Door IKSonline op
De reeks die wij publiceren over het radicale verschil - een klassenverschil [1] - tussen de linkerzijde en de uiterst linkerzijde van het kapitaal enerzijds, en de kleine organisaties die zich beroepen op de Kommunistische Linkerzijde anderzijds, bestaat tot nu toe uit drie delen: een valse visie op de arbeidersklasse; een methode en een manier van denken ten dienste van het kapitalisme; een werking die de kommunistische beginselen ontkent[2]. Het vierde artikel is gewijd aan de morele kwestie en toont aan hoe groot de kloof is tussen de moraal van de partijen die beweren de uitgebuitenen te verdedigen en de proletarische moraal die de waarlijk kommunistische organisaties in praktijk moeten brengen.
Het proletariaat heeft een moraal. Daarom moeten zijn organisaties een moraal hebben die in overeenstemming is met zijn historische strijd en het kommunistische perspectief dat het in zich draagt. Terwijl in een burgerlijke organisatie a-moralisme, gewetenloosheid, pragmatisme en het laagste utilitarisme heersen, moet er in een proletarische organisatie samenhang bestaan tussen programma, functioneren en moraal.
De moraal in burgerlijke organisaties
Welke is de moraal in een partij van de bourgeoisie? Alles kan, manoeuvres en achterbaksheid, intriges en laster, de ergste hypocrisie. Het toppunt ervan is het stalinisme, dat de militanten vraagt de meest weerzinwekkende daden te begaan in naam van de ‘dictatuur van het proletariaat’, de ‘verdediging van het socialisme’, enz. Net als het stalinisme bepleiten de trotskistische groepen hetzelfde morele pragmatisme en dezelfde blinde en gewetenloze actie, zich beroepend op de theoretische fouten van Trotski in zijn boek ‘Hun moraal en de onze’[3], dat niettemin enkele geldige beschouwingen en elementen bevat.
De socialistische partijen van hun kant hebben zich opgeworpen als de kampioenen van de goede gevoelens: ‘solidariteit’, ‘integratie’, ‘historisch geheugen’, ‘politieke correctheid’, ‘goedheid’ ...
Deze woordenkramerij wordt radicaal tegengesproken door wat zij doen in de regering, waar zij de arbeidersklasse genadeloos aanvallen, hun stakingen onderdrukken met een wreedheid die rechts zou benijden en maatregelen nemen, zoals tegen immigranten, die van een zuiver racisme getuigen[4]. Wat hun interne werking betreft, dat is een uitstalling van de meest geraffineerde intriges, plotselinge veranderingen van bondgenootschappen, familieoorlogen. De socialistische partijen zijn experts in de ergste infiltratietactieken, vernietiging van binnenuit, creatie van Trojaanse paarden, enz. Even spreekwoordelijk is hun kennis in het hanteren van ‘dossiers’ waarmee zij zowel ‘vrienden’, die zij uit de hoge kringen trachten te verwijderen, als vijanden, die zij tot gedwongen bondgenootschappen trachten te binden of uit machtsposities trachten te verdrijven.
Wat is de morele bagage die wordt opgelegd aan militanten die de burgerlijke partijen in het algemeen en meer in het bijzonder de linkse en extreem-linkse organisaties hebben doorlopen?
- Blinde gehoorzaamheid aan de leiders.
- Pragmatisme en utilitarisme van de grofste soort.
- Geen scrupules in naam van ‘de zaak’.
- Onvoorwaardelijke onderwerping aan de eisen van het nationale kapitaal.
- Aanvaarding van het uitvoeren van acties die in strijd zijn met de meest elementaire morele criteria.
- Specialisatie in manoeuvres en intriges vermomd als ‘geniale tactieken’[5].
Dit alles wordt echter gerechtvaardigd en gemaskeerd met de schijnheiligheid van de burgerlijke ideologie die de ergste barbarij en de meest onwaardige wandaden verdedigt in naam van de ‘hoogste morele waarden’: solidariteit, rechtvaardigheid, eerlijkheid... Het is de beroemde dubbele moraal: de politicus, de leider, heeft ‘zijn’ moraal, die erin bestaat zich te verrijken door middel van de meest smerige handeltjes, zijn rivalen te vermorzelen - met inbegrip van zijn partij ‘kameraden’ - en zichzelf ten koste van alles aan de macht te houden door niet te aarzelen de meest verwerpelijke daden te begaan. Tegelijkertijd verdedigt hij een ‘andere moraal’ voor zijn ondergeschikten, voor de leden, voor de stoottroepen van de partij die, zoals wij reeds zeiden, rechtvaardigheid, opoffering, gehoorzaamheid, enz. moeten beoefenen.
Is alle moraal burgerlijk of religieus?
Om bij de militanten het proletarische moraliteitsinstinct te vernietigen, wordt er sterk op aangedrongen dat alle moraliteit ‘burgerlijk of religieus’ is, dat de militant geen moreel besef kan hebben maar alleen geleid kan worden door ‘politieke overwegingen’. Dit argument is gebaseerd op het feit dat “in alle klassenmaatschappijen de heersende moraal altijd de moraal is geweest van de heersende klasse. En dat tot op het punt dat moraal en staat, maar ook moraal en godsdienst, bijna synoniem geworden zijn in de volksopvatting. De morele gevoelens van de maatschappij in haar geheel werden door de uitbuiters, door de staat en door de godsdienst, altijd gebruikt om de status-quo te verheerlijken en te bestendigen opdat de uitgebuite klassen zich zouden onderwerpen aan hun onderdrukking. Het 'moralisme' waarvan de heersende klassen steeds gebruik hebben gemaakt om het verzet van de werkende klassen te breken via het inlepelen van een schuldbewustzijn, is een van de grote gesels van de mensheid”[6]
Moralisme doordrenkt ons met een schuldgevoel. Het maakt dat we ons schuldig voelen om te eten, om te vechten voor onze behoeften, om te streven naar geluk. Dat zou volgens het moralisme de uitdrukking zijn van een egoïstisch en ‘uitsluitend’ gevoel. Hoe durf je te eten terwijl er honger is in de wereld? Hoe durf je water te verspillen door elke dag te douchen terwijl het milieu steeds verder achteruit gaat? Hoe durf je te doen alsof je op een comfortabele matras slaapt terwijl migranten op schuimrubberen matrassen slapen die op de harde grond liggen?
De moraal van de bourgeoisie, vooral van de decadente bourgeoisie van de 20e en 21e eeuw, bestaat erin de arbeiders te doen geloven dat de minimale bestaansmiddelen waarover zij beschikken (huisvesting, voedsel, kleding) of de gemakken waarvan zij genieten (huishoudelijke apparaten, tv en internet, betaalde vakanties) onbeschaamde luxeartikelen zijn, verkregen ten koste van de armen van de wereld, een ‘voorrecht’, dat verhult dat zij louter het noodzakelijk materiaal zijn voor hun voortdurende uitbuiting.
Het moralisme en zijn linkse en extreem-linkse predikers willen ons schuldig laten voelen voor het kwaad in de wereld dat door het kapitalisme is veroorzaakt, door van het probleem van een maatschappelijk systeem het probleem van individuen te maken. Zo zou bijvoorbeeld de plaag van de werkloosheid de individuele schuld zijn van elk van de 212 miljoen werklozen in de wereld.
Meer in het algemeen vernietigt schuld de overtuiging en de strijdwil. Deze maatschappij propageert het schuldgevoel als een manier van leven en maakt schuld tegenover anderen tot een middel van de individualistische strijd van de een tegen de ander. Want wie zich op een gegeven moment schuldig voelt, zoekt op een ander moment schuld bij anderen. Zich de ene keer schuldig voelen en de andere keer schuld zoeken, is niet tegenstrijdig, het maakt deel uit van een individualistisch en onmenselijk moreel universum dat altijd rond iemands ‘schuld’ draait. De strijd hiertegen, zowel tegen schuldgevoelens die voortkomen uit de kapitalistische propaganda en haar gespecialiseerde partijen, als die ontkiemen in de verhoudingen tussen militanten als een vorm van individualisme, is een strijd die centraal staat in de proletarische moraal.
De strijd tegen het burgerlijk moralisme mag er niet toe leiden dat wij de moraal verwerpen. We moeten onderscheid maken tussen moralisme en moraal: “De perversie van de moraal van het proletariaat door toedoen van het stalinisme is geen reden om het concept van de proletarische moraal op te geven, net zo min als het proletariaat het concept van het kommunisme moet verwerpen onder het voorwendsel dat het door de contrarevolutie in de USSR is gerecupereerd en geperverteerd. Het marxisme heeft aangetoond dat de morele geschiedenis van de mensheid niet alleen de geschiedenis is van de moraal van de heersende klasse. De uitgebuite klassen hebben hun eigen ethische waarden, en deze waarden hebben een revolutionaire rol gespeeld in de vooruitgang van de mensheid. De moraal is niet identiek aan de functie van uitbuiting, staat of religie, de toekomst behoort toe aan een moraal die uitbuiting, staat en religie overstijgt”.
“De opvatting over moraal in de arbeidersbeweging, hoewel die nooit, zoals men zou kunnen zeggen, in het middelpunt van de belangstelling heeft gestaan, en er ook niet veel theorie over is ontwikkeld, is niet zoals zij door (uiterst) links wordt afgeschilderd. Moraal is geen ‘idealistisch’ of scholastiek vraagstuk dat alleen interessant is voor de navolgers van de filosofen van het Byzantijnse Rijk, die debatteerden over het geslacht van de engelen terwijl de Ottomanen de muren van Constantinopel bestormden. Moraal, als elk sociaal product van de mens, is per definitie een van de voornaamste kenmerken van de maatschappelijke verhoudingen die wij onszelf hebben gegeven.”
“Een realiteit die zou kunnen worden samengevat als het collectief geijkte gevoel voor wat adequaat is of niet, voor de vorm en de oriëntatie die wij geven aan de verhoudingen waarin wij betrokken zijn… Moet dit iets vreemds zijn voor het proletariaat, voor de klasse die zowel de vrucht is van bepaalde maatschappelijke verhoudingen als de drager van andere verhoudingen, van een andere, veel hogere vorm van organisatie van ons maatschappelijk bestaan? Als deze kwestie in het verleden niet al te zeer werd ontwikkeld, dan kwam dat omdat de beweging van het proletariaat een lange en rijke traditie van organisatorisch leven kende, waarin de meerderheid van haar militanten zich hield aan regels voor het debatteren, voor het aanspreken van hun kameraden, voor het samenleven met hen, voor het geven van hulp en hen vertrouwen en solidariteit te geven als dat nodig was; dat wil zeggen dat zij zich hielden aan een moraal die gehoorzaamde aan de aard zelf van de proletarische klasse: de klasse van solidariteit, van vertrouwen, de draagster van de ware creatieve vermogens van de mensheid en van een ware menselijke cultuur”[7].
De dubbele moraal
In werkelijkheid wil het burgerlijke individu een moraal voor de uitgebuite meerderheid (de moraal van de slaven, zoals Nietzsche zou zeggen) en een ‘andere moraal’, veel ‘soepeler’, bevrijd van alle scrupules, voor de heersende klasse. Voor het kapitaal is alles - zelfs moord - geldig zolang het de winst verhoogt of de macht verovert. Zoals Marx zei, werd het kapitaal ‘geboren in modder en bloed’ en alle middelen werden aangewend om zijn expansie te vergemakkelijken: bloedbaden, slavenhandel, smerige allianties met de feodale klassen, staatsmoorden, samenzweringen... Laten we niet vergeten dat een van de oorspronkelijke ideologen van de bourgeoisie Machiavelli was en het woord machiavellisme wordt gebruikt om morele laagheid en de schandalige afwezigheid van scrupules aan te duiden[8].
De dubbele standaard is de handschoen die het best past bij de ideologie en methoden van het kapitaal. Het is de weerspiegeling van de felle concurrentie en het ‘ieder voor zich’ die heersen in de kapitalistische produktieverhoudingen. “Bij elke beurszwendel weet iedereen dat het onweer eens moet losbarsten, maar een ieder hoopt dat het de kop van zijn naaste zal treffen nadat hij zelf de regen van goud heeft opgevangen en in veiligheid heeft gebracht. Après moi le déluge! (na mij de zondvloed!) is de leuze van iedere kapitalist en van iedere natie van kapitalisten”[9].
Het proletariaat verwerpt resoluut het meten met twee maten. In haar strijd moeten de middelen in overeenstemming zijn met het doel; men kan niet voor het kommunisme strijden door gebruik te maken van leugens, laster, insinuaties, achterklap, gemanoeuvreer, dubbelhartigheid, schuldgevoelens of zucht naar de schijnwerpers, enz. Dergelijke houdingen moeten energiek worden bestreden en verworpen als radicaal onverenigbaar met de beginselen van het kommunisme. Met deze ‘morele sluipwegen’ komt men geen millimeter verder op de harde weg naar het kommunisme, maar bindt men zich met handen en voeten aan het gedrag dat eigen is aan het kapitalistische systeem. Men besmet zich met de wetten van zijn functioneren en raakt zo los van ieder revolutionair perspectief.
De proletarisch moraal speelt een centrale rol voor de IKS. “In onze statuten (aangenomen in 1982) vindt men de levendige concretisering van dit vraagstuk terug. Wij hebben altijd de nadruk gelegd op het feit dat de statuten geen lijst zijn van regels die bepalen wat toegestaan is en wat niet, maar dat ze een ijkpunt zijn voor ons gedrag, dat een samenhangend geheel vormt van morele waarden (voornamelijk wat betreft de verhoudingen van de militanten onderling en ten overstaan van de organisatie). Daarom eisen wij van allen die wensen lid te worden van onze organisatie een diepgaand akkoord met haar waarden. De statuten vormen een wezenlijk onderdeel van ons platvorm” [Zie: Intern debat van de IKS: Oriëntatietekst over Marxisme en ethiek (Deel I), Internationale Revue nr. 21)
De morele strijd
Kortom, het ontwikkelen van een organisatorische werking en betrekkingen tussen kameraden, gebaseerd op de morele criteria van het proletariaat, is niet gemakkelijk, het vereist een zeer vastberaden strijd. Vandaag de dag lijdt het proletariaat onder een ernstig probleem van identiteit en zelfvertrouwen en dat in de algemene historische context van wat wij de ontbinding van het kapitalisme [10] noemen, die de praktische, dagelijkse ervaring van een proletarische moraal bemoeilijkt, niet alleen in de arbeidersklasse als geheel, maar ook in haar revolutionaire organisaties. Wat de huidige maatschappij uit al haar poriën uitzweet, is de afwezigheid van scrupules, het picareske, de schavuiterij, de scepsis, het cynisme... Dit alles valt zonder ophouden de proletarische moraal aan.
In tegenstelling tot de stalinistische opvatting van kommunisten als fanatieke individuen die tot alles in staat zijn om het ‘kommunisme’ op te leggen, hebben kommunisten altijd een solide morele instelling gehad[11] en hebben aldus uitdrukking gegeven aan het belang van het morele vraagstuk voor de arbeidersbeweging[12].
Er bestaat een vooroordeel tegen het marxisme dat het moeilijk maakt om zijn stevige verankering in morele criteria te begrijpen. In tegenstelling tot het utopisch socialisme verdedigde het marxisme de noodzaak om de kommunistische standpunten, niet gebaseerd niet op morele criteria, maar op een wetenschappelijke analyse van de toestand van het kapitalisme, de krachtsverhoudingen tussen de klassen, het historisch perspectief, enz. Hieruit volgt echter niet dat het marxisme zich uitsluitend op wetenschappelijke criteria moet baseren en morele afwijst:“Het marxisme heeft nooit de noodzaak ontkend van het belang van de bijdrage van niet-theoretische en niet-wetenschappelijke factoren in de wording van de mensheid. Integendeel heeft het altijd hun onmisbaar karakter en hun relatieve onafhankelijkheid begrepen. Daarom is het in staat geweest om hun samenhang in de geschiedenis te onderzoeken en hun complementariteit te erkennen.” (Intern debat van de IKS: Oriëntatietekst over Marxisme en ethiek (Deel I), Internationale Revue nr. 21)
Het marxisme is geen kille ideologie - zoals een Griekse schrijver Kostas Papaïoannou in de jaren 1960 zei - die de militanten ziet als pionnen die door een ‘Centraal Comité’ naar believen wordt gehanteerd in een schaakspel met de heersende klassen. De militanten gedragen zich in hun betrekkingen met elkaar en met de organisatie, alsmede met het proletariaat, met de strengste morele rechtschapenheid.
Dit laatste is van vitaal belang om te begrijpen dat, in ons tijdperk, de sociale ontbinding de moraal nog belangrijker maakt voor de revolutionaire strijd : “Tegenover het 'ieder voor zich' van de kapitalistische ontbinding, tegenover de aantasting van alle morele waarden, zal het voor de revolutionaire organisaties, en meer in het algemeen voor de nieuwe generatie van militanten die er aan komt zetten, onmogelijk zijn om het kapitalisme omver te werpen zonder de vraagstukken van moraal en ethiek op te helderen. Niet alleen de bewuste ontwikkeling van de arbeidersstrijd maar ook een specifieke historische strijd over deze vraagstukken, om zich het werk van de marxistische beweging weer eigen maken, is een kwestie van leven of dood geworden voor de mensheid. Deze strijd is onmisbaar niet alleen voor het proletarisch verzet tegen de uitingen van de ontbinding van het kapitalisme en de heersende a-moraliteit, maar ook omwille van het herwinnen van het vertrouwen van het proletariaat in de toekomst van de mensheid via zijn eigen historisch project.” [ Ibidem ]
De moeilijkheid waarmee de revolutionaire generaties tegenwoordig geconfronteerd worden is dat enerzijds de proletarische moraal, gebaseerd op solidariteit, vertrouwen, loyaliteit, bewuste samenwerking, het zoeken naar de waarheid, enz., noodzakelijker is dan ooit, en dat anderzijds de historische omstandigheden van kapitalistisch verval en ontbinding, alsmede de moeilijkheden van het proletariaat, doen voorkomen alsof ze utopischer, minder uitvoerbaar en zinlozer zijn.
Zoals onze tekst over ethiek zegt “de barbarij en de onmenselijkheid van het verval van het kapitalisme zijn zonder weerga in de geschiedenis van de menselijke soort. Het is waar dat het niet gemakkelijk is om na de afslachtingen van Auschwitz en Hirosjima, en ten opzichte van de volkerenmoorden, de permanente en veralgemeende vernietiging, zijn vertrouwen te behouden in de mogelijkheid van een vooruitgang op het vlak van de moraal. (...) De volkse opvatting ziet hierin de bevestiging van het oordeel van de Engelse filosoof Thomas Hobbes (1588-1679) volgens welke de ene mens, van nature, een wolf voor de andere zou zijn. Volgens deze visie zou de mens fundamenteel een wezen zijn dat vernietigend, egoïstisch, onverbeterlijk irrationeel is en zijn sociaal gedrag zou lager staan dan dat van vele diersoorten.”(Intern debat van de IKS: Oriëntatietekst over Marxisme en ethiek (Deel I), Internationale Revue nr. 21)
Er is bovendien een element dat de morele ontwikkeling nog moeilijker maakt: het is de kloof tussen de vooruitgang van de natuur- en technische wetenschappen en de steeds sterker geaccentueerde achterstand van de sociaal-menselijke wetenschappen, die door Pannekoek werd opgemerkt in zijn boek ‘Anthropogenese: Een studie over het ontstaan van de mens’. [Stelling 49]“Niet ten onrechte wordt de natuurwetenschap beschouwd als het terrein, waar het menselijk denkvermogen, in een doorlopende reeks van triomfen, zijn logische begripsvormen het krachtigst heeft ontwikkeld. (...) Daartegenover staat dan, als contrabewijs van de andere zijde, het grote gebied van menselijke handelingen en verhoudingen, waar (...) denken en handelen veelal door hartstocht en impuls, door willekeur en gedachteloosheid, door traditie en geloof worden bepaald. (...).
Wat zich in deze tegenstelling uit, enerzijds volkomenheid, anderzijds onvolkomenheid, is dat de mens de krachten der natuur beheerst, of dit in steeds sterker, onbepaald toenemende mate gaat doen, maar dat hij de krachten der natuur beheerst, of dit in steeds sterker, nog niet beheerst. ‘Waar hij is blijven stilstaan en misschien zelfs teruggevallen is, is het klaarblijkelijk gemis aan meesterschap over zijn eigen natuur.’ (Tilney, l.c. p. 932). Vandaar dat de maatschappij blijkbaar zo ver achterstaat bij de wetenschap. De mens is, potentieel, meester over de natuur. Maar hij is nog geen meester over zijn eigen natuur.” (Anton Pannekoek, Antropogenese: Een studie over het ontstaan van de mens)
Deze situatie van onwetendheid of onbegrip van deze diepgaande aspecten van het menselijk gedrag bemoeilijkt de aanpak van verschijnselen die door de sociale en ideologische ontbinding van het kapitalisme steeds meer worden verergerd: “de opkomst van het nihilisme, de zelfmoord onder jongeren, de hopeloosheid, zoals die tot uiting komt in de ‘no future’ van de stadsrellen in Groot-Brittannië, de haat en de vreemdelingenhaat die de ‘skinheads’ en de ‘hooligans’ bezielen (.... ) de onstuitbare vloedgolf van drugsverslaving, tegenwoordig een massaverschijnsel, een krachtige oorzaak van de corruptie van staten en financiële organisaties, dat alle delen van de wereld en vooral de jeugd treft, een verschijnsel dat steeds minder de vlucht naar hersenschimmen uitdrukt, dat elke dag meer op waanzin en zelfmoord gaat lijken (...) de overvloed van sekten, de toename van het aantal mensen dat verslaafd raakt aan drugs (...) de overvloed van sekten, de heropleving van de religieuze geest, ook in sommige ontwikkelde landen, de verwerping van het rationele, samenhangende, geconstrueerde denken, zelfs op sommige ‘wetenschappelijke’ gebieden (...) het ‘ieder voor zich’, de marginalisering, de atomisering van het individu, de vernietiging van de familiebanden, de uitsluiting van de ouderen, de vernietiging van het affectieve en de vervanging ervan door pornografie”. (Stellingen: De ontbinding als hoogste stadium van het verval van het kapitalisme, Stelling 8, Internationale Revue nr. 13)
De eenheid tussen doel en middelen, ‘de middelen rechtvaardigen niet het doel’
Terwijl alle burgerlijke partijen - of ze nu rechts of links zijn - tot doel hebben het heden te beheren om het kapitalisme in stand te houden, vormt de revolutionaire organisatie een brug tussen het heden en de kommunistische toekomst van het proletariaat. Daarom cultiveert zij de morele kwaliteiten die wij eerder hebben genoemd en die de pijler zullen zijn van de toekomstige kommunistische wereldmaatschappij. Deze kwaliteiten worden voortdurend bedreigd door het gewicht van de heersende ideologie en de kapitalistische ontbinding. Daarom vereist de cultivering ervan een permanente inspanning, een onvermoeibare waakzaamheid en een kritische geest, samen met een voortdurende theoretische uitwerking.
Deze cultivering in revolutionaire organisaties vindt zowel intern - het interne functioneren - als extern - als tussenkomst - plaats. Het gaat er niet om dat de organisatie zich isoleert van de wereld en zich opsluit in kleine zelfbeheerde gemeenschappen - dat is de reformistische dwaling van het anarchisme - maar dat er binnen de organisatie een permanente strijd wordt gevoerd voor de ontwikkeling van die beginselen. Zoals Lessing, een 18e eeuwse Duitse dichter, zei: “Er is één ding waar ik meer van houd dan van de waarheid: het is de strijd om de waarheid”. In de revolutionaire organisatie is de strijd voor de beginselen even belangrijk als de beginselen zelf.
De strijd voor het kommunisme wordt niet herleid tot een kwestie van propaganda: uitleggen hoe de toekomstige maatschappij eruit zal zien, de historische rol ervan voorstellen als het overwinnen van de tegenstellingen die het kapitalisme ondermijnen, enz. Dat zou betekenen dat het op een afgeknotte en eenzijdige manier wordt opgevat. In tegenstelling tot de productiewijzen die eraan vooraf zijn gegaan, kan het kommunisme niet voortkomen uit vervreemdende en vervreemde processen, maar uit het volle bewustzijn en de massale subjectieve inzet van het proletariaat. In een revolutionaire organisatie is de strijd om te leven op een manier die in overeenstemming is met de beginselen van het kommunisme nog doorslaggevender. De strijd voor het kommunisme wordt onmogelijk zonder een permanente waakzaamheid en reactie tegen gedragingen van afgunst, jaloezie, rivaliteit, laster, leugens, intriges, manipulatie, diefstal, geweld jegens de medemens enz.
In een van zijn polemische uitspattingen heeft Bordiga gezegd dat het kommunisme kan worden bereikt door middel van een monarchie. Hij wilde laten zien dat het belangrijkste is ‘om tot het kommunisme te komen’ terwijl ‘de manier om daar te komen’ het minst belangrijke is, elk middel zou goed zijn. Wij wijzen een dergelijke manier van denken categorisch af: om het te bereiken moet je weten hoe, de middelen moeten in overeenstemming zijn met het kommunistische doel dat je nastreef. Tegenover het pragmatisme van stalinisten en trotskisten, die blindelings het jezuïtische adagium ‘het doel heiligt de middelen’ volgen, moeten het proletariaat en zijn revolutionaire organisaties een duidelijke samenhang in stand houden tussen doel en middelen, tussen praktijk en theorie, tussen actie en principes.
Moraal en het conflict tussen individu en maatschappij
De overheersende moraal beweegt zich tussen twee alternatieven die tegengesteld lijken, maar die draaien om het conflict tussen individu en maatschappij en die niet alleen geen oplossing mogelijk brengen, maar het conflict verergeren.
Aan de ene kant hebben we het toegenomen individualisme waar het individu doet ‘wat hij wil’ ten koste van anderen. Aan de andere kant is er de onderwerping van het individu aan de ‘belangen van de maatschappij’ (een formule waarachter de totalitaire overheersing van de Staat schuilgaat), die in wezen twee vormen aanneemt: een collectivisme van anonieme en onpersoonlijke individuen (de voorkeursformule van het stalinisme of de trotskisten) of de Kantiaanse morele imperatief die leidt tot individuele verzaking en opoffering voor anderen (het christelijke moralisme deelt ook deze tendens).
In werkelijkheid zijn de twee morele polen niet tegengesteld, maar complementair, omdat zij twee aspecten van de dynamiek van het kapitalisme weerspiegelen. Enerzijds is Bentham’s morele utilitarisme een geïdealiseerde visie op de felle concurrentie die de motor is van het kapitalisme. Het feit dat ieder individu strijdt voor zijn eigen welzijn zonder rekening te houden met anderen, zou het ‘geluk van allen’ zijn, dat wil zeggen het ‘geluk’ van de goede werking van het kapitalistische systeem dat - in tegenstelling tot het feodalisme - geen privileges of verworven posities respecteert, maar iedere positie onderwerpt aan een extreme concurrentie.
Een tweede component van de utilitaristische en a-morele pool is de vervorming van Darwin’s theorie tot ‘sociaal Darwinisme’. Volgens deze visie zou natuurlijke selectie het resultaat zijn van een felle en meedogenloze oorlog waarin de overwinning van ‘de besten’ en de uitschakeling van de ‘zwakken’ ‘de vervolmaking van het menselijke ras’ zou betekenen. Het is hier niet de plaats om te analyseren wat de evolutietheorie werkelijk verdedigt[13],maar het is wel duidelijk dat deze morele visie een idealisering is in een pseudo-wetenschappelijk jasje van de eigenlijke werkelijkheid van het kapitalisme, die in feite de oorlog van allen tegen allen is, een werkelijkheid die nog verergerd wordt door de ontbinding van het systeem.
Geconfronteerd met deze overduidelijk barbaarse morele pool, zagen Kant en andere theoretici het gevolg van chaos en vernietiging die het kapitalisme mee zich meebracht. Daarom pleitten zij voor een andere, schijnbaar tegengestelde morele pool: de beroemde morele imperatief. Dit is een soort ‘zelfbeheersing in ongebreideld egoïsme’ om de ‘maatschappelijke samenhang niet te vernietigen. Dat wil zeggen, een erkenning en een ‘kritische’ aanvaarding van de barbaarsheid van de concurrentie, maar desondanks een poging om grenzen en regels op te stellen om te voorkomen die barbaarsheid buitensporig destructief wordt. Het kapitalisme leidt tot de vernietiging van het menselijk ras, omdat zijn DNA de vernietiging in zich draagt van het sociale karakter van de mensheid, dat in de loop van vele eeuwen van zijn bestaan moeizaam is verworven. Het Kantiaanse morele gebod vormt de rem op deze tendens. Dit gebod is op zijn beurt een geïdealiseerde versie van de ‘regulerende’ rol en de waarborg van de minimale sociale samenhang die de Staat op zich neemt, een rol die in het verval van het kapitalisme is versterkt, gezien de chaos en de zelfvernietiging die zijn tegenspraken ontketenen.
Het Kantiaanse moralisme is de keerzijde van het utilitarisme. De tendens die zich sinds het einde van de 19e eeuw in de sociaal-democratie heeft ontwikkeld onder het motto van de ‘terugkeer naar Kant’ heeft niet alleen het marxistisch materialisme afgebroken, maar ook de proletarische moraal aangevallen, die niets te maken heeft met de morele imperatief.
Het stalinisme en de linkse groepen hebben het idee overgebracht dat kommunistische strijdbaarheid de blinde opoffering zou zijn van de militant aan de morele imperatief, belichaamd door de superieure belangen van de ‘Partij’ of het ‘Vaderland van het Socialisme’.
De afwijzing van deze morele barbaarsheid die leidt tot blinde onderwerping en zelfvernietiging van militanten heeft in veel gevallen geleid tot het andere uiterste van de burgerlijke moraal: het ongebreidelde individualisme met een duidelijk kleinburgerlijk tintje, waarvan het anarchisme een van de scherpste uitingen is.
Proletarische moraal als een strijd voor het overwinnen van het morele conflict tussen individu en maatschappij
Het proletariaat draagt in zich de overwinning van het conflict tussen individu en maatschappij; zoals het Kommunistisch Manifest zegt, in het kommunisme,“treedt er in de plaats van de oude burgerlijke maatschappij, met haar klassen en klassentegenstellingen, een associatie aan, waarin de vrije ontwikkeling van ieder de voorwaarde voor de vrije ontwikkeling van allen is”. Onder het kapitalisme houdt de wereldwijde geassocieerde arbeid van de proletariërs het perspectief in om deze tegenspraken te overwinnen: als gemeenschappelijke arbeid veel verder gaat dan de som van iedere afzonderlijke arbeid, is de bijdrage van eenieder uniek en onontbeerlijk voor het welslagen van dit gezamenlijk werk.
Revolutionaire organisaties worden voortdurend bestookt door dit conflict tussen individu en maatschappij in de vorm van individualisme. In talrijke teksten is dit probleem behandeld, waarop wij hier slechts wijzen[14].
Dit individualisme dat zich voordoet als ‘bevrijd’, ‘opstandig’ en ‘kritisch’ is in werkelijkheid een gevangene van alle destructieve impulsen die binnen het kapitalisme broeden (wedijver, egoïsme, protagonisme, manipulatie, verwijten, rivaliteit en wraakzucht) en oefent een zware druk uit op het organisatorische leven. Hun ‘opstandigheid’ gaat niet verder dan een blinde en stompzinnige polarisatie ‘tegen alle gezag’ die leidt tot een factor van desorganisatie en spanningen tussen kameraden. Tenslotte berust hun ‘kritiek’ op wantrouwen en verwerping van elke samenhangende gedachte, die wordt vervangen door speculaties, vooroordelen en de meest buitensporige interpretaties.
Dit individualisme staat haaks op de solidariteit, die niet alleen deel uitmaakt van de ruggengraat van de proletarische strijd, maar ook van het functioneren van revolutionaire organisaties. Wij kunnen hier ook niet dieper ingaan op dit punt, dat wij uitvoerig hebben besproken in onze tekst ‘Vertrouwen en Solidariteit’[15].
C. Mir / 01.03.2018
[1] Voor een meer globale analyse van dit verschil zie:The International Conferences of the Communist Left (1976-80) ; What distinguishes revolutionaries from Trotskyism?; Revolutionary Principles and Revolutionary Practice ; The communist left and the continuity of Marxism.
[2] Zie: De verborgen erfenis van kapitalistisch links (I) Een valse visie op de arbeidersklasse ; De verborgen erfenis van de linkerzijde van het kapitaal (II) Een methode en denkwijze ten dienste van het kapitalisme ; De verborgen erfenis van kapitalistisch links (III) Een wijze van functioneren die de kommunistische principes verloochent.
[4] Een perfect voorbeeld van dergelijk gedrag waarbij wat wordt verkondigd niets te maken heeft met wat wordt gedaan (in werkelijkheid wordt het verhuld) werd gegeven door de Duitse Sociaal-Democratische Partij (SPD). Zij was het die de revolutionaire pogingen van het proletariaat in Duitsland in 1918-1923 onderdrukte, met 100.000 doden tot gevolg. Zij was het die Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht liet vermoorden (1919). Het was de sociaal-democratische regering van Schröder die onlangs het verschrikkelijke ‘programma 2010’ lanceerde dat de levensomstandigheden van de arbeidersklasse op grove wijze aanviel, bijvoorbeeld door het bevorderen van de junkcontracten van 400 euro per maand.
[5] Trotski zelf had een dubbelzinnig standpunt over manoeuvres. Enerzijds erkende hij dat “voor de heersende, bezittende, uitbuitende, geschoolde klassen, hun ervaring met de wereld zo groot is, hun klasseninstinct zo hoog ontwikkeld, hun spionagemiddelen zo divers, dat wanneer men hen probeert te misleiden, door zich voor te doen als iemand anders, men in werkelijkheid een val zet, niet voor zijn vijanden maar voor zijn eigen vrienden”; maar tegelijkertijd verklaarde hij “dat de manoeuvres slechts een ondersteunende, ondergeschikte en dienstig karakter kunnen hebben ten opzichte van de fundamentele methoden van de revolutionaire strijd” (De Kommunistische Internationale na Lenin). Deze vertheoretisering van de manoeuvre in het algemeen zonder duidelijk te maken dat zij alleen gebruikt kan worden tegen de klassevijand, maar nooit tegen de arbeidersklasse zelf of binnen de revolutionaire organisaties, heeft de trotskistische organisaties in staat gesteld om manoeuvres van allerlei aard tegen het proletariaat en tegen de militanten zelf te rechtvaardigen.
[6] . Intern debat van de IKS: Oriëntatietekst over Marxisme en ethiek (Deel I), Internationale Revue nr. 21. Tenzij anders vermeld, behoren de citaten tot deze tekst.
[10] Stellingen: De ontbinding als hoogste stadium van het verval van het kapitalisme, Internationale Revue nr. 13.
[11] Wat niet wil zeggen dat er geen verschillen waren in de morele opvatting, sommige meer utilitaristisch, zoals bij Lenin, en andere veel samenhangender, zoals bij Rosa Luxemburg. Het is een onderwerp om verder te uit te diepen.
[12] Hiervan kunnen twee illustraties worden gegeven. In 1839-1842 waren er waarschijnlijk de grootste mobilisaties van het Britse proletariaat, en een van de belangrijkste redenen daarvoor was de verontwaardiging en afschuw die in de beter gesitueerde sectoren van het proletariaat werden gewekt door de verschrikkelijke uitbuiting van hun broeders, mannen, vrouwen en kinderen, vooral in de textielfabrieken. De tweede is de spontane staking die in 1942 in Nederland plaatsvond tegen de deportaties van Joden door de nazi's.
[13] Darwinisme en Marxisme (Anton Pannekoek) Deel I ; Darwinisme en Marxisme (Anton Pannekoek) Deel II, Internationale Revue nr. 22.
[14] Rapport over de structuur en het functioneren van de revolutionaire organisatie, Internationale Revue nr. 16.