Door InternationaleRevue op
In 1867 laat Karl Marx zien, in het voorwoord van de eerste uitgave van zijn beroemde werk Het Kapitaal, dat de economische condities van Engeland, de eerste industriële natie ter wereld, het model vormden voor de ontwikkeling van het kapitalisme in de andere landen. Groot-Brittannië was toen het klassieke voorbeeld van kapitalistische productie-verhoudingen, waarmee het kapitalisme in opkomst de wereld zou overheersen. Honderd jaar later, in 1967, maakte de devaluatie van het Pond Sterling Groot-Brittannië opnieuw tot een profetisch symbool: deze keer van de neergang van de kapitalistische wereld en haar toenemende bankroet. De gebeurtenissen in de zomer van 2005 in Londen hebben laten zien dat Groot-Brittannië opnieuw een soort wegwijzer is voor het kapitalisme wereldwijd. De zomer van Londen is tegelijk de voorloper geweest op het vlak van de imperialistische confrontaties – het moordende conflict tussen nationale staten op het wereldtoneel – als op het vlak van de internationale klassenstrijd – de confrontatie tussen de twee hoofdklassen van de maatschappij: bourgeoisie en proletariaat.
De terroristische aanslagen op 7 juli in Londen zijn door Al Qaïda opgeëist als vergelding voor de deelname van Britse troepen aan de bezetting van Irak. Op de bewuste donderdag ochtend hebben de explosies in het openbaar vervoer, tijdens spitsuur, de arbeidersklasse er met bruut geweld aan herinnerd dat zij het is die voor het kapitalisme betaalt, niet alleen door afgedwongen arbeid en armoede, maar ook met haar vlees en bloed. De vier bommen in de Londense metro en een Londense bus hebben 52 arbeiders op een verschrikkelijke wijze vermoord (1), voor het merendeel jongeren, en honderden verminkt en getraumatiseerd. Maar deze wandaden hebben een nog veel grotere impact gehad. Zij betekenen bijvoorbeeld dat voortaan miljoenen arbeiders dagelijks van en naar hun werk reizen met de vraag in hun achterhoofd of zij – of hun naasten – misschien aan hun laatste reis begonnen zijn. Het leven in de hoofdstad was plotseling een stuk hachelijker geworden. De woorden van medeleven van de regering Tony Blair, van de linkse burgemeester Ken Livingstone, de media en de bazen konden niet sympathieker worden gekozen. Maar achter de parolen van “wij wijken niet voor terroristen” en “Londen blijft verenigd” laat de bourgeoisie weten dat alles moet blijven draaien alsof er niets aan de hand is. De arbeiders zouden het risico op nieuwe explosies in het openbaar vervoer op de koop moeten toenemen, om te blijven profiteren van hun “traditionele levenswijze”.
Het imperialisme slaat terug in het hart van het kapitalisme
Dit is de meest moorddadige aanval geweest tegen de burgerbevolking in Londen na de Tweede Wereldoorlog. De vergelijking met de imperialistische slachting van 1939-1945 is volkomen gerechtvaardigd. Na de aanslagen van 11 september 2001 in New York en Washington, en op 11 maart 2004 in Madrid, laten die in Londen zien dat het imperialisme “naar huis terugkeert”, naar de belangrijkste metropolen van de wereld.
Het klopt dat Londen zelf niet zestig jaar heeft moeten wachten op militaire aanvallen op haar inwoners. De stad is vanaf 1972 al meer dan twee decennia lang het doelwit geweest van de bommen van het “Voorlopige” Ierse republikeinse leger (2). De bevolking heeft dus al een voorsmaak gehad van de imperialistische terreur. Maar de gruwelen van 7 juli 2005 zijn niet eenvoudigweg een herhaling van deze ervaringen. Zij vertegenwoordigen de toenemende dreiging van de huidige, veel moorddadiger fase van de imperia-listische oorlog.
Zeker, de terroristische aanslagen van de IRA waren al een voorafschaduwing van de barbarij van de aanvallen van Al Qaïda. In een algemene zin waren ze al een uitdrukking van de tendens in de tweede helft van de twintigste eeuw, om het terrorisme tegen de burgerbevolking steeds meer als een favoriete methode van imperialistische oorlogvoering te gebruiken. Gedurende het grootste gedeelte van de periode waarin de IRA haar bomaanslagen pleegde, was de wereld nog verdeeld in twee imperialistische blokken onder controle van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. De secundaire impe-rialistische conflicten tussen afzonderlijke staten werden min of meer binnen ieder blok gereguleerd. Dat was ook het geval met het conflict tussen Groot-Brittannië en Ierland binnen het Amerikaanse blok, dat niet kon toestaan dat het belangrijkste militaire front tegen de Sovjet-Unie en haar satellietstaten erdoor verzwakt zou worden. Dit gold in het bijzonder voor de omvang van de campagnes van de IRA om Groot-Brittannië uit Noord-Ierland te verdrijven. De reikwijdte van dit project hing grotendeels af van de omvang van de financiële steun ervan door de VS, en doet dat overigens nog steeds. De terroristische aanslagen van de IRA in Londen waren destijds dus iets betrekkelijk uitzonderlijks in de metropolen van de ontwikkelde landen. De belangrijkste strijdtonelen waarop de twee blokken hun imperialistische oorlog uitvochten, via derde landen, bevonden zich in feite aan de periferie van het systeem: In Vietnam, Afghanistan, het Midden-Oosten.
Hoewel de IRA ook burgerslachtoffers maakte, beantwoordden haar bomaanslagen buiten Noord-Ierland aan een meer klassieke imperialistische logica. Als doelwitten werden militaire terreinen gekozen, zoals in 1981 de Chelsea Barracks (3), en in 1982 Hyde Park, of symbolen van economische macht zoals Bishopsgate in de Londense City (4) en Canary Warf in 1996 (5).
De aanslagen van Al Qaïda daarentegen, die het overvolle openbare vervoer tot doelwit hebben, zijn symptomatisch voor een veel gevaarlijkere imperia-listische situatie op wereldvlak. Ze zijn daarom kenmerkender voor de internationale tendensen dan de aanslagen van de IRA zo’n tien jaar geleden. De impe-rialistische blokken, die het kapitalistische militarisme enigszins in toom konden houden en het een schijn van ordelijkheid konden verlenen, bestaan niet meer. Het belangrijkste devies van het imperialisme is nu “ieder voor zich”. Dit wordt op de meest gewelddadige en wrede wijze bevestigd door de huidige poging van de Verenigde Staten om hun hegemonie op het wereldtoneel te handhaven. De eenzijdige strategie van Washington, die in verschillende omstandigheden te zien is geweest, in het bijzonder tijdens de invasie en bezetting van Irak, heeft de militaire chaos alleen maar aangewakkerd. De ontwikkeling van de globale invloed van Al Qaïda en de andere imperialistische krijgsheren in het Midden-Oosten is het product van dit algemene imperialistische strijdgewoel dat door de grootmachten, die tegen elkaar optreden, niet kan worden verhinderd.
In tegendeel, de grootmachten, Groot-Brittannië inbegrepen, hebben actief bijgedragen aan de ontwikkeling van de terroristische bedreiging. Zij hebben haar gebruikt en geprobeerd om haar voor eigen voordeel te manipuleren.
Het Britse imperialisme was vastbesloten om bij de Amerikaanse invasie in Irak niet aan de kant gezet te worden. Het hoopte op deze wijze zijn eigen belangen in de regio te verdedigen, en zijn prestige als belangrijke militaire mogendheid te verdedigen. Door met het beroemde dossier over verzonnen massavernietigingswapens een voorwendsel in elkaar te flansen om tot de Amerikaanse “coalitie”toe te treden, heeft het Britse imperialisme dus ten volle zijn rol gespeeld om Irak in de huidige bloedige chaos te storten. De Britse staat heeft de terroristische campagne van Al Qaïda tegen het westerse imperialisme mee opgestookt. Terwijl deze campagne zeker al vóór de invasie in Irak was begonnen, hebben de grootmachten haar als het ware het leven geschonken. In feite hebben zowel Groot-Brittannië als de Verenigde Staten, in de jaren 1980, meegeholpen aan de opleiding en bewapening van Bin Ladens guerrilla tegen de Russische bezetting van Afghanistan.
Na 7 juli hebben de belangrijkste “geallieerden” van Groot-Brittannië (in werkelijkheid zijn rivalen) fijntjes opgemerkt dat zijn hoofdstad kan worden betiteld als “Londonistan”. Dat wil zeggen: als een toevluchtsoord voor de verschillende “radicale” islamitische groepen die zijn verbonden met terroristische organisaties in het Midden-Oosten. De Britse staat heeft deze groepen op zijn grondgebied toegelaten, en heeft bepaalde individuen beschermd, om ze zijn eigen aanzien in het Midden-Oosten te vergroten, dikwijls ten koste van zijn “geallieerden” onder de grootmachten. Groot-Brittannië heeft bijvoorbeeld tien jaren lang de uitleveringsverzoeken van Frankrijk met betrekking tot Rachid Ramda afgewezen, die wordt verdacht van betrokkenheid bij de bomaanslagen op de Parijse metro in 1995! Als koekje van eigen deeg heeft de centrale directie van de Franse Algemene Inlichtingendienst (volgens de International Herald Tribune van 09-08-2005) haar Britse collega’s een rapport van juni vooronthouden, dat een bomaanslag in Groot-Brittannië door Pakistaanse sympathisanten van Al Qaïda voorspelde.
De imperialistische politiek van Groot-Brittannië volgt dezelfde “principes” als die van haar rivalen: “wees de anderen vóór”. Zij heeft ertoe bijgedragen dat de terroristische aanslagen op het eigen grondgebied hebben plaatsgevonden.
In de huidige periode is het terrorisme geen uitzondering meer in de oorlog tussen staten en proto-staten, maar is het de methode van oorlogvoering bij uitstek geworden. De ontwikkeling van het terrorisme beantwoordt voor een deel aan de afwezigheid van stabiele allianties tussen imperialistische machten, en is kenmerkend voor een periode waarin elk imperialisme de macht van zijn rivalen probeert te ondermijnen en te saboteren.
In deze context mogen we de toenemende rol van de geheime operaties en de psychologische oorlogvoering niet onderschatten, die de grootmachten tegen hun eigen bevolkingen ondernemen om hun rivalen in diskrediet te brengen en een voorwendsel te creëren voor hun militaire initiatieven. Zo bestaan er sterke vermoedens dat de aanslag op de Twin Towers, of die op de appartementsgebouwen in Moskou, die beide aanleidingen hebben gevormd tot grote militaire avonturen van respectievelijk de VS en van Rusland, het werk zijn geweest van de geheime diensten van deze staten. Ook het Britse imperialisme is in dit opzicht niet onschuldig. Zijn verholen betrokkenheid aan beide kanten van het terroristische conflict in Noord-Ierland is welbekend, net als de aanwezigheid van Britse geheime agenten in de rangen van de “Real IRA”, die verantwoordelijk is voor de aanslag in Omagh (6). Onlangs, in september 2005, werden twee leden van de SAS (Britse speciale strijdkrachten) door de Irakese politie in Basra gearresteerd. Volgens sommige journalisten waren zij bezig met het uitvoeren van een terroristische aanslag (7). Deze “undercover” agenten werden vervolgens in een bewapende overval door de Britse strijdkrachten bevrijd uit de gevangenis waarin ze werden vastgehouden. Op basis van dergelijke gebeurtenissen mag worden aangenomen dat het Britse imperialisme zelf betrokken is bij de dagelijkse slachtpartijen in Irak: waarschijnlijk om zijn “stabiliserende” aanwezigheid als bezettingsmacht te rechtvaardigen. Als voormalige koloniale macht heeft het Britse imperialisme zelf als eerste het onderliggende principe van “verdeel en heers” geperfectioneerd, dat we in Irak achter deze terreurtactieken terugvinden.
Het toenemende gebruik van het terrorisme binnen imperialistische conflicten draagt het stempel van het laatste stadium van de neergang van het kapitalisme, de periode van sociale ontbinding, waarin de maatschappij op alle vlakken wordt gekenmerkt door de afwezigheid van perspectieven en mogelijkheden op de lange termijn.
Het feit dat de aanslagen van 7 juli zijn uitgevoerd door kamikazes die in Groot-Brittannië zijn geboren en opgegroeid, symboliseert de ineenstorting van wat nog resteerde van de regels voor imperia-listische oorlogvoering. De centrale landen van het kapitalisme blijken dus net zozeer in staat te zijn als de landen aan de rand van het systeem om bij jongeren het soort irrationaliteit voort te brengen dat tot de meest gewelddadige en walgelijke zelfvernietiging leidt. Het is nog te vroeg om te weten of de Britse staat zelf bij deze aanslagen betrokken is geweest.
De willekeurige verschrikking van de imperialistische oorlog keert dus terug naar het hart van het kapitalisme, waar de meest geconcentreerde sectoren van de arbeidersklasse leven. Zij is niet langer voorbehouden aan de Derde Wereld, maar slaat steeds meer toe in de industriële metropolen zelf: New York, Washington, Madrid, Londen. De doelwitten zijn niet langer uitdrukkelijk economisch of militair: zij worden uitgekozen om zoveel mogelijk burgerslachtoffers te veroorzaken.
In de jaren 1990 vormde het voormalige Joegoslavië al een uitdrukking van deze tendens tot terugkeer van de impe-rialistische oorlog naar de centrale landen van het kapitalisme. Na Spanje is vandaag de beurt aan Groot-Brittannië.
De terreur van de burgerlijke staat
Maar de terroristische bomaanslagen waren niet de enige dodelijke bedreiging voor Londeners in juli 2005. Op 22 juli werd een jonge Braziliaanse elektricien, Jean-Charles de Menezes, op weg naar zijn werk met acht politiekogels geëxecuteerd in het metrostation Stockwell. De politie beweert dat zij hem voor een kamikaze hield. Groot-Brittannië, beroemd vanwege het imago van integriteit van Scotland Yard en de sympathieke “bobby” die oude dames helpt met oversteken, heeft altijd willen doen geloven dat zijn politiebeambten in dienst staan van de democratische gemeenschap, dat ze de beschermers van de wettelijke rechten van de burgers en ware garanten van de vrede zijn. In dit geval is duidelijk geworden dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen de Britse politie en die van willekeurig welke dictatuur in de “Derde Wereld”, die openlijk haar “doodseskaders” inzet voor de besognes van de staat. Volgens het officiële verhaal van de Britse politie, versterkt door het echo van regering en media, was de executie van Jean-Charles een tragische vergissing. Maar vanaf 7 juli hadden de gewapende eenheden van de Metropolitan Police bevel om “te schieten om te doden” op iedereen die ervan werd verdacht een kamikaze te zijn. Zelfs na de dood van Jean-Charles werd dit beleid energiek verdedigd en gehandhaafd. Aangezien het zo goed als onmogelijk is om een kamikaze te identificeren of aan te houden vóórdat deze een explosief tot ontploffing brengt, geeft dit bevel de politie in feite ‘carte blanche’ om praktisch zonder waarschuwing op iedereen te schieten. Het minste wat gezegd kan worden van dit beleid, dat op het hoogste niveau is ingezet, is wel dat het dergelijke “tragische vergissingen” als onvermijdelijke neveneffecten van de versterking van de staat op de koop toeneemt.
We kunnen dus aannemen dat deze moord nauwelijks toevallig plaatsvond, vooral wanneer we bedenken dat de functie van de staat en zijn repressieorganen niet is wat zij schijnt te zijn: een beschermer in dienst van de bevolking die vaak moeilijke keuzen moet maken tussen de veiligheid van de burger en de bescherming van diens rechten. In werkelijkheid is de fundamentele taak van de staat een heel andere: de bestaande maatschappelijke orde verdedigen in het belang van de heersende klasse. Dat wil in de eerste plaats zeggen dat de staat zijn geweldsmonopolie moet beschermen en manifesteren. Dat is vooral van belang in oorlogstijd, wanneer het van levensbelang is om zijn macht te tonen en represailles uit te voeren. In antwoord op terroristische aanslagen zoals op 7 juli is de hoogste prioriteit van de staat niet om de bevolking te beschermen (deze taak kan de staat slechts voor een handvol hoge functionarissen vervullen), maar om zijn macht ten toon te spreiden. De superioriteit van de staatsmacht opnieuw bevestigen is noodzakelijk om de gehoorzaamheid van de bevolking te handhaven en om bij buitenlandse machten respect af te dwingen. In deze omstandigheden is de arrestatie van de echte criminelen van secundair belang of heeft niets te maken met het hoofddoel.
Op dit punt kan opnieuw een vergelijking met de aanslagen van de IRA nuttig zijn. In antwoord op de aanslagen op cafés in Birmingham en Guildford (8) had de politie tien Ierse verdachten gearresteerd, valse bekentenissen van hen afgedwongen en getuigenverklaringen tegen hen gefabriceerd. Ze werden uiteindelijk tot hoge gevangenisstraffen veroordeeld. Pas vijftien jaar later gaf de regering toe dat er sprake was geweest van een “tragische gerechtelijke dwaling”. Zijn dat niet eerder represailles tegen de “buitenlandse” en “vijandelijke” bevolking?
De 22e juli 2005 heeft de werkelijkheid laten zien van wat zich achter de democratische en humanitaire façade van de staat verbergt, die in Groot-Brittannië zo kunstig is opgebouwd. De wezenlijke rol van de staat als dwangapparaat is niet om ten behoeve van of in plaats van de meerderheid van de bevolking op te treden, maar tegen haar.
Dit wordt bevestigd door een hele reeks van “anti-terroristische” maatregelen, die de regering Blair direct na de aanslagen heeft voorgesteld. Maatregelen die in geen enkel geval het islamitisch terrorisme kunnen tegenhouden, zoals: de invoering van een identiteitskaart, van het “shoot to kill” beleid voor onbepaalde duur, van controles die de bewegingsvrijheid van de burgers inperken; de officiële erkenning van het afluisteren van telefoons en het bewaken van het internetgebruik, het tot drie maanden kunnen vasthouden van verdachten zonder aanklacht; de instelling van speciale rechtbanken waarin getuigen achter gesloten deuren worden gehoord en zonder jury.
Zo heeft de staat de terroristische aanslagen van de vorige zomer gebruikt, net als eerdere aanslagen, als voorwendsel om zijn repressieapparaat te versterken in voorbereiding op confrontaties met een veel gevaarlijker vijand: het proletariaat dat ontwaakt.
Het antwoord van de arbeiders
Na de mislukte aanslagen van 21 juli waren officieel slechts de metrolijnen Victoria en Metropolitan gesloten. Op 7 juli was het hele netwerk buiten bedrijf. Maar de lijnen Bakerloo en Northern waren die dag ook gesloten, en wel door actie van de arbeiders. De machinisten hadden geweigerd om op de trein te gaan vanwege het ontbreken van beveiliging en garanties voor de veiligheid. Deze actie gaf een glimp te zien van de lange termijn oplossing voor deze intolerabele situatie: de arbeiders die de situatie in eigen hand nemen. De vakbonden waren er net zo snel bij om deze vonk van klassenautonomie uit te trappen als de nooddiensten op de bomaanslagen hadden gereageerd. Onder hun leiding moesten de machinisten het werk hervatten in afwachting van de uitkomst van de onderhandelingen tussen vakbonden en bedrijfsleiding. Ze zekerden iedere machinist die toch dienst bleef weigeren hun “steun” toe, met andere woorden: ze lieten deze aan hun lot over.
In de eerste weken van augustus verkreeg het verzet van de arbeidersklasse een grotere impact. De employees van het cateringbedrijf Gate Gourmet, dat de maaltijden verzorgt voor de vluchten van British Airways, voerden een wilde staking op de Londense luchthaven Heathrow. Deze riep onmiddellijk een solidariteitsactie van bagageafhandelaars bij British Airways op, in totaal zo’n duizend arbeiders. De vliegtuigen van BA werden enkele dagen lang aan de grond gehouden, en beelden van gestrande passagiers en massa-piketten gingen de hele wereld rond.
De Britse media zijn in woede ontstoken over de onbeschoftheid van de arbeiders, die aanknoopten bij de zogenaamd achterhaalde tactiek van de solidariteitsstakingen. De arbeiders hadden zich kennelijk moeten realiseren dat alle specialisten, advocaten en functionarissen op het gebied van de industriële verhoudingen de solidariteitsacties naar de geschiedenisboekjes hadden verbannen. Om geen half werk te leveren waren ze bovendien illegaal verklaard (9). De media probeerden de voorbeeldige moed van de arbeiders in diskrediet te brengen door te blijven wijzen op de povere omstandigheden die de actie aan de gestrande passagiers bezorgde.
Tegelijk sloegen de media een meer verzoenende toon aan, die echter de zaak van de arbeiders niet minder vijandig gezind was. Ze verklaarden dat de staking voortkwam uit de barbaarse tactiek van de Amerikaanse eigenaren van Gate Gourmet, die het massaontslag per megafoon hadden aangekondigd. De staking zou dus een vergissing zijn geweest: het onnodige resultaat van slecht management, een uitzondering op de normale en beschaafde omgangsvormen binnen de industriële verhoudingen tussen vakbonden en bedrijfsleiding, die solidariteitsacties overbodig zouden maken. Maar de belangrijkste oorzaak van de staking was niet de arrogantie van de kleine baas, en in werkelijkheid was de brutale tactiek van Gate Gourmet helemaal niet buitengewoon. Tesco bijvoorbeeld, de grootste en meest winstgevende supermarktketen in Groot-Brittannië, heeft onlangs aangekondigd de uitbetaling van het ziekengeld voor zijn employees te staken. Massale ontslagen zijn ook niet het typische gevolg van een gebrek aan vakbondsbemoeienis. Volgens de International Herald Tribune van 19-08-2005 heeft Sophie Greenyer, de woordvoerster van BA gezegd: ‘dat het bedrijf in het verleden erin geslaagd is om kosten en werkgelegenheid te reduceren dankzij de samenwerking met de vakbonden. BA heeft in de afgelopen drie jaar 13.000 arbeidsplaatsen afgebouwd en heeft de kosten met 850 miljoen Pond Sterling teruggebracht. “We zijn in staat geweest om op een redelijke manier met de vakbonden samen te werken om deze besparingen te realiseren”, vertelde ze.’
De salarissen en levensomstandigheden van de arbeiders van Gate Gourmet staan onder druk door de vastberadenheid van BA om de operationele kosten te verlagen. Op zijn beurt heeft Gate Gourmet doelbewuste provocaties op touw gezet om de huidige arbeidskrachten te vervangen door Oost-Europese, tegen nog slechtere arbeidsvoorwaarden en beloning.
De kostenreducties die BA onophoudelijk doorvoert zijn niet ongebruikelijk, noch in de luchtvaartindustrie noch elders. In tegendeel, de verscherping van de concurrentie op de steeds meer verzadigde markten is het normale antwoord van het kapitalisme op de intensifiëring van de economische crisis.
De staking op Heathrow was dus geen ongelukje, maar een voorbeeld van de gevechten van de arbeiders, die zijn gedwongen om zich te verdedigen tegen de toenemend wilde aanvallen door de hele bourgeoisie. De strijdwil van de arbeiders was niet het enige belangrijke aspect van deze staking. De illegale solidariteitsactie van de andere arbeiders op de luchthaven zijn nog veel belangrijker.
In feite liepen deze employees het risico hun eigen middelen van bestaan te verliezen door de strijd uit te breiden naar een ander bedrijf. Deze uitdrukking van klassensolidariteit, ook wanneer zij nog kortstondig en embryonaal was, heeft de verstikkende atmosfeer van nationale gehoorzaamheid opgeklaard, die de bourgeoisie na de terroristische aanslagen verspreidde. Zij heeft laten zien dat de Londense bevolking niet in de greep van de ‘de geest van de Blitz’ verkeert van de jaren 1940, toen zij de nachtelijke bombardementen van de Luftwaffe passief onderging in het belang van de imperialistische oorlogvoering.
De staking op Heathrow schaart zich daarentegen in een continuïteit met een hele serie van gevechten die sinds 2003 op wereldschaal plaatsvinden, zoals de solidariteitsacties van de arbeiders bij Opel in Duitsland en de solidaire actie van de arbeiders bij Honda in India (10).
Langzaam en bijna onwaarneembaar richt zich de arbeidersklasse weer op uit een lange periode van desoriëntatie na de ineenstorting van het Oostblok in 1989. Zij gaat momenteel al tastend vooruit naar een helderder klassenperspectief.
De snelle sabotage van de solidariteitsactie op Heathrow door de vakbonden heeft tegelijk laten zien op welke moeilijkheden de arbeiders stuiten om dit perspectief te ontwikkelen. De Transport and General Workers Union heeft snel een eind gemaakt aan de actie van de bagageafhandelaars. De ontslagen arbeiders van Gate Gourmet restte niets anders dan de uitkomst van de voortgezette onderhandelingen tussen vakbonden en bazen af te wachten.
Toch is de moeilijke heropleving van de klassenstrijd in Groot-Brittannië van bijzonder belang. Met de massale staking in de openbare sector in 1979 en de mijn-werkersstaking van 1984-1985 heeft de arbeidersklasse in Engeland hoogtepunten in haar gevechten bereikt. Maar zij heeft vooral geleden onder de nederlaag van de laatstgenoemde staking, die door de regering Thatcher maximaal werd uitgebuit, nota bene door solidariteitsstakingen voor illegaal te verklaren. Dat is de reden waarom het opnieuw opduiken van dergelijke stakingen in Groot-Brittannië meer dan welkom is.
Groot-Brittannië is niet alleen de eerste kapitalistische natie van de wereld geweest, het is ook getuige geweest van de geboorte van de eerste bewegingen van de wereldarbeidersklasse en haar eerste politieke organisaties, de Chartisten. Het herbergde in de 19de eeuw ook de Algemene Raad van de Internationale Werkliedenvereniging (de 1e Internationale). Hoewel het niet langer de as van de wereldeconomie vormt, speelt Groot-Brittannië altijd nog een sleutelrol in de geïndustrialiseerde wereld. De luchthaven van Heathrow is de grootste ter wereld. De Britse arbeidersklasse werpt nog altijd een belangrijk gewicht in de schaal van de wereldwijde klassenstrijd.
In Groot-Brittannië is in de loop van de vorige zomer de inzet van de situatie op wereldvlak blootgelegd: Aan de ene kant staat de tendens van het kapitalisme om in chaos en barbarij te verzinken, in een algemeen strijdgewoel waarin alle sociale waarden worden vernietigd. Aan de andere kant heeft de staking op de luchthaven van Londen opnieuw laten zien, voor een kort ogenblik, dat er een geheel ander sociaal principe bestaat, dat is gebaseerd op de onbegrensde solidariteit van de producenten: het principe van het communisme.
Como
Eerder verschenen in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 123, vierde kwartaal 2005.