Hoge schuldenlasten, lage dollarkoerzen, hoge olieprijzen,... De verdieping van de economische crisis

Printer-friendly version

Ondanks de daling van de dollarkoers en de stijging van de olieprijs doen de specialisten van de economische voorspelling geruststellend over de groeivoeten van 2004: 4,7% voor de Verenigde Staten, 3% voor Japan, 1,6% voor de Eurozone, 9,1% voor de eerste drie kwartalen 2004 in China. Hoe moeten we die resultaten begrijpen? Gaat het beter met de wereldeconomie? De bourgeoisie stelt de Verenigde Staten en vooral China voor als het nieuwe Eldorado, maar kunnen die twee als locomotieven voor de wereld dienen en de economie opnieuw aanzwengelen, ook in Europa?

Om op die vraag te antwoorden is het in de eerste plaats nodig de toestand te analyseren van de eerste wereldmacht om zich er rekenschap van te geven dat de bourgeoisie om het hardst roept dat alles goed gaat om het groeiend failliet van haar systeem voor het proletariaat verborgen te houden.

Kolossale schuldenmakerij van de Amerikaanse-economie is niet langer mogelijk

Als de specialisten van de wereldeconomie zich ergens niet in vergissen, dan is het wel in de ernst van de schuldenlast van de eerste wereldmacht. Om de economische machine weer aan te zwengelen heeft de Amerikaanse regering de openbare en handelstekorten de vrije loop gelaten. Ze heeft op kunstmatige wijze het huishoudelijk verbruik gefinancierd (dat verbruik is goed voor tweederde van het Amerikaans Bruto Intern Product en heeft een doorslaggevende invloed op de economische activiteit) door een massale daling van de belastingen voor de huishoudens, waartoe beslist werd na de recessie van 2001 (in feite gaat het om herhaalde dalingen in 2001, 2002, 2003 en 2004, voor een totaal bedrag van 1.900 miljard dollar over tien jaar), en door rentevoeten voor bancaire leningen die op het laagste niveau werden gebracht sinds 1945 (de FED bracht de rentevoet voor leningen terug tot 1%). Ondanks die maatregelen is de economische groei de laatste maanden teruggevallen van 5 tot 3,5%. Het vertrouwen van de huishoudens is nog gedaald in oktober 2004, tot het laagste niveau van de laatste zeven maanden, en de tekorten blijven aangroeien. De Amerikaanse regering spreekt zelfs van ‘tweelingtekorten’ om de ernst ervan aan te duiden. Het begrotingstekort is gestegen tot 413 miljard dollar, na de 377 miljard van 2003. De experts verwachten dat er tot 2011 3000 miljard dollar extra schulden zullen worden opgestapeld. “De regering moet momenteel 1,1 miljard dollar per dag lenen en geeft nog meer uit om de interesten op de schuld (159 miljard) te betalen, wat overeenkomt met de gezamenlijke begrotingen van onderwijs, binnenlandse veiligheid, justitie, politie, oud-strijders, ruimteonderzoek en internationale hulp.” (Le Monde, 04-11-2004) Wat het handelstekort betreft, dat overstijgt de 650 miljard dollar, otewel 5,7% van het BIP. De toestand is niet beter in de andere kapitalistische staten. De plotse stijging van de olieprijs en de hoge vlucht van de euro zullen de groeivoeten in Europa terugbrengen tot hoogstens 2%, terwijl de openbare schuld overal blijft toenemen en geen enkele Europese staat nog de regel kan toepassen van een maximumtekort van 3%, zoals vastgelegd in het verdrag van Maastricht. Een tekort van meer dan 4,1% voor Frankrijk, 3,9% voor Duitsland, 3,2% voor Groot-Brittannië (het dubbele van vorig jaar), meer dan 4% voor Italië. 

De daling van de dollar wijst op een verscherping van de handelsoorlog

De topontmoetingen van de G7, de zeven grootste economische machten, volgen elkaar op en lijken op elkaar omdat achter de eensgezinde en voluntaristische verklaringen ten gunste van een gemeenschappelijk beleid er in werkelijkheid precies het tegenovergestelde gebeurt. Door de verscherping van de crisis en met name de Amerikaanse schuldenlast, die gevaar op inflatie meebrengt, wordt de concurrentie verhevigd die aan de basis van het kapitalistisch systeem ligt. Met de daling van de rentevoeten heeft de Amerikaanse regering een politiek ontwikkeld van daling van de dollar ten opzichte van de euro, de voornaamste concurrerende munt, om delen van de markten voor uitvoer te veroveren en om de omvang van haar financiële schuld te verminderen. Die politiek van ‘competitieve devaluatie’ gebruikten de Verenigde Staten al in de jaren 1980 en 1995. Wat nu anders is, is de context waarin de Amerikaanse regering deze daling van de dollar gebruikt, namelijk een ongekende opstapeling van de schuldenlast van haareconomie. In de economische oorlog die nu woedt heeft de dollar een kwart van zijn waarde verloren en gaat het buitenlandse tekort de 5,5% van het Amerikaans BIP overstijgen. “Het terugbrengen van het BIP tot onder de 3,5%, wat de bedoeling lijkt te zijn, zal waarschijnlijk een verdere ontwaarding van de dollar met 35% tegenover alle andere munten noodzakelijk maken. De waardevermindering van het groene briefje is een poging om de Amerikaanse economie naar nieuwe evenwichten te brengen. De euro zou moeten stijgen tot 1,70 dollar, wat een zware tol zou zijn voor de Europese uitvoer.” (Les Echos, 6.11.04). Bij dit vooruitzicht op een nooit geziene daling van de dollar bedreigen de voornaamste Europese landen en Japan (waarvan de beperkte economische heropleving steunt op een opflakkering van de uitvoer) de Verenigde Staten openlijk met een interventie van hun centrale banken op de financiële markten om de Amerikaanse deviezen duurder te maken. De ernst van de huidige toestand schuilt niet zozeer in de concurrentie tussen de industrielanden, die de essentie is van het kapitalisme, maar in de tendens dat deze concurrentie juist in het hart van het kapitalisme (Verenigde Staten, Canada, Europa, Japan) de minimale overeenstemming op zal blazen die tot nu toe tussen de grootmachten bestond om de gevolgen van de crisis af te wentelen op de rest van de wereld.

De stijging van de olieprijs maakt de crisis erger

In die context van monsterachtige schuldenlasten van de voornaamste ontwikkelde landen en van de daling van de dollar, deed het uit de pan swingen van de grondstofprijzen, met name van de olie, het spook weer opdoemen van de inflatie die de wereldeconomie in de loop van de jaren 1970 grote schade toebracht. Vandaar deze waarschuwing van het Internationale Monetaire Fonds: “Te lang wachten met een reactie op de eerste tekenen van inflatie zou wel eens moeilijk te herstellen kunnen blijken, en zou de centrale banken een deel van de geloofwaardigheid kunnen kosten die zij in de jaren 1980 en 1990 opgebouwd hebben.” (Le Monde, 1.10.04). Ondanks deze waarschuwing richten de burgerlijke experts alle aandacht op de oorzaken van deze stijging die zou liggen in een forse stijging van de vraag naar olie op wereldvlak, met name in China en de Verenigde Staten, en met een zekere tijdelijke instabiliteit in de bevoorrading waartegenover sommige producerende landen hun productiequota kunnen verhogen. De marxistische analyse daarentegen situeert het probleem in een globaler analysekader. In tegenstelling tot de voorgaande stijgingen, in 1973, 1979 of van 1997 tot 2000, die door de Verenigde Staten uitvoerig gebruikt werden in de handelsoorlog tegen de andere kapitalistische staten, Europa en Japan vooral (zie ons artikel Stijging van de olieprijs: geen oorzaak maar gevolg van de crisis, in Internationale Revue, nr. 19), heeft de huidige stijging de Amerikaanse economie in het algemeen en met name de consumptie door de huishoudens zwaar benadeeld, in een context waarin de Verenigde Staten gedwongen zijn veel meer olie in te voeren dan vroeger. De hoge olieprijs leidt onmiddellijk tot een vergroting van het Amerikaans begrotingstekort, te meer daar de olie in dollars wordt betaald en gezien de wisselkoers dus duurder is voor de Amerikanen dan voor de Europese economieën (die een vat in een munt betalen, de dollar, die goedkoper is dan hun eigen munt, de euro). Zo toont de stijging van de olieprijs de ernst van de economische crisis en meteen ook het verband dat kan bestaan met de huidige oorlogen. Er zit een deel speculatie in de prijsstijging (de experts schatten dat op 4 tot 8 dollar), maar zij is ook uitdrukking van het groeiend gewicht van chaos en barbarij op wereldschaal. Het onvermogen van de Verenigde Staten om de Iraakse productie opnieuw op te starten tengevolge van het militair drijfzand waarin zij verzinken, de dreiging met aanslagen op de installaties van de grootste producent, Saoedi-Arabië, de sociale onrust in Venezuela en Nigeria zijn daarbij de voornaamste factoren. Dit geheel van gebeurtenissen toont dat er niet aan de ene kant het economisch aspect is en aan het andere het militaire of imperialistische aspect, maar dat er een steeds grotere wisselwerking bestaat tussen een geheel van die factoren die elkaar voeden om uit te monden in een steeds chaotischer situatie die steeds minder controleerbaar wordt voor de bourgeoisie. De groeiende instabiliteit en wanorde in de kapitalistische wereld voedt de economische instabiliteit, die op haar beurt alleen maar meer militaire instabiliteit kan veroorzaken.

Groei van de militaire begrotingen

 In deze context van astronomische verschulding van de wereldeconomie en met name van de eerste wereldmacht moeten we de groei aanklagen van de militaire uitgaven die de begrotingstekorten nog vergroten en wel ten koste van de civiele budgetten die alleen maar kunnen wegsmelten om de zich verbreidende barbaarsheid te financieren.

Zo hebben de Verenigde Staten sinds het ontketenen van de oorlog in Irak en tot aan de huidige bezetting van het land 140 miljard dollar uitgegeven. Die inspanning bleek niet voldoende want “het Pentagon heeft zopas, begin november, extra kredieten van 7 miljard dollar gevraagd om de militaire operaties in 2005 te financieren” (Le Monde, 09.11.2004). De begroting van het Pentagon zal in 2005 boven de 400 miljard dollar uitstijgen, zonder de kosten te rekenen van de oorlogen in Irak en Afghanistan. Dat is bijna de helft van de wereldwijde militaire uitgaven (45% om precies te zijn).

Vergelijking met de voorgaande oorlogen doet ons de absurde omvang van de huidige uitgaven beseffen. De Eerste Wereldoorlog kostte de Amerikaanse economie 190,6 miljard dollar. De Tweede Wereldoorlog 2.896,3 miljard dollar, de eerste Golfoorlog in 1991 slokte in enkele maanden 76,1 miljard dollar op (bron: Problémes Economiques, 01.09.2004).

Maar de andere staten blijven daarin niet achter en we kunnen als voorbeeld Frankrijk aanhalen, wetende dat sinds het einde van de jaren 1990 de militaire begrotingen over heel de wereld in de lift zitten. Terwijl de begroting van het Franse leger al aanzienlijk gestegen was, heeft de regering beslist “550 miljoen euro extra toe te wijzen om de militaire inzet die aan de gang is in Ivoorkust te financieren, en nog eens 100 miljoen euro voor andere operaties in het buitenland. Die uitgaven vinden plaats ten koste van de civiele ministeries.” (Les Echos, 10.11.2004).

In tegenstelling tot wat de bourgeoisie ons verteld, is wat ingebracht wordt in de militaire sfeer niet bestemd voor de reproductie van het productieve kapitaal, maar komt het neer op de vernietiging, puur en simpel, van het geïnvesteerde kapitaal. Dat betekent dat de ontwikkeling van het militarisme en de toename van de uitgaven die eraan verbonden zijn een extra last is die het economisch moeras alleen maar kan vergroten.

Achter de cijfers van de zogenaamde kapitalistische groei voor 2004 gaat in werkelijkheid een nieuwe, dramatische etappe schuil van verheviging van de crisis die het failliet aantoont van de kapitalistische productiewijze.

Donald / 12.12.2004

Theoretische vraagstukken: