3. Ultralinks en de vakbonden

Printer-friendly version

Er bestaat in de vakbondswereld een ‘kritische’ tak: ultralinks. Ze nemen de voornaamste vergissingen van de Derde Internationale voor hun rekening, ze beoefenen tegenwoordig de tactiek van verdediging van en deelname aan de vakbonden die ze als arbeidersorganisaties beschouwen, terwijl ze hun voortdurende “vergissingen’ bekritiseren. Ze stellen zich tot taak de vakbonden te ‘ontbureaucratiseren’ door het heroveren van leidende posities.

3.1. Hebben de vakbonden een dubbele functie?

Om hun ‘kritische’ steun aan de vakbonden te rechtvaardigen, verdedigen sommige uiterst linkse stromingen de idee dat de vakbonden een dubbele functie hebben: in ‘kalme’ tijden, wanneer er geen belangrijke strijd is, zouden de vakbonden de arbeidersklasse verdedigen tegenover de ondernemers; in een periode van sociale onrust zouden ze de ondernemers verdedigen tegen de arbeidersklasse. Deze redenering is slechts een slinkse manier om de vakbonden te verdedigen terwijl men doet alsof men ze verwerpt. Dat was bijvoorbeeld de houding van de groep Pouvoir Ouvrier in Mei 1968 in Frankrijk, die in haar politiek platform stelde:

"In het huidige stadium vervullen de vakbonden in de meeste kapitalistische landen objectief gezien een dubbele functie:

  • tegenover de ondernemers de onmiddellijke belangen van de loontrekkers verde­digen;
  • de kapitalistische maatschappij, waarvan ze de grondslagen aanvaarden, verdedigen tegen elke beweging van de arbeidersklasse die haar in gevaar zou kunnen brengen." (Pouvoir Ouvrier nr. 90, mei 1968).

Deze argumentatie gaat niet veel verder dan de redenering dat de politie de belangen van de arbeiders verdedigt, wanneer ze hen aan de kust van de verdrinkingsdood redt, maar ze niet meer verdedigt, wanneer ze hen neerknuppelt tijdens een staking, dan staat ze in dienst van de ondernemers. Men bepaalt het klassekarakter van een organisatie niet door haar houding op ogenblikken van ‘sociale rust’, wanneer het passieve proletariaat zowel op economisch als op ideologisch vlak ondergeschikt blijft aan de macht van de bourgeoisie. Wil men het klassekarakter van een organisatie bepalen, dan moet men dit doen wanneer de klassen openlijk tegenover elkaar staan.

De functie van de vakbonden wordt duidelijk, wanneer ze tegenover de uitbreiding van elke arbeidersstrijd elk contact tussen arbeiders van verschillende bedrijven probeert te verhinderen, wanneer men ze de eisen van de arbeiders ziet vervalsen, hen leugen en laster ziet gebruiken om het werk te doen hervatten, door aan elk strijdend bedrijf te vertellen dat de anderen ‘het werk hervat hebben’ en dat ‘men niet alleen kan doorgaan met strijden’, wanneer ze kortom hun rol van stakingsbreker spelen. Dan wordt hun klassekarakter duidelijk. De eisenklucht die ze dagelijks opvoeren in periodes van sociale rust, wanneer ze zich opwerpen als de verdedigers van de arbeidersklasse in de schijnvertoning van de C. A.O.-onderhandelingen en in de toepassing van het arbeidsrecht - deze regels die de uitbuiting van de arbeid regelen -, maken van hen geen vertegenwoordigers van de klasse tegenover het kapitaal, maar functionarissen van het kapitaal die binnen de arbeidersklasse moet zorgen voor het normale en dagelijkse functioneren van de uitbuiting. De krokodillentranen die ze bij de allerergste mistoestanden van het kapitaal laten vloeien, de proteststakingen van enkele uren, hun bezorgdheid om de problemen van de individuele arbeider in de bedrijf, al deze ‘kleine taken’ waarop de officiële fabel van de vereenzelviging van de vakbonden met de belangen van de arbeidersklasse berust, zijn in feite slechts een noodzakelijke voorwaarde voor de doeltreffendheid van de vakbondsinkadering tijdens de echte strijd, en de ultralinksen doen niets anders dan deze fabel op hun ‘kritische’ wijze te steunen.

Zoals de politie drenkelingen redt of het verkeer regelt om rijn bestaan te rechtvaardigen en de arbeiders te kunnen onderdrukken in naam van het ‘algemeen of openbaar belang’, zo moeten ook de vakbonden hun functie vervullen van ‘sociaal werker’ van de arbeiders en hun rol spelen van uitlaatklep om op strijdmomenten hun inkaderings- en repressierol te vervullen zogenaamd in het ‘arbeidersbelang’. Het ondermijnen van de strijd en ‘officiële vertegenwoordiging’ van de arbeiders binnen het kader van de kapitalistische uitbuiting, rijn in het kapitalisme in verval geen twee verschillende, laat staan tegenstrijdige, functies van de vakbonden. Het zijn slechts twee aspecten van één en dezelfde anti-proletarische rol.

3.2. De bureaucratisering van de vakbonden en de illusie van hun ‘herovering’

Een ander argument dat stelselmatig door ultralinks wordt aangehaald om hun ‘kritische’ steun en hun deelname aan deze organisaties goed te praten, is dat de vakbonden op zichzelf wel degelijk organisatievormen voor de arbeidersstrijd rijn, maar dat ze van hun echte taak afgeleid rijn door de bureaucratisering en door de ‘slechte leiders’ die aan hoofd ervan staan. Het komt er dan op aan ‘de vakbonden te heroveren’ door ze democratischer te maken (eis tot fractierecht binnen de vakbond) en door de ‘rotte leiding’ te vervangen door echte arbeidersleiders.

In plaats van de bureaucratie en de ‘slechte’ vakbondsleiding te zien als het onvermijdelijke resultaat van het kapitalistische karakter van de vakbonden, wil men deze voorstellen als de oorzaak van de ‘verassingen’ en het ‘verraad’ van de vakbonden. De bureaucratisering van een organisatie is niet hetzelfde als de versterking van de beslissingsmacht van de centrale organisaties. In tegenstelling tot wat de anarchisten denken, is centralisatie iets anders dan bureaucratisering. In een organisatie die doordrongen is van de bewuste en bezielde inzet van al haar leden, is centralisatie juist het meest efficiënte middel om de deelname van elk lid aan het leven van de organisatie te stimuleren. Wat het verschijnsel ‘bureaucratie’ kenmerkt, is dat het leven van de organisatie niet meer voortkomt uit het geheel van haar leden, maar dat de activiteit kunstmatig en formeel teruggebracht is tot die van haar ‘bureaus’, van haar centrale afdelingen.

Als zo’n verschijnsel zich uitgebreid heeft tot alle vakbonden in het kapitalisme in verval, is dat niet te wijten aan de ‘boze opzet’ van de vakbondskaders, noch aan een onverklaarbare, ongrijpbare ‘bureaucratisering’. Wanneer de bureaucratie zich meester heeft gemaakt van de vakbonden, is dat omdat de arbeiders geen leven of inhoud meer kunnen geven aan een organisatie die niet meer de hunne is.

De onverschilligheid van de arbeiders tegenover het vakbondsleven is geen bewijs van het gebrek aan bewustzijn, zoals ultralinks denkt. Het bewijst integendeel dat de arbeiders - zij het nog onuitgesproken - begrijpen dat de vakbonden onbruikbaar zijn voor de verdediging van hun klassebelangen en zelfs dat de vakbonden tot het vijandelijke kamp behoren. De verhouding tussen de arbeiders en ‘hun’ vakbond is niet meer de verhouding tussen een klasse en haar strijdmiddel Ze neemt meestal de vorm aan van een verhouding tussen een individu, met individuele problemen, en een sociaal werker (die ‘goed staat met de baas’).

Er is bureaucratisering omdat er geen arbeidersleven meer in de vakbond is of kan zijn. De ultralinksen die in de vakbonden werken, willen ze onder meer ‘nieuw leven inblazen’. Ze slagen daar niet beter in dan de jonge vakbondsmilitant die gelooft dat hij ‘iets kan veranderen’ tot hij ontmoedigd opgeeft, eruit gezet wordt of gewoon zelf vakbondsbons wordt. Alles wat ze bereiken is een vertraging van het inzicht bij de klasse in het kapitalistische karakter van deze organisaties. Het motto van ultralinks ‘het zijn slechte arbeidersorganisaties, maar het zijn niettemin arbeiders­organisaties’ is uiteindelijk de beste verdediging van deze organisaties wanneer het wantrouwen binnen de klasse ten opzichte van hen groeit. De vakbondsbureaucratie vindt in deze professionele enthousiastelingen van de ‘opbouwende kritiek’ hun beste bondgenoten, ze drijven de arbeiders die lijden aan ‘anti-vakbondsdwalingen’ terug naar de veilige stal.

Ook de tactiek van herovering van de leiding van de vakbonden om er echte klasse-organisaties van te maken, berust op eenzelfde illusie, als het niet gewoon een masker is voor de meest ordinaire bureaucratische ambities. Dat de vakbonden zich tegen de arbeiders opstellen, is geen zaak van goede of slechte leiders. Het is niet toevallig dat de bonden al meer dan vijfenzeventig jaar ‘slechte’ leiders hebben. Niet omdat de leiders slecht zijn steunen de vakbonden de echte strijd van de arbeidersklasse niet. Het is integendeel omdat de vakbonden als organisatie de proletarische strijd niet meer kunnen dienen, dat hun leiders onvermijdelijk 'slecht’ zijn. Zoals Pannekoek opmerkte:

“Wat Marx en Lenin met betrekking tot de staat benadrukten, dat hij door zijn organisatie, ondanks de formele democratie, onmogelijk tot een instrument van de proletarische revolutie kan worden gemaakt, is evenzeer van toepassing op de vakbondsorganisaties. Hun contrarevolutionaire macht kan niet vernietigd of verzwakt worden dooreen verandering van personen, door het vervangen van reactionaire door radicale of ‘revolutionaire’ leiders. Het is de organisatievorm zelf die de massa’s zo goed als onmachtig maakt en hen belet de vakbonden tot een instrument van hun wil van te maken.'”(A.Pannekoek, Weltrevolution und kommunistische Taktik).

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

Rubric: