Het natonalisme tegen de arbeidersklasse

Printer-friendly version

De bourgeoisie heeft de laatste vijftig jaren haar klassenheerschappij in stand gehouden dankzij een permanente contrarevolutie, door een nooit aflatende aanval op de arbeidersklasse. Alle massa-organisaties van de klasse uit de opkomstperiode (vakbonden, partijen, enzovoort) zijn in het kapitalisme geïntegreerd en werden hindernissen voor de arbeidersstrijd. De bourgeoisie heeft de grootste misleidingsprojecten opgezet om de ontwikkeling van het klassenbewustzijn tegen te houden: van televisie en sensatiepers in het Westen tot massabijeenkomsten en propagandacampagnes in het Oosten. Wanneer de arbeidersklasse zich tegen de aanvallen verzette, ontketende de bourgeoisie alle vormen van repressie tegen de klasse die haar ter beschikking staan: oproerpolitie, eskaders bommenwerpers, folterspecialisten, straf- en werkkampen, enzovoort. En telkens als de permanente crisis van het kapitalisme als een zweer openbarstte, slachtofferde de bourgeoisie miljoenen proletariërs in de imperialistische oorlogen.

Naarmate de crisis zich verdiept, worden de aanvallen van de bourgeoisie op de arbeidersklasse steeds venijniger. De enige keuze die de kapitalisten dan nog rest is de uitbuiting in de productie op de spits te drijven, de weerstand van de klasse fysiek te breken en, wanneer het kan, haar de oorlog in te sturen. In de achtergebleven gebieden van het kapitalisme kon de permanente crisis in deze eeuw moeilijker te lijf worden gegaan met de lapmiddelen die de bourgeoisie in de ontwikkelde kapitalen instaat stelde haar aanvallen op de arbeidersklasse af te zwakken. In die gebieden heeft het proletariaat bijna onophoudelijk geleden onder alle vormen van uitbuiting en wreedheid die het kapitaal in de geïndustrialiseerde landen enkel in tijden van diepe crisis durft te gebruiken. De werkelijkheid van het arbeidersbestaan in de ‘Derde Wereld’ ontkracht de idee van Lenin dat de nationale bevrijdingsbewegingen het kader zouden bieden voor de instelling van ‘burgerlijk democratische’ regimes, die de arbeidersklasse in staat zouden stellen om zich als onafhankelijke bewegingen te organiseren. Het kapitaal kan in de vervalperiode nooit toestaan dat de arbeidersklasse zich zelfstandig organiseert, en wel het minst van al in de landen van de zogenaamde ‘nationaal-democratische revoluties’.

Door de economische zwakte van de achtergebleven landen heeft de bourgeoisie daar geen andere keuze dan een maximum aan meerwaarde aan de arbeidersklasse te onttrekken (en vanwege de lage organische samenstelling van het kapitaal daar, gaat het meestal om ‘absolute meerwaarde’, dus verlenging van de arbeidsdag). Zodra de ‘nationale bevrijdingskrachten’ aan de macht zijn, wordt hun energie van het slagveld overgezet naar de ‘productiedag’. Bijna altijd versnellen de nationale bevrijdingsfronten de tendens naar staatskapitalisme, die toch al diep ingebakken zit in die economieën. De grootschalige nationalisaties hebben een dubbel doel: als steun voor het wankelende nationale kapitaal in zijn pogingen stand te houden op de wereldmarkt, en als basis voor populistische en ‘socialistische’ retoriek, waarmee deze nieuwe regimes hopen de arbeiders te kunnen aanzetten om zich lam te werken voor ‘hun’ nationale economie. In feite kunnen deze regimes de arbeidersklasse weinig meer bieden dan zulke ideologische zoethoudertjes. Zo waarschuwde de leider van het Frelimo[1] de Mozambikaanse arbeidersklasse kort nadat ze aan de macht kwam: “Vrijheid betekent werken en het einde van de luiheid”. Van de fabrieken in Noord-Korea tot aan de suikerplantages op Cuba is de boodschap dezelfde. De ideologie van de ‘opbouw van het socialisme’ dient als masker voor de meest wrede en primitieve vormen van kapitalistische uitbuiting, vormen die tientallen jaren geleden voor het eerst in stalinistisch Rusland uitgetest werden: stukwerk, verplicht overwerk, militariseren van de productie, volledige inschakeling van de ‘arbeidersorganisaties’ in de staat. Zolang er ‘Derde Wereld’ aanhangers, liberalen en ultra-linksen bestaan, zullen er mensen zijn die in vervoering raken door de ‘heroïsche geest van zelfopoffering’ in de ‘socialistische’ landen van de ‘Derde Wereld’. De bewondering die vele burgerlijke broodschrijvers en politici hebben voor deze regimes is in wezen een klassenbewondering voor de het misleidingsvermogen van het maoïsme, castroïsme of  het ‘Afrikaanse socialisme’ van Nyerere[2] hun bijdrage bij het overtuigen van de arbeiders om zich met hun uitbuiters te vereenzelvigen. De bourgeoisie van de ontwikkelde landen is vandaag de dag wanhopig op zoek naar een soortgelijke ideologie.

Maar de burgerlijke bewonderaars van deze regimes zijn niet in staat in te zien dat de arbeidersklasse, ondanks deze misleidingen, nergens in het systeem geïntegreerd is, dat de klassenstrijd onverminderd voortwoedt in de ‘progressieve’ landen van de ‘Derde Wereld’. De recente golven van klassenstrijd in China spreken in dat opzicht boekdelen. Achter de ‘socialistische’ leuzen over het ‘vrijwillige offer’ gaat steeds de alomtegenwoordige dreiging van de militaire en oproerpolitie schuil. En zo houdt Frelimo’s definitie van vrijheid in dat er geen plaats is voor stakingen in de ‘nieuwe’ sociale orde van Mozambique.

In de negentiende eeuw leidde de burgerlijke revolutie bijna altijd tot de instelling van min of meer democratische regimes die de arbeiders het recht gaven zich te organiseren. Er is geen doorslaggevender bewijs van de onmogelijkheid van burgerlijke revoluties vandaag dan de politieke aard van de nationale bevrijdingsregimes. Ze zijn onvermijdelijk georganiseerd met het uitdrukkelijk doel elk teken van zelfstandige klassenstrijd te voorkomen en zo nodig met brute kracht te onderdrukken. Meestal zijn het éénpartij politiestaten die het stakingsrecht weigeren. Hun gevangenissen puilen uit van politieke tegenstanders. Velen hebben een indrukwekkende waslijst van in bloed gesmoorde arbeidersopstanden. We hadden het al over Ho Tsji Minh’s waardevolle bijdrage tot het neerslaan van de arbeiderscommune van Saigon; we herinneren ook aan Mao Tse Tung die het volksbevrijdingsleger liet oprukken om ‘de orde te herstellen’ na arbeidersstakingen, opstanden en andere ‘ultralinkse avonturen’ ontketend door de culturele revolutie[3]. We mogen ook Allende[4] niet vergeten die in Chili op stakende arbeiders liet schieten, net als de ‘progressieve’ junta in Peru. De lijst is bijna onuitputtelijk. De boeren zijn ook slecht af geweest onder tedere bescherming van deze regimes. Vooraleer de steden in hun handen vallen, leggen de nationale bevrijdingslegers hun wet al op aan de boeren van de plattelandsdistricten. De boeren worden geterroriseerd, krijgen belastingen opgelegd en worden als kanonnenvoer gemobiliseerd. De vlucht van Vietnamese boeren, die in paniek geraakt waren door de optrekkende Vietcong[5] in maart 1975, lang nadat de Amerikanen gestopt waren de zones van de Vietcong te bombarderen, toont nog eens de loosheid aan van de beloften van de ‘Derde Wereld’ ideologen dat de ‘nationale bevrijding’ de boeren het ware geluk brengt. Na de machtsgreep door de nationale bevrijdingskrachten kwam er geen einde aan het lijden van de boeren. De boeren die in 1956 in opstand kwamen tegen collectivisaties van Ho Tsji Minh werden door het regime verpletterd, terwijl in China de boeren die gemobiliseerd werden voor de bouw van dammen, bruggen, enzovoort, onderworpen werden aan de meest acute verscherping van de uitbuiting door de staat. (De doorgedreven vernietiging van de boerenstand in de ‘Derde Wereld’ is een bijzonder gewelddadige versie van wat in de metropolen op een geleidelijke manier gebeurde.)

De meeste nationale bevrijdingsbewegingen gaan ook voort met de onderdrukking van nationale minderheden. In de onafhankelijke zwarte landen van Afrika worden de Aziatische minderheden onderdrukt en zijn stamtwisten en -oorlogen aan de orde van de dag. In Soedan onderdrukt een links Arabisch regime de zwarten. De sociaaldemocratisch/stalinistisch/trotskistische regering van Sri Lanka ontzegt de Tamils[6] alle burgerrechten, terwijl ze hen meedogenloos uitbuit op de theeplantages. En de Poolse bourgeoisie gaat (ondanks Lenin’s voorschriften) door met de vervolging van de Joden, voor zover die al niet het land zijn uitgezet! Inderdaad, het programma van de meeste nationale bevrijdingsbewegingen houdt dikwijls in dat de ene nationale onderdrukking vervangen wordt door de andere. Het zionistische programma voorzag impliciet of expliciet in het verdrijven van de Palestijnse Arabieren, terwijl het programma van de Palestijnse nationale beweging, wanneer het een staat eist waar moslims, joden en christenen als religieuze groepen in harmonie kunnen leven, daarmee onrechtstreeks aangeeft bedoeling te hebben de Joods-Israëlische nationaliteit op te ruimen om deze te vervangen door een Palestijns-Arabische staat. Op dezelfde manier kan het programma van de IRA[7] de protestanten enkel terugbrengen tot een onderdrukte nationaal-religieuze minderheid.

Het kon niet anders. Omdat alle nationale bevrijdingsprogramma's kapitalistisch zijn, kunnen ze niet dienen als basis voor de afschaffing van de nationale onderdrukking, want die basis is het kapitalisme zelf.

Maar om terug te keren tot de specifieke positie van de arbeiders onder zulke regimes, kunnen we zeggen dat de grootste aanval die de nationale bevrijdingsfronten tegen de arbeidersklasse kunnen ontketenen, de nationale bevrijdingsoorlog zelf is. Door de globale imperialistische rivaliteiten en de chronische aard van de historische crisis in de ‘Derde Wereld’, is de bourgeoisie daar voortdurend betrokken in imperialistisch gekibbel en avonturen tegen hun plaatselijke rivalen. Sinds 1914 is er bijna geen moment geweest dat er op zijn minst één deel van de onderontwikkelde wereld niet in oorlog gedompeld was.

Nationale bevrijdingsoorlogen zijn voor de mindere imperialismen van de ‘Derde Wereld’ een noodzaak om te overleven op de wereldmarkt. De concurrentie is bijzonder hevig in deze gebieden, omdat de algemene overheersing door de ontwikkelde kapitalen de zwakkere landen ertoe dwingt te proberen elkaar voorbij te worstelen om een plaats te veroveren op de wereldmarkt. Maar voor de arbeidersklasse brengen deze oorlogen nog ergere uitbuiting met zich mee, nog duidelijker militarisering, en vooral, uitmoording en vernietiging op grote schaal. Miljoenen arbeiders werden deze eeuw in die oorlogen gedood, waarbij ze niets wonnen behalve de vervanging van de ene uitbuiter door de andere. Net als alle nationale oorlogen, heeft de nationale bevrijdingsstrijd steeds gediend om de klassenstrijd te muilkorven, om verdeeldheid te zaaien in de arbeidersrangen en om de rijping van het klassenbewustzijn te verhinderen. En omdat de enige algemene beweging van het kapitalisme in verval gaat naar imperialistische wereldbranden op steeds grotere schaal, dienen de lokale nationale conflicten als proefterreinen voor toekomstige wereldconflicten die het socialisme voorgoed onmogelijk zouden maken.

In de periode van het verval van het kapitalisme moeten de kommunisten ondubbelzinnig stellen dat alle vormen van nationalisme reactionair zijn tot op het bot. Weinigen zullen de reactionaire aard ontkennen van het traditionele nationalisme van grote imperialismen - het patriottisme van de Ku Klux Klan[8],  chauvinisme, nazisme, Groot-Russisch chauvinisme enzovoort -, maar het ‘nationalisme van de onderdrukten’ is niet minder verderfelijk voor de arbeidersklasse. Met dit ‘progressief’ nationalisme probeert de bourgeoisie van de voormalige koloniën de arbeidersklasse te integreren en haar te overtuigen alsmaar meer meerwaarde te produceren voor het vaderland. De kreten over nationale bevrijding en anti-imperialisme zijn het marslied waarbij de arbeiders van deze landen gemobiliseerd worden voor de inter-imperialistische oorlogen. De arbeidersklasse heeft vandaag maar één belang, namelijk zich één te maken over de hele wereld voor de kommunistische revolutie. Elke ideologie die haar probeert te verdelen volgens raciale, religieuze, seksuele of nationale verschillen is contrarevolutionair, hoezeer ze ook leutert over socialisme, bevrijding of revolutie.

Als het kapitalisme in crisis erin slaagt zijn oplossing van wereldoorlog op te dringen aan de arbeidersklasse, zal het de arbeiders ongetwijfeld laten opmarcheren in een finale ronde van onmenselijkheid onder de vlag van een of andere vorm van nationalisme. Nationalisme is dus vandaag de antithese van het proletariaat, de ontkenning van de mensheid en de potentiële ideologische drager van de vernietiging ervan.

 

[1] Het Mozambikaanse ‘bevrijdingsfront’.

[2] Van 1961 tot 1985 was hij de eerste president van Tanzania.

[3] Deze vond plaats in de tweede helft van de jaren 1960 en de eerste helft van de jaren 1970

[4] President van Chili van 1970 tot 1973

[5] Het Zuid-Vietnamese nationale ‘bevrijdingsfront’

[6] Een etnische minderheid op Sri Lanka

[7] Het Ierse Republikeinse Leger

[8] (een blanke organisaties in de VS die zich toelegt op terreur tegen vooral zwarte mensen)

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

Theoretische vraagstukken: 

Rubric: