Arbeiderssolidariteit, geen solidariteit met de burgerlijke staat

Printer-friendly version

Het jaar 2004 werd gekenmerkt door een groeiende ongerustheid over de toekomst en een begin van strijdbaarheid binnen de arbeidersklasse. De mobilisaties in dat najaar liepen uit op de massale demonstratie van 2 oktober in Amsterdam, groots georganiseerd en met meer deelnemers dan verwacht. Dit drukte ook in Nederland een keerpunt uit in de klassenstrijd, dat zich internationaal aftekent na ruim een decennium van ontmoediging en verwarring (1). De demonstratie was door de vakbonden en burgerlijk links dan ook vooral bedoeld om de ontwikkeling naar strijdbaarheid af te remmen en om voor zichzelf het monopolie op solidariteit op te eisen. Door het succes daarvan is de situatie sindsdien gewijzigd. De ideologische campagnes rond de moord op Theo van Gogh (2) maakten het voor de vakbonden nog gemakkelijker om snel een akkoord te sluiten met de werkgevers, en een dag na diens begrafenis ook met de regering, om de maatregelen in stilte door te voeren en verdere acties af te blazen. De CAO-onderhandelingen van dit voorjaar stonden vervolgens op de agenda om verdere strijdbaarheid in sector en bedrijf op te sluiten en naar de nederlaag te leiden, om de ontmoediging en de verwarring te vergroten.

Aan de rechterkant van het burgerlijke politieke spectrum wordt sinds 2 oktober 2004 met verdubbelde energie, vroom en populistisch, de nadruk gelegd op ‘zelfwerkzaamheid’, op ‘normen en waarden in de samenleving’ en op ‘persoonlijke verantwoordelijkheid’. De toenemende maatschappelijke ontbinding, de verpaupering en de onveiligheid worden toegeschreven aan etnische, culturele en religieuze achtergronden die spanningen veroorzaken waartegen de staat hard zou moeten optreden. Tegelijk wordt iedere verantwoordelijkheid van de burgerlijke staat en het kapitalisme verontwaardigd van de hand gewezen. Maar het is met de verdere ontwikkeling van de al veertig jaar durende overproductiecrisis van het kapitalisme dat de samenleving inderdaad steeds verder verloedert en het sociale weefsel van het ‘poldermodel’ tot op de draad is versleten. Het kapitalisme zelf is de oorzaak van de problemen en het heeft er geen enkele oplossing voor. Wat de bourgeoisie wel kan doen, is die problemen tegen de arbeidersklasse uitspelen, om binnen de arbeidersklasse te stoken, verdeeldheid te zaaien en schuldgevoelens aan te praten. Zo spelen regering en parlement een spel van problemen zonder oplossingen door op het ene moment met boude uitspraken olie op het populistische vuur gooien en op het andere ogenblik met een beroep op het ‘gezonde verstand’ te manen de situatie niet nóg verder te laten escaleren. Omdat de bourgeoisie geen sociale chaos wil oogsten zaait ze volop ideologische verwarring. Wat ze ook beweert om die campagne over door haarzelf vergiftigde sociale kwesties aan de gang te houden, het is de proletarische solidariteit die haar angst inboezemt en niet zozeer het moslim-extremisme waarmee zij kan ‘verdelen en heersen’.

Fractievoorzitter Jan Marijnissen van de links-populistische SP denkt bij ‘solidariteit’ vooral aan de sociale verzekeringen: “Het is één van de grote misverstanden van deze tijd: te denken dat wanneer de door de overheid georganiseerde solidariteit afneemt, de spontane, maatschappelijke solidariteit zal toenemen. Niets is minder waar gebleken.” Als hij met nadruk wijst op de ‘ieder-voor-zich’ mentaliteit en eraan toevoegt dat we leven in een tijdsgewricht van hedonisme en individualisme dan is het vooral om de burgerlijke staat aan te prijzen als de enige uitweg, omdat de arbeidersklasse zelf geen antwoord zou hebben.

Zo horen we van alle kanten dat onze solidariteit alleen tot uitdrukking kan komen door middel van dezelfde kapitalistische staat die de pensioenen en de sociale uitkeringen ondergraaft, die de ‘herstructureringen’, de bedrijfsverplaatsingen en de ontslagen orkestreert, en die de levens- en arbeidsomstandigheden afbreekt. Maar de campagnes zijn minder dan voorheen gericht op het direct mobiliseren van ‘de burger’ achter de kapitalistische staat en meer op het zaaien van verwarring om de groei van het bewustzijn in de klasse over de noodzaak om de strijd aan te gaan af te remmen en de arbeiders van hun eigen strijdterrein weg te houden.

Een bewuste politiek van dilemma’s en paradoxen om de arbeiderssolidariteit te voorkomen

Om een terugkeer van de strijdbaarheid zover mogelijk naar de toekomst te verschuiven heeft de bourgeoisie een waar spervuur van ideologische campagnes geopend, waarin de ‘verdediging van de democratie’ wordt toegespitst op een geperverteerd idee van solidariteit tussen staatsburgers. Zo wordt er een rookgordijn opgetrokken om te voorkomen dat de arbeiders hun eigen solidariteit tot ontwikkeling brengen en zich vereenzelvigen met hun klasse.

De maatschappelijke uitzichtloosheid daagt steeds meer uit tot het aanhangen van extremistische standpunten en archaïsche ideologieën. De vroegere thema’s van de ‘verzuiling’, die na de Eerste Wereldoorlog werd georganiseerd om de arbeidersklasse opgedeeld te houden naar ‘levensbeschouwelijke richting’, kunnen zo in nieuwe vorm worden uitgekauwd.

De ‘roep om veiligheid’ en het populistisch zoeken naar zondebokken voor sociale spanningen worden tegenover de ‘verdediging van de rechtsstaat’ gesteld, zoals met de strafprocessen tegen islam-extremisten van het slag Mohammed B. Zo worden we, aangespoord door protesterende rechters en advocaten, opgeroepen de burgerlijke ‘rechtsstaat’ in verdediging te nemen tegen de gevaren van een ‘politiestaat’. Daarbij horen het nieuwe ‘grondrechtendebat’, het doorvoeren van ‘anti-terreur-maatregelen’ zoals de legitimatieplicht vanaf veertien jaar en de striktere controle van het betalingsverkeer, het toelaten van AIVD-informatie als bewijs in de rechtszaal, het afluisteren van de communicatie tussen aangeklaagde en advocaat. Het ‘discriminatieverbod’ komt plotseling op gespannen voet te staan met de ‘vrijheid van meningsuiting’. De ‘verworvenheden van de multiculturele samenleving’ komen onder druk te staan door thema’s als eerwraak, ‘vrouwenbesnijdenis’ en het dragen van hoofddoekjes. Tegelijk mobiliseren gemeentebesturen onder verwijzing naar de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog schoolkinderen om op te komen tegen het uitzettingsbeleid voor de 26.000 uitgeprocedeerde asielzoekers. De verdediging van de ‘vrijheid van godsdienst en geweten’ wordt gecombineerd met het uit het land zetten van imams als ‘gevaar voor de Nederlandse staat en samenleving’, zoals die van de Al-Fourkaan-moskee in Eindhoven, en met het verbieden van de islamistische stroming van het salafisme. Ondertussen wordt een beroep gedaan op imams om de islamitische achterban onder controle te houden en de rol van politieverklikker te spelen, terwijl er tegelijk stemmen opgaan om ‘godslastering’ weer strafrechtelijk te vervolgen en bijvoorbeeld de productie van ‘Submission-2’ van Ayaan Hirsi Ali te laten verbieden. De ‘vrijheid van onderwijs’ wordt aangevuld met het onder strenger toezicht plaatsen van islamitische scholen om hun ‘democratisch gehalte’ te toetsen. De vrije toegankelijkheid van informatie wordt geamendeerd door campagnes tegen ‘extremistische literatuur’ in moskeeën en scholen, waarbij ook de openbare bibliotheken een veeg uit de pan krijgen en daarop reageren met protest tegen de snuffeltoegang van de politie op alles wat geleend en gelezen wordt.

Het zijn allemaal campagnes om het gevoel op te wekken verloren te lopen in onoplosbare problemen, en gericht op een zekere ontreddering binnen een arbeidersklasse teweeg te brengen om ondertussen de nieuwe bezuinigingsmaatregelen te kunnen doorvoeren. Zo worden alle kwesties door elkaar gehusseld en de gemoederen verhit. De bourgeoisie in Nederland heeft altijd op intelligente wijze gebruik gemaakt van illusies over de democratie - het vertrouwen in de redelijkheid van de burgerlijke staat en de wet, de vereenzelviging daarmee - en keert deze tegen de bevolking in het algemeen, en tegen de arbeidersklasse in het bijzonder. In dit kader kan de verdere onttakeling van de ‘sociale voorzieningen’ worden voorgesteld als het ‘betaalbaar houden van de solidariteit’, kunnen loonsdalingen tot het hoogst bereikbare resultaat worden verklaard van vakbondsonderhandelingen in naam van ‘solidariteit met de minder draagkrachtigen’ en vooral met de nationale economie. Zelfs ontslagen kunnen worden doorgevoerd onder het mom van het ‘redden van arbeidsplaatsen’.

Het werkelijke probleem is dat de bourgeoisie er steeds minder in slaagt de arbeidskracht winstgevend uit te buiten. Met officieel 535.000 werklozen voor 2005 en een economische groei van 1% is het duidelijk dat het slecht gaat en na een kwart eeuw van bezuinigingspolitiek voorspelt het geklaag over de hoge arbeidskosten in Nederland ook al weinig goeds. De al dan niet vervroegde pensioenen blijven onder druk staan en er komen belastingverhogingen op vooral het eigen woningbezit - nadat de sociale huisvesting voor een groot deel is afgebouwd. Ondertussen is de bourgeoisie er wel in geslaagd 60.000 WAO-ers administratief uit de statistieken te laten verdwijnen.

Arbeiderssolidariteit wordt opgebouwd door strijd, niet door vakbondsacties

De beroepsonderhandelaars van de vakbeweging, Lodewijk de Waal en Doekle Terpstra, maakten na 2 oktober, waar ze zich in de massa weinig op hun gemak voelden, snel plaats voor de nieuwe FNV-voorzitter Agnes Jongerius, wat populistischer maar uit dezelfde stal: ze bepleit zelfs het achter ons laten van de ‘verzorgingsstaat’, ze wil af van het ‘klassieke’ sociale zekerheidsstelsel en vraagt zich hardop af of de overheid nog wel de WAO en WW moet regelen. Dat bevestigt nog maar eens dat de vakbonden niet uit zijn op een ‘compromis’ in het belang van het proletariaat, maar bestaan om maatregelen door te drukken in het belang van de nationale staat en haar heersende klasse.

Met de versterking van de ideologische campagnes ontwikkelde de bourgeoisie ook een offensief middels de collectieve arbeidsovereenkomsten. Daarin zouden volgens de vakbeweging goedwillende werkgevers enige compensatie moeten bieden voor de maatregelen van de slechtwillende regering of anders tot goedwilligheid gedwongen moeten worden. In het najaarsoverleg van 2004 waren er achter de rug van de arbeiders om echter allang duidelijke CAO-afspraken gemaakt. De arbeiders, versplinterd per bedrijf en sector, wordt een nog groter gevoel van machteloosheid opgelegd. Feitelijk konden de vakbonden hun acties tot één enkele sector beperken: die van de metaal- en elektrotechnische industrie. En binnen die sector werd er op 18 maart eerst een afzonderlijk akkoord gesloten bij Corus in IJmuiden, verreweg het grootste bedrijf, om daarna in de rest van de sector op vrijdag 1 april een goed gecontroleerde ééndags-staking te laten plaatsvinden, met 18.000 stakers verdeeld over 180 bedrijven en bedrijfjes, van de in totaal 180.000 werknemers die onder de CAO vallen. De vakbondsmanifestaties werden verdeeld over Rotterdam, Hengelo en Eindhoven. Toch was het de eerste grote staking in deze sector in tien jaar, en de sector had zijn strijdbaarheid al bewezen op 27 oktober met manifestaties bij vooral Corus in IJmuiden, maar ook in Almere, Rotterdam en Hengelo. Op de dag van de aangekondigde vervolgacties, 7 april, werd plotseling een CAO-akkoord voor heel de sector afgesloten en verdere actie overbodig verklaard.

Desondanks kunnen de aanvallen en manoeuvres op termijn de verontwaardiging alleen maar laten toenemen. Als de vakbeweging er in slaagt om de strijdbaarheid in één sector tijdelijk uit te blussen, dan laait deze onder druk van de onophoudelijke aanvallen en de ongerustheid over de werkzekerheid in andere sectoren en bedrijven weer op. Er blijven ontslagen vallen die de arbeiders er onmiddellijk toe brengen te reageren. De werkloosheid vormt een cruciaal vraagstuk in de ontwikkeling van de arbeiderssolidariteit. Bij de zorgverzekeraars verdwijnen weer drie- tot vijfduizend banen. De Friese scheepswerf Arrels en de Campinafabriek te Uitgeest sluiten; Akzo en de Kadasters rationaliseren samen nog eens 700 banen weg. Een fusie van het Algemeen Dagblad met zeven regionale kranten zal zo’n 325 arbeidsplaatsen kosten. KPN Telecom kondigt aan om in vijf jaar 8.000 van de 12.000 banen in de vaste telefonie te willen schrappen wegens sanering.

Bij ENCI in Maastricht en Atoglas in Friesland vonden stakingen plaats tegen ontslagen en bedrijfssluiting. Hoewel ze geïsoleerd bleven, snel werden ingekaderd en zonder vervolg bleven konden ze niet worden voorkomen. De staking bij het cementbedrijf ENCI in februari werd door de vakbeweging teruggebracht tot de vraag of de directie ‘gedwongen’ kon worden naar de vakbonden te luisteren zodat er geen 270 maar ‘slechts’ 170 banen verloren zouden gaan (de eerste honderd had de directie dus al binnen). De directie aanvaardde minzaam het ‘alternatieve plan’ van de vakbonden, wat natuurlijk als een vakbonds-overwinning werd uitgebazuind. Maar voor de arbeiders was er niets te vieren ondanks dat ze op het NOS journaal van 21 februari hossend in beeld werden gebracht. Niet zonder toeval begon één dag later, netjes gescheiden, het vakbondsvervolg bij de kunststoffenfabriek Atoglas in Leeuwarden waar de vakbonden de eerste 40 van de 130 arbeidsplaatsen bij voorbaat opofferden. Schuld van de intussen voldongen bedrijfssluiting krijgt de ‘totaal onredelijke’ bedrijfsleiding van het Franse moederbedrijf Total, net als eerder het Duitse moederbedrijf van de ENCI. Bovendien wordt beweerd dat ‘het sociaal plan beter is dan dat van vóór de staking’. Kortom: niet de kapitalistische crisis, maar buitenlandse bedrijfsleidingen zouden verantwoordelijk zijn en die zouden alleen door de vakbonden tot rede kunnen worden gebracht. Vanuit het standpunt van de ‘BV Nederland’ en haar staat is dat logisch - vanuit het standpunt van de arbeidersklasse daarentegen openen zich heel andere vooruitzichten.

De aarzelend ontluikende strijdbaarheid kan weliswaar nog gemakkelijk worden opgevangen in de netten van de vakbeweging omdat de arbeiders nog niet goed weten wat te doen of wat te denken - maar ook is het duidelijk dat de bourgeoisie er niet gerust op is dat dit zo blijft. Het sociaal front beweegt in reactie op de onophoudelijke afbraak van arbeids- en levensomstandigheden, groeiende werkdruk en toenemende gevaren en spanningen. Wanneer de strijdbaarheid nog weinig gericht is en per sector sterk verschilt, dan laat ze in kiemvorm toch al zien waaruit de solidariteit van de arbeidersklasse bestaat, en dat zij een beslissende factor in haar strijd is. Een aanval op een deel van de klasse is een aanval op de hele klasse. Dat is één van de belangrijkste lessen van de bewegingen in de openbare sector in Frankrijk en Oostenrijk in 2003 rond de pensioenen en in Duitsland in 2004 tegen ontslagen verhoogde werkdruk en loondalingen bij Daimler-Chrysler en Opel en rond de drastische kortingen op uitkeringen volgens ‘Harz IV’.

Solidariteit bestaat niet uit het volgen van de staatsmanoeuvres, uit louter financiële solidariteit of het sturen van vakbondsdelegaties. Zij bestaat eruit het isolement te doorbreken, actief deel te nemen aan de strijd, die uit te breiden over de grenzen van bedrijven en sectoren heen. Dat is de strijdtraditie van de arbeidersklasse waarbij weer moet worden aangeknoopt. Dan ook kunnen de arbeiders zich weer deel voelen uitmaken van de klasse die een maatschappelijk alternatief voor het kapitalisme te bieden heeft aan de hele maatschappij. Alleen wanneer ze weer aanknopen bij hun eigen tradities van solidariteit, de strijd uitbreiden en dagelijkse algemene vergaderingen organiseren, kunnen ze de bourgeoisie onder druk zetten en de aanvallen tijdelijk terugdringen.

Manus/ 09.04.2005

(1) Zie Balans van 2 oktober 2004: samen strijden, de enige keuze!, bijlage bij Wereldrevolutie, nr. 103, 30 oktober 2004.

(2) Zie het artikel Terrorisme, xenofobie en de verdediging van de ‘democratie’: Een aanslag op het bewustzijn van de arbeidersklasse, in Wereldrevolutie, nr. 104, januari 2005.

Geografisch: 

Territoriale situatie: