org/rint/17/zwakkeschakel [92] https://en.internationalism.org/node/2962 [93] https://en.internationalism.org/ir/107_decomposition [94] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201510/1290/stellingen-de-ontbinding-als-hoogste-stadium-van-het-verval-van-het- [95] https://en.internationalism.org/ir/109_functioning [96] https://nl.internationalism.org/node/1062 [97] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201511/1294/1914-hoe-de-duitse-sociaal-democratie-de-arbeiders-verraadde [98] https://en.internationalism.org/taxonomy/term/66 [99] https://en.internationalism.org/node/3116 [100] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201601/1304/opbouw-van-de-revolutionaire-organisatie-stellingen-over-het-parasit [101] https://nl.internationalism.org/node/706 [102] https://fr.internationalism.org/rinte32/Internationalisme_1947_parti_ou_cadres.htm [103] https://nl.internationalism.org/tag/8/137/franse-kommunistische-linkerzijde [104] https://de.internationalism.org/content/2675/bericht-und-praesentation-ueber-die-nationale-lage-deutschlands [105] https://nl.internationalism.org/tag/6/312/populisme [106] https://nl.internationalism.org/files/nl/pdf/n_ir_27_cover.pdf [107] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/200709/472/stellingen-over-de-studentenbeweging-van-lente-2006-frankrijk [108] https://nl.internationalism.org/tag/17/320/trump [109] https://nl.internationalism.org/tag/17/321/merkel [110] https://nl.internationalism.org/tag/4/70/europese-unie [111] https://nl.internationalism.org/tag/4/73/groot-brittannie [112] https://nl.internationalism.org/tag/4/77/oostenrijk [113] https://nl.internationalism.org/tag/4/78/polen [114] https://nl.internationalism.org/tag/4/94/verenigde-staten [115] https://nl.internationalism.org/tag/6/313/brexit [116] https://nl.internationalism.org/tag/6/319/afd