Door Internationalisme op
Het ‘Sociaal-Darwinisme’, een reactionaire ideologie van het kapitaal
De feiten en oorzaken die het voor de menselijke soort hebben mogelijk gemaakt om tot beschaving te komen vormen een van de onderwerpen die filosofen en denkers het meest hebben beziggehouden in de loop der eeuwen. Het gaat om niets minder dan het ontdekken van de motor van de geschiedenis. In 1848 bood de verschijning van het ‘Kommunistisch Manifest’ een revolutionaire visie van het vraagstuk, dat de mens en zijn activiteit, op het sociaal vlak, in het centrum plaatst van de historische vooruitgang. Deze visie kon vanzelfsprekend geen voldoening schenken aan de nieuwe heersende klasse, de bourgeoisie, die op enthousiaste wijze de volle opbloei van het kapitalistisch systeem beleefde. Enerzijds is deze opboei gebaseerd op een ideologie die in het bijzonder gericht is op het individualisme, en anderzijds was het voor de bourgeoisie veel te vroeg om, zelfs op louter intellectueel vlak, de mogelijkheid te vatten dat het kapitalisme ooit kon worden voorbijgestreefd.
Wanneer Charles Darwin elf jaar later het resultaat publiceerde van zijn werkzaamheden over de evolutie van de organismes ten gevolge van de natuurlijke selectie, was het voor de bourgeoisie zeer aanlokkelijk om er een onderzoeksspoor in te vinden van de ontwikkeling van de menselijke maatschappijen, die juist zou gebaseerd zijn op de selectiemechanismen van de meest aangepaste individuen. Deze denkrichting die men groepeert rond de term ‘sociaal-darwinisme’, is vandaag nog steeds actief, zelfs al moeten zijn vooronderstellingen nog ruimschoots worden bewezen en ook al werd zijn beginpostulaat, de ‘wedijver voor het bestaan’, vlug terzijde geschoven door Dawin zelf voor wat betreft de evolutie van de mens ([1]).
Definitie van het ‘Sociaal-Darwinisme’
“Het Sociaal-Darwinisme is een vorm van sociologie waarvan de postulaten de volgende zijn: a) vermits de Mens deel uitmaakt van de natuur, zijn de wetten van de menselijke maatschappijen, direct of bijna indirect, natuurwetten;
b) haar natuurwetten zijn die van het overleven van de meest geschikte, de strijd voor het bestaan en de wetten van de erfelijkheid;
c) voor het welzijn van de mensheid is het nodig om te waken over het goed functioneren van deze wetten in de maatschappij.
Zo begrepen kan het sociaal-darwinisme historisch gedefinieerd worden als een tak van de evolutieleer (evolutionnisme) die postuleert dat er een minimale of nulafwijking is tussen de natuurwetten en de sociale wetten, allebei onderworpen aan de overleving van de meest geschikte, en het beweert dat deze natuurwetten direct een moraal en een politiek verschaffen.
Men gaat twee vormen onderscheiden van sociaal-darwinisme. De ene van individualistische inspiratie, beweert dat het individu het sociaal organisme is dat aan de basis ligt, en dat, naar het model van de strijd tussen individuen van dezelfde soort, de fundamentele wetten van de maatschappij voortkomen uit de strijd tussen individuen van éénzelfde soort, waarvan de strijd tussen etnische groepen (of rassen) slechts een uitvloeisel is. De andere, in tegendeel, vanuit holistische inspiratie, beweert dat de maatschappij het sociale organisme is dat aan de basis ligt, dat de motor van de geschiedenis de strijd is tussen rassen, en dat de strijd tussen individuen, van éénzelfde groep secundair is, ja zelfs een schadelijk feit voor de overleving van het ras (…).
Het individualistisch sociaal-darwinisme komt tot ontwikkeling vanaf de jaren 1850 (dus zelfs vóór de verschijning van ‘Over het Ontstaan van Soorten’) en vormt een belangrijke ideologie tot 1880. (…) Het is overwegend verbonden met het economische laissez-faire, en staat voor de non-interventie van de staat. (…) Het holistische sociaal-darwinisme, dat dikwijls racistisch is, ontwikkelt zich vooral na 1880. Het hangt voor het merendeel een staatstussenkomst aan in de maatschappij en een protectionistische praktijk (economische bescherming maar ook bescherming van het ras (…) de raszuiverheid verkeert in gevaar” ([2])
De meest gekende vertegenwoordiger van deze ideologie is een Engelsman uit de tijd van Darwin, Herbert Spencer. Als Ingenieur, filosoof en socioloog, ziet hij in ‘Over het Ontstaan van Soorten’ de sleutel die het hem mogelijk maakte om de ontwikkeling van de beschaving te begrijpen, vertrekkend van het postulaat volgens hetwelk de menselijke maatschappij zou evolueren volgens hetzelfde beginsel als de levende organismes.
Van daaruit vertrekkend zou het selectiemechanisme zoals beschreven door Darwin wel totaal toepasselijk zijn op het sociale weefsel. Spencer was een burgerlijk ideoloog die vast verankerd zat in zijn tijd. Sterk gemarkeerd door het individualisme en het optimisme eigen aan de heersende klasse van die tijd toen het kapitalisme in volle opbloei was, zou hij zich in grote mate laten beïnvloeden door de ‘in zwang zijnde’ theorieën, zoals het utilitarisme van Bentham (zie Internationale revue nr.21, Oriëntatietekst over Marxisme en ethiek deel II). Plechanov zou van hem zeggen dat hij een “conservatieve anarchist was, een burgerlijk filosoof” ([3]). Voor Spencer produceert en vormt de maatschappij briljante elementen die zullen geselecteerd worden om deze maatschappij in staat te stellen om verder vooruitgang te boeken. Afwijkend van de theorie van Darwin, wordt de opvatting van Spencer, toegepast op de maatschappij, “de selectie van de meest geschikten”.
Het sociaal-darwinisme, zoals het veel later na zijn uiteenzetting door Spencer zou genoemd worden, stelt als beginsel de superioriteit van de erfelijkheid op de opvoeding, dit wil zeggen het overwicht van de aangeboren karakters op de verworven karakters. Als er werkelijk natuurlijke selectieprincipes aan het werk zijn in de maatschappij, dan komt het er eenvoudigweg op aan om ze niet te dwarsbomen om de sociale vooruitgang te verzekeren en op termijn het verdwijnen van de ‘afwijkingen’, zoals de armoede of het niet aangepast zijn.
In zijn latere ontwikkelingen, zou het sociaal-darwinisme terug opgepikt worden als een hoeksteen voor heel wat standpunten en politieke rechtvaardigingen die gedicteerd werden door de noden van de kapitalistische ontwikkeling.
Ook vandaag wordt de theorie van Herbert Spencer nog altijd aangewend als pseudo-wetenschappelijke borg voor de reactionaire ideologie van de ‘winner’ en van de ‘wet van de sterkste’.
Weerslag, consequenties en ideologische hardnekkigheden
Vanuit strikt wetenschappelijk gezichtspunt zouden de werken van Spencer min of meer gevarieerde studies inspireren, zoals de schedelleer (studie van de vorm en omvang van de schedel, waarvan de resultaten uiteindelijk zouden blijken aangepast te zijn), pogingen om de intelligentie te meten of nog criminele antropologie met de theorie van de ‘geboren misdadiger’ van Lambroso, waarvan de echo’s vandaag nog waarneembaar zijn in de burgerlijke politieke sferen wanneer het er om gaat de toekomstige misdadiger zo snel mogelijk op te sporen.
Het overwicht van het aangeborene leidt bij Spencer ook tot het uittekenen van de krijtlijnen van een opvoedingspolitiek waarvan de weerslag nog merkbaar is in het Britse schoolsysteem van de lagere school, dat probeert aan het kind een omgeving te verschaffen die eigen is aan zijn persoonlijke ontwikkeling, aan zijn eigen onderzoekingen en ontdekkingen, eerder dan hem een onderwijs te verschaffen dat hem in staat stelt om nieuwe bekwaamheden te ontwikkelen. Het vormt bovendien de theoretische grondslag voor het begrip ‘gelijkheid van kansen’.
Maar de meest beroemde uitloper van het sociaal-darwinisme berust vooral in het eugenisme. Het was Francis Galton, neef van Charles Darwin, die de eerste begrippen van het eugenisme opstelt door de onderliggende intuïtie van Herbert Spencer te volgen. Als de natuurlijke selectie op een mechanische wijze zou leiden tot sociale vooruitgang zou volgens die theorie alles wat hem in de weg staat, alleen maar de opgang van de mensheid naar het geluk beletten. Eenvoudiger gezegd, Galton vreesde dat de sociale maatregelen waartoe de bourgeoisie verplicht werd, voor het merendeel onder druk van de klassestrijd, op termijn zouden leiden tot een globale ontaarding van de beschaving.
Terwijl Spencer eerder een aanhanger was van het ‘laissez-faire’, van de non-interventie van de staat (één van zijn werken in 1850 droeg de titel ‘Het recht om de staat te negeren’), zou Galton actieve maatregelen voorstellen om het verloop van de natuurlijke selectie te vergemakkelijken. Hij inspireerde lange tijd en min of meer direct de politiek van sterilisatie van geesteszieken, de praktijk van de doodsstraf voor misdadigers, enz. Het eugenisme wordt altijd al beschouwd als een centrale wetenschappelijke borg bij fascistische en nazi-ideologieën, zelfs al waren er bij Spencer al elementen aanwezig om racistische visies uit te werken die leidden tot de hiërarchiesering van de rassen. Vanaf de 19e eeuw werden de werken van Spencer gebruikt voor het aantonen van de biologische gronden van de technologische en culturele achterstand van de zogenaamde ‘wilde’ volkeren. Zo werd op wetenschappelijke wijze de koloniale politiek gerechtvaardigd door haar een morele karakteristiek te verlenen van beschaving, terwijl deze fundamenteel noodzakelijk was geworden door het samentrekken van de locale markten.
Nochtans maakte het eugenisme het mogelijk om een bijkomende stap te zetten in het in overweging nemen van het elimineren van massa’s individuen die ongeschikt geacht werden en dus potentieel de vooruitgang van de maatschappij zouden kunnen vertragen. Alexis Carrel zou in 1935 zelfs overwegen, en zelfs tot in de details het inrichten van instellingen beschrijven waar men de veralgemeende euthanasie zou uitvoeren.
Om die reden mag men het Sociaal-darwinisme niet louter zien vanuit de theoretische en wetenschappelijke hoek. Deze gedachtestroming moet eerst en vooral geplaatst worden in een historische context, die moet ingeschat worden en die het probeerde te begeleiden en te rechtvaardigen. De invloed van de periode is fundamenteel om te begrijpen hoe deze stroming zich heeft ontwikkeld net zoals het belangrijk is om, ook al zijn de antwoorden die het aanbrengt globaal fout, dan vormen de vragen die het stelt nog altijd de kern van wat de mens moet begrijpen over zijn eigen sociale ontwikkeling.
De wetenschappelijke theoretisering van de oploei van het kapitalisme
Wanneer Darwin ‘Over het Ontstaan van Soorten’ publiceerde, bevond Engeland zich in de Victoriaanse periode en had de Europese bourgeoisie zich in de macht geïnstalleerd, bereid om de wereld te veroveren. De maatschappij wemelde van voorbeelden van ‘self-made men’, mensen die van niks vertrokken waren en die, gedreven door de opkomst van het industriële kapitalisme, aan het hoofd stonden van welvarende bedrijven. Toentertijd werd de heersende klasse doorkruist door radicale stromingen die de erfelijke voorrechten in twijfel trokken, omdat die een rem waren op de nieuwe vormen van ontwikkeling, aangedragen door het kapitalisme. Spencer frequenteerde dit milieu van ‘dissidenten’, die stevig verankerd zaten in het anti-socialisme. ([4]) Hij ziet in de bittere ellende van de Engelse arbeidersklasse, slechts de voorlopige stigma’s van een maatschappij in wording, die zich onder het effect van de bevolkingsexplosie, uiteindelijk zou reorganiseren, en zo een factor vormen van vooruitgang. Voor hem is de vooruitgang onvermijdelijk, aangezien de mensen zich zouden aanpassen aan de evolutie van de maatschappij als gevolg van het feit dat men ze vrij laat.
Deze euforie werd door bijna de ganse bourgeoisie gedeeld. Daarbij voegde zich nog een sterk gevoel van te behoren tot een natie die haar opbouw voltooide en die misschien versterkt werd door de militaire gebeurtenissen zoals in Frankrijk als gevolg van de nederlaag tegen Pruisen. De ontwikkeling van de klassenstrijd die gepaard ging met ontwikkeling van het kapitalisme, zette de bourgeoisie er toe aan om een ander begrip te ontwikkelen van de sociale solidariteit, gegrond op de gegevens waarvan zij hoopte dat ze onloochenbaar waren.
Dit alles vormde de vruchtbare grond voor de theoretisering van de opbloei van het kapitalisme en zijn onmiddellijke gevolgen: de proletarisering in het zweet, de kolonialisering in het bloed, de concurrentie in de modder.
Dat was de fundamentele karaktertrek van het sociaal-darwinisme want vanuit het wetenschappelijk gezichtspunt bracht het geen enkel correct antwoord op de fundamentele vragen die het behandelde.
Een ideologische borg zonder wetenschappelijke grondslag
Nooit is de wetenschap er in geslaagd, om zelfs met de beste wil, de basishypothesen van het sociaal-darwinisme te bewijzen.
De naam alleen al van deze beweging klopt niet. Darwin is niet de vader van het eugenisme, noch van het economisch liberalisme, noch van de koloniale expansie, noch van het wetenschappelijk racisme. Darwin is evenmin een Malthusiaan. Meer nog, hij is het, die als één van de eersten de meest ontwikkelde tegenargumenten ontwikkelt tegen de theorieën van Spencer en Galton.
Nadat hij zijn visie op de ontwikkeling en de evolutie van de organismes had uiteengezet in ‘Over het Ontstaan van Soorten’, boog Darwin zich twaalf jaar later over de mechanismen die aan het werk zijn bij zijn eigen soort, de mens. Bij het publiceren van ‘De afstamming van de mens’ in 1871, gaat hij parallel alles tegenspreken van wat het sociaal-darwinimse aan het opbouwen was. Voor Darwin is de mens wel degelijk het product van de evolutie en situeert zich dus wel in het kader van de natuurlijke selectie. Maar bij de mens gaat dit proces van de strijd voor het overleven niet via de eliminatie van de zwakken: “Wij beschaafde mensen in tegendeel, doen al het mogelijke om het proces van eliminatie af te remmen; wij bouwen asielen voor idioten, de gebrekkigen en de zieken; wij maken wetten voor de armen; en onze dokters ontwikkelen hun bekwaamheid om het leven van iedereen te behouden tot op het laatste moment. Er is alle reden toe om te geloven dat de vaccinatie het leven gered heeft van duizenden individuen die, omwille van hun zwakke gestel, vroeger zouden bezweken zijn aan de mazelen. Zo planten de zwakke leden van de beschaafde maatschappijen hun aard voort” ([5]).
Door het beginsel van de evolutie ontrekt de mens zich zo aan het mechanisme van de natuurlijke selectie door zich te plaatsen boven de concurrentiestrijd voor het bestaan. Alles wat bijdraagt tot het begunstigen van het bschavingsproces, te weten de morele kwaliteiten, de opvoeding, de cultuur, de religie… wat Darwin de ‘sociale instincten’ noemt. Op die manier stelt hij de visie van Spencer in vraag van het overwicht van het aangeborene op het verworvene, van de aard op de cultuur. Voor de beschaving, op het sociale vlak dus, werkt de natuurlijke selectie niet meer op het vlak van de organismen. Ze leidt in tegendeel wel tot het selecteren van sociale gedragingen die zich opwerpen tegen de natuurlijke selectie. Dit wordt duidelijk aangetoond door Patrick Tort in zijn theorie over het ‘omgekeerde effect van de evolutie’ ([6]).
Terwijl het sociaal-dawinisme in de evolutie van de menselijke maatschappij niets anders ziet dan het resultaat van een selectie van de meest geschikte individuen, ziet Darwin daarentegen daarin de groeiende reproductie van sociale instincten zoals het altruïsme, de solidariteit, de sympathie, enz. De eerste opvatting stelt het kapitalisme als het meest geschikte kader voor de ‘sociale vooruitgang’, terwijl de tweede met kracht aantoont dat de economische wetten van het kapitalisme, gebaseerd op de concurrentie, de menselijke soort beletten om volop haar sociale instincten te ontwikkelen.
Door deze laatste historische hindernis op te ruimen, met het elimineren van het kapitalisme, zal de mensheid een maatschappij kunnen opbouwen waar haar sociale instincten zich volop kunnen ontplooien en de mensheid op hun beurt zullen leiden tot haar vervulling.
GD
[1] Dit artikel maakt gebruik van citaten en pistes uit verschillende artikels en teksten, waarvan het een hele klus zou worden om er systematisch naar te verwijzen. Ze worden hier door elkaar vermeld:
- Wikipedia (FR, voornamelijk de artikelen gewijd aan het sociaal-darwinisme, Herbert Spencer en Francis Galton).
- Dictionnaire de Sociologie, Le Robert / Seuil, 1999 (article ‘Darwinisme social’); - Brian Holmes, ‘Herbert Spencer’, Perspectives, vol XXIV, n°3/4, 1994;- Patrick Tort, ‘Darwin et le darwinisme’, Que sais-je?,PUF;
- Pierre-Henri Gouyon, Jacques Arnould, Jean-Pierre Henry, ‘Les avatars du gène, la théorie néo-darwinienne de l’évolution’, Belin, 1997 (partiellement disponible au téléchargement en anglais sur cette page)
[2] Dictionnaire du darwinisme et de l’évolution, PUF, pages 1008-1009.
[3] In ‘Anarchisme en Socialisme’.
[4] “Hoe erg ik ook de oorlog haat, ik haat het socialisme even erg, onder al zijn vormen”, geciteerd door Duncan, ‘Het leven en de brieven van Herbert Spencer’, 1908.
[5] Charles Darwin, ‘De afstamming van de mens’, 1871.
[6] Zie ons artikel over het laatste boek van Patrick Tort : ‘Het Darwin effect’.