Door Internationalisme op
Van het Noord- tot het Zuid-station, waren de straten gevuld met rode, groene en blauwe kleuren. Een bonte verzameling van zowat 120.000 mensen afkomstig uit alle regio’s, over de taalgrens heen, die opstapten achter het ‘gemeenschappelijk’ vakbondsfront van socialisten christenen en liberalen. Die donderdag 6 november leek het wel alsof het centrum van het kapitalistische Europa, Brussel, veranderd was in een stad van ‘arbeidersvakbonden’. En dat was slechts het begin van een lange reeks acties, 3 dagen van ‘provinciale’ stakingen en een dag van ‘nationale staking, verspreid van midden november tot midden december, allemaal gericht tegen de maatregelen van de ‘Zweedse’ coalitie van de rechtse partijen (blauw voor de Nederlandstalige en Franstalige Liberalen, geel voor de Christendemocraten en de Vlaamse nationalisten).
De massale vakbondsbetoging van 6 november sprak boekdelen over de doelstellingen die de vakbonden beoogden. Enerzijds eindigde ze met relatief gewelddadige incidenten tussen enkele honderden ‘relschoppers’ en de ordestrijdkrachten, die in het lang en het breed uitgesmeerd en aangeklaagd werden in de media. Maar anderzijds kenschetsten diezelfde burgerlijke media deze samenkomst als de meest massale en indrukwekkende arbeidersbetoging sinds 31 mei 1986, toen er bij de 200.000 arbeiders betoogden. Hoe moeten wij deze dubbele mediacampagne interpreteren over de ‘oorlog in de straten van Brussel’, maar ook over de ‘belangrijkste arbeidersmobilisatie sinds 1986’? Welke waren de werkelijke doelen die de vakbonden voor ogen hadden? Dat zijn de vragen waarop dit artikel wil antwoorden.
Gaat de vergelijking met 1986 op?
De vergelijking van de betoging van 6 november 2014 met die van 1986 loopt totaal mank zowel op het vlak van de kenmerken van de beweging als wat betreft de context waarin die plaatsvond :
-
de strijdbaarheid en vastberadenheid van de arbeiders zijn totaal niet vergelijkbaar in de twee gebeurtenissen.
De betoging van 31 mei 1986 was het gevolg van verbeten strijd, die ingezet en dikwijls georganiseerd was door de arbeiders zelf. Want het waren niet de vakbonden of ‘ultralinks, maar “de arbeiders zelf die massale delegaties hebben gestuurd naar andere bedrijven (mijnwerkers, spoormannen, MIVB, …) We zagen ook belangrijke pogingen om de vakbonden de controle te betwisten over de strijd en hem in handen van de stakers te behouden, zoals met de coördinatie van stakende leerkrachten van de ‘Malibran’ in Brussel” (Internationalisme nr.117). Het zoeken naar eenheid was ook sterk aanwezig bij de strijdende arbeiders: “Zo concretiseerde zich de wil om de straat te gebruiken als een geschikte plaats waar men de eenheid in de strijd kan smeden, werkenden en werklozen samen. Behalve op de betoging van 31.5, had men wekenlang een reeks massale samenkomsten gezien in de grote industriële steden, en dit ondanks het niet-aflatende werk van de vakbonden om de arbeiders geïsoleerd te houden”. (Internationalisme nr.111). Het was slechts geleidelijk aan, en moeizaam, dat de vakbonden er in slaagden om terug vat te krijgen op de strijd. Zij profiteerden van de zwakheid van de beweging voor wat betreft haar historisch perspectief, namelijk de politieke en culturele dimensie van de strijd, en maakten ook gebruik van de demobilisering wegens de zomervakantie, om de strijd op een sisser te doen aflopen.
In tegenstelling tot de massale betoging van 1986, was op de recente betoging in Brussel de strijdbaarheid om zo te zeggen afwezig. Geen spoor van contestatie van de instructies van de vakbonden. De deelnemers droegen slagzinnen meer in de vorm van een vraag of van een suggestie, dan van een eis: “Waarom langer werken? Drie werknemers op de vier (toch al) ziek voor hun 65e jaar!” ;“Eendracht maakt zacht”;”Onderwijs, een recht?” en nog meer van dit soort spandoekteksten. Bepaalde officiële leuzen riepen zelfs op de “gemeenschap” niet op te laten draaien voor de herstructureringen van de patroons:“Geen afdankingen, zeker niet met overheidsgeld”. Kortom het gros van de betogers liepen gedwee mee achter de vakbonden en hun ordewoorden. -
de algemene dynamiek van de klassenstrijd is ook heel uiteenlopend bij de beide situaties.
De betoging van 31 mei 1986 was het orgelpunt van weken van strijd in de bedrijven en in de sectoren, zowel bij de openbare diensten als in de private sector. De beweging was losgebarsten door “stakingen die spontaan op gang kwamen en die het vuur in de pan sloegen… de dynamiek van de uitbreiding werd gedreven door algemene vergaderingen en actiecomités die ontstonden in de loop van de strijd. Het zijn de arbeiders zelf die het idee gelanceerd hebben van een mars op Brussel, als poging tot eenmaking” (Internationalisme nr.117). De vakbonden waren in het begin overspoeld door de strijdbaarheid en sprongen op de rijdende treinwagon. De bewegingen van 1986 moeten trouwens gesitueerd worden in het kader van een internationale strijdgolf. “Net daarvoor gingen in Noorwegen 120.000 arbeiders in staking ; in Finland waren het er 250.000 die samen tegen de staat ingingen” (Internationalisme nr.111). Na de neergang van de beweging in België, zijn er nog verschillende andere stakingsbewegingen gevolgd in meerdere landen van West-Europa.
De huidige toestand is ook op dit punt dus niet vergelijkbaar. Sinds het einde van de jaren 1980, heeft noch de arbeidersklasse, noch de bourgeoisie haar historisch perspectief kunnen opleggen, en daardoor een blokkering veroorzaakt van de krachtsverhouding tussen de klassen. Dit heeft tot gevolg dat het kapitalisme ter plekke trappelt en verrot. De ineenstorting van de stalinistische regimes, die “een belangrijke terugslag teweegbracht bij het proletariaat, zowel op het vlak van haar bewustzijn als van haar strijdbaarheid ” (International Review nr. 130, 3e trimester 2007), legt de nadruk nog scherper op de impact van deze ontbinding. Het ‘ieder voor zich’, wordt meer en meer een doorslaggevend element in het kapitalisme in verval. Dat heeft aanzienlijke moeilijkheden tot gevolg voor de arbeidersstrijd: “ (…) de ontbinding heeft voor de arbeidersklasse belangrijke moeilijkheden opgeworpen zowel op het materieel als op ideologisch niveau, voor de ontwikkeling van de strijd van de arbeidersklasse:
- op het economische en sociale vlak, neigden de materiële processen van de ontbinding om het identiteitsgevoel van het proletariaat te ondermijnen. Traditionele industriële concentraties van de arbeidersklasse zijn steeds meer in stukken gebroken; het sociale leven is steeds meer geatomiseerd (…); de langdurige werkloosheid, vooral onder de jeugd, versterkt deze atomisering en vermindert steeds meer de band met tradities van collectieve strijd;
- de onophoudelijke ideologische campagnes van de heersende klasse, het verkopen het nihilisme, het individualisme, het racisme, het occultisme en het godsdienstige fundamentalisme, die helpen om de werkelijkheid van de maatschappij te verduisteren, waarvan de fundamentele verdeling nog altijd die tussen de klassen blijft;
- de arbeidersklasse wordt vandaag geconfronteerd met een ernstig verlies aan zelfvertrouwen - niet alleen in haar bekwaamheid om de maatschappij te veranderen, maar zelfs in haar capaciteit om zichzelf te verdedigen op het vlak van de dagelijkse praktijk. Dit (…) heeft de capaciteit van het kapitalisme doen toenemen om de inspanningen van de arbeiders af te leiden van hun specifieke belangen naar de verdediging van een lapwerk van “populaire“ en “burger“ bewegingen voor meer ‘democratie’ ” (International Review nr.106, 3e trimester 2001).
De gevolgen van deze ontbinding leiden regelmatig tot verwarring en zelfs tot demoralisering. Ze tekenen een hele generatie van proletariërs. In Europa veroorzaken zij een grote ontreddering onder de arbeiders met betrekking tot de doelstellingen van de strijd en de alternatieven die moeten vooropgesteld worden tegenover een wegrottend systeem. Zelfs hun zelfvertrouwen, het gevoel van te behoren tot één enkele klasse met haar eigen verwachtingen en eisen worden aan het wankelen gebracht.
Vandaag botsen de aanvallen, die de arbeidersklasse in België ondergaat, of die nu worden toegediend door een linkse regering (de vorige regering van de socialist Di Rupo) of door de huidige rechtse regering, praktisch op geen weerstand ondanks een werkelijke sociale ontevredenheid. Dat is trouwens het geval in alle landen. Zo is de bourgeoisie er in geslaagd om zware herstructureringen door te drukken, zoals de sluiting van Ford-Genk en de afslanking van de staalnijverheid in Luik (Mittal) zonder dat dit aanleiding gaf tot betekenisvol arbeidersverzet. De bourgeoisie slaagt er in vandaag om een zekere controle te behouden zowel over haar economisch apparaat als over de sociale situatie dank zij het meesterschap van de vakbonden die haar greep op de arbeiders versterkt. Zij slagen er nog in om de arbeiders op te sluiten in onbetekenende en hyper-corporatistische spiegelgevechten (en zelfs zeer onpopulaire strijd, om de arbeiders tegen elkaar op te zetten, zoals bij de stakingen van de spoormannen van de NMBS in de voorbije herfst). En de aankondiging door de federale en regionale regeringen van drastische soberheidsmaatregelen, die een weerslag hebben op de lonen, de pensioenen, de sociale uitkeringen, de werkloosheid en de openbare dienstverlening - ook al veroorzaakte ze een gevoel van onrechtvaardigheid en verontwaardiging - heeft evenmin strijdbare reacties doen ontvlammen bij de werkers. Er zal een nog grotere verloedering van de algemene levensomstandigheden en van de uitbuiting van de arbeidersklasse moeten plaatsvinden vooraleer deze haar verlamming zal kunnen te boven komen.
Wat wem vergelijkbaar is, is de rol van de vakbonden
Als er echter één zaak is die vergelijkbaar is in beide gevallen, dan is het de rol die de vakbonden spelen als doodgravers van de klassestrijd in beide gevallen, zelfs al kan de tactiek wisselen.
In 1986 zijn de vakbonden op de rijdende treinwagon gesprongen, niet om de strijd te steunen maar, in tegendeel, om stokken in de wielen te steken van de dynamiek van de beweging, haar om te leiden en naar een doodlopend straatje af te voeren. Met de hulp van de meer ‘radicale’ vakbondsbasis, lukte ze dat uiteindelijk: “Door de perspectieven, die uit de strijd naar voren komen (uitbreiding naar andere sectoren, zelforganisatie, mars naar Brussel, enzovoort) over te nemen, kon [deze laatste] ze van elke proletarische inhoud ontdoen”. (Internationalisme nr. 111). In feite was de nationale betoging van 31 mei 1986 voor de vakbonden de beste gelegenheid om de leiding van de beweging, die hen half ontglipt was, weer in handen te krijgen.
Vandaag is de strategie verschillend, maar hun rol is identiek. De vakbonden nemen nu het initiatief, terwijl de arbeiders in volle ontreddering zitten, om de verwarring in de hoofden van de arbeiders nog groter te maken en vooral ook om hen er van te overtuigen dat het vakbondsoverleg het enige kader is waarin een verzet tegen de soberheid kan gevoerd worden. Terwijl zij hoog van de toren blazen dat zij “de oorlog verklaren aan deze regering in dienst van de patroons”, heeft de vertegenwoordiging van het vakbondsfront van begin af aan van de acties een overleg met de belangrijkste ministers geëist om het recht op te eisen met hen het debat aan te gaan over de “antisociale maatregelen die de families en de werkers pijn doen”, om aan te tonen dat, eerder dan “het forceren van het slikken van de indexsprong”, het mogelijk was om “geld te halen waar er is” en “het te gaan zoeken waar het zit !” (toespraak van de vakbondsleider van het ABVV, Rudy De Leeuw).
Van bij het begin was het ware doel van de vakbondsacties duidelijk: de betoging laten doorgaan onder de ‘bescherming’ van die van 1986, een krachtige beweging van arbeidersstrijd, en te mikken op het vertroebelen van het bewustzijn van de werkers. Het ging er wel degelijk om hen te hersenspoelen over het feit dat de strijd van de arbeiders niets anders kan zijn dan een strijd waarbij de vakbonden zouden “betrokken worden bij het overleg”, “geassocieerd bij de concretisering van de soberheidsplannen”, opdat zij die plannen zouden kunnen ombuigen in de zin van evenwichtige maatregelen die “een inspanning van allen vragen volgens ieders mogelijkheden”. Eerder dan het ontmijnen van een volhardende strijdbaarheid van de arbeiders zoals in 1986, mikten de vakbonden er, via hun huidige acties, op om de strijdwil en de bewustwording van de arbeiders te doen verrotten aan de basis. Daarom sloten zijn elk verzet en elke poging tot het zoeken van een alternatief op in de dwangbuis van het sociaal overleg om het nationaal belang te vrijwaren, en dus de eenheid met hun uitbuiters in de schoot van de burgerlijke democratie.
Klassestrijd gelijkstellen aan zinloos geweld
Een ander luik van de campagne was de media-tamtam over de ‘oorlog in de straten van Brussel’. Parallel met het voorgaande beantwoordde dit aan een ander, perfect complementair doel. Want indien de vakbonden, ondanks hun ronkende verklaringen, nooit ‘oorlog gevoerd hebben’ tegen de regering en haar maatregelen (en trouwens ook nooit die bedoeling gehad hebben), heeft de bourgeoisie de rellen, die plaatsgrepen op het einde van de betoging van 6 november, uitgebreid in de media gebracht om elk idee van radicale strijd te associëren aan stadsterreur en zinloos geweld.
Deze rellen zijn een goed uitgekiende provocatie geweest door de politie, de ordedienst van de vakbonden en louche infiltranten. Op weg naar de betoging werden de deelnemers aan de vakbondsbetoging ruimschoots aangezet om, gratis of niet, drank te consumeren, in het bijzonder bier. Tijdens de wandeling van het Noordstation naar het Zuidstation, werden ze overdonderd met oorverdovende muziek, met luidsprekers die slagzinnen uitbraakten en met het ontploffen van voetzoekers. Op geen enkel moment was er gelegenheid tot discussie over waarom en hoe strijden en over wat te doen na de betoging, als ze daartoe de intentie hadden. Onder deze omstandigheden was het niet moeilijk om de door de alcohol opgeklopte frustraties bij bepaalde groepen van deelnemers, die geïnfiltreerd waren door provocateurs en troebele elementen, te doen uitbarsten. Zo werden zij meegesleurd in een knokpartij met de ordestrijdkrachten en gedreven tot zinloze vernieling van auto’s, uitstalramen en openbaar straatmeubilair.
Dat heeft de bourgeoisie in staat gesteld om een intensieve campagne te ontketenen tegen het ‘zinloze’ geweld en de ‘publieke terreur’, die voortvloeit uit elke klassestrijd, die voor de gelegenheid gelijkgesteld werd aan uitgelokte rellen. Het idee, dat in de pers werd ingeprent was dat elke ‘spontane’ en ‘radicale’ oppositie tegen de soberheidsmaatregelen enkel kon uitlopen op geweld, zinloze en blinde vernielingen, die zonder onderscheid de gemiddelde burger troffen, naar het beeld van de arme Noord-Afrikaanse arbeider, die zag hoe zijn voertuig, dat hij nodig had voor het werk, in brand gestoken werd door relschoppers. Gelukkig maar dat er via de sociale media een collecte was die op enkele uren tijd volstond om zich een nieuwe auto aan te schaffen! Zo wil de bourgeoisie via een negatief beeld opdringen:
-
dat radicale arbeidersstrijd slechts kan leiden tot geweld, waarbij een minderheid haar wil oplegt aan de meerderheid van de bevolking en dat dit voorbijgestreefd is (“Men dient er zich rekenschap van te geven dat de klassestrijd voorbijgestreefd is”, Open brief van het parlementslid Jean-Marie Dedecker aan Rudy De Leeuw) ;
-
dat hij bovendien antidemocratisch is, omdat hij geen enkel respect heeft voor de meerderheid van de bevolking die deze regering heeft gekozen.
Tegelijkertijd werd eens temeer bewezen dat de ‘democratische’ en ‘redelijke strijd’ van de vakbonden een ‘beschaafd’ alternatief vertegenwoordigde.
Strijden achter de vakbonden, betekent de kapitalistische logica aanvaarden
Het vervolg van het scenario van de vakbondsacties heeft enkel gediend om de campagne te verdiepen en de boodschap te benadrukken die de bourgeoisie wil doen overbrengen. De reeks van provinciale beurtstakingen en de nationale stakingsdag zijn uitgemond in een grote ‘overwinning’: de vakbonden werden uitgenodigd op het sociaal overleg met het patronaat en de regering, die beweerde bereid te zijn om ‘toe te geven’ op bepaalde kleinere aspecten van de aangekondigde maatregelen. Na een maand van ‘harde onderhandelingen’, werd er een sociaal akkoord getekend begin februari met de christelijke en liberale vakbonden, terwijl de socialistische vakbond oordeelde dat het akkoord onvoldoende was, in het bijzonder voor wat betreft de fetisj van de ‘indexsprong’ die werd opgelegd door de regering (die in werkelijkheid zuiver een kwestie van principe is, aangezien de inflatie voor het ogenblik quasi nul is). In ieder geval wacht de vakbond af of de regering beslist om nog andere toegevingen te doen en de bond voorziet andere types van acties want “de stakingsbereidheid is hoog onder onze militanten”.
Zo is de zaak afgerond. In november 2014, hadden de vakbonden radicale refreinen ingezet: “het is nu alles of niets: de waarheid moet op tafel komen”. Deze waarheid is dat zij proberen om radicaal verzet tegen de soberheid proberen te assimileren aan terroristisch geweld en dat zij de onderwerping aan de imperatieven van het nationaal belang van de burgerlijk democratische staat als enig alternatief stellen. Deze waarheid over de vakbonden is niet nieuw. Sinds het begin van de Eerste wereldoorlog, dus al meer dan 100 jaar, spelen de vakbonden schijnheilig het spel mee van het kapitalistische systeem.
Ook deze keer weer, hebben zij, via een reeks gefragmenteerde stakingen, stilzwijgend betogingen en heel wat andere acties die tot niets leiden (zoals de gescheiden betogingen van de sociale werkers, de studenten en de treinbestuurders op 11december ll.), de arbeidersklasse een duw gegeven in de afgrond van ontreddering en verwarring. Hun enige doel was om in de geest van de werkende arbeiders, werklozen en gepensioneerden nog dieper te doen doordringen dat strijd nergens toe leidt, dat de soberheidsmaatregelen onvermijdelijk zijn en dus moeten geslikt worden. De vakbonden zijn dus echte wolven in schapenvacht, wier acties er slechts op gericht zijn om de logica te doen aanvaarden van een onmenselijk kapitalisme, dat in ontbinding is geraakt.
Zoals alle Linkskommunisten weten sinds de publicatie in 1920 van het programma van de revolutionairen van de KAPD, zijn de vakbonden “op die manier, naast de burgerlijke fundamenten, één van de belangrijkste steunpilaren van de kapitalistische staat” (Programma van de ‘Kommunistische Arbeiter Partei Deutschlands’, in mei 1920). Al 100 jaar staan de vakbonden niet meer aan de kant van de arbeidersklasse. Al meer dan een eeuw, zijn ze geen strijdorganisatie meer van de werkers. Als de vakbonden momenteel hoog van de toren blazen, dan is dat niet om de belangen van de werkers te verdedigen, maar die van de staat, van het kapitaal, en de nationale economie. Ze doen dat om het verzet te verlammen voorleer het kan rijpen en vooraleer het de vorm zou krijgen van een echte strijd tegen de oorzaken van alle ellende.
Jos & Zyart / 15.02.2015