De sociaal-democratie in de 19de eeuw en de oprichting van de BWP: De doorbraak van reformisme en opportunisme

Printer-friendly version

In de vorige artikels in deze reeks hebben we duidelijk gemaakt hoe de BWP doorheen heel zijn totstandkoming getekend werd door een oppervlakkige assimilatie van het marxistisch analysekader en door een diepgaande invloed van de anarchistische ideeën van Proudhon of de putchistische theorieën van Blanqui.

In de vorige artikels in deze reeks hebben we duidelijk gemaakt hoe de BWP doorheen heel zijn totstandkoming getekend werd door een oppervlakkige assimilatie van het marxistisch analysekader en door een diepgaande invloed van de anarchistische ideeën van Proudhon of de putchistische theorieën van Blanqui. De jaren van strijd tegen deze ideeën brachten de BWP er steeds meer toe wettelijke actie tegenover avonturisme, provocatie en samenzwering te plaatsen. In die logica moest elke spontane actie, voortkomend uit een woede-uitbarsting of een impulsieve eis wel met wantrouwen bekeken worden omdat ze de socialistische leiders in een onverwachte en destabiliserende situatie bracht. Bovendien hadden zij de neiging elke vorm van kritiek te beschouwen als een buitensporigheid die de partijdiscipline met de voeten trad.
We hebben ook onderlijnd hoe de BWP van bij haar oprichting een snelle ontwikkeling kende inzake aanhang en invloed. Haar actie binnen de normen van de burgerlijke wettelijkheid voedde al snel illusies over de mogelijkheid voor de arbeidersklasse om die normen in haar eigen voordeel te gebruiken. De massa-actie wordt steeds meer vervangen door de parlementaire actie en door tactische akkoorden (zoals het kartel met de liberalen vanaf 1902, iets dat nergens anders in Europa bestond) (1).
Naarmate de mogelijkheid van een geweldige en onoplosbare economische crisis van het kapitalisme zich leek te verwijderen en de voorspoed voortduurde, bedwelmt de stelselmatige verbetering van de situatie van de arbeiders door economische en politieke strijd steeds meer elementen in de socialistische beweging. Dit zet de deur open voor reformistische illusies, waarbij elk streven wordt opgegeven naar de politieke machtsgreep door het proletariaat in het perspectief van de socialistische revolutie. De verwezenlijking van eisen die reeds lange tijd gesteld werden doet hen duizelen en versterkt nog de reformistische illusies. In een context waarin de arbeidersklasse in België na tal van inspanningen eindelijk enkele tastbare hervormingen kan afdwingen, is het begrijpelijk dat de Belgische socialistische leiders zich makkelijk hebben laten meeslepen op de weg van het opportunisme. Ze zullen er de BWP en heel de Internationale tenslotte toe brengen het idee op tafel te gooien dat de arbeidersklasse de macht zou kunnen veroveren na een lange evolutie waarbij ze pijnloos door hun aantal zegevieren en enkel dankzij het stembiljet ! Kortom: van een organisatie die in wezen gericht was op een revolutionaire toekomst, veranderde de sociaal-democratie geleidelijk aan in een organisatie die vastgepind zat op het heden en op het bekomen van onmiddellijke verbeteringen in de levensvoorwaarden van de arbeidersklasse.
Verschillende verantwoordelijken en militanten van de BWP ontdeden het marxisme van zijn inhoud, en stelden de machtsovername voor als het uiteindelijke bereiken van een socialistische meerderheid in het parlement. Dit zou samen gaan met een opeenvolging van hervormingen die doorheen een compleet geweldloos proces doorgevoerd zouden worden binnen het kader van de socio-economische structuren van het kapitalisme. Elke andere methode, zei men, zou leiden tot een nieuwe Commune van Parijs, waarvan men alleen de nederlaag onthouden had. Elke andere kijk op de toekomst was slechts een oprakelen van anarchisme of blanquisme. Dat gebrek aan inzicht in de revolutionaire strijd bracht hen er van bij de revolte van 1886 toe in talloze verklaringen te herhalen dat de stakingen op het juist gekozen moment moeten ingezet worden, en dat ze strikt geweldloos en legaal moeten zijn.
Tot dan toe had de opeenvolging van talrijke gevechten met revolutionaire allures in de jaren 1885-94 de verleiding bezworen toe te geven aan de reformistische ideologie, maar daarna wordt deze steeds invloedrijker en vrijpostiger. De zwakheden van vroeger worden nu echte hinderpalen.

De strijd tegen het reformisme en voor het revolutionair perspectief

Onder de Socialistische Jonge Wacht was er steeds een beroering die leidde tot de vorming van kleine oppositiegroepen, voornamelijk in Gent, Brussel en Antwerpen. Dat zal van belang zijn voor het opduiken van internationalistische kernen tijdens de oorlog. Daarnaast onderscheidt men drie belangrijke stromingen in de oppositie tegen het opportunisme van de BWP : de revolutionaire radicalen, de revolutionaire syndicalisten en tenslotte de marxistische linkerzijde. De oudste revolutionaire radicalen waren de stroming rond Alfred Dufuisseaux en daarna rond Jules Destrée. Het was een voornamelijk Waalse stroming, die eerder gekenmerkt werd door jakobijns, blanquistisch en democratisch radicalisme, dat een gewelddadige en radicale arbeidersstrijd propageerde, dan door socialistische fundamenten. Deze stroming duikt vooral op wanneer de politiek van de Algemene Raad van de BWP en haar parlementairen frontaal botst met de grote bewegingen van de arbeidersklasse. Rond Dufuisseaux, die uit de BWP uitgesloten werd, ontstaat in 1887 de Parti Socialiste Républicain, waarbij heel de beweging in Henegouwen aansluit. Maar al gauw wordt duidelijk dat het in de PSR stikt van de betaalde provocateurs en dat haar meest extremistische ordewoorden afkomstig zijn van individuen die direct betaald worden door de Staatsveiligheid. Door hun gewelddadige en geïsoleerde acties in 1888 lokken ze de repressie uit die er bijna in slaagt de strijdbaarste delen van de klasse te onthoofden en te desorganiseren. De hereniging met de BWP gebeurt in 1889. Deze ervaring versterkt de BWP in haar verbeten strijd tegen het reële gevaar van het avonturisme aan de ene kant, maar vergroot anderzijds haar onvermogen om de klassegevechten richting te geven en brengt haar ertoe de spontane acties van de klasse af te remmen, waarbij ze de lessen van de IAA van Marx vergeet met betrekking tot de initiële zwakheden van de opstand van de Commune van Parijs. Het is nog steeds de oppositionele stroming van Destrée die direct na de Algemene staking van 1902 het verbond tussen de BWP en haar bourgeois bondgenoten aan de kaak stelt, maar aan de vooravond van de oorlog lost deze oppositionele stroming op in het niets en Jules Destrée wordt één van de meest hartstochtelijke verdedigers van een ultranationalistisch 'oorlogssocialisme'.
De botsing tussen de geweldige arbeidersstrijd en de BWP-leiding die de revolutionaire potentie afremde, vooral vanaf 1893 en ook nogmaals in 1902, deed niet alleen radicale interne opposities binnen de BWP, maar ook een veelzijdige revolutionaire dissidentie ontstaan, zoals de Revolutionaire Socialistische Arbeiderspartij in Vlaanderen of de Ligue Ouvrière (waarbij de jonge J. Jacquemotte zich aansloot, later medeoprichter van de KPB) en La bataille in Wallonië. Vanaf 1908 merken we pogingen tot hergroepering van een uiterste linkerzijde met de revolutionaire dissidenten van de BWP, die een Revolutionaire Federatie gaan vormen. De meeste onder hen glijden van het antiparlementarisme steeds verder door naar het afwijzen van elke politieke strijd. Sommigen smelten samen met anarchistische stromingen of komen in hun vaarwater terecht. De opportunistische politiek van getalm en voortdurende aarzelingen, de neiging tot onderhandelingen met de progressieve liberalen en het maar laten aanmodderen vanwege de BWP brengen inderdaad mee dat in de arbeidersklasse een tendens groeit die politieke actie gelijk gaat stellen met parlementaire activiteit, parlementaire activiteit met opportunisme en tenslotte opportunisme met het idee zelf van politieke partij. De meeste van degenen die toen zeer kritisch stonden tegenover het parlementarisme waren erg beïnvloedbaar door de tijdloze en radicale antiparlementaire standpunten van de anarchisten. Een ander antwoord dat vele militante revolutionaire arbeiders gaven op de ontwikkeling van het opportunisme, van een politiek van de Werklieden Partij die volledig onderworpen is aan de parlementaire routines en die hen voorkwam als iets totaal onaangepast om zich voor te bereiden op de socialistische omvorming van de maatschappij, was de verwerping van de politieke activiteit in haar geheel, en het zich terugtrekken op de 'directe actie' van syndicaal type. Vaak vinden ze de radicale dissidenten terug op hun terrein. De revolutionaire syndicalistische beweging was aldus een echt proletarische oppositiebeweging en stelde zich tot doel vakbonden op te bouwen die de eenheidsorganen van de arbeidersklasse zouden zijn. Deze zouden in staat moeten zijn én haar te groeperen met het oog op de verdediging van haar economische belangen, én in staat haar ook voor te bereiden op de dag waarop ze de macht zou grijpen door middel van de algemene staking én in staat als organisatorische structuur te dienen voor de toekomstige kommunistische samenleving. Lenin merkte terecht op dat "het revolutionair syndicalisme het rechtstreeks en onontkoombaar resultaat was van opportunisme, reformisme en parlementaire domheid". Zoals C. Renard juist vooropstelt in zijn studie : "In feite begingen de revolutionaire syndicalisten precies dezelfde fout als de reformisten die ze veroordeelden, maar dan omgekeerd ; ook zij verwarden politieke actie met parlementaire tactiek ; zij overlaadden de partij op zich met alle grieven die voortvloeiden uit de opportunistische praktijken die verantwoordelijk waren voor haar ontaarding" (2). In zijn eerste nummer stelde L'Exploité, orgaan van de Belgische revolutionair syndicalisten, dat het syndicalisme de hoofdrol te spelen zou krijgen in de omverwerping van de burgerlijke maatschappij en de instelling van de collectivistische of kommunistische samenleving van morgen, in navolging van de voorbeelden van de CGT van Sorel en Monatte in Frankrijk.
Vooral tussen 1903 en 1909 zien we een reeks initiatieven in die zin. Een revolutionair syndicalistische oppositie wordt opgericht in Luik en in Charleroi en, nog belangrijker, zij het minder politiek, in Verviers. Kernen ontstaan ook in Gent, Antwerpen en Brussel. Een Belgische CGT wordt opgericht, die op het hoogtepunt van haar bestaan 4000 leden telt. De linkerzijde in de BWP en haar syndicale commissie reageren door een nieuw soort vakbondsconfederatie te creëren, breder en nog meer gericht op de klassenstrijd, met meer politieke onafhankelijkheid tegenover de BWP. Sommige dissidenten sluiten zich dan (terug) aan bij de vakbonden van de BWP. In maart 1911 wordt hun blad L'Exploité opgericht, socialistisch orgaan van directe actie, dat zeer snel aan invloed wint. Jacquemotte wordt één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de oppositie in de BWP (hij wordt secretaris van de Vakbond van Socialistische Bedienden in Brussel en lid van de Syndicale commissie van de BWP). Zij verzetten zich tegen het verbond met de liberalen en stellen dat de parlementaire actie de sociale kwestie niet kan oplossen. Op het BWP-congres van 1913 zijn Jacquemotte en zijn vrienden de enigen die de stellingen van Vandervelde over de oorlog bevechten. Op twee trouwens onderling nauw verbonden vraagstukken, de rol van de vakbonden en die van de partij, waren ze een heel eind geëvolueerd naar standpunten die dicht bij die van de marxisten lagen. Tenslotte lokte de reactie op de opportunistische politiek ook, parallel met de syndicale oppositie, het opduiken uit van -zij het zwakke- marxistische fracties. Het gaat om de oppositie rond Hendrik De Man en Louis de Brouckère, die gedurende enkele jaren een openlijk marxistische tendens leiden, vooral in Brussel, Antwerpen en Luik. In het begin drukt de oppositie van Louis de Brouckère zich vooral uit tegen de voortdurende toenadering tussen de arbeidersbeweging en de liberalen en tegen de groeiende parlementarisering die blijkt uit die evolutie. Maar vooral vanaf de verkiezingen van 1908, tijdens een debat over het ministerialisme, omdat er volgens hen in het kader van een burgerlijke maatschappij geen "socialistische ministers kunnen zijn, gevangenen van de kapitalisten en gedwongen dezen te dienen tegen de arbeiders." De staat is een instrument van de heersende klasse en dus kan "de socialist die aanvaardt te functioneren in die machine, wat ook zijn persoonlijke gevoelens zijn, niets anders doen dan haar te laten functioneren tegen het proletariaat. Het goedkeuren van begrotingen, zoals dat van de oorlog, van binnenlandse zaken of justitie, maakt de socialisten bovendien verantwoordelijk voor de repressie tegen de arbeiders en maakt het voortzetten onmogelijk van de noodzakelijke antimilitaristische campagne. De socialisten worden zo bij de proletariërs ambtshalve advocaten van de bourgeoisie." (3) Meteen snijdt Louis de Brouckère ook met grote helderheid de kwestie aan van de machtsgreep: "het bewuste proletariaat zal de regering van de maatschappij maar overnemen wanneer het in staat zal zijn met geweld de stem van zijn kiezers te ondersteunen en elk verzet te breken dat ertegen gevoerd wordt." Op dat ogenblik "richt de socialistische macht zich op op de ruïnes van de voorgaande orde." De motie die hij indiende tegen het ministerialisme wordt gesteund door een kwart van de stemmen van het congres. Zo krijgt een marxistische linkerzijde stilaan vorm.
Van 1911 tot 1913 geeft de linkse oppositie binnen de BWP als tendens een eigen blad uit, De Klassenstrijd. In 1913 bekritiseren ze, hoewel nog niet op eensgezinde wijze, de beslissing van het "Nationaal comité voor het Algemeen stemrecht en de Algemene staking" om de actie stop te zetten ten voordele van een grondwetsherziening. Ze stellen zelfs voorop dat de Algemene Staking van nu af het kapitalisme zelf als doelwit moet kiezen, en die massa-actie lijkt hen een nuttige inleiding op de 'klassendictatuur' van het proletariaat, die zij nodig en onvermijdelijk vinden. Hendrik de Man en vooral Louis de Brouckère publiceren in 1911 hun theoretische kritieken op de politiek van de BWP-leiding in een studie in de 'Neue Zeit' van de Duitse SPD. En hoewel de BWP geen stroming omvat die zich openlijk op het revisionisme beroept, belet dat de BWP niet -zegt de Brouckère in zijn studie- "dat revisionisme in praktijk te brengen", "het bernsteinisme zonder Bernstein". In de allerlaatste jaren voor de oorlog raakt de oppositie buiten adem, en vooral de Brouckère en De Man sluiten zich terug bij de leiding aan in haar oppositie tegen de ontwikkeling van arbeidersbewegingen in 1913 en ze verdedigen volop de nationalistische en de tot het uiterste doorgedreven lijn gedurende de oorlog van 1914-1918: "Uit de rangen gestapt om het reformisme te bekritiseren, zijn ze er terug in gestapt toen ze er overheen moesten gaan" (M. Liebman).\

 

Bij wijze van epiloog

De strijd voor een revolutionair programma impliceert altijd een strijd tegen het opportunisme in de rangen van het proletariaat. Omgekeerd is het opportunisme altijd bereid de kleinste kier in de waakzaamheid en concentratie van de revolutionairen uit te buiten en hun fouten voor zijn eigen doeleinden te gebruiken. Die stelling wordt volop door de geschiedenis van de BWP bevestigd. "Het Belgisch voorbeeld is dus op dat vlak zeer verhelderend over de manier waarop opportunisme en reformisme aan de vooravond van de oorlog de overheersende tendens geworden waren in haast alle partijen die aangesloten waren bij de IIe Internationale. Stap van spectaculaire verloochening. Een langzame en onstuitbare afgang onder de dekmantel van vele dubbelzinnigheden. Een diepe aanpassing, niet alleen aan de specifieke voorwaarden in elk land, maar ook aan de specifieke voorwaarden van het burgerlijk parlementarisme in elke staat." (4) De stemmen die de leiding van de BWP bekritiseerden waren ontegensprekelijk talrijk, om niet te zeggen permanent. Het is echter minder de permanentheid, maar eerder de politieke zwakheid van die kritiek die we in de verf moeten zetten. Zoals hoger beschreven was de marxistische traditie aan de zwakke kant, terwijl de anarchistische en ook het revolutionair syndicalisme daarentegen sterker stonden en de Belgische arbeidersbeweging tekenden, en dus ook het verzet tegen de reformistische ontaarding.
De politieke organisaties van het proletariaat waren nooit een monolithisch blok van identieke opvattingen. De meest gevorderde elementen bevonden zich vaak in de minderheid. Zij die beweren dat de BWP en de IIe Internationale in het algemeen een burgerlijke beweging waren omdat ze onder invloed stonden van de heersende ideologie, begrijpen de arbeidersbeweging niet, met haar onophoudelijke strijd tegen het binnendringen van de ideeën van de heersende klasse in haar rangen, en evenmin de bijzondere voorwaarden waarin de partijen van de IIe Internationale zelf die strijd voerden. Het gevecht om de IIe Internationale op een marxistische basis op te bouwen en daarna de strijd van de Linkerzijdes om haar op die marxistische basis te handhaven tegen de reformistische tendensen, en daarna, zoals we in het laatste deel zullen zien, tegen de 'sociaal-patriotten'.

Lac / 07.04.2006

1. De trage en moeilijke strijd voor de vorming van arbeidersorganisaties, Internationalisme, nr. 324; Sociale hervorming of revolutie?, Internationalisme, nr. 325
2. C. Renard, Octobre 17 et le mouvement ouvrier belge, p. 36
3. L. de Brouckère in Le Peuple, mei 1909
4. C. Renard, Octobre 17 et le mouvement ouvrier belge, p. 14

Geografisch: 

Thema's verdiepen: 

Structuur van de site: 

Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: