Door Internationalisme op
In Internationalisme, nr. 319 hebben we gezien hoe de Belgische natie en staat die in 1830 ontstonden een contrarevolutionaire en kunstmatige schepping waren, uitgedokterd door de grootmachten van die tijd. Ze vormden een benepen en niet-progressief kader dat de industrialisatie en de invoering van moderne sociale verhoudingen geenszins bevorderde. Dat zou zwaar doorwegen op de latere ontwikkeling van België in de loop van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, ondanks de economische groei die het land kende in het kader van de internationale expansie van het kapitalisme.
In Internationalisme, nr. 319 hebben we gezien hoe de Belgische natie en staat die in 1830 ontstonden een contrarevolutionaire en kunstmatige schepping waren, uitgedokterd door de grootmachten van die tijd. Ze vormden een benepen en niet-progressief kader dat de industrialisatie en de invoering van moderne sociale verhoudingen geenszins bevorderde. Dat zou zwaar doorwegen op de latere ontwikkeling van België in de loop van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, ondanks de economische groei die het land kende in het kader van de internationale expansie van het kapitalisme.
De pijnlijke en bloedige oprichting
van een te enge en beknelde staat
Het te enge kader van de Belgische entiteit veroorzaakt al in de eerste bestaansjaren van de jonge staat scherpe economische moeilijkheden: de jaren 1830 en 1840 zijn jaren van economische stagnatie en pauperisme voor de arbeidersklasse, die in 1847, zoals overal in Europa, uitlopen op een verschríkkelijke economische crisis. In het artikel België, modelstaat in de Neue Rheinische Zeitung van augustus 1848 geeft Karl Marx een aantal sprekende cijfers die de omvang van die crisis aangeven: in één jaar tijd (1847-1848) daalt de export van producten uit de Belgische mijnbouw en metaalnijverheid met meer dan éénderde; op twee jaar tijd (1846-1848) ging de wolindustrie met 64% achteruit. Twintig jaar economische stagnatie met een zware crisis als hoogtepunt, dat was het begin van de geschiedenis van deze kunstmatige staat. De sluiting van de Schelde door Nederland in 1830 was er de opvallendste uitdrukking van. De heropening van deze waterweg, van levensbelang voor de nationale handel, werd pas in 1863 bereikt!
De Belgische bourgeoisie redt zich slechts uit de economische moeilijkheden dankzij een bijzonder scherpe uitbuiting van de arbeidskracht. De arbeids- en levensvoorwaarden van het Belgische proletariaat zijn verschrikkelijk. De arbeidsdag duurde gemiddeld veertien uur, maar zestien uur was geen uitzondering. “Zelfs in de steenkool- en staalfabrieken worden de arbeiders, mannen zowel als vrouwen, van elke leeftijd, onbelemmerd opgebruikt zonder enige beperking op de duur van de arbeidsuren [...] ; in de hoogovens waren er op 1000 arbeiders, 688 mannen, 149 vrouwen, 98 jongens en 65 meisjes onder de 16 jaar.” (K.Marx, Het kapitaal, deel I, afdeling 3, hoofdstuk X, vii). Het loon was zeer mager in verhouding tot de enorme uitbuiting. Herinneren we eraan dat de Belgische arbeider in 1820 slechts half zoveel verdiende als de Engelse. Om deze toestand zo te houden, heerste er een brutale repressie, die al onmiddellijk na de ‘Belgische revolutie’ georganiseerd werd. Eind 1830-begin 1831 verklaart de Courrier belge naar aanleiding van de revoltes in Henegouwen, Antwerpen, Ieper, Luik, Brugge en Gent: “Wij zien ons verplicht de staat van beleg uit te roepen in onze steden (Gent bv.) om ons te beschermen tegen de interne vijanden [onze onderstreping] die nog barbaarser zijn dan de Hollandse soldaten.”
De bourgeoisie bracht zeer snel een indrukwekkende repressiekracht op de been, die het land jarenlang tot “het gedroomd paradijs en vrij jachtgebied van grootgrondbezitters, kapitalisten en pastoors maakte. Zoals de aarde jaarlijks haar omwenteling doorloopt, zo getrouw volbrengt de Belgische regering haar jaarlijkse slachting onder de arbeiders.” (K.Marx, Oproep aan de arbeiders van Europa en de Verenigde Staten, 1869) Onder het juk van deze genadeloze uitbuiting en brutale repressie is het pas vanaf 1868, in het spoor van de ontwikkeling van de invloed van de Eerste Internationale, dat er in België belangrijke arbeidersstrijd uitbreekt, die de moeilijke strijd opent voor een verbetering van de arbeids- en levensomstandigheden en ook voor de organisatie van de arbeidersklasse.
Kapitalistische expansie en interne tegenstellingen in België
De tweede helft van de negentiende eeuw opent voor het Belgisch kapitalisme een periode van expansie die er één van de eerste industriemogendheden van Europa van maakt. Het is zelfs het enige land in Europa dat een ontwikkelingsniveau bereikt dat het niveau van Groot-Brittannië benadert. De uitvoer, die in 1936 145 miljoen BF bedroeg, bereikte de 200 miljoen pas in 1850, maar verdubbelt dan tussen 1850 en 1860, waarna de toename ervan groot blijft. Ondanks een zware economische depressie die de Belgische economie vooral in de jaren 1870 en 1880 treft, na de Frans-Pruisische oorlog van 1870, blijkt uit volgende cijfers de omvang van de expansie gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw:
Omvang van de productie in miljoen ton :
1850 1900
Hoogovens 11 91
IJzerfabrieken 12 84
Staalfabrieken 0 190
Zink 10 59
Glas 8 65
Vermelden we ook nog dat de hoeveelheid paardekracht stoom die gebruikt wordt in de Belgische industrie stijgt van 50.000 in 1850 naar 700.000 in 1899!
Ondanks die indrukwekkende economische ontwikkeling blijft de ontwikkeling van het kapitalisme getekend door het benepen kader van de Belgische staat. Die voorkomt het tot uitbarsting komen van de uiterst ingewikkelde innerlijke tegenstellingen die op alle niveaus van de burgerlijke orde bestaan:
- Op economisch vlak; omdat België een kunstmatige schepping is heeft het geen eeuwenlange en geleidelijke nationale centralisatie doorgemaakt. Zijn economische samenhang is dan ook volkomen kunstmatig. Het economisch weefsel in Vlaanderen is tegengesteld aan dat van Wallonië, alsof er in België geen nationale productie bestaat, een tegenstelling die in de loop van de geschiedenis van beide landsdelen terug te vinden is. Dat wordt duidelijk geïllustreerd door het feit dat de industrialisering van Wallonië niet het resultaat is van een of andere Belgische economische ontwikkeling, maar wel van de integratie van die streek in de Franse revolutionaire sfeer. De vorming van België als kunstmatige staat, die de kapitalistische ontwikkeling in een te eng kader opsluit, belet echter niet alleen het uitschakelen van historische overblijfselen, maar zal de ongelijkheden tussen beide landsdelen nog versterken. Zo heeft bijvoorbeeld de repressie van de orangisten (aanhangers van de eenheid met Nederland) en de sluiting van de Schelde vele Gentse textielbarons en Antwerpse reders naar Nederland doen uitwijken, wat de achterstand van Vlaanderen nog vergroot. Het te enge kader zal tenslotte ook de voortzetting van de industriële concentratie in Wallonië belemmeren: de katholieke regering (vertegenwoordiger van de grondbezittende bourgeoisie, bondgenoot van de kleine ondernemers) zal meer dan veertig jaar lang de ontwikkeling van naamloze vennootschappen afremmen, die een wezenlijk instrument zijn voor de ontwikkeling van de industriële kapitalisme. Zo bleven er na 1830 twee economische polen bestaan: een hoofdzakelijk industrieel kapitalisme in Wallonië en in Vlaanderen vooral een grondbezitterskapitalisme. En het noorden zal zich pas werkelijk gaan ontwikkelen wanneer het zuiden al in verval begint te raken, dat wil zeggen na de Eerste Wereldoorlog.
- Op politiek vlak behoudt de klasse van de grootgrondbezitters, vooral gevestigd in Vlaanderen (met als politieke arm de katholieke partij), haar macht. In 1789 werd ze, zowel in Frankrijk als in België, van de macht verjaagd, maar dat werd weer goedgemaakt door de contrarevolutie van 1815. En in de ‘revolutie’ van 1830 bleven haar economische en politieke posities gehandhaafd. De kloof tussen het katholieke en agrarische Vlaanderen en het Wallonië met zijn mijnbouw en industrie zat dus vanaf het begin in de structuren van de Belgische staat ingebakken. Die belemmering drukt enorm op de industriële bourgeoisie, die gedwongen wordt enorme renten te betalen aan de moderne landheren, heffingen die de kapitaalaccumulatie in de industrie nog verder afremden.
De Waalse fractie van de bourgeoisie, economisch overheersend en progressief, leefde dus niettemin op lafste manier in een dubbelzinnige situatie met de grootgrondbezitters, die ze noch op economisch, noch op politiek vlak had kunnen uitschakelen (de katholieke partij regeert, op enkele korte onderbrekingen na, tot aan de Eerste Wereldoorlog). Pas wanneer de verbeteringen inzake grondbewerking dankzij industrialisatie en mechanisatie zo’n enorme uitbreiding hebben genomen dat de landheren zich tot bourgeois omvormen krijgt het industriële kapitalisme de bovenhand. Die beweging begint op het einde van de negentiende eeuw en gaat samen met de ontwikkeling van een Vlaamse industrie en een Vlaamse bourgeoisie.
- Op taalkundig vlak gaat de zegetocht van een nationale taal over de oude streektalen en dialecten uit de middeleeuwen meestal samen met de verbreiding van de kapitalistische productie over heel de natie. De taalkwestie wordt dus meestal gewoon opgeklaard met de burgerlijke revolutie en de vorming van een nationale markt en productie, die samengaan met unitaire administratieve en opvoedingsstructuren. Maar omdat de Belgische staat opgelegd werd als belemmering voor de ontwikkeling van bredere productieve en sociale structuren, en dat hij dus geen economische en politieke centralisatie kon opleggen, kan hij op taalkundig vlak alleen maar falen. Met het doel die centralisatie te ondersteunen, heeft de Franstalige industriële bourgeoisie geprobeerd het Frans als enige nationale taal op te leggen. De voorlopige regering verklaarde op 16 november 1830 dat “het Frans de officiële taal in België zal zijn.” Maar vanaf 1840 ontwikkelt het verzet daartegen zich in de Vlaamse kleinburgerij die zich daardoor uitgesloten voelde uit het staatsapparaat. Met de ontwikkeling van een Vlaamse bourgeoisie aan het einde van de negentiende eeuw versterkt die oppositie zich en maakt ze definitief een einde aan de taalkundige eenmaking.
Interne tegenstellingen van het kapitalisme en ontwikkeling van de strijd en van de organisatie van het proletariaat
De Belgische bourgeoisie heeft niet kunnen profiteren van de periode van uitbreiding van het kapitalisme om de tegenstellingen die voortvloeiden uit haar kunstmatig opgelegd kader weg te vlakken, en die tegenstellingen hebben op hun beurt de ontwikkeling van de strijd en organisatie van het proletariaat erg belemmerd. Op het vlak van de arbeids- en strijdvoorwaarden werd de wrede concurrentie tussen de Waalse arbeiders en de geproletariseerde Vlaamse boeren door de Belgische bourgeoisie op de spits gedreven en uitgebuit om de arbeids- en levensomstandigheden op een extreem laag niveau te houden. De Engelsman Seebohm Rowntree voerde in die periode een studie uit over de armoede in Groot-Brittannië, en daarna in België. Hij was geshockeerd over de toestand van de arbeidersklasse in België. Geen enkel land heeft zo lang als België de arbeid van vrouwen en kinderen uitgebuit (1).
Die situatie verklaart ook waarom de ontwikkeling van de arbeidersbeweging zo moeizaam verliep in onze streken, zelfs na de impuls die vanaf 1864 werd gegeven door de Eerste Internationale. De strijd heeft zeker vaak een explosief en spontaan karakter, zoals tijdens de grote staking van 1886 in het gehele Waalse industriebekken, maar het klimaat lijkt vaak meer op een ‘industriële opstand’, waarbij geprotesteerd wordt zonder dat er precieze eisen geformuleerd worden – een verzet tegen de mechanisering, eerder dan een strijd voor de verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Dergelijke sociale explosies monden uit op genadeloze repressie. Ondanks haar ‘uitermate democratische’ grondwet aarzelt de bourgeoisie niet op de arbeidersmassa te laten schieten, zoals in 1886 bijvoorbeeld, wanneer er een dertigtal doden valt.
Die moeilijkheden blijken ook op politiek vlak, waar de anarchistische tendensen overheersen bij de arbeiders: de Vereniging Het Volk van de richting Proudhon wordt de Belgische afdeling van de Eerste Internationale en in 1872 kiest de Belgische afdeling onder invloed van Cesar De Paepe de kant van Bakoenin tegen Marx. Die tendensen leggen de nadruk op het organiseren van coöperatieven van producenten en verbruikers en vertonen weinig belangstelling voor de economische (Proudhon verwerpt de staking als strijdwapen) of de politieke strijd (misprijzen voor de ontwikkeling van gecentraliseerde organisaties, of voor de strijd voor algemeen stemrecht). De oprichting van een politieke organisatie van het proletariaat is dus een bijzonder moeilijke taak en wanneer de Belgische Werklieden Partij tenslotte op nationaal vlak opgericht wordt, in 1885, wordt daarmee dus wel een georganiseerd kader en perspectieven geboden voor de arbeidersstrijd, maar met grote concessies aan de anarchistische tendensen, de coöperatistische en de mutualistische, dus op een basis die maar weinig gericht is op de verdediging van het revolutionair programma van de arbeidersklasse (zo weigert de partij bijvoorbeeld de algemene staking uit te roepen in 1886). Ze kiest veeleer voor een prioritair reformistische oriëntatie met de invoering van het algemeen stemrecht. Binnen de Tweede Internationale zal de partij zich meestal onderscheiden door standpunten die aanleunen bij de rechtervleugel ervan.
De Belgische bourgeoisie heeft geen gebruik weten te maken van de periode van ontwikkeling van het kapitalisme (negentiende eeuw) om haar economische, politieke en taalkundige tegenstellingen te boven te komen. Dat onvermogen zal zwaar doorwegen wanneer, met de Eerste Wereldoorlog, het wereldkapitalisme langzaam maar zeker wegglijdt in een situatie van permanente crisis en oorlog. Het algemeen verval van het kapitalisme zal de fundamentale afwezigheid van samenhang van de Belgische staat onherroepelijk blootleggen. Maar het zal ook de grote handigheid aantonen van de bourgeoisie bij het gebruik van die tegenstellingen om de arbeidersstrijd te verdelen en te misleiden.
Jos / 31.8.05
(1) R. Leboutte, J. Puissant, D. Scuto, Un siècle d’histoire industrielle (1873-1973). Belgique, Luxembourg, Pays-Bas. Industrialisation et sociétés, SEDES.