De afgelopen tien jaar zijn de mensen – en meer bepaald de arbeiders - in België ernstig op de proef gesteld allereerst door de mondialisering van de wereldeconomie en de daarmee gepaard gaande delokalisaties, alsmede door de financiële crisis en het grote aantal faillissementen, omstandigheden die leidden tot toenemende werkloosheid en werkonzekerheid (flexibele en nuluren-contracten). Bovendien moesten ze ook nog eens toezien hoe de verschillende politieke crises het slechte bestuur en de financiële verspilling hebben bevorderd, met als gevolg dat de problemen zowel op het vlak van de gezondheidzorg en migratie als op het vlak van de begroting en de schuldenlast alleen maar erger werden en daardoor de indruk versterkten dat de bevolking door dit ‘malgoverno’ volledig aan haar lot werd overgelaten. Het politieke gekonkel, dat sedert begin 2019 plaatsvond, werd in het begin van dit jaar nog aangewakkerd en verhevigd door de uitbarsting van de coronacrisis. De politieke crisis en de coronacrisis leverde een explosief brouwsel op en leidde tot een vlucht voor de verantwoordelijkheid door de politieke ‘leiders’ en tot een aanzienlijke bestuurlijke chaos in het land. Gevestigde politieke bolwerken lieten het vuile werk van de covidcrisis opknappen door een regering van lopende zaken, die regelmatig botste met de ‘wilde’ initiatieven van de gewestelijke en lokale bestuurders. Gebrek aan onderling vertrouwen en een falen van de onderlinge communicatie maakten de dienst uit met als gevolg dat België in 2020 het hoogste aantal coronadoden kent per 100.000 inwoners in de hele wereld.