Kritiek van de theorie van de ‘zwakste schakel’: Het proletariaat van West-Europa in het hart van de klassenstrijd

Printer-friendly version

“Vraag 19: Kan deze revolutie plaatsvinden in één land?Antwoord: Neen. De grootindustrie heeft, alleen al doordat ze de wereldmarkt heeft geschapen, alle volkeren van de aarde, en met name de meest geciviliseerde, zodanig met elkaar verbonden, dat elk volk apart afhankelijk is van wat bij andere volkeren gebeurt. Ze heeft voorts in alle beschaafde landen de maatschappelijke ontwikkeling zozeer aan elkaar gelijk gemaakt, dat in al deze landen bourgeoisie en proletariaat de beide doorslaggevende klassen van de maatschappij zijn geworden, en de strijd tussen beide de voornaamste strijd van dit tijdperk is geworden. De kommunistische revolutie zal dan ook geen louter nationale revolutie zijn, maar ze zal er een zijn, die in alle beschaafde landen, dit wil zeggen althans in Engeland, Amerika, Frankrijk en Duitsland gelijktijdig plaatsvindt [...] Ze zal op de overige landen van de wereld een belangrijke reactie uitoefenen en een volledige versnelling betekenen van de wijze waarop ze zich tot dan toe hebben ontwikkeld. Ze is een universele revolutie en zal zich dan ook op universeel terrein afspelen.” (F. Engels, De Beginselen van het Kommunisme, 1847) (1).

1. Van meet af aan heeft de arbeidersbeweging de nadruk gelegd op het wereldwijde karakter van de kommunistische revolutie. Het internationalisme is altijd de toetssteen geweest in de strijd van de arbeidersklasse en van het programma van zijn politieke organisaties. Afdwaling van dit fundamentele beginsel kwam telkens neer op een breuk met het proletarische kamp en een overgang naar het burgerlijke kamp. Terwijl het voor de revolutionairen al meer dan een eeuw duidelijk was dat de beweging van de kommunistische revolutie samenhangt met het proces van wereldwijde veralgemening van de arbeidersstrijd, zijn de karakteristieken van dit proces toch niet duidelijk begrepen in alle perioden van de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Er is verschillende malen daadwerkelijk een terugval geweest in deze kwestie: bijgevolg zat de arbeidersbeweging zestig jaar lang opgescheept met twee ideeën:

  • dat de imperialistische oorlog de gunstigste voorwaarden schept voor een revolutionaire beweging;
  • dat een dergelijk beweging het eerst zal opkomen in de landen waar de bourgeoisie het zwakst is (de “zwakste schakel in de kapitalistische keten”) en zich daarna uitbreidt naar de meer ontwikkelde landen.

Deze twee ideeën behoren niet tot de klassieke erfenis van het marxisme die ons door Marx en Engels is nagelaten. Ze ontstonden in de loop van de Eerste Wereldoorlog en maakten deel uit van de vergissingen die door de Kommunistische Internationale heilig werden verklaard en die door de nederlaag van de wereldrevolutie konden worden omgezet in dogma’s.

Maar in tegenstelling tot andere valse standpunten van de Kommunstische Internationale, die door de Kommunistische Linkerzijde energiek werden bestreden, stonden deze twee ideeën lange tijd in de gunst bij authentieke revolutionaire stromingen (2), en blijven tot op heden de alfa en omega van de vooruitzichten zoals die verdedigd worden door de Bordigistische groepen. Dit is grotendeels toe te schrijven aan het feit dat deze vergissingen – zoals vaak is gebeurd in de arbeidersbeweging – voortkwamen uit een onverzoenlijke verdediging van authentieke klassenstandpunten. Zo:

  • vloeide de eerste vergissing voort uit de verdediging van de juiste leus “zet de imperialistische oorlog om in een burgeroorlog”, aangenomen op het Congres van Stuttgart van 1907 en tijdens de Eerste Wereldoorlog overgenomen door Lenin en de bolsjewieken tegen de pacifistische stromingen, die een ‘arbitrage’ eisten om een eind aan het conflict te maken, en tegen de ‘jusqu’au boutistes’ (scherpslijpers), die stelden dat vrede alleen mogelijk was door de overwinning van hun eigen land;
  • kwam de tweede vergissing voort uit de strijd gevoerd door de revolutionairen en voornamelijk door de bolsjewieken, tegen de reformistische burgerlijke stromingen (zoals mensjewieken en Kautskyanen), die ontkenden dat er in Rusland een mogelijkheid tot proletarische revolutie bestond en die het proletariaat daar de taak toewezen gewoonweg de burgerlijke democratie te ondersteunen.

De zege van de proletarische revolutie in Rusland toonde de deugdelijkheid aan van de standpunten verdedigd door de bolsjewieken; met name het standpunt dat het kapitalistisch systeem, met de wereldoorlog, een kenmerk van de twintigste eeuw, als geheel in de periode van haar historische neergang was aangeland, en de noodzaak duidelijk maakte dat de socialistische revolutie het enige alternatief was. Anderzijds leidde het internationale isolement van de eerste proletarische poging ertoe dat het beperkte karakter van deze standpunten en enkele verkeerde argumenten die ter verdediging werden aangevoerd werd verborgen. De overwinning van de wereldwijde contrarevolutie leidde er uiteindelijk toe dat deze zwakheden werden gebruikt om de politiek van de bourgeoisie en de zogenaamde ‘arbeiders’-partijen te rechtvaardigen. De verwerping van deze burgerlijke politiek kan daarom niet beperkt blijven tot een simpele bevestiging van de juiste standpunten van Lenin en de Kommunistische Internationale, zoals de Bordigisten voorstellen. Het vereist een kritiek van de fouten van het verleden, een verwerping van alle formuleringen die zich kwetsbaar opstellen en door de bourgeoisie kunnen worden overgenomen.

2. De I.K.S. heeft zich nu al enige tijd bezig gehouden met een kritiek op de stelling die inhoudt dat de beste voorwaarden voor de revolutie en voor de veralgemening van de strijd die daartoe leidt worden verschaft door de imperialistische oorlog (3). Anderzijds is de theorie van de ‘zwakste schakel’, die we in onze analyses impliciet hebben afgewezen nog niet uitdrukkelijk en in bijzonderheden bekritiseerd. Dat is wat we in deze tekst willen doen, omdat:

  • de twee stellingen nauw met elkaar verbonden zijn, zowel wat betreft de historische voorwaarden die hen voortbrachten als wat betreft het beeld van de kapitalistische wereld en de revolutie, die daaraan ten grondslag ligt: iedere kritiek van de één moet, om hem volledig te maken, een kritiek van de ànder zijn;
  • de stelling van de zwakste schakel de deur naar gevaarlijke en zelfs burgerlijke analyses nog wijder openzet dan de stelling van 'de oorlog als voorwaarde van de revolutie'. Hij is gebaseerd op een lezing van de theorie van de ‘ongelijkmatige ontwikkeling van het kapitalisme’, die de kiem in zich draagt van zowel het idee van het ‘socialisme in één land’ (4), als van het ‘derde wereld’-ideologen van de Maoïsten en Trotskisten, en die, zelfs binnen het proletarische kamp ertoe hebben geleid dat de Bordigisten en iemand als Mattick beweren dat de burgerlijke democratische revolutie in bepaalde ‘geografische gebieden’ op de agenda staat en dat Che Guevara en Ho Chi Min als ‘vooruitstrevend’ werden begroet (5);
  • zelfs groepen die ondubbelzinnig weerstand wisten te bieden aan alle verleidingen van de ‘derde wereld’-ideologie hadden in hun analyse van de situatie in Polen na de zomer van 1980 problemen om hun opvatting over de ‘zwakste schakel’ toe te passen en daardoor de neiging om het niveau van de klassenstrijd te overschatten (dit was vooral het geval bij de Communist Workers Organisation met haar leus “Revolutie Nu”) en voor het wereldproletariaat ook het belang te overschatten van de nederlaag als gevolg van de instelling van de staat van oorlog op 13 december 1981.

Ofschoon de I.K.S., als een wezenlijk onderdeel van haar vooruitzichten en bij verschillende gelegenheden sterk de nadruk heeft gelegd op de noodzaak van een wereldwijde veralgemening van de klassenstrijd, heeft zij tot nu toe de kenmerken van deze veralgemening niet uitgewerkt. Zij heeft tot nu toe in het bijzonder op twee vraagstukken niet uitdrukkelijk geantwoord:

  • zal deze veralgemening de vorm aannemen van een samentreffen van gelijktijdige bewegingen die zich in alle landen van de wereld voordoen?
  • als deze veralgemening de vorm aanneemt van een aardbeving met schokgolven die uitlopen naar alle landen, waar zal het epicentrum van de aardbeving zich dan bevinden? Kan het in iedere zone van het kapitalisme liggen, en meer in het bijzonder kan het zich buiten de belangrijke industriële concentraties bevinden, in de zogenaamde ‘zwakke schakels’?

Achter het vraagstuk van de ‘zwakste schakel’ staat de hele zienswijze van het historisch perspectief van de revolutie op het spel. Het is dus noodzakelijk de algemene voorwaarden voor de proletarische revolutie opnieuw te bezien.

3. Als we de klassieke zienswijze van het marxisme volgen, zoals die bijvoorbeeld is neergelegd in het Kommunistisch Manifest, dan zien de voorwaarden van de kommunistische revolutie er, schematisch weergegeven, als volgt uit:

  • een voldoende ontwikkeling van de productiekrachten, tot op het punt waarop de productieverhoudingen die tot dan toe hun groei bevorderden tot een rem op hun verdere groei zijn geworden, en waardoor de materiële voorwaarden bestaan om deze productieverhoudingen om te wentelen (de materiële noodzaak en mogelijkheid van de revolutie);
  • de ontwikkeling van een revolutionaire klasse die belast is met de taak om “het vonnis te voltrekken dat is uitgesproken door de geschiedenis”, de “doodgraver” van de oude maatschappij die nu afsterft.

Deze voorwaarden, die van kracht vormen van alle revoluties in de geschiedenis (zoals voor de burgerlijke revolutie) nemen in de proletarische revolutie een bijzondere vorm aan:

  • de materiële voorwaarden voor de revolutie zijn ontstaan (of niet ontstaan) op wereld­schaal, en niet op het niveau van één land of één deel van de wereld zoals dat het geval was voor de burgerlijke revoluties: de ontwikkeling van de productiekrachten, de historische crisis van de kapitalistische productieverhoudingen;
  • deze crisis van de productieverhoudingen neemt binnen het kapitalisme de vorm aan van een overproductiecrisis, van een verzadiging van de koopkrachtige markten (en duidelijk niet van de menselijke behoeften);
  • voor het eerst in de geschiedenis is de revolutionaire klasse een in de oude maatschappij uitgebuite klasse; deze klasse, die van zichzelf geen economische macht heeft, ontleent haar kracht, veel meer dan de andere historische klassen aan haar aantal, concentratie in de productie, haar ontwikkeling en bewustzijn.

4. Sinds de Eerste Wereldoorlog bestaan de materiële voorwaarden voor de kommunistische revolutie inderdaad op wereldschaal. Lenin had volkomen gelijk op het proletarische karakter van de Russische revolutie niet af te leiden uit de bijzondere omstandigheden van dat land (zoals de mensjewieken deden, en zoals de verschillende radenistische groepen later deden en nog doen), maar uit de wereldsituatie. Het feit dat het kapitalisme als geheel haar vervalfase is binnengetreden betekent echter niet dat er geen enorme verschillen zouden bestaan tussen de verschillende delen van de wereld op het vlak van de ontwikkeling van de productiekrachten, en in het bijzonder van de voornaamste productiekracht, het proletariaat. Verre van dat.

De wet van de ongelijkmatige ontwikkeling van het kapitalisme, waarop Lenin en zijn epigonen hun theorie van ‘de zwakste schakel’ baseren, kwam in de periode van opkomst van het kapitalisme tot uiting in een machtige inspanning van de achtergebleven landen om de meest ontwikkelde landen in te halen en zelfs voorbij te streven. Maar deze tendens neigt ertoe te worden omgekeerd als het stelsel als geheel haar objectieve historische grenzen bereikt en niet meer in staat is de wereldmarkt in dezelfde mate uit te breiden als de behoeften die worden geschapen door de ontwikkeling van de productiekrachten. Als het zijn historische grenzen heeft bereikt, dan biedt het als stelsel in verval niet langer de mogelijkheid van ‘vereffening’ in de ontwikkeling: integendeel, het brengt een stagnatie met zich mee van alle ontwikkeling door verspilling, onproductieve arbeid en vernietiging. De enige ‘inhaalbeweging’ waarvan sprake kan zijn bestaat er uit dat de meest ontwikkelde landen in een situatie terechtkomen die in de achtergebleven landen bestaat – economische stuiptrekkingen, armoede, staatskapitalistische maatregelen. In de negentiende eeuw toonde het verst gevorderde land, Groot-Brittannië, aan de rest de weg vooruit; nu zijn het de derde wereldlanden die, in zekere zin, de toekomst laten zien die voor de meest ontwikkelde landen is weggelegd.

Maar zelfs onder deze omstandigheden kan er tussen de verschillende landen van de wereld geen werkelijke ‘vereffening’ plaatsvinden. Terwijl de wereldcrisis geen enkel land ontziet, oefent het haar meest verwoestende werking niet uit op de machtigste en meest ontwikkelde landen, maar op de landen die te laat de economische wereldarena betraden en waarvan de ontwikkelingsmogelijkheden door de oudere grootmachten zijn verspert (6).

De wet van de ongelijkmatige ontwikkeling, die op een bepaald moment een zekere economische vereffening mogelijk maakte, verschijnt nu dus als een factor die de ongelijkheid tussen de landen verergert. Terwijl de oplossing voor de tegenstellingen van deze maatschappij – de proletarische wereldrevolutie – voor alle landen dezelfde is, blijft het toch zo dat de bourgeoisie als geheel haar periode van economische crisis binnentreedt met aanzienlijke verschillen tussen de geografisch-economische zones.

Dit geldt ook voor het proletariaat, dat zijn historische taak als een eenheid tegemoet treedt, terwijl het tegelijkertijd geconfronteerd wordt met de aanzienlijke verschillen die er tussen de verschillende landen bestaan. Dit tweede punt volgt uit het eerste, voorzover de kenmerken van het proletariaat in een land, en voornamelijk die kenmerken die zijn kracht bepalen (aantal, concentratie, ontwikkeling, ervaring), nauw verbonden zijn met de ontwikkeling van het kapitalisme in dat land.

5. Alleen door rekening te houden met deze verschillen die we van het kapitalisme erven, door ze op te nemen in de algemene vooruitzichten van de revolutie, kunnen we die op een stevige grondslag plaatsen. We moeten vermijden dat we verkeerde conclusies trekken uit juiste uitgangspunten en vooral niet verwachten dat de revolutie begint op plaatsen waar het niet kan, zoals in de theorie van de ‘zwakste schakel’ die ontwikkeld werd door de ‘Leninisten’.

Hun argument bestaat uit het overnemen van een beeld uit de natuurkunde – een keten die onder spanning staat breekt op zijn zwakste punt – en dat toe te passen ervan op maatschappelijk gebied. Ze gaan dus geheel en al voorbij aan het wezenlijke verschil tussen de anorganische wereld, en de levende, organische wereld, en dan vooral de menselijke wereld die een maatschappelijke is.

Een sociale revolutie is niet louter het breken van een keten, de ineenstorting van de oude maatschappij. Het is tegelijkertijd een daad van opbouw van een nieuwe maatschappij. Het is geen mechanische gebeurtenis, maar een maatschappelijk feit dat onverbrekelijk verbonden is met de tegenspraken in de menselijke belangen, met de aanspraken en de strijd van de maatschappelijke klassen.

Gevangen in een mechanistische visie, wordt met de theorie van de ‘zwakste schakel’ gezocht naar geografische punten waar het maatschappelijk lichaam het zwakste is en de vooruitzichten worden daarop gebaseerd. Daarin ligt de bron van de theoretische vergissing.

Het marxisme – dat van Marx en Engels – zag de geschiedenis nooit op deze wijze. Volgens hen vonden de sociale revoluties niet plaats waar de oude heersende klasse het zwakst was en haar structuur het minst ontwikkeld, maar integendeel, daar waar haar structuur het hoogste niveau heeft bereikt dat verenigbaar is met de productiekrachten, en daar waar de klasse die de nieuwe productieverhoudingen voortbrengt die de oude machten moeten vervangen, het sterkst is. Terwijl Lenin uitging van de punten waar de bourgeoisie het zwakst was, zochten en baseerden Marx en Engels hun perspectief in en op de punten waar het proletariaat het sterkst, het meest geconcentreerd en het best gesitueerd was om de maatschappelijke omwenteling te voltrekken. Want, terwijl de crisis de onderontwikkelde landen het hardste treft juist als resultaat van hun economische zwakte en hun gebrek aan manoeuvreerruimte, mogen we niet uit het oog verliezen dat de oorsprong van de crisis in de overproductie ligt en dus in de voornaamste centra van de kapitalistische ontwikkeling. Dat is nog een reden waarom de voorwaarden voor een antwoord op de crisis en om deze voorbij te streven in de belangrijkste centra liggen.

6. De onvoorwaardelijke verdedigers van de theorie van de ‘zwakste schakel’ zullen antwoorden dat de Oktoberrevolutie van 1917 de deugdelijkheid van hun opvattingen bevestigt, omdat we van Marx weten dat “de mens de juistheid van zijn gedachten in de praktijk aantoont”. De vraag is echter hoe je deze ‘praktijk’ ziet en opvat, hoe je de uitzondering van de regel onderscheidt. En vanuit deze invalshoek moeten we de betekenis van de revolutie van 1917 niet overdrijven.

Net zoals deze niet bewijst dat de beste voorwaarden voor de proletarische revolutie voortkomen uit de oorlog, zo bewijst hij om de volgende redenen evenmin de juistheid van de theorie van de ‘zwakste schakel’:

  1. ondanks haar algehele economische achterlijkheid was Rusland in 1917 de vijfde industriële macht ter wereld, met immense arbeidersconcentraties in verschillende steden; met name in St. Petersburg. Putilov, met zijn 40.000 arbeiders, was toen de grootste fabriek ter wereld;
  2. de revolutie van 1917 vond plaats midden in de oorlog, wat de bewegingsruimte beperkte van de bourgeoisie van de andere landen om de Russische bourgeoisie te hulp te schieten;
  3. het betreffende land was het meest uitgestrekte ter wereld en besloeg één zesde van het aardoppervlak. Dit belemmerde het antwoord van de wereldbourgeoisie nog meer, zoals bleek tijdens de burgeroorlog;
  4. het was de eerste keer dat de bourgeoisie geconfronteerd werd met een proletarische revolutie (als we ervan uitgaan dat de Commune van Parijs en zelfs 1905 in hun tijd voortijdige en wanhopige pogingen waren) en ze werd er door verrast. Daardoor:
    • besefte de bourgeoisie in Rusland zelf niet op tijd de noodzaak zich uit de imperialistische oorlog terug te trekken;
    • nam de bourgeoisie op internationale schaal een groot risico door de oorlog nog een jaar voort te zetten.

Bij dit laatste punt moeten we opmerken dat de bourgeoisie snel lering trok uit oktober 1917. Zodra de revolutie in Duitsland in november 1918 begon beëindigde ze de oorlog en was er een nauwe samenwerking tussen haar verschillende delen om de arbeidersklasse te verpletteren (de vrijlating van de Duitse krijgsgevangenen door de landen van de Entente, de uitholling van de wapenstilstand en de vredesakkoorden waardoor het Duitse leger de gelegenheid kreeg om een contigent van 5.000 mitrailleurs te behouden).

Dit groeiend besef bij de bourgeoisie van het proletarische gevaar werd vervolgens bevestigd vóór (7) en tijdens (8) de Tweede Wereldoorlog. Vandaar dat revolutionairen met een heldere kijk niet verrast waren bij het zien van de formidabele samenwerking tussen de verschillende delen van de wereldbourgeoisie ten opzichte van de klassenstrijd in Polen in 1980-1981.

Gaan we alleen af op het laatste voorbeeld – de bourgeoisie zal zich momenteel niet meer zo snel laten verrassen als in het verleden – dan is het tamelijk zinloos te wachten op een herhaling van de revolutie van 1917.

Zolang de belangrijke klassenbewegingen alleen de landen aan de rand van het kapitalisme raken (zoals met Polen het geval was), en zelfs als de plaatselijke bourgeoisie volslagen overvleugeld is, dan nog zal de Heilige Alliantie van alle bourgeoisieën ter wereld, geleid door de machtigste, in staat zijn om een economisch, politiek, ideologisch en zelfs militair veiligheidscordon te leggen rondom de betreffende delen van het proletariaat. Pas als de strijd van het proletariaat het economische en politieke hart van het kapitaal raakt:

  • is het niet langer mogelijk een economisch veiligheidscordon te leggen omdat de rijkste economieën daardoor getroffen zouden worden;
  • zal het leggen van een politiek veiligheidscordon geen effect meer hebben omdat het meest ontwikkelde proletariaat tegenover de machtigste bourgeoisie staat;
  • pas dan zal deze strijd het sein geven voor de revolutionaire wereldbrand.

Als het proletariaat een ‘zwakke schakel’ van het wereldkapitalisme aanvalt ontstaat dus niet het gevaar dat het wereldkapitalisme omver zal worden geworpen. Alleen als de arbeidersklasse de ‘sterke schakels’ aanvalt, als we het beeld van Lenin overnemen, kan het revolutionaire proces werkelijk op gang komen.

Zoals we eerder al zeiden is het beeld van de keten, dat de werkelijkheid van de kapitalistische wereld moet voorstellen, een vals beeld. We kunnen beter het beeld oproepen van een netwerk, of van een organisch weefsel, een levend lichaam. Iedere wond die de vitale functies niet raakt geneest uiteindelijk (en we kunnen het aan het kapitaal overlaten om de benodigde antistoffen af te scheiden om het risico van infectie uit te sluiten). Alleen door het hart en het hoofd te raken zal het proletariaat in staat zijn het kapitalistische monster te verslaan.

7. Al eeuwenlang heeft de geschiedenis het hart en het hoofd van de kapitalistische wereld in West-Europa geplaatst. De wereldrevolutie zal haar eerste stappen zetten waar ook het kapitaal haar eerste stappen zette. Hier zijn de voorwaarden van de revolutie, zoals hiervoor opgesomd, in hun hoogste vorm aanwezig. De meest ontwikkelde productiekrachten, de belangrijkste arbeidersconcentraties en het meest ontwikkelde proletariaat (door de technologische behoeften van de moderne productie) zijn geconcentreerd in de drie belangrijkste zones van de wereld:

  • Europa,
  • Noord-Amerika,
  • Japan.

Maar deze drie zones staan wat betreft revolutionair potentieel niet aan elkaar gelijk.

Om te beginnen zijn Centraal en Oost-Europa verbonden met het meest achtergebleven imperialistische blok: de belangrijke arbeidersconcentraties die zich daar bevinden (in Rusland zijn er meer fabrieksarbeiders dan in enig ander land) werken met een achterhaald industrieel potentieel en worden geconfronteerd met economische omstandigheden (vooral schaarste) die niet de meest gunstige zijn voor een beweging die het scheppen van een socialistische maatschappij tot doel heeft. Bovendien gaan deze landen nog het meest gebukt onder het gewicht van de contrarevolutie in de politieke vorm van een totalitair regime, dat wel onbuigzaam en daardoor broos is, maar waar democratische vakbondsbedrog, nationalistische en zelfs religieuze misleidingen veel moeilijker door het proletariaat te boven kunnen worden gekomen. Deze landen zullen, zoals tot nu toe het geval is geweest, waarschijnlijk meer gewelddadige explosies te zien geven en iedere keer als dat nodig mocht blijken, zullen deze uitbarstingen vergezeld gaan van krachten om de beweging te laten ontsporen zoals Solidarnosc. In het algemeen zullen zij niet het toneel vormen waarop het meest ontwikkelde klassenbewustzijn van de arbeiders tot stand kan komen.

Op de tweede plaats zijn gebieden zoals Japan en Noord-Amerika, ook al zijn daar de meeste voor de revolutie noodzakelijke voorwaarden aanwezig, niet het meest gunstig voor de ontketening van het revolutionaire proces door het gebrek aan ervaring en de ideologische achterstand van het proletariaat. Dit is heel duidelijk het geval voor Japan, maar het geldt ook voor Noord-Amerika, waar de arbeidersbeweging zich ontwikkelde als een aanhangsel van de Europese arbeidersbeweging en waar de bourgeoisie, door bijzondere omstandigheden zoals de ‘beschavingsgrens van het Westen’ en vervolgens door de hoogste levensstandaard ter wereld van de arbeiders, een veel steviger ideologische greep op de arbeiders had dan in Europa. Dit verschijnsel komt onder andere daarin tot uiting dat er in Noord-Amerika geen grote bourgeoispartijen zijn met een ‘arbeiders’-tintje. Niet omdat deze partijen, zoals de trotskisten beweren, de uitdrukking zouden zijn van proletarisch klassenbewustzijn, maar gewoon omdat het lage niveau aan ervaring, politisering en bewustzijn van de arbeiders, hun sterke aanhankelijkheid aan de klassieke waarden van het kapitalisme, de bourgeoisie in staat is te functioneren zonder gebruik te hoeven maken van verfijnder vormen van bedrog en controle over de arbeidersklasse.

Alleen in West-Europa, waar het proletariaat de langste strijdervaring heeft, waar het al tientallen jaren geconfronteerd wordt met het meest geraffineerde ‘arbeiders’-bedrog, kan het politieke bewustzijn, dat onontbeerlijk is in zijn strijd voor de revolutie, volledig tot ontwikkeling komen.

Dit is geen ‘eurocentristische’ zienswijze. Het is de burgerlijke wereld zèlf die in Europa begon en die het oudste proletariaat met de meeste ervaring voortbracht. Het is de burgerlijke wereld zèlf die op zo een klein stukje van de aardbol zoveel vooraanstaande landen bijeenbracht, hetgeen de opbloei van een praktisch internationalisme, de verbinding van de proletarische strijd in de verschillende landen, sterk vereenvoudigd. (Het was geen toeval dat het Britse proletariaat centraal stond bij de oprichting van de Eerste Internationale en dat het Duitse proletariaat de doorslag gaf bij de oprichting van de Tweede Internationale). Tenslotte is het de burgerlijke geschiedenis zèlf die in Europa de grens trok tussen de twee grote imperialistische blokken van de tweede helft van de twintigste eeuw (en meer in het bijzonder in Duitsland, het ‘klassieke’ land van de arbeidersbeweging).

Dit betekent niet dat klassenstrijd en revolutionaire activiteit geen zin heeft in andere delen van de wereld. De arbeidersklasse vormt een geheel. De klassenstrijd bestaat overal waar arbeid en kapitaal de degens kruizen. De lessen van de verschillende uitingen van deze strijd gelden voor de hele klasse, ongeacht de vraag waaruit ze werden getrokken: in het bijzonder zal de ervaring van de strijd in de perifere landen de strijd in de centrale beïnvloeden. De revolutie zal wereldwijd zijn en zal alle landen omvatten. De revolutionaire stromingen van de klasse zijn kostbaar overal waar het proletariaat het opneemt tegen de bourgeoisie, dat wil zeggen overal ter wereld.

Dit betekent evenmin dat het proletariaat de oorlog zal hebben gewonnen zodra het de kapitalistische staat in de belangrijkste landen van West-Europa ten val heeft gebracht: het laatste grote bedrijf van de revolutie, dat waarschijnlijk beslissend zal zijn, zal worden opgevoerd in de twee reusachtige imperialistische monsters: de Sovjet-Unie en vooral de Verenigde Staten.

Wat dit in wezen betekent is:

  • dat de wereldwijde veralgemening van de strijd niet de vorm zal aannemen van een samentreffen van een reeks gelijktijdige gevechten in verschillende landen, die allemaal op hetzelfde niveau staan en even belangrijk zijn, maar dat hij zich zal ontwikkelen vanuit de strijd in de vitale centra van de maatschappij;
  • dat het epicentrum van de komende revolutionaire aardbeving zich zal bevinden in het industriële hart van West-Europa, waar de beste voorwaarden bestaan voor de ontwikkeling van revolutionair bewustzijn en revolutionaire strijd. Het proletariaat in deze zone krijgt de rol toebedeeld van voorhoede van het wereldproletariaat.

Het betekent ook dat alleen als het proletariaat van deze landen zich bevrijdt uit de meest doortrapte valstrikken die de bourgeoisie heeft gelegd, vooral de valstrik van links in de oppositie, de stormklok zal luiden voor een wereldwijde veralgemening van de proletarische strijd, voor de revolutionaire confrontatie.

De weg daarheen is lang en moeilijk en er bestaat geen kortere. De massastaking ontwikkelde zich in Polen maar raakte toen verstrikt in een vakbondsimpasse. Pas als deze impasse doorbroken is kan de massastaking, en zoals Rosa Luxemburg aantoonde, ook de revolutie haar doel bereiken, zowel in West-Europa als in de rest van de wereld.

De weg is lang, maar er is geen andere.

F.M.


(1) Friedrich Engels, Beginselen van het kommunisme, Pegasus, Amsterdam 1971, p. 28.

(2) In mei 1952 kon onze ‘directe’ voorloper, Internationalisme, nog schrijven: “Het proces dat leidt tot de ontwikkeling van de revolutionaire bewustwording van het proletariaat is onmiddellijk gebonden aan de terugkeer van de objectieve voorwaarden die de ontwikkeling van dit bewustzijn mogelijk maken. Deze voorwaarden kunnen worden samengevat in één algemeen punt: het proletariaat wordt verbannen uit de maatschappij, het kapitalisme is niet langer in staat de materiële voorwaarden van zijn bestaan te verzekeren. Deze voorwaarde wordt geschapen door het hoogtepunt van de crisis. En het hoogtepunt van de crisis, in het tijdperk van het staatskapitalisme, ligt in de oorlog”.

(3) Zie de teksten in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 26.

(4) Het voorwoord de Franse editie van Keuze uit zijn werken van Lenin is verhelderend: “In de artikelen ‘De leuze van de Verenigde Staten van Europa’ en ‘Het militaire programma van de proletarische revolutie’ die zijn gebaseerd op de door hem ontdekte wet van de ongelijkmatige ontwikkeling van het kapitalisme, trok Lenin de briljante conclusie dat de overwinning van het socialisme in het begin mogelijk was in enkele kapitalistische landen, of zelfs maar één. “Ongelijkmatige economische en politieke ontwikkeling is een absolute wet van het kapitalisme. Daaruit volgt dat de overwinning van het socialisme aanvankelijk mogelijk is in een klein aantal kapitalistische landen, of zelfs maar in één kapitalistisch land.” (p. 651). Dit was de grootste ontdekking van onze eeuw [...] Het werd het leidende beginsel voor de totale activiteit van de Kommunistische Partij in haar strijd voor de overwinning van de socialistische revolutie en de opbouw van het socialisme in ons land. De theorie van Lenin over de mogelijkheid van de overwinning van het socialisme in één land gaf het proletariaat een helder vooruitzicht van zijn strijd, waardoor de vrije teugel werd gegeven aan de energie en het initiatief van de arbeiders van ieder land om op te trekken tegen hun nationale bourgeoisie en waarbij de partij en de arbeidersklasse geïnspireerd werden door een vast vertrouwen in de mogelijkheid van een overwinning.” (Instituut voor Marxisme-Leninisme, Kommunistische Partij van de Sovjet-Unie, 1960).

(5) Het hoogtepunt in deze afdwaling bereikten de Bordigisten toen ze de lafhartigheid en het gebrek aan strijdbaarheid van Allende en de democratische Chileense bourgeoisie bekritiseerden, en toen ze het ‘radicalisme’ van de massaslachtingen begaan door de Rode Khmer bejubelden.

(6) De spectaculaire ontwikkeling van sommige derde wereldlanden (Singapore, Taiwan, Zuid-Korea, Brazilië) welke toe te schrijven zijn aan de zeer bijzondere geografisch-economische omstandigheden, kunnen niet de bomen zijn waardoor we het bos niet meer zien. Erger nog, voor de meeste van deze landen heeft het uur van de waarheid geslagen – een ineenstorting nog spectaculairder dan hun opkomst.

(7) Zie het Rapport over het historisch perspectief voor het Derde Congres van de I.K.S., in Internationale Revue, Engels-, Frans-, en Spaanstalige uitgave, nr. 18.

(8) Zie de tekst over de Voorwaarden voor de veralgemening voor het Vierde Congres van de I.K.S, in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 26.

Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 31, vierde kwartaal 1982; en in Wereldrevolutie, nr. 19, voorjaar 1983.

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: