Deze brochure werd voor het eerst uitgegeven in 1977 en bevat het standpunt van de IKS over de nationale kwestie. Zich vandaag beroepen op Marx' houding ten opzichte van de oorlogen van het tijdperk van de progressieve bourgeoisie en Marx' woorden vergeten: - "De arbeiders hebben geen vaderland"-, woorden die precies verwijzen naar het tijdperk van de reactionaire bourgeoisie die haar langste tijd gehad heeft, naar het tijdperk van de socialistische revolutie, is het denken van Marx cynisch verdraaien en het socialistische standpunt vervangen door het bourgeois standpunt".
De ineenstorting van het Russische blok en de USSR aan het eind van de jaren 1980 leidde tot het ontstaan van een hele reeks nieuwe naties in de voormalige Oostblokgebieden (in de plaats van de URSS betraden in feite vijftien onafhankelijke staten het wereldtoneel: Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Estland, Georgië, Kazachstan, Kirgizië, Letland, Litouwen, Moldavië, Rusland, Tadzjikistan, Turkmenistan, Oekraïne en Oezbekistan). Evenzo viel in de nieuwe wereldorde, die ontstond na het verdwijnen van de twee imperialistische blokken die de wereld verdeelden, een West-Europese staat, Joegoslavië, uiteen in vijf nieuwe staten (Slovenië, Kroatië, Servië, Bosnië en Macedonië). Als karikatuur van hetzelfde wereldwijde verschijnsel is de centrale regering in sommige landen, met name in Afrika (zoals Congo en Ivoorkust), niet in staat te voorkomen dat rivaliserende fracties van de bourgeoisie gewapenderhand de onafhankelijkheid van hun grondgebied afkondigen.
Verre van een factor van vooruitgang in het leven van de maatschappij te zijn, werd het spoedig duidelijk dat deze nieuw gecreëerde naties, wier bestaan het gevolg is van de chaos in de wereld, deze laatste alleen maar benadrukken en slechts overleven in diepe interne wanorde.
Stammenoorlogen en etnische oorlogen worden een belangrijke doodsoorzaak op het Afrikaanse continent, dat reeds gedecimeerd is door hongersnood en ziekten:
De ineenstorting van het Oostblok en de ontbinding van het Westblok hebben het geweld en de frequentie van oorlogen alleen maar doen toenemen. Vóór deze grote omwenteling werden de oorlogen fundamenteel veroorzaakt door het antagonisme tussen de twee grote rivaliserende imperialistische blokken, die hen binnen een kader hielden dat overeenstemde met hun belangen. Sinds de ondergang van deze laatsten is deze vorm van ‘regulering’ van gewapende conflicten zelf verdwenen. Deze oorlogen kunnen nu worden uitgelokt door kleinere mogendheden, of zelfs door klieken, die proberen te profiteren van de veralgemeende chaos. Dit belet de grootmachten echter niet om bij deze conflicten betrokken te raken, of zelfs als ‘aanjagers’ op te treden, wanneer zij zelf niet de verantwoordelijkheid op zich nemen voor het openen van nieuwe militaire fronten. Gisteren riepen de landen van elk blok in naam van de strijd ‘tegen het totalitarisme’ of ‘tegen het imperialisme’ de uitgebuitenen op om zich te laten doden in dienst van hun uitbuiters. Vandaag de dag worden massamoorden ontketend uit naam van de ‘strijd tegen het terrorisme’ of tegen de arrogantie van de ‘Amerikaanse almacht’, voor de ‘verdediging van de mensenrechten’ of de ‘nationale onafhankelijkheid’.
Hoewel de vorm waarin de oorlogen zich sinds 1989 manifesteren is veranderd, en de propagandacampagnes die ze begeleiden en rechtvaardigen zijn geëvolueerd, blijft het imperialistische karakter ervan hetzelfde. Zij waren en blijven de uitdrukking van de vlucht vooruit van het kapitalisme in crisis, dat geconfronteerd wordt met de economische tegenspraken die het teisteren en die het niet te boven kan komen.
Het wereldproletariaat van zijn kant is, net als alle uitgebuitenen en de meest behoeftigen, verdeeld in verschillende burgerlijke kampen en is het eerste slachtoffer van imperialistische confrontaties en heeft er daarom geen enkel belang bij welke uitkomst dan ook te verdedigen. Daarom illustreert de toestand van het zieltogende kapitalisme op dramatische wijze de geldigheid en de actualiteit van de uitspraak van het “Kommunistisch Manifest” van 1848, “Proletariërs hebben geen vaderland”, evenals van de leuze waarmee het afsluit (en waarmee ook de Inauguraal Adres van de Internationale Arbeiders Associatie - IAA, Eerste Internationale, in 1864 afsloot), “Proletariërs aller landen, verenigt u”. De enige houding die in overeenstemming is met de belangen van de arbeidersklasse is die van een onverzettelijk internationalisme (dat vanaf het begin een grondbeginsel van de arbeidersbeweging is geweest), waarbij elke steun aan welke nationale of etnische fractie van de bourgeoisie dan ook wordt verworpen.
Maar naast de toespraken van de sectoren van de bourgeoisie die er rechtstreeks belang bij hebben het proletariaat en de uitgebuitenen bij dergelijke oorlogen in te schakelen, horen we vaak organisaties die beweren op te komen voor de strijd van de arbeidersklasse, of zelfs voor de ‘kommunistische revolutie’, zoals de Trotskisten, die de proletariërs oproepen deze of gene burgerlijke fractie, die progressiever, niet-imperialistisch, enz. wordt geacht, te vervoegen in haar oorlog tegen een andere. Volgens deze organisaties heeft de toepassing van een dergelijke politiek van steun aan bepaalde fracties van de bourgeoisie door de Bolsjewiki tijdens de eerste wereldrevolutie juist bijgedragen tot de ontwikkeling van de revolutie in het voormalige Russische Rijk. Op dezelfde manier moet volgens deze organisaties de oorsprong van een dergelijke politieke oriëntatie in feite bij Marx zelf worden gezocht, zoals blijkt uit de steun die hij in zijn tijd had gegeven aan bepaalde vormen van nationale bevrijdingsstrijd, zoals die in Polen of Ierland.
De arbeidersklasse wordt dus geconfronteerd met een hele reeks cruciale vragen:
Deze vragen worden uitvoerig beantwoord in de verschillende hoofdstukken van deze brochure, dat aan het eind van de jaren 1970 voor het eerst werd gepubliceerd. Sinds het werd geschreven, hebben de ontwikkelingen in de wereld de antwoorden die het geeft grotendeels bevestigd[1]. Niettemin hebben wij het ter gelegenheid van deze nieuwe uitgave noodzakelijk geacht de inhoud van de eerste uitgave uit te breiden met de volgende twee teksten:
De eerste tekst wordt ingegeven door de noodzaak bepaalde methoden van het trotskisme aan de kaak te stellen om het proletariaat in te schakelen in de imperialistische oorlog, zoals met name het geval was in Irak. Om een dergelijke politiek te rechtvaardigen aarzelde zij niet zich te beroepen op de standpunten die Lenin aan het begin van de 20e eeuw verdedigde met betrekking tot de nationale kwestie, maar die reeds door andere militanten van de arbeidersbeweging als onjuist werden beschouwd. Maar ook al zou Lenin zich op dit punt vergissen, dan nog heeft hij de voorwendselen met een beroep op de ‘nationale onafhankelijkheid’ van dit of dat land of nationaliteit, die door de sociaal-chauvinistische stromingen werden gebruikt om hun steun aan de imperialistische oorlog te rechtvaardigen, niet minder fel veroordeeld. Zoals deze tekst aantoont, zijn de argumenten van het trotskisme in wezen dezelfde als die van de sociaal-chauvinisten van de Eerste Wereldoorlog, die opriepen tot een fundamenteel verschil tussen twee vormen van kapitalisme en steun voor een van beide in naam van het ‘minste kwaad’
De tweede tekst wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om een tekortkoming van de eerste uitgave van onze brochure over een bepaalde kwestie goed te maken. Hoewel de inhoud van de eerste uitgave inhoudelijk volkomen geldig blijft, laat zij toch de deur open voor de onjuiste gedachte dat de toekomstige proletarische revolutie in de eerste plaats zou kunnen ontstaan in een land dat niet behoort tot de groep van de meest geïndustrialiseerde landen, en daarmee een periode van wereldburgeroorlog tussen het proletariaat en de bourgeoisie zou openen. Sindsdien hebben wij dit aspect verduidelijkt door te laten zien dat, ook al zal de revolutie natuurlijk wereldwijd zijn en alle landen beslaan, alleen de strijd van het meest geconcentreerde en ervaren proletariaat, in het hart van het kapitalisme, tegen de meest ervaren fracties van de wereldbourgeoisie, in staat is het sein te geven voor de revolutionaire wereldbrand.
Dit betekent niet dat de klassenstrijd, of de activiteit van revolutionairen, geen betekenis heeft in andere delen van de wereld, aangezien de arbeidersklasse één wereldwijde klasse is en de klassenstrijd overal bestaat waar proletariërs en kapitaal tegenover elkaar staan. Dit ontkent daarentegen niet dat de lessen en de verschillende manifestaties van deze strijd geldig zijn voor de hele klasse, waar zij zich ook afspeelt, en dat de ervaring van de strijd in de landen van de periferie ook van invloed zal zijn op de strijd in de centrale landen. Het is dus geenszins uit ‘eurocentrisme’ en nog minder uit minachting voor de perifere sectoren van het proletariaat dat wij dit document hebben geschreven, maar om de nadruk te leggen op de bijzondere en immense verantwoordelijkheid die rust op de schouders van het proletariaat van de centrale landen, een verantwoordelijkheid die het op zich zal moeten nemen om de kommunistische revolutie mogelijk te maken.
(maart 2005)
[1] In onze Internationale Revue, Frans-, Engels- en Spaanstalige uitgave, zijn wij er verschillende malen op teruggekomen, zowel op theoretisch vlak (zie de artikelenreeks over “Het debat tussen revolutionairen in de Tweede en Derde Internationale” in de nrs. 34, 37 en 42) als op het vlak van de illustratie van onze analyse (zie de artikelenreeks die de “Balans van 70 jaar strijd voor nationale bevrijding” opmaakt in de nrs. 66, 68 en 69, waarvan de eerste twee delen zijn gepubliceerd in de Nederlandstalige Internationale Revue nr. 14)
[2] Deze tekst is gebaseerd op The national question today: response to the CRI [6] (Communiste Révolutionnaire Internationaliste, een afsplitsing van Parti des Travailleurs). Internationale Revue, Frans-, Engels- en Spaanstalige uitgave, nr. 119, 4e kwartaal 2004.
[3] Dit is een artikel dat is gepubliceerd in de Internationale Revue, Frans-, Engels- en Spaanstalige uitgave nr. 31, 4e kwartaal 1982, alsmede in de Nederlandstalige Internationale Revue nr. 19 onder de titel: Kritiek van de theorie van de ‘zwakste schakel’: Het proletariaat van West-Europa in het hart van de klassenstrijd [7]
"Niet alleen in haar antwoorden, maar in de vragen zelf lag al een mystificatie."
(Marx-Engels, De Duitse Ideologie)
Als er één vraag is die vanuit kommunistisch oogpunt gesteld kan worden over de ‘nationale bevrijdingsstrijd’, dan is het wel: ‘Waarom en onder welke omstandigheden heeft het proletariaat deze strijd kunnen steunen?’ En zeker niet: ‘Waarom moet het proletariaat er niet aan deelnemen?’
Het internationalisme vormt immers op onbetwistbare wijze een van de hoekstenen van het kommunisme. Sinds 1848 is het in de arbeidersbeweging algemeen aanvaard dat ‘proletariërs geen vaderland hebben’ en de laatste woorden van datzelfde manifest “Proletariërs aller landen, verenigt u” zijn een echte strijdkreet die door de verschillende generaties arbeiders in hun opeenvolgende gevechten is overgenomen. De natie vormt bij uitstek het kader waarbinnen de kapitalistische maatschappij zich ontwikkelt, zozeer zelfs dat de revolutionaire strijd van de bourgeoisie tegen het feodalisme vaak is verward met een nationale strijd. Maar als het kapitalisme in de natie het meest geschikte kader heeft gevonden voor zijn ontwikkeling, kan het kommunisme alleen op wereldschaal worden gevestigd: de proletarische revolutie zal de naties vernietigen. Daarom verschijnt iedere steun van het proletariaat aan een nationale strijd van meet af aan als een soort anomalie en heeft deze alleen zin gehad in zeer bijzondere omstandigheden van de arbeidersbeweging, toen er nog burgerlijke revoluties waren en de kommunistische revolutie nog niet op de agenda stond.
Het feit dat revolutionairen vandaag de dag voortdurend en herhaaldelijk gedwongen zijn niet de eerste maar de tweede vraag te beantwoorden, laat zien hoe verstikkend de misleidingen nog steeds wegen en in stand worden gehouden door de halve eeuw durende verschrikkelijke contrarevolutie waarvan de arbeidersklasse zich maar nauwelijks van heeft ontdaan.
Rond de eeuwwisseling (1900) had de ‘nationale kwestie’ binnen de Tweede Internationale aanleiding gegeven tot zeer levendige debatten tussen revolutionairen. Sommigen, zoals Rosa Luxemburg en de gehele Poolse sociaal-democratische partij, waren resoluut gekant tegen de ondersteuning door het proletariaat, die zij beschouwden als obstakels voor zijn bewustwording en als momenten van een inter-imperialistisch conflict of de voorbereiding daarvan. Anderen, zoals Lenin en de meerderheid van de Bolsjewiki, waren voorstander van het ‘recht van de naties op zelfbeschikking’, en pleitten voor proletarische steun aan bepaalde vormen van nationale strijd, waarin zij een middel zagen om de meest reactionaire regimes, zoals dat van Rusland, te verzwakken en meer in het algemeen om de imperialistische grootmachten te verzwakken. Dit meningsverschil over de nationale kwestie was er de oorzaak van dat de verschillende pogingen om de Poolse-Litouwse SDPPL in de Russische RSDAP te integreren mislukten. Maar wat ook de standpunten van de revolutionairen waren, allen gaven toe dat de steun aan de nationale strijd ‘niet vanzelfsprekend’ was voor het proletariaat voor zover de natie bij uitstek een burgerlijk kader is dat het proletariaat zal moeten vernietigen.
Zo schreef Lenin, achter wie de voorstanders van de ‘nationale bevrijdingsstrijd’ zich vandaag verschuilen, in 1903 (Iskra nr. 44):“Als partij van het proletariaat geeft de sociaal-democratie zichzelf tot positieve en belangrijkste taak mee te werken aan het zelfbeschikkingsrecht, niet van volkeren en naties, maar van het proletariaat binnen elke nationaliteit. Wij moeten altijd en onvoorwaardelijk streven naar de meest hechte eenwording van het proletariaat van alle nationaliteiten, en alleen in afzonderlijke uitzonderlijke gevallen kunnen wij eisen en actief ondersteunen van de oprichting van een nieuwe klassenstaat of voor de vervanging van de volledige politieke eenheid van een staat door een lossere federatieve eenheid ...”.
Maar Lenin overkwam wat grote revolutionairen gewoonlijk overkomt na hun dood: de bourgeoisie maakt snel gebruik van hun fouten om vervolgens de scherpe kantjes van hun ideeën af te halen en ze te reduceren tot een nieuwe catechismus, gemaakt om de werkende massa's te sussen en te misleiden.
Zo heeft de Duitse sociaal-democratie, om haar reformistische evolutie te rechtvaardigen, systematisch de weinige passages in het werk van Marx en Engels benadrukt waar zij, ten onrechte, de mogelijkheid van een vreedzame en parlementaire overgang naar het socialisme openlieten, terwijl zij alle teksten waarin wordt aangedrongen op de noodzaak van de vernietiging van de burgerlijke staat, volledig heeft genegeerd. Op dezelfde manier hebben de ‘leninisten’ (stalinisten, maoïsten en trotskisten), om hun nationalistische politiek en hun deelname aan de imperialistische oorlogen te ‘toe te dekken’, de opmerkelijke teksten van Lenin tegen deze oorlogen, tegen de ‘nationale verdediging’ en ten gunste van het internationalisme ‘vergeten’ en alleen gesproken over zijn steun aan het ‘recht van de naties op zelfbeschikking’, waarmee ze hem tot een vulgaire apostel van de natie hebben gemaakt. Heeft de stalinistische Ho-Chi-Minh[1] niet verklaard: “Ik werd kommunist op de dag dat ik begreep dat Lenin een groot patriot was!”
Daarom kan de activiteit van de kommunisten in deze tijd niet beperkt blijven tot het aan de kaak stellen van de vervalsingen die de bourgeoisie van links of extreem-links heeft aangebracht in de gedachtegang van de grote revolutionairen uit het verleden, maar moet zij ook een meedogenloze kritiek inhouden van hun dwalingen in het licht van de ervaring die het proletariaat sinds hun tijd heeft opgedaan. Dit is het tweeledige doel dat deze brochure zich tracht te stellen met betrekking tot de nationale kwestie:
Een halve eeuw van inter-imperialistische confrontaties, openlijk of uitgevochten door ‘volkeren’, heeft definitief het ongelijk bewezen van het door Lenin verdedigde idee dat “nationale oorlogen van de koloniën en semi-koloniën niet alleen waarschijnlijk zijn maar ook onvermijdelijk in het tijdperk van het imperialisme” en “dat een nationale oorlog kan omslaan in een imperialistische oorlog en vice versa”. (“Über die Junius-Broschüre [8]”)
Anderzijds bevestigde hij volledig Rosa Luxemburg’s analyse dat “de wereld verdeeld is onder een kleine groep imperialistische ‘groot’machten en dat daarom elke oorlog, ook al is het oorspronkelijk een nationale oorlog, een imperialistische oorlog wordt omdat hij de belangen van een van de imperialistische mogendheden of coalities raakt”. (“Über die Junius-Broschüre [8]”)
“In het tijdvak van dit ontketend imperialisme kunnen er geen nationale oorlogen meer zijn. De nationale belangen dienen slechts als verdovende middelen om de werkende volksmassa’s dienstbaar te maken aan haar doodsvijand, het imperialisme.”(Rosa Luxemburg, Richtlijnen over de taak van de Internationale Sociaaldemocratie 1915-1916 [9], in “De crisis der sociaaldemocratie”,)
Deze brochure geeft een reeks historische voorbeelden om de geldigheid van Rosa Luxemburg’s beweringen te illustreren, maar een extra voorbeeld is het huidige Afrika. Na te zijn omgevormd “tot een gebied voor de handelsjacht op de zwarte bevolking” (Marx, “Het Kapitaal”), is dit continent de laatste jaren een waar slagveld geworden van de imperialistische mogendheden. In naam van de verdediging van de rechten van het volk van Westelijke Sahara probeert het Russische imperialisme via Algerije de westerse imperialistische belangen, die stevig gevestigd zijn langs de gehele Noord-Atlantische kust, aan het wankelen te brengen. Aan de oostkant probeert het Amerikaanse blok, met de hulp van de Arabische landen die het controleert, het pro-Russische Ethiopië te intimideren door de Eritrese en Somalische ‘volkeren’ te steunen. Aan de andere kant van de evenaar zijn wij thans getuige van een heel offensief van het Amerikaanse kamp dat erop gericht is Zuid-Afrika en Rhodesië te dwingen rekening te houden met de ‘nationale belangen’ van de zwarte bevolkingsgroepen. Is dit een uiting van berouw van de kant van een imperialistisch blok dat de racistische regimes van deze twee landen decennia lang heeft bewapend? Simpelweg een poging van dit blok om de guerrilla’s, die in deze regio actief zijn, onder controle te krijgen, zodat de toekomstige ‘zwarte staten’ van deze landen niet in het Russische kamp terechtkomen, zoals het geval was met Mozambique en Angola. Dit laatste land was een perfecte illustratie van het imperialistische karakter van elke ‘nationale strijd’: geconfronteerd met een uiteenvallend Portugees kolonialisme hadden elk van de grote blokken ‘belangeloos’ steun verleend aan het Angolese volk in de vorm van wapens aan de verschillende guerrillabewegingen die elkaars vijanden waren: UNITA, FNLA en MPLA. Om hun respectievelijke kampioenen in moeilijkheden ‘de helpende hand te bieden’, hebben zij hun meer ‘betrouwbare’ bondgenoten er vervolgens rechtstreeks bij betrokken: Cuba namens de USSR, Zuid-Afrika namens de VS.
Ziehier wat de ‘rechtvaardige strijd voor nationale emancipatie in Afrika’ vandaag is: zoals overal elders, manoeuvres op het grote schaakbord van een imperialistische confrontatie op wereldschaal, waarin ‘volkeren’ niet meer dan pionnen zijn. Burgerlijke stromingen zoals de stalinisten, maoïsten en trotskisten hebben grote moeite om deze werkelijkheid te verhullen. Hun klassieke stelling dat er een ‘imperialistisch kamp’ en een ‘anti-imperialistisch’ kamp is, valt steeds meer in duigen door de dolksteek in de rug door de USSR of China van deze of gene ‘nationale strijd’ (zoals Eritrea en Ogaden in Ethiopiea vandaag, Biafra of Bangla Desh een paar jaar geleden). Maar hun lange praktijk als beproefde vervalsers in dienst van het kapitalisme stelt hen in staat op hun pootjes terecht te komen en alle bezwaren te doen verstommen die kunnen rijzen bij degenen die ze beïnvloeden: het volstaat te zeggen dat een nationale strijd die botst met de belangen van het ‘socialistische kamp’[2] niet meer rechtvaardig is omdat hij ‘het imperialisme in de kaart speelt’.
Anderzijds moeten die stromingen die de zogenaamde ‘socialistische’ landen erkennen als imperialistische landen zoals de andere, heel wat ‘dialectische’ acrobatiek aan de dag leggen om in deze strijd iets ‘nationaals’ of ‘democratisch’ te blijven zien en hun steun te rechtvaardigen. Maar waar elke maat wordt overschreden is wanneer deze stromingen de revolutionairen ervan beschuldigen het proletarisch internationalisme te verraden door niet de ‘nationale strijd’ te steunen tegen het imperialisme in eigen land. Voor de Internationale Kommunistische Partij (die Programme Communiste et Le Prolétaire publiceert), bijvoorbeeld, gaf de IKS blijk van ‘chauvinisme’ door geen steun te verlenen aan de expeditie van voormalige Katangese gendarmes naar hun thuisprovincie Shaba in hun strijd tegen het Zaïrese regime van Mobutu. Omdat deze laatste een van de pionnen is van het Franse, Belgische en Amerikaanse imperialisme in deze regio zou het, in overeenstemming met het adagium ‘de vijanden van mijn vijanden zijn mijn vrienden’, nodig zijn geweest om als ware ‘internationalisten’ op te komen voor de voormalige handlangers van ‘Monsieur tiroir-caisse’[3], Moïse Tsjombe!
Om hun standpunten te ‘beargumenteren’ verschuilen deze stromingen zich achter de leuzen die door de revolutionairen tijdens de Eerste Wereldoorlog naar voren werden gebracht:
- ‘revolutionair defaitisme’;
- ‘de grootste vijand is in eigen land’.
Maar zij dreven de betekenis van de eenvoudige agitatieformules, waarvan sommige op zichzelf niet vrij waren van een zekere dubbelzinnigheid, tot in het absurde door. Zo kon Lenin schrijven: “In een reactionaire oorlog kan de revolutionaire klasse niet anders dan de nederlaag van haar eigen regering wensen; zij kan niet het verband over het hoofd zien tussen het militaire falen van de regering en het vergemakkelijken van haar nederlaag.”(“Sozialismus und Krieg [10]”).
Het is hier duidelijk een kwestie van ‘wensen’ en niet van ‘begunstigen’. En Lenin kon gedurende de hele oorlog een onberispelijk internationalisme aan de dag leggen door het Duitse imperialisme even krachtig te veroordelen als het Russische imperialisme. Maar het is ook waar dat dergelijke formules verkeerd kunnen worden geïnterpreteerd en tot volledig verkeerde standpunten kunnen leiden.
Enerzijds, wat heeft het voor zin te bepalen wat het meest ‘wenselijk’ is voor de arbeidersklasse van een land: òf zij heeft geen middelen om te handelen in de richting van de verwezenlijking van deze wens en blijft het een vrome wens, wat verbazingwekkend is voor een revolutionair die zo realistisch is als Lenin, òf zij kan daadwerkelijk in deze richting optreden en dan blijkt het moeilijk voor haar om iets te ‘wensen’ zonder het te proberen te ‘begunstigen’.
Is het aan de andere kant correct om voor de arbeidersklasse van het eigen land gunstigere strijdvoorwaarden te ‘wensen’ dan voor die van andere landen? Een kommunist moet in de eerste plaats de globale belangen van de wereldarbeidersklasse voor ogen hebben. Het kan zijn dat de plaats waar de beslissende strijd van de arbeidersklasse begint niet onbelangrijk is voor wat betreft de resultaten die er voor deze belangen uit kunnen voortvloeien.
Men zou dan kunnen ‘wensen’ dat de omstandigheden voor de proletarische strijd in dit of dat land gunstiger zouden zijn dan in een ander; het zou niet noodzakelijk ‘het eigen land’ zijn, het zou evengoed ‘de vijand van het eigen land’ kunnen zijn. In feite is het enige geval waarin het nuttig zou kunnen zijn om het probleem in dezelfde bewoordingen te stellen zoals Lenin in deze passage deed, als antwoord op het idee, naar voren gebracht door ‘arbeiders’partijen die naar het kamp van de bourgeoisie waren overgegaan, dat de nederlaag van een land ongunstig zou zijn voor de strijd van de arbeiders van dat land en dat het daarom niet verzwakt moet worden tegenover zijn vijanden door vandaag strijd te voeren om zo de kansen op strijd van morgen open te behouden. Dit is een oud argument van burgerlijke casuïstiek waarop revolutionairen al lang geleden hebben geantwoord door op een bijna tautologische manier te stellen dat strijd wordt voorbereid door strijd en dat het proletariaat zich in de strijd van vandaag versterkt, bewustzijn verwerft en zich organiseert met het oog op de beslissende gevechten van morgen. Maar om dit te zeggen was het niet nodig overdreven of dubbelzinnige termen te gebruiken die, als ze de volmaakte juistheid van de internationalistische standpunten van hun auteur niet in twijfel trokken, de verwarring en de manoeuvres van zijn epigonen in de hand dreigden te werken. In feite weerspiegelden deze formuleringen een soort ‘omgekeerd’ patriottisme waar revolutionairen soms het slachtoffer van worden in hun verlangen om de chauvinistische tirades van de bourgeoisie van hun land te weerleggen.
Zo kon Rosa Luxemburg in “Crisis der sociaaldemocratie [11]” schrijven: “De eerste plicht (van de sociaaldemocratische fractie in Rijksdag) tegenover het vaderland …. was het de werkelijke achtergrond van deze imperialistische oorlog te tonen, het weefsel van patriottische en diplomatische leugens te verscheuren, waarmee deze aanslag op het vaderland was omweven, om tegenover het imperialistische program van de oorlog …. het oude werkelijk nationale program der patriotten en democraten van 1848 te plaatsen ….: het parool van de verenigde, grote Duitse republiek. Dat was het vaandel, dat voor het land uitgedragen moest worden, dat werkelijk nationaal, werkelijk vrijheidlievend zou zijn geweest en in overeenstemming met de beste tradities van Duitsland zowel als met de internationale klassepolitiek van het proletariaat….. Tussen de belangen van het land en het klassebelang van de proletarische Internationale bestaat veeleer, zowel in oorlog als in vrede, volkomen harmonie.”
“Wij zijn vervuld van een gevoel van nationale trots, omdat de grote Russische natie ook een revolutionaire klasse heeft voortgebracht, ook heeft bewezen dat zij in staat is de mensheid grote voorbeelden te geven van de strijd voor vrijheid en socialisme… En wij Groot-Russische arbeiders, die vervuld zijn van een gevoel van nationale trots, willen tot elke prijs een vrij en onafhankelijk, een onafhankelijk, democratisch, republikeins, trots Groot-Rusland, dat zijn betrekkingen met zijn buren zal opbouwen op het menselijke beginsel van gelijkheid, en niet op het vernederende beginsel van privileges. Juist omdat we zo'n Groot Rusland willen, zeggen we: in de 20e eeuw en in Europa (zelfs in het verre Oost-Europa) kan men alleen ‘het vaderland verdedigen’ door met alle revolutionaire middelen te strijden tegen de monarchie, de landheren en de kapitalisten van het eigen vaderland, d.w.z. tegen de ergste vijanden van ons vaderland… Maar onze socialistische chauvinisten van eigen bodem, Plechanov en de rest, zullen in het laatste geval dat we hebben overwogen, niet alleen verraders blijken te zijn van hun vaderland, het vrije en democratische Groot-Rusland, maar ook van de proletarische verbroedering van alle volkeren van Rusland, d.w.z. van de zaak van het socialisme.”(“Über den Nationalstolz der Großrussen [13]”)
Dergelijke passages tonen aan dat zelfs de grootste revolutionairen, de meest onverzettelijke internationalisten, tijdens de imperialistische oorlog op hun manier hebben toegegeven aan de enorme nationalistische druk van de bourgeoisie. Als wij ons willen laten inspireren door hun voorbeeld en hun analyses, moeten wij dus genadeloos kritiek leveren op alle fouten die zij misschien hebben gemaakt en op alle dubbelzinnigheden die hun leuzen misschien hebben verhuld. In plaats van de leuze van het ‘revolutionair defaitisme’ is het dus beter de leuze te gebruiken die Lenin als enige vanaf 1914 naar voren heeft gebracht: “De omzetting van de imperialistische oorlog in een burgeroorlog”. De werkelijke internationalistische betekenis van ‘de voornaamste vijand bevindt zich in eigen land’ bestaat hierin, dat het proletariaat - overal ter wereld - de strijd moet aanbinden waar het zich bevindt, tegen zijn eigen bourgeoisie. En de enige juiste interpretatie van ‘revolutionair defaitisme’ is niet het ‘wensen’ of het ‘voorstaan’ van de nederlaag van de eigen bourgeoisie, maar de vastberaden strijd ertegen, zelfs (en vooral) als dit de nederlaag in de imperialistische oorlog betekent.
Ondanks enkele twijfelachtige formuleringen was de politiek, die Lenin tijdens de Eerste Wereldoorlog voerde, fundamenteel juist.
Zijn epigonen daarentegen gebruiken vandaag dezelfde formules om een volkomen absurde politiek voor te staan. Als men bijvoorbeeld hun analyse zou volgen, zou het in de door de VS en Frankrijk gesteunde Biafraanse ‘onafhankelijkheidsoorlog’[4] en het door de USSR en de Britten gesteunde Nigeria, noodzakelijk zijn geweest:
Evenzo zou het tijdens de interventie van de Katangese gendarmes in Shaba noodzakelijk zijn geweest:
Dit zijn de merkwaardige tactieken die ons worden voorgehouden wanneer we vergeten dat een strijd op basis van een klassenstandpunt tegen de eigen bourgeoisie nooit heeft betekend de bourgeoisie te steunen die daarvan de vijand is, dat verbroedering met de troepen van de ‘vijandelijke’ natie niet betekent dienst nemen in het leger van die natie, dat het eerst aan de kaak stellen van het imperialisme en de chauvinistische vooroordelen van de arbeiders van het ‘eigen’ land niet betekent dat men het imperialisme van een ander land steunt of het chauvinisme van ‘zijn eigen arbeiders’ vleit. Uiteindelijk gooien de ‘internationalistische’ predikers met zo’n luidruchtige ‘radicale’ politiek alleen maar olie op het vuur van alle nationalistische misleidingen. Bovendien is hun benadering van de ‘volkeren in strijd’ fundamenteel racistisch: wat zij absoluut weigeren voor de Europese proletariërs - nog meer uitbuiting, nog grotere onderwerping aan het staatskapitalisme, concentratie- of dwangarbeiderskampen - is voorlopig goed genoeg voor deze ‘zwarte’ of ‘gekleurde’ volkeren.
Internationalisme kan niet anders betekenen dan een onverzettelijke strijd tegen elke ‘nationale beweging’ die vandaag de dag nooit meer is dan een moment in een inter-imperialistisch conflict, en tegen al diegenen die het verdedigen. Zoals Lenin zelf zei:“Zich vandaag beroepen op Marx’ uitspraak tegenover de oorlogen van het tijdperk van de progressieve bourgeoisie en Marx’ woorden vergeten: ‘de arbeiders hebben geen vaderland’, woorden die precies verwijzen naar het tijdperk van de reactionaire bourgeoisie dat achterhaald is, naar het tijdperk van de socialistische revolutie, vervalsen Marx schaamteloos en vervangen het socialistische standpunt door het burgerlijke standpunt” (“Sozialismus und Krieg [10]”).
November 1977
“Het kapitalisme zal de problemen van de Derde Wereld niet oplossen. Vijftig jaar van nationale bevrijdingen hebben noch echte een ontwikkeling, noch, en nog minder, socialisme gebracht. In hun plaats zijn kunstmatige staten ontstaan met regimes die even dictatoriaal zijn als afhankelijk van de overheersende mogendheden. Bloedbaden zoals die in Biafra, Bangla Desh en Vietnam hebben zich vermenigvuldigd.
De strijd voor nationale bevrijding is dus meer dan ooit een middel geworden om de boeren en proletariërs van de Derde Wereld te rekruteren als kanonnenvoer voor de inter-imperialistische slachtpartij.”
(Een fragment uit het Platform van Révolution Internationale, december 1972)
[1] Van 1946 tot 1965 was hij de eerste president van het voormalige Noord-Vietnam
[2] Het voormalige Russische blok
[3] Hij die zich verkoopt aan de meest biedende
[4] Op 30 mei 1967 1967 kondigde de Oost-Nigeriaanse Igbo-gouverneur Chukwuemeka Ojukwu [14] eenzijdig de afscheiding van zijn gebied af, wat de burgeroorlog inluidde.
[5] Op 8 maart 1977 vielen 1.000 tot 1.500 leden van het Nationaal Front voor de Bevrijding van Congo (FLNC) met de steun van de Angolese regering Shaba binnen, een provincie in het zuidwesten van Zaïre.
“De nationale staat heeft zichzelf overleefd - hij kan niet langer dienen als ontwikkelingskader voor de productiekrachten, noch als basis voor de klassenstrijd en nog minder als staatsvorm van de dictatuur van het proletariaat” (Leo Trotski, Nashe Slovo, 4.2.1916).
De proletariërs hebben geen vaderland. Dat is de grondslag van de kommunistische analyse van het nationale vraagstuk. Gedurende heel deze eeuw werden duizenden proletariërs misleid, onder de wapenen geroepen en uitgemoord in naam van het vaderland, de nationale verdediging, de nationale bevrijding. In wereldoorlogen en in lokale oorlogen, in guerrillastrijd en in botsingen tussen grote nationale legers werden arbeiders uit alle landen ertoe aangezet hun leven te geven voor hun onderdrukkers. Niets werd in deze eeuw duidelijker aangetoond dan de volstrekte tegenstelling tussen het nationalisme en de internationale belangen van de arbeidersklasse.
Maar omdat het proletariaat de lessen van de geschiedenis alleen leert uit zijn eigen ervaring in het historisch proces kunnen de kommunisten het nationale vraagstuk alleen analyseren in historische termen, om te kunnen begrijpen waarom het verzet tegen elke vorm van nationalisme en van nationale strijd een van de klassengrenzen is geworden die de burgerlijke organisaties scheidt van de proletarische.
Ondanks bepaalde tegenstrijdigheden en beperkingen in hun analyses - beperkingen die zelf het product waren van de periode - hadden de grondleggers van het wetenschappelijk socialisme een wezenlijk punt begrepen dat vandaag, in de enorme poel van verwarring teweeggebracht door vijftig jaar contrarevolutie, nagenoeg vergeten is. Voor Marx en Engels bestond er geen twijfel dat de nationale staat en de nationale ideologie louter producten waren van de ontwikkeling van het kapitalisme, dat de natie het onmisbare kader was voor de groei van de kapitalistische productieverhoudingen vanuit en tegen de feodale maatschappij. Wat ook de tegenstrijdigheden mogen zijn in hun geschriften over de mogelijkheid van een socialistische ontwikkeling binnen de grenzen van de nationale staat, het algemene perspectief van Marx en Engels steunde op een analyse van de wereldmarkt en op het inzicht dat de toekomstige socialistische of kommunistische maatschappij een wereldwijde associatie van producenten en een algemene mensengemeenschap zou zijn. De Eerste Internationale werd trouwens opgericht op basis van de erkenning dat de arbeidersklasse een internationale klasse is die haar gevechten op wereldschaal moet verenigen.
Niettemin steunden Marx en Engels, als kommunisten en proletarisch internationalisten, dikwijls nationale bevrijdingsbewegingen en hun geschriften over dit vraagstuk zijn in de afgelopen tijd maar al te vaak gebruikt door zich ‘marxistisch’ noemende stromingen om hun steun aan ‘nationale bevrijdingsstrijd’ in de huidige periode te rechtvaardigen.
Het is echter een gegeven dat we in een andere historische periode leven dan Marx en Engels. Daarom kunnen kommunisten vandaag de dag de verwerping van de ‘nationale bevrijdingsstrijd’ tot een sleutelbegrip te maken van de revolutionaire kijk op de wereld. Marx en Engels schreven hun teksten in de historische periode van opgang van het kapitalisme. De bourgeoisie was toen zelf nog een vooruitstrevende en revolutionaire klasse die streed tegen de belemmeringen van de feodale overheersing. De burgerlijke revolutie tegen het feodalisme nam noodzakelijkerwijs een nationale vorm aan. Om de handelsbelemmeringen te vernietigen, die door de feodale lokale autonomie, douanerechten, tolrechten, gilden, enzovoort, opgelegd waren, moest de bourgeoisie zich op nationaal vlak verenigen. Lenin was zich daar terdege bewust van toen hij schreef:
“Het tijdperk van de definitieve overwinning van het kapitalisme op het feodalisme ging over de hele wereld met nationale bewegingen gepaard. Aan deze bewegingen ligt de economische voorwaarde ten grondslag, dat voor de volledige overwinning van de warenproductie de verovering van de binnenlandse markt door de bourgeoisie, zowel als de staatkundige aaneensluiting van gebieden met een gelijktalige bevolking noodzakelijk is, terwijl tevens alles wat de ontwikkeling van de desbetreffende taal, evenals haar ontplooiing in de literatuur belemmert, uit de weg moet worden geruimd. De taal is het belangrijkste middel voor de omgang tussen de mensen; de eenheid van taal en haar onbelemmerde ontwikkeling behoren tot de belangrijkste voorwaarden voor een werkelijk vrije, grootscheepse, in overeenstemming met het moderne kapitalisme zijnde handel [...]. Iedere nationale beweging heeft daarom de tendens nationale staten te vormen die aan deze eisen van het moderne kapitalisme het beste beantwoorden” (Lenin, Over het recht van de naties op zelfbeschikking [15], 1914).
Vanaf de vorming van een burgerleger tijdens de Franse revolutie tot aan de Italiaanse ‘Risorgimento’, vanaf de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog tot aan de burgeroorlog nam de burgerlijke revolutie steeds de vorm aan van een nationale bevrijdingsstrijd tegen de reactionaire koninkrijken en tegen de uit het feodalisme overgebleven klassen (de Amerikaanse slavenhouders zijn wel een bijzonder geval, maar ze vormden toch een reactionaire hinderpaal voor de kapitalistische ontwikkeling van Amerika). Deze gevechten hadden vooral tot doel de vervallen politieke bovenbouw van het feodalisme te vernietigen en het enge lokalisme en de autarkische huishouding op te ruimen, die de eenmaking van het kapitalisme tegenhielden.
Als wetenschappelijke socialisten, die hun oppositie tegen het kapitalisme steunden op materiële en niet op morele gronden, begrepen Marx en Engels dat het socialisme niet mogelijk was zolang het kapitalisme geen echte wereldmarkt geschapen had en het proletariaat geen werkelijke internationale klasse geworden was. In hun tijd vormden de kapitalistische warenverhoudingen nog de enige basis voor de progressieve ontwikkeling van de productiekrachten. Alleen vanuit dit standpunt konden de revolutionairen van die tijd hun steun geven aan nationale bevrijdingsstrijd. Zolang de wereldmarkt nog niet ten volle ontwikkeld was, zolang er geen wereldwijde industriële infrastructuur geschapen was, zolang het systeem zich nog uitbreidde naar overgebleven reusachtige voorkapitalistische gebieden en zolang de bourgeoisie nog in staat was de strijd aan te binden met feodalisme en absolutisme, was het noodzakelijk voor de arbeidersbeweging om actief te blijven deelnemen aan die nationale bevrijdingsstrijd, die de materiële grondslagen legde voor een toekomstige socialistische revolutie. En in die tijd leefde er onder de arbeiders inderdaad een oprecht solidariteitsgevoel met een aantal nationale bevrijdingsoorlogen. Ondanks de ontberingen en de werkloosheid, veroorzaakt door de Amerikaanse burgeroorlog (gevolg van de stopzetting van de katoenuitvoer) gaven de Engelse textielarbeiders hun volle steun aan de Noordelijken en voerden zij campagne tegen de stilzwijgende medeplichtigheid van de Britse heersende klasse met de Zuidelijke slavenhouders. In 1860 werkten de havenarbeiders van Liverpool onbetaald op zaterdagmiddagen om voorraden in te schepen voor Garibaldi's expeditie naar Sicilië. Een dergelijke houding staat in schril contrast tot de onverschilligheid of vijandigheid, die de arbeiders momenteel tonen ten opzichte van de campagnes van links om nationale bewegingen te steunen.
Maar de revolutionaire proletarische houding tegenover nationale oorlogen in die periode onderscheidde zich op twee punten. Eerst en vooral erkenden de kommunisten nooit enig abstract ‘recht’ op nationale zelfbeschikking dat te allen tijde voor elke natie van toepassing zou zijn.
Nationale bewegingen werden alleen gesteund als ze beschouwd werden als een bijdrage tot de vooruitstrevende ontwikkeling van het wereldkapitalisme. Een van de voornaamste criteria voor Marx en Engels om de vooruitstrevendheid vast te stellen van een nationale beweging was of ze al of niet de macht van het Russische absolutisme uitdaagde dat toen het bolwerk van de reactie was voor het hele Europees continent - niet alleen tegen het kommunisme, maar ook tegen de burgerlijke democratie, het liberalisme en de nationale eenmaking. Zo kregen de Duitse en Poolse nationale bewegingen steun, terwijl een aantal Slavische nationale bewegingen die niet kregen omdat ze reactionair waren, overheerst door voorkapitalistische klassen en gebruikt door het tsarisme om zijn absolutisme te versterken en uit te breiden. Hetzelfde gebeurde in de kapitalistische koloniën waar de kommunisten, in hun strijd tegen hun nieuwe imperialistische meesters, wel de koloniale plunderingen en uitbuiting veroordeelden, maar niet de inlandse oorlogsheren en stamhoofden steunden. Over de opstand in Egypte tegen de Britten, geleid door Ahmed Arabi Pasha, schreef Engels in 1882 aan Bernstein:
"Ik denk wel dat we aan de kant van de onderdrukte fellahs kunnen staan zonder hun monetaire illusies te delen (een boerenvolk moet eeuwen bedrogen worden voor het zich hier, door zijn ervaring, van bewust wordt) en tegen de Engelse brutaliteiten, zonder partij te kiezen voor hun militaire tegenstanders van het ogenblik.” (Briefe an Eduard Bernstein [16], London, 9 August 1882, MEW Band 35, blz. 348)
Dergelijke bewegingen werden meer beschouwd als pogingen van inlandse feodale vorsten of Aziatische despoten om hun greep over ‘hun’ boeren te handhaven en dan als uitingen van een revolutionaire nationale bourgeoisie. Anderzijds werden sommige koloniale volksopstanden - zoals in China - gesteund voorzover zij een basis schenen te verschaffen voor een onafhankelijke nationale ontwikkeling van het kapitaal, vrij van koloniale overheersing, of als mogelijke ontstekers van de klassenstrijd in het onderdrukkende moederland. Dit laatste criterium werd door Marx in het bijzonder toegepast op het geval van Ierland, omdat hij meende dat de Britse overheersing van dat land de klassenstrijd in Engeland vertraagde en het klassenbewustzijn afleidde naar nationaal chauvinisme.
We stellen niet voor om een discussie aan te gaan over het feit of Marx en Engels gelijk hadden om deze of gene nationale beweging te steunen. In bepaalde gevallen, zoals in Ierland, was de mogelijkheid van nationale bevrijding al verpletterd toen Marx ze nog verdedigde; in andere gevallen bleek deze steun naderhand ten volle gerechtvaardigd. Wat echter belangrijk is, is het begrijpen van het kader, waarmee de kommunisten bepaalden of een nationale beweging progressief was of niet. Zij steunden hun oordeel niet op de ‘gevoelens’ van de onderdrukte volkeren, op een eeuwig ‘recht’ op nationale zelfbeschikking en zelfs niet op de bijzondere voorwaarden in een of ander land. “Hun stellingnamen - juist of verkeerd - werden onveranderlijk gesteld in het kader van een duidelijk perspectief: wat op wereldvlak de rijping van de voorwaarden van de proletarische revolutie begunstigde, was progressief en moest de steun van de arbeiders krijgen.” (Bérard, Rupture avec Lutte Ouvrière et le Trotskysme, 1973).
Op de tweede plaats begrepen de kommunisten de kapitalistische aard van de nationale bevrijdingsstrijd. Daarom begrepen ze ook de noodzaak voor het proletariaat om volstrekte politieke onafhankelijkheid te handhaven ten opzichte van de bourgeoisie, zelfs wanneer de arbeiders de strijd van de bourgeoisie tegen het absolutisme steunden. Er bestond geen verwarring over de onmogelijkheid van nationale strijd, geleid door burgerlijke fracties, om te komen tot - hoe misvormd dan ook - een soort van ‘socialisme’ of ‘arbeidersstaat’. Die illusie is nu een van de grote misleidingen van het stalinisme en trotskisme (we vinden dat teug het idee dat de in China, Cuba, Vietnam, enzovoort, gevormde stalinistische regimes een proletarisch karakter hebben). In de periode van de burgerlijke revolutie en het opkomende kapitalisme kon het proletariaat haar eigen permanente organisaties in stand houden en was de strategie van ‘kritische steun’ van het proletariaat aan progressieve fracties van de bourgeoisie dus mogelijk. Hoewel er altijd het gevaar bestond - zoals bleek in de revoluties van 1848 - dat de bourgeoisie zich, zodra ze kon, tegen de arbeiders zou keren, was de situatie nog zo dat de bourgeoisie dikwijls steunde op de arbeidersklasse als voorhoede in de nationale bevrijdingsoorlogen, terwijl de bourgeoisie in die periode, binnen het kapitalisme, ook het bestaan kon tolereren van onafhankelijke proletarische massaorganisaties. De strijd van de arbeidersklasse voor ‘democratische vrijheden’ - vrijheid van vergadering en pers, vakbondsvrijheid, enzovoort - was toen nog niet de verlakkerij die het geworden is in de vervalperiode, nu de bourgeoisie geen echte hervormingen meer kan toestaan aan het proletariaat. Er bestond dus nog enige mogelijkheid voor de arbeidersklasse om voor haar eigen doeleinden deel te nemen aan nationale oorlogen, en niet louter als kanonnenvlees voor de bourgeoisie.
In de opkomstperiode kon er, uitgaande van bepaalde grondbeginselen, sprake zijn van een debat binnen de arbeidersbeweging over de vraag welke strijd gesteund kon worden. Na 1914, toen het kapitalisme definitief aan zijn vervalperiode begon, met zijn permanente historische crisis, werd het debat binnen het revolutionaire kamp, als gevolg van de onvermijdelijke achterstand van het subjectieve proletarische bewustzijn op de objectieve historische omstandigheden, nog enige tijd doorgezet. Bepaalde fundamentele klassengrenzen - zoals de noodzaak van de vernietiging van de burgerlijke staat - hadden de revolutionairen zich al aan einde van de negentiende eeuw (na de ervaring van de Commune van Parijs) eigen gemaakt. Maar andere klassengrenzen konden pas worden vastgesteld door de bittere ervaringen van de Eerste imperialistische Wereldoorlog en de revolutionaire golf die erop volgde. In de loop van deze gebeurtenissen werd de contrarevolutionaire rol van de vakbonden, van het parlementarisme en van de sociaaldemocratie duidelijk aangetoond. Maar ook dan kon een organisatie, in die bewogen tijd, een fundamenteel revolutionair karakter hebben en toch nog diepgaande illusies koesteren over de aard van deze instellingen. Zolang er nog leven zat in de revolutionaire dynamiek van de klasse als geheel, konden de fouten en verwarringen in haar politieke uitingen voortdurend gecorrigeerd worden in het licht van de proletarische ervaring. Pas met het definitieve uitdoven van de revolutionaire golf kwamen de klassengrenzen tussen de verschillende organisaties duidelijk vast te liggen en werd datgene, wat vroeger fouten waren, tot de normale politiek van contrarevolutionaire tendensen. Zo waren de Bolsjewiki bijvoorbeeld een tijdlang in staat de internationale revolutionaire beweging aan te voeren, ondanks hun gebrek aan helderheid met betrekking tot een aantal vraagstukken. Maar hun onbekwaamheid om alle lessen te trekken uit de nieuwe periode droeg er evenzeer toe bij dat ze later instrumenten van de contrarevolutie werden. Dit was niet alleen het geval met betrekking tot het vakbondsvraagstuk, het parlement en de sociaaldemocratie, punten waarop de Bolsjewiki onder druk van de opkomende contrarevolutie probeerden formules toe te passen die enkel bruikbaar waren in de voorbije periode, maar ook met betrekking tot het nationale vraagstuk.
In feite vond de heropening van de discussie over het nationale vraagstuk plaats al enige tijd voordat de nieuwe periode door de imperialistische wereldoorlog ondubbelzinnig werd ingeluid. Na 1871 voerde de bourgeoisie van de grotere kapitalen geen nationale oorlog van de oude stempel meer. De onstuimige imperialistische ontwikkeling van het laatste gedeelte van de negentiende eeuw vertegenwoordigde de snelle beweging van het kapitalisme in de richting van zijn hoogtepunt - maar hoe dichter het naar dat punt oprukte, des te sneller naderde het ook zijn verval. Het koortsachtige imperialistische gegrabbel in de decennia voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog, de toename van de economische problemen, de opkomst van de klassenstrijd, waren belangrijke voortekenen van de nadering van een nieuwe periode, signalen die opgemerkt en besproken werden in de arbeidersbeweging in de jaren negentig van de negentiende eeuw en de beginjaren van de twintigste eeuw.
Zo was bijvoorbeeld Rosa Luxemburgs opstelling tegen de Poolse onafhankelijkheid in die periode gebaseerd op het inzicht dat de aard van Rusland sinds de tijd van Marx veranderd was. Rusland ontwikkelde zich nu snel tot een grote kapitalistische natie, terwijl de Poolse bourgeoisie haar belangen gekoppeld had aan het Russische kapitaal. Tegelijkertijd was de mogelijkheid geopend van een klassenverbond tussen Poolse en Russische arbeiders. Luxemburg drong er bij de sociaaldemocratie op aan om uit alle macht dit verbond te bevorderen, en geen campagne te voeren voor afzondering van de Poolse arbeiders onder de ‘onafhankelijke’ uitbuiting van door de Poolse bourgeoisie. Toch hield ze nog vol dat de onmiddellijke taak van de Russische en Poolse arbeidersklasse was: de instelling was van een verenigde democratische republiek, en niet de socialistische revolutie. Bovendien gaf ze haar volledige steun aan de nationale opstand van de Grieken tegen de Turken in 1896 en stelde ze in Hervorming of Revolutie (1898) dat het tijdperk van de historische crisis van het kapitalisme nog niet aangebroken was. Haar meningsverschillen met de rest van de sociaaldemocratie bleven nog beperkt tot het vlak van de strategie, van een discussie over hoe de gebeurtenissen op wereldvlak, binnen het kader van de kapitalistische maatschappij, het beste konden uitpakken voor de arbeiders. Het perspectief van een onmiddellijke revolutionaire vereniging van het wereldproletariaat was nog niet op realistische wijze gesteld.
Niettemin waren de debatten binnen de sociaaldemocratie toentertijd een uitdrukking van de veranderende historische voorwaarden. Aan de ene kant getuigden de ideeën van Luxemburg van een werkelijk begrip van de noodzaak zich aan te passen aan deze veranderingen. Aan de andere kant toonde de verkalking van de sociaaldemocratische gevestigde leiding niet alleen haar onbekwaamheid om de nieuwe ontwikkelingen te begrijpen, maar toonde zij ook tekenen van een terugval in vergelijking met de samenhang van de Eerste Internationale. Die terugval was min of meer onvermijdelijk gezien de functie die de sociaaldemocratie in de arbeidersbeweging vervulde. Haar belangrijkste taak van de sociaaldemocratie was, in de periode van stabiele groei, te vechten voor hervormingen in de ontwikkelde kapitalistische landen, en deze strijd voor hervormingen speelde zich af op een specifiek nationaal vlak. Aangezien de nationale bourgeoisie hervormingen kon toestaan, werd het voor de reformisten gemakkelijk de arbeiders ervan te overtuigen dat ze inderdaad een heleboel belangen gemeen hadden met hun eigen natie. In 1896 begon de Tweede Internationale de fatale formule aan te nemen van het recht van de naties op zelfbeschikking, van toepassing op alle volkeren. De gevolgen hiervan zouden in de volgende tientallen jaren maar al te duidelijk blijken...
Hoewel hun breuk met de Mensjewiki in 1903 liet zien dat de Bolsjewiki duidelijk deel uitmaakten van de revolutionaire vleugel van de Tweede Internationale, was hun standpunt over het nationale vraagstuk hetzelfde als dat van het centrum van de sociaaldemocratie: het recht van de naties op zelfbeschikking was opgenomen in hun programma van 1903. De verbetenheid waarmee de Bolsjewiki vasthielden aan dit standpunt, ondanks de oppositie van binnenuit en van buitenaf, vindt haar verklaring in het feit dat tsaristisch Rusland de onderdrukker van naties bij uitstek was (‘de kerker der volkeren’) en dat de Bolsjewiki, die (in geografische termen) voornamelijk een ‘Groot Russische’ partij vormden, het verlenen van het recht op afscheiding aan de volkeren, die door Rusland onderdrukt werden, beschouwden als het beste middel om het vertrouwen van de massa’s in deze landen te winnen. Dit standpunt was, hoewel het verkeerd bleek te zijn, gestoeld op een proletarisch perspectief. In een periode waarin de sociaal-imperialisten van Duitsland, Rusland en elders zich verzetten tegen het recht van de volkeren, die door het Duitse of Russische imperialisme onderdrukt werden, om te vechten voor nationale bevrijding, werd de leuze van nationale zelfbeschikking door de Bolsjewiki voorgesteld als middel om het Russische en andere imperialismen te ondermijnen en de voorwaarden te scheppen voor een komende eenmaking van de arbeiders van de onderdrukkende en onderdrukte naties.
Deze standpunten vinden hun helderste uitdrukking in de geschriften van Lenin voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog (Lenin’s standpunt met betrekking tot dit vraagstuk is altijd het officiële standpunt van de Bolsjewiki geweest). Er kwam voor en na 1917, van de kant van de Linkerzijde van de partij, echter aanzienlijke oppositie tegen zijn standpunt, zelfs van vooraanstaande Bolsjewiki als Boecharin, Dzjerzjinsky en Pjatakov. In het bijzonder Boecharin baseerde zijn opvatting op het concept van een wereldeconomie en imperialisme, dat volgens hem nationale zelfbeschikking utopisch en onverenigbaar maakte met de proletarische dictatuur. Lenin zag, net als Marx en Engels, heel goed dat de nationale bevrijdingsstrijd een burgerlijk karakter had. Verder erkende hij de noodzaak het probleem op historische wijze te benaderen. In Het recht van de naties op zelfbeschikking [15] stelde hij dat de eis van nationale zelfbeschikking voor de revolutionaire partijen van de ontwikkelde westerse landen een dode letter geworden was, aangezien de bourgeoisie daar al de taken van nationale eenmaking en onafhankelijkheid volbracht had. Maar Lenin verdedigde, tegen de kritiek van Luxemburg, het vasthouden van de Bolsjewiki aan deze leuze op grond van het feit dat in Rusland en de koloniën de burgerlijke taken van omverwerping van het feodalisme en het verwerven van nationale onafhankelijkheid nog niet volbracht waren. Dus probeerde hij voor deze streken de methode toe te passen die Marx gebruikte voor het negentiende eeuwse kapitalisme:
“Juist omdat - en uitsluitend omdat - Rusland, samen met zijn nabuurlanden, nu dit tijdperk doormaakt, hebben wij in ons program het punt over het recht op zelfbeschikking van de naties nodig” (Lenin, Het recht van de naties op zelfbeschikking [15]).
Volgens Lenin hadden de nationale bevrijdingsbewegingen, die zich toen in de koloniale wereld manifesteerden, een progressieve inhoud omdat ze de basis legden voor een onafhankelijke kapitalistische ontwikkeling, en dus voor de vorming van een proletariaat. In die landen schiep de strijd tegen de voorkapitalistische sociale structuren de voorwaarden voor een ‘normale’ klassenstrijd tussen bourgeoisie en proletariaat en daarom bepleitte Lenin de kritische deelname van het proletariaat aan deze strijd:
“Het burgerlijk nationalisme van elke onderdrukte natie heeft een algemeen democratische inhoud die gericht is tegen de onderdrukking, en het is die inhoud die wij onvoorwaardelijk steunen. Tegelijkertijd onderscheiden we deze inhoud duidelijk van de tendens tot nationale exclusiviteit; we vechten tegen de tendens van de Poolse bourgeoisie om de joden te onderdrukken enzovoort, enzovoort” (Lenin, Idem [15]).
Een dergelijke formulering houdt duidelijk in dat de bourgeoisie nog in staat geacht wordt voor democratische vrijheden te vechten, en dat het proletariaat dus, zonder zijn politieke autonomie te verliezen, aan deze strijd kan deelnemen. Met andere woorden: de burgerlijke revolutie was nog mogelijk in deze streken. Het proletariaat van de onderontwikkelde landen zou dergelijke bewegingen moeten steunen omdat die de democratische vrijheden konden garanderen die essentieel zijn voor het voeren van de klassenstrijd, en omdat ze gunstig zijn voor de materiële ontwikkeling van het proletariaat. De arbeiders van de ontwikkelde, onderdrukkende landen zouden op hun beurt een dergelijke strijd moeten steunen omdat ze op die manier konden helpen om zowel ‘hun’ imperialisme te verzwakken als het vertrouwen van de massa’s in de onderdrukte landen te winnen. (Hier werd een wederzijdse strategie beoogd, waarbij de revolutionairen van de onderdrukkende landen het recht op afscheiding van de onderdrukte landen erkenden, terwijl de revolutionairen in de onderdrukte landen geen afscheiding bepleitten, maar de noodzaak van eenmaking met de arbeiders van de onderdrukkende landen benadrukten.)
In Lenin’s geschriften over het nationale vraagstuk bestaat een opmerkelijk gebrek aan helderheid over de vraag of de burgerlijke revolutie in de achtergebleven landen nu vooral gericht was tegen het binnenlandse ‘feodalisme’, of tegen het buitenlandse imperialisme. In vele gevallen waren deze beide machten gelijkelijk gekant tegen een onafhankelijke kapitalistische ontwikkeling, en de imperialismen behielden soms opzettelijk de voorkapitalistische structuren in stand ten koste van een inlands kapitalisme (strikt genomen waren de meeste van deze voorkapitalistische structuren helemaal niet feodaal, maar vormen van Aziatisch despotisme). Anderzijds kwamen de belangen van de voorkapitalistische heersende klassen vaak op een gewelddadige manier in botsing met het Westerse kapitalisme dat hen met uitroeiing bedreigde. Maar hoe dan ook, Lenin’s theoretische analyse van het imperialisme, het meest kernachtig verwoord in Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme [17] bracht hem ertoe te concluderen dat burgerlijke revoluties in de koloniale gebieden nog mogelijk waren.
Volgens Lenin was het imperialisme in wezen een beweging van de ontwikkelde kapitalismes om de dalende winstvoet te compenseren, een daling die ondraaglijk werd door de hoge organische samenstelling van het kapitaal in de metropolen. In Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme [17] raakt Lenin’s overwegend beschrijvende benadering van de imperialistische fenomenen niet aan de kern van de zaak, aan de economische grondslag van de imperialistische expansie. Maar het idee dat de hoge organische samenstelling van het kapitaal in de metropolen deze dwingt om zich uit te breiden naar de koloniale streken is al vervat in zijn concept van het bestaan van een ‘overvloed aan kapitaal’ in de metropolen en van de ‘superwinsten’, die behaald kunnen worden door kapitaal uit te voeren naar de koloniale gebieden. Het belangrijkste kenmerk van het imperialisme was dan ook de kapitaaluitvoer op zoek naar een hogere winstvoet in de koloniën, waar goedkope arbeid en grondstoffen in overvloed aanwezig waren. Door zo hun leven te rekken met de ‘superwinsten’ van de koloniale uitbuiting, waren de ontwikkelde kapitalen parasieten geworden van de koloniën waarvan ze voor hun overleving afhankelijk waren - vandaar de imperialistische confrontatie op wereldschaal om het bezit en de verwerving van koloniën. Een dergelijke visie verdeelde de wereld in imperialistische, onderdrukkende landen en onderdrukte landen van de koloniale wereld. Daarom vereiste de wereldwijde strijd tegen het imperialisme niet alleen de revolutionaire inzet van het proletariaat in de imperialistische metropolen, maar ook de nationale bevrijdingsbewegingen in de koloniën, die door het verwerven van hun nationale onafhankelijkheid en het doorbreken van het koloniale systeem een fatale slag konden toebrengen aan het wereldimperialisme. Hierbij moet natuurlijk wel opgemerkt worden dat Lenin geen aanhanger was van de ‘Derde Wereld’ hersenspinsels van sommige van zijn zelfbenoemde volgelingen, die zowaar beweren dat de nationale bevrijdingsstrijd de revolutionaire opstand van het proletariaat van de metropolen veroorzaakt door een ‘omsingeling’ van de ontwikkelde landen (volgens de maoïsten, de trotskisten en anderen hebben de nationale bevrijdingsbewegingen zelfs een ‘socialistisch’ karakter). Maar toch was in Lenin’s werk over imperialisme het zaad voor dergelijke verwarringen al gezaaid: zijn idee van de ‘arbeidersaristocratie’, een laag van het proletariaat in de metropolen die ‘omgekocht’ was met de koloniale ‘superwinsten’ om de arbeidersklasse te verraden, kon gemakkelijk verdraaid worden tot de ‘Derde Wereld’ ideologie dat de gehele Westerse arbeidersklasse in het kapitalisme geïntegreerd was dankzij de imperialistische uitbuiting van de ‘Derde Wereld’ (deze prachtige theorie heeft natuurlijk zware klappen te verduren gekregen door de massale nieuwe golven van arbeidersstrijd in de ontwikkelde landen sinds 1968). Bovendien is het idee dat de nationale bevrijdingsstrijd het imperialisme op een fatale manier kan verzwakken fanatiek ter hand genomen door stromingen, die hun steun aan nationale en stalinistische bewegingen in de ‘Derde Wereld’ willen rechtvaardigen. Belangrijker dan deze monsterlijke nakomelingen is echter het feit dat Lenin’s theorie het kader vormde voor de praktische politiek die de Bolsjewiki voerden nadat ze aan de macht waren gebracht in Rusland: een beleid dat, zoals we nog zullen zien, actief bijdroeg tot de wereldwijde nederlaag van het proletariaat van die tijd.
Rosa Luxemburg's kritiek op de nationale bevrijdingsstrijd in het algemeen en op de bolsjewistische nationaliteitenpolitiek in het bijzonder was de meest grondige van die tijd, omdat zij zich baseerde op een analyse van het wereldimperialisme die veel verder ging dan die van Lenin. In teksten als De accumulatie van het kapitaal [18] (1913) en de De crisis der sociaaldemocratie [11] (Juniusbrochure) toonde ze aan dat imperialisme niet zomaar een vorm van roof was, die de ontwikkelde landen pleegden op de onderontwikkelde landen, maar in de eerste plaats een uitdrukking van de totaliteit van de kapitalistische wereldverhoudingen:
“De imperialistische politiek is niet het werk van een of enige staten, zij is het product van een bepaalde graad van rijpheid in de wereldontwikkeling van het kapitaal, een van huis uit internationaal verschijnsel, een ondeelbaar geheel, dat slechts kenbaar is in al zijn wederkerige betrekkingen en waaraan zich geen enkele staat kan onttrekken.” (Rosa Luxemburg, De crisis der sociaaldemocratie [11] (Juniusbrochure), 1915).
Volgens Luxemburg moest de historische crisis van het kapitalisme niet uitsluitend worden gezocht in de dalende winstvoet, die op zichzelf voortdurend gecompenseerd wordt door de toenemende hoeveelheid waren die geproduceerd en verkocht wordt. Zij beweerde dat de specifieke oorzaken van de historische crisis liggen in het probleem van de realisering van de meerwaarde. In de De accumulatie van het kapitaal [18] en de Anti-kritiek [19] toont zij aan dat de totale meerwaarde, onttrokken aan de arbeidersklasse als geheel, niet uitsluitend binnen de kapitalistische sociale verhouding kan gerealiseerd worden. Want de arbeiders kunnen niet alle waren terugkopen, die ze geproduceerd hebben, omdat ze niet de volle waarde terugbetaald krijgen die ze met hun arbeidskracht geschapen hebben. Verder is de kapitalistische klasse (waartoe in dit geval alle lagen gerekend worden die uit de kapitalistische opbrengst betaald worden) als geheel niet in staat het totale overschot te verbruiken, omdat een deel daarvan moet dienen voor de uitgebreide reproductie van het kapitaal en dus geruild moet worden. Dus is het globale kapitaal voortdurend genoodzaakt verbruikers te vinden buiten de kapitalistische maatschappelijke verhoudingen. In de eerste stadia van de kapitalistische evolutie waren er, in de gebieden waar de kapitalistische ontwikkeling zich afspeelde, nog talrijke niet-kapitalistische lagen (boeren, ambachtslieden, enzovoort) aanwezig, die als basis konden dienen voor een voorspoedige expansie van het kapitaal. Desalniettemin bestond van meet af aan een constante tendens om markten te zoeken in landen buiten deze gebieden: de industriële revolutie in Engeland werd in belangrijke mate bevorderd door de vraag uit de Engelse koloniën. Maar omdat de kapitalistische maatschappelijke verhoudingen in de oorspronkelijke gebieden algemeen werden, werd de ‘opmars’ van de kapitalistische productie in de richting van de rest van de wereld versneld. In plaats van wedijver tussen individuele ondernemers om de markten binnen het nationale kader lag de nadruk nu op de concurrentie tussen nationale kapitalen om de overblijvende niet-kapitalistische gebieden op de aardbol. Dit was het wezen van het imperialisme, dat eenvoudigweg de uitdrukking vormt van ‘normale’ kapitalistische concurrentie op een ‘internationaal’ vlak, geruggensteund natuurlijk door de gewapende staatsmacht, iets wat kenmerkend is voor wedijver op deze schaal. Zolang deze imperialistische ontwikkeling beperkt bleef tot enkele ontwikkelde kapitalen, die uitbreidden naar een nog aanzienlijke niet-kapitalistische sector van de wereld, bleef de concurrentie betrekkelijk vredelievend; behalve vanuit het oogpunt van de voorkapitalistische volkeren die op grote schaal geplunderd werden door de imperialistische kartels (in casu China en Afrika). Maar zodra het imperialisme de hele wereld in de kapitalistische verhoudingen integreerde, zodra de wereldmarkt volledig opgedeeld raakte, kon de globale kapitalistische wedijver alleen nog maar een gewelddadig en openlijk agressief karakter aannemen, waaraan geen enkele natie, ontwikkeld of achtergebleven, groot of klein, zich kon ‘onttrekken’, omdat ze allemaal onweerstaanbaar meegesleurd werden in de nek‑aan‑nek race van concurrentie op een verzadigde wereldmarkt.
Rosa Luxemburg beschreef een globaal historisch proces, een proces als geheel. Omdat ze begreep dat alles tenslotte bepaald werd door de ontwikkeling van de wereldmarkt, was ze in staat de onmogelijkheid in te zien van een verdeling van de wereld in twee van elkaar gescheiden historische sectoren: een afgetakeld kapitalisme aan de ene kant en een jong, dynamisch kapitalisme aan de andere kant. Het kapitalisme is één geheel dat opkomt en ondergaat als een enkelvoudige entiteit, waarvan de delen van elkaar afhankelijk zijn. De fundamentele fout van Lenin was te veronderstellen dat in sommige delen van de wereld het kapitalisme nog ‘progressief’ of zelfs revolutionair kon zijn, terwijl het in andere delen al in ontbinding was. Net zoals hun opvatting, dat het proletariaat in ieder geografisch gebied ‘andere’ nationale taken heeft, een kader verraadde dat uitgaat van iedere nationale staat afzonderlijk, zo vertoonde ook hun imperialisme-opvatting datzelfde verkeerde kader.
Omdat ze uitging van de ontwikkeling van de wereldmarkt, zag Luxemburg in dat nationale bevrijdingsstrijd niet langer mogelijk was toen deze markt helemaal opgedeeld was onder de imperialistische machten. De Eerste imperialistische Wereldoorlog vormde het doorslaggevende bewijs van de verzadiging van de wereldmarkt. Vanaf dat moment kon er geen werkelijke uitbreiding van de wereldmarkt meer plaatsvinden, maar alleen een gewelddadige herverdeling van de al bestaande markten. Daarbij beroven de imperialistische machten elkaar van hun buit, een proces dat, zolang de sociale revolutie niet uitbreekt, onvermijdelijk leidt tot de ondergang van de beschaving. In dit kader werd het voor elke nieuwe nationale staat onmogelijk om op onafhankelijke wijze toegang te krijgen tot de wereldmarkt of het proces van primitieve accumulatie door te maken buiten dit barbaarse wereldschaakbord om. Conclusie: “Op deze wijze is het altijd weer het historische milieu van het tegenwoordige imperialisme, dat het karakter van de oorlogen in de afzonderlijke landen bepaalt, en dit milieu maakt, dat tegenwoordig nationale verdedigingsoorlogen in het algemeen niet meer mogelijk zijn.” (Rosa Luxemburg, idem [11], 1915).
Alleen al de pogingen van kleine en grote naties om zich te 'verdedigen' tegen een imperialistische aanval noodzaakten hen tot allianties met andere imperialismen, imperialistische expansie ten koste van nog kleinere landen, enzovoort. Al die 'socialisten' die tijdens de Eerste Wereldoorlog opriepen tot nationale verdediging van welke aard dan ook, dienden in werkelijkheid slechts als advocaten en ronselaars voor de imperialistische bourgeoisie.
Luxemburg mag dan onhelder geweest zijn over de mogelijkheid van nationale zelfbeschikking na de socialistische revolutie, en nooit de gelegenheid hebben gehad om haar standpunt in al zijn aspecten uit te werken, toch gaat de hele logica van haar analyse in de richting van het aantonen dat de door het kapitalisme ontwikkelde productiekrachten hevig in botsing zijn gekomen met de kapitalistische maatschappelijke verhoudingen. Dit betekent natuurlijk dat de productiekrachten opgesloten worden binnen het raam van de nationale staat. Imperialistische oorlogen vormden een onmiskenbare illustratie van dit onoverkomelijke conflict, en dus van de onomkeerbare verrotting van de kapitalistische productiewijze. In deze omstandigheden heeft de nationale bevrijdingsstrijd, die ooit de uitdrukking was van een revolutionaire bourgeoisie, niet alleen haar progressieve inhoud verloren, maar is zij ook actief omgevormd tot een imperialistische kannibalenstrijd van een klasse, waarvan het bestaan een hinderpaal is geworden voor verdere menselijke vooruitgang.
Luxemburg's bekwaamheid om te begrijpen dat elke nationale bourgeoisie alleen nog maar kan handelen binnen het imperialistische wereldsysteem, bracht haar ertoe scherpe kritiek te leveren op de nationaliteitenpolitiek van de Bolsjewiki na 1917. Terwijl ze erkende dat de Bolsjewiki nationale onafhankelijkheid verleend hadden aan Finland, de Oekraïne, Litouwen en anderen om de massa's van die landen te winnen voor de Sovjetmacht, wees ze er op dat juist het tegendeel was gebeurd:
" Elk van deze ‘naties’ gebruikte deze nieuw verkregen vrijheid om zich als doodsvijand van de Russische Revolutie aan te sluiten bij het Duitse imperialisme en droeg onder bescherming daarvan de banier van de contrarevolutie tot in Rusland zelve.” (Rosa Luxemburg, De Russische Revolutie [20], 1918)
Het idee dat er in de periode van de proletarische revolutie, ja zelfs tot aan de grenzen van het proletarische bolwerk, nog sprake kon zijn van gelijklopende belangen van proletariaat en bourgeoisie, was een regelrechte utopie. De beide klassen konden niet langer wederzijds voordeel halen uit de nationale ‘onafhankelijkheid’. Nu ging het om een strijd op leven en dood. De grote schadelijkheid van de leuze van nationale zelfbeschikking lag daarin, dat hij door de bourgeoisie als een ideologische dekmantel gebruikt kon worden voor haar klassenbelangen, wat in deze periode alleen maar een verplettering van de revolutionaire arbeidersklasse kon betekenen. Onder deze leuze moordde de bourgeoisie van de aan Rusland grenzende landen de kommunisten uit, ontbond ze de Sovjets en liet ze haar grondgebied gebruiken als bruggenhoofd voor de legers van het Duitse imperialisme en de Witte reactie. Zelfs naar burgerlijke maatstaven was zelfbeschikking voor deze gebieden bespottelijk. Want vanaf het moment waarop de kleine Oost-Europese naties zich losrukten van het Russische rijk, vielen ze ten prooi aan het Duitse of aan een ander imperialisme (om sindsdien van het ene naar het andere kamp te verhuizen totdat ze zich uiteindelijk meer dan veertig jaar onder de vleugels van het Sovjet-imperialisme nestelden). De bolsjewistische nationaliteitenpolitiek liet niet alleen de contrarevolutie in de grensgebieden de vrije teugel, maar verhoogde in het algemeen ook de ideologische geloofwaardigheid van de ‘democratische’ bourgeoisie van de Volkenbond, van de aanhangers van de Amerikaanse president Wilson en anderen, wier versie van nationale zelfbeschikking toen voor een beslissende krachtproef stond, geconfronteerd met de eisen van het internationale kommunisme. De bolsjewistische verdediging van het zelfbeschikkingsrecht is sindsdien inderdaad door talloze stalinistische, neo-fascistische, zionistische en andere kwakzalvers gebruikt ter rechtvaardiging van het bestaan van een reeks van de kleine imperialistische regimes.
Toen Luxemburg haar kritiek formuleerde, deed ze dat als een revolutionaire die haar diepe solidariteit tot uitdrukking bracht met de Bolsjewiki en de Russische revolutie. En inderdaad, zolang er nog leven zat in de revolutie, zolang de Bolsjewiki nog in het belang van de wereldrevolutie probeerden te handelen, kon hun nationaliteitenpolitiek (en andere misvattingen) bekritiseerd worden als een fout van een revolutionaire arbeiderspartij. In 1918, toen Luxemburg hun methoden bekritiseerde, stelden de Bolsjewiki nog al hun hoop op het uitbreken van een proletarische revolutie in het Westen. Maar tegen 1920, toen het revolutionaire tij overal keerde, toonden de Bolsjewiki steeds duidelijker tekenen van verlies aan vertrouwen in de internationale arbeidersklasse. Vanaf dat moment kwam de nadruk steeds meer te liggen op het verbond van de Russische revolutie met de nationale bevrijdingsbewegingen in het Oosten, die beschouwd werden als een kille bedreiging voor het imperialistische wereldsysteem. Vanaf het congres van Bakoe in 1920 tot aan het vierde congres van de Kommunistische Internationale kreeg die nadruk steeds meer gewicht, terwijl een toenemende hoeveelheid materiële hulp werd verleend aan nationale bewegingen van allerlei allooi. De rampzalige gevolgen van deze politiek drongen amper door tot hersens van de bolsjewistische bureaucratie, die steeds minder in staat was de onmiddellijke nationale voordelen voor Rusland te onderscheiden van de belangen van het wereldproletariaat. Neem nu het voorbeeld van Kemal Ataturk[1]. Hoewel deze de leiders van de Turkse KP in 1921 had laten terechtstellen, bleven de Bolsjewiki geloven in het ‘revolutionaire’ potentieel van Ataturk’s nationale beweging. Pas toen hij, in 1923, openlijk tot een compromis probeerde te komen met de imperialistische machten van de Entente, begonnen de Bolsjewiki hun politiek ten opzichte van hem te herzien, maar toen was er al niets revolutionairs meer aan de buitenlandse politiek van de Russische staat. Kemal was geen ongelukje, maar eenvoudigweg een uitdrukking van de nieuwe periode, van de totale onverzoenlijkheid van nationalisme en proletarische revolutie, van de complete onmogelijkheid voor welke burgerlijke fractie dan ook om zich onafhankelijk op te stellen van het imperialisme. Eenzelfde bolsjewistische politiek leidde tot een fiasco in Perzië en het Verre Oosten. De ‘nationale revolutie’ tegen het imperialisme was een gevaarlijke mythe die ontelbare arbeiders en kommunisten het leven kostte. Vanaf die tijd werd het steeds duidelijker dat nationale bewegingen helemaal geen bedreiging vormden voor de overheersing van het imperialisme, en alleen nog pionnen waren op het imperialistische schaakbord. Wanneer het ene imperialisme verzwakt werd door een of andere nationale beweging, dan was er altijd een ander imperialisme dat erbij won. De stap die onvermijdelijk moest volgen was, dat ‘Sovjet’-Rusland zelf ondubbelzinnig zijn intrede deed in de imperialistische concurrentieslag met de gevestigde kapitalismes. Met de wereldrevolutie in verwarring, met het Russische proletariaat verzwakt en uitgedund door burgeroorlog en hongersnood en verpletterd bij zijn laatste grote poging in Petrograd en Kronstadt om de politieke macht terug te krijgen, eindigde de bolsjewistische partij als de zaakvoerder en opzichter van het Russische nationale kapitaal. En omdat er in de vervalperiode voor de nationale staten geen andere keuze bestaat dan de imperialistische expansie, kan de buitenlandse politiek van de Russische staat vanaf het midden van de jaren 1920 de steun aan nationale bevrijdingsbewegingen inbegrepen, niet langer gezien worden als de weerspiegeling van de fouten van een proletarische partij, maar als de uitdrukking van de imperialistische behoeften van een grote kapitalistische macht. Het is daarom onjuist om te spreken van ‘fouten’ of ‘verraad’ van de kant van Stalin of de Komintern, toen de politiek van alliantie van de Komintern met de ‘nationale democratische revolutie’ in China rechtstreeks leidde tot de massale uitmoording van Chinese arbeiders na de opstand van Shanghai in 1927. Met hun sabotage van de Chinese arbeidersopstand vervulden zij gewoon hun klassenfunctie als een fractie van het wereldkapitaal.
In het begin van de jaren 1920 drukte de politieke reactie van het proletariaat op de ontaarding van de Derde Internationale zich uit middels de zogeheten ‘ultralinkse’ groepen. De linkskommunisten klaagden de pogingen van de Komintern aan om oude tactieken uit de vorige periode opnieuw toe te passen, op een moment dat de noodzaak van een onmiddellijke machtsgreep door het proletariaat die tactieken juist verouderd en reactionair maakte. Zolang de revolutie nog op de dagorde stond in de ontwikkelde Westerse landen, gingen de belangrijkste discussies tussen de Derde Internationale en haar Linkerzijde over het probleem van de instelling van de dictatuur van het proletariaat daar. Het vraagstuk van de vakbeweging, van de relatie tussen partij en klasse, van het parlementarisme en het eenheidsfront waren daarom de meest brandende vraagstukken van de dag. Betreffende verschillende van deze vraagstukken beklemtoonden de linkskommunisten een compromisloze samenhang, die sindsdien in de kommunistische beweging nauwelijks nog geëvenaard werd.
In vergelijking met deze problemen leken de nationale en koloniale vraagstukken van minder onmiddellijk belang, en in het algemeen waren de linkskommunisten over dit vraagstuk helemaal niet zo duidelijk als over andere vraagstukken. In het bijzonder Bordiga bleef de stelling van Lenin verbreiden over een ‘progressieve’ koloniale revolte die zich verbindt met de proletarische revolutie in de ontwikkelde landen, een idee dat ook nu nog op kortzichtige wijze naar voren wordt gebracht door de meeste ‘bordigistische’ volgelingen. De Duitse Linkerzijde was in ieder geval duidelijker dan Bordiga. Vele militanten van de KAPD - Kommunistische Arbeiderspartij van Duitsland - bleven trouw aan het Luxemburgse standpunt van de onmogelijkheid van nationale bevrijdingsoorlogen. In de brochure onder de titel De Wereldrevolutie [21], (ook gepubliceerd in het Engelse linkskommunistische blad The Workers’ Dreadnought [22], 9, 16 en 23 februari, 1, 15 en 29 maart, en 10 mei 1924) viel Gorter de bolsjewistische leuze van nationale zelfbeschikking aan en beschuldigde hij de Derde Internationale aldus:
“Gij [...] steunt het opkomend kapitalisme in Azië: gij spoort het Aziatische proletariaat aan zich te onderwerpen aan zijn inlandse kapitalisme.” (De Wereldrevolutie [21], 1918).
Terwijl hij alle nadruk legde op de proletarische machtsgreep in Duitsland, Engeland en Noord-Amerika, bleef Gorter echter spreken van de onvermijdelijkheid van burgerlijk-democratische revoluties in de onderontwikkelde landen. Zoals het geval was met vele stellingnames van de KAPD ter verdediging van klassenstandpunten, was ook de verwerping van nationale bevrijdingsoorlogen eerder gesteund op een levendig klasseninstinct dan op een diepgaande theoretische analyse van de ontwikkeling van het kapitaal als een maatschappelijke verhouding die op wereldschaal haar neergaande periode was ingegaan. De werkelijkheid was dat de beroering van de revolutionaire jaren de revolutionairen ervan weerhield alle implicaties van de nieuwe periode te doorzien. Spijtig genoeg werden vele van deze implicaties niet eerder duidelijk werden begrepen dan bij de definitieve overwinning van de contrarevolutie in alle landen.
Met de nederlaag van de revolutionaire golf van 1917-1923 en de beweging van het kapitaal op weg naar een volgende imperialistische herverdeling van de wereldmarkt, werden de revolutionairen ertoe gedwongen dieper dan ooit tevoren na te denken over de redenen van die nederlaag en over de nieuwe ontwikkelingen binnen het kapitalisme. Deze overdenking werd ter hand genomen door de fracties die de ontbinding van de linkskommunistische beweging wisten te overleven gedurende het midden en einde van de jaren 1920.
De restanten van de Italiaanse Linkerzijde in ballingschap, gegroepeerd rondom het blad Bilan, leverden de belangrijkste bijdrage tot het begrip van het verval van het kapitalistische systeem, door Rosa Luxemburg’s analyse van de verzadiging van de wereldmarkt toe te passen op de concrete realiteit van de nieuwe periode en door de onvermijdelijkheid van een nieuwe imperialistische wereldoorlog te erkennen, tenzij deze tegengehouden werd door het uitbreken van de proletarische revolutie.
De verplettering van het Chinese proletariaat was voor Bilan het onomstotelijk bewijs van de noodzaak tot herziening van de oude tactiek met betrekking tot het koloniale vraagstuk. In 1927 kwamen de arbeiders van Shanghai in opstand waarbij ze, temidden van een situatie van gisting in heel China, de controle over de hele stad wisten te verwerven. Maar de Chinese Kommunistische Partij die, wat betreft de steun aan ‘nationaal-democratische revoluties’ tegen het imperialisme, trouw de lijn van de Komintern volgde, haalde de arbeiders ertoe over de stad op een presenteerblaadje aan te bieden aan het oprukkende leger van Tsjiang K’ai-sjek [2], die toentertijd in Moskou werd geroemd als de held van de Chinese nationale revolutie. Met behulp van plaatselijke kapitalisten en gangsterbendes - en hartstochtelijk toegejuicht door alle imperialistische machten - verpletterde Tsjiang de arbeiders van Shanghai in een orgie van massamoord. Voor Bilan bewezen deze gebeurtenissen op overtuigende wijze, dat:
“De stellingen van Lenin op het Tweede Congres [van de Derde Internationale] [...] aangevuld moeten worden zodat hun inhoud radicaal verandert. Deze stellingen erkenden de mogelijkheid voor het proletariaat steun te verlenen aan anti-imperialistische bewegingen, voor zover deze de voorwaarden voor een onafhankelijke proletarische beweging naderbij brachten. Voortaan, na deze ervaringen, moet erkend worden dat het inlands proletariaat geen steun kan geven aan zulke bewegingen. Het kan enkel de voorvechter van een anti-imperialistische strijd worden als het zich verbindt met het internationale proletariaat om zo, in de koloniën, een sprong te maken net zoals die van de Bolsjewiki, die in staat waren het proletariaat meteen van een feodaal systeem naar de proletarische dictatuur te leiden.” (Projet de résolution sur la situation internationale [23], Bilan nr.16, februari-maart 1935).
Bilan begreep dus dat de burgerlijke contrarevolutie wereldwijd was en dat het kapitaal, zowel in de koloniën als overal elders, alleen zijn voortbestaan kon garanderen door “corruptie, geweld en oorlog om de overwinning te voorkomen van de vijand die het zelf verwekt heeft: het proletariaat van de koloniale landen” (Les Problèmes de l’Extrême-Orient [24], Bilan nr.11, september 1934).
Nog belangrijker was echter Bilan [25]’s algemeen inzicht dat in het kader van een wereld, beheerst door imperialistische rivaliteit en onverbiddelijk op weg naar een nieuwe wereldoorlog, de strijd in de koloniën enkel kon dienen als een proefterrein voor nieuwe wereldbranden. Daarom weigerde Bilan consequent om een of andere de strijdende partij te steunen in de locale inter-imperialistische conflicten die elkaar in de jaren dertig opvolgden: China, Ethiopië, en tenslotte Spanje. Met het oog op de voorbereidingen van de bourgeoisie op een nieuwe wereldoorlog stelde Bilan dat:
“(...) het standpunt van het proletariaat van ieder land moet bestaan uit een genadeloze strijd tegen alle politieke standpunten die het probeert te binden aan de zaak van een of andere imperialistische formatie, of aan die van een of andere koloniale natie, een zaak die voor het proletariaat de ware aard van de nieuwe wereldslachting verborgen houden.” (Projet de résolution sur la situation internationale [23], Bilan, nr. 16).
Naast de Italiaanse Linkerzijde waren de radenkommunisten in Nederland, Amerika en elders nagenoeg de enigen die weigerden verstrikt te raken in de fatale imperialistische valkuilen van de jaren 1930. In 1935-1936 schreef Paul Mattick een lang artikel onder de titel De tegenstellingen tusschen Luxemburg en Lenin [26]. Mattick steunde hierin weliswaar Lenin tegen de economische theorieën van Luxemburg, maar verdedigde niettemin met overtuiging het politieke standpunt van Luxemburg over het nationale vraagstuk tegen dat van Lenin.
De kritiek van Luxemburg op de nationaliteitenpolitiek van de Bolsjewiki, zo schreef hij, scheen oppervlakkig gezien fout geweest te zijn. Toen zij tegen deze bolsjewistische politiek polemiseerde, scheen de grootste bedreiging van de Sovjetmacht te bestaan uit een militaire aanval door de imperialistische machten. Luxemburg beweerde dat de nationaliteitenpolitiek van de Bolsjewiki de imperialisten een rechtstreekse militaire opening bood om de revolutie fysiek te verpletteren. In feite boden de Bolsjewiki de imperialistische interventie het hoofd en de consequente politiek van de Russische Kommunistische Partij, om steun te verlenen aan nationale bewegingen, droeg aanzienlijk bij tot de versteviging van de Russische staat. Maar, zo zei Mattick, de prijs die hiervoor betaald werd was zo hoog, dat de kritiek van Luxemburg tenslotte gerechtvaardigd bleek:
“Wel bestaat het bolsjewistische Rusland nog, maar niet als dat wat het was in het begin; niet als uitgangspunt der wereldrevolutie, maar als een tegen haar gericht bolwerk.” (Paul Mattick, De tegenstellingen tusschen Luxemburg en Lenin [26], september 1935).
De Russische staat overleefde, maar enkel op basis van het staatskapitalisme. De contrarevolutie was niet van buitenaf, maar van binnenuit gekomen. De ‘tactiek’ van de Derde Internationale om nationale bevrijdingsbewegingen te steunen was een bloedig wapen geworden tegen de arbeidersklasse:
“De ‘bevrijde’ naties vormen een fascistische gordel rondom Rusland. Het ‘bevrijde’ Turkije slacht, met de het door Rusland geleverde wapens, de kommunisten af. Het in zijn nationale bevrijdingsstrijd door Rusland en de Derde Internationale gesteunde China, smoort zijn arbeidersbeweging naar het voorbeeld van de Parijse Commune. Duizenden en nog eens duizenden arbeiderslijken bevestigen de opvatting van Rosa Luxemburg, dat de frase van het zelfbeschikkingsrecht niets anders dan ‘kleinburgerlijke humbug’ is. Hoezeer ‘de strijd voor de nationale bevrijding een strijd voor de democratie is’ bewijzen wel de nationalistische avonturen van de Derde Internationale in Duitsland, die ook tot de voorwaarden voor de fascistische zege behoren. Men heeft de arbeiders zelf tot fascisten opgevoed, doordat men tien jaar lang met Hitler geconcurreerd heeft om het werkelijke nationalisme. En naar aanleiding van het Saar-plebisciet viert Litvinov in de Volkenbond de overwinning van de gedachte van Lenin inzake de zelfbeschikking der volkeren.” (Paul Mattick, idem [26])
“Met het oog op deze ontwikkeling moet men zich waarlijk verbazen over mensen als Max Schachtman, die vandaag nog volhouden dat: “Ondanks de scherpe kritiek van Rosa op de nationaliteitenpolitiek van de Bolsjewiki na de revolutie, deze laatste door de resultaten niettemin werd bevestigd”.” (Paul Mattick, idem [26]; het citaat van Schachtman verscheen in The New International, maart 1935).
Het enige wat ‘bleek uit de resultaten’ was het gelijk van de luxemburgisten en linkskommunisten ten opzichte van het oude leninistische standpunt. Zoals Bilan en Mattick beiden hadden voorspeld, bleken de nationale conflicten in de jaren 1930 inderdaad voorbereidingen te zijn voor een nieuwe wereldwijde imperialistische oorlog - een oorlog waarin, zoals zij eveneens voorzien hadden, Rusland als ‘gelijke partner’ zou deelnemen aan de slachting. Diegenen die het proletariaat hadden opgeroepen partij te kiezen in de verschillende nationale confrontaties in de jaren 1930, namen nu zonder aarzeling deel aan de imperialistische Tweede Wereldoorlog. De trotskisten, die hadden opgeroepen tot steun aan Tsjiang K’ai-sjek tegen Japan, tot steun aan de republiek tegen Franco, enzovoort, hielden gedurende de hele imperialistische slachting vast aan hun anti-fascistische en nationale bevrijdings-woordkramerij. Ze schiepen daarmee een nieuwe vorm van ‘nationale verdediging’, door op te roepen tot steun aan de ‘ontaarde arbeidersstaat’ Rusland. Natuurlijk konden al deze vormen van ‘verdediging’ alleen in praktijk gebracht worden door zich, hoe kritisch dan ook, in dienst te stellen van de ‘democratische’ imperialistische machten.
De Tweede Wereldoorlog maakte pijnlijk duidelijk dat het onmogelijk was voor ‘nationale bevrijdingsbewegingen’ om tegen de ene imperialistische macht te vechten zonder een verbond aan te gaan met het andere. Het ‘heldhaftige anti-fascistische verzet’ in Italië, Frankrijk en elders, de partizanen onder leiding van Tito[3], de ‘volkslegers’ van Ho Tsji Minh en Mao Tse-toeng [4] en vele anderen dienden als nuttige aanhangers van de voornaamste geallieerde imperialistische machten tegen het Duitse, Italiaanse en Japanse imperialisme. En allen toonden ze, tijdens of na de oorlog, hun openlijk arbeidersvijandige aard door de arbeiders op te zetten elkaar af te slachten, door de helpende hand te bieden bij het neerslaan van stakingen en arbeidersopstanden, door kommunistische militanten te vervolgen. In Vietnam hielp Ho de ‘buitenlandse imperialistische machten’ om in 1945 de arbeiderscommune van Saigon neer te slaan. In 1948 marcheerde Mao de Chinese steden binnen, orders uitvaardigend dat het werk gewoon moest doorgaan en dat stakingen verboden waren. In Frankrijk klaagde de stalinistische ‘maquis’[5] het handjevol internationale kommunisten aan als ‘fascistische collaborateurs’, omdat deze tijdens de bezetting en de ‘bevrijding’ de arbeidersklasse actief opgeroepen hadden tegen beide blokken te strijden. En onmiddellijk na de oorlog traden diezelfde stalinistische ‘revolutionairen’ van het ondergrondse verzet toe tot de regering De Gaulle, en veroordeelden ze stakingen als ‘wapens van de trusts’.
Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelden de nationale bewegingen in de koloniën zich op twee manieren, die beiden voortgingen op de weg, die in de voorafgaande decennia was ingeslagen. Op de eerste plaats kon men in de jaren na de Tweede Wereldoorlog een sterke tendens waarnemen naar vreedzame dekolonisatie. Ondanks het bestaan van sterke en soms gewelddadige nationale bewegingen in India, Afrika en elders, accepteerde de meerderheid van de oude koloniale machten de ‘nationale onafhankelijkheid’ van de meeste van hun vroegere koloniën. In een artikel, geschreven in 1952, gaf de Franse groep Internationalisme (die zich in 1944 van de Italiaanse Linkerzijde had losgemaakt naar aanleiding van een meningsverschil over de oprichting van een partij midden in een donkere periode van contrarevolutie) de volgende analyse van de situatie:
“In het verleden geloofde men in de arbeidersbeweging dat de koloniën zich alleen maar konden emanciperen in het kader van de socialistische revolutie. Als ‘zwakste schakel in de imperialistische keten’ (die een verergering van de kapitalistische uitbuiting en repressie in die gebieden mogelijk maken) waren zij zeker bijzonder gevoelig voor sociale bewegingen. Hun onafhankelijkheid was altijd verbonden met de revolutie in de metropolen.
Maar in de laatste jaren zijn de meeste koloniën onafhankelijk geworden: de koloniale bourgeoisie heeft zichzelf min of meer van de overheersing van de metropolen geëmancipeerd. Dit verschijnsel, hoe beperkt het in werkelijkheid ook mag zijn, kan niet langer begrepen worden in de context van de oude theorie, die het koloniale kapitalisme slechts beschouwde als de lakei van het imperialisme, als een gewone makelaar.
De waarheid is dat de koloniën niet langer een extra-kapitalistische markt zijn voor de metropolen; het zijn nieuwe kapitalistische landen geworden. Ze hebben dus hun eigenschap van afzetmarkt verloren, waardoor de oude imperialismen meer openstaan voor de eisen van de koloniale bourgeoisie. Daar moet nog aan worden toegevoegd dat de eigen problemen van die imperialismen, in de loop van beide wereldoorlogen, de expansie van de koloniën hebben bevorderd. Het constant kapitaal vernietigde zichzelf in Europa, terwijl de productie-capaciteit van de koloniën of semi-koloniën toenam, wat leidde tot een explosie van inheems nationalisme (Zuid-Afrika, Argentinië, India, enzovoort). Het is opmerkelijk dat die nieuwe kapitalistische landen, vanaf hun ontstaan als onafhankelijke staten, overgaan tot het stadium van staatskapitalisme, waarbij ze dezelfde aspecten vertonen van een economie gericht op oorlog, zoals elders werd onderstreept:
De theorie van Lenin en Trotski heeft geen betekenis meer. De koloniën zijn geïntegreerd in de kapitalistische wereld en hebben die zelfs gesteund. Er is geen ‘zwakke schakel’ meer, de heerschappij van het kapitaal is gelijk verdeeld over de hele planeet.” (L’évolution du capitalisme et la nouvelle perspective [27], Internationalisme nr. 45, 1952).
De bourgeoisie van de vroegere koloniale rijken, verzwakt door de wereldoorlogen, bleek niet meer in staat de koloniën als koloniën te behouden. Het ‘vreedzaam’ uiteenvallen van het Britse imperium is daar het beste voorbeeld van. Het was echter vooral omdat de koloniën, zodra ze zelf kapitalistisch waren geworden, niet langer konden dienen als basis voor de verdere reproductie van het globale kapitaal, en daardoor hun betekenis verloren voor de belangrijkste imperialismen (het waren dan ook de meer achtergebleven koloniale machten, zoals Portugal, die zich het meest aan hun koloniën vastklampten). De dekolonisatie was eigenlijk alleen maar een formele bevestiging van een reeds bestaande toestand: het kapitaal accumuleerde niet meer door expansie naar voorkapitalistische gebieden, maar op de grondslag van het verval, in de vorm van een cyclus van crisis, oorlog, en wederopbouw, door verspillingsproductie, enzovoort.
Maar het feit dat de vroegere koloniën politiek onafhankelijk waren, betekende geenszins dat ze ook werkelijke onafhankelijkheid waren ten opzichte van de grote imperialistische machten. Na het kolonialisme ontstond het verschijnsel ‘neo-kolonialisme’. De grote imperialistische machten behouden hun effectieve heerschappij over de onderontwikkelde landen door de economische druk die ze uitoefenen: het opleggen van ongelijke ruilvoeten, het uitvoeren van kapitaal door ‘multinationale’ ondernemingen of door de staat en hun algemeen overwicht op de wereldmarkt dat de ‘Derde Wereld’landen ertoe dwingt hun economie aan te passen aan de behoeften van de meer ontwikkelde kapitalen (door ‘monocultuur’, door de oprichting van exportindustrie met behulp van goedkope arbeidskrachten door buitenlands kapitaal, enzovoort). En natuurlijk is er, om hieraan kracht bij te zetten, nog de militaire macht van de belangrijkste imperialismen, hun bereidheid om militair en politiek tussenbeide te komen om hun economische en strategische belangen te verdedigen. Vietnam, Guatemala, de Dominicaanse Republiek, Hongarije, Tsjecho-Slowakije, Zaïre..., deze en andere landen waren het toneel van een rechtstreekse interventie van de grote imperialismen om hun belangen veilig te stellen bij een ontoelaatbare politieke of economische verandering.
Eigenlijk is die ‘vreedzame’ dekolonisatie meer schijn dan werkelijkheid. Ze vindt plaats binnen een wereld, overheerst door militaire imperialistische blokken, en het is de krachtsverhouding tussen die blokken die bepaalt in hoeverre vreedzame dekolonisatie mogelijk is. De ontwikkelde kapitalen hebben zich bereid getoond nationale onafhankelijkheid toe te staan voor zover hun vroegere koloniën tot hetzelfde imperialistisch blok bleven behoren. Omdat de Tweede Wereldoorlog alleen maar een herverdeling betekende van een reeds verzadigde wereldmarkt, kon de situatie die daaruit resulteerde alleen maar leiden tot een nieuw wereldwijd treffen van de machten die na de slachtpartij de eerste rang bezetten, in de eerste plaats de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Als gevolg hiervan was de tweede belangrijke tendens na de Tweede Wereldoorlog een hele nieuwe uitbarsting van nationale oorlogen. Hierdoor probeerden de grootste imperialistische machten hun invloedssfeer te verdedigen of uit te breiden, waarover na afloop van de Tweede Wereldoorlog slechts een voorlopig akkoord was bereikt.
De oorlogen in China, Korea, Vietnam, het Midden-Oosten en elders waren allen het product van de krachtsverhoudingen na de Tweede Wereldoorlog. Tegelijkertijd vormden ze een uitdrukking van de voortdurende onmacht van het kapitalisme om in de meest noodzakelijke behoeften van de mensheid te voorzien, en van de extreme sociale ontbinding van de vroegere koloniale gebieden. In deze oorlogen zijn de grote imperialistische machten zelden rechtstreeks met elkaar in conflict gekomen: plaatselijke conflicten dienden als ‘medium’ voor het achterliggende conflict tussen de ‘supermachten’. Evenzeer als de wereldoorlog zelf, hebben deze lokale oorlogen duidelijk gemaakt dat het voor de verschillende bourgeoisieën ter plaatse onmogelijk is om de overheersing door de ene imperialistische macht te bevechten zonder op de andere te steunen. Als een nationale bourgeoisie uit de klauwen van het ene blok wist te ontsnappen, dan viel het onmiddellijk ten prooi aan de muil van een andere. Om een paar voorbeelden te geven. In het Midden-Oosten vochten de zionisten tegen de door Engeland gesteunde Arabische legers met Russische en Tsjechische wapens. Maar Stalin’s plannen, om Israël in de Russische invloedssfeer te lokken, mislukten en Israël raakte geïntegreerd in de invloedssfeer van de Verenigde Staten. Van toen af aan is het verzet van de Palestijnen tegen het zionisme, dat voordien op het Engelse en Duitse imperialisme steunde, in de armen gedreven van imperialistische machten die vijandig stonden tegenover de Verenigde Staten en Israël, zoals Egypte, Syrië, Saoedi-Arabië, Rusland en China. Landen, waarvan in de loop der jaren trouwens het merendeel op zijn beurt naar het Amerikaanse kamp was overgegaan, zonder daarbij hun scherpe taal jegens Israël op te geven. In Vietnam hielp Ho Tsji Minh de Fransen en Engelsen om Japan te verslaan. Daarna verdreef hij, onder bescherming van Rusland, de Fransen en bracht vervolgens de Amerikanen zware slagen toe. Weer later brak het verenigde Vietnam met de vroegere bondgenoten China en Cambodja en zocht het toenadering tot de Amerikaanse bondgenoten in het gebied. Op Cuba onttrok Fidel Castro [6] zich aan de Amerikaanse heerschappij, om zich vervolgens, zonder enige aarzeling in de armen van de Russische imperialisten te storten. Ongetwijfeld werden imperialistische mogendheden door deze oorlogen en blokveranderingen hier en daar verzwakt, Maar elke keer als er één imperialistische macht werd verzwakt, werd er een andere sterker. Alleen degene die iets ‘niet-imperialistisch’ ziet in de stalinistische regimes, kan in de overgang van een land van het ene imperialistische blok naar het andere iets ‘progressiefs’ ontwaren. Maar hoe de theoretische kronkels van het trotskisme, maoïsme, en anderen het ook mogen bekijken, in de werkelijke wereld blijft de keten van het imperialisme ongebroken.
Dat betekent daarom nog niet dat de plaatselijke bourgeoisieën altijd louter marionetten van de grootmachten zijn. De lokale heersende klassen hebben elk hun eigen onderscheiden belangen en deze zijn ook imperialistisch. De expansie van Israël naar Arabisch grondgebied, de verovering door Noord-Vietnam van het Zuiden en zijn expansie naar delen van Cambodja, de rivaliteit tussen India en Pakistan om Kasjmir en Bengalen - ze zijn allemaal noodzakelijk gemaakt door de ijzeren wetten van de kapitalistische wedijver in het tijdperk van het imperialistische verval. De lokale bourgeois-fracties zijn niet alleen actief als agent van de grote imperialistische machten door de aanvaarding van hun hulp, advies en wapens. Ze worden zelf imperialistisch eenvoudigweg zodra ze zich meester maken over de staat. Omdat geen enkel land in volstrekte autarkie kan accumuleren, rest er geen andere keuze dan te beginnen met expansie ten koste van nog meer achtergebleven staten en dus meedoen in de politiek van annexaties, ongelijke ruil, enzovoort. In het tijdperk van het kapitalisme in verval is elke nationale staat een imperialistische macht. Desalniettemin blijft het een gegeven dat al die plaatselijke rivaliteiten alleen maar kunnen plaatsvinden binnen de meer globale wedijver tussen de imperialistische grootmachten. Om de hulp van de grootmachten te verwerven voor hun eigen lokale belangen, moeten de kleinere landen de globale eisen van de eerstgenoemden inwilligen. Slechts in bepaalde uitzonderlijke gevallen kan een voorheen onbeduidende macht een vrij belangrijke positie verkrijgen in de imperialistische wereldarena.
China is, dankzij zijn omvang en rijkdom aan natuurlijke hulpbronnen, zo’n voorbeeld, terwijl een land als Saoedi-Arabië daar, in ieder geval tot op heden, een ander voorbeeld van is. Maar de opkomst van nieuwe belangrijke imperialismen vormt nauwelijks een verzwakking van de greep van het imperialisme als geheel. In het geval van beide genoemde voorbeelden bleef de fundamentele rivaliteit tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie de wereldpolitiek dicteren. China brak in het begin van de jaren 1960 bijvoorbeeld met de Sovjet-Unie en heeft korte tijd geprobeerd een politiek van ‘autarkie’ te voeren. Maar de verdieping van de wereldcrisis, en de versterking van beide hoofdblokken die daar het gevolg van was, heeft China steeds meer gedwongen zich in het Amerikaanse blok te integreren.
Alle naoorlogse ontwikkelingen hebben overvloedig de onjuistheid bewezen van de tactiek om in de huidige periode nationale bevrijdingsbewegingen te steunen, om zo het imperialisme te verzwakken. Verre van het te verzwakken, dienen deze bewegingen er slechts toe om de greep van het imperialisme op de wereld te versterken, en om delen van het proletariaat te mobiliseren in dienst van een of ander imperialistisch blok.
[1] President van Turkije tussen 1923-1938.
[2] Generaal en aanvoerder van de nationalistische Kwomintang
[3] President van Joegoslavië van 1953 tot 1980.
[4] Van 1949 tot 1976 was hij eerste staatshoofd van de Volksrepubliek China.
[5] De ondergrondse verzetsbeweging in Frankrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog
[6] President en staatshoofd van Cuba van 1959 tot 2008.
Het is de objectieve ontwikkeling van de wereldmarkt die echte nationale bevrijding in deze tijd tot een onmogelijkheid maakt. Het kapitalisme is in een historische impasse geraakt. Nu het de productiekrachten in een ongekende mate vermaatschappelijkt heeft, nu het de wereldeconomie meer heeft verenigd dan welke historische productiewijze dan ook, heeft het kapitalisme een punt bereikt waarop de tegenstellingen, inherent aan zijn productiewijze, de voltooiing van deze eenmaking beletten. De wereldwijde mensengemeenschap is door de kapitaalbewegingen een potentiële werkelijkheid geworden, maar de verwerkelijking van die gemeenschap kan slechts het resultaat zijn van de vernietiging van de kapitalistische maatschappelijke verhoudingen en het invoering van kommunistische verhoudingen door de revolutionaire arbeidersklasse. Het voortbestaan van het kapitalisme belet, inderdaad, niet alleen de ontwikkeling van de productiekrachten, maar het dreigt zelfs de mensheid mee te slepen naar de ondergang. De globale verzadiging van de markten, sinds 1914, betekende dat het kapitalisme alleen maar kon overleven dankzij de barbaarse cyclus van crisis, oorlog, wederopbouw. En met het begin van een nieuwe periode van crisis sinds 1967 is de imperialistische oorlog voor het huidige kapitalisme de enige weg vooruit. Alleen de proletarische revolutie, de vestiging van de dictatuur van het proletariaat op wereldschaal, kan voorkomen dat het kapitalisme deze laatste misdaad tegen de mensheid begaat.
De maatschappelijke verhoudingen binnen het kapitalisme - veralgemeende warenverhoudingen die berusten op het warenkarakter van de loonarbeid - zijn in een permanent conflict met de productiekrachten geraakt. De historische crisis van het kapitalisme is precies de uitdrukking van de ketening van de productiekrachten in hun warenvorm. Dit voorkomt dat de collectieve en samenwerkende karakter van de kapitalistische productie kan dienen als basis voor een werkelijk gesocialiseerde productiewijze. Omdat de mensheid alleen maar vooruitkomt door de instelling van zo'n gesocialiseerd systeem, is tegenwoordig het enige vooruitstrevende project de bevrijding van de productie van hun warenvorm, en de invoering van het kommunisme, wat alleen mogelijk is op wereldschaal. Toen de kapitalistische maatschappelijke verhoudingen in verval raakten, werden de rechts- en eigendomsvormen, die een uitdrukking zijn van deze verhoudingen, een directe factor in het ‘blokkeren’ van de productiekrachten. De nationale staat was ooit progressief, omdat hij zowel een arena schiep voor het vrije spel van de warenverhoudingen, en dus voor de groeiende eenmaking van de maatschappelijke reproductie, als een wapen was tegen de versnippering opgelegd door de feodale productieverhoudingen. Maar alhoewel het kapitalisme er steeds meer toe neigde de concurrentie binnen elke nationale staat uit te schakelen, laten de verschijnselen van staatskapitalisme en imperialisme zien dat het kapitalisme de vorm van concurrerende blokken van nationale kapitalen niet kan overstijgen.
Dus, verre van het éénmakingsproces van de sociale reproductie te dienen, staat de nationale staat een echte éénwording tegenwoordig in de weg. In een wereld die schreeuwt om de invoering van een rationeel opgebouwd systeem van productie en distributie op wereldschaal, is de nationale staat een anachronisme geworden. Naarmate de historische crisis van het kapitalisme steeds dieper wordt, wordt zijn absurditeit steeds duidelijker. Elke nationale staat probeert er in z'n eentje uit te komen, wat een eigen industrieel-agrarische infrastructuur, een eigen munt en eigen grenzen vereist. De moeite die nationale staten doen om onafhankelijk te worden, wat leidt tot een krankzinnige verdubbeling van productieve activiteiten, brengt de geweldige verspilling van productie-capaciteiten tot uitdrukking die het kapitalisme in verval kenmerkt: de onvermijdelijke verscherping van de concurrentie tussen nationale kapitalen leidt tot de gruwelijkste verspilling van menselijke en economische bronnen ooit gezien: imperialistische oorlogen.
Al de gebeurtenissen van deze eeuw tonen aan dat de bourgeoisie niet kan handelen als een echte internationale klasse. Pogingen om het kapitalisme op wereldschaal te reguleren (wat enkel inspanningen zijn om tot een kartel te komen en zo andere kapitalistische blokken krachtiger te bevechten) zijn alleen maar tijdelijk mogelijk, zoals getoond wordt door het failliet van de internationale monetaire overeenkomsten en de moeilijkheden van de Europese Economische Gemeenschap [1] in het zicht van de huidige crisis.
Omdat het kapitaal als wereldwijde maatschappelijke verhouding in zijn tijdperk van verval is terechtgekomen, is het vestigen van nieuwe nationale staten in geen enkel opzicht progressief meer. Als wereldklasse is de historische rol van de bourgeoisie uitgespeeld en is nu een reactionair obstakel geworden voor de menselijke vooruitgang. En als de bourgeoisie van de machtige hooggeïndustrialiseerde landen niet meer in staat is een factor te zijn voor de progressieve ontwikkeling van de productiekrachten, dan geldt dat des te meer voor de bourgeoisie van de achtergebleven landen, waarvan de economie stevig in de greep van de imperialistische grootmachten blijft, en die geen enkele mogelijkheid hebben om de ontwikkelde kapitalen ‘in te halen’.
Zelfs in de wederopbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog, waarin de grootste kapitalistische blokken een periode van ongekende groei doormaakten, kon men altijd wijzen op de ellende en de achterstand van de ‘Derde Wereld’ om het geklets over een ‘consumptiemaatschappij’ en een crisisvrij kapitalisme tegen te spreken. Door die hele periode van wederopbouw heen is het grootste deel van de landen van de ‘Derde Wereld’ steeds meer achterop geraakt bij de economie van de ontwikkelde kapitalen. Economische stagnatie; een ‘bevolkingsexplosie’ die bij gebrek aan voldoende industriële ontwikkeling miljoenen hongerende boeren zonder land voortbracht over heel Azië, Latijns-Amerika en Afrika; officiële corruptie en een overproductie van intellectuele lagen die niet in de economie geïntegreerd konden worden; het voortbestaan van ziekten die in de ontwikkelde landen al lang verdwenen zijn (of er nu opnieuw opduiken); genadeloze uitbuiting door inheems en buitenlands kapitaal; oorlogen, staatsgrepen en politieke instabiliteit; al deze dagelijkse realiteiten van het leven in de onderontwikkelde gebieden herinneren ons er pijnlijk aan hoezeer de zogenaamde ‘consumptiemaatschappij’ een fictie is. En vandaag de dag, nu de ontwikkelde kapitalen sukkelen met het begin van een nieuwe algemene crisis, kunnen de achtergebleven landen enkel steeds verder in ontbinding vervallen. Door hun afhankelijkheid van het wereldkapitalisme kunnen deze landen al ineenstorten als de grote naties alleen nog maar wankelen. Nu al treft de crisis de landen van de ‘Derde Wereld’ op een waarlijk rampzalige wijze, en dan vooral die landen die geen vitale grondstoffen produceren om de druk, die uitgeoefend wordt door op de imperialistische grootmachten in een poging hun eigen huid te redden, kan worden beantwoord. De pogingen om de gevolgen van de crisis af te wentelen op de zwakkere kapitalen zijn al begonnen en kunnen alleen maar erger worden naarmate de crisis zich verdiept. Landen als Ethiopië en Bangladesh werden tegelijkertijd getroffen door mislukte oogsten, hongersnood, overstromingen, inflatie, oorlog en recessie. Bangladesh is een bijzonder goed voorbeeld van de onmogelijkheid van nationale bevrijding in de huidige periode. Het regime van Sheikh Moejib [2] dat aan de macht kwam door een ‘nationale bevrijdingsoorlog’ met de onmisbare hulp van het Russische en Indiase imperialisme tegen hun Amerikaanse, Pakistaanse en Chinese rivalen, was helemaal niet in staat iets anders te doen de algemene crisis van de economie van Bangladesh nog erger te maken. Volgens officiële cijfers (Le Monde, 18.12.1974) stierven 27.000 mensen de hongerdood in de laatste twee maanden van 1974. En het enige antwoord van dit volslagen onbekwaam gebleken regime was de onderdrukking van al zijn politieke tegenstanders. De regimes die Moejib na een verbluffende reeks staatsgrepen zijn opgevolgd, hebben dezelfde gruwelijke weg gevolgd.
De verdieping van de wereldcrisis heeft ook diegenen doen zwijgen die een prachtige ‘ontwikkeling’ voorzagen, welke scheen plaats te vinden in geïsoleerde hoekjes van de ‘Derde Wereld’. Zo is Brazilië bijvoorbeeld door burgerlijke geleerden vaak beschreven als een ‘economisch wonder’, terwijl vele ‘marxisten’, die de verzadiging van de wereldmarkt ontkenden, op Brazilië wezen als bewijs voor het feit dat het kapitaal nog altijd vele afzetmarkten kon vinden door de ‘ontwikkeling’ van de ‘Derde Wereld’. In feite, zelfs op haar hoogtepunt, is de Braziliaanse expansie alleen maar mogelijk geweest ten koste van een wrede onderdrukking van de arbeidersklasse door de militaire junta, van de voortdurende armoede van miljoenen boeren en lompenproletariërs en het letterlijk tot slavernij brengen of uitmoorden van indianenstammen. De Braziliaanse economie werd gereguleerd in het belang van even roofzuchtige imperialistische machten als de Verenigde Staten, Japan, Duitsland en anderen, wier grootste zorg het was Brazilië zo snel mogelijk leeg te zuigen. Nu het droombeeld van de expansie door de crisis is verdwenen, heeft de Braziliaanse Minister van Financiën toegegeven dat de hele groei van de Braziliaanse economie van de laatste jaren gevoed werd door compleet fictief kapitaal. De economie blijft daarom alleen maar overeind zolang de andere kapitalen doorgaan iedereen in de realiteit van dat kapitaal te laten geloven. (Deze situatie is eigenlijk een weergave in het klein van de wereldeconomie, die in grote mate afhangt van het geloof in de dollar.)
Natuurlijk vond er ontwikkeling plaats in de ‘Derde Wereld’, maar alleen op dezelfde vervallen en verspillende basis als de kapitaalaccumulatie overal in deze eeuw. Elk land kent kleine stapjes vooruitgang (meestal in het voordeel van vreemd kapitaal), maar ondertussen worden traditionele economische sectoren tot ineenstorting gedreven, zonder dat daarvoor vervanging komt of voor die lagen die ervan leven. Zo komen er voor elke nieuwe fabriek en elke nieuwe industrie-arbeider in de landen van de ‘Derde Wereld’ vele krottenwijken, lompenproletariërs, werkloze intellectuelen en boeren zonder grond. Hoewel het absolute aantal proletariërs tijdens de vervalperiode toenam, is het proportionele gewicht van de arbeidersklasse in de wereldbevolking gedaald, en in de ‘Derde Wereld’ blijft het ’t laagst van allen.
“In zijn onlangs verschenen boek La classe ouvière est en expansion permanente (uitgegeven door Spartacus) heeft Simon Rubak overtuigend aangetoond dat het industriële proletariaat op wereldschaal in absolute zin toeneemt. Maar als we zijn cijfers nemen kunnen we een tabel opmaken die bij benadering ondersteunt wat wij zeggen:
Groei tussen 1950 en 1960 |
Bevolking |
Loonarbeiders (Industrie en transport) |
Ontwikkelde landen (Europa, USA, Japan, USSR) |
+ 117.000.000 |
+ 34.000.000 |
Onderontwikkelde landen (Azië, Afrika, Latijns-Amerika) |
+ 360.000.000 |
+ 13.300.000 |
In deze periode worden er voor iedere nieuwe arbeider die het kapitaal in de ontwikkelde landen voortbrengt, drie mensen geboren; in de onontwikkelde landen is de verhouding één op achtentwintig!” (Geciteerd in : M. Bérard, Rupture avec Lutte Ouvrière et le Trotskysme, Révolution Internationale, 3de druk, mei 1976).
In het algemeen verschijnen de landen van de ‘Derde Wereld’ als erbarmelijke tweederangs kopieën van de ontwikkelde landen in verval. Ieder moet zijn enorm bureaucratisch staatsapparaat, zijn gigantische militaire en ‘prestigieuze’ uitgaven hebben (standbeelden van nationale helden, nationale luchtvaartmaatschappijen, enzovoort). Zo geeft Nigeria bijvoorbeeld per jaar 220 miljoen pond uit voor zijn leger, een uitgave die 22,4% uitmaakt van het hele begroting van de federale regering. Andere ‘zegeningen’ van de kapitalistische accumulatie in de ontwikkelde landen worden ook ‘genoten’ in de ‘Derde Wereld’: complete plundering van de natuur, vervuiling, de algemene ontmenselijking van het maatschappelijk leven, vaak nog versterkt door het ineenstorten van de traditionele culturen. Inderdaad zijn vele van de basistendensen van het kapitalisme in verval - zoals het staatskapitalisme - zelfs wreder ‘ontwikkeld’ in deze landen dan in de oude metropolen. Al deze verschijnselen brengen tot uitdrukking dat deze landen verre van ‘opkomende’ of ‘jonge’ kapitalismes zijn. Het zijn integendeel de zwakste onderdelen van een aftakelend wereldkapitalisme.
De bourgeoisie heeft de laatste vijftig jaren haar klassenheerschappij in stand gehouden dankzij een permanente contrarevolutie, door een nooit aflatende aanval op de arbeidersklasse. Alle massa-organisaties van de klasse uit de opkomstperiode (vakbonden, partijen, enzovoort) zijn in het kapitalisme geïntegreerd en werden hindernissen voor de arbeidersstrijd. De bourgeoisie heeft de grootste misleidingsprojecten opgezet om de ontwikkeling van het klassenbewustzijn tegen te houden: van televisie en sensatiepers in het Westen tot massabijeenkomsten en propagandacampagnes in het Oosten. Wanneer de arbeidersklasse zich tegen de aanvallen verzette, ontketende de bourgeoisie alle vormen van repressie tegen de klasse die haar ter beschikking staan: oproerpolitie, eskaders bommenwerpers, folterspecialisten, straf- en werkkampen, enzovoort. En telkens als de permanente crisis van het kapitalisme als een zweer openbarstte, slachtofferde de bourgeoisie miljoenen proletariërs in de imperialistische oorlogen.
Naarmate de crisis zich verdiept, worden de aanvallen van de bourgeoisie op de arbeidersklasse steeds venijniger. De enige keuze die de kapitalisten dan nog rest is de uitbuiting in de productie op de spits te drijven, de weerstand van de klasse fysiek te breken en, wanneer het kan, haar de oorlog in te sturen. In de achtergebleven gebieden van het kapitalisme kon de permanente crisis in deze eeuw moeilijker te lijf worden gegaan met de lapmiddelen die de bourgeoisie in de ontwikkelde kapitalen instaat stelde haar aanvallen op de arbeidersklasse af te zwakken. In die gebieden heeft het proletariaat bijna onophoudelijk geleden onder alle vormen van uitbuiting en wreedheid die het kapitaal in de geïndustrialiseerde landen enkel in tijden van diepe crisis durft te gebruiken. De werkelijkheid van het arbeidersbestaan in de ‘Derde Wereld’ ontkracht de idee van Lenin dat de nationale bevrijdingsbewegingen het kader zouden bieden voor de instelling van ‘burgerlijk democratische’ regimes, die de arbeidersklasse in staat zouden stellen om zich als onafhankelijke bewegingen te organiseren. Het kapitaal kan in de vervalperiode nooit toestaan dat de arbeidersklasse zich zelfstandig organiseert, en wel het minst van al in de landen van de zogenaamde ‘nationaal-democratische revoluties’.
Door de economische zwakte van de achtergebleven landen heeft de bourgeoisie daar geen andere keuze dan een maximum aan meerwaarde aan de arbeidersklasse te onttrekken (en vanwege de lage organische samenstelling van het kapitaal daar, gaat het meestal om ‘absolute meerwaarde’, dus verlenging van de arbeidsdag). Zodra de ‘nationale bevrijdingskrachten’ aan de macht zijn, wordt hun energie van het slagveld overgezet naar de ‘productiedag’. Bijna altijd versnellen de nationale bevrijdingsfronten de tendens naar staatskapitalisme, die toch al diep ingebakken zit in die economieën. De grootschalige nationalisaties hebben een dubbel doel: als steun voor het wankelende nationale kapitaal in zijn pogingen stand te houden op de wereldmarkt, en als basis voor populistische en ‘socialistische’ retoriek, waarmee deze nieuwe regimes hopen de arbeiders te kunnen aanzetten om zich lam te werken voor ‘hun’ nationale economie. In feite kunnen deze regimes de arbeidersklasse weinig meer bieden dan zulke ideologische zoethoudertjes. Zo waarschuwde de leider van het Frelimo[1] de Mozambikaanse arbeidersklasse kort nadat ze aan de macht kwam: “Vrijheid betekent werken en het einde van de luiheid”. Van de fabrieken in Noord-Korea tot aan de suikerplantages op Cuba is de boodschap dezelfde. De ideologie van de ‘opbouw van het socialisme’ dient als masker voor de meest wrede en primitieve vormen van kapitalistische uitbuiting, vormen die tientallen jaren geleden voor het eerst in stalinistisch Rusland uitgetest werden: stukwerk, verplicht overwerk, militariseren van de productie, volledige inschakeling van de ‘arbeidersorganisaties’ in de staat. Zolang er ‘Derde Wereld’ aanhangers, liberalen en ultra-linksen bestaan, zullen er mensen zijn die in vervoering raken door de ‘heroïsche geest van zelfopoffering’ in de ‘socialistische’ landen van de ‘Derde Wereld’. De bewondering die vele burgerlijke broodschrijvers en politici hebben voor deze regimes is in wezen een klassenbewondering voor de het misleidingsvermogen van het maoïsme, castroïsme of het ‘Afrikaanse socialisme’ van Nyerere[2] hun bijdrage bij het overtuigen van de arbeiders om zich met hun uitbuiters te vereenzelvigen. De bourgeoisie van de ontwikkelde landen is vandaag de dag wanhopig op zoek naar een soortgelijke ideologie.
Maar de burgerlijke bewonderaars van deze regimes zijn niet in staat in te zien dat de arbeidersklasse, ondanks deze misleidingen, nergens in het systeem geïntegreerd is, dat de klassenstrijd onverminderd voortwoedt in de ‘progressieve’ landen van de ‘Derde Wereld’. De recente golven van klassenstrijd in China spreken in dat opzicht boekdelen. Achter de ‘socialistische’ leuzen over het ‘vrijwillige offer’ gaat steeds de alomtegenwoordige dreiging van de militaire en oproerpolitie schuil. En zo houdt Frelimo’s definitie van vrijheid in dat er geen plaats is voor stakingen in de ‘nieuwe’ sociale orde van Mozambique.
In de negentiende eeuw leidde de burgerlijke revolutie bijna altijd tot de instelling van min of meer democratische regimes die de arbeiders het recht gaven zich te organiseren. Er is geen doorslaggevender bewijs van de onmogelijkheid van burgerlijke revoluties vandaag dan de politieke aard van de nationale bevrijdingsregimes. Ze zijn onvermijdelijk georganiseerd met het uitdrukkelijk doel elk teken van zelfstandige klassenstrijd te voorkomen en zo nodig met brute kracht te onderdrukken. Meestal zijn het éénpartij politiestaten die het stakingsrecht weigeren. Hun gevangenissen puilen uit van politieke tegenstanders. Velen hebben een indrukwekkende waslijst van in bloed gesmoorde arbeidersopstanden. We hadden het al over Ho Tsji Minh’s waardevolle bijdrage tot het neerslaan van de arbeiderscommune van Saigon; we herinneren ook aan Mao Tse Tung die het volksbevrijdingsleger liet oprukken om ‘de orde te herstellen’ na arbeidersstakingen, opstanden en andere ‘ultralinkse avonturen’ ontketend door de culturele revolutie[3]. We mogen ook Allende[4] niet vergeten die in Chili op stakende arbeiders liet schieten, net als de ‘progressieve’ junta in Peru. De lijst is bijna onuitputtelijk. De boeren zijn ook slecht af geweest onder tedere bescherming van deze regimes. Vooraleer de steden in hun handen vallen, leggen de nationale bevrijdingslegers hun wet al op aan de boeren van de plattelandsdistricten. De boeren worden geterroriseerd, krijgen belastingen opgelegd en worden als kanonnenvoer gemobiliseerd. De vlucht van Vietnamese boeren, die in paniek geraakt waren door de optrekkende Vietcong[5] in maart 1975, lang nadat de Amerikanen gestopt waren de zones van de Vietcong te bombarderen, toont nog eens de loosheid aan van de beloften van de ‘Derde Wereld’ ideologen dat de ‘nationale bevrijding’ de boeren het ware geluk brengt. Na de machtsgreep door de nationale bevrijdingskrachten kwam er geen einde aan het lijden van de boeren. De boeren die in 1956 in opstand kwamen tegen collectivisaties van Ho Tsji Minh werden door het regime verpletterd, terwijl in China de boeren die gemobiliseerd werden voor de bouw van dammen, bruggen, enzovoort, onderworpen werden aan de meest acute verscherping van de uitbuiting door de staat. (De doorgedreven vernietiging van de boerenstand in de ‘Derde Wereld’ is een bijzonder gewelddadige versie van wat in de metropolen op een geleidelijke manier gebeurde.)
De meeste nationale bevrijdingsbewegingen gaan ook voort met de onderdrukking van nationale minderheden. In de onafhankelijke zwarte landen van Afrika worden de Aziatische minderheden onderdrukt en zijn stamtwisten en -oorlogen aan de orde van de dag. In Soedan onderdrukt een links Arabisch regime de zwarten. De sociaaldemocratisch/stalinistisch/trotskistische regering van Sri Lanka ontzegt de Tamils[6] alle burgerrechten, terwijl ze hen meedogenloos uitbuit op de theeplantages. En de Poolse bourgeoisie gaat (ondanks Lenin’s voorschriften) door met de vervolging van de Joden, voor zover die al niet het land zijn uitgezet! Inderdaad, het programma van de meeste nationale bevrijdingsbewegingen houdt dikwijls in dat de ene nationale onderdrukking vervangen wordt door de andere. Het zionistische programma voorzag impliciet of expliciet in het verdrijven van de Palestijnse Arabieren, terwijl het programma van de Palestijnse nationale beweging, wanneer het een staat eist waar moslims, joden en christenen als religieuze groepen in harmonie kunnen leven, daarmee onrechtstreeks aangeeft bedoeling te hebben de Joods-Israëlische nationaliteit op te ruimen om deze te vervangen door een Palestijns-Arabische staat. Op dezelfde manier kan het programma van de IRA[7] de protestanten enkel terugbrengen tot een onderdrukte nationaal-religieuze minderheid.
Het kon niet anders. Omdat alle nationale bevrijdingsprogramma's kapitalistisch zijn, kunnen ze niet dienen als basis voor de afschaffing van de nationale onderdrukking, want die basis is het kapitalisme zelf.
Maar om terug te keren tot de specifieke positie van de arbeiders onder zulke regimes, kunnen we zeggen dat de grootste aanval die de nationale bevrijdingsfronten tegen de arbeidersklasse kunnen ontketenen, de nationale bevrijdingsoorlog zelf is. Door de globale imperialistische rivaliteiten en de chronische aard van de historische crisis in de ‘Derde Wereld’, is de bourgeoisie daar voortdurend betrokken in imperialistisch gekibbel en avonturen tegen hun plaatselijke rivalen. Sinds 1914 is er bijna geen moment geweest dat er op zijn minst één deel van de onderontwikkelde wereld niet in oorlog gedompeld was.
Nationale bevrijdingsoorlogen zijn voor de mindere imperialismen van de ‘Derde Wereld’ een noodzaak om te overleven op de wereldmarkt. De concurrentie is bijzonder hevig in deze gebieden, omdat de algemene overheersing door de ontwikkelde kapitalen de zwakkere landen ertoe dwingt te proberen elkaar voorbij te worstelen om een plaats te veroveren op de wereldmarkt. Maar voor de arbeidersklasse brengen deze oorlogen nog ergere uitbuiting met zich mee, nog duidelijker militarisering, en vooral, uitmoording en vernietiging op grote schaal. Miljoenen arbeiders werden deze eeuw in die oorlogen gedood, waarbij ze niets wonnen behalve de vervanging van de ene uitbuiter door de andere. Net als alle nationale oorlogen, heeft de nationale bevrijdingsstrijd steeds gediend om de klassenstrijd te muilkorven, om verdeeldheid te zaaien in de arbeidersrangen en om de rijping van het klassenbewustzijn te verhinderen. En omdat de enige algemene beweging van het kapitalisme in verval gaat naar imperialistische wereldbranden op steeds grotere schaal, dienen de lokale nationale conflicten als proefterreinen voor toekomstige wereldconflicten die het socialisme voorgoed onmogelijk zouden maken.
In de periode van het verval van het kapitalisme moeten de kommunisten ondubbelzinnig stellen dat alle vormen van nationalisme reactionair zijn tot op het bot. Weinigen zullen de reactionaire aard ontkennen van het traditionele nationalisme van grote imperialismen - het patriottisme van de Ku Klux Klan[8], chauvinisme, nazisme, Groot-Russisch chauvinisme enzovoort -, maar het ‘nationalisme van de onderdrukten’ is niet minder verderfelijk voor de arbeidersklasse. Met dit ‘progressief’ nationalisme probeert de bourgeoisie van de voormalige koloniën de arbeidersklasse te integreren en haar te overtuigen alsmaar meer meerwaarde te produceren voor het vaderland. De kreten over nationale bevrijding en anti-imperialisme zijn het marslied waarbij de arbeiders van deze landen gemobiliseerd worden voor de inter-imperialistische oorlogen. De arbeidersklasse heeft vandaag maar één belang, namelijk zich één te maken over de hele wereld voor de kommunistische revolutie. Elke ideologie die haar probeert te verdelen volgens raciale, religieuze, seksuele of nationale verschillen is contrarevolutionair, hoezeer ze ook leutert over socialisme, bevrijding of revolutie.
Als het kapitalisme in crisis erin slaagt zijn oplossing van wereldoorlog op te dringen aan de arbeidersklasse, zal het de arbeiders ongetwijfeld laten opmarcheren in een finale ronde van onmenselijkheid onder de vlag van een of andere vorm van nationalisme. Nationalisme is dus vandaag de antithese van het proletariaat, de ontkenning van de mensheid en de potentiële ideologische drager van de vernietiging ervan.
[1] Het Mozambikaanse ‘bevrijdingsfront’.
[2] Van 1961 tot 1985 was hij de eerste president van Tanzania.
[3] Deze vond plaats in de tweede helft van de jaren 1960 en de eerste helft van de jaren 1970
[4] President van Chili van 1970 tot 1973
[5] Het Zuid-Vietnamese nationale ‘bevrijdingsfront’
[6] Een etnische minderheid op Sri Lanka
[7] Het Ierse Republikeinse Leger
[8] (een blanke organisaties in de VS die zich toelegt op terreur tegen vooral zwarte mensen)
Tegen alle vormen van nationalisme en in het vooruitzicht van de verdere verdieping van de wereldcrisis, moeten de kommunisten hameren op de internationale taken van de revolutionaire arbeidersklasse.
Voor de arbeidersklasse van vandaag, zowel in de ontwikkelde landen als in de ‘Derde Wereld’, bestaat de enige weg vooruit in het aangaan van een onverzoenlijke, zelfstandige klassenstrijd. Dat houdt niet alleen onafhankelijkheid in ten opzichte van alle krachten die de strijd proberen te leiden en te binden aan de kapitalistische fractie - of dat nu een vakbond, een uiterst linkse partij of een nationaal bevrijdingsfront is -, maar ook een harde strijd tegen al deze krachten en tegen alle frontvorming. De arbeiders moeten niet alleen tegen één imperialistisch blok en zijn plaatselijke vertegenwoordigers vechten, maar tegen alle imperialismen en hun agenten. Het enige front dat de arbeiders vandaag kunnen aangaan, is een internationaal proletarisch front tegen het kapitaal.
Wie het proletariaat probeert te dwingen zich te binden aan een ‘progressievere’ of ‘minder kwaadaardige’ burgerlijke fractie door te wijzen op de grenzeloze moordzucht van de rivaliserende fractie, moet van de kommunisten te horen krijgen hoe weinig zo’n verbond de arbeiders spaart van bloedvergieten en slachting. Dergelijke allianties hebben de arbeiders helemaal niet verdedigd tegen een ‘groter kwaad’, maar hebben geleid tot de ontwapening van de klasse, hebben haar weerloos gemaakt tegen de aanvallen van hun voormalige ‘bondgenoten’ wanneer deze de ‘orde herstelden’ en hun eigen regime opbouwden. Dat is de les van China 1927 en de arbeiders hebben zwaar geboet toen zij die les in de wind sloegen. De arbeiders van Barcelona werden in 1937 neergeschoten door het ‘Volksfront’, dat hen zogenaamd voor het ‘grotere kwaad’ van het fascisme moest behoeden. Net zo kregen de Italiaanse arbeiders in 1943 een heilzame les van de geallieerde bommenwerpers toen hun stakingen uit de hand dreigden te lopen. Er is binnen het kapitalisme geen ‘minder kwaad’ voor het proletariaat. Voor bescherming kan de arbeidersklasse niet vertrouwen op haar doodsvijand, de bourgeoisie. Zelfs in de periode van daadwerkelijke burgerlijke revoluties wees Marx er op dat de arbeiders hun wapens en hun onafhankelijke strijdorganisaties tijdens heel de revolutie moesten behouden om zich te verdedigen tegen de onvermijdelijke reactie van de bourgeoisie op de bedreiging van de kapitalistische orde (de les uit de Parijse opstand van 1848). In de periode van het verval van het kapitalisme, nu de bourgeoisie in al haar verschillende verschijningsvormen slechts kan doorgaan met het aanvallen en uitmoorden van de arbeidersklasse, is de enige mogelijke verdediging van het proletariaat zijn onafhankelijke actie tegen alle burgerlijke fracties, actie die leidt tot de uiteindelijke omverwerping van de bourgeoisie door de gewapende arbeidersraden.
In de groeiende golf van klassenstrijd sinds 1968 hebben arbeiders van de ‘Derde Wereld’ bewezen dat hun vermogen tot zelfstandige strijd niet kleiner is dan dat van hun kameraden in de meer geïndustrialiseerde landen. Argentinië, Venezuela, India, Birma, Thailand, Angola, China, Zuid-Afrika, Egypte, Israël en andere landen waren het toneel van massastakingen en opstanden waarin arbeiders rechtstreeks geconfronteerd werden met politie, vakbonden, ‘arbeiders’-partijen, en regeringen van nationale bevrijding. Net zoals in de ontwikkelde landen hebben de arbeiders in deze landen zich georganiseerd in zelfstandige algemene vergaderingen, en stakingscomités om hun strijd te leiden. In 1969 verdedigden arbeiders in Argentinië hun buurten met molotovcocktails en geweren tegen het leger, vormden ze comités om hun strijd te coördineren, comités die als voorlopers kunnen worden gezien van de arbeidersraden.
Net als de kapitalistische crisis, is het antwoord erop van de arbeidersklasse internationaal van aard. De verdieping van de crisis opent de mogelijkheid van een groeiende eenmaking van de arbeidersstrijd over de hele wereld. In dit proces van verdiepende en uitbreidende klassenstrijd zal de arbeidersklasse haar bewustzijn en het vermogen ontwikkelen om een revolutionair offensief op te bouwen tegen de kapitalistische staat in alle landen.
Er zijn er die hun steun aan nationale bevrijdingsfronten goedpraten door te zeggen dat elke andere politiek het proletariaat van de ‘Derde Wereld’ veroordeelt tot machteloos afwachten tot het proletariaat van de ontwikkelde landen de imperialistische ketting in zijn centrum breekt. Anderen, die hun handen niet vuil willen maken aan het steunen van burgerlijke fracties, verwerpen gewoon de revolutionaire mogelijkheden van de arbeidersklasse in de onderontwikkelde landen en zeggen dat er niets kan gebeuren tot er revolutie is in de ontwikkelde landen.
De verdedigers van deze beide standpunten verraden hiermee niet in staat te zijn het kapitaal te zien als globale sociale verhouding en de arbeidersklasse als één wereldklasse. Met zijn strijd bewijst het proletariaat van de ‘Derde Wereld’ dat het niet van plan is gelaten af te wachten tot de revolutie uitbreekt in de grotere imperialistische centra. Ook al is het niet onze bedoeling te ‘voorspellen’ waar de revolutie zal beginnen, toch is er geen reden om vooraf uit te sluiten waarom de stoot tot de revolutie niet gegeven zou kunnen worden in een land of continent van de ‘Derde Wereld’. Natuurlijk zou de revolutie zich daar niet lang stand kunnen houden, maar dat is uiteindelijk net zozeer het geval voor de Verenigde Staten als voor Vietnam of Venezuela. Het is de globale aard van de crisis die de mogelijkheid opent van een wereldwijde veralgemening van de revolutie, net zoals de revolutionaire golf in 1917 in het ‘achterlijke’ Rusland begon. (Het is belangrijk aan te stippen dat vele delen van de ‘Derde Wereld’ - Brazilië, Argentinië, Venezuela, India, Egypte, Zuid-Korea, Taiwan, enzovoort - gekenmerkt worden door belangrijke industriële centra, zoals ook het geval was aan de vooravond van de Oktoberrevolutie. Zelfs in de landen, waar belangrijke industriële centra ontbreken, is er een omvangrijk landbouwproletariaat, evenals havenarbeiders, transportarbeiders, bouwvakkers, enzovoort, die de basis zouden kunnen vormen van een revolutionaire doorbraak. Het valt echter niet te ontkennen dat de kansen van een revolutionaire stoot, gegeven in deze laatste categorie ‘Derde Wereld’landen, toch wat geringer zijn.)
De moeilijkheden die een proletarische dictatuur in de ‘Derde Wereld’ zou ontmoeten. zouden zeker ontzaglijk zijn. Het proletariaat zou in zo'n gebied duizenden lompenproletariërs en boeren zonder land moeten voeden; het zou komen te staan tegenover de boerenstand die verknocht is aan de idee van het eigen bezit en een landbouwbestaan; het zou bedreigd worden door een onmiddellijke aanval door een van de grotere imperialismen en waarschijnlijk ook door plaatselijke bondgenoten van deze laatste. Het is duidelijk dat er in zo'n situatie maar één weg vooruit is, namelijk proberen de revolutie zo snel mogelijk uit te breiden naar de ontwikkelde kapitalen, wier materiële middelen en proletarische concentraties volstrekt onmisbaar zijn voor het slagen van de revolutie en de opbouw van het socialisme. Enkel als de beweging naar buiten toe volgehouden wordt, is het voor het proletariaat mogelijk zijn macht te verdedigen in een zee van boeren, en allerlei niet proletarische lagen. Naar alle waarschijnlijkheid zouden de arbeiders gedwongen worden allerlei toegevingen te doen aan de boeren, met alle gevaren die daaraan verbonden zijn. Veel kan in dat verband geleerd worden uit de (negatieve) ervaringen van de Bolsjewiki. Zo zouden de arbeiders eerder collectivisatie moeten aanmoedigen dan verdeling van het land, en in plaats van een ‘arbeiders- en boerenregering’ uit te roepen, zouden ze de boeren moeten verhinderen om te proberen de macht te delen met het proletariaat. (Politieke vertegenwoordiging van andere lagen, zoals de boeren, zou plaatsvinden via territoriale sovjets die de boeren als individuen vertegenwoordigen, niet als een hele sociale klasse met eigen sovjet macht.) In elk geval zou iedere maatregel, die de arbeiders nemen als tegenwicht voor de onvermijdelijke toegevingen, enkel moeten dienen om de krachtsverhoudingen in het voordeel van de arbeidersklasse te houden, zolang de revolutie zich verder bleef uitbreiden. Er is geen oplossing voor het probleem van de andere sociale lagen binnen het kader van één land. Enkel de wereldwijde proletarische dictatuur kan de integratie van alle klassen in de kommunistische mensengemeenschap tot een goed einde brengen.
Het is van vitaal belang de problemen te begrijpen van een eventueel proletarisch bolwerk in de ‘Derde Wereld’ en de centrale rol te erkennen van de arbeidersklasse in de ontwikkelde landen. Maar kommunisten moeten zowel de kracht als de zwakheid van hun klasse inzien. In de onderontwikkelde landen vormt het proletariaat een kleine minderheid van de bevolking, maar zoals Lenin in 1919 al opmerkte:
"De kracht van het proletariaat in een kapitalistisch land is vele malen groter dan zijn numerieke aandeel in de totale bevolking. Dit komt doordat het proletariaat de economische leiding heeft over de centrale punten en zenuwcentra van het gehele kapitalistische economische systeem, en ook omdat het proletariaat in het kapitalisme op politiek en economisch vlak de werkelijke belangen tot uiting brengt van de overgrote meerderheid van de werkende bevolking." (Lenin, geciteerd in: Leon Trotsky, The Third International After Lenin, 6. The Question of the Character of the Coming Chinese Revolution [32]).
Bovendien kan de zwakheid en onbekwaamheid van de bourgeoisie in vele achtergebleven landen de werkelijke machtsovername door de arbeidersklasse gemakkelijker maken dan in de ontwikkelde landen, waar de bourgeoisie veel meer ervaring en middelen heeft om af te rekenen met sociale onrust. Op wereldschaal kan de tussenkomst van de grotere imperialismen tegen een revolutie in de ‘Derde Wereld’ uitgesteld of tegengehouden worden door de diepte van de crisis en van de klassenstrijd in de ontwikkelde landen. De Amerikaanse of Russische bourgeoisie zouden gewoon niet in staat zijn om ‘hun’ arbeiders te mobiliseren tegen een arbeidersbolwerk, zelfs als de arbeiders in de ontwikkelde landen de macht nog niet gegrepen hebben. In elk geval maakt de onderlinge afhankelijkheid van de wereldeconomie, de wereldrevolutie zelf niet minder onderling afhankelijk. De arbeiders van de ontwikkelde landen hebben de revolutie in de achtergebleven landen even hard nodig als deze laatste de omverwerping van de grotere machten nodig hebben. Er is slechts één revolutie.
Of de proletarische revolutie nu uitbreekt in de ontwikkelde landen of in de ‘Derde Wereld’, één ding is duidelijk: de instelling van een proletarische dictatuur op één plaats opent de periode van wereldwijde burgeroorlog of klassenoorlog tussen proletariaat en bourgeoisie.
Die wereldburgeroorlog betekent niet dat een alleenstaand proletarisch bastion de ‘messiastaak’ heeft de revolutie op zijn eentje te verbreiden of het op te nemen tegen de wereldbourgeoisie in een rechtstreekse militaire confrontatie. Afgezien van het feit dat dit strategisch gezien een utopie is, is ook al aangetoond dat het onmogelijk is de revolutie te exporteren door gewoonweg buurlanden binnen te vallen. Dat laatste gebeurde in 1920, toen het offensief van het Rode Leger tegen Warschau er enkel toe leidde dat de Poolse arbeiders in de armen van hun bourgeoisie werden gedreven. Een alleenstaand proletarisch bolwerk zal ongetwijfeld ook militaire stand moeten houden: alle terrein verdedigen dat het kan, terwijl het op andere manieren probeert de revolutie uit te breiden.
Burgeroorlog wil zeggen dat het vraagstuk van de macht concreet gesteld wordt, dat het proletariaat een strijd op leven en dood aangaat met het kapitaal. Dat geldt niet alleen voor die fractie van de arbeidersklasse die al aan de macht is, maar voor het hele wereldproletariaat. Voor de arbeiders van het proletarisch bolwerk betekent het dat hun bolwerk niet onbeperkt kan overleven in het kapitalistische wereldsysteem. Ofwel blijft het een uitdrukking van de voortgaande revolutionerende strijd van de arbeidersklasse, ofwel gaat het ten onder aan de contrarevolutie, of die nu van binnenuit of van buitenaf komt.
Daarom moeten alle inspanningen van de arbeiders van het bolwerk gericht zijn op de uitbreiding van de revolutie tot een wereldwijde machtsgreep door de arbeidersklasse. De noodzakelijke socialisatiemaatregelen, die het proletariaat aan de macht in een gebied zal nemen, zullen daar, in dat stadium, een wezenlijk middel toe zijn.
De voornaamste drager van de uitbreiding van de revolutie, het belangrijkste wapen van het proletariaat in de burgeroorlog, is het klassenbewustzijn van het wereldproletariaat. Daaruit volgt dat de voornaamste strategie van het proletariaat dat in een regio aan de macht is gekomen, erin zal bestaan om de politieke voorwaarden voor de revolutie te veralgemenen. Het moet de arbeiders van de hele wereld oproepen om hem te hulp te komen door de revolutie in hun landen door te voeren. Het moet de revolutionaire arbeiders overal actief bijstaan en bewapenen. Het moet helpen om een massale campagne van agitatie en propaganda te voeren binnen de wereldklasse en het moet de organisatorische middelen voor de kommunistische tussenkomst in alle landen helpen opbouwen. Zo was de grootste bijdrage van de Bolsjewiki aan de uitbreiding van de revolutie de oprichting van de Derde Internationale.
In dit algemene kader van politieke overwegingen moet het proletariaat het vraagstuk van de militaire uitbreiding van de revolutie bekijken. Er zullen ongetwijfeld militaire offensieven door de proletarische dictaturen worden ondernomen, maar die zullen steeds worden onderworpen aan zowel politieke criteria, als aan zuiver militaire: de graad van revolutionaire rijpheid, bereikt door het proletariaat in andere landen, de kracht van de bourgeoisie en de nationale ideologie, enzovoort. Onnodig te zeggen dat zulke offensieven niet te vergelijken zijn met de onmenselijke methodes van imperialistische plundering. Ten alle tijden zal het gewapende proletariaat proberen om de arbeiders van andere landen over te halen tot revolutionaire strijd; het kan hen niet dwingen om zich bij de revolutie aan te sluiten en het kan enkel met verachting reageren op alle methodes die de burgerbevolking met brute kracht willen onderwerpen - bombardementen en beschietingen van woonwijken, massale represailles, enzovoort. Onder geen beding kan het proletariaat nucleaire, bacteriologische of andere nachtmerrie-technieken van massamoord gebruiken, zoals het kapitalisme in verval die heeft uitgevonden.
Maar terwijl de proletarische macht kan niet proberen om landen onder zijn rechtsbevoegdheid te krijgen door de naakte geweld der wapens, kan het evenmin uit respect voor de ‘nationale rechten’ nalaten om gewapende afdelingen naar een of ander gebied te sturen, wanneer de toestand zo'n tussenkomst vereist. Gedurende de periode van de burgeroorlog, van de uitbreiding van de revolutie, kunnen er geen toegevingen gedaan worden aan het nationalisme of aan enig zogenaamd recht op nationale zelfbeschikking. In plaats van de rampzalige bolsjewistische politiek van versnippering van het proletariaat in enclaves, overgeleverd aan de genade van hun ‘onderdrukte’ bourgeoisie, te herhalen, moet de proletarische macht alles in het werk stellen om de klasse te verenigen door elke fractie van het wereldproletariaat op te roepen om in opstand te komen tegen haar eigen bourgeoisie en om deel te nemen aan het vestigen van de internationale macht van de arbeidersraden. Als een of andere fractie van het proletariaat blijft vasthouden aan nationale illusies, dan moeten deze niet worden versterkt door beloften over nationale onafhankelijkheid, maar moeten zij stap voor stap worden bestreden. Het proletarisch bolwerk zal alle hulp moeten geven aan de arbeiders die met het nationalisme gebroken hebben en hen moeten aanmoedigen. In het algemeen zal het een beroep doen op de klassenbelangen van alle arbeiders. Natie of klasse? Kapitalistische slavernij of kommunistische revolutie? Dat zijn de enige mogelijkheden die de meest vastberaden fracties van de arbeidersklasse aan hun klassenbroeders kunnen bieden.’
Er kan binnen de arbeidersbeweging geen sprake meer zijn van enig recht op nationale zelfbeschikking: noch voor, noch tijdens, noch na de overwinning van de proletarische revolutie. De uitbreiding van de revolutie betekent de snelst mogelijke vernietiging van alle nationale grenzen, de oprichting van de macht van de arbeidersraden over steeds grotere delen van de aardbol. Het scheppen van kommunistische maatschappelijke verhoudingen kan alleen plaatsvinden op wereldschaal.
In de oude arbeidersbeweging was het mogelijk om er een verward idee op na te houden over een socialisme binnen nationale grenzen, over de opbouw van een wereldgemeenschap door de geleidelijke versmelting van ‘socialistische economieën’. Maar de ervaring in Rusland heeft inmiddels aangetoond, dat de opbouw van het socialisme in één land niet alleen moeilijk, maar inderdaad onmogelijk is. Zolang er een wereldkapitaal bestaat zal dit het ritme van productie en consumptie overal blijven beheersen. Hoever de arbeiders in één land ook gaan in de afschaffing van vormen van kapitalistische uitbuiting in hun gebied, toch zullen ze uitgebuit blijven door het globale kapitaal. Voordat het kommunisme definitief opgebouwd kan worden, moet het kapitalisme overal definitief vernietigd zijn. Het kommunisme kan niet ‘binnen’ het kapitalisme worden opgebouwd.
Rosa Luxemburg en Lenin konden over nationale zelfbeschikking onder het socialisme spreken en toch revolutionairen blijven. Wie momenteel in dezelfde termen spreekt predikt de contrarevolutie. Dat geldt voor de stalinisten met hun ‘socialisme in één land’, en dat geldt ook voor de trotskisten met hun fantasie over 'arbeidersstaten' die gelukkig en wel naast het kapitalisme bestaan op een bijna oneindige wereldmarkt. Ook de libertairen en anarchisten, die het ‘zelfbeheer in één land’ (of een deel daarvan) aanprijzen, vallen daaronder. Het behoud van de nationale staat betekent: nationale grenzen, internationale ruil, wedijver tussen naties, kortom kapitalisme. De opbouw van het socialisme/kommunisme is niets minder dan de opbouw van de wereldwijde mensengemeenschap. Het is de bevrijding van de productiekrachten van de belemmeringen die hen zijn opgelegd door de verdeling in naties en de warenruil. Het is de wereldwijde socialisatie van de productie en de consumptie. Het betekent de zelfopheffing door het proletariaat als uitgebuite klasse en de inschakeling van alle klassen en lagen in een werkelijk sociale mensheid, die zich voor de eerste keer zal voordoen.
In de overgangsperiode tussen kapitalisme en klassenloze maatschappij kan de enorme maatschappelijke ontwrichting en het lijden dat het kapitalisme aan de arbeidersklasse oplegt alleen worden opgeheven door de wereldwijde veralgemening van de kommunistische productieverhoudingen. Alleen op deze basis kunnen de problemen, die de ‘Derde Wereld’ en de hele mensheid teisteren, worden aangepakt. Werkloosheid, honger, vernietiging en plundering van het natuurlijk milieu, onevenwichtig in de internationale industriële onderbouw - aan al deze problemen, die rechtstreeks verbonden zijn met de kapitalistische productiewijze, kan alleen een einde worden gemaakt door de bewuste planning op wereldvlak van de productie-activiteit door de producenten zelf.
Bij de wederopbouw en omvorming van een wereld, die geteisterd is door tientallen jaren van kapitalistisch verval, zal het proletariaat onvermijdelijk geconfronteerd worden met problemen als gevolg van nationale, raciale en culturele verdelingen binnen zijn eigen rangen en binnen de mensheid als geheel. Al deze verdelingen zullen tegemoet getreden moeten worden, vrij en open besproken in de arbeidersraden en de territoriale sovjets (sovjets waarlangs de proletarische macht onderhandelt met de rest van de bevolking). Maar de uiteindelijke vernietiging van deze verdelingen kan enkel bereikt worden door de voortdurende omwenteling van de sociale structuur, die de materiële basis van die verdelingen ondermijnt, waardoor deze overbodig worden. In zijn beweging naar de mensengemeenschap zal het proletariaat aansporen tot de versmelting van alle bestaande culturen tot één werkelijk universele cultuur; een hogere synthese van alle voorafgaande menselijke culturele verworvenheden tot de nieuwe cultuur van het kommunisme. Met het verschijnen van deze universele cultuur wordt de ‘stammen’-fase van de menselijke voorgeschiedenis afgesloten en begint de werkelijke geschiedenis van de mensheid.
“De wereldoorlog dient noch de nationale verdediging, noch de economische politieke belangen van welke volksmassa dan ook; hij is slechts een product van kapitalistische mededinging tussen de kapitalistische klassen van verschillende landen, om de wereldheerschappij, om het monopolie in de uitbuiting en onderdrukking van de nog niet door het kapitaal beheerste gebieden. In het tijdvak van dit ontketend imperialisme kunnen er geen nationale oorlogen meer zijn. De nationale belangen dienen slechts als verdovende middelen om de werkende volksmassa’s dienstbaar te maken aan haar doodsvijand, het imperialisme.” (Rosa Luxemburg, Richtlijnen over de taak van de Internationale Sociaaldemocratie, [9] 1915-1916. Crisis der sociaaldemocratie (Juniusbrochure))
Naast de verklaarde burgerlijke stromingen (zoals de traditionele rechtse partijen) of de ‘bestuurders’ van de burgerlijke maatschappij met een ‘arbeiders’taal (zoals de linkse partijen, ‘sociaal-democraten’ of zelfs ‘kommunisten’), kan de kapitalistische orde ook rekenen op de extreem linkse organisaties die niet aarzelen om ons een ‘revolutionair’ perspectief voor te houden. Dit is het geval met de verschillende varianten van het trotskistisme, waarvan de ‘radicale’ taal geen ander doel heeft dan de meest strijdlustige elementen van de arbeidersklasse, die de anti-arbeidersrol van deze linkse partijen beginnen te doorzien, terug te brengen naar een burgerlijk terrein (zoals dat van de verkiezingen en de vakbeweging). Op dezelfde manier vinden we naast de argumenten die de ‘officiële’ bourgeoisie gebruikt om deelname aan de imperialistische oorlog te rechtvaardigen (zoals de ‘strijd tegen het terrorisme’, voor de ‘verdediging van de mensenrechten’ of voor de ‘eerbiediging van het internationale recht’) de argumenten die door de trotskistische groeperingen naar voren worden geschoven en die hetzelfde resultaat beogen: om de proletariërs in het ene of het andere kamp van de imperialistische oorlog in te lijven, of om hen in de impasse van het a-classistische pacifisme te leiden, dat hen tegenover de oorlogszuchtige activiteiten van de heersende klasse verlamt. Binnen deze organisaties beginnen sommige elementen de rol, die zij spelen, te zien als een belemmering voor de ontwikkeling van de strijd en het bewustzijn van de arbeidersklasse. Veel van deze elementen zijn echter niet in staat te begrijpen dat zij zich niet bij het kamp van het proletariaat kunnen aansluiten door te beweren ‘echte trotskisten’ te zijn. Dit komt omdat de trotskistische stroming zich tijdens de Tweede Wereldoorlog als geheel aansloot bij het burgerlijke kamp door eraan deel te nemen in naam van de ‘strijd tegen het fascisme’ of voor de ‘verdediging van de USSR’, die als een ‘arbeidersstaat’ werd voorgesteld.
Sindsdien hebben alle varianten van het trotskisme de proletariërs regelmatig opgeroepen om zich (op een ‘onvoorwaardelijke’ of ‘kritische’ manier) aan te sluiten bij het ene of andere kamp van de imperialistische oorlogen, in het bijzonder in naam van de steun aan de ‘nationale bevrijdingsstrijd’ tegen het ‘imperialisme’, wat wordt voorgesteld als een toepassing van de standpunten van de Bolsjewiki en Lenin over de nationale kwestie. Dit was met name het geval tijdens de oorlog in Vietnam in de jaren 1960 en 1970 of in het conflict in het Midden-Oosten. Meer recentelijk heeft de oorlog in Irak de meeste trotskistische groepen een nieuwe gelegenheid geboden om hun burgerlijk karakter te tonen door op te roepen het ‘verzet’ tegen de Amerikaans-Britse interventie in dat land te steunen. De tekst die wij hieronder publiceren is gebaseerd op een document dat oorspronkelijk was geschreven als een polemiek met een groep die zich in Frankrijk, in naam van het ‘ware trotskisme’ en de ‘leninistische traditie’, van een trotskistische organisatie had afgescheiden [1]. Daarin benadrukken wij, met behulp van talrijke citaten van Lenin zelf, dat de standpunten over oorlog die het trotskisme vandaag verdedigt (of ze nu ‘waar’ of ‘vals’ zijn) absoluut niets te maken hebben met die van Lenin. De fouten die deze laatste wellicht heeft gemaakt met betrekking tot de nationale kwestie hebben hem er niet van weerhouden om tijdens de Eerste Wereldoorlog een onverzettelijk internationalistisch standpunt te verdedigen. Bovendien heeft hij bij voorbaat de rekening vereffend met alle ‘argumenten’ van de huidige trotskisten die zich op zijn onjuiste standpunten proberen te beroepen om hun burgerlijke waar binnen te smokkelen. En als Lenin aldus kon anticiperen op wat de trotskisten later zouden zeggen, dan is dat alleen maar omdat de argumenten die zij gebruiken fundamenteel van dezelfde aard zijn als die van de sociaal-chauvinisten van de Eerste Wereldoorlog, dat wil zeggen van die sectoren van de sociaal-democratie, ‘socialisten in woord en chauvinisten in daad’, die de bourgeoisie een onschatbare hulp hebben geboden bij het werven van het proletariaat voor de imperialistische slachting.
De geschiedenis van de 20e eeuw heeft ruimschoots aangetoond dat het internationalisme het essentiële criterium om te bepalen of een organisatie, die beweert proletarisch te zijn, ook werkelijk tot de arbeidersklasse behoort. Het is geen toeval dat we dezelfde stromingen die zich in 1914 duidelijk tegen de imperialistische oorlog hadden uitgesproken en die de conferentie van Zimmerwald en Kienthal hadden geïnitieerd (met name de Bolsjewiki en de Spartakisten) later aan het hoofd van de revolutie vonden, terwijl de sociaal-chauvinistische of zelfs centristische stromingen (Ebert-Scheidemann, of de Mensjewiki) het speerpunt van de contrarevolutie vormden. Het is ook geen toeval dat de leuze “Proletariërs aller landen, verenigt u!” niet alleen het Kommunistisch Manifest van 1848 afsluit, maar ook het Inauguraal Adres van de IAA in 1864.
Vandaag de dag, terwijl oorlogen voortdurend een of ander deel van de wereld teisteren, is de verdediging van het internationalisme nog steeds het beslissende criterium voor een organisatie om tot het kamp van de arbeidersklasse te behoren. Tegenover deze oorlogen bestaat de enige houding die in overeenstemming is met de belangen van de arbeidersklasse erin elke deelname aan een van de bestaande kampen te verwerpen, alle burgerlijke krachten aan de kaak te stellen die de proletariërs, onder welk voorwendsel ook, oproepen hun leven te geven voor een van deze kapitalistische kampen, en, zoals de Bolsjewiki in 1914 deden, het enige mogelijke perspectief naar voren te schuiven: de onverzettelijke klassenstrijd met het oog op de omverwerping van het kapitalisme
Een andere houding, in het bijzonder die ertoe leidt de arbeiders te vragen zich aan te sluiten bij een van de bestaande militaire kampen, betekent dat men verandert in een ronselaar van de kapitalistische oorlog, een handlanger van de bourgeoisie en dus een verrader. Zo ook beschouwden Lenin en de Bolsjewiki de sociaal-democraten die, de ene keer in naam van de strijd tegen het ‘Pruisisch militarisme’en de ander keer in naam van de strijd tegen de ‘tsaristische onderdrukking’, de arbeiders opriepen elkaar te doden in 1914. Het is precies deze nationalistische politiek die Lenin aan de kaak stelde, die door het trotskisme in het algemeen is aangenomen tegenover de oorlog in Irak, ondanks alle goede bedoelingen die sommige van zijn stromingen kunnen tentoonspreiden.
De leuze “onvoorwaardelijke steun aan het gewapende verzet van het Irakese volk tegen de bezetter” betekent in werkelijkheid een oproep doen aan de arbeiders van Irak om zich om te vormen tot kanonnenvoer in dienst van deze of gene sector van hun nationale bourgeoisie die vandaag de verdediging van haar kapitalistische en imperialistische belangen opvat buiten en tegen de alliantie met de Verenigde Staten (terwijl andere sectoren van de bourgeoisie verkiezen om zich bij de verdediging van hun belangen aan de zijde van de Verenigde Staten te scharen). Er zij ook op gewezen dat de heersende sectoren van de Irakese bourgeoisie (die tientallen jaren achter Saddam Hoessein hebben gestaan), afhankelijk van de omstandigheden, de beste bondgenoten van de VS kunnen zijn (met name in de oorlog tegen Iran in de jaren 1980) of kunnen behoren tot de ‘as van het kwaad’, die verondersteld wordt het verlies van diezelfde macht na te streven.
Sommige stromingen binnen het trotskisme beroepen zich, om hun politiek van steun aan een van de sectoren van de Irakese bourgeoisie te rechtvaardigen, op het standpunt dat Lenin verdedigde in de loop van de Eerste Wereldoorlog, toen hij in “Sozialismus und Krieg” bijvoorbeeld schreef: “Als Marokko morgen bijvoorbeeld de oorlog zou verklaren aan Frankrijk, India aan Engeland, Perzië of China aan Rusland, enz., (…) dan zou iedere socialist sympathiseren met de overwinning van de onderdrukte, afhankelijke, niet-gelijkwaardige staten op de onderdrukkers, de slavenhouders, de rovers - op de ‘grootmachten’.” (“Sozialismus und Krieg” Hoofdstuk 1: Die Grundsätze des Sozialismusund der Krieg 1914/1915 [33]).
Maar wat vaak vergeten wordt (of zelfs opzettelijk verzwegen) is juist dat een van de essentiële krachtlijnen van dit fundamentele geschrift van Lenin (net als van de rest van zijn belangrijkste teksten uit die tijd) bestaat uit het fel aan de kaak stellen van de voorwendselen die de sociaal-chauvinistische stromingen aanvoerden om hun steun aan de imperialistische oorlog te rechtvaardigen en die gebaseerd waren op de ‘nationale onafhankelijkheid’ van dit of dat land of deze of gene nationaliteit.
“In feite ondernam de Duitse bourgeoisie een roofzuchtige campagne tegen Servië omdat zij dit land wilde onderwerpen en de nationale revolutie van de Zuid-Slaven in de kiem wilde smoren.” (Lenin, Der Krieg und die russische Sozialdemokratie [34]) “Het nationale element wordt in de huidige oorlog alleen door de oorlog van Servië tegen Oostenrijk vertegenwoordigd. (…) Alleen in Servië en onder de Serviërs treffen we een sedert tal van jaren bestaande nationale bevrijdingsbeweging aan, die miljoenen van de ‘nationale massa’s’ omvat en die als oorlog van Servië tegen Oostenrijk wordt ‘voortgezet’. Zou dit een op zichzelf staande oorlog zijn, d.w.z. ware hij niet verbonden met de algemene Europese oorlog, met de zelfzuchtige en roofzuchtige doeleinden van Engeland, Rusland enz., dan zouden alle socialisten verplicht zijn de Servische bourgeoisie de overwinning toe te wensen – dit is de enig juiste en absoluut noodzakelijke gevolgtrekking uit het nationale moment in de huidige oorlog. Dan vervolgt hij echter: De dialectiek van Marx, die het laatste woord is van de wetenschappelijk-evolutionaire methode, acht juist de geïsoleerde, d.w.z. de eenzijdige en verwrongen beschouwing van het voorwerp van onderzoek ontoelaatbaar. Het nationale moment in de Servisch-Oostenrijkse oorlog heeft in de algemene Europese oorlog geen ernstige betekenis en kan die ook niet hebben. Als Duitsland overwint zal het België, nog een stuk van Polen en misschien nog een stuk van Frankrijk enz. worgen. Overwint Rusland dan zal het Galicië, nog een stuk van Polen, Armenië enz. worgen. Eindigt de oorlog ‘onbeslist’ dan blijft de oude nationale onderdrukking. Voor Servië, d.w.z. voor ongeveer een honderdste gedeelte van de deelnemers aan de tegenwoordige oorlog, heeft de oorlog het karakter van de ‘voortzetting van de politiek’ van de burgerlijke bevrijdingsbeweging. Voor 99/100ste is de oorlog de voortzetting van de imperialistische politiek, d.w.z. de politiek van een afgeleefde bourgeoisie, die wel in staat is naties te schenden, maar niet te bevrijden. De Triple Entente, die Servië ‘bevrijdt’, verkoopt de belangen van de Servische vrijheid aan het Italiaanse imperialisme in ruil voor de hulp bij het uitplunderen van Oostenrijk. Dit alles is algemeen bekend en dit alles wordt door Kautsky ter wille van de rechtvaardiging van de opportunisten gewetenloos verdraaid.” (Lenin, Het bankroet van de Tweede Internationale, Hoofdstuk 6 [35])
Met betrekking tot Servië in 1914 zij opgemerkt dat de Socialistische Partij van dat land (die door alle internationalisten van die tijd werd geprezen) het “verzet van het Servische volk tegen de Oostenrijkse bezetter” categorisch afwees en veroordeelde, terwijl deze laatste de burgerbevolking van Belgrado bombardeerde.
Om terug te komen op de dag van vandaag: ‘het is algemeen bekend’ (en men zou kunnen toevoegen dat degenen die dit niet erkennen slechts ‘zonder scrupules de werkelijkheid verdraaien’) dat de oorlog die de VS en Groot-Brittannië in 2003 tegen Irak hebben gevoerd (op dezelfde manier als de oorlog die Oostenrijk en Duitsland in augustus 1914 tegen het ‘kleine Servië’ voerden) imperialistische implicaties heeft die veel verder reiken dan dat land. Concreet hebben wij tegenover de ‘coalitielanden’ een groep landen, zoals Frankrijk en Duitsland, waarvan de imperialistische belangen tegengesteld zijn aan de eerstgenoemden. Daarom hebben deze laatste twee landen alles in het werk gesteld om de Amerikaanse interventie in Irak te verhinderen, en hebben zij geweigerd troepen naar dat land te sturen. En het feit dat zij in 2004 in de Verenigde Naties voor een door de Verenigde Staten en Groot-Brittannië ingediende resolutie hebben gestemd, betekent niets anders dan dat diplomatieke akkoorden, net als geschillen, slechts een moment vormen in de sluimerende oorlog die de grootmachten voeren.
Ondanks alle vriendschapsverklaringen, die met name tijdens de viering van de landing op 6 juni 1944 werden rondgebazuind, vindt het Franse imperialisme een voordeel in de moeilijkheden die de Verenigde Staten in Irak kunnen ondervinden. Waar leidt steun aan het ‘verzet van het Irakese volk’ uiteindelijk toe: het in de kaart spelen van de bourgeoisie in landen waarvan de belangen tegengesteld zijn aan die van de VS. En hier kan een Franse of Duitse trotskist zich niet op Lenin beroepen om dit beleid te rechtvaardigen, aangezien hij opriep om “...in de eerste plaats het chauvinisme van de ‘eigen’ bourgeoisie te bestrijden” (Lenin, Lage und Aufgaben der Sozialistischen Internationale [36], 01-11-1914).
Wie het voorbeeld van Lenin wil volgen in de verdediging van het internationalisme moet de feiten onder ogen zien en ophouden zichzelf iets wijs te maken: steun aan het “verzet van het Irakese volk tegen de bezetter” is ronduit een verraad aan het internationalisme en dus een chauvinistische anti-proletarische politiek. Lenin schrijft tegen een dergelijke politiek dat: “De sociaal-chauvinisten meegaan in het volksbedrog van de bourgeoisie door te herhalen dat de oorlog gevoerd wordt om de vrijheid en het bestaan van de volkeren te verdedigen, en zo scharen zij zich aan de zijde van de bourgeoisie, keren zij zich tegen het proletariaat.” (“Sozialismus und Krieg”, Hoofdstuk 1: Die Grundsätze des Sozialismus und der Krieg 1914/1915 [33])
De steun aan het ‘verzet van het Irakese volk’, d.w.z. aan de anti-Amerikaanse sectoren van de Irakese bourgeoisie, is niet alleen een verraad aan het internationalisme vanuit het oogpunt van de inzet die Irak vertegenwoordigt in de tegenstellingen tussen de grote imperialistische mogendheden. Met andere woorden, het is niet alleen een verraad van het internationalisme vanuit het oogpunt van het proletariaat van de grote mogendheden, maar het is evenzeer een verraad van het internationalisme vanuit het oogpunt van de Irakese arbeiders, die men knollen voor citroenen probeert te verkopen en die men oproept zich laten doden ter verdediging van de imperialistische belangen van hun eigen bourgeoisie. Want laten we onszelf niet voor de gek houden: de Irakese staat is imperialistisch. In feite zijn in de wereld van vandaag alle staten imperialistisch, van de machtigste tot de kleinste. Zo gedroeg het ‘kleine Servië’, dat door zijn geschiedenis een van de favoriete prooien was van de imperialistische honger van grotere mogendheden als Duitsland en Rusland (via Frankrijk), zich in de jaren 1990 als een imperialistische modelstaat toen ze, door middel van bloedbaden en ‘etnische zuiveringen’, een ‘Groot-Servië’ probeerde te vormen ten nadele van de andere nationaliteiten van het voormalige Joegoslavië. Dit alles natuurlijk in een Europese context die gedomineerd werd door tegenstellingen tussen de verschillende mogendheden die Kroatië (zoals Duitsland en Oostenrijk), Bosnië (zoals de Verenigde Staten), of Servië (zoals Frankrijk en Groot-Brittannië) ‘verdedigden’.
De Irakese staat is geenszins een uitzondering op deze realiteit in de wereld van vandaag. Verre van dat. Integendeel, het is een stichtelijke illustratie.
Sedert zijn onafhankelijkheid van de Britse overheersing na de Tweede Wereldoorlog is dit land, wegens zijn ligging en zijn aardolievoorraden, steeds een rol blijven spelen in de rivaliteit tussen de grote mogendheden. Het was een tijdlang een ‘klant’ van de USSR, maar stapte in de jaren 1970 over naar de westerse alliantie (met name door een spectaculaire toenadering tot Duitsland en vooral tot Frankrijk) toen de invloed van de Sovjet-Unie in het Midden-Oosten afnam. Tussen 1980 en 1988, in een van de langste en dodelijkste oorlogen (1.200.000 doden) sinds 1945, voerde Irak het westerse offensief aan tegen het Iran van Khomeini, dat had opgeroepen tot een heilige oorlog tegen de Amerikaanse ‘Grote Satan’. De westerse mogendheden, met name de Verenigde Staten, hebben Irak onophoudelijk gesteund, met name vanaf de zomer van 1987 door een aanzienlijke vloot naar de Perzische Golf te sturen, die dagelijks in botsing kwam met de Iraanse strijdkrachten en deze laatste in de zomer van 1988 dwong de vijandelijkheden te staken, hoewel zij Irak voordien bittere nederlagen hadden toegebracht.
Het is duidelijk dat Saddam Hoessein niet alleen omwille van Amerika vanaf september 1980 honderdduizenden proletariërs en boeren in uniform naar het Iraanse front stuurde om gedood te worden (en alleen al op 16 maart 1988 in Halabja 5.000 Koerdische burgers afslachtte). In feite streefde de Irakese bourgeoisie haar eigen oorlogsdoelen na door aan dit conflict deel te nemen. Naast het terroriseren van de Koerdische en Sjiitische bevolkingsgroepen was een van de doelstellingen het in handen krijgen van de Shatt al-Arab (de monding van de rivieren Tigris en Eufraat) die door Iran wordt gecontroleerd. Bovendien moest deze oorlog Irak en Saddam Hoessein in staat stellen de leiding van de Arabische wereld over te nemen. Kortom, deze oorlog was volkomen imperialistisch van aard.
De oorlog van 1990-1991 was van dezelfde aard. De imperialistische doelstellingen, die de VS en hun bondgenoten destijds met Operatie Desert Storm nastreefden, zijn op grote schaal ontmaskerd en aan de kaak gesteld. De gebeurtenis, die als voorwendsel diende voor de kruistocht tegen Irak, was de invasie van dat land in Koeweit in de zomer van 1990. Natuurlijk is het niet aan marxisten om zich te mengen in overwegingen wie de aanvaller is of wie wordt aangevallen, noch om Sjeik Jaber en zijn bankrekening of oliereserves te verdedigen. Dit gezegd zijnde, de militaire operatie van Irak tegen Koeweit in augustus 1990 was inderdaad die van een imperialistische schurk tegen een andere imperialistische schurk (om Lenin's favoriete term te gebruiken). Het feit dat zij kleine schurken zijn, verandert niets aan de diepgaande aard van hun politiek of aan de houding van het proletariaat tegenover dergelijke conflicten.
Een laatste opmerking over het imperialistische karakter van de staten in de wereld van vandaag. Een argument dat vaak wordt aangevoerd ter ondersteuning van het idee dat een staat als Irak niet imperialistisch is, is dat het geen kapitaal exporteert. Dit argument sluit aan bij Lenin’s analyse in zijn boek “Imperialisme, de hoogste fase van het kapitalisme”, waarin bijzondere nadruk wordt gelegd op dit aspect van de imperialistische politiek. In werkelijkheid is het gebruik door de epigonen van deze eenzijdige visie op het imperialisme om het verraad van het internationalisme te rechtvaardigen van hetzelfde soort als het gebruik door de stalinisten van een zin (geheel uit zijn verband gerukt) in een artikel van Lenin tijdens de Eerste Wereldoorlog.
“De ongelijkmatigheid van de economische en politieke ontwikkeling is een onvoorwaardelijke wet van het kapitalisme. Hieruit volgt dat de overwinning van het socialisme allereerst in enkele kapitalistische landen of zelfs in een enkel afzonderlijk land mogelijk is. Het zegevierende proletariaat van dit land zou zich na het onteigenen van de kapitalisten en na het organiseren van de socialistische productie in het eigen and opstellen tegenover de overige, de kapitalistische wereld, het zou de onderdrukte klassen van de andere landen naar zich toe halen, in die landen de opstand tegen de kapitalisten ontketenen en zonodig zelfs met wapengeweld tegen de uitbuiterklassen en hun staten optreden.” (“Over de leuze van de Verenigde Staten van Europa”, in “Lenin, Keuze uit zijn werken”, blz. 221)
Voor de stalinisten (die de laatste zin van dit citaat over het algemeen weglieten) “was dit de grootste ontdekking van onze tijd. Het werd het leidende beginsel van alle acties van de Kommunistische Partij in haar strijd voor de overwinning van de socialistische revolutie en de opbouw van het socialisme in ons land. Lenin’s theorie over de mogelijkheid van de overwinning van het socialisme in één land gaf het proletariaat een duidelijk perspectief op de strijd, gaf de energie en het initiatief van de proletariërs van elk land de vrije hand om tegen hun nationale bourgeoisie op te marcheren, inspireerde de Kommunistische Partij en de arbeidersklasse met een rotsvast vertrouwen in de overwinning.” (Voorwoord bij de Franstalige uitgave van “Lenin, Keuze uit zijn werken”, Moskou, 1975).
De methode is niet nieuw. Het is altijd gebruikt door de vervalsers van het marxisme, door de afvalligen. Zo beriepen de Duitse sociaal-democraten zich op deze of gene foutieve of dubbelzinnige formulering van de grondleggers van het marxisme om hun reformistische politiek en hun verraad aan het socialisme te rechtvaardigen. Zij hebben met name dit citaat van Engels uit de inleiding van 1895 van Marx’ brochure “De klassenstrijd in Frankrijk” tot uit den treuren gebruikt:
“De oorlog van 1870-71 en de nederlaag van de Commune hadden, zoals Marx had voorspeld, het zwaartepunt van de Europese arbeidersbeweging voorlopig van Frankrijk naar Duitsland verlegd. In Frankrijk waren er vanzelfsprekend jaren voor nodig eer men zich had hersteld van de aderlating van mei 1871. In Duitsland daarentegen, waar de mede als gevolg van de van Franse miljardenzegen, welhaast als in een broeikas opgekweekte industrie zich steeds sneller ontwikkelde, groeide de sociaal-democratie nog veel sneller en duurzamer. Dankzij het inzicht, waarmee de Duitse arbeiders gebruik maakten van het in 1866 ingevoerde algemeen kiesrecht, is de verbazingwekkende groei van de partij in de onbetwistbare cijfers zichtbaar. (…) Met dit succesvolle gebruik van het algemeen kiesrecht was een geheel nieuwe strijdwijze van het proletariaat proletarische in werking getreden, en deze ontwikkelde zich snel verder. Men ontdekte dat de staatsinstellingen, in het kader waarvan de heerschappij van de bourgeoisie is georganiseerd, nog meer aanknopingspunten bieden, met behulp waarvan de arbeidersklasse diezelfde staatsinstellingen kan bestrijden. Men nam deel aan verkiezingen voor landdagen, gemeenteraden, en arbeidsbureaus, men betwistte de bourgeoisie iedere post, bij het bezetten waarvan een behoorlijk deel van het proletariaat meesprak. En zo kon het gebeuren, dat bourgeoisie en regering tenslotte veel banger waren voor het legale dan voor het illegale optreden van de arbeiderspartij, veel banger waren voor de successen bij de verkiezingen dan voor de opstand.” (Friedrich Engels, “De klassenstrijd in Frankrijk”, Inleiding, Pegasus 1974, blz. 18 en 21)
En dit anti-proletarische gebruik van een foutief citaat van Engels wordt door Rosa Luxemburg aan de kaak gesteld op het platform van het oprichtingscongres van de Kommunistische Partij van Duitsland: “Engels heeft immers de resultaten, en de praktische gevolgen van dit gebruik van zijn inleiding, van zijn theorie niet meer meegemaakt. Ik ben zeker van dat, als men de werken van Marx en Engels kent, als men de levende, revolutionaire, echte, onvervalste geest kent, die hun gehele leer en al hun geschriften ademen, men ervan overtuigd kan zijn, dat Engels de eerste zou zijn geweest die tegen de afdwalingen, die het resultaat zijn geweest van het niets-dan-parlementarisme; tegen deze verwording en verloedering van de arbeidersbeweging, zoals die in Duitsland reeds tientallen jaren voor de 4e augustus heeft plaatsgehad, - omdat de 4e augustus toch niet uit de lucht is komen vallen als een onverhoopte wending maar een logisch gevolg was van dat wat we voordien, dag na dag en jaar na jaar, hebben meegemaakt. – dat Engels, en als hij zou hebben geleefd, Marx de eersten zouden zijn geweest om hiertegen met alle kracht te protesteren, en met de machtige hand de kar terug te trekken, zodat deze niet het moeras in zou rijden. Maar Engels stierf in hetzelfde jaar waarin hij zijn inleiding schreef” (Rosa Luxemburg, “Ons programma en de politieke situatie”, Pegasus, 1973, blz. 18-19).
Om terug te komen op het idee dat de enige manifestatie van een imperialistische politiek de uitvoer van kapitaal is, zij erop gewezen dat dit idee vreemd is aan Lenin’s boek “Imperialisme, als hoogste stadium van het kapitalisme”. Integendeel, want er staat:“Bij de talrijke ‘oude’ motieven van de koloniale politiek voegde het financierskapitaal nog de strijd om de grondstoffen- bronnen, om de kapitaalbeleggingen, om de ‘invloedssferen’ (d.w.z. sferen voor winstgevende zaakjes, concessies, monopolistische winsten enz.) en tenslotte om de uitbreiding van het exploitatiegebied in het algemeen” (“Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme”, Hoofdstuk X De plaats van het imperialisme in de geschiedenis [37]).
In werkelijkheid had deze eenzijdige verdraaiing van Lenin’s analyse van het imperialisme hetzelfde doel als de interpretatie die de stalinisten gaven aan de hierboven geciteerde korte passage over ‘de opbouw van het socialisme in één land’: proberen de mensen te doen geloven dat er niets kapitalistisch of imperialistisch was aan het systeem dat in de USSR was opgezet na de revolutie van oktober 1917 en de mislukking van de revolutionaire wereldgolf die daarop volgde. Aangezien de USSR niet over de financiële middelen beschikte om kapitaal uit te voeren (behalve op belachelijke schaal in vergelijking met de Westerse mogendheden), kon de politiek die zij voerde volgens een dergelijke opvatting niet imperialistisch zijn. En dit, zelfs wanneer deze politiek de vorm aannam van territoriale verovering, de uitbreiding van haar ‘invloedssferen’, de plundering van grondstoffen en landbouwproducten, of zelfs de regelrechte ontmanteling van fabrieken in bezette landen. In feite een politiek die veel gelijkenis vertoont met dat van nazi-Duitsland in bezet Europa (waar weinig kapitaal werd geëxporteerd en veel ronduit werd geplunderd). Natuurlijk was een dergelijke analyse van het imperialisme een goede zaak voor de stalinistische propaganda tegen hen die de imperialistische activiteiten van de Sovjetstaat aan de kaak stelden. Maar men mag ook niet vergeten dat de stalinisten niet de enigen waren die het idee afwezen dat de USSR kapitalistisch en imperialistisch zou zijn geweest. Zij kregen in hun misleidingwerk de niet aflatende steun van de trotskistische beweging met de door Trotski ontwikkelde analyse waarin de USSR werd voorgesteld als een ‘gedegenereerde arbeidersstaat’ waarin de kapitalistische productieverhoudingen waren verdwenen.
Wij zullen in het kader van deze tekst niet proberen de inconsistentie aan te tonen van Trotski’s analyse van de productieverhoudingen in de USSR. In dit verband verwijzen wij naar de verschillende artikelen die wij in onze Internationale Revue hebben gepubliceerd, met name “De ongeïdentificeerde klasse, de Sovjet-bureaucratie gezien door Trotski” (Internationale Revue, Frans-, Engels- en Spaanstalige uitgave nr. 92). Aan de andere kant is het belangrijk te benadrukken dat vooral in naam van de ‘verdediging van de USSR en zijn verworvenheden voor de arbeidersklasse’ de trotskistische beweging het geallieerde kamp steunde tijdens de Tweede Wereldoorlog, met name door deel te nemen aan het ‘verzet’, en dat zij dezelfde politiek voerde als de sociaal-chauvinisten van 1914. Met andere woorden, zij verraadde het kamp van de arbeidersklasse en sloot zich aan bij dat van de bourgeoisie.
Dat de ‘argumenten’ die de trotskistische stroming gebruikte om deelname aan de imperialistische oorlog te steunen, niet identiek waren aan die van de sociaal-chauvinisten van de Eerste Wereldoorlog, verandert niets aan de essentie van het probleem. In feite waren zij van dezelfde aard, aangezien zij opriepen tot een fundamenteel verschil tussen twee vormen van kapitalisme en tot steun aan een van beiden in naam van het ‘minste kwaad’. In de Eerste Wereldoorlog riepen de fanatieke chauvinisten op tot de verdediging van het vaderland. De sociaal-chauvinisten riepen op tot de verdediging van de ‘Duitse beschaving’ tegen het ‘despotisme van de tsaar’, en tot de verdediging van het ‘Frankrijk van de Grote Revolutie’ tegen het ‘Pruisische militarisme’. In de Tweede Wereldoorlog riepen de stalinisten, naast De Gaulle die het ‘eeuwige Frankrijk’ verdedigde, op tot de verdediging van de democratie tegen het fascisme en tot de verdediging van het ‘vaderland van het socialisme’. De trotskisten van hun kant volgden het voorbeeld van de stalinisten door op te roepen tot deelname aan het ‘verzet’ in naam van de ‘verdediging van de verworvenheden van de arbeiders van de USSR’. Op die manier werden zij, net als de stalinisten, ronselaars voor het Engels-Amerikaanse kamp in de imperialistische oorlog.
Door in de Eerste Wereldoorlog de Heilige Unie te steunen, hebben de socialistische partijen hun overgang naar het kamp van de bourgeoisie ondertekend. Door de theorie van de ‘opbouw van het socialisme in één land’ aan te nemen, zetten de stalinistische partijen een beslissende stap op weg naar hun overgang in dienst van het nationale kapitaal, die eindigde met hun steun aan de herbewapeninginspanningen van hun respectievelijke nationale bourgeoisie en de actieve voorbereiding op de oorlog die op het punt stond te beginnen. De deelname van de trotskistische stroming aan de Tweede Wereldoorlog markeerde hun overgang naar het kamp van het kapitaal. Als wij het klassenterrein van het proletariaat willen heroveren dan kan er daarom geen ander alternatief bestaan dan te breken met het trotskisme en zeker geen ‘echt trotskisme’ uit te vinden. De stromingen binnen de Vierde Internationale, die een internationalistische positie wilden behouden, hebben dit begrepen, zoals die van Munis (de officiële vertegenwoordiger van het trotskisme in Spanje), die van Scheuer in Oostenrijk, van Stinas in Griekenland, van ‘Socialisme ou Barbarie’ in Frankrijk. Dit is ook het geval met Trotski's eigen weduwe, Natalia Sedova, die in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog brak met de Vierde Internationale over de kwestie van de verdediging van de USSR en de deelname aan de imperialistische oorlog in naam van de USSR.
Wie de strijd wil voeren aan de zijde van de arbeidersklasse, kan er niet omheen om duidelijk te breken met de hele trotskistische stroming en niet alleen met deze of gene organisatie van deze stroming.
Nogmaals, wij kunnen het probleem omdraaien zoals wij willen, wij kunnen ons beroepen op Trotski, Lenin of zelfs Marx, uit het hoofd een passage citeren uit “Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme”; wij kunnen onze ogen of oren sluiten, zoals wij willen, of allebei; wij kunnen onze kop in het zand steken of ergens anders, maar niets zal deze harde realiteit veranderen: een groep die vandaag de dag het ‘Irakese verzet’ steunt, treedt niet alleen op als een ronselaar om de Irakese proletariërs om te vormen tot kanonnenvoer voor de meest achterlijke sectoren (sjiitisch of soennitisch) van de Irakese bourgeoisie, maar verleent ook substantiële steun aan de imperialistische belangen van haar eigen nationale bourgeoisie wanneer deze zich verzet tegen de Amerikaanse ambities, zoals nu het geval is in Duitsland, Frankrijk of Spanje. Maar zelfs wanneer de overheersende sector van de bourgeoisie van een land deze ambities steunt, zoals nu in Italië, cultiveert zo'n groep alleen maar de anti-Amerikaanse nationalistische gevoelens van de proletariërs van dat land. In ieder geval eigent deze groep zich het etiket van kommunist of internationalist toe. Zij verschillen niet van degenen die Lenin sociaal-chauvinisten noemde: socialisten in woord, chauvinisten en burgerlijk in daad.
Wat de ‘marxistische’ argumenten betreft, die deze of gene zin van Lenin of zelfs Marx gebruiken om deelname aan de imperialistische oorlog te rechtvaardigen, Lenin heeft deze reeds bij voorbaat beantwoord:
“In plaats van de bevrijder van naties tijdens de strijd tegen het feodalisme, is het kapitalisme de grootste onderdrukker van naties geworden in het imperialistische tijdperk. Het vroeger progressieve kapitalisme is nu reactionair geworden, het heeft de productiekrachten zo ver ontwikkeld dat de mensheid geconfronteerd wordt met ofwel de overgang naar het socialisme ofwel met een jarenlange, zelfs tientallen jaren durende gewapende strijd van de ‘grootmachten’ om het kapitalisme kunstmatig in stand te houden door middel van koloniën, monopolies, privileges en elke vorm van nationale onderdrukking.” (“Sozialismus und Krieg”, Hoofdstuk I: Die Grundsätze des Sozialismus und der Krieg 1914/1915 [38])
“De sociaal-chauvinisten (in Rusland, Plechanov en Co.) verwijzen graag naar het Belgische voorbeeld. Maar dit voorbeeld spreekt tegen hen. De Duitse imperialisten hebben schaamteloos de neutraliteit van België geschonden, zoals de oorlogvoerende staten, die alle verdragen en aangegane verplichtingen schenden wanneer dat nodig is, dat altijd en overal hebben gedaan. Veronderstel dat alle staten die zich aan de internationale verdragen willen houden, Duitsland de oorlog hadden verklaard met de eis dat België zou worden geëvacueerd en schadeloos gesteld. In dit geval zou de sympathie van de socialisten natuurlijk aan de kant van de vijanden van Duitsland liggen. Maar het addertje onder het gras is nu juist dat de ‘alliantie van drie (of vier)’ geen oorlog voert omwille van België; dit is aan de hele wereld bekend, en alleen huichelaars trachten dit te verdoezelen. Engeland wil de Duitse koloniën en Turkije plunderen, Rusland wil Galicië en Turkije, Frankrijk streeft naar Elzas-Lotharingen, zelfs naar de linkeroever van de Rijn; met Italië is een verdrag gesloten over de verdeling van de buit (Albanië, Klein-Azië); met Bulgarije en Roemenië wordt ook over de verdeling van de buit gekibbeld. Op grond van de huidige oorlog tussen de huidige regeringen, kan men België niet anders helpen dan door Oostenrijk of Turkije, enz. te helpen wurgen! Wat heeft dat te maken met ‘verdediging van het vaderland’? Dit is nu juist de eigenaardigheid van de imperialistische oorlog, een oorlog tussen reactionair-burgerlijke, historisch achterhaalde regeringen, een oorlog die gevoerd wordt met het doel andere naties te onderdrukken. Wie de deelname aan deze oorlog goedkeurt, bestendigt de imperialistische onderdrukking van naties. Zij die ervoor pleiten de moeilijkheden, waarin de regeringen zich thans bevinden, aan te grijpen om te strijden voor een sociale revolutie, pleiten voor de werkelijke vrijheid van alle volkeren, die alleen onder het socialisme mogelijk is.” (“Sozialismus und Krieg”, Hoofdstuk I: Die Grundsätze des Sozialismus und der Krieg 1914/1915 [38])
“Vraag 19: Kan deze revolutie plaatsvinden in één land? Antwoord: Neen. De grootindustrie heeft, alleen al doordat ze de wereldmarkt heeft geschapen, alle volkeren van de aarde, en met name de meest geciviliseerde, zodanig met elkaar verbonden, dat elk volk apart afhankelijk is van wat bij andere volkeren gebeurt. Ze heeft voorts in alle beschaafde landen de maatschappelijke ontwikkeling zozeer aan elkaar gelijk gemaakt, dat in al deze landen bourgeoisie en proletariaat de beide doorslaggevende klassen van de maatschappij zijn geworden, en de strijd tussen beide de voornaamste strijd van dit tijdperk is geworden. De kommunistische revolutie zal dan ook geen louter nationale revolutie zijn, maar ze zal er een zijn, die in alle beschaafde landen, dit wil zeggen althans in Engeland, Amerika, Frankrijk en Duitsland gelijktijdig plaatsvindt [...] Ze zal op de overige landen van de wereld een belangrijke reactie uitoefenen en een volledige versnelling betekenen van de wijze waarop ze zich tot dan toe hebben ontwikkeld. Ze is een universele revolutie en zal zich dan ook op universeel terrein afspelen.” (F. Engels, “De Beginselen van het Kommunisme”, 1847)[1].
1. Van meet af aan heeft de arbeidersbeweging de nadruk gelegd op het wereldwijde karakter van de kommunistische revolutie. Het internationalisme is altijd de toetssteen geweest in de strijd van de arbeidersklasse en van het programma van zijn politieke organisaties. Afdwaling van dit fundamentele beginsel kwam telkens neer op een breuk met het proletarische kamp en een overgang naar het burgerlijke kamp. Terwijl het voor de revolutionairen al meer dan een eeuw duidelijk was dat de beweging van de kommunistische revolutie samenhangt met het proces van wereldwijde veralgemening van de arbeidersstrijd, zijn de karakteristieken van dit proces toch niet duidelijk begrepen in alle perioden van de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Er is verschillende malen daadwerkelijk een terugval geweest in deze kwestie: bijgevolg zat de arbeidersbeweging zestig jaar lang opgescheept met twee ideeën:
Deze twee ideeën behoren niet tot de klassieke erfenis van het marxisme die ons door Marx en Engels is nagelaten. Ze ontstonden in de loop van de Eerste Wereldoorlog en maakten deel uit van de vergissingen die door de Kommunistische Internationale heilig werden verklaard en die door de nederlaag van de wereldrevolutie konden worden omgezet in dogma’s.
Maar in tegenstelling tot andere valse standpunten van de Kommunstische Internationale, die door de Kommunistische Linkerzijde energiek werden bestreden, stonden deze twee ideeën lange tijd in de gunst bij authentieke revolutionaire stromingen [2], en blijven tot op heden de alfa en omega van de vooruitzichten zoals die verdedigd worden door de bordigistische groepen. Dit is grotendeels toe te schrijven aan het feit dat deze vergissingen – zoals vaak is gebeurd in de arbeidersbeweging – voortkwamen uit een onverzoenlijke verdediging van authentieke klassenstandpunten. Zo:
De zege van de proletarische revolutie in Rusland toonde de deugdelijkheid aan van de standpunten verdedigd door de Bolsjewiki; met name het standpunt dat het kapitalistisch systeem, met de wereldoorlog, een kenmerk van de twintigste eeuw, als geheel in de periode van haar historische neergang was aangeland, en de noodzaak duidelijk maakte dat de socialistische revolutie het enige alternatief was. Anderzijds leidde het internationale isolement van de eerste proletarische poging ertoe dat het beperkte karakter van deze standpunten en enkele verkeerde argumenten die ter verdediging werden aangevoerd, werd verborgen. De overwinning van de wereldwijde contrarevolutie leidde er uiteindelijk toe dat deze zwakheden werden gebruikt om de politiek van de bourgeoisie en de zogenaamde ‘arbeiders’-partijen te rechtvaardigen. De verwerping van deze burgerlijke politiek kan daarom niet beperkt blijven tot een simpele bevestiging van de juiste standpunten van Lenin en de Kommunistische Internationale, zoals de Bordigisten voorstellen. Het vereist een kritiek van de fouten van het verleden, een verwerping van alle formuleringen die kwetsbaar zijn en door de bourgeoisie kunnen worden overgenomen.
2. De I.K.S. heeft zich nu al enige tijd bezig gehouden met een kritiek op de stelling die inhoudt dat de beste voorwaarden voor de revolutie en voor de veralgemening van de strijd die daartoe leidt worden verschaft door de imperialistische oorlog [3]. Anderzijds is de theorie van de ‘zwakste schakel’, die we in onze analyses impliciet hebben afgewezen nog niet uitdrukkelijk en in bijzonderheden bekritiseerd. Dat is wat we in deze tekst willen doen, omdat:
Ofschoon de I.K.S., als een wezenlijk onderdeel van haar vooruitzichten en bij verschillende gelegenheden sterk de nadruk heeft gelegd op de noodzaak van een wereldwijde veralgemening van de klassenstrijd, heeft zij tot nu toe de kenmerken van deze veralgemening niet uitgewerkt. Zij heeft tot nu toe in het bijzonder op twee kwesties niet uitdrukkelijk geantwoord:
Achter het vraagstuk van de ‘zwakste schakel’ staat de hele zienswijze van het historisch perspectief van de revolutie op het spel. Het is dus noodzakelijk de algemene voorwaarden voor de proletarische revolutie opnieuw te bezien.
3. Als we de klassieke zienswijze van het marxisme volgen, zoals die bijvoorbeeld is neergelegd in het Kommunistisch Manifest, dan zien de voorwaarden van de kommunistische revolutie er, schematisch weergegeven, als volgt uit:
Deze voorwaarden, die geldig zijn voor alle revoluties in de geschiedenis (zoals voor de burgerlijke revolutie) nemen in de proletarische revolutie een bijzondere vorm aan:
4. Sinds de Eerste Wereldoorlog bestaan de materiële voorwaarden voor de kommunistische revolutie inderdaad op wereldschaal. Lenin had volkomen gelijk om het proletarische karakter van de Russische revolutie niet af te leiden uit de bijzondere omstandigheden van dat land (zoals de Mensjewiki deden, en zoals de verschillende radenistische groepen later deden en nog doen), maar uit de wereldsituatie. Het feit dat het kapitalisme als geheel haar vervalfase is binnengetreden betekent echter niet dat er geen enorme verschillen zouden bestaan tussen de verschillende delen van de wereld op het vlak van de ontwikkeling van de productiekrachten, en in het bijzonder van de voornaamste productiekracht, het proletariaat. Verre van dat.
De wet van de ongelijkmatige ontwikkeling van het kapitalisme, waarop Lenin en zijn epigonen hun theorie van ‘de zwakste schakel’ baseren, kwam in de periode van opkomst van het kapitalisme tot uiting in een machtige inspanning van de achtergebleven landen om de meest ontwikkelde landen in te halen en zelfs voorbij te streven. Maar deze tendens neigt ertoe te worden omgekeerd als het stelsel als geheel haar objectieve historische grenzen bereikt en niet meer in staat is de wereldmarkt in dezelfde mate uit te breiden als de behoeften die worden geschapen door de ontwikkeling van de productiekrachten. Als het zijn historische grenzen heeft bereikt, dan biedt het als stelsel in verval niet langer de mogelijkheid van ‘vereffening’ in de ontwikkeling: integendeel, het brengt een stagnatie met zich mee van alle ontwikkeling door verspilling, onproductieve arbeid en vernietiging. De enige ‘inhaalbeweging’ waarvan sprake kan zijn bestaat er uit dat de meest ontwikkelde landen in een situatie terechtkomen die in de achtergebleven landen bestaat – economische stuiptrekkingen, armoede, staatskapitalistische maatregelen. In de negentiende eeuw toonde het verst gevorderde land, Groot-Brittannië, aan de rest de weg vooruit; nu zijn het de derde wereldlanden die, in zekere zin, de toekomst laten zien die voor de meest ontwikkelde landen is weggelegd.
Maar zelfs onder deze omstandigheden kan er tussen de verschillende landen van de wereld geen werkelijke ‘vereffening’ plaatsvinden. Terwijl de wereldcrisis geen enkel land ontziet, oefent het haar meest verwoestende werking niet uit op de machtigste en meest ontwikkelde landen, maar op de landen die te laat de economische wereldarena betraden en waarvan de ontwikkelingsmogelijkheden door de oudere grootmachten wordt versperd[6].
De wet van de ongelijkmatige ontwikkeling, die op een bepaald moment een zekere economische vereffening mogelijk maakte, verschijnt nu dus als een factor die de ongelijkheid tussen de landen verergert. Terwijl de oplossing voor de tegenstellingen van deze maatschappij – de proletarische wereldrevolutie – voor alle landen dezelfde is, blijft het toch zo dat de bourgeoisie als geheel haar periode van economische crisis binnentreedt met aanzienlijke verschillen tussen de geografisch-economische zones.
Dit geldt ook voor het proletariaat, dat zijn historische taak als een eenheid tegemoet treedt, terwijl het tegelijkertijd geconfronteerd wordt met de aanzienlijke verschillen die er tussen de verschillende landen bestaan. Dit tweede punt volgt uit het eerste, voorzover de kenmerken van het proletariaat in een land, en voornamelijk die kenmerken die zijn kracht bepalen (aantal, concentratie, ontwikkeling, ervaring), nauw verbonden zijn met de ontwikkeling van het kapitalisme in dat land.
5. Alleen door rekening te houden met deze verschillen die we van het kapitalisme erven, door ze op te nemen in de algemene vooruitzichten van de revolutie, kunnen we die op een stevige grondslag plaatsen. We moeten vermijden dat we verkeerde conclusies trekken uit juiste uitgangspunten en vooral niet verwachten dat de revolutie begint op plaatsen waar het niet kan, zoals in de theorie van de ‘zwakste schakel’ die ontwikkeld werd door de ‘Leninisten’.
Hun argument bestaat uit het overnemen van een beeld uit de natuurkunde – een keten die onder spanning staat breekt op zijn zwakste punt – en dat toe te passen ervan op maatschappelijk gebied. Ze gaan dus geheel en al voorbij aan het wezenlijke verschil tussen de anorganische wereld, en de levende, organische wereld, en dan vooral de menselijke wereld die een maatschappelijke is.
Een sociale revolutie is niet louter het breken van een keten, de ineenstorting van de oude maatschappij. Het is tegelijkertijd een daad van opbouw van een nieuwe maatschappij. Het is geen mechanische gebeurtenis, maar een maatschappelijk feit dat onverbrekelijk verbonden is met de tegenspraken in de menselijke belangen, met de aanspraken en de strijd van de maatschappelijke klassen.
Gevangen in een mechanistische visie, wordt met de theorie van de ‘zwakste schakel’ gezocht naar geografische punten waar het maatschappelijk lichaam het zwakste is en de vooruitzichten worden daarop gebaseerd. Daarin ligt de bron van de theoretische vergissing.
Het marxisme – dat van Marx en Engels – zag de geschiedenis nooit op deze wijze. Volgens hen vonden de sociale revoluties niet plaats waar de oude heersende klasse het zwakst was en haar structuur het minst ontwikkeld, maar integendeel, daar waar haar structuur het hoogste niveau heeft bereikt dat verenigbaar is met de productiekrachten, en daar waar de klasse die de nieuwe productieverhoudingen voortbrengt die de oude machten moeten vervangen, het sterkst is. Terwijl Lenin uitging van de punten waar de bourgeoisie het zwakst was, zochten en baseerden Marx en Engels hun perspectief in en op de punten waar het proletariaat het sterkst, het meest geconcentreerd en het best gesitueerd was om de maatschappelijke omwenteling te voltrekken. Want, terwijl de crisis de onderontwikkelde landen het hardste treft juist als resultaat van hun economische zwakte en hun gebrek aan manoeuvreerruimte, mogen we niet uit het oog verliezen dat de oorsprong van de crisis in de overproductie ligt en dus in de voornaamste centra van de kapitalistische ontwikkeling. Dat is nog een reden waarom de voorwaarden voor een antwoord op de crisis en om deze voorbij te streven in de belangrijkste centra liggen.
6. De onvoorwaardelijke verdedigers van de theorie van de ‘zwakste schakel’ zullen antwoorden dat de Oktoberrevolutie van 1917 de deugdelijkheid van hun opvattingen bevestigt, omdat we van Marx weten dat “de mens de juistheid van zijn gedachten in de praktijk aantoont”. De vraag is echter hoe je deze ‘praktijk’ ziet en opvat, hoe je de uitzondering van de regel onderscheidt. En vanuit deze invalshoek moeten we de betekenis van de revolutie van 1917 niet overdrijven.
Net zoals deze niet bewijst dat de beste voorwaarden voor de proletarische revolutie voortkomen uit de oorlog, zo bewijst ze om de volgende redenen evenmin de juistheid van de theorie van de ‘zwakste schakel’:
Bij dit laatste punt moeten we opmerken dat de bourgeoisie snel lering trok uit oktober 1917. Zodra de revolutie in Duitsland in november 1918 begon beëindigde ze de oorlog en was er een nauwe samenwerking tussen haar verschillende delen om de arbeidersklasse te verpletteren (de vrijlating van de Duitse krijgsgevangenen door de landen van de Entente, de uitholling van de wapenstilstand en de vredesakkoorden waardoor het Duitse leger de gelegenheid kreeg om een contigent van 5.000 mitrailleurs te behouden).
Dit groeiend besef bij de bourgeoisie van het proletarische gevaar werd vervolgens bevestigd vóór [7]en tijdens [8] de Tweede Wereldoorlog. Vandaar dat revolutionairen met een heldere kijk niet verrast waren bij het zien van de formidabele samenwerking tussen de verschillende delen van de wereldbourgeoisie ten opzichte van de klassenstrijd in Polen in 1980-1981.
Gaan we alleen af op het laatste voorbeeld – de bourgeoisie zal zich momenteel niet meer zo snel laten verrassen als in het verleden – dan is het tamelijk zinloos te wachten op een herhaling van de revolutie van 1917.
Zolang de belangrijke klassenbewegingen alleen de landen aan de rand van het kapitalisme raken (zoals met Polen het geval was), en zelfs als de plaatselijke bourgeoisie volslagen overvleugeld is, dan nog zal de Heilige Alliantie van alle bourgeoisieën ter wereld, geleid door de machtigste, in staat zijn om een economisch, politiek, ideologisch en zelfs militair veiligheidscordon te leggen rondom de betreffende delen van het proletariaat. Pas als de strijd van het proletariaat het economische en politieke hart van het kapitaal raakt:
Als het proletariaat een ‘zwakke schakel’ van het wereldkapitalisme aanvalt ontstaat dus niet het gevaar dat het wereldkapitalisme omver zal worden geworpen. Alleen als de arbeidersklasse de ‘sterke schakels’ aanvalt, als we het beeld van Lenin overnemen, kan het revolutionaire proces werkelijk op gang komen.
Zoals we eerder al zeiden is het beeld van de keten, dat de werkelijkheid van de kapitalistische wereld moet voorstellen, een vals beeld. We kunnen beter het beeld oproepen van een netwerk, of van een organisch weefsel, een levend lichaam. Iedere wond die de vitale functies niet raakt geneest uiteindelijk (en we kunnen het aan het kapitaal overlaten om de benodigde antistoffen af te scheiden om het risico van infectie uit te sluiten). Alleen door het hart en het hoofd te raken zal het proletariaat in staat zijn het kapitalistische monster te verslaan.
7. Al eeuwenlang heeft de geschiedenis het hart en het hoofd van de kapitalistische wereld in West-Europa geplaatst. De wereldrevolutie zal haar eerste stappen zetten waar ook het kapitaal haar eerste stappen zette. Hier zijn de voorwaarden van de revolutie, zoals hiervoor opgesomd, in hun meest ogeavanceerde vorm aanwezig. De meest ontwikkelde productiekrachten, de belangrijkste arbeidersconcentraties en het meest geschoolde proletariaat (door de technologische behoeften van de moderne productie) zijn geconcentreerd in de drie belangrijkste zones van de wereld:
Maar deze drie zones staan wat betreft revolutionair potentieel niet aan elkaar gelijk.
Om te beginnen zijn Centraal en Oost-Europa verbonden met het meest achtergebleven imperialistische blok: de belangrijke arbeidersconcentraties die zich daar bevinden (in Rusland zijn er meer fabrieksarbeiders dan in enig ander land) werken met een achterhaald industrieel potentieel en worden geconfronteerd met economische omstandigheden (vooral schaarste) die niet de meest gunstige zijn voor een beweging die het scheppen van een socialistische maatschappij tot doel heeft. Bovendien gaan deze landen nog het meest gebukt onder het gewicht van de contrarevolutie in de politieke vorm van een totalitair regime, dat wel onbuigzaam en daardoor broos is, maar waar democratische vakbondsbedrog, nationalistische en zelfs religieuze misleidingen veel moeilijker door het proletariaat te boven kunnen worden gekomen. Deze landen zullen, zoals tot nu toe het geval is geweest, waarschijnlijk meer gewelddadige explosies te zien geven en iedere keer als dat nodig mocht blijken, zullen deze uitbarstingen vergezeld gaan van krachten om de beweging te laten ontsporen zoals Solidarnosc. In het algemeen zullen zij niet het toneel vormen waarop het meest ontwikkelde klassebewustzijn van de arbeiders tot stand kan komen.
Op de tweede plaats zijn gebieden zoals Japan en Noord-Amerika, ook al zijn daar de meeste voor de revolutie noodzakelijke voorwaarden aanwezig, niet het meest gunstig voor de ontketening van het revolutionaire proces door het gebrek aan ervaring en de ideologische achterstand van het proletariaat. Dit is heel duidelijk het geval voor Japan, maar het geldt ook voor Noord-Amerika, waar de arbeidersbeweging zich ontwikkelde als een aanhangsel van de Europese arbeidersbeweging en waar de bourgeoisie, door bijzondere omstandigheden zoals de ‘beschavingsgrens van het Westen’ en vervolgens door de hoogste levensstandaard ter wereld van de arbeiders, een veel steviger ideologische greep op de arbeiders had dan in Europa. Dit verschijnsel komt onder andere daarin tot uiting dat er in Noord-Amerika geen grote burgerlijke partijen zijn met een ‘arbeiders’-tintje. Niet omdat deze partijen, zoals de trotskisten beweren, de uitdrukking zouden zijn van proletarisch klassebewustzijn, maar gewoon omdat door het lage niveau aan ervaring, politisering en bewustzijn van de arbeiders, hun sterke aanhankelijkheid aan de klassieke waarden van het kapitalisme, de bourgeoisie in staat is te functioneren zonder gebruik te hoeven maken van verfijnder vormen van bedrog en controle over de arbeidersklasse.
Alleen in West-Europa, waar het proletariaat de langste strijdervaring heeft, waar het al tientallen jaren geconfronteerd wordt met het meest geraffineerde ‘arbeiders’-bedrog, kan het politieke bewustzijn, dat onontbeerlijk is in zijn strijd voor de revolutie, volledig tot ontwikkeling komen.
Dit is geen ‘eurocentristische’ zienswijze. Het is de burgerlijke wereld zèlf die in Europa begon en die het oudste proletariaat met de meeste ervaring voortbracht. Het is de burgerlijke wereld zèlf die op zo een klein stukje van de aardbol zoveel geavanceerde landen bijeenbracht, hetgeen de opbloei van een praktisch internationalisme, de verbinding van de proletarische strijd in de verschillende landen, sterk vereenvoudigt. (Het was geen toeval dat het Britse proletariaat centraal stond bij de oprichting van de Eerste Internationale en dat het Duitse proletariaat de doorslag gaf bij de oprichting van de Tweede Internationale). Tenslotte is het de burgerlijke geschiedenis zèlf die in Europa de grens trok tussen de twee grote imperialistische blokken van de tweede helft van de twintigste eeuw (en meer in het bijzonder in Duitsland, het ‘klassieke’ land van de arbeidersbeweging).
Dit betekent niet dat klassenstrijd en revolutionaire activiteit geen zin heeft in andere delen van de wereld. De arbeidersklasse vormt een geheel. De klassenstrijd bestaat overal waar arbeid en kapitaal de degens kruizen. De lessen van de verschillende uitingen van deze strijd gelden voor de hele klasse, ongeacht de vraag waaruit ze werden getrokken: in het bijzonder zal de ervaring van de strijd in de perifere landen de strijd in de centrale beïnvloeden. De revolutie zal wereldwijd zijn en zal alle landen omvatten. De revolutionaire stromingen van de klasse zijn kostbaar overal waar het proletariaat het opneemt tegen de bourgeoisie, dat wil zeggen overal ter wereld.
Dit betekent evenmin dat het proletariaat de oorlog zal hebben gewonnen zodra het de kapitalistische staat in de belangrijkste landen van West-Europa ten val heeft gebracht. Het laatste grote bedrijf van de revolutie, dat waarschijnlijk beslissend zal zijn, zal worden opgevoerd in de twee reusachtige imperialistische monsters: de Sovjet-Unie en vooral de Verenigde Staten.
Wat dit in wezen betekent is:
Het betekent ook dat alleen als het proletariaat van deze landen zich bevrijdt uit de meest doortrapte valstrikken, die de bourgeoisie heeft gelegd, vooral de valstrik van links in de oppositie, de stormklok zal luiden voor een wereldwijde veralgemening van de proletarische strijd, voor de revolutionaire confrontatie.
De weg daarheen is lang en moeilijk en er bestaat geen kortere. De massastaking ontwikkelde zich in Polen, maar raakte toen verstrikt in een vakbondsimpasse. Pas als deze impasse doorbroken is kan de massastaking, en zoals Rosa Luxemburg aantoonde, ook de revolutie haar doel bereiken, zowel in West-Europa als in de rest van de wereld.
De weg is lang, maar er is geen andere.
F.M.
[1] Friedrich Engels, “Beginselen van het kommunisme”, Pegasus [41], Amsterdam 1971, p. 28.
[2] In mei 1952 kon onze ‘directe’ voorloper, Internationalisme, nog schrijven: “Het proces dat leidt tot de ontwikkeling van de revolutionaire bewustwording van het proletariaat is onmiddellijk gebonden aan de terugkeer van de objectieve voorwaarden die de ontwikkeling van dit bewustzijn mogelijk maken. Deze voorwaarden kunnen worden samengevat in één algemeen punt: het proletariaat wordt verbannen uit de maatschappij, het kapitalisme is niet langer in staat de materiële voorwaarden van zijn bestaan te verzekeren. Deze voorwaarde wordt geschapen door het hoogtepunt van de crisis. En het hoogtepunt van de crisis, in het tijdperk van het staatskapitalisme, ligt in de oorlog”.
[3] Zie de teksten in Internationale Revue, Frans-, Engels- en Spaanstalige uitgave, nr. 26.
[4] Het voorwoord de Franse editie van Lenin, Keuze uit zijn werken is verhelderend: “In de artikelen ‘De leuze van de Verenigde Staten van Europa’ en ‘Het militaire programma van de proletarische revolutie’ die zijn gebaseerd op de door hem ontdekte wet van de ongelijkmatige ontwikkeling van het kapitalisme, trok Lenin de briljante conclusie dat de overwinning van het socialisme in het begin mogelijk was in enkele kapitalistische landen, of zelfs maar één. “Ongelijkmatige economische en politieke ontwikkeling is een absolute wet van het kapitalisme. Daaruit volgt dat de overwinning van het socialisme aanvankelijk mogelijk is in een klein aantal kapitalistische landen, of zelfs maar in één kapitalistisch land.” (p. 651). Dit was de grootste ontdekking van onze tijd (...) Het werd het leidende beginsel van alle acties van de Kommunistische Partij in haar strijd voor de overwinning van de socialistische revolutie en de opbouw van het socialisme in ons land. Lenin’s theorie over de mogelijkheid van de overwinning van het socialisme in één land gaf het proletariaat een duidelijk perspectief op de strijd, gaf de energie en het initiatief van de proletariërs van elk land de vrije hand om tegen hun nationale bourgeoisie op te marcheren, inspireerde de Kommunistische Partij en de arbeidersklasse met een rotsvast vertrouwen in de overwinning” (Instituut voor Marxisme-Leninisme van het Centraal Comité van Kommunistische Partij van de Sovjet-Unie, 1960).
[5] Het hoogtepunt in deze afdwaling bereikten de bordigisten toen ze de lafhartigheid en het gebrek aan strijdbaarheid van Allende en de democratische Chileense bourgeoisie bekritiseerden, en toen ze het ‘radicalisme’ van de massaslachtingen bejubelden, begaan door de Rode Khmer in Cambodja.
[6] De spectaculaire ontwikkeling van sommige derde wereldlanden (Singapore, Taiwan, Zuid-Korea, Brazilië) welke toe te schrijven zijn aan de zeer bijzondere geografisch-economische omstandigheden, kunnen niet de bomen zijn waardoor we het bos niet meer zien. Erger nog, voor de meeste van deze landen heeft het uur van de waarheid geslagen – een ineenstorting nog spectaculairder dan hun opkomst.
[7] Zie: Het historisch perspectief [42] van het Derde Congres van de I.K.S., in Internationale Revue, Frans-, Engels-, en Spaanstalige uitgave, nr. 18.
[8] Zie: De historische voorwaarden voor de veralgemening van de strijd van de arbeidersklasse [43] van het Vierde Congres van de I.K.S, in Internationale Revue, Frans-, Engels- en Spaanstalige uitgave, nr. 26.
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/2/33/het-nationale-vraagstuk
[2] https://nl.internationalism.org/tag/14/222/brochures-en-boeken
[3] https://nl.internationalism.org/tag/3/44/imperialisme
[4] https://nl.internationalism.org/tag/3/45/internationalisme
[5] https://nl.internationalism.org/tag/3/49/oorlog
[6] https://en.internationalism.org/ir/119_cri.html
[7] https://nl.internationalism.org/rint/17/zwakkeschakel
[8] http://www.mlwerke.de/le/le22/le22_310.htm
[9] https://www.marxists.org/nederlands/luxemburg/1915/junius/9.htm
[10] https://www.marxists.org/deutsch/archiv/lenin/1915/krieg/kap1.htm#s2
[11] https://www.marxists.org/nederlands/luxemburg/1915/junius/7.htm
[12] https://www.marxists.org/deutsch/archiv/lenin/1916/10/16-juniu.htm
[13] http://www.mlwerke.de/le/le21/le21_091.htm
[14] https://nl.wikipedia.org/wiki/Chukwuemeka_Odumegwu_Ojukwu
[15] https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1914/1914zelf.htm
[16] https://marxwirklichstudieren.files.wordpress.com/2012/11/mew_band35.pdf
[17] https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1916/imperialisme/index.htm
[18] https://www.marxists.org/nederlands/luxemburg/1912/1912accumulatie.htm
[19] https://nl.internationalism.org/iksonline/201603/1316/rosa-luxemburg-een-antikritiek-wat-de-epigonen-van-de-theorie-van-marx-hebben-
[20] https://www.marxists.org/nederlands/luxemburg/1918/1918rr.htm
[21] https://www.marxists.org/nederlands/gorter/1918/1918wereldrevo.htm
[22] https://en.wikipedia.org/wiki/Workers%27_Dreadnought
[23] https://archivesautonomies.org/spip.php?article2397
[24] https://archivesautonomies.org/spip.php?article2347
[25] https://www.left-dis.nl/uk/gci/gci4.pdf
[26] https://www.aaap.be/Pdf/Pamphlets-GIC/Tegenstellingen-Luxemburg-Lenin-1.pdf
[27] https://fr.internationalism.org/rinte21/evolution.htm
[28] https://nl.internationalism.org/tag/17/329/lenin
[29] https://nl.internationalism.org/tag/people/rosa-luxemburg
[30] https://nl.internationalism.org/tag/8/132/tweede-internationale
[31] https://nl.internationalism.org/tag/8/134/derde-internationale
[32] https://www.marxists.org/archive/trotsky/1928/3rd/ti10.htm
[33] https://www.marxists.org/deutsch/archiv/lenin/1915/krieg/kap1.htm
[34] https://sites.google.com/site/sozialistischeklassiker2punkt0/lenin/lenin-1914/wladimir-i-lenin-der-krieg-und-die-russische-sozialdemokratie
[35] https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1915/1915bankroet.htm
[36] https://sites.google.com/site/sozialistischeklassiker2punkt0/lenin/lenin-1914/wladimir-i-lenin-lage-und-aufgaben-der-sozialistischen-internationale
[37] https://www.marxists.org/nederlands/lenin/1916/imperialisme/10.htm
[38] https://www.marxists.org/deutsch/archiv/lenin/1915/krieg/kap1.htm#s4
[39] https://nl.internationalism.org/tag/historische-gebeurtenissen/irakoorlog
[40] https://nl.internationalism.org/tag/7/126/trotskisme
[41] https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1847/1847beginselen.htm
[42] https://en.internationalism.org/content/2736/historic-course
[43] https://en.internationalism.org/content/3105/historic-conditions-generalization-working-class-struggle
[44] https://nl.internationalism.org/tag/7/109/kommunistische-linkerzijde
[45] https://nl.internationalism.org/tag/8/137/franse-kommunistische-linkerzijde