Rapport over de structuur en het functioneren van de revolutionaire organisatie

Printer-friendly version

(Internationale Conferentie – Januari 1982)

1. De structuur die een organisatie van revolutionairen aanneemt, correspondeert met de functie die ze op zich neemt binnen de arbeidersklasse. Omdat een revolutionaire organisatie taken moet vervullen die geldig zijn in alle stadia van de arbeidersbeweging en ook taken moet vervullen die meer geëigend zijn voor dit of dat tijdstip in de beweging, bestaan er zowel onveranderlijke kenmerken van de organisatie van revolutionairen als kenmerken die meer specifiek, meer bepaald worden door de historische omstandigheden waarin ze ontstaat en zich ontwikkelt.

De volgende blijvende kenmerken kunnen aangehaald worden:

  • het bestaan van een programma, dat geldig is voor de hele organisatie. Dit programma, dat een synthese is van de ervaring van het proletariaat waar de organisatie deel van uitmaakt en dat voortgebracht is door een klasse die niet alleen een onmiddellijk bestaan maar ook een historische toekomst heeft:
  • brengt deze toekomst tot uitdrukking door de doeleinden van de klasse te formuleren en de manier om die te bereiken;
  • brengt de essentiële punten bijeen, die de organisatie binnen de klasse moet verdedigen;
  • dient als basis voor een integratie in de organisatie;
  • haar eenheidskarakter, dat de eenheid van haar programma en van de klasse waar ze uit voortkomt tot uitdrukking brengt. De praktische manifestatie van deze eenheid is de centralisatie van haar structuur.

Onder de meer specifieke kenmerken moeten de volgende beklemtoond worden:

  • de grotere of minder grote omvang van de organisatie, afhankelijk van het feit of men haar beschouwt in de beginperiode van de arbeidersbeweging (geheime genootschappen, sektes), in het stadium van volle ontwikkeling binnen de kapitalistische maatschappij (massapartijen van de Tweede Internationale), of nog in de periode van directe confrontatie met het kapitalisme met de bedoeling het te vernietigen (de periode die ingeluid werd met de revolutie van 1917 en de oprichting van de Kommunistische Internationale), periode die aan de organisatie meer strikte en strenge selectiecriteria oplegt.
  • het niveau waarop haar programmatische en organische eenheid zich het meest direct manifesteert: het nationale vlak, toen de arbeidersklasse meer specifieke opgaven trotseerde binnen het kader van een zich uitbreidend kapitalisme in de verschillende landen waar de strijd plaatsvond (partijen van de Tweede Internationale); het internationale vlak, als het proletariaat nog slechts één taak moet vervullen: de wereldrevolutie.

2. De organisatiewijze van de IKS houdt rekening met deze verschillende gegevens:

  • een organische en programmatische eenheid op een internationaal vlak;
  • een ‘nauwe’ organisatie met strenge criteria voor lidmaatschap.

Maar dit internationale eenheidskarakter komt des te sterker tot uiting in de IKS omdat, in tegenstelling tot de organisaties die eerder in de periode van het verval van het kapitalisme ontstonden (Kommunistische Internationale, Linkse Fracties), er geen organische band is met de organisaties die voortkwamen uit de Tweede Internationale en die veel meer gekenmerkt werden door een structuur per land. Daarom ontstond de IKS rechtstreeks als een internationaleorganisatie die geleidelijk territoriale afdelingen deed ontstaan, en niet als een samenvoegingproces van organisaties die al op nationaal niveau bestonden.

Dit ‘positieve’ resultaat van de breuk in de organische continuïteit wordt echter opgeheven door een hele reeks van zwakheden, die verband houden met deze breuk en met het begrip van het vraagstuk van de organisatie. Ze beperken zich niet tot de IKS maar betreffen het hele revolutionaire milieu. Omdat deze zwakheden zich opnieuw hebben gemanifesteerd in de IKS werd besloten tot het houden van een internationale conferentie en het schrijven van deze tekst.

3. De kwestie van het centralisme staat in het centrum van onbegrip, dat op de IKS weegt. Het centralisme is geen facultatief of abstract beginsel voor de structuur van de organisatie. Het is de concretisering van haar eenheidskarakter. Het brengt het feit tot uitdrukking dat het één en dezelfde organisatie is die een standpunt inneemt en binnen de klasse opereert. In de verhouding tussen de verschillende delen van de organisatie en het geheel, is het altijd het geheel dat voorgaat. Tegenover de arbeidersklasse kunnen er geen politieke standpunten of opvattingen over interventie bestaan die eigen zijn aan deze of die territoriale of lokale afdeling. Deze laatste moet zichzelf altijd beschouwen als deel van een geheel. De analyses en standpunten, zoals die tot uiting komen in de pers, pamfletten, openbare bijeenkomsten, discussies met sympathisanten, de methoden zoals die gebruikt worden in onze propaganda en in onze interne leven zijn die van de organisatie als geheel, zelfs als er meningsverschillen zijn over dit of dat punt, in deze of gene plaats, of met deze of gene militant en zelfs als de organisatie in het openbaar de politieke debatten tot uitdrukking brengt, zoals die binnen haar organisatie plaatsvinden. De opvatting volgens welke dit of dat deel van de organisatie, in het aangezicht van de organisatie of van de arbeidersklasse, standpunten of gedragingen aan kan nemen, waarvan het denkt dat ze correct zijn in plaats van die van de organisatie, waarvan het denkt dat ze incorrect zijn moet absoluut verworpen worden om volgende redenen:

  • als de organisatie de verkeerde richting opgaat, is het de verantwoordelijk van de leden die denken dat ze de juiste positie verdedigen niet zichzelf te redden in hun eigen kleine hoekje, maar een strijd te voeren binnen de organisatie om te helpen haar weer ‘op het juiste pad’ te brengen (1);
  • een dergelijke opvatting leidt ertoe dat een deel van de organisatie eigenmachtig zijn eigen standpunt, met betrekking tot dit of dat aspect van haar werk (lokaal of specifiek), oplegt aan de hele organisatie

In de revolutionaire organisatie is het geheel niet de som van haar delen. Deze laatsten zijn gedelegeerd door de hele organisatie om bepaalde bijzondere activiteiten (territoriale publicaties, lokale interventies, enz.) uit te voeren, en zijn dus verantwoordelijk voor de hele organisatie waarvan ze een mandaat hebben gekregen.

4. Het uitverkoren moment waarin de eenheid van de organisatie ten volle tot uiting komt is het Internationale Congres. Op het Internationale Congres wordt het programma van de IKS omschreven, verrijkt of verbeterd; worden haar wijze van organiseren en functioneren vastgesteld, gepreciseerd, en veranderd; worden haar algemene oriëntaties en analyses aangenomen; worden een balans van haar voorbije activiteiten opgemaakt en perspectieven voor toekomstig werk opgesteld. Daarom moet de voorbereiding van een Congres door de hele organisatie met de grootste zorgvuldigheid en energie ter hand worden genomen. Daarom moeten de oriëntaties en beslissingen van een Congres dienen als een voortdurend referentiepunt voor het hele leven van de organisatie in de daaropvolgende periode.

5. De eenheid en de continuïteit van de organisatie tussen twee Congressen wordt tot uitdrukking gebracht door het bestaan van centrale organen, die benoemd worden door het Congres en daar ook verantwoording aan moeten afleggen. De centrale organen (of het nu internationale of territoriale organen zijn) hebben de verantwoordelijkheid:

  • de organisatie te vertegenwoordigen naar de buitenwereld;
  • standpunten in te nemen als dat noodzakelijk is, op basis van de oriëntaties vastgesteld door het Congres;
  • alle activiteiten van de organisatie te coördineren en oriënteren;
  • te waken over de kwaliteit van onze tussenkomst buiten de organisatie, met name in de pers;
  • het interne leven van de organisatie te animeren en stimuleren, met name door het rondsturen van interne discussiebulletins en zo nodig standpunten in te nemen ten aanzien van debatten;
  • de financiële en materiële reserves van de organisatie te beheren;
  • alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om de veiligheid van de organisatie en haar capaciteit haar taken uit te voeren te waarborgen;
  • de Congressen bijeen te roepen.

Het centrale orgaan is een deel van de organisatie en als zodanig moet het er verantwoording aan afleggen, als ze op haar Congres bijeenkomt. Toch is het een deel, wiens bijzonderheid erin bestaat het geheel tot uitdrukking te brengen en te vertegenwoordigen, en daarom hebben de standpunten en beslissingen van het centrale orgaan altijd voorrang ten opzichte van andere afzonderlijke delen van de organisatie.

In tegenstelling tot bepaalde opvattingen, met name de zogenaamde ‘Leninistische’, is het centraal orgaan een instrument van de organisatie, en niet andersom. Het is niet de top van een piramide, zoals in een hiërarchische en militaire opvatting van de revolutionaire organisatie. De organisatie wordt niet gevormd door een centraal orgaan plus militanten, maar is een stevig, verenigd netwerk waarin alle samenstellende delen in elkaar passen en samenwerken. Het centrale orgaan moet dus eerder worden gezien als de kern van een cel, die de stofwisseling van een levend organisch wezen coördineert.

In deze zin is de hele organisatie voortdurend betrokken bij de activiteiten van haar centrale orgaan, dat regelmatig rapporten moet maken van zijn activiteiten. Zelfs als zij alleen tijdens het Congres hun mandaat ter discussie stellen, moeten de centrale organen de hele tijd hun oren open houden voor het leven van de organisatie, en daar voortdurend rekening mee houden.

Al naar gelang de noodzaak en de omstandigheden, kunnen de centrale organen in hun midden subcommissies aanwijzen, die de verantwoordelijkheid hebben om de beslissingen te vervullen of te laten vervullen, die aangenomen worden tijdens de plenaire bijeenkomsten van de centrale organen, net als iedere andere taak die zich opdringt in de periode tussen de plenaire vergaderingen (zoals het innemen van standpunten).

Deze subcommissies zijn verantwoording verschuldigd aan de plenaire vergaderingen. Op een meer algemeen niveau is de verhouding tussen de organisatie als geheel en haar centrale orgaan van dezelfde aard als deze tussen de centrale organen en hun permanente subcommissies.

6. Deze zorg voor de grootst mogelijke eenheid in de organisatie is ook van toepassing bij de vaststelling van de procedures die moeten leiden tot het innemen van standpunten en tot de nominatie van centrale organen. Er bestaat geen ideale procedure, die de garantie biedt dat debeste keuze gemaakt zal worden als het erop aankomt standpunten in te nemen, oriëntaties aan te nemen of militanten aan te stellen in de centrale organen. Stemmen en kiezen zijn uiteindelijk de beste manieren om zowel de eenheid van de organisatie als de meest brede deelname van de hele organisatie in haar leven te verzekeren.

In het algemeen worden de beslissingen op alle niveaus (congressen, centrale organen, lokale afdelingen) genomen op basis van een eenvoudige meerderheid (als er geen unanimiteit is). Maar bepaalde beslissingen, die een onmiddellijke weerslag op de eenheid van de organisatie kunnen hebben (de verandering van het platform of de statuten, integratie of uitsluiting van militanten) worden genomen met meer dan een eenvoudige meerderheid (drievijfde, drievierde, enz.).

Aan de andere kant, nog steeds met dezelfde zorg voor de eenheid, kan een minderheid van de organisatie, als ze uitgegroeid is tot een beduidende minderheid (bijvoorbeeld tweevijfde), een buitengewoon Congres bijeenroepen. In het algemeen is het de taak van het Congres beslissingen te nemen in wezenlijke vraagstukken, en het bestaan van een aanzienlijke minderheid die vraagt om de bijeenroeping van een Congres is een aanwijzing dat er belangrijke problemen bestaan in de organisatie.

Tenslotte is het duidelijk dat stemmingen alleen betekenis hebben als de leden, die in de minderheid zijn, de beslissingen, die beslissingen van de organisatie worden, ten uitvoer brengen.

Bij de benoeming van de centrale organen moeten met de volgende drie dingen rekening gehouden worden:

  • de aard van de taken welke deze organen moeten vervullen;
  • de geschiktheid van de kandidaten met het oog op deze taken;
  • hun bekwaamheid om op een collectieve manier te werken.

In deze zin kan je zeggen dat de algemene vergadering (een Congres of een andere), die een centraal orgaan kiest eigenlijk een team nomineert; daarom legt het uittredende centrale orgaan in het algemeen een lijst met kandidaten voor. Het is echter het recht van deze vergadering (en dit is ook het recht van iedere militant) om andere kandidaten naar voren te schuiven als ze denkt dat dit nodig is, en ieder geval de leden voor de centrale organen op een individuele basis te verkiezen. Dit is de enige manier van verkiezing die de organisatie in staat stelt zichzelf te voorzien van organen die haar maximale vertrouwen hebben.

Het is de verantwoordelijkheid van de centrale organen om de beslissingen en oriëntaties van het Congres, dat hem verkoos, toe te passen en te verdedigen. In deze zin is het opportuun dat er in het orgaan een sterke meerderheid aan militanten zit die zich, tijdens het congres, uitgesproken heeft ten gunste van zijn beslissingen en oriëntaties. Dit betekent echter niet dat alleen zij die meerderheidsstandpunten verdedigden tijdens het congres, standpunten die dan standpunten van de organisatie geworden zijn, deel kunnen uitmaken van het centrale orgaan. De drie criteria, die hierboven zijn omschreven, blijven geldig, welke standpunten er ook tijdens de debatten verdedigd werden door deze of gene kandidaat. Dit betekent ook niet dat er een principe van vertegenwoordiging – bijvoorbeeld van proportionele verhouding – van de minderheidsstandpunten binnen het centrale orgaan bestaat. Dit een veelvoorkomende praktijk in bourgeoispartijen, met name sociaal-democratische, waarbij de leiding samengesteld is uit vertegenwoordigers van verschillende stromingen of tendensen in verhouding tot het aantal stemmen dat ze gekregen hebben op het Congres. Een dergelijke manier van benoemen van centrale organen beantwoordt aan het feit dat in een burgerlijke organisatie het bestaan van meningsverschillen gebaseerd is op de verdediging van deze of gene manier om het kapitalisme te regeren, of eenvoudigweg op de verdediging van de belangen van deze of gene sector van deheersende klasse of deze of gene kliek, oriëntaties en belangen die een lange termijn karakter hebben en die verzoend moeten worden door een ‘eerlijke’ verdeling van de posten onder de vertegenwoordigers. Dit is niet van toepassing op een kommunistische organisatie, waar de meningsverschillen geenszins de verdediging van materiele of persoonlijke belangen tot uiting brengen, of die van bijzondere groepen, maar de uitdrukking vormen van een levend en dynamisch proces van verheldering van vraagstukken gesteld door de klasse en die, als zodanig, opgelost kunnen worden door de verdieping van de discussie en in het licht van de ervaring. Een keuze voor een stabiele, permanente en proportionele vertegenwoordiging van de verschillende standpunten die tijdens het congres op verschillende punten van de agenda naar voren zijn gekomen, zou dus betekenen dat geen rekening zou worden gehouden met het feit dat de leden van de centrale organen:

  • als hun eerste verantwoordelijkheid de taak hebben de beslissingen en oriëntaties van het congres toe te passen;
  • met de ontwikkeling van het debat perfect hun persoonlijke opvattingen (in deze of gene richting) kunnen veranderen.

7. Het gebruik van de termen ‘democratisch’ of ‘organisch’ om de centralisatie van een revolutionaire organisatie te beschrijven moeten vermeden worden:

  • omdat het ons niet verder brengt in een goed begrip van het centralisme;
  • omdat deze termen zelf beklad worden door praktijken die zij in de geschiedenis gedekt hebben.

Inderdaad, het ‘democratisch centralisme’ (een term die we ontlenen aan Lenin) is getekend door de stempel die het Stalinisme erop drukte, dat het gebruikte om het proces toe te dekken dat ieder revolutionair leven in de partijen van de Kommunistische Internationale verstikte en uitroeide. Bovendien draagt Lenin daarvoor zelf ook enige verantwoordelijkheid doordat hij, tijdens het Tiende Congres van de Russische Kommunistische Partij (1921), vroeg om het verbieden van fracties, wat hij ook verkreeg, iets wat hij – ten onrechte, zelfs op een tijdelijke basis – als noodzakelijk beschouwde met het oog op de verschrikkelijke moeilijkheden die de revolutie doormaakte. Bovendien heeft de eis om een ‘werkelijk democratisch centralisme’, zoals toegepast werd in de Bolsjewistische partij, ook geen zin, omdat:

  • bepaalde opvattingen, zoals door Lenin werden verdedigd (met name in Eén stap voorwaarts, twee stappen terug) over de hiërarchische en ‘militaire’ aard van de organisatie, opvattingen die misbruikt zijn door het stalinisme om zijn methoden te rechtvaardigen, verworpen dienen te worden;
  • de term ‘democratisch’ op zichzelf niet meest geëigende term is, zowel etymologisch (‘macht van het volk’) als door de betekenis die hij heeft gekregen onder het kapitalisme, die hem veranderde in een formalistische fetisj om de burgerlijke overheersing over de maatschappij toe te dekken en te rechtvaardigen.

Tot op zekere hoogte zou de term ‘organisch’ (die we ontlenen aan Bordiga) juister zijn voor de omschrijving van het soort centralisatie dat bestaat in een organisatie van revolutionairen. Maar het feit dat de Bordigistische stroming deze term gebruikt heeft om een wijze van functioneren te rechtvaardigen, die de organisatie als geheel belet om enige vorm van controle uit te oefenen over haar centrale organen en over haar eigen leven, diskwalificeert deze term en maakt het voor ons noodzakelijk deze term eveneens te verwerpen. Het Bordigisme gebruikt het feit – op zichzelf juist – dat een meerderheid ten voordele van een standpunt geen garantie is dat het ook juist is, of dat de verkiezing van centrale organen geen perfect middel is om hen te beschermen tegen enigevorm van ontaarding, om een opvatting van de organisatie te verdedigen waar stemmen en verkiezen is uitgebannen. In haar opvatting dringen de juiste standpunten en de ‘leiders’ zich ‘vanzelf’ op door een zogenaamd ‘organisch’ proces, iets wat in de praktijk erop neerkomt dat aan het ‘centrum’ de taak wordt toebedeeld alles alleen te beslissen en ieder debat af te handelen, en ertoe leidt dat dit ‘centrum’ zichzelf schaart achter de standpunten van een ‘historische leider’ die een soort van heilige onfeilbaarheid verwerft. Daar de revolutionairen tegen iedere vorm van religieuze of mystieke opvatting zijn, kan het niet de bedoeling zijn de hogepriester uit Rome te vervangen door die van Napels of  Milaan.

Nogmaals, stemmen en verkiezen, hoe weinig perfect deze methoden ook mogen zijn, vormen in de huidige omstandigheden nog de beste manier om het maximum aan eenheid en leven in de organisatie te garanderen.

8. In tegenstelling tot het Bordigistische standpunt, kan de organisatie van revolutionairen niet ‘monolithisch’ zijn. Het bestaan van meningsverschillen in haar midden vormt een uitdrukking van het feit dat ze een levend lichaam is, die nog geen volledig ontwikkelde antwoorden heeft die onmiddellijk kunnen worden toegepast op vraagstukken die in de klasse opkomen. Het marxisme is noch een dogma noch een catechismus. Het is het theoretische instrument van een klasse, die door haar ervaring en met haar historische toekomst als doel, stapje voor stapje vooruit gaat, door ups en downs, in de richting van een zelfbewustzijn, die de onmisbare voorwaarde vormt voor haar eigen emancipatie. Zoals bij elk menselijke denken, is het denkproces waardoor het proletarisch bewustzijn zich ontwikkelt geen lineair of mechanisch, maar een contradictoir en kritisch proces: het veronderstelt noodzakelijkerwijs een confrontatie van argumenten. In feite is het befaamde ‘monolithisme’ of de ‘onveranderlijkheid’ van de Bordigisten een lokaas (zoals gezien kan worden in de standpunten die ingenomen worden door de Bordigistische organisaties en hun verschillende afdelingen): ofwel is de organisatie volkomen verkalkt en wordt ze niet langer geraakt door het leven van de klasse, ofwel is ze niet monolithisch en zijn haar standpunten niet onveranderlijk.

9. Terwijl het bestaan van meningsverschillen binnen de organisatie een teken van leven is, kunnen de discussies, die daaromtrent plaatsvinden, enkel een werkelijke bijdrage vormen tot de versterking van de organisatie en tot een verbetering van de taken waarvoor de klasse haar heeft voortgebracht, als ze een aantal regels respecteren. We kunnen enkele van deze regels opnoemen:

  • het organiseren van regelmatige vergaderingen van de lokale afdelingen en het op de agenda zetten van de belangrijkste kwesties die in de organisatie worden bediscussieerd: in geen geval mag deze discussie worden verstikt;
  • de grootst mogelijke verspreiding van de verschillende bijdragen binnen de organisatie via de geschikte kanalen (de interne bulletins);
  • als gevolg daarvan de verwerping van geheime of bilaterale correspondentie die, in plaats van het debat te verhelderen, haar alleen maar kunnen toedekken door het bevorderen van misverstanden, wantrouwen en een tendens tot de vorming van een organisatie binnen de organisatie;
  • respect bij de minderheid voor de onmisbare organisatorische discipline (zoals we zagen in het punt 3);
  • de verwerping van iedere disciplinaire of administratieve maatregel van de kant van de organisatie ten opzichte van leden die meningsverschillen naar voren brengen: net zoals een minderheid moet weten hoe zich als minderheid te gedragen binnen de organisatie, zo moet ook de meerderheid weten hoe een meerderheid zich moet gedragen, en ze moet met name geen misbruik maken van het feit dathaar standpunt het standpunt van de organisatie is geworden om het debat op alle mogelijke manieren kapot te maken, bijvoorbeeld door de leden van de minderheid te dwingen als woordvoerder op te treden voor standpunten die ze niet aanhangen;
  • de hele organisatie heeft belang bij een discussie (zelfs als ze te maken heeft met meningsverschillen over beginselen die slechts kunnen leiden tot een organisatorische splitsing) die zo open en helder als mogelijk is (zonder dat dit natuurlijk de taken van de organisatie zou lamleggen of verzwakken). De doelstelling is immers om elkaar te overtuigen van de geldigheid van de respectieve analyses, of  het ten minste mogelijk te maken dat de grootst mogelijke helderheid ontstaat over de aard en de betekenis van deze meningsverschillen.

Daar de debatten die plaatsvinden in de organisatie over het algemeen het hele proletariaat aangaan, moeten ze publiekelijk worden gemaakt met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • deze debatten moeten algemene politieke vraagstukken betreffen en voldoende tot rijping gekomen zijn, opdat hun publicatie een werkelijke bijdrage vormt tot de ontwikkeling van het klassenbewustzijn;
  • de plaats die aan deze debatten wordt gegeven moet het algemene evenwicht in de publicaties niet verstoren;
  • het is de organisatie als geheel die over de publicatie van zulke bijdragen beslist en ze ten uitvoer brengt. Ze baseert zich daarbij op criteria die toegepast worden op ieder ander artikel voor de pers: of het goed en helder geschreven is, of ze een zeker belang hebben voor de arbeidersklasse, enz. We moeten daarom de publicatie verwerpen van teksten die verschijnen buiten de organen die hiervoor voorzien zijn, als ‘privé-initiatief’ van een bepaald aantal leden van de organisatie. Er bestaat ook geen formeel ‘recht’ voor niemand in de organisatie (een individu of een tendens) om een tekst gepubliceerd te krijgen als de verantwoordelijke organen er het nut of de opportuniteit niet van inzien.

10. De meningsverschillen die bestaan in een organisatie van revolutionairen kunnen leiden tot het ontstaan van georganiseerde vormen van minderheidsstandpunten. Als bij zo’n proces geen enkele administratieve maatregel (zoals het verbod van zulke georganiseerde vormen) de plaats kan innemen van de meest grondige discussie, is het niettemin belangrijk dat dit proces op een verantwoorde manier wordt aangepakt, wat betekent:

  • dat deze georganiseerde vorm van meningsverschillen slechts gebaseerd kan zijn op een positief en samenhangend standpunt, niet op een allegaartje van punten van oppositie en verwijten;
  • dat de organisatie in staat is de aard van zo’n proces te begrijpen, dat ze met name in staat is het verschil in te zien tussen een tendens en een fractie.

Een tendens is vooral een uitdrukking van het leven van een organisatie, van het feit dat het denken nooit op een rechtlijnige manier verloopt, maar doorheen een contradictoir proces van discussie en confrontatie van ideeën. Als zodanig is een tendens er in het algemeen toe bestemd om opnieuw door de organisatie te worden opgenomen op het ogenblik dat een vraagstuk voor de hele organisatie voldoende helder is geworden zodat een enkele analyse naar voren geschoven kan worden, ofwel als het resultaat van discussie ofwel als resultaat van nieuwe ontwikkelingen die het ene standpunt bevestigen en het andere verwerpen.

Verder ontwikkelt een tendens zich met name rondom punten die de oriëntatie en de tussenkomst van de organisatie bepalen. Ze wordt niet direct gevormd rondom theoretische kwesties of analyses. Deze laatste opvatting van een tendens zou leiden tot een verzwakking van de organisatie en een absolute versnippering van de militante energie.

Een fractie is een uitdrukking van het feit dat de organisatie in crisis is, doordat er zich een proces van ontaarding, van capitulatie voor de heersende ideologie in haar midden ontwikkelt.  In tegenstelling tot de tendens, die ontstaat met betrekking tot meningsverschillen over oriëntaties rondom bijzondere vraagstukken, wordt een fractie gevormd rondom programmatische meningsverschillen wat alleen maar kan leiden ofwel tot de verwijdering van burgerlijke standpunten uit de organisatie, ofwel in het vertrek van de Kommunistische fractie. Daar de fractie de scheiding in zich draagt van twee standpunten die onverenigbaar met elkaar zijn geworden binnen dezelfde organisatie, tendeert ze ertoe een georganiseerde vorm aan te nemen met haar eigen propagandaorganen.

Daar de organisatie van de klasse niet immuun is voor ontaarding, is het de rol van de revolutionairen om er voortdurend voor te strijden dat ze niet ten prooi valt aan burgerlijke standpunten die zich in haar midden kunnen ontwikkelen. En als ze zich in deze strijd in een minderheidspositie bevinden, dan is het hun taak om zich in een fractie te organiseren, ofwel om de hele organisatie te winnen voor de kommunistische standpunten en de burgerlijke standpunten buiten te sluiten, ofwel, omdat de strijd steriel is geworden daar de organisatie – in het algemeen in een periode van teruggang van strijd – het proletarische terrein heeft verlaten, een brug te vormen naar het weer oprichten van de klassenpartij, die alleen maar kan ontstaan in een periode van opkomende klassenstrijd.

In al deze gevallen moet de zorg van de revolutionairen geleid worden door de bekommernis die ook in de klasse als geheel bestaat: de al minieme revolutionaire energieën, die de klasse bezit, niet te verspillen; er voortdurend over waken dat een instrument dat zo onmisbaar en tegelijkertijd zo kwetsbaar is – de organisatie van revolutionairen – behouden blijft en zich ontwikkelt.

11. Terwijl de organisatie in het geval van meningsverschillen tegen het gebruik van iedere administratieve of disciplinaire maatregel moet zijn, betekent dit niet dat ze deze maatregelen in geen enkel geval kan gebruiken. Integendeel, het is onvermijdelijk dat ze terugvalt op maatregelen zoals tijdelijke schorsing of definitieve uitsluiting als ze geconfronteerd wordt met houdingen, gedragingen of handelingen die een gevaar vormen voor het bestaan van de organisatie, voor haar veiligheid en haar bekwaamheid om taken uit te voeren. Dit geldt voor gedrag binnen en buiten de organisatie dat onverenigbaar is met dat van een kommunistische organisatie.

Bovendien is het belangrijk dat de organisatie alle maatregelen neemt om zich te beschermen tegen pogingen tot infiltratie of vernietiging door agentschappen van de kapitalistische staat, of door elementen die, zonder dat ze direct worden gemanipuleerd door deze organen, zich op een manier gedragen die het werk van deze laatsten vergemakkelijken. Als dergelijk gedrag aan het licht treedt, is het de plicht van de organisatie om maatregelen te nemen, niet alleen voor de verdediging van haar eigen veiligheid, maar ook voor de verdediging van de veiligheid van de andere kommunistische organisaties.

12. Een fundamentele voorwaarde voor een kommunistische organisatie, die in staat wil zijn haar taken binnen de klasse uit te voeren, is een juist begrip in haar midden van de verhoudingen die behoren te bestaan tussen de organisatie en haar militanten. Dit is in ons tijdperk een bijzonder moeilijke kwestie om te begrijpen, vanwege het gewicht van de organische breuk met vroegere fracties en de invloed van elementen van het studentenmilieu in de revolutionaire organisaties na 1968. Dit heeft het mogelijk gemaakt dat een van de loden lasten die de arbeidersbeweging in de negentiende eeuw moest dragen – individualisme – opnieuw de kop heeft opgestoken.

In het algemeen zijn de verhoudingen tussen de militanten en de organisatie gebaseerd op dezelfde beginselen als de hierboven aangehaalde verhoudingen tussen de delen en het geheel van de organisatie. Meer bepaald dienen de volgende punten te worden aangestipt in dit verband:

a. de arbeidersklasse brengt geen revolutionaire militanten voort maar revolutionaire organisaties: er bestaat geen directe relatie tussen de militanten en de klasse. De militanten nemen deel in de klassenstrijd in zoverre zij leden worden van de organisatie en daar taken voor uitvoeren. Ze hoeven geen bijzondere ‘zegening’ te verwerven tegenover de klasse of tegenover de geschiedenis. De enige ‘zegening’ die voor hen telt is die van de klasse en van de organisatie die door haar is voortgebracht.

b. Dezelfde verhoudingen die bestaan tussen een bijzonder orgaan (groep of partij) en de klasse bestaan ook tussen de organisatie en de militanten. En net zoals de klasse niet bestaat om te beantwoorden aan de behoeften van de kommunistische organisatie, zo bestaan kommunistische organisaties niet om de problemen van de individuele militant op te lossen. De organisatie is niet het product van de behoeften van de militant. Men is een militant voorzover men de taken en functies van de organisatie heeft begrepen en er mee instemt.

c. Hieruit volgt dat de verdeling van de taken en de verantwoordelijkheden binnen de organisatie niet gericht is op de ‘verwezenlijking’ van de individuele militanten. Taken moeten verdeeld worden op een manier die de organisatie als geheel in staat stelt op een optimale wijze te functioneren. Als de organisatie zoveel mogelijk zorgt voor het welbevinden van elk van haar leden, dan gebeurt dit vooral omdat het in het belang van de organisatie is. Dit houdt geenszins het ontkennen van de individualiteit en van de problemen van de militant in; het betekent dat het vertrekpunt en het aankomstpunt de bekwaamheid is van de organisatie om haar taken in de klassenstrijd ten uitvoer te brengen.

d. Binnen de organisatie bestaan noch ‘nobele’ taken noch ‘tweederangs-’ of ‘minder nobele’ taken. Zowel het werk van theoretische ontwikkeling als de uitvoering van praktische taken, zowel het werk in de centrale organen als het bijzondere werk in de lokale afdelingen, zijn even belangrijk voor de organisatie en moeten niet in een rangorde worden geplaatst (het is het kapitalisme dat zulke rangordes vaststelt). Daarom verwerpen we volledig het idee dat de nominatie van een militant in een centraal orgaan een soort van ‘promotie’, het verlenen van een ‘eer’ of een ‘privilege’ is, dit is een burgerlijke opvatting. De geest van carrièrisme moet volledig uit de organisatie verwijderd worden als iets dat totaal het tegenovergestelde is van belangeloze toewijding, die een van de belangrijkste kenmerken is van een kommunistische militant.

e. Hoewel er inderdaad verschillen in bekwaamheid bestaan tussen individuen en tussen militanten, die vooral in stand gehouden en versterkt worden door de klassenmaatschappij, heeft de organisatie niet tot taak om ze op te heffen zoals de utopische gemeenschappen dat beoogden. De organisatie moet alles doen om de vorming en de politieke bekwaamheden van haar militanten maximaal te versterken omdat dit een voorwaarde is voor haar versterking, maar ze stelt dit nooit in termen van individuele, schoolse vorming van haar leden, noch als een streven om een vorm van gelijkschakeling tussen de militanten na te streven.

De werkelijke gelijkheid tussen de militanten bestaat in het geven van het maximum wat ze kunnen geven aan het leven van de organisatie (“van ieder naar vermogen”, een citaat van Saint-Simon dat Marx overnam). De werkelijke ‘verwezenlijking’ van een militant als militant is alles te doen wat hij kan om de organisatie te helpen om de taken uit te voeren waarvoor de klasse haar heeft voortgebracht.

f. Al deze punten houden in dat de militant geen persoonlijke ‘investering’ doet in de organisatie, waar hij dividend van verwacht of die hij kan terugtrekken als hij de organisatie verlaat. We moeten daarom iedere praktijk van ‘vordering’ van materiaal of fondsen uit de organisatie verwerpen alstotaal vreemd aan het proletariaat, zelfs als het doel is om een andere politieke groep op te richten.

g. Eveneens kunnen “de banden die aangegaan worden tussen de militanten van de organisatie”, hoewel ze “noodzakelijkerwijs de sporen van de kapitalistische maatschappij dragen [...]. niet in flagrante tegenspraak zijn met het doel dat de revolutionairen nastreven [...]. Ze moeten gestoeld zijn op die solidariteit en dat wederzijds vertrouwen, wat kenmerkend is voor het behoren tot een organisatie van de klasse die draagster is van het kommunisme” (Platform IKS).

23 november 1981.

Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Spaans, en Franstalige uitgave, nr. 33, 2e kwartaal 1983.

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: