Door IKS op
4.1. De Inhoud van de arbeidersstrijd
Met het aannemen van een openlijke anti-arbeidershouding van de vakbonden, zijn de wilde, anti-vakbondsstakingen in alle landen steeds talrijker geworden. Ze zijn de praktische uiting van de tegenstelling proletariaat-vakbonden en weerspiegelen de toenemende bewustwording van het kapitalistische karakter van deze organisaties. Maar wat is de betekenis van deze strijd?
Omdat het kapitalisme geen echte verbeteringen kan toestaan bij de uitbuiting van de arbeid, is de proletarische strijd teruggebracht tot een verdedigingsstrijd tegen de voortdurende aanvallen van het kapitaal op de levensomstandigheden van de arbeiders. Met de voorbeelden van 1936 en 1968 in Frankrijk hebben we laten zien dat het kapitaal genoodzaakt is onmiddellijk elke verbetering die door algemene strijd werd afgedwongen, terug te nemen. Dat loonsverhogingen achteraf pas weer ongedaan gemaakt worden door prijsverhogingen, zoals in 1936 en 1968, is echter uitzonderlijk en alleen te verklaren door de uitbreiding die de strijd toen kende. De normale toestand van het kapitalisme is niet dat de prijsverhogingen de loonstijgingen achterna hollen, maar precies het omgekeerde.
Het is niet het kapitaal dat voortdurend probeert terug te winnen wat de arbeiders hebben afgedwongen, maar het zijn de arbeiders die in hun strijd proberen zich te verdedigen tegen de verscherping van de uitbuiting. Het kenmerkende van de inhoud van de arbeidersstrijd in het kapitalistisch verval is echter niet dat het een verdedigingsstrijd is (dat was elke strijd sinds de arbeiders tegen hun uitbuiters opstonden), maar:
- het feit dat het slechts verdedigingsstrijd kan zijn, dat wil zeggen zonder hoop op nieuwe veroveringen zoals in de negentiende eeuw;
- dat de strijd ertoe neigt de bestaansvoorwaarden zelf van het uitbuitingssysteem onmiddellijk ter discussie te stellen en dus openlijk revolutionair te worden.
Het verzet van de arbeiders in het kapitalisme in verval kan de volgende keuze niet meer uit de weg gaan:
- ofwel - onder druk van alle behoudende krachten van het systeem - aanvaarden zich te laten beperken tot het louter economisch vlak en daarmee, omdat het kapitaal op dit gebied geen concessies meer kan doen, veroordeeld zijn tot een impasse (zo’n impasse is dan weer de ideale voedingsbodem voor de ontwikkeling in de proletarische rangen van de beste wapens van de bourgeoisie tegen het arbeidersverzet: economisme, het benauwdste lokalisme, de illusie van het zelfbeheer, enzovoort..., die alle leiden naar de nederlaag en de ontmoediging);
- ofwel is de strijd consequent met zichzelf vastberaden, en daardoor onmiddellijk gedwongen het strikt economisch kader te buiten te gaan en zijn politieke karakter te ontwikkelen door de klassesolidariteit te ontwikkelen (uitbreiding van de strijd) en door de grondslagen zelf van de burgerlijke legaliteit aan te vallen (te beginnen met haar vertegenwoordigers binnen het bedrijf: de vakbonden).
Er is geen verzoening meer mogelijk tussen kapitaal en arbeidskracht. Tijdens het kapitalistisch verval wordt deze fundamentele tegenstelling voortdurend op de spits gedreven. Daarom is elke werkelijke arbeidersstrijd onvermijdelijk en meteen een politieke en revolutionaire strijd.' Deze revolutionaire inhoud komt min of meer krachtig naar voren naarmate:
- de strijd beantwoordt aan een beperkte of meer diepgaande crisissituatie,
- de politieke omstandigheden waarmee de arbeiders te kampen hebben meer of minder ‘sociale schokbrekers’ (vakbonden, ‘arbeiderspartijen’, politiek liberalisme enzovoort) omvatten. In landen waar die ‘schokbrekers’ ontbreken of te star zijn om die rol te vervullen, neemt de arbeidersstrijd, hoewel hij minder frequent is, veel vlugger een openlijk politieke wending.
Daarom nemen in de landen als destijds in het Spanje van Franco en de Oost-Europese landen de arbeidersstakingen zo vaak de vorm aan van een ware arbeidersopstand die hele steden in vuur en vlam zet en die een algemene confrontatie met de krachten van de staat aangaat (Vigo, Pamplona en Vitoria in Spanje, Gdansk en Szczecin in Polen 1970 zijn hiervan bekende voorbeelden). Maar welke ook de exacte omstandigheden en de hevigheid van de strijd is, het arbeidersverzet van onze tijd kan zich niet doorzetten zonder zijn revolutionaire inhoud te ontwikkelen.
Dit nieuwe kenmerk van de arbeidersstrijd bracht de revolutionairen er vanaf de Eerste Wereldoorlog toe het oude sociaaldemocratische onderscheid tussen ‘minimumprogramma’ (een geheel van hervormingen, binnen het kapitalisme te verwezenlijken) en ‘maximumprogramma’ (de kommunistische revolutie) als achterhaald te bestempelen. Van dat moment af aan kon alleen het ''maximumprogramma"de belangen van de arbeidersklasse behartigen.
Wanneer de mogelijkheid om hervormingen af te dwingen binnen het kapitalisme een utopie wordt, is alleen proletarisch, wat revolutionair. Alleen wat tot de revolutie leidt, kan als echt proletarisch worden beschouwd. Betekent dit nu dat de arbeidersklasse zijn economische strijd moet opgeven zoals vanaf Proudhon al de aanhangers van de ‘totale revolutie’ beweren, die de economische strijd bestempelen als kleingeestige acties, ingepast in het voortbestaan van het kapitaal?
Zo’n bewering is vanuit het standpunt van de revolutionaire klasse zinloos. Het proletariaat is een klasse, dit is een geheel van mensen bepaald door economische criteria (de positie die ze innemen in het productieproces). De arbeiders aanzetten om hun economische strijd op te geven betekent daarom concreet: ofwel hen vragen elke strijd op te geven en te berusten in hun uitbuiting, ofwel hen te vragen zich te storten in één of andere ‘klasseloze’ strijd (coöperatieve bedrijfjes, feminisme, milieu, regionalisme, anti-racisme, enzovoort), waardoor ze zich zouden oplossen in een vormeloze massa van ‘mensen van goede wil’ en andere humanistische hunkeraars. Dat komt in beide gevallen neer op de oude burgerlijke oproep aan de arbeiders: ‘Geef de klassestrijd op!’
Alleen wie nooit begrepen heeft waarom en hoe de arbeidersklasse de enige revolutionaire kracht van onze tijd is, kan tot zulke conclusies komen. Als alleen de arbeidersklasse in staat is het project van de kommunistische maatschappij uit te werken en te verwezenlijken, dan is dat niet omdat ze een uitgesproken voorkeur heeft voor ‘edelmoedige’ ideeën en ondernemingen. Zoals de andere klassen uit de geschiedenis, streeft het proletariaat naar de vernietiging van het heersende systeem, en wel omdat de verdediging van zijn onmiddellijke belangen het er objectief toe dwingt. En zoals voor elke klasse, hebben deze belangen een economische ondergrond. Omdat de vernietiging van het kapitalistisch systeem het enige middel is om de voortdurende achteruitgang van de levensomstandigheden tegen te gaan, zal de arbeidersklasse van haar strijd rond haar economische situatie een strijd voor de vernietiging van het systeem zelf maken.
De revolutionaire strijd van het proletariaat vormt dus helemaal geen ontkenning van het economische karakter van zijn strijd, maar het resultaat van een globaal inricht in de werkelijkheid van deze strijd. Wanneer het proletariaat bewust het politieke karakter van zijn dagelijkse strijd inziet, door deze verder te ontwikkelen in de richting van de definitieve vernietiging van de kapitalistische staat en de oprichting van de kommunistische maatschappij, geeft het de verdediging van rijn economische belangen helemaal niet op: het aanvaardt slechts de hele werkelijkheid ervan in al rijn consequenties.
Zolang het proletariaat zal bestaan, dat wil zeggen zolang er klassen zullen bestaan - dus ook nog in de eerste tijd na de revolutionaire machtsovername - zal de arbeidersstrijd rijn economische grondslag behouden. De economische grondslag voor het menselijk handelen zal pas verdwijnen met de opbloei van de kommunistische maatschappij, dat wil zeggen met het verdwijnen van alle klassen, dus ook het proletariaat. Tot het zover is zal de arbeidersklasse onvermijdelijk in haar onmiddellijke verzet tegen de kapitalistische uitbuiting de wapens van haar revolutionaire strijd smeden. Het is dit verzet dat haar in staat stelt en dwingt zich als klasse te verenigen en het is dus in het vuur van deze strijd dat ze zich bewust wordt van de noodzaak en de mogelijkheid van de kommunistische revolutie.
De arbeidersklasse moet niet het economische karakter van haar strijd opgeven (wat trouwens onmogelijk is zolang ze als klasse strijdt), maar alle illusies over de mogelijkheid haar belangen te verdedigen - zelfs de meest directe - zonder buiten het strikt economische kader te treden en zonder bewust het politieke, globale en revolutionaire karakter van haar strijd op zich te nemen.
Tegenover de onvermijdelijke mislukking op het onmiddellijke vlak van haar eisenstrijd in het kapitalisme in verval, moet de arbeidersklasse niet besluiten dat deze strijd nutteloos is. De enige manier om deze van nut te laten zijn voor de proletarische zaak, is hem te zien als een leerschool en voorbereiding voor algemenere en meer georganiseerde strijd. Door te strijd ook daartoe om te vormen, kan hij meer bewust worden van de onvermijdelijkheid van de uiteindelijke afrekening met het uitbuitingssysteem. In het kapitalisme in verval, nu de kommunistische revolutie aan de orde is, kan de doeltreffendheid van de dagelijkse strijd niet meer gemeten worden aan onmiddellijke resultaten, of daarop beoordeeld worden. Ze kan alleen gezien worden in dienst van het historische en wereldwijde perspectief van de kommunistische revolutie.
4.2. De organisatievormen van de arbeidersstrijd
Toen ze de vakbonden verloor, moest de arbeidersklasse een nieuwe organisatievorm ontwikkelen. Dat is in het kapitalisme in verval geen eenvoudige taak. De vakbonden staan nog sterk omdat ze in staat zijn ach voor te doen als de enig mogelijke organisatievorm voor de strijd. Zo wensen ondernemers en regering geen andere ‘onderhandelaar’ te erkennen dan de vakbonden. Zonder ophouden, door middel van pamfletten, radio, TV, pers enzovoort houdt het kapitalisme de arbeiders dagelijks voor: ‘De vakbonden zijn jullie organisaties'’. Alles wordt in het werk gesteld om de misleidende kracht van het vakbondsapparaat te versterken.
Dit heeft niet altijd het succes waarop gerekend wordt: in een land als Frankrijk, waar men de representativiteit van de vakbonden zo van de daken schreeuwt, vindt slechts één op de vijf arbeiders het nodig zich bij een vakbond aan te sluiten. Men heeft dan ook steeds meer de medewerking van de ultralinkse organisaties nodig om de meest strijdbare arbeiders in deze instellingen van het kapitaal te laten geloven. Arbeiders die voortdurend onder druk staan van dergelijke misleidingen, zoals in landen met grote ‘vakbondsvrijheid’, hebben veel moeite om te beseffen dat de organisatie van de strijd ook buiten deze traditionele instellingen mogelijk is. Alleen een bijna onhoudbare situatie brengt hen ertoe zich openlijk te verzetten tegen het enorme staatsapparaat met zijn partijen en vakbonden. Dat is wat de arbeidersstrijd juist kenmerkt en tegelijk zo moeilijk maakt in het kapitalisme in verval: in haar verzet tegen de vakbonden staat de arbeidersklasse niet alleen tegenover een handjevol vakbondsbureaucraten, maar vooral tegenover de kapitalistische staat zelf. Maar juist omdat ze zo moeilijk is, is elke actie van de arbeidersklasse buiten de vakbonden om, van enorme betekenis. Dit verklaart waarom het probleem van de organisatievormen buiten de vakbond zo belangrijk is.
Het probleem van de organisatievormen van de arbeidersstrijd staat niet los van de vraag naar de inhoud van deze strijd. De revolutionaire inhoud die de proletarische strijd vaak meteen gaat aannemen in de vervalperiode van het kapitalisme, is nauw verbonden met de organisatievormen waartoe de arbeidersklasse komt.
4.2.1. Tijdens de strijd: arbeidersvergaderingen, comités en Arbeidersraden
Tijdens de belangrijkste revolutionaire strijdperiodes van deze eeuw gebruikte het proletariaat een nieuwe organisatievorm, die in overeenstemming is met zijn historische taak, namelijk Sovjets of Arbeidersraden, vergaderingen van afgevaardigden die hun opdracht gekregen hebben van de algemene vergaderingen van arbeiders. Deze organisaties ter centralisatie en éénmaking van de klasse, zijn de plaats waar de klasse, in het heetst van de strijd, de materiële en theoretische krachten opbouwt voor haar aanval op de staat. Maar door hun vorm hebben ze nog een belangrijke bijzonderheid. Door het feit dat het vergaderingen zijn van afgevaardigden, gekozen door talrijke vrijwel permanente algemene vergaderingen, is hun aanwezigheid volledig afhankelijk van het bestaan van deze algemene vergaderingen en dus ook van een veralgemeende strijd. Wanneer de arbeidersklasse niet in strijd is in het geheel van de bedrijven, wanneer er niet overal waar ze strijdt algemene arbeidersvergaderingen ontstaan, kunnen de Raden ook niet bestaan. Ze kunnen dus slechts voortbestaan wanneer de openlijke en algemene strijd zelf permanent wordt, dit is tijdens het revolutionair proces: de arbeidersraden zijn de specifieke organisatie van de proletarische macht. Hoe organiseert de arbeidersklasse zich dan tijdens strijd waarin ze wèl met de staat en zijn vakbondsaanhangsel in botsing komt, zonder echter het stadium van de algemene opstand te bereiken?
De ervaring van bijna driekwart eeuw ‘wilde’ stakingen heeft hierop een duidelijk antwoord gegeven. In de verste uithoeken van de aarde, in de meest uiteenlopende historische en geografische omstandigheden, nemen de anti-vakbondsstakingen spontaan een eenvoudige organisatievorm aan die een voorloper is van de arbeidersraden: algemene vergaderingen van stakers, onderling gecoördineerd door comités van verkozen afgevaardigden die voortdurend verantwoordelijk zijn tegenover deze vergaderingen.
We vinden hier dus dezelfde organisatorische grondslag terug die ook als basis dient voor de revolutionaire raden. Organisatievormen en inhoud zijn nauw verbonden. Zoals, in het kapitalisme in verval, de inhoud van consequente stakingen de kiem in zich draagt van de inhoud van de grote revolutionaire strijd, zo bevat ook hun organisatievormen reeds de kern van de organisatie van de revolutie.
4.2.2. Buiten de strijd: arbeiderskernen, politieke groepen en partijen
Na de dood van de vakbondsvormen, heeft de arbeidersklasse uit eigen ervaring in de praktijk het vraagstuk opgelost van de organisatievormen die ze nodig heeft om haar open strijd goed te kunnen voeren. De vakbonden waren echter niet alleen organisatievormen voor de open strijd. Als permanente organisaties waren ze ook een organisatievorm voor de arbeiders buiten de strijdperiodes. Met de massapartij vormden ze echte polen voor de hergroepering van de klasse. Met het verdwijnen van deze vormen als proletarische instrumenten stelt zich voor de klasse het probleem of en hoe ze zich nog als klasse kan organiseren buiten periodes van strijd. Wanneer een strijd voorbij is, na een wilde staking bijvoorbeeld, verdwijnen de stakingscomités samen met de algemene vergaderingen. De arbeiders hebben de neiging om opnieuw te vervallen tot een massa versnipperde en verslagen individuen, die zich min of meer vrijwillig bij hun vertegenwoordiging door de vakbonden neerleggen.
Deze terugval in de passiviteit kan langer of korter duren, maar hij is onvermijdelijk zolang geen nieuwe openlijke strijd uitbreekt. Om nu een dergelijke terugval te voorkomen, komt het vaak voor dat de meest strijdbare arbeiders meteen na de strijd proberen om georganiseerd te blijven door een permanente organisatie op te richten, teneinde de arbeidersklasse verenigd te houden, ook wanneer er geen directe en openlijke strijd is. Zulke pogingen mislukken stelselmatig:
- ofwel valt de gevormde organisatie na zekere tijd uiteen omdat men de moed verliest bij de onmogelijkheid om alle arbeiders van het bedrijf te verenigen. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de A.A.U. (Algemene Arbeiders Bond) in Duitsland na de strijdperiode van 1919-1923 of bij de meeste actiecomités die na Mei 1968 in Frankrijk probeerden te overleven[1];
- ofwel ze blijft bestaan en vormt zich om tot een nieuwe vakbond.
Deze terugkeer gebeurt vaak onder de meest grove vormen, bijvoorbeeld door het prediken van een nieuwe vakbond die ‘radicaler’, ‘democratischer’, minder ‘bureaucratisch’ enzovoort moet zijn. Dat was bijvoorbeeld het geval met het stakingscomité van Renault in 1947 in Frankrijk, dat de Trotskisten op de been probeerden te houden, evenals met de meeste Comisiones Obreras in Spanje, die sinds het einde van de jaren 1960 een ware nationale vakbondsstructuur geworden zijn in dienst van de burgerlijke partijen en de ‘democratische’ oppositie. Maar wanneer de vakbondsmisleiding verder afslijt, gebeurt de terugkeer naar vakbondspraktijken vaak onder de dekmantel van meer dubbelzinnige, meer verwarrende vormen die zich bedienen van een ‘anti-vakbonds’-taal.
Tijdens openlijke strijd, vooral als die tegen het vakbondsapparaat ingaat, wordt de onmogelijkheid van de scheiding tussen de onmiddellijke economische strijd en de historische revolutionaire strijd overduidelijk. Na zo’n strijd gebeurt het vaak dat bij bepaalde arbeiders het idee ontstaat om een nieuwe vorm van permanente organisatie ‘uit te vinden’. Zoals de vergadering van de stakers, zou ze ‘noch louter economisch, noch louter politiek’ zijn. Het is echter niet voldoende zoiets te willen, het moet ook nog praktisch mogelijk zijn. Door tegelijk het permanente karakter (blijven voortbestaan buiten de periodes van openlijke strijd) en het eenheidskarakter (d.w.z. de gehele klasse verenigde) van de vakbonden te willen overnemen, lopen deze pogingen onvermijdelijk spaak door een terugvallen in de stompzinnigheid van de vakbondsstrijd. Wanneer de strijdwil wegebt, staat de organisatie machteloos tegenover de demobilisatie van de arbeiders. Om dan toch maar de ‘massa’s opnieuw te mobiliseren’, gaat men langzaam maar zeker vervallen tot het bedenken van ‘concrete’ en ‘realistische’ eisen. Dat beperkt zich al snel tot een opbieden tegen de eisen van de vakcentrales (36-urenweek in plaats van 37-urenweek, 2% opslag in plaats van 1%, ‘kwalitatieve’ eisen in plaats van ‘kwantitatieve’ enzovoort) om daarmee in de val van de ‘onmiddellijke overwinningen’ te trappen terwijl de algemene revolutionaire ideeën natuurlijk steeds meer beschouwd worden als ‘te abstract om begrepen te worden door de arbeiders’.
Uiteindelijk gaat zo’n organisatie alleen nog middelen zoeken om zich te kunnen onderscheiden van de klassieke vakbondsorganisaties en partijen: ‘linksere’, ‘radicale’ taal en politiek leuke dingen voor de mensen: ‘niet in te willigen eisen’ of de sinistere grap van het zelfbeheer. In korte tijd ontwikkelt zo’n organisatie, die ‘noch een vakbond, noch een politiek organisatie’ wilde zijn, zich zo tot een ‘gepolitiseerde’, uiterst linkse vakbond - over het algemeen met een minderheidskarakter en meer dan verward - die zich alleen daarin van de andere vakbonden onderscheidt, dat hij zijn ware aard niet wil erkennen, namelijk dat het een vakbond is. Bepaalde ultralinkse stromingen hebben zich gespecialiseerd in het opzetten van dit soort praktijken. De meest kenmerkende voorbeelden van dit type van verborgen vakbondsstrijd zijn waarschijnlijk Autonomia Operaia in Italië en Plataformas Anticapitalistas in Spanje.
4.2.3. Permanente eenheidsorganisaties gedoemd te mislukken
Of het nu gaat om de Duitse Arbeiterunionen (A.A.U.) tussen 1919 en 1923, de Comités d’Action in Frankrijk in 1968-1969, de Zelfstandige Arbeidersvergaderingen en, de C.U.B.’s (Eenheidscomités aan de Basis) in Italië of de Comisiones Obreras in Spanje, oorspronkelijk betreft het arbeidersgroepen die gevormd werden door de meest strijdbare arbeiders.
Al deze groepen weerspiegelen de algemene tendens van de arbeidersklasse om zich te organiseren. Maar in tegenstelling tot de denkbeelden van de ultralinksen, die er op uit zijn zelf nieuwe organisatievormen voor de klasse uit te denken, deugt niet elke organisatievorm voor het proletariaat. Een organisatievorm heeft rechtstreeks te maken met het doel dat men nastreeft. Aan elk doel beantwoordt een meest geschikte, een meest efficiënte organisatievorm. Welnu, de arbeidersklasse streeft ook niet elk doel na; ze heeft er maar één: strijden tegen de uitbuiting waarvan ze het slachtoffer is; er zowel de gevolgen, als de oorzaken van bestrijden. In deze strijd beschikt het proletariaat slechts over twee wapens:
- zijn bewustzijn;
- zijn eenheid.
Wanneer de arbeiders zich buiten periodes van openlijke strijd aaneensluiten om bij te dragen tot de algemene strijd van hun klasse, kunnen ze dat dan ook alleen doen met twee soorten van hoofdtaken:
- bijdragen tot de verdieping en de veralgemening van het revolutionair
- bewustzijn van de arbeidersklasse;
- bijdragen tot haar éénmaking.
De organisatievormen van de klasse hebben onvermijdelijk alles te maken met de noodzaak om deze twee taken te vervullen. Het is dan ook op dit vlak dat zich de problemen voordoen: deze twee taken zijn namelijk twee aspecten van eenzelfde hoofdtaak, het zijn twee bijdragen tot eenzelfde strijd. Toch hebben ze tegenstrijdige kenmerken:
- Om de arbeiders één te maken moet er een organisatie zijn waartoe elke arbeider kan toetreden, wat ook zijn ideeën zijn, gewoon omdat hij arbeider is.
- Om het bewustzijnsniveau van de arbeidersklasse in haar geheel te verhogen, moeten zij die daarin meer vooruitgang geboekt hebben dan de anderen, niet met de armen over elkaar blijven zitten wachten totdat dat vanzelf gebeurt. Ze moeten hun overtuiging kenbaar maken, hun ideeën propageren, tussenkomen met hun politieke standpunten in de arbeidersklasse waarvan ze deel uitmaken.
Zolang de arbeidersklasse zal bestaan als uitgebuite klasse (dat wil zeggen zolang er klassen bestaan), zullen er bij haar leden enorme verschillen blijven bestaan in revolutionaire wil en bewustzijn. Tijdens de strijd neigen alle arbeiders, door de positie die ze in het productieproces innemen, naar revolutionair bewustzijn. Toch ontwikkelen ze zich niet allemaal in hetzelfde tempo. Er zijn altijd bepaalde individuen en delen van de klasse die meer vastbesloten handelen, zich meer bewust zijn van de noodzaak en de middelen tot revolutionaire actie; anderen daarentegen schrikken ervoor terug, aarzelen en zijn meer gevoelig voor de ideologie van de heersende klasse. Het is pas door een langdurig proces van klassestrijd, dat het revolutionair bewustzijn algemeen wordt. De tussenkomst van de meer bewuste elementen speek daarom een actieve rol in dit proces. Maar dit werk kan alleen plaatsvinden wanneer degenen die eraan deelnemen, een fundamentele politieke overeenstemming hebben bereikt. Deze tussenkomst is bovendien alleen maar mogelijk als ze georganiseerd gebeurt. De organisatie die zich deze taak stelt, kan slechts worden gevormd door individuen die het eens zijn met een politiek platform. Wanneer zo’n organisatie alle politieke overtuigingen, die er op dat moment in de arbeidersklasse bestaan, in zich op zou nemen, (met andere woorden als ze geen politiek platform zou aanvaarden als organisatorische grondslag, dat de verworvenheden van twee eeuwen proletarische strijdervaring samenvat), dan zou ze onmogelijk deze taak kunnen vervullen. Zonder strenge politieke aansluitingscriteria, zou ze slechts een bron van verwarring zijn. Haar eenmaking en de verhoging van haar bewustzijnsniveau zijn de twee taken die de klasse op een georganiseerde wijze moet volbrengen. Dit kan echter niet in één enkele organisatie gebeuren. Daarom heeft de klasse zich ook steeds twee fundamentele organisatievormen gegeven:
- de eenheidsorganisaties die alle arbeiders verenigen zonder rekening te houden met hun politieke ideeën (dit waren de vakbonden in de opgaande periode, het zijn de arbeidersraden en de algemene vergaderingen in de vervalperiode van het kapitalisme)
- de politieke organisaties die zich baseren op een politiek platform en geen
- sociaal toetredingscriterium toepassen (partijen en politieke groepen).
Vele pogingen om eenheidsorganisaties van de klasse op te richten buiten elke openlijke strijd, worden gekenmerkt door de min of meer uitgesproken wil een organisatie op te richten die tegelijk eenheidsorganisatie en politieke organisatie is, die tegelijk open staat voor alle arbeiders en zich tot taak geeft politieke standpunten binnen de klasse te verdedigen, vooral tegenover de vakbonden. Dat is dan ook de eerste reden van hun stelselmatig mislukken. We hebben net gezien dat een politieke organisatie niet ‘open’ kan staan -zoals een eenheidsorganisatie - zonder een bron van verwarring te worden. Deze mislukkingen vinden hun oorsprong echter vooral in een algemene onmogelijkheid waarop de arbeidersklasse in het kapitalisme in verval stuit: namelijk om ach in een eenheidsorganisatie te organiseren buiten een periode van openlijke strijd.
De vakbonden konden in de negentiende eeuw wel permanente en eenheidsorganisaties van de klasse zijn door de functie die ze vervulden: de systematische strijd voor hervormingen kon en moest een permanente taak zijn. Rond deze taak konden de arbeiders ach daadwerkelijk hergroeperen en een echte levende plaats voor de vorming van klassebewustzijn scheppen omdat er regelmatig concrete resultaten werden geboekt. Maar wanneer deze strijd onmogelijk en nutteloos geworden is, wanneer het arbeidersverzet nog slechts tot uiting kan komen in en door openlijke strijd, bestaat er geen enkele mogelijkheid tot een algemene hergroepering van de klasse buiten de strijd. Massa’s kunnen zich immers niet lang organiseren rond een bepaalde activiteit zonder onmiddellijk resultaat.
De enige activiteit die een stabiele organisatie buiten periodes van strijd op klasseterrein kan voortbrengen, is een activiteit die niet op korte termijn gezien kan worden, maar die zich op het vlak van de historische en globale strijd van de klasse moet plaatsen. Dit komt overeen met de activiteit van de politieke organisatie van het proletariaat die de lessen trekt uit de historische ervaringen van de arbeidersklasse, die zich het kommunistisch programma opnieuw eigen maakt en die een stelselmatig politieke tussenkomst ontwikkelt. Dit is nu echter juist een taak van minderheden, een taak die nooit als werkelijke basis kan dienen voor een algemene eenheidsorganisatie van de klasse.
Ingeklemd tussen de onmogelijkheid een eenheidsorganisatie van de klasse te worden en de onmogelijkheid om een echte politieke organisatie te worden zonder het eenheidskarakter op te geven, zijn alle pogingen om permanente eenheidsorganisaties op te richten veroordeeld om na zekere tijd uiteen te vallen of om te ontaarden door de enige activiteit op te nemen die ze een schijn van bestaan kan geven: door vakbond te worden.
De arbeiderskernen die zich buiten de openlijke strijdperiodes vormen kunnen in het beste geval slechts de plaatsen zijn, de voorlopige hingen waar de arbeiders de uitdieping van hun klassebewustzijn beginnen. Elke poging om ze te bestendigen, ze om te vormen tot iets wat ze niet kunnen zijn - blijvende organisaties - kan slechts uitmonden in de impasses die we hierboven geschetst hebben.
4.3. De tussenkomst van de revolutionairen
De vakbonden zullen in de komende jaren een belangrijke rol spelen op het politieke toneel van de klassenstrijd. Ze zijn de voornaamste dam waarachter het kapitaal zich kan verschansen tegen de proletarische aanval. Voor het proletariaat zijn ze de eerste vijand die moet worden verslagen, de eerste hindernis die het moet opruimen. Daarom is hun ontmaskering één van de eerste taken van de tussenkomst van de revolutionairen. De kommunisten moeten honderd, duizend maal aan de arbeiders uitleggen dat degenen die nu voorop lopen bij vakbondsdemonstraties en deze zo knap inkaderen door een ordedienst met een rode armband, morgen de wapens tegen de arbeiders zullen opnemen. Ze moeten even systematisch hen ontmaskeren die, onder het voorwendsel van het ‘dubbelkarakter van de vakbonden’, van ‘proletarische eenheidsfronten’ en andere ‘kritische steun’, alles doen om de organisaties van het kapitaal voor te stellen als arbeidersorganisaties: de ultralinksen, de verdedigers van het zelfbeheer en de andere slippendragers van het kapitalisme in verval. In tegenstelling tot wie in het uitvinden en het naar voren schuiven van ‘meer radicale’, ‘niet in te willigen’ of‘overgangseisen’ een middel ziet om het proletariaat aan te zetten om ‘van de economische strijd naar de politieke over te stappen’, verdedigen de kommunisten geen bijzondere eisen. Ze steunen alle eisen van de klasse voor zover deze het verzet van het proletariaat tegenover de verscherping van zijn uitbuiting vertegenwoordigen. Het is de taak van de kommunisten om aan te tonen dat, in het kapitalisme in verval, het kapitaal geen blijvende verbeteringen van de levensstandaard van de arbeiders meer kan toestaan, dat er geen strijd tegen de gevolgen van de uitbuiting meer kan bestaan zonder dat deze tevens gericht is tegen oorzaken van de uitbuiting, dat er geen andere overwinning voor de eisenstrijd bestaat dan het ontwikkelen van het bewustzijn en de middelen voor de definitieve vernietiging van het systeem zelf. De ontmaskering van de vakbonden gaat onvermijdelijk samen met de verdediging van de organisatievormen die eigen zijn aan de arbeidersstrijd in het kapitalisme in verval: de bedrijfscomités, de algemene vergaderingen, de arbeidersraden.
Op zichzelf kunnen de organisatievormen van de klasse echter geenszins een voldoende voorwaarde zijn om de arbeidersstrijd van een werkelijke klasse-zelfstandigheid te verzekeren. De bourgeoisie kan zeer goed de organisatievormen die de arbeidersklasse in haar strijd ontwikkelt, opnieuw inpalmen en in haar dienst stellen. Bovendien, wanneer men de aandacht van de arbeiders op dit probleem fixeert, kan dit een aanleiding zijn om het probleem van de inhoud van de strijd weg te moffelen en om het revolutionair proces stil te leggen in een nog weinig ontwikkeld stadium. De organisatievormen zijn een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van het revolutionaire proces, maar hun opkomst is eerder het spontaan product van de massa-actie dan een resultaat van de tussenkomst van de revolutionairen. Bovendien, als deze vormen er eenmaal zijn, zet het revolutionair proces zich niet voort op het gebied van de vorm maar op het inhoudelijke vlak van de strijd. Het is dan ook op dit laatste vlak dat de tussenkomst van de revolutionairen een echte noodzaak is.
In elke vooruitgang van dé arbeidersstrijd zullen de revolutionairen iedereen moeten ontmaskeren die de ontwikkeling van het revolutionair proces tracht te belemmeren door elke vooruitgang voor te stellen als een ‘beslissende overwinning’.
Bij elke etappe van de strijd brengen de revolutionairen de historische vooruitzichten en het wereldkarakter van de proletarische strijd naar voren.
De vernietiging van de vakbonden is slechts een aspect van de globale vernietiging van de kapitalistische staat. De arbeiders kunnen hun strijd slechts ontwikkelen door de inhoud ervan in zijn geheel in handen te nemen, als een historische strijd voor de kommunistische wereldrevolutie.
[1] Het uiteenvallen gebeurt meestal na een lang ontbindingsproces, dat aller-betreurenswaardigste vormen aanneemt. Hoe meer de aanvankelijke kern krimpt en hoe meer leden weggaan, des te meer het handjevol overgeblevenen vervalt tot wanhoop en overgaat tot een uitzichtloos activisme dat dikwijls uitmondt in de vertheoretisering van individuele oplossingen: sabotage, terrorisme en zelfs 'onmiddellijke en plaatselijke omvorming van het dagelijks leven’ enzovoort. Italië, dat in 1969 van de Westerse landen de meeste anti-vakbondsstakingen kende, zag een overvloed van dat soort ontaardingen.