Notities als bijdrage voor de discussie over Mei '68

Printer-friendly version

De hiernavolgende tekst is een bijdrage van een sympathisant van de IKS, die hij heeft geschreven naar aanleiding van de publieke bijeenkomst over De historische betekenis van Mei 1968.

In zijn tekst maakt de kameraad duidelijk dat Mei 68 voor hem niet slechts een studentenopstand was, maar als het ware een “oceaan van fenomenen van de massastaking”, die definitief de historische heropleving van de internationale proletarische strijd inluidde. Verder benadrukt hij ook hoe de massale stakingsbeweging de voedingsbodem vormde voor een radicale kritiek van het parlementarisme. De kameraad bevestigt die kritiek met de conclusie dat “het zwaartepunt van het huidige politieke leven definitief en volledig buiten het parlement is komen te liggen”. Tenslotte beschrijft de kameraad heel juist hoe de dynamiek van de beweging een “tendens tot zelforganisatie” in zich borg met een “overvleugeling van en confrontatie met de structuren en methoden van de vakbond”. Al met al heeft de strijd in Frankrijk een schat aan strijdervaringen opgeleverd, waaruit – en de bijdrage van de kameraad is daar een bewijs van - tot “vandaag nog lessen kunnen worden getrokken”.

De historische heropleving van de proletarische strijd die, na meer dan veertig jaar van contrarevolutie, met Mei 1968 haar definitieve bevestiging kreeg, gaf de stoot aan “een ontwaken van het bewustzijn van miljoenen arbeiders” en “een herstel en verdieping van de revolutionaire politieke standpunten”.

Notities als bijdrage voor de discussie over Mei '68

De grote mobilisaties en stakingen van slechts enkele weken, tussen mei en juni 1968, in Frankrijk vertonen duidelijk de tendensen en de contouren van de oceaan aan fenomenen van de massastaking, de historische uitdrukking van de proletarische strijd (zelfs van het bestaan van het proletariaat als een maatschappelijke en politieke macht, als een klasse voor zichzelf) sinds het begin van de 20e eeuw:

  • een tendens tot zelforganisatie waarbij de stakende en strijdende massa’s een hoofdrol spelen met de daaruit voortvloeiende overvleugeling van en confrontatie met de structuren en methoden van de vakbond;
  • de tendens tot uitbreiding van de strijd en de stakingen door de zelfstandig gestuurde delegaties naar werkplekken of studiecentra, en andere populaire sectoren (studenten, boeren);
  • de wijziging van het dagelijks leven en van de “normaliteit” van de dominantie van de kapitalistische maatschappelijke verhoudingen dank zij het op de voorgrond treden van een permanente mobilisatie en de aanwending van de openbare ruimte door middel van massademonstraties en bezettingen van werk- en studiecentra (of institutionele gebouwen, theaters, enzovoort), waarin het isolement doorbroken werd en het monopolie van de overheersing van de kapitalistische maatschappelijke en productieverhoudingen in vraag wordt gesteld;
  • het in vraag stellen van de “normaliteit” van het leven in deze maatschappij en de maatschappelijke organisatie die deze schept, met de daaruit voortvloeiende tendens tot politisering tegenover een bekrompen en kunstmatig in stand gehouden economisme van de arbeidersvakbonden: “De mensen die zich mobiliseerden, de ongeveer 10 miljoen mensen die in 1968 het werk neerlegden, hadden het gevoel hun hoofd te hebben opgeheven het gevoel hun kritische geest, hun onafhankelijkheid van geest te hebben uitgedrukt,... hun werkplekken te hebben bezet, aangezien niet alles aanvaardbaar is, te hebben nagedacht over een andere toekomst, over andere leef-, werk- en buurtomstandigheden....” Ludivine Bantigny [1]. Sporen van deze tendensen zijn, in meerdere of mindere mate, terug te vinden in de grote proletarische gevechten die tussen Mei 1968, in Frankrijk, en 1980 plaatsvonden in Italië, Argentinië, Polen, Spanje of Iran.

De historische heropleving van de massale proletarische strijd zal noodzakelijkerwijs de essentie van deze historische kenmerken in zich dragen, op een hoger historisch niveau - als gevolg van het feit dat 40 jaar kapitalistische tegenspraken en tegenstellingen zijn voorbijgegaan - of zal niet plaatsgrijpen.

Mei 68 en de internationale golf die daarmee begon, luidden een rijke periode van strijd in waaruit vandaag nog lessen kunnen worden getrokken, maar de eb en vloed ervan legden ook de basis voor nieuwe (of min of meer nieuwe) politiek-ideologische elementen van de kant van de bourgeoisie, waarmee ze het proletarische kommunistische perspectief probeerde te bestrijden en te karikaturiseren. Deze werden voornamelijk gedragen door de kleinburgerij en de linkerzijde van het kapitaal: de fixatie op het “spectaculaire karakter” van straatrellen en botsingen met de politie, die uit hun context zijn gehaald, als synoniem voor de strijd tegen kapitalistische verhoudingen; de mythe van “de jeugd” als een “opstandig” politiek subject op zich; de gettoachtige valstrik van “contra-culturalisme” en “marginalisme” als revolutionaire subjecten (die we vandaag de dag bijvoorbeeld terugvinden in de vorm van krakers of agro-ecologisme); de partiële en ongefocuste (en dus steriele en globaal perspectiefloze) kritiek op concrete fenomenen van de kapitalistische maatschappelijke organisatie (feminisme, ecologisme, antiracisme, enz...).

Als onderdeel van de mythe van de verheerlijking van de jeugd kunnen we ook de onduidelijke en vage categorie van “de studenten” opnemen. Meer dan 50 jaar na de grote studentenmobilisaties in de VS, Frankrijk of Tsjecho-Slowakije kan gesteld worden dat studentenbewegingen slechts op twee manieren een samenhangend perspectief van confrontatie met het bestaande systeem kunnen vinden:

  • ofwel (in het geval van proletarische of geproletariseerde studenten) vechtend als een integraal deel van de proletarische klasse door te mobiliseren op basis van hun levensomstandigheden (vooruitzichten op werkloosheid, hun woon- en werkomstandigheden, enzovoort) en van hun menselijke behoeften die in tegenstelling staan tot de noden van het kapitaal;
  • ofwel (in het geval van de kleinburgerlijke en andere “populaire lagen”) door “een bondgenootschap” aan te gaan met en uiteindelijk hun mobilisatie te integreren in het proletarische kommunistische perspectief, het enige dat in staat is om een globaal perspectief en globale samenhang te geven aan de strijd tegen alle grieven die de burgerlijke maatschappij in verval tov de mensheid voortbrengt.

Buiten deze twee richtingen is het enige wat er overblijft voor de “studentenbeweging”, evenals voor andere onduidelijke sociologische categorieën (“jeugd”, “vrouwen”, “huisvrouwen”, “consumenten”, “gepensioneerden”, “immigranten”, enz...), de impasse van het “populaire” interklassisme, of het a-klassisme, van het humanisme, van het burgerschap, kortom, het kanaliseren van onrust tegenover de burgerlijke samenleving naar onmacht en de nederlaag.

- Mei 1968 toont opnieuw de historische tweespalt die bestaat tussen het electorale terrein van het burgerlijke parlementarisme en de proletarische strijd. Het is niet alleen “dat het zwaartepunt van het huidige politieke leven definitief en volledig buiten het parlement is komen te liggen” (tot uitdrukking gebracht op het Tweede Congres van de Komintern, in 1920), maar nog duidelijker gesteld, beide historische fenomenen hebben de neiging elkaar uit te sluiten, waarbij de sociale en politieke basis die het één mogelijk maakt, onverenigbaar is met het ander. De ene impliceert het oplossen van het proletariaat in de massa van het “volk” als een geatomiseerde, passieve, concurrerende en machteloze massa, die onder de heerschappij van kapitalistische maatschappelijke en productieverhoudingen haar lot verbindt aan de resultaten van de “democratische instellingen” gedomineerd door haar uitbuiters. De andere impliceert de tendens naar permanente mobilisatie, zelforganisatie, politisering en uiteindelijk een breuk met kapitalistische “normaliteit”, en in hogere fasen, de ontbinding van de materiële grondslagen van de burgerlijke “democratie”.

Wat was de weerspiegeling in de electorale arena van de beweging van mei ’68, de waarschijnlijk belangrijkste proletarische beweging in West-Europa sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog, waarvan het stempel tot op de dag van vandaag voortduurt? Een verpletterende overwinning voor de rechtse partijen.

Dit veronderstelde “mysterie” wordt, los van het bovenstaande, verklaard door het feit dat de historische kracht van de proletarische strijd niet voortkomt uit de democratische numerieke legitimiteit van de “werkende mensen”, maar uit een krachtsverhouding die in staat is om de overheersing van bestaande maatschappelijke verhoudingen te ondermijnen en te doorbreken, door de directe massa-actie van het proletariaat ter verdediging van zijn menselijke behoeften, door het winnen van brede, niet-uitbuitende delen van het volk voor zijn zaak, en door de bourgeoisie, haar staat en haar onvoorwaardelijke maatschappelijke steunpunten te veroordelen tot isolement en onmacht.

De gebeurtenissen van 1917 in Rusland verduidelijken deze historische onverenigbaarheid in voldoende mate: de waarschijnlijk grootste opstand van de uitgebuite massa’s in de geschiedenis van de mensheid wordt weerspiegeld in de verkiezingen van de grondwetgevende vergadering van november, die amper 25 procent van de stemmen opleverden voor de partijen die de overgang van de macht naar de 'Bolsjewistische' sovjets voorstonden.

Naast de verklaringen door middel van bijzonderheden (vertraging en manipulatie van informatie over de politieke evolutie in de reusachtige gebieden van het Russische Rijk, geen gebruikelijk onderscheid tussen verschillende partijen door de facto opstandige boerenmassa's, enz...) pasten de Bolsjewiki van 1917 de enige revolutionaire maatregel toe die die naam waardig was: ontbinding van de burgerlijke Assemblee en het opnemen van de klassenstrijd als een krachtsverhouding tussen historische projecten, niet als een rekenkundig "democratisch" optelling, al dan niet gelegitimeerd met procenten, tegenover een bourgeoisie die zich al op een burgeroorlog voorbereidde.

We moeten ook het feit benadrukken dat de verschillende facties van de bourgeoisie in Frankrijk hun verschillen opzij hebben gezet om het hoofd te bieden aan de "rode dreiging" (die een constante is gebleven op internationaal vlak sinds de revolutionaire zaak werd begunstigd door de strijd tussen aanhangers van Kerenski en Kornilov in Rusland in 1917). We zien een gecoördineerde werkverdeling tussen rechts en links. Aan de rechterkant zien we dat de "Partij van de Orde" de rijen sluit bij de demonstratie op 30 mei, waar onder andere te horen is: "Cohn-Bendit à Dachau", en de republiek oproept de OAS-leden [2] op 7 juni amnestie te verlenen en de nationaliteit terug te geven. Op de linkerflank zien we dat de vakbonden en linkse partijen de stakers verdelen en zich inzetten voor het einde van de beweging en voor het kanaliseren van ontevredenheid in de richting van  het parlementarisme.

Mei 68 en de internationale golf van strijd die zich aandient, laten zien dat, in het kader van de praktische massale strijd tegen de burgerlijke maatschappij, met alle tegenstellingen die er duidelijk en schrijnend in worden weergegeven (onder de aureool van "normaliteit" en "sociale vrede" verborgen in het dagelijks leven van de dictatuur van het kapitaal), er over het algemeen een vruchtbare voedingsbodem wordt gevonden voor een betekenisvolle kwantitatieve invloed van standpunten die de bestaande fenomenen op de meest coherente wijze verklaren.

Met andere woorden: alleen de ontwikkeling en verdieping van de historische crisis van de burgerlijke maatschappelijke en productieverhoudingen en van een massabeweging die ze praktisch in vraag stelt en in perspectief plaatst, kan de noodzakelijke historische voedingsbodem scheppen voor een kwantitatief belangrijke invloed van de revolutionaire programmastandpunten.

Het is in deze context dat “Mei 1968 een ontwaken vormde van het bewustzijn van miljoenen arbeiders”, dat revolutionaire politieke standpunten worden hersteld en verdiept en dat de politisering van brede sectoren van de arbeidersklasse plaatsvindt. Een “ontwaken van het bewustzijn” kan nauwelijks plaatsvinden in het luchtledige, niet onder de burgerlijke “normaliteit”, noch enkel als het product van “morele verontwaardiging”, maar het wordt resoluut gevoed door de praktische massale strijd tegen de bestaande orde die een perspectief schetst en het herstel van revolutionaire standpunten bevordert.

In die zin zijn er verschillende gevaren verbonden aan het zoeken naar of het koesteren van de hoop dat revolutionaire standpunten een aanzienlijke kwantitatieve invloed kunnen hebben buiten deze perioden van directe massa-acties:

  • op zijn best kan het omslaan in een steriel productivistisch voluntarisme, met het daaruit voortvloeiende risico van de erosie van misbruikte militante energieën (die nog nu harder nodig zijn voor twee van de revolutionaire taken van dit moment: de verdieping en verfijning van het kommunistische programma, en de ontwikkeling van een pool van confrontatie en internationale hergroepering van de revolutionaire standpunten van de Kommunistische Linkerzijde);
  • in het ergste geval kan het leiden tot een gevaarlijke uitglijder in de richting van een “strategisch” opportunisme om de kommunistische standpunten “aanvaardbaar” te maken voor de “publieke opinie” (arbeidseconomisme, “assembleisme” (dit is de roes van algemene vergaderingen zonder inhoud, “allen (principeloos) verenigd”), “(perspectiefloze) verontwaardiging”...).

Draba / Juni 2018

[1] https://ici.radio-canada.ca/premiere/emissions/aujourd-hui-l-histoire/segments/entrevue/69025/mai-1968-paris-france-manifestations-etudiants-violence

[2] OAS: Organisatie van het Geheime Leger, een Franse extreemrechtse terroristische groepering die voorstander is van de Franse overheersing van Algerije.

Historische gebeurtenissen: 

Rubric: 

Mei 1968