Rapport over de hedendaagse ontbinding (mei 2017)

Printer-friendly version

Het is meer dan 25 jaar geleden dat de IKS de Stellingen over de Ontbinding aannam. Sindsdien is deze analyse van de huidige periode van het leven van de maatschappij op de eerste plaats komen te staan in ons organisatorisch begrip van de ontwikkeling van de wereld. Het hiernavolgende document vormt een actualisatie van de Stellingen in het licht van de ontwikkeling van de internationale situatie van de afgelopen kwart eeuw, en in het bijzonder van de recente periode.

Concreet moeten we de essentiële punten van de Stellingen toetsen aan de huidige situatie: in hoeverre zijn de verschillende elementen bevestigd, zelfs versterkt, en in hoeverre zijn ze ontkracht of moeten ze worden ontwikkeld. Een dergelijke systematische benadering is des te noodzakelijker omdat, onder de verschillende gevolgen van de periode van ontbinding, ten gevolge van de aard van de ontbinding, de revolutionairen constant worden geconfronteerd met een verschijnsel dat weegt op de hele maatschappij: “de afwijzing van rationeel en coherent denken, zelfs onder `wetenschappers’” (Punt 8), wat gedeeltelijk verklaart waarom deze vraag niet begrepen wordt door het merendeel van de groepen die zich beroepen op de Kommunistische Linkerzijde. Het is vooral de hedendaagse situatie in de wereld die ons dwingt om terug te komen op drie vragen van het grootste belang:

  • Het terrorisme
  • De vluchtelingen
  • De opkomst van het populisme als een uitdrukking van het verlies van controle door de bourgeoisie over haar politieke spel

1) Het algemeen kader van de analyse van de ontbinding

“.... we moeten ook wijzen op de fundamentele verschillen tussen de elementen van ontbinding, die het kapitalisme vanaf het begin de [van de 20e] eeuw infecteerden, en de algehele ontbinding, die het hele systeem nu aantast. Nogmaals, afgezien van de strikt kwantitatieve aspecten, is het duidelijk dat de ontbinding een dermate breedte en diepte heeft bereikt, dat het een nieuwe en unieke vorm heeft aangenomen, die het kapitalisme in een nieuw en beslissend stadium heeft gebracht. Dit is het stadium waarin de ontbinding een beslissende, zo niet dé beslissende factor in de sociale ontwikkeling is geworden.” (Punt 2)

“Concreet betekent dit dat het imperialistische karakter van alle staten, de dreiging van de wereldoorlog, de absorptie van de burgerlijke maatschappij door de staats Moloch, niet alleen blijven voortbestaan in het stadium van de ontbinding, maar zich in dit stadium versmelten en ontwikkelen tot de uiterste consequentie.” (Punt 3)

“In de maatschappij zijn er daarom twee klassen met tegengestelde belangen, die elkaar confronteren, maar niet in staat zijn om een definitief antwoord door te drijven. De geschiedenis stopt echter niet. Nog minder dan voor eerdere maatschappijvormen is het ‘bevriezen’ of ‘stagneren’ van het sociale leven mogelijk. Als gevolg van de crisis kunnen de tegenstellingen in het kapitalisme slechts dieper worden. De bourgeoisie is niet meer in staat om de maatschappij ook maar een schijn van een perspectief te geven. Het proletariaat is op het moment ook niet in staat om zijn perspectief, revolutie, doorgang te doen vinden. Deze situatie kan enkel leiden tot een situatie van algehele ontbinding; het kapitalisme rot weg”. (Punt 4)

“Geen enkele productiewijze kan leven, zich ontwikkelen, zich handhaven op een solide basis en sociale cohesie verzekeren, als ze niet in staat is een perspectief te bieden voor de hele maatschappij die ze overheerst. Dit geldt met name voor het kapitalisme, dat de meest dynamische productiewijze uit de geschiedenis is.” (Punt 5)

“.... het proletariaat is niet in staat haar perspectief, de kommunistische revolutie, het enige realistische perspectief, [d.w.z.] de kommunistische revolutie, door te zetten. De heersende klasse is niet in staat ook maar het kleinste beetje perspectief te bieden, zelfs niet op korte termijn. In zo'n situatie kunnen de mogelijkheden van de heersende klasse om de verschijnselen van het verval te beperken en te controleren slechts onder de slagen van de crisis bezwijken.” (Punt 5)

Om te beginnen moet een essentieel aspect van onze analyse worden benadrukt: de term ‘ontbinding’ wordt op twee verschillende manieren gebruikt. Aan de ene kant wordt de term toegepast op een verschijnsel dat de maatschappij aantast, in het bijzonder in de periode van het verval van het kapitalisme, en aan de andere kant duidt het een specifieke historische fase van de laatstgenoemde aan, haar laatste fase:

“(...) de ontbinding heeft een dermate breedte en diepte bereikt, dat het een nieuwe en unieke vorm heeft aangenomen, die het kapitalisme in een nieuw en beslissend stadium heeft gebracht. Dit is het stadium waarin de ontbinding een beslissende, zo niet de beslissende, factor in de sociale ontwikkeling is geworden.” (Punt 2)

Aan de basis van onze analyse over de ontbinding ligt de constatering dat deze ongekende situatie waarin geen van de twee belangrijkste klassen van de maatschappij, de bourgeoisie en het proletariaat, in staat zijn om hun eigen antwoord te geven op de crisis van de kapitalistische economie: de wereldoorlog of de kommunistische revolutie. Maar zelfs als er een verschuiving had plaatsgevonden van de krachtsverhoudingen tussen de klassen, bijvoorbeeld als de bourgeoisie een nieuwe wereldoorlog op gang had gebracht, of als de arbeidersklasse nieuwe momenten van strijd was aangegaan met een revolutionair perspectief: dat zou niet hebben betekend dat die periode voorbij was geweest (zoals het bijvoorbeeld stompzinnig wordt gesteld door de parasitaire Internationale Groep van de Kommunistische Linkerzijde - IGKL). Het proces van ontbinding van de maatschappij kan niet worden teruggedraaid, omdat ze overeenkomt met de zieltogende fase van de kapitalistische maatschappij. Het enige dat ze kan voortbrengen, in het geval van zo’n verschuiving, is een vertraging van het proces, maar zeker geen ‘stap terug’. Maar, hoe dan ook, een dergelijke verschuiving heeft niet plaatsgevonden. In de loop van de afgelopen kwarteeuw is het wereldproletariaat volstrekt niet in staat gebleken om ook maar de contouren te schetsen van een perspectief dat de bestaande orde zou omverwerpen. Wel integendeel: we zijn getuige geweest van een terugval in haar strijdwil, alsmede in haar capaciteit om het fundamentele wapen van haar strijd te ontvouwen, de solidariteit.

Op de zelfde manier is de bourgeoisie er niet in geslaagd om zichzelf een werkelijk perspectief te geven, “behalve het van dag tot dag noodmaatregelen nemen om de economie overeind te houden” (Punt 9). Na de ineenstorting van het Oostblok leek de wereldeconomie, na een periode van instabiliteit in dit gebied, een aanzienlijk herstel van de crisis door te maken. In het bijzonder door de opkomst van de BRICs, die indrukwekkende groeipercentages lieten zien. Niettemin heeft de ware euforie, die die zich van de wereldbourgeoisie meester had gemaakt, het idee doen postvatten dat de economie opnieuw zou kunnen opleven zoals tijdens de ‘na-oorlogse boom’: deze euforie werd echter bruusk onderbroken door de economische stuiptrekkingen van 2007-2008, die de kwetsbaarheid van de financiële sector duidelijk maakte en de dreiging heeft geopenbaard van een depressie gelijkaardig aan die van de jaren 1930. De wereldbourgeoisie is erin geslaagd de schade te beperken, in het bijzonder door de massale injectie van publieke middelen in de economie, wat geleid heeft tot een explosie van de staatsschulden, welke onder andere geleid heeft tot de Euro-crisis van 2010 en 2013. Tegelijkertijd blijft het groeicijfer van de belangrijkste wereldeconomie op een lager niveau dan voor 2007, ongeacht het feit dat de rentetarieven bijna nul zijn. Wat betreft de bewierookte BRICs: die zijn vandaag de dag gekrompen tot de ICs, aangezien Brazilië en Rusland worden geconfronteerd met een spectaculaire vertraging van hun groei, tot op het punt van een recessie. Wat vandaag de dag overheerst in de heersende klasse is niet de euforie, het geloof in ‘mooiere tijden’, maar de gematigdheid en de angst, die zeker niet aan de hele maatschappij het gevoel geven dat een ‘betere toekomst mogelijk is’, vooral onder de uitgebuitenen waarvan de levensomstandigheden steeds slechter worden.

De historische voorwaarden, die aan de oorsprong lagen van deze fase van de ontbinding, hebben zich niet alleen gehandhaafd, maar zelfs nog verergerd, wat een verergering van het merendeel van de manifestaties van de ontbinding tot gevolg heeft gehad.

Om een dergelijke verergering beter te begrijpen is het belangrijk om ons te herinneren dat - zoals wordt benadrukt door het tweede punt van de Stellingen - we spreken over een tijdperk of fase van de ontbinding en niet louter over de ‘manifestaties van ontbinding’.

Het eerste punt van de Stellingen benadrukt het feit dat er een belangrijk verschil bestaat tussen het verval van het kapitalisme en het verval van andere productiewijzen, die aan het kapitalisme zijn voorafgegaan. Het onderstrepen van dit verschil is belangrijk in verband met de vraag wat de sleutel is tot de ontbinding: het perspectief. Kijken we naar het verval van het feodalisme, kunnen we constateren dat dit werd ingeperkt door de ‘gelijktijdige’ ontwikkeling van kapitalistische verhoudingen en de geleidelijke en gedeeltelijke opkomst van de burgerlijke klasse. De ontbinding van een opeenvolging van economische, sociale, ideologische en politieke vormen van de feodale maatschappij werd verzacht (niet noodzakelijkerwijs heel bewust) door de nieuwe opkomende productiewijze. We kunnen twee voorbeelden geven: de absolute monarchie diende in bepaalde landen de economische ontwikkeling van het kapitalisme door bij te dragen aan de vorming van een nationale markt; de religieuze visie van de ‘zuiverheid van het lichaam – voorgesteld als de zetel van de duivel – had een bruikbare functie in de oorspronkelijke accumulatie van het kapitaal, voor de groei van het geboortecijfer en het opleggen van een discipline aan de nieuwe proletariërs.

Daarom konden er in de vervalperiode van het feodalisme wel min of meer gevorderde uitdrukkingen van ontbinding zijn geweest, er kon geen specifiek tijdperk van ontbinding bestaan. In de menselijke geschiedenis hebben bepaalde geïsoleerde maatschappijvormen kunnen eindigen in een complete ontbinding, die leidde tot hun verdwijning. Niettemin kan alleen het kapitalisme in zijn vervalperiode een globaal tijdperk van ontbinding, als een historisch en wereldwijd verschijnsel, doormaken.

2) De maatschappelijke verschijningsvormingen van de ontbinding

De stellingen van 1990 geven de belangrijkste maatschappelijke manifestaties van de ontbinding aan:

  • “de toename van de hongersnoden in de ‘Derde Wereld’landen (…)
  • de verandering van de ‘Derde Wereld’ in één grote sloppenwijk, waar honderden miljoenen mensen leven als ratten in de goot (...)
  • de ontwikkeling van hetzelfde verschijnsel in de grote steden van de ‘ontwikkelde’ landen (…)
  • de recente toename van ‘ongelukken’ (…)
  • de toenemende vernietigende effecten van ‘natuur’rampen voor mens, maatschappij en economie (…)
  • de vernietiging van het natuurlijke milieu, die verschrikkelijke dimensies bereikt .” (punt 7)

De officiële cijfers van de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) beweren dat er sinds de jaren 1990 een afname is van de ondervoeding. Niettemin zijn er vandaag de dag nog ongeveer een miljard mensen die het slachtoffer zijn van ondervoeding. Deze tragedie treft voornamelijk Zuid-Azië et bovenal de Sub-Sahara in Afrika, waar in bepaalde regio’s bijna de meerderheid van de bevolking honger lijdt, in het bijzonder de kinderen, met schrijnende gevolgen voor hun groei en hun ontwikkeling. Hoewel de technologie een drastische groei van de productie mogelijk heeft gemaakt, waaronder de landbouwsector, slagen de boeren van verschillenden landen er niet in hun oogst te verkopen, en blijft de honger voor honderdduizenden mensen een gesel uit de donkerste periodes van de menselijke geschiedenis. En als het niet de rijke landen treft, dan is dat omdat de staat haar armen nog kan voeden. Zo ontvangen 50 miljoen bewoners van de Verenigde Staten bijvoorbeeld voedselbonnen.

Vandaag de dag leven meer dan een miljard mensen in sloppenwijken en dat aantal is sinds 1990 alleen maar is gestegen. de transformatie van de ‘Derde Wereld’ in een enorme sloppenwijk is volledig bevestigd, zodanig dat het rapport ‘Global Risks’, gepresenteerd op het Wereld Economisch Forum van Davos in 2015, voor de eerste keer de snelle en ongecontroleerde verstedelijking moest scharen onder de belangrijkste risico’s die de planeet bedreigen. Hierbij werd opgemerkt dat, over de hele wereld, 40 procent van de groei van de stedelijke bevolking plaatsvindt in de sloppenwijken, wat betekent dat deze groei nog veel groter moet zijn in de onderontwikkelde landen.

En dit verschijnsel en deze groei van sloppenwijken neigt ernaar zich te uit te breiden naar de rijkste landen, in verschillende vormen: miljoenen Amerikanen die hun huis verloren tijdens de ‘subprime’-crisis en die de cohorten van daklozen zijn komen vervoegen, de Roma- of de vluchtelingenkampen aan de rand van talloze steden in Europa, en zelfs in hun centra, … en hetzelfde geldt voor hen die een slechte woning hebben, de tientallen miljoenen die in echte krotten wonen. In 2015 woont 17,4% van de bevolking van de Europese Unie aldus in overbevolkte woonruimten, 15,7% van de woningen heeft een water- of een schimmelprobleem, en bij 10,8% is het koud in huis. En het is niet alleen het lot van de arme landen in Europa, want in Duitsland zijn deze cijfers respectievelijk 6,7%, 13,1% en 5,3%, en in het Verenigd Koninkrijk, 8%, 15,9% en 10,6%.

Wat betreft de catastrofale ‘ongelukken’ kunnen we verschillende voorbeelden noemen uit de afgelopen 25 jaar. Het voldoet hier om twee voorbeelden aan te halen, twee voorbeelden die niet alleen de meest spectaculaire en dramatische gevolgen hebben gehad, niet in de ‘Derde Wereld’, maar in twee van de meeste ontwikkelde economische mogendheden: de overstromingen in New Orleans in augustus 2005 (bijna 2000 doden, een stad waar alle bewoners verdwenen waren) en de catastrofe van Fukushima in maart 2011, een catastrofe van dezelfde omvang als de ramp in Tsjernobyl in 1986.

Wat betreft de “de vernietiging van het natuurlijke milieu, die verschrikkelijke dimensies bereikt” waren we, op het moment dat deze zin werd geschreven, nog ver verwijderd van de constateringen en de voorspellingen die vandaag unaniem gedeeld worden in wetenschappelijke kringen en die door de meerderheid van de burgerlijke sectoren van alle landen voor haar rekening is genomen (zelfs als de heersende klasse niet in staat is om de maatregelen te nemen die noodzakelijk zouden zijn, vanwege de wetten die eigen zijn aan het kapitalisme). De lijst is lang, niet alleen wat betreft de rampen die de mensheid te wachten staat als gevolg van de roofbouw op de leefomgeving, maar ook de rampen die ons nu al treffen: de luchtvervuiling in de steden, de vervuiling van het water van de oceanen, de uitbreiding van de woestijnvorming, de versnelde verdwijning van dieren- en plantensoorten die de balans van onze planeet steeds meer in gevaar brengt (denk maar aan de verdwijning van de bijen, die een gevaar inhoudt voor onze voedselwinning).

3) De politieke en ideologische manifestaties van de ontbinding

Het overzicht dat we ervan gaven in 1990 was het volgende:

“Het steeds corrupter worden van het politieke apparaat (…)

  • de ontwikkeling van het terrorisme en het gijzelen als oorlogswapen tussen staten, waarmee de heersende klasse haar eigen ‘wetten’, die ze had gemaakt om conflicten te regelen, met voeten treedt
  • de constante stijging van de criminaliteit, de onveiligheid en het geweld in de grote steden (…)
  • de ontwikkeling van het nihilisme, wanhoop en zelfmoord onder jonge mensen de haat en de ziekelijke achterdocht (…)
  • de golven van drugsverslaving, die nu een massaverschijnsel geworden is, en een belangrijk element in het corrupt worden van staten en financiële organisaties is (…)
  • het overvloedig opduiken van sekten, het opnieuw terrein winnen van het religieuze denken in de ontwikkelde landen, de afwijzing van rationeel en coherent denken (…)
  • de invasie in dezelfde media door geweld, horror, bloed en massaslachtingen (…)
  • de leegheid en corruptie van alle ‘artistieke’ productie: literatuur, muziek, schilderkunst en architectuur (.)
  • de marginalisering, het ‘ieder voor zich’, de versplintering, het vernietigen van de familierelaties, het uitsluiten van ouderen van het sociale leven, de vernietiging van liefde en genegenheid .” (punt 8)

Al deze aspecten zijn bevestigd en zelfs verergerd. Als we de aspecten met betrekking tot de Stellingen voor het moment terzijde laten, die hierna apart worden belicht (het terrorisme, de kwestie van de vluchtelingen en de groei van het populisme), kunnen we bijvoorbeeld het feit naar voren halen dat het geweld en de criminaliteit in de stad een explosieve groei gekend hebben in veel landen van Zuid-Amerika, en ook in de buitenwijken van bepaalde Europese steden, in verband met de drugshandel, maar niet louter daaromtrent. Wat betreft deze handel, en het enorme gewicht dat zij heeft aangenomen in de maatschappij, ook op het economisch vlak, kunnen we zeggen dat het overeenkomt met een voortdurend groeiende ‘markt’ als gevolg van de toenemende ellende en de wanhoop die alle lagen van de bevolking treft. Wat betreft de corruptie, en alle manipulaties die de ‘witteboordencriminaliteit’ vormen, zijn de laatste jaren niet min geweest op het vlak van de ontmaskeringen (zoals die van de ‘Panama-papers’, die niets meer zijn dan het topje van de ijsberg van het gangsterisme waarin dat de financiële wereld steeds verder wegzakt). En ten aanzien van de omkoopbaarheid van de creatieve artiesten, en hun recuperatie, kunnen we de recente toekenning van de Nobel prijs voor de literatuur aan Bob Dylan aanhalen: Bob Dylan, artistiek symbool van de revolte van de jaren 1960, maar we zouden talloze andere voorbeelden kunnen aanhalen. Tenslotte, de vernietiging van de menselijke verhoudingen, van de familiebanden, van de affectie is alleen maar erger geworden, zoals wordt aangetoond door het toenemend gebruik van antidepressiva, de explosieve toename van het fysieke lijden op het werk, en het ontstaan van nieuwe beroepen die zich richten op het ‘coachen’ van mensen. in dezelfde trant waren er ook echte slachtoffers zoals die van zomer 2003 en in Frankrijk, toen 15.000 ouderen overleden midden in de hittegolf.

4) De kwestie van het terrorisme

Het is duidelijk dat dit geen nieuwe kwestie is in de geschiedenis, noch in de analyses van de IKS (zie bijvoorbeeld de teksten ‘Terreur, Terrorisme en Klassegeweld, gepubliceerd in Internationale Revue, Frans-, Engels- en Spaanstalige uitgave nrs. 14 en 15).

Dit gezegd zijnde is het belangrijk om eraan te herinneren dat het onze kameraad MC was die, naar aanleiding van de aanslagen in Parijs van 1985, zich zette aan een analyse van de ontbinding. De Stellingen analyseren de intrede van het kapitalisme in haar fase van ontbinding als bijzonder betekenisvol “de ontwikkeling van het terrorisme en het gijzelen als oorlogswapen tussen staten, waarmee de heersende klasse haar eigen ‘wetten’, die ze had gemaakt om conflicten tussen de fracties van de heersende klasse te regelen, met voeten treedt.”

Het is amper nodig om te benadrukken tot op welk punt deze kwestie een centrale plaats heeft verworven in het leven van het kapitalisme. Vandaag de dag heeft het terrorisme, als een wapen in de oorlog tussen staten, een centrale plaats ingenomen in het leven van de maatschappij. We hebben zelfs de vorming gezien van een nieuwe staat, Daesh [Islamitische Staat], met zijn eigen leger, zijn politie, zijn administratie, zijn scholen, waarvoor terrorisme het wapen bij uitstek was.

De kwantitatieve en kwalitatieve toename van het terrorisme heeft 15 jaar geleden een beslissende stap gezet met de aanval op de Twin Towers, en het was de eerste wereldmacht die het terrorisme openlijk gebruikte als de reden om haar interventie in Afghanistan en Irak te legitimeren. De groei van het terrorisme heeft zich voortgezet in de aanvallen in Madrid in 2004 en in London in 2005. de oprichting van Daesh tussen 2013-2014 en de aanslagen in Frankrijk tussen 2015-2016, in België en in Duitsland in 2016, vormen een volgende etappe van de eerste orde in dit proces.

Bovendien geven de Stellingen ons de elementen de toenemende fascinatie voor het jihadisme en zelfmoordacties te verklaren onder delen van de jeugd in de ontwikkelde landen:

  • “de ontwikkeling van het nihilisme, wanhoop en zelfmoord onder jonge mensen, de haat en de ziekelijke achterdocht (…)
  • het overvloedig opduiken van sekten, het opnieuw terrein winnen van het religieuze denken in de ontwikkelde landen, de afwijzing van rationeel en coherent denken, (…)
  • de invasie in dezelfde media door geweld, horror, bloed en massaslachtingen, zelfs in programma's die voor kinderen bedoeld zijn (…).”

Al deze aspecten hebben zich alleen maar versterkt in de loop van de afgelopen decennia. Ze hebben alle sectoren van de maatschappij aangetast. Zo heeft men in de meest ontwikkelde landen van de wereld de opkomst kunnen zien van ‘religieus rechts’ (de ‘Tea Party’) binnen een van de twee belangrijkste politieke partijen die belast zijn met het beheer van de belangen van het nationaal kapitaal: een beweging die de meest welgestelde sectoren van de maatschappij betreft. Zo hebben we ook in een land als Frankrijk miljoenen mensen van allerlei maatschappelijke achtergronden, maar bovenal van de bourgeoisie en de kleinburgerij, op straat zien komen uit protest tegen de goedkeuring van het homohuwelijk (die in wezen niet meer was dan een manoeuvre van links om de aandacht af te leiden van het niet inlossen van de verkiezingsbeloftes, en van de aanvallen die ze ondernam tegen de uitgebuitenen). Deze mensen vonden dat een dergelijke maatregel een belediging was aan het adres van God. Het obscurantisme en de religieus fanatisme neemt toe onder de minstbedeelde lagen van de bevolking, vooral onder de jonge proletariërs met een Islamitische migratie-achtergrond, een groei die een belangrijk aantal ‘hier geboren’ jongeren meesleept. Nooit heeft men in de Europese steden zoveel hoofddoeken en boerka’s gezien op de hoofden van moslimvrouwen. En wat te denken van de houding van die tienduizenden jongeren die, na de aanslag op de tekenaars van het tijdschrift Charlie Hebdo, vonden dat ze erom gevraagd hadden door de ‘Profeet’ te tekenen?

5) De kwestie van de vluchtelingen

Deze kwestie werd niet behandeld in de Stellingen van 1990. Hier geven we dus een aanvulling om deze kwestie aan te snijden.

De vluchtelingenkwestie heeft in de afgelopen jaren een centrale plaats aangenomen in het maatschappelijk leven. In de loop van 2015 zijn er meer dan 6 miljoen mensen gedwongen geweest om hun land te verlaten, waarmee ze de meer dan 65 miljoen vluchtelingen in de wereld vervoegen (een getal groter dan de voltallige bevolking van Groot-Brittannië). Aan dat getal moeten 40 miljoen personen toegevoegd worden die op de vlucht zijn in hun eigen land. Het gaat om een verschijnsel dat ongekend is sinds de Tweede Wereldoorlog.

Volksverhuizingen maken deel uit van geschiedenis van de menselijke soort, een soort die 200.000 jaar geleden is ontstaan in een kleine regio van Oost-Afrika, en die uitgewaaid is over de hele wereld, overal waar er voldoende bronnen voorhanden waren om zich te voeden en om in zijn elementaire levensbehoeften te voorzien. Een van de grote momenten van deze volksverhuizingen is die van de kolonisatie van het grootste deel van de planeet door de Europese mogendheden, een fenomeen dat 500 jaar geleden ontstond en samenviel met de opkomst van het kapitalisme. (zie de pagina’s van het Kommunistisch Manifest hierover). Over het algemeen bestonden migratiestromen (als we daar ook handelaars, avonturiers en militairen gedreven door verovering onder mogen scharen) voornamelijk uit delen van de bevolking die hun land ontvluchtten als gevolg van vervolging (zoals de Engelse protestanten van de ‘Mayflower’, de Joden uit Oost-Europa) of van ellende (de Ieren, de Sicilianen).

Pas met het begin van de vervalperiode van het kapitalisme gingen de belangrijkste migratiestromen in omgekeerde richting. Het zijn in toenemende mate de bewoners van de koloniën die, gedreven door de ellende, werk komen zoeken in de metropool - werk dat over het algemeen weinig scholing behoeft en slecht betaald is. Een verschijnsel dat werd voortgezet in golven van dekolonisatie die elkaar opvolgden vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog tot in de jaren 1960. Aan het einde van de jaren 1960 veroorzaakte de openlijke crisis aan van de kapitalistische economie, die een stijging van de werkloosheid in de ontwikkelde landen teweegbracht alsmede de ellende in de voormalige koloniën vergrootte, een gevoelige toename van de illegale immigratie. Sindsdien is de situatie alleen maar erger geworden, ondanks het hypocriete discours van de heersende klasse, een klasse die in deze mensen zonder papieren een arbeiderskracht vindt die zelfs nog minder duur is dan de arbeidskracht die wel over papieren beschikt.

Zo ging het bij de migratiestromen gedurende enkele decennia vooral om economische emigratie. Maar wat nieuw is, sinds enkele jaren, is dat het aantal migranten dat hun land ontvlucht omwille van oorlog of van repressie explosief is toegenomen: daarmee werd een situatie gecreëerd zoals we die niet meer hebben gezien sinds het einde van de oorlog in Spanje of het einde van de Tweede Wereldoorlog. Het aantal vluchtelingen dat met allerlei middelen, waaronder de gevaarlijkste, op de deuren van Europa klopt, neemt van jaar op jaar toe, waardoor het vermogen van de Europese landen om gastheer te zijn op de proef wordt gesteld en het vluchtelingenvraagstuk een belangrijk politiek thema wordt in deze landen (zie verderop over de kwestie van het populisme).

De massale volksverhuizingen zijn geen verschijnsel dat eigen is aan de fase van de ontbinding. Maar ze krijgen vandaag de dag een dimensie die van hen een centraal element maakt van deze ontbinding. Op dit verschijnsel kunnen we de analyse toepassen die we in 1990 gaven ten opzichte van de werkloosheid:

“Hoewel deze werkloosheid, een direct resultaat van de huidige crisis, op zichzelf geen uiting van de ontbinding is, maken haar gevolgen voor een belangrijk deel uit van de ontbinding. (Punt 14)

6) De groei van het populisme

Het jaar 2016, in het bijzonder met de ‘Brexit’ in juni, en de verkiezing van Donald Trump aan het hoofd van de voornaamste wereldmacht in november, maar ook de opkomst van de extreemrechtse partij AfD in de regionale verkiezingen in Duitsland in september van dat jaar, markeert een stadium van groot belang aan in de ontwikkeling van een verschijnsel dat tot nu toe nog niet zo belangrijk was geweest in die landen als in Frankrijk, Oostenrijk, en in mindere mate, Italië: de opkomst van extreemrechtse partijen in de verkiezingen. Dit verschijnsel is uiteraard niet het gevolg van een bewuste politieke wil van de heersende sectoren van de bourgeoisie, ook al weten deze heel goed hoe ze het moeten gebruiken tegen het bewustzijn van het proletariaat.

De Stellingen van 1990 stellen:

“Een van de belangrijkste kenmerken van de ontbinding van de kapitalistische maatschappij is het probleem van de bourgeoisie om de ontwikkeling van de politieke situatie onder controle te houden. (Punt 9)

De algemene tendens naar het verlies van de controle van de bourgeoisie over de eigen politiek, is één van de primaire factoren in het ineenstorten van het Oostblok. Deze ineenstorting accentueert slechts deze tendens:

  • omdat ze een gevolg is van de verscherping van de crisis;
  • omdat het verdwijnen van het Oostblok ook de desintegratie van het Westerse blok met zich meebrengt;
  • omdat het tijdelijk verdwijnen van het perspectief van de wereldoorlog de rivaliteit tussen de verschillende delen van de bourgeoisie zal verergeren (tussen nationale bourgeoisieën, maar ook tussen klieken binnen nationale staten).” (Punt 10)

De eerste consequentie, de verergering van de economische crisis als gevolg van de ineenstorting van het Oostblok, heeft wel plaatsgevonden maar zich niet doorgezet. Niettemin zijn de andere aspecten waardevol gebleven. Er moet worden onderlijnd dat de huidige situatie een duidelijke bevestiging is van dit aspect dat we 25 jaar eerder hadden geïdentificeerd: de groeiende neiging tot het verlies van controle door de heersende klasse over haar politieke apparaat.

Deze gebeurtenissen zijn duidelijk gebruikt door verschillende sectoren van de bourgeoisie (en in het bijzonder die van links) om de vlam van het antifascisme opnieuw aan te wakkeren (dit is bovenal het geval in Duitsland) om evidente historische redenen. Ook in Frankrijk ontstond er tijdens de laatste regionale verkiezingen in december 2015 een ‘Republikeins Front’ waarbij de Socialistische Partij haar kandidaten terugtrok en opriep om op rechts te stemmen om zo de weg voor het Front National te blokkeren. Dit gezegd zijnde is het duidelijk dat het doel van deze antifascistische campagnes, zoals de geschiedenis ons het heeft geleerd, de arbeidersklasse is, maar deze vormt op dit moment geen gevaar, noch een belangrijke preoccupatie van de bourgeoisie.

In werkelijkheid, de bijna unanimiteit die men heeft kunnen zien in de meest verantwoordelijke sectoren van de bourgeoisie en hun media, tegen de Brexit, tegen de verkiezing van Trump, tegen extreemrechts in Duitsland of tegen Front National in Frankrijk, kunnen niet worden gezien als een manoeuvre: de economische en politieke keuzemogelijkheden, naar voren gebracht door het populisme, kunnen nimmer een realistische optie zijn voor het bestuur van het nationale kapitaal (in tegenstelling tot de opties aangeboden door de linkerzijde van het kapitaal, die een terugkeer voorstellen naar Keynesiaanse oplossingen tegenover de ‘excessen’ van de ordo-liberale mondialisering). Als we ons beperken tot het geval van Europa, kunnen populistische regeringen, als ze hun programma's uitvoeren, alleen maar leiden tot een soort vandalisme dat de instabiliteit, die de instellingen van dit continent bedreigt, slechts verergert. En dit des te meer omdat het politieke kader van de populistische bewegingen, terwijl ze serieuze ervaring opdoen op het vlak van de demagogie, er helemaal niet op voorbereid is om het bestuur van de staat over te nemen.

Toen wij onze analyse van de ontbinding ontwikkelden, hebben we ook opgemerkt dat het verschijnsel van ontbinding de vorm van de imperialistische conflicten heeft beïnvloed (zie ‘Militarisme en ontbinding’, (International Revue, Frans-, Engels- en Spaanstalige uitgave nr. 64) en ook het bewustzijn van het proletariaat. We hebben daarentegen gedacht dat de ontbinding geen reële impact zou hebben op de ontwikkeling van de crisis van het kapitalisme. Als de huidige opkomst van het populisme leidt tot het aan de macht komen van deze stroming in een aantal van de grote Europese landen, zouden we een dergelijk effect van de ontbinding kunnen zien ontstaan.

In feite heeft de opkomst van het populisme, zelfs als ze specifieke oorzaken kan hebben in dit of dat land (de weerslag van de val van het Stalinisme in bepaalde landen van Oost-Europa, de gevolgen van de financiële crisis van 2007-2008 die miljoenen Amerikanen uit hun huis gezet en geruïneerd heeft , enzovoort) een gemeenschappelijk element dat aanwezig is in het merendeel van de ontwikkelde landen: het fundamentele verlies van vertrouwen in de ‘elites’, dat wil zeggen, de klassieke leidende partijen (conservatief of progressief van het sociaaldemocratische type) omwille van het feit dat ze niet in staat zijn om de de economie gezond te maken, om een einde te maken aan de voortdurende toename van de werkloosheid en de ellende. En in die zin is de groei van het populisme een soort van revolte tegen de huidige politieke leiders, maar een revolte die niet uitmondt in een alternatief perspectief voor het kapitalisme. De enige klasse die een dergelijk alternatief kan voortbrengen, is het proletariaat, omdat hij in staat is om zich te mobiliseren op zijn klasseterrein en tot een begrip kan komen van de noodzaak en de mogelijkheid van de kommunistische revolutie. Het is hetzelfde met het populisme als met het algemene verschijnsel van de ontbinding van de maatschappij die de huidige fase van het leven van het kapitalisme kenmerkt: de bepalende oorzaak van het populisme is de onbekwaamheid van de proletariaat om haar eigen antwoord naar voren te schuiven, haar eigen alternatief te ontwikkelen tegenover de crisis van het systeem. In deze situatie van leegte, een soort vacuüm, van verlies van vertrouwen in de officiële instellingen van de maatschappij, die niet meer in staat zijn de maatschappij te beschermen, van verlies van vertrouwen in de toekomst, wordt de neiging om naar het verleden te kijken, om te zoeken naar zondebokken die verantwoordelijk zijn voor de ramp, steeds sterker. En in die zin is de opkomst van het populisme een verschijnsel dat volledig typerend is voor de periode van ontbinding. En dat des meer omdat het waardevolle bondgenoten vindt in de opkomst van het terrorisme, dat een toenemend gevoel van angst heeft gecreëerd, en in de massale aankomst van vluchtelingen waarvan men vreest dat ze het werk af komen pakken van de autochtonen of dat er nieuwe terroristen onder hen schuilgaan.

Toen we constateerden dat de acute fase van economische crisis van het wereldkapitalisme was begonnen, merkten we op dat dit systeem er in eerste instantie in geslaagd was de meest catastrofale gevolgen ervan af te wentelen op de periferie, maar dat de effecten ervan als een boemerang op het centrum zouden terugslaan. Hetzelfde patroon is van toepassing op de drie kwesties die zojuist meer detail zijn onderzocht, aangezien:

•      Het terrorisme al op een veel dramatischere schaal bestaat in bepaalde landen van de periferie.

•      Diezelfde landen op een veel massalere schaal dan in de centrale landen worden geconfronteerd met de vluchtelingenkwestie.

•      Deze landen ook worden gekenmerkt door de stuiptrekkingen van hun politieke apparaat.

Het feit dat we vandaag de dag in de centrale landen getuige zijn van een dergelijke terugkeer van de boemerang is een teken dat de menselijke maatschappij een verdere stap in het verval zet.

7) De algemene moeilijkheid om het bestaan van de ontbinding te herkennen

Een van de redenen voor de moeilijkheid waarmee het proletariaat, en in de eerste plaats zijn eigen voorhoede, geconfronteerd wordt om dit tijdperk van de ontbinding te identificeren en te begrijpen en zich ertegen te wapenen, is de aard zelf van de ontbinding als een historische fase.

Het ontbindingsproces, dat zijn stempel drukt op de huidige historische periode, is een verschijnsel dat zich op zeer slinkse wijze ontwikkelt. Voor zover het de diepste fundamenten van het maatschappelijk leven aantast en zich manifesteert in de verrotting van de meest diepgewortelde maatschappelijke verhoudingen, heeft het niet noodzakelijkerwijs een unieke en onbetwistbare uitdrukking zoals bijvoorbeeld het uitbreken van de wereldoorlog of revolutionaire pogingen. Het drukt zich veeleer uit in een wildgroei van verschijnselen zonder dat er een duidelijk verband tussen hen bestaat.

Op zich genomen zou elk van de verschijnselen kunnen worden opgevat als een bewijs dat de ontbinding niet nieuw, maar dat elk verschijnsel heeft betrekking op eerdere stadia van het verval van het kapitalisme. Zo zijn we bijvoorbeeld getuige van een voortzetting van de imperialistische oorlogen. Binnen deze continuïteit vinden we echter het ‘ieder voor zich’ en in het bijzonder “de ontwikkeling van het terrorisme en het gijzelen als oorlogswapen tussen staten, waarmee de heersende klasse haar eigen ‘wetten’, die ze had gemaakt om conflicten te regelen, met voeten treedt” (Punt 8). Deze elementen lijken ‘verwarrend’ te midden van de klassieke en algemene kenmerken van de imperialistische oorlogsvoering, waardoor ze moeilijk te identificeren zijn. Een oppervlakkige blik neemt ze niet waar. Hetzelfde geldt voor het politieke apparaat van de bourgeoisie (de opkomst van het populisme kan dus ten onrechte in verband worden gebracht met het verschijnsel van het interbellum-fascisme).

Het feit dat de twee fundamentele klassen van de maatschappij (het proletariaat en de bourgeoisie) niet in staat zijn om een perspectief te bieden, bevordert het gebrek aan een globale visie, en de passieve aanpassing aan het bestaande. Dit begunstigt de bekrompen, blinde, kleinburgerlijke visies zonder oriëntatie of toekomst. Men kan zeggen dat de ontbinding op zich een krachtige factor is voor de vernietiging van het bewustzijn van de eigen werkelijkheid. Dit is zeer gevaarlijk voor het proletariaat. Maar het produceert ook een blindheid van de bourgeoisie, zodat de ontbinding, vanwege de moeilijkheid om te worden herkend, een cumulatief verschijnsel oplevert, dat spiraalsgewijs in werking treedt.

Ten slotte verergeren twee specifieke tendensen van het kapitalisme deze moeilijkheid om de ontbinding en de gevolgen ervan te herkennen:

Het kapitalisme is de meest dynamische productiewijze in de geschiedenis (Punt 5) en “De bourgeoisie kan niet bestaan zonder de productiemiddelen, dus de productieverhoudingen, dus de gezamenlijke maatschappelijke verhoudingen voortdurend te revolutioneren” (Kommunistisch Manifest). Dit geeft de indruk van een permanente ‘moderniteit’, van een maatschappij die ondanks alles ‘vooruitgaat’ en zich ontwikkelt. Een van de gevolgen hiervan is dat de ontbinding zich niet in alle landen op uniforme wijze manifesteert. Het is meer gedempt in China of andere Aziatische landen. Aan de andere kant neemt het een veel extremere vorm aan in andere delen van de wereld, bijvoorbeeld in Afrika of sommige Latijns-Amerikaanse landen. Dit alles heeft de neiging om het verval te ‘maskeren’. Men zou kunnen zeggen dat de misselijkmakende geur, die het produceert, wordt verminderd door de verleidelijke geur van ‘moderniteit’.

In de meest ontwikkelde landen is de bourgeoisie, met de ontwikkeling van het staatskapitalisme, nog steeds in staat een bepaald tegenwicht te ontwikkelen om de gevolgen van de ontbinding te beperken. Een voorbeeld hiervan zagen we in het geval van Brexit, waar de Britse bourgeoisie zich snel organiseerde om de schade te beperken.

8) De impact van de ontbinding op de arbeidersklasse

In punt 13 van de Stellingen wordt deze vraag behandeld in de volgende termen:

“De verschillende elementen die de kracht van de arbeidersklasse bepalen in de directe confrontatie met de verschillende ideologische aspecten van de ontbinding, zijn:

  • de solidariteit en collectieve actie, die geconfronteerd worden met de atomisering van het ‘ieder voor zich’;
  • de noodzaak van organisatie botst met ontbinding, desintegratie van de relaties, die de basis van het sociale leven vormen;
  • het vertrouwen van het proletariaat in de toekomst en in eigen kracht, dat voortdurend bedreigd wordt door de wanhoop en het nihilisme, die overal in de maatschappij aanwezig zijn;
  • het bewustzijn, de helderheid, de samenhang van het denken, de drang naar theoretisch begrip, die zich een weg moeten banen tussen de vlucht in illusies, drugs, sekten, mysticisme, de afwijzing of vernietiging van het denken, alle zo karakteristiek voor ons tijdperk.” (Punt 13)

De strijdervaringen van de afgelopen 25 jaar hebben deze analyses grotendeels bevestigd. Vooral als we kijken naar de twee meest geavanceerde bewegingen van deze hele periode: de beweging tegen de CPE in 2006 in Frankrijk en de Indignados-beweging in Spanje in 2011. Het is waar dat solidariteit de kern van deze twee bewegingen is geweest, net zoals het de kern was van meer beperkte ervaringen - bijvoorbeeld de mobilisatie tegen de pensioenhervorming in Frankrijk in 2003 of de metrostaking in New York in 2005. Deze demonstraties bleven echter geïsoleerd en hebben, afgezien van een nogal passieve sympathie, niet geleid tot een algemene mobilisatie van de klasse.

De collectieve en solidaire actie, een van de fundamentele kenmerken van de proletarische strijd, heeft veel meer moeite gehad om zich uit te drukken dan in het verleden, ondanks de ernst van de aanvallen op de arbeidersklasse, bijvoorbeeld op het vlak van de ontslagen. Het is waar dat de intimidatie door de crisis heeft geleid tot een tijdelijke vermindering van de strijdvaardigheid; maar het feit dat een dergelijke vermindering een nagenoeg permanent karakter heeft aangenomen, dwingt ons te begrijpen dat deze factor, alhoewel zij een rol speelt, niet de enige is, en het belang te overwegen van wat punt 13 zegt, het ‘ieder voor zich’, de atomisering, de individuele geploeter.

De kwestie van de organisatie staat centraal in de strijd van het proletariaat. Afgezien van de enorme moeilijkheden die revolutionaire minderheden hebben om de organisatorische kwestie (die een bijzondere tekst zou verdienen) serieus te nemen, zijn de moeilijkheden van de klasse om zich te organiseren nog groter geworden, ondanks de spectaculaire opkomst van de Algemene Vergaderingen in de beweging van de Indignados of in de beweging tegen de CPE. Naast deze meest geavanceerde voorbeelden, die een mijlpaal voor de toekomst blijven, hebben veel andere soortgelijke gevechten veel moeite gehad om zich te organiseren. Dit is met name het geval voor de ‘Occupy’-beweging in 2011 of de bewegingen in Brazilië en Turkije in 2013.

Het vertrouwen in zijn eigen kracht als een klasse, een centraal element in de strijd van het proletariaat, is totaal afwezig. In de twee belangrijke bewegingen die we zojuist hebben aangehaald, herkenden de enorme meerderheid van de deelnemers zich niet als arbeidersklasse. Ze zagen zich eerder als ‘gewone burgers, wat zeer gevaarlijk is vanuit het perspectief van de impact van de democratische illusies maar ook tegenover de huidige populistische golf.

Het vertrouwen in de toekomst, en bovenal het vertrouwen in de mogelijkheid van een andere maatschappij, is afwezig geweest afgezien van enkele heel algemene intuïties, en afgezien van de capaciteit om zich enkele zeer embryonale vragen te stellen, zoals die over de staat, de moraal, de cultuur, enzovoort. Deze pogingen zijn zeker heel interessant in het licht van de toekomst, maar blijven niettemin zeer beperkt, en vanuit het algemene perspectief, ver onder het niveau van overdenking dat bestond in de zeer geavanceerde bewegingen in 1968.

De ontwikkeling van het bewustzijn en het gestructureerd denken vormen enkele van de elementen, zoals opgemerkt in punt 13 van de Stellingen, die in deze fase op een enorme muur botsen. Terwijl 1968 was voorbereid door een belangrijke sociale oprisping onder de verschillende minderheden, en daarna voor enige tijd, aanleiding gaf tot een groei van zoekende elementen; moet worden opgemerkt dat er weinig sociale rijping is voorafgegaan of is gevolgd op de bewegingen van 2006 en 2011. Ongeacht de ernst van de historische situatie - onvergelijkbaar veel ernstiger dan in 1968 - is er geen nieuwe generatie van revolutionaire minderheden opgestaan. Dit toont dat het traditionele verschil in het proletariaat - zoals het werd onderlijnd door Rosa Luxemburg - tussen de objectieve evolutie en het subjectief begrip verscherpt is door de ontbinding, een verschijnsel dat niet moet worden onderschat.

Theoretische vraagstukken: 

Rubric: 

Ontbinding