Inleiding (1977)

Printer-friendly version

"Niet alleen in haar antwoorden, maar in de vragen zelf lag al een mystificatie."

(Marx-Engels, De Duitse Ideologie)

Als er één vraag is die vanuit kommunistisch oogpunt gesteld kan worden over de ‘nationale bevrijdingsstrijd’, dan is het wel: ‘Waarom en onder welke omstandigheden heeft het proletariaat deze strijd kunnen steunen?’  En zeker niet: ‘Waarom moet het proletariaat er niet aan deelnemen?’

Het internationalisme vormt immers op onbetwistbare wijze een van de hoekstenen van het kommunisme. Sinds 1848 is het in de arbeidersbeweging algemeen aanvaard dat ‘proletariërs geen vaderland hebben’ en de laatste woorden van datzelfde manifest “Proletariërs aller landen, verenigt u” zijn een echte strijdkreet die door de verschillende generaties arbeiders in hun opeenvolgende gevechten is overgenomen. De natie vormt bij uitstek het kader waarbinnen de kapitalistische maatschappij zich ontwikkelt, zozeer zelfs dat de revolutionaire strijd van de bourgeoisie tegen het feodalisme vaak is verward met een nationale strijd. Maar als het kapitalisme in de natie het meest geschikte kader heeft gevonden voor zijn ontwikkeling, kan het kommunisme alleen op wereldschaal worden gevestigd: de proletarische revolutie zal de naties vernietigen. Daarom verschijnt iedere steun van het proletariaat aan een nationale strijd van meet af aan als een soort anomalie en heeft deze alleen zin gehad in zeer bijzondere omstandigheden van de arbeidersbeweging, toen er nog burgerlijke revoluties waren en de kommunistische revolutie nog niet op de agenda stond.

Het feit dat revolutionairen vandaag de dag voortdurend en herhaaldelijk gedwongen zijn niet de eerste maar de tweede vraag te beantwoorden, laat zien hoe verstikkend de misleidingen nog steeds wegen en in stand worden gehouden door de halve eeuw durende verschrikkelijke contrarevolutie waarvan de arbeidersklasse zich maar nauwelijks van heeft ontdaan.

Rond de eeuwwisseling (1900) had de ‘nationale kwestie’ binnen de Tweede Internationale aanleiding gegeven tot zeer levendige debatten tussen revolutionairen. Sommigen, zoals Rosa Luxemburg en de gehele Poolse sociaal-democratische partij, waren resoluut gekant tegen de ondersteuning door het proletariaat, die zij beschouwden als obstakels voor zijn bewustwording en als momenten van een inter-imperialistisch conflict of de voorbereiding daarvan. Anderen, zoals Lenin en de meerderheid van de Bolsjewiki, waren voorstander van het ‘recht van de naties op zelfbeschikking’, en pleitten voor proletarische steun aan bepaalde vormen van nationale strijd, waarin zij een middel zagen om de meest reactionaire regimes, zoals dat van Rusland, te verzwakken en meer in het algemeen om de imperialistische grootmachten te verzwakken. Dit meningsverschil over de nationale kwestie was er de oorzaak van dat de verschillende pogingen om de Poolse-Litouwse SDPPL in de Russische RSDAP te integreren mislukten. Maar wat ook de standpunten van de revolutionairen waren, allen gaven toe dat de steun aan de nationale strijd ‘niet vanzelfsprekend’ was voor het proletariaat voor zover de natie bij uitstek een burgerlijk kader is dat het proletariaat zal moeten vernietigen.

Zo schreef Lenin, achter wie de voorstanders van de ‘nationale bevrijdingsstrijd’ zich vandaag verschuilen, in 1903 (Iskra nr. 44):“Als partij van het proletariaat geeft de sociaal-democratie zichzelf tot positieve en belangrijkste taak mee te werken aan het zelfbeschikkingsrecht, niet van volkeren en naties, maar van het proletariaat binnen elke nationaliteit. Wij moeten altijd en onvoorwaardelijk streven naar de meest hechte eenwording van het proletariaat van alle nationaliteiten, en alleen in afzonderlijke uitzonderlijke gevallen kunnen wij eisen en actief ondersteunen van de oprichting van een nieuwe klassenstaat of voor de vervanging van de volledige politieke eenheid van een staat door een lossere federatieve eenheid ...”.

Maar Lenin overkwam wat grote revolutionairen gewoonlijk overkomt na hun dood: de bourgeoisie maakt snel gebruik van hun fouten om vervolgens de scherpe kantjes van hun ideeën af te halen en ze te reduceren tot een nieuwe catechismus, gemaakt om de werkende massa's te sussen en te misleiden.

Zo heeft de Duitse sociaal-democratie, om haar reformistische evolutie te rechtvaardigen, systematisch de weinige passages in het werk van Marx en Engels benadrukt waar zij, ten onrechte, de mogelijkheid van een vreedzame en parlementaire overgang naar het socialisme openlieten, terwijl zij alle teksten waarin wordt aangedrongen op de noodzaak van de vernietiging van de burgerlijke staat, volledig heeft genegeerd. Op dezelfde manier hebben de ‘leninisten’ (stalinisten, maoïsten en trotskisten), om hun nationalistische politiek en hun deelname aan de imperialistische oorlogen te ‘toe te dekken’, de opmerkelijke teksten van Lenin tegen deze oorlogen, tegen de ‘nationale verdediging’ en ten gunste van het internationalisme ‘vergeten’ en alleen gesproken over zijn steun aan het ‘recht van de naties op zelfbeschikking’, waarmee ze hem tot een vulgaire apostel van de natie hebben gemaakt. Heeft de stalinistische Ho-Chi-Minh[1] niet verklaard: “Ik werd kommunist op de dag dat ik begreep dat Lenin een groot patriot was!”

Daarom kan de activiteit van de kommunisten in deze tijd niet beperkt blijven tot het aan de kaak stellen van de vervalsingen die de bourgeoisie van links of extreem-links heeft aangebracht in de gedachtegang van de grote revolutionairen uit het verleden, maar moet zij ook een meedogenloze kritiek inhouden van hun dwalingen in het licht van de ervaring die het proletariaat sinds hun tijd heeft opgedaan. Dit is het tweeledige doel dat deze brochure zich tracht te stellen met betrekking tot de nationale kwestie:

  1. Wat is het klassieke standpunt van het Marxisme tegenover de nationale strijd, een standpunt dat stalinisten en trotskisten hebben vervalst?
  2. Welke fouten zijn er in deze kwestie gemaakt en wat moet het standpunt van de kommunisten vandaag zijn?

Een halve eeuw van inter-imperialistische confrontaties, openlijk of uitgevochten door ‘volkeren’, heeft definitief het ongelijk bewezen van het door Lenin verdedigde idee dat “nationale oorlogen van de koloniën en semi-koloniën niet alleen waarschijnlijk zijn maar ook onvermijdelijk in het tijdperk van het imperialisme” en “dat een nationale oorlog kan omslaan in een imperialistische oorlog en vice versa”. (“Über die Junius-Broschüre”)

Anderzijds bevestigde hij volledig Rosa Luxemburg’s analyse dat de wereld verdeeld is onder een kleine groep imperialistische ‘groot’machten en dat daarom elke oorlog, ook al is het oorspronkelijk een nationale oorlog, een imperialistische oorlog wordt omdat hij de belangen van een van de imperialistische mogendheden of coalities raakt”. (“Über die Junius-Broschüre”)

“In het tijdvak van dit ontketend imperialisme kunnen er geen nationale oorlogen meer zijn. De nationale belangen dienen slechts als verdovende middelen om de werkende volksmassa’s dienstbaar te maken aan haar doodsvijand, het imperialisme.”(Rosa Luxemburg, Richtlijnen over de taak van de Internationale Sociaaldemocratie 1915-1916, in “De crisis der sociaaldemocratie”,)

Deze brochure geeft een reeks historische voorbeelden om de geldigheid van Rosa Luxemburg’s beweringen te illustreren, maar een extra voorbeeld is het huidige Afrika. Na te zijn omgevormd tot een gebied voor de handelsjacht op de zwarte bevolking” (Marx, “Het Kapitaal”), is dit continent de laatste jaren een waar slagveld geworden van de imperialistische mogendheden. In naam van de verdediging van de rechten van het volk van Westelijke Sahara probeert het Russische imperialisme via Algerije de westerse imperialistische belangen, die stevig gevestigd zijn langs de gehele Noord-Atlantische kust, aan het wankelen te brengen. Aan de oostkant probeert het Amerikaanse blok, met de hulp van de Arabische landen die het controleert, het pro-Russische Ethiopië te intimideren door de Eritrese en Somalische ‘volkeren’ te steunen. Aan de andere kant van de evenaar zijn wij thans getuige van een heel offensief van het Amerikaanse kamp dat erop gericht is Zuid-Afrika en Rhodesië te dwingen rekening te houden met de ‘nationale belangen’ van de zwarte bevolkingsgroepen. Is dit een uiting van berouw van de kant van een imperialistisch blok dat de racistische regimes van deze twee landen decennia lang heeft bewapend? Simpelweg een poging van dit blok om de guerrilla’s, die in deze regio actief zijn, onder controle te krijgen, zodat de toekomstige ‘zwarte staten’ van deze landen niet in het Russische kamp terechtkomen, zoals het geval was met Mozambique en Angola. Dit laatste land was een perfecte illustratie van het imperialistische karakter van elke ‘nationale strijd’: geconfronteerd met een uiteenvallend Portugees kolonialisme hadden elk van de grote blokken ‘belangeloos’ steun verleend aan het Angolese volk in de vorm van wapens aan de verschillende guerrillabewegingen die elkaars vijanden waren: UNITA, FNLA en MPLA. Om hun respectievelijke kampioenen in moeilijkheden ‘de helpende hand te bieden’, hebben zij hun meer ‘betrouwbare’ bondgenoten er vervolgens rechtstreeks bij betrokken: Cuba namens de USSR, Zuid-Afrika namens de VS.

Ziehier wat de ‘rechtvaardige strijd voor nationale emancipatie in Afrika’ vandaag is: zoals overal elders, manoeuvres op het grote schaakbord van een imperialistische confrontatie op wereldschaal, waarin ‘volkeren’ niet meer dan pionnen zijn. Burgerlijke stromingen zoals de stalinisten, maoïsten en trotskisten hebben grote moeite om deze werkelijkheid te verhullen. Hun klassieke stelling dat er een ‘imperialistisch kamp’ en een ‘anti-imperialistisch’ kamp is, valt steeds meer in duigen door de dolksteek in de rug door de USSR of China van deze of gene ‘nationale strijd’ (zoals Eritrea en Ogaden in Ethiopiea vandaag, Biafra of Bangla Desh een paar jaar geleden). Maar hun lange praktijk als beproefde vervalsers in dienst van het kapitalisme stelt hen in staat op hun pootjes terecht te komen en alle bezwaren te doen verstommen die kunnen rijzen bij degenen die ze beïnvloeden: het volstaat te zeggen dat een nationale strijd die botst met de belangen van het ‘socialistische kamp’[2] niet meer rechtvaardig is omdat hij ‘het imperialisme in de kaart speelt’.

Anderzijds moeten die stromingen die de zogenaamde ‘socialistische’ landen erkennen als imperialistische landen zoals de andere, heel wat ‘dialectische’ acrobatiek aan de dag leggen om in deze strijd iets ‘nationaals’ of ‘democratisch’ te blijven zien en hun steun te rechtvaardigen. Maar waar elke maat wordt overschreden is wanneer deze stromingen de revolutionairen ervan beschuldigen het proletarisch internationalisme te verraden door niet de ‘nationale strijd’ te steunen tegen het imperialisme in eigen land. Voor de Internationale Kommunistische Partij (die Programme Communiste et Le Prolétaire publiceert), bijvoorbeeld, gaf de IKS blijk van ‘chauvinisme’ door geen steun te verlenen aan de expeditie van voormalige Katangese gendarmes naar hun thuisprovincie Shaba in hun strijd tegen het Zaïrese regime van Mobutu. Omdat deze laatste een van de pionnen is van het Franse, Belgische en Amerikaanse imperialisme in deze regio zou het, in overeenstemming met het adagium ‘de vijanden van mijn vijanden zijn mijn vrienden’, nodig zijn geweest om als ware ‘internationalisten’ op te komen voor de voormalige handlangers van ‘Monsieur tiroir-caisse’[3], Moïse Tsjombe!

Om hun standpunten te ‘beargumenteren’ verschuilen deze stromingen zich achter de leuzen die door de revolutionairen tijdens de Eerste Wereldoorlog naar voren werden gebracht:

- ‘revolutionair defaitisme’;

- ‘de grootste vijand is in eigen land’.

Maar zij dreven de betekenis van de eenvoudige agitatieformules, waarvan sommige op zichzelf niet vrij waren van een zekere dubbelzinnigheid, tot in het absurde door. Zo kon Lenin schrijven: “In een reactionaire oorlog kan de revolutionaire klasse niet anders dan de nederlaag van haar eigen regering wensen; zij kan niet het verband over het hoofd zien tussen het militaire falen van de regering en het vergemakkelijken van haar nederlaag.”(Sozialismus und Krieg).

Het is hier duidelijk een kwestie van ‘wensen’ en niet van ‘begunstigen’. En Lenin kon gedurende de hele oorlog een onberispelijk internationalisme aan de dag leggen door het Duitse imperialisme even krachtig te veroordelen als het Russische imperialisme. Maar het is ook waar dat dergelijke formules verkeerd kunnen worden geïnterpreteerd en tot volledig verkeerde standpunten kunnen leiden.

Enerzijds, wat heeft het voor zin te bepalen wat het meest ‘wenselijk’ is voor de arbeidersklasse van een land: òf zij heeft geen middelen om te handelen in de richting van de verwezenlijking van deze wens en blijft het een vrome wens, wat verbazingwekkend is voor een revolutionair die zo realistisch is als Lenin, òf zij kan daadwerkelijk in deze richting optreden en dan blijkt het moeilijk voor haar om iets te ‘wensen’ zonder het te proberen te ‘begunstigen’.

Is het aan de andere kant correct om voor de arbeidersklasse van het eigen land gunstigere strijdvoorwaarden te ‘wensen’ dan voor die van andere landen? Een kommunist moet in de eerste plaats de globale belangen van de wereldarbeidersklasse voor ogen hebben. Het kan zijn dat de plaats waar de beslissende strijd van de arbeidersklasse begint niet onbelangrijk is voor wat betreft de resultaten die er voor deze belangen uit kunnen voortvloeien.

Men zou dan kunnen ‘wensen’ dat de omstandigheden voor de proletarische strijd in dit of dat land gunstiger zouden zijn dan in een ander; het zou niet noodzakelijk ‘het eigen land’ zijn, het zou evengoed ‘de vijand van het eigen land’ kunnen zijn. In feite is het enige geval waarin het nuttig zou kunnen zijn om het probleem in dezelfde bewoordingen te stellen zoals Lenin in deze passage deed, als antwoord op het idee, naar voren gebracht door ‘arbeiders’partijen die naar het kamp van de bourgeoisie waren overgegaan, dat de nederlaag van een land ongunstig zou zijn voor de strijd van de arbeiders van dat land en dat het daarom niet verzwakt moet worden tegenover zijn vijanden door vandaag strijd te voeren om zo de kansen op strijd van morgen open te behouden.  Dit is een oud argument van burgerlijke casuïstiek waarop revolutionairen al lang geleden hebben geantwoord door op een bijna tautologische manier te stellen dat strijd wordt voorbereid door strijd en dat het proletariaat zich in de strijd van vandaag versterkt, bewustzijn verwerft en zich organiseert met het oog op de beslissende gevechten van morgen. Maar om dit te zeggen was het niet nodig overdreven of dubbelzinnige termen te gebruiken die, als ze de volmaakte juistheid van de internationalistische standpunten van hun auteur niet in twijfel trokken, de verwarring en de manoeuvres van zijn epigonen in de hand dreigden te werken. In feite weerspiegelden deze formuleringen een soort ‘omgekeerd’ patriottisme waar revolutionairen soms het slachtoffer van worden in hun verlangen om de chauvinistische tirades van de bourgeoisie van hun land te weerleggen.

Zo kon Rosa Luxemburg in Crisis der sociaaldemocratie schrijven: “De eerste plicht (van de sociaaldemocratische fractie in Rijksdag) tegenover het vaderland …. was het de werkelijke achtergrond van deze imperialistische oorlog te tonen, het weefsel van patriottische en diplomatische leugens te verscheuren, waarmee deze aanslag op het vaderland was omweven, om tegenover het imperialistische program van de oorlog …. het oude werkelijk nationale program der patriotten en democraten van 1848 te plaatsen ….: het parool van de verenigde, grote Duitse republiek. Dat was het vaandel, dat voor het land uitgedragen moest worden, dat werkelijk nationaal, werkelijk vrijheidlievend zou zijn geweest en in overeenstemming met de beste tradities van Duitsland zowel als met de internationale klassepolitiek van het proletariaat….. Tussen de belangen van het land en het klassebelang van de proletarische Internationale bestaat veeleer, zowel in oorlog als in vrede, volkomen harmonie.”

In“Über die Junius-Broschüre” wees Lenin er terecht op dat “De onjuiste aard van zijn opmerkingen in het oog springt”, en hekelde hij het feit dat “hij aan de progressieve klasse voorstelt hij zich tot het verleden te wenden en niet naar de toekomst!”. Maar het jaar daarvoor kon hijzelf zo'n val niet ontwijken toen hij schreef:

“Wij zijn vervuld van een gevoel van nationale trots, omdat de grote Russische natie ook een revolutionaire klasse heeft voortgebracht, ook heeft bewezen dat zij in staat is de mensheid grote voorbeelden te geven van de strijd voor vrijheid en socialisme… En wij Groot-Russische arbeiders, die vervuld zijn van een gevoel van nationale trots, willen tot elke prijs een vrij en onafhankelijk, een onafhankelijk, democratisch, republikeins, trots Groot-Rusland, dat zijn betrekkingen met zijn buren zal opbouwen op het menselijke beginsel van gelijkheid, en niet op het vernederende beginsel van privileges. Juist omdat we zo'n Groot Rusland willen, zeggen we: in de 20e eeuw en in Europa (zelfs in het verre Oost-Europa) kan men alleen ‘het vaderland verdedigen’ door met alle revolutionaire middelen te strijden tegen de monarchie, de landheren en de kapitalisten van het eigen vaderland, d.w.z. tegen de ergste vijanden van ons vaderland… Maar onze socialistische chauvinisten van eigen bodem, Plechanov en de rest, zullen in het laatste geval dat we hebben overwogen, niet alleen verraders blijken te zijn van hun vaderland, het vrije en democratische Groot-Rusland, maar ook van de proletarische verbroedering van alle volkeren van Rusland, d.w.z. van de zaak van het socialisme.”(“Über den Nationalstolz der Großrussen”)

Dergelijke passages tonen aan dat zelfs de grootste revolutionairen, de meest onverzettelijke internationalisten, tijdens de imperialistische oorlog op hun manier hebben toegegeven aan de enorme nationalistische druk van de bourgeoisie. Als wij ons willen laten inspireren door hun voorbeeld en hun analyses, moeten wij dus genadeloos kritiek leveren op alle fouten die zij misschien hebben gemaakt en op alle dubbelzinnigheden die hun leuzen misschien hebben verhuld. In plaats van de leuze van het ‘revolutionair defaitisme’ is het dus beter de leuze te gebruiken die Lenin als enige vanaf 1914 naar voren heeft gebracht: “De omzetting van de imperialistische oorlog in een burgeroorlog”. De werkelijke internationalistische betekenis van ‘de voornaamste vijand bevindt zich in eigen land’ bestaat hierin, dat het proletariaat - overal ter wereld - de strijd moet aanbinden waar het zich bevindt, tegen zijn eigen bourgeoisie. En de enige juiste interpretatie van ‘revolutionair defaitisme’ is niet het ‘wensen’ of het ‘voorstaan’ van de nederlaag van de eigen bourgeoisie, maar de vastberaden strijd ertegen, zelfs (en vooral) als dit de nederlaag in de imperialistische oorlog betekent.

Ondanks enkele twijfelachtige formuleringen was de politiek, die Lenin tijdens de Eerste Wereldoorlog voerde, fundamenteel juist.

Zijn epigonen daarentegen gebruiken vandaag dezelfde formules om een volkomen absurde politiek voor te staan. Als men bijvoorbeeld hun analyse zou volgen, zou het in de door de VS en Frankrijk gesteunde Biafraanse ‘onafhankelijkheidsoorlog’[4] en het door de USSR en de Britten gesteunde Nigeria, noodzakelijk zijn geweest:

  • dat de leden van een revolutionaire organisatie die in Engeland wonen Biafra steunen, en
  • dat leden van dezelfde organisatie die in Frankrijk wonen Nigeria steunen.

Evenzo zou het tijdens de interventie van de Katangese gendarmes in Shaba noodzakelijk zijn geweest:

  • dat de Belgische en Franse afdelingen van een kommunistische organisatie de voormalige lijfwachten van Tsjombe steunen,
  • dat de eventuele kommunistische militanten die in Rusland bestaan, het Zaïre van Mobutu ‘steunen’, aangezien de Katangese expeditie [5], bedoeld om ‘Shaba te bevrijden’, klaarblijkelijk werd geleid door het Russische imperialisme via Angola.

Dit zijn de merkwaardige tactieken die ons worden voorgehouden wanneer we vergeten dat een strijd op basis van een klassenstandpunt tegen de eigen bourgeoisie nooit heeft betekend de bourgeoisie te steunen die daarvan de vijand is, dat verbroedering met de troepen van de ‘vijandelijke’ natie niet betekent dienst nemen in het leger van die natie, dat het eerst aan de kaak stellen van het imperialisme en de chauvinistische vooroordelen van de arbeiders van het ‘eigen’ land niet betekent dat men het imperialisme van een ander land steunt of het chauvinisme van ‘zijn eigen arbeiders’ vleit. Uiteindelijk gooien de ‘internationalistische’ predikers met zo’n luidruchtige ‘radicale’ politiek alleen maar olie op het vuur van alle nationalistische misleidingen. Bovendien is hun benadering van de ‘volkeren in strijd’ fundamenteel racistisch: wat zij absoluut weigeren voor de Europese proletariërs - nog meer uitbuiting, nog grotere onderwerping aan het staatskapitalisme, concentratie- of dwangarbeiderskampen - is voorlopig goed genoeg voor deze ‘zwarte’ of ‘gekleurde’ volkeren.

Internationalisme kan niet anders betekenen dan een onverzettelijke strijd tegen elke ‘nationale beweging’ die vandaag de dag nooit meer is dan een moment in een inter-imperialistisch conflict, en tegen al diegenen die het verdedigen. Zoals Lenin zelf zei:“Zich vandaag beroepen op Marx’ uitspraak tegenover de oorlogen van het tijdperk van de progressieve bourgeoisie en Marx’ woorden vergeten: ‘de arbeiders hebben geen vaderland’, woorden die precies verwijzen naar het tijdperk van de reactionaire bourgeoisie dat achterhaald is, naar het tijdperk van de socialistische revolutie, vervalsen Marx schaamteloos en vervangen het socialistische standpunt door het burgerlijke standpunt” (Sozialismus und Krieg).

 

November 1977

  

“Het kapitalisme zal de problemen van de Derde Wereld niet oplossen. Vijftig jaar van nationale bevrijdingen hebben noch echte een ontwikkeling, noch, en nog minder, socialisme gebracht. In hun plaats zijn kunstmatige staten ontstaan met regimes die even dictatoriaal zijn als afhankelijk van de overheersende mogendheden. Bloedbaden zoals die in Biafra, Bangla Desh en Vietnam hebben zich vermenigvuldigd.

 De strijd voor nationale bevrijding is dus meer dan ooit een middel geworden om de boeren en proletariërs van de Derde Wereld te rekruteren als kanonnenvoer voor de inter-imperialistische slachtpartij.”

 (Een fragment uit het Platform van Révolution Internationale, december 1972)

 

[1] Van 1946 tot 1965 was hij de eerste president van het voormalige Noord-Vietnam

[2] Het voormalige Russische blok

[3] Hij die zich verkoopt aan de meest biedende

[4] Op 30 mei 1967 1967 kondigde de Oost-Nigeriaanse Igbo-gouverneur Chukwuemeka Ojukwu eenzijdig de afscheiding van zijn gebied af, wat de burgeroorlog inluidde.

[5] Op 8 maart 1977 vielen 1.000 tot 1.500 leden van het Nationaal Front voor de Bevrijding van Congo (FLNC) met de steun van de Angolese regering Shaba binnen, een provincie in het zuidwesten van Zaïre.

Theoretische vraagstukken: