Interprofessioneel akkoord: Regering, patronaat en vakbonden: eensgezind om de soberheid door te drukken

Printer-friendly version

De interprofessionele onderhandelingen van december 2004 en januari 2005 tussen patroons en vakbonden bevatten, volgens de media, alle ingrediënten van een spannend feuilleton: frequente wendingen en een ‘eind goed, al goed’: eerst waren de discussies ‘verkrampt’, doordat de patroons ‘provocerende’ eisen naar voor brachten waarop de vakbonden antwoordden met een betoging om de vakbondsonderhandelaars te steunen. Op het moment dat er een breuk dreigde kwam de regering tevoorschijn en slaagde er in om een ‘voor iedereen aanvaardbaar’ akkoord tot stand te brengen. Het was nog even schrikken toen de socialistische vakbond het akkoord verwierp maar alles kwam toch nog goed: de regering besliste ondanks alles de inhoud ervan toe te passen “aangezien hij door een brede meerderheid van Belgische ondernemers en werknemers was aanvaard”. De eerste minister Verhofstadt jubelde: “Het Belgische model van sociaal overleg heeft goed gewerkt, in een periode die niet gemakkelijk is”.

De misleiding van het ‘sociaal overleg’

Het ‘sociaal overleg’ heeft inderdaad goed gewerkt en het is in naam van de heersende klasse dat Verhofstadt zich in de handen wrijft. Het spektakel ‘van grote omvang’ is in werkelijkheid slechts een misleiding van grote omvang om de werkenden beet te nemen. Achter de grootsprakige praatjes van de sociale ‘partners’ die zich er op beroepen een ‘eerbaar compromis bereikt te hebben dat ons sociaal model handhaaft’, schuilt de ongenadige werkelijkheid van de cijfers.

De ‘experts’ van regering en vakbonden beweren dat het loonpeil van de werkenden niet alleen behouden zou blijven maar dat de stijging van 4,5% van de sociale norm voor de komende twee jaren het mogelijk zou maken om tot ‘redelijke’ loonsverhogingen te komen. Laten we even de concrete gegevens bekijken:

– De loonsverhoging wordt berekend op basis van het brutoloon: de werkenden houden er slechts 35% van over in het loonzakje (ofwel 700 van de 2000 euro van de gemiddelde verhoging). Rekening houdend met de inflatie (het IMF voorziet reeds een inflatie van 2,2% voor 2005 in België), de 1% baremaverhoging op twee jaar inbegrepen en de productiviteitsstijging, blijkt het verleidelijke cijfer van de loonsverhoging niets anders te zijn dan een pure luchtspiegeling voor wat betreft de koopkracht van de werkenden!

– Dat de ‘toegestane’ loonsverhoging niets om het lijf heeft wordt bevestigd door het feit dat, na de berekeningen van de Centrale Raad van de economie, de lonen theoretisch hadden kunnen stijgen met 5,3% in twee jaar. Het patronaat erkent trouwens zelf dat het bereikte akkoord de loonmatiging goed realiseert: “Het uiteindelijke cijfer stelt ons zeker in staat om 60% in te halen van de loonontsporingen van de laatste twee jaar, maar ik blijf ervan overtuigd dat het verkiesbaar geweest ware om de totaliteit ervan in te halen. Desalniettemin hebben we een belangrijke stap vooruit gezet door te verkrijgen dat de norm lager zou liggen dan die voorgesteld door de Centrale Raad voor de economie. Dat is voor het eerst”. (R.Thomaes, afgevaardigd administrateur van het BEV, Le Soir, 18.02.05).

Tenslotte is het vermelde getal de algemene norm die op het vlak van de sectoriele onderhandelingen kan aangepast worden naar boven… maar ook naar beneden!

De loonnorm is dus in werkelijkheid een belangrijke aanval op de lonen, die trouwens in de lijn ligt van de voorafgaande jaren: netto daling van het gemiddelde inkomen per belastingsbetaler met 0,6% in 2000 in vergelijking met 1999 (1,9% stijging van de inkomens bij een inflatie van 2,5%); daling van de lonen in 2004 met 0,25% (2,17% loonsverhoging bij 2,41% inflatie), terwijl het interprofessioneel akkoord van 2003-2004 nochtans een loonsverhoging van 5,4% voorzag in twee jaar!

Deze cijfers zijn nog veelbetekenender als er rekening wordt gehouden met het akkoord inzake flexibiliteit. Het patronaat heeft al berekend dat de extra loonkosten ruimschoots gecompenseerd zal worden door de duizelingwekkende stijging van de productiviteit dankzij een sterke toename van de flexibiliteit door middel van eenvoudige verdubbeling van de toegestane overuren (we gaan van 65 naar 130 per jaar, ofwel een gemiddelde van meer dan twee per week) en een forse daling van de patronale lasten die de regering verleende. De regering berekende trouwens dat de daling van de patronale lasten ruimschoots zal worden gecompenseerd door de toegekende loonsverhogingen, waarvan 65% rechtstreeks (belastingen) of indirect (sociale zekerheid) in haar kassa terechtkomt. Het interprofessioneel akkoord vertegenwoordigt dus voor het geheel van de werkenden een gevoelige toename van de spiraal van aanvallen op de werk- en levensvoorwaarden: zij zullen aan koopkracht verliezen, meer belastingen betalen op hun loon en nog hogere werkritmes opgelegd zien in het kader van een opgedreven flexibiliteit die inhoudt dat de werkweek feitelijk verlengd wordt. De bourgeoisie en haar regering zouden voor minder jubelen!

Maar, zouden sommige opwerpen, er is toch minstens een sociaal overleg geweest en onderhandelingen waarbij de arbeidersbelangen verdedigd konden worden? In tegenstelling tot wat de media en het ‘geruzie’ dat de sociale partners (sic) opvoeren voor de camera’s,  willen doen geloven, bestaat het doel van het ‘sociaal overleg’ er niet uit te komen tot een ‘compromis dat rekening houdt met de belangen van de werkenden’, maar het doordrukken van maatregelen die het best de belangen van de nationale staat (met zijn regionale componenten) en de heersende klasse dienen. In het kader van een kapitalisme in verval, waarin duurzame hervormingen onmogelijk zijn geworden en waarin de wegrottende maatschappij geplaatst wordt voor de keuze van het alternatief socialisme of barbarendom, houdt de staat alle aspecten van het leven van de maatschappij in een totalitaire greep. De vakbonden zijn verworden tot radertjes van de staat, de organen die binnen de arbeidersklasse opereren om haar onder de duim te houden en haar de onmisbare opofferingen op te dringen die nodig zijn voor het overleven van de nationale economie en van de uitbuitende klasse in een verbeten oorlog op een oververzadigde wereldmarkt. In deze context heeft het opzetten van een politiek van ‘sociaal overleg’ (met ‘paritaire commissies’ sinds de jaren 1920 en het ‘sociaal pact’ van 1944, die de sociale partners verbonden met de wederopbouw van het land) tot doel om een politiek door te voeren van een staatskapitalistisch optimaal beheer van de economie ten bate van het nationaal kapitaal. En dat wordt verdoezeld achter een rookgordijn van het democratische ‘zoeken naar het beste compromis tussen de verschillende bestanddelen van de maatschappij’. Het interprofessioneel akkoord is bijgevolg helemaal geen toegift van de kant van de staat en haar agenten maar een aanval op de arbeidersklasse. Net zoals de sociale ‘verworvenheden’ zoals de sociale zekerheid of de werkloosheidvergoeding geen verworvenheden van de arbeidersklasse zijn maar een controlekader dat ingevoerd is door het staatskapitalisme (lees hiervoor de artikelen in Internationalisme, nr. 191, 214 en 309).

Een belangrijke krachtlijn in het anti-arbeidersoffensief van de regering Verhofstadt 2

De sociale ‘partners’ zijn dus medeplichtig aan een omvangrijk misleidingspektakel dat is opgezet door de heersende klasse, om de werkenden voor de gek te houden en hun de nieuwe agressies op hun levens- en werkvoorwaarden zonder al te veel tegensputteren te doen slikken.

De maatregelen van het interprofessioneel akkoord zitten onmiskenbaar vervat in de prioritaire doelstellingen van de oriëntaties van de Belgische bourgeoisie zoals werd vooropgesteld door Verhofstadt 2: de productiviteit van de Belgische economie optimaliseren en de 'sociale lasten' verminderen: die waren ook vermeld in de ‘Nieuwjaarsboodschap’ van de heel socialistische woordvoerder van de SP.A Frank Vandenbroucke en Johan Vande Lanotte begin januari 2004: “Het is onmogelijk tezelfdertijd de beste pensoenen, de beste verzorging ter wereld en de kortste loopbaan te willen” (De Standaard, 04.01.04). De tewerkstel-lingsconferenties van september 2003 (zie Internationalisme, nr. 300 van 15.11.03) stippelden toen al de vijf stellingen uit van waaruit het offensief van de bourgeoisie gevoerd zou worden: de daling van de lasten voor de ondernemingen, de loonmatiging, de verlaging van de kosten verbonden aan de werkloosheid, de verlenging van de werkweek en de verlenging van de arbeidsduur tijdens het leven, de alternatieve financiering van de sociale zekerheid. In een context van opgedreven concurrentie op de wereldmarkt onder druk van de crisis, zijn de loonsverlaging en de productiviteitsstijging van de arbeid van bij het beging voor de Belgische bourgeoisie, net zoals voor haar spitsbroeders in andere landen, een prioritaire krachtlijn geweest van haar aanvallen tegen de werkers.

Al in 1981 beweerde ze bijvoorbeeld: “De laatste jaren zijn de lonen te hard gestegen in België. Om de economie te redden moeten er besparingen komen en dat betekent wezenlijk dat er moet gedacht worden aan het ontkoppelen van de lonen aan de index” (Internationalisme, nr. 55, van 15.06.1981). In 1996 slaagde ze er in om een loonnorm op te dringen via een wet op de competitiviteit, die de evolutie van de Belgische lonen beperkt tot het gemiddelde van haar voornaamste concurrenten: Nederland, Frankrijk en Duitsland, en zo de lonen te blokkeren en de koopkracht terug te schroeven. Anderzijds is de productiviteit drastisch gestegen via een gevoelige verhoging van het werkritme en een explosie van de flexibiliteit. Zo stond België in 2003 op de tweede plaats voor de productiviteit per gewerkt uur: “de loonkosten zijn hoog maar de mensen werken hard” zegt het rapport (The Conference board, 05.07.03). De Belgische arbeiders produceren per uur 12% meer waarde dan de arbeiders in de Verenigde Staten. Dat zegt veel over het ritme en de flexibiliteit, die volgens de bourgeoisie nochtans verbeterd moeten worden. In feite lanceert de loonblokkering nieuwe oproepen tot vermindering van de loonmassa en ondanks het buitengewone peil van de productiviteit, verveelvoudigen zich het banenverlies en de ontslagen: tienduizenden banen zijn de laatste jaren verdwenen, zelfs bij de meest prestigieuze ondernemingen (Philips, Siemens, Ford, Opel, Arcelor, Bayer, Belgacom, De Post of de NMBS). 15% van de Belgen zit aan de armoedegrens en er zijn arbeiderswijken van de grote steden zoals Charleroi, Luik, Brussel, Antwerpen of Gent waar de werkloosheidsgraad bijna 30% is of zelfs meer. Deze helse en eindeloze spiraal van aanvallen, die voortkomt uit de opgedreven concurrentie op een oververzadigde wereldmarkt, illustreert het doodlopende straatje waarin het kapitalisme zit en de waardeloosheid van zijn ‘oplossingen’. Sinds meer dan 25 jaar belooft de bourgeoisie op niet aflatend wijze het einde van de tunnel… op voorwaarde van de aanvaarding van de noodzakelijke opofferingen. Vandaag weer, met het nieuwe interprofessioneel akkoord en de agressie die dit ontketent tegen de levens- en werkvoorwaarden van de werkenden, doet zij weer eens een oproep tot het opofferingsbereidheid van de arbeiders door te beweren dat het behoud van de sociale solidariteit door overleg de enige manier is om de solidariteit te verzekeren onder de arbeiders en om aan hun kinderen nog een toekomst te bieden.

De media-tamtam rond de verschillende wedervaardigheden van de interprofessionele onderhandelingen is de bourgeoisie van pas gekomen om gelijklopend met de maatregelen een campagne te lanceren die gericht was op het belemmeren van een bewustwording bij de arbeidersklasse omtrent de betekenis ervan en het nadenken over een alternatief voor de toestand. In het bijzonder via haar linkerfracties heeft ze het belang van een interprofessioneel akkoord onderstreept omwille van het behoud van de ‘sociale solidariteit’, de ‘sociale verworvenheden’. Ze hebben er op gehamerd dat in het geval van mislukking er een gevaar was voor het ontwrichten van het unitaire sociale weefsel: “Het gaat erom dat we ons sociaal model moeten redden. De PS moet haar verantwoordelijkheid nemen en ervoor zorgen dat de relaties tussen werkgevers en werknemers goed blijven – zeker nu we voor een moeilijk debat staan over de eindeloopbaan” (De Standaard, 09.02.05): de socialisten stellen het ‘compromis’ van het interprofessioneel akkoord dus voor als een ‘noodzakelijke opoffering’ om het ‘sociaal overleg’ te redden, met als doel de werkers te beschermen tegen het gevaar van het egoïsme van de sterke sectoren tegenover de zwakkere, of ook van een welvarender Vlaanderen tegenover een minder rijk Wallonië, enzovoort, met andere woorden, aanvaardt het om de broeksriem aan te snoeren en wij zullen voor jullie met hand en tand de beginselen van de solidariteit verdedigen, dat wil zeggen het ‘sociale model van overleg’. Een mooi allegaartje van bedriegers! Voor links, een trouwe dienaar van het kapitaal, kan de sociale solidariteit enkel bestaan uit een pact met de uitbuiters. Bijgevolg bestaat de arbeiderssolidariteit in geen geval, zoals de bourgeoisie het voorstelt, uit het gebukt gaan onder de aanvallen van het kapitaal, want dat geeft de bourgeoisie de vrije hand om nog harder te meppen. In feite is wat de bourgeoisie predikt niet anders dan solidariteit… met haar uitbuitingssysteem. Voor de arbeidersklasse is solidariteit iets totaal anders: het enige antwoord, het enige wapen waarmee zij zich kan verzetten tegen de niet aflatende aanvallen van de bourgeoisie, is de strijd, zo eensgezind en massief mogelijk. Door de strijd te ontwikkelen tegen het kapitalisme, de verantwoordelijke voor de ellende en barbarij in alle uithoeken van de planeet, kan zij een ander perspectief gaan bieden voor de hele mensheid.

Jos / 07.03.05

Territoriale situatie: