Door IKSonline op
In nummer twee van Révolution Internationale, gepubliceerd in 1969, staat een artikel met de titel “Comprendre Mai” (“Mei begrijpen”), geschreven door Marc Chirik, die was teruggekeerd uit meer dan tien jaar ballingschap in Venezuela, om actief deel te nemen aan de “gebeurtenissen” van Mei 1968 in Frankrijk [1].
Dit artikel was een polemische reactie op het pamflet “Enragés et situationnistes dans le mouvement des occupations” van de Situationistische Internationale (IS) [2]. Erkennend dat de IS inderdaad een actieve rol had gespeeld in de beweging van mei en juni, prikte het haar bijna ongelimiteerde pretentie en zelfingenomenheid door, welke hen voerde tot de openlijk substitutionistische conclusie dat “de agitatie die in januari 1968 ontketend werd door de vier of vijf revolutionairen, die de groep Enragés zouden vormen, binnen vijf maanden zou leiden tot de virtuele liquidatie van de staat”. En dat “geen enkele agitatie, ondernomen door zo weinig individuen, in zo'n korte tijd geleid heeft tot dergelijke gevolgen”.
Maar de belangrijkste focus in de polemiek van RI richtte zich op de achterliggende opvattingen die de voedingsbodem vormden voor deze verheerlijking van “voorbeeldige” minderheden - hun verwerping van de materiële basis van de proletarische revolutie. Marc's artikel concludeert namelijk dat het voluntarisme en substitutionisme van de IS een logisch gevolg was van het verwerpen van de marxistische methode, die stelt dat massale en spontane acties door de arbeidersklasse nauw verbonden zijn met de objectieve situatie van de kapitalistische economie.
Tegenover het idee van de IS dat de “revolutionaire gebeurtenissen” van mei-juni waren uitgebroken tegen een kapitalisme dat “goed functioneerde”, en dat er “geen tendens naar een economische crisis” was geweest in de periode voorafgaand aan de explosie, toonde Marc op die manier aan dat de beweging was voorafgegaan door een groeiende dreiging van werkloosheid en dalende lonen - tekenen dat er een einde kwam aan de “glorieuze” welvaart van de naoorlogse periode. Deze signalen beperkten zich niet tot Frankrijk, maar uitten zich in verschillende vormen in de “ontwikkelde” wereld, met name in de devaluatie van het Britse pond en de dollarcrisis in de Verenigde Staten.
Hij benadrukte dat dit inderdaad slechts tekenen en symptomen waren, en dat “dit nog geen open economische crisis is, ten eerste omdat dit nog maar het begin is, en ten tweede omdat de staat in het huidige kapitalisme over een heel arsenaal aan middelen beschikt waarmee hij (de staat) kan ingrijpen om de meest treffende manifestaties van de crisis te vertragen en, gedeeltelijk, tijdelijk te verzachten”.
Terwijl het artikel het anarchistische (en Situationistische) idee verwerpt dat revolutie op elk moment mogelijk is, bevestigt het ook dat de economische crisis een noodzakelijke maar niet een voldoende voorwaarde is voor de revolutie, en dat diepgaande veranderingen in het subjectieve bewustzijn van de massa's niet automatisch worden voortgebracht door de neergang van de economie. Dit staat tegenover de stellingname van de stalinisten in 1929 die verklaarden dat, in de nasleep van de crash van 1929, een “derde periode” van een nakende revolutie begon, terwijl de arbeidersklasse in werkelijkheid de meest diepgaande nederlaag uit haar geschiedenis doormaakte (waarvan het stalinisme, natuurlijk, zowel een product als een actieve factor was).
Mei 68 was dus nog niet de revolutie, maar het betekende wel dat de contrarevolutionaire periode, die volgde op de nederlaag van de eerste wereldwijde revolutionaire golf, tot een einde was gekomen. “Mei 1968, in zijn volle betekenis, lijkt een van de eerste en belangrijkste reacties van de werkende massa te zijn geweest op een verslechterende wereldwijde economische situatie”. In het artikel wordt niet verder ingegaan op de feitelijke gebeurtenissen van 1968: dat is niet het doel van het artikel. Maar het geeft wel enkele aanwijzingen omtrent de gevolgen van het einde van de contrarevolutie (een periode die Marc van begin tot eind had meegemaakt) voor de toekomstige ontplooiing van de klassestrijd.
Het betekende dat de nieuwe generatie van de arbeidersklasse zich bevrijdde van veel van de mystificaties die haar in de afgelopen periode gevangen had gehouden, vooral het stalinisme en het antifascisme; en hoewel de terugkeer van de crisis het kapitalisme dwingt richting wereldoorlog, beschikt het vandaag, in tegenstelling tot de jaren 1930, “over steeds minder thema's van misleiding die in staat zijn de massa's te mobiliseren en in de massaslachting te storten. De Russische mythe brokkelt af; het valse dilemma tussen burgerlijke democratie en totalitarisme is opgebruikt. Onder deze omstandigheden laat de crisis, vanaf haar eerste uitingen, meteen te zien wat ze is. Vanaf de eerste symptomen zal ze in elk land steeds gewelddadiger reacties van de massa’s te zien geven”.
Bovendien, zoals een reeks artikelen geschreven in 2008, “Mei 68 en het revolutionaire perspectief” [3], benadrukt, is Mei 68 meer dan een louter defensieve reactie op een verslechterende economische situatie. Het leidde ook tot een intense politieke gisting, tot ontelbare debatten over de mogelijkheid van een nieuwe samenleving, tot serieuze pogingen van jonge gepolitiseerde elementen - zowel arbeiders als studenten - om de revolutionaire tradities uit het verleden te ontdekken. Het is vooral deze dimensie van de beweging die het perspectief van de revolutie nieuw leven inblaast, niet als een onmiddellijke mogelijkheid of kortetermijn mogelijkheid, maar als het historische product van een hele periode van heroplevende klassenstrijd. Het meer onmiddellijke resultaat van deze hernieuwde belangstelling voor revolutionaire politiek was de oprichting van een nieuw proletarisch politiek milieu, met inbegrip van de groepen die medio jaren zeventig de IKS zouden vormen.
De vraag die we hier willen stellen is of de voorspellingen in het artikel van Marc vijftig jaar later juist of onjuist zijn gebleken.
Op het niveau van de economische crisis
De meerderheid van de marxistische stromingen in de eerste decennia van de 20e eeuw was van mening dat de Eerste Wereldoorlog de definitieve verschuiving markeerde van het tijdperk waarin kapitalistische productieverhoudingen “vormen van ontwikkeling” voor de productieve krachten waren geweest naar een tijdperk waarin deze verhoudingen ketenen werden voor de verdere ontwikkeling ervan. Dit werd op economisch vlak geconcretiseerd door de transformatie van de cyclische overproductiecrises, die de 19de eeuw kenmerkte, naar een chronische economische crisis met een permanente militarisering van de economie en een spiraal van barbaarse oorlogen. Dit betekende niet, zoals sommige marxisten in de revolutionaire periode na de oorlog van 1914-1918 dachten, dat het kapitalisme in een “doodscrisis” was terechtgekomen, waaruit elke vorm van herstel onmogelijk zou zijn.
In een tijdperk van algemene neergang zou er nog steeds sprake zijn van momenten van heropleving, uitbreiding naar nieuwe zones die voorheen buiten het kapitalistische systeem vielen, en echte vooruitgang in de perfectionering van de productiekrachten. Maar de onderliggende tendens was niet langer een economische crisis als een voorbijgaande storm, maar een permanente, chronische ziekte, die op bepaalde momenten acuut zou worden. Dit werd al duidelijk met de crisis van de jaren 1930: het idee dat “met rust laten”, vertrouwend op de verborgen hand van de markt, de economie zou herstellen - het eerste antwoord van de meer traditionele burgerlijke sectoren - moest natuurlijk wijken voor een openlijker interventionistische politiek van de staat, getypeerd door de New Deal in de VS en de nazistische oorlogseconomie in Duitsland. En het waren vooral deze laatsten die, in een periode van nederlaag voor de arbeidersklasse, het echte geheim van de mechanismen onthulden dat diende om de acute crisis van de jaren 1930 te verlichten: de voorbereiding op een tweede imperialistische oorlog.
De terugkeer van de open crisis, die in 1969 in ons artikel werd aangekondigd, werd in de jaren daarna bevestigd, met de schok van de zogenaamde “oliecrisis” van 1973-1974 en de toenemende moeilijkheden van de naoorlogse Keynesiaanse consensus, welke tot uiting kwam in oplopende inflatie en aanvallen op de levensomstandigheden van de arbeiders, in het bijzonder de aanvallen op het loonniveau, dat gestaag was gestegen in de naoorlogse welvaartsperiode. Maar, zoals we lieten zien in ons artikel “30 jaar Open Economische Crisis” uit 1999 [4], is in de hele periode vanaf 1968 de tendens duidelijker geworden dat de open crisis een permanent gegeven wordt van het kapitalisme in verval: vandaag zouden we een artikel moeten schrijven over “50 Jaar Open Economische Crisis”. In ons artikel uit 1999 wordt het verloop van de crisis geschetst door de explosieve toename van de werkloosheid na de toepassing van “Thatcherism” en “Reaganomics” in het begin van de jaren 1980; de financiële crash van 1987; de recessie van het begin van de jaren 1990; de stuiptrekkingen in het Verre Oosten “Draken en Tijgers”, Rusland en Brazilië in 1997-1998. In een geactualiseerde versie zou de daaropvolgende recessie aan het begin van het millennium zijn opgenomen en natuurlijk de zogenaamde financiële crisis of kredietcrisis van 2007.
Het artikel uit 1999 benadrukt de belangrijkste kenmerken van de door de crisis geteisterde economie in deze decennia: de ongebreidelde groei van de speculatie, nu investeringen in productieve activiteiten steeds minder rendabel worden; de deïndustrialisatie van hele gebieden van de oude kapitalistische centra, nu het kapitaal werd aangetrokken door de bronnen van goedkopere arbeidskracht in de “ontwikkelingslanden”; en de ongeneeslijke verslaving van het kapitaal aan schulden die voor een groot deel ten grondslag ligt aan zowel de groei als de financiële schokken van deze hele periode. En het toont aan dat de crisis van het kapitalisme niet alleen wordt gemeten aan de hand van werkloosheidscijfers of groeipercentages, maar ook aan de hand van zijn sociale, politieke en militaire uitwerkingen.
Het was dus de wereldwijde economische crisis van het kapitalisme die een beslissende factor was in de ineenstorting van het Oostblok in 1989-1991, in de verscherping van de imperialistische spanningen en de verergering van oorlog en chaos, vooral in de zwakste zones van het wereldsysteem. In onze geactualiseerde versie zouden we ook proberen het verband aan te tonen tussen de toegenomen concurrentie als gevolg van de crisis en de toenemende plundering van de natuurlijke leefomgeving, waarvan de gevolgen (vervuiling, klimaatverandering, enzovoort) nu al directe gevolgen hebben voor de wereldbevolking. Kortom: het langdurige karakter van de open crisis van het kapitalisme in de laatste vijf decennia, waarbij de twee grote klassen in een sociale impasse raakten, en geen van beide in staat bleken om hun respectievelijke oplossingen voor de crisis - wereldoorlog of wereldrevolutie – door te zetten, lag ten grondslag aan de opkomst van een nieuwe en laatste fase in het verval van het kapitalisme, de fase van veralgemeende ontbinding.
Natuurlijk heeft de dynamiek van deze periode geen lange daling of zelfs maar een permanente stagnatie laten zien, en de heersende klasse heeft altijd maximaal gebruik gemaakt van de verschillende heroplevingen en mini-booms, die in de jaren 1980, 1990 en 2000 in de ontwikkelde landen hebben plaatsgevonden, om propaganda te voeren. Tegelijkertijd was de indrukwekkende opkomst van de Chinese economie in het bijzonder voor veel van haar woordvoerders een positief argument dat het kapitalisme verre van een seniel systeem is. Maar de enorme financiële crash van 2007 zette de kwetsbare, beperkte en tijdelijke basis van deze heroplevingen in de gevestigde centra van het systeem volop in de schijnwerpers, en legde de mate bloot waarin de kapitalistische groei was gestoeld op het drijfzand van ongelimiteerde schulden.
Dit verschijnsel speelt ook een rol in de opkomst van China, ook al heeft de groei van dat land een substantiëlere basis dan die van de “vampierachtige heroplevingen”, de “heroplevingen zonder banen” en de “heroplevingen zonder loonsverhogingen” die we in de westerse economieën hebben gezien. Maar China kan zich uiteindelijk niet onttrekken aan de tegenstellingen van het mondiale systeem en de duizelingwekkende omvang van zijn expansie kan toekomstige wereldwijde overproductiecrises nog vernietigender maken. Terugkijkend op de afgelopen vijftig jaar wordt duidelijk dat we het niet hebben over een cyclus van pieken en dalen zoals in de 19e eeuw, toen het kapitalisme echt een systeem was dat nog in bloei was, maar over één langgerekte wereldwijde economische crisis, die zelf de uitdrukking is van een onderliggende veroudering van de productiewijze. Het artikel uit 1969, gewapend met dit begrip van het historische karakter van de kapitalistische crisis, kon zo de werkelijke betekenis vaststellen van de kleine signalen van de slechte economische gezondheid die zo gemakkelijk door de Situationistische dokters werden weggewuifd.
De ontwikkeling van het staatskapitalisme
Als we op deze manier terugkijken, kunnen we ook de juistheid waarderen van de stelling in het artikel dat “de staat in het huidige kapitalisme over een heel arsenaal aan middelen beschikt waarmee hij (de staat) kan ingrijpen om de meest treffende manifestaties van de crisis te vertragen en, gedeeltelijk, tijdelijk te verzachten”.
De belangrijkste reden waarom deze crisis zo lang heeft geduurd en zo vaak zo moeilijk waarneembaar is geweest, is nu juist het vermogen van de heersende klasse om de staat te gebruiken om de effecten van de tegenstellingen in het systeem tegen te houden en uit te stellen. Vanaf de jaren 1960 maakte de heersende klasse niet dezelfde fout als zij die de “laissez-faire” verdedigden in de jaren 1930. In plaats daarvan handhaafde en versterkte een ouder en groter deel van de bourgeoisie de staatskapitalistische inmenging in de economie, die haar in staat had gesteld om te reageren op de crisis in de jaren 1930 en die hielp om de naoorlogse boom te ondersteunen. Dit bleek duidelijk uit de eerste keynesiaanse reacties op de opnieuw ontstane crisis, die vaak de vorm aannam van nationalisaties en directe financiële manipulaties door de staat. Maar ondanks de ideologische mist is deze reactie, zij het in een andere vorm, blijven hangen in het tijdperk van de “Reaganomics” en het “neoliberalisme”, waarin de staat de neiging had veel van zijn functies te delegeren aan de particuliere sector met als doel de productiviteit en het concurrentievoordeel te vergroten.
Het artikel van 1999 legt uit hoe deze herziene relatie tussen de staat en de economie heeft gefunctioneerd:
“Het mechanisme van de “financiële bedrijfsvoering” gaat als volgt. Enerzijds geeft de overheid obligaties en effecten uit om haar enorme en groeiende tekorten te financieren die worden gewaarborgd door de financiële markten (banken, bedrijven en particulieren). Anderzijds zet zij de banken ertoe aan om hun leningen op de markt te financieren door middel van de uitgifte van obligaties en effecten en kapitaalvermeerdering (aandelenemissies). Het gaat om een zeer speculatief mechanisme dat tracht winst te halen uit de ontwikkeling van een groeiend aantal fictieve kapitalen (meerwaarde die niet in nieuw kapitaal kan worden geïnvesteerd). Op die manier neigen de private fondsen veel meer door te wegen dan de publieke fondsen in de financiering van schulden (publiek en privé).
Dit betekent minder een vermindering van het gewicht van de staat (zoals de “liberalen” dat verkondigen) als wel een antwoord op de steeds overweldigender behoefte aan financiering (en vooral onmiddellijke liquiditeit), die een massale mobilisatie van al het beschikbare kapitaal vereist”.
De kredietcrisis van 2007 is misschien wel het duidelijkste bewijs dat de meest alomtegenwoordige remedie die het kapitalistische systeem de afgelopen decennia heeft toegepast - de toevlucht tot schulden - ook de patiënt heeft vergiftigd: het uitstellen van de onmiddellijke impact van de crisis verergert de toekomstige stuiptrekkingen enkel. Maar het toont ook aan dat deze remedie uiteindelijk de systematische politiek van de kapitalistische staat is geweest. De goudmijn, die de hausse in de woningbouw vóór 2007 aanwakkerde, zo vaak toegeschreven aan de hebzuchtige bankiers, was in werkelijkheid een politiek die werd besloten en gesteund in de hoogste regeringskringen, net zoals het de regering was die moest ingrijpen om, in de nasleep van de crash, de banken en het hele wankelende financiële bouwwerk te steunen. Het feit dat zij dit hebben gedaan door nog verder de schulden op te bouwen en zelfs door schaamteloos geld te drukken (“quantitative easing”), bewijst eens te meer dat het kapitalisme alleen op zijn tegenspraken kan reageren door ze erger te maken.
*************************************
Het is één ding om te laten zien dat we correct waren in onze voorspelling dat de open economische crisis in 1969 opnieuw zou opdoemen en een kader te bieden om uit te leggen waarom deze crisis een langdurige kwestie zou worden. Het is moeilijker om aan te tonen dat onze voorspelling van een heropleving van de internationale klassenstrijd ook gegrond is. Daarom zullen we een tweede deel van dit artikel wijden aan deze kwestie, terwijl een derde deel zal kijken naar wat er is terechtgekomen van de nieuwe revolutionaire beweging die is voortgekomen uit de gebeurtenissen van mei-juni 1968.
Amos, Maart 2018
Voetnoten
[1] https://en.internationalism.org/node/3417. Zie ook onze korte biografie van Marc om een beter beeld te krijgen van één aspect van deze “actieve deelname” aan de beweging. “Hij heeft de kans om één van zijn karaktertrekken te tonen, die niets van doen heeft met dat van een “kamertheoreticus”. Aanwezig op alle plaatsen waar de beweging gaande is, in de discussies maar ook in de demonstraties, brengt hij een hele nacht door achter een vastberaden barricade met een groep jonge elementen, om “tot de ochtend vol te houden” tegen de politie...”. https://en.internationalism.org/ir/066/marc-02
[2] https://libcom.org/article/enrages-and-situationists-occupations-movement
[3] World Revolution nr. 313-316
[4] Internationale Revue, Frans-, Engels- en Spaanstalige editie, nr. 96 en 97