De feiten en oorzaken die het voor de menselijke soort hebben mogelijk gemaakt om tot beschaving te komen vormen een van de onderwerpen die filosofen en denkers het meest hebben beziggehouden in de loop der eeuwen. Het gaat om niets minder dan het ontdekken van de motor van de geschiedenis. In 1848 bood de verschijning van het ‘Kommunistisch Manifest’ een revolutionaire visie van het vraagstuk, dat de mens en zijn activiteit, op het sociaal vlak, in het centrum plaatst van de historische vooruitgang. Deze visie kon vanzelfsprekend geen voldoening schenken aan de nieuwe heersende klasse, de bourgeoisie, die op enthousiaste wijze de volle opbloei van het kapitalistisch systeem beleefde. Enerzijds is deze opboei gebaseerd op een ideologie die in het bijzonder gericht is op het individualisme, en anderzijds was het voor de bourgeoisie veel te vroeg om, zelfs op louter intellectueel vlak, de mogelijkheid te vatten dat het kapitalisme ooit kon worden voorbijgestreefd.
Wanneer Charles Darwin elf jaar later het resultaat publiceerde van zijn werkzaamheden over de evolutie van de organismes ten gevolge van de natuurlijke selectie, was het voor de bourgeoisie zeer aanlokkelijk om er een onderzoeksspoor in te vinden van de ontwikkeling van de menselijke maatschappijen, die juist zou gebaseerd zijn op de selectiemechanismen van de meest aangepaste individuen. Deze denkrichting die men groepeert rond de term ‘sociaal-darwinisme’, is vandaag nog steeds actief, ook al werd zijn beginpostulaat, de ‘wedijver voor het bestaan’, vlug terzijde geschoven door Dawin zelf voor wat betreft de evolutie van de mens.