Discussiecyclus over de crisis III: Is de crisis structureel en dus op te vangen door een aantal hervormingen?

Printer-friendly version
“Karl Marx zei het al : De staat is helemaal terug. Zelfs geharde neoliberalen pleiten nu voor nationalisering.” Zo schreef De Standaard te midden de crisis op 1/3/09. Eminente economisten, professoren en wereldleiders willen de economie ‘moraliseren’ en reguleren sinds de nieuwe open crisis van 2009. Staatsinmenging en nationalisaties zijn bijna dagelijkse kost geworden in alle landen in de wereld: Een golf van nationaliseringen is in 2009 begonnen in de bank- en automobielsector in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. In Bolivië nationaliseert Morales de gasindustrie, In Venuzuela doet Chavez hetzelfde met de oliewinning. Rusland nationaliseert in 2003 Yukos (olieexploitatie), Hongarije wordt door de EU op de vingers getikt wegens de overdreven staatscontrole over de industrie, media, pensioenfondsen, centrale bank, enz. Japan nationaliseert Tepco (stroomvoorziening), Argentinië nationaliseert voor de tweede keer op enkele jaren tijd de oliewinning. Nederland nationaliseert ABN-Amro bank en wil het spoor terug nationaliseren, België de Dexia bank, Frankrijk idem, Spanje idem, enz…

Tacher, Reagan, Milton Friedman, de school van Chicago, kortom het neo liberalisme waren de boemannen die de economische groei aan scherven hadden geschoten.  Maar het leek erop dat het tijdperk van het neoliberalisme de uitputting nabij was, schreef Joseph Stiglitz in Freefall.. Hiermee werd de toon gegeven van wat sinds 2008 in koor door alle partijen maar vooral links en uiterst links wordt naar voor geschoven: meer staatsinmenging, regulering, controle, nationalisering.

Een greep uit de verklaringen: “Een staatsbank is een eerste haalbare zet om de crisis op korte termijn te counteren.” (De Standaard, 1/3/09, E. DeBruyn, voorzitter Sp.a Rood); “... dat er een volledige nationalisering moet komen van de financiële sector.” (Alternative Socialiste, april 09 PSL); “de PvdA wil een openbare bank” (Solidair, 26 maart 09 PvdA). “De volledige bankensector dient in gemeenschapsbezit te komen”(ultralinks in Nederland).

Hier duiken verschillende vragen op:

-Kan de crisis door staatsinmenging (nationalisering) gecounterd worden en een nieuwe ontwikkeling van de productiekrachten in gang gezet?

-Kan een sterke staatsinmenging (nationalisering) er voor zorgen dat de arbeidersklasse gespaard blijft of op z’n minst beschermd wordt?

-De onteigeningen (nationalisaties) zijn toch een verzwakking van het privaat bezit van het kapitalisme. Daarom is ‘meer staat‘ ‘progressief’ en een eis waar de arbeidersklasse moet achterstaan. Is dat zo?

 

 Haalde de staat via nationalisaties ooit het kapitalisme uit het slop ?

 

Engels schreef in 1878 : “Zowel de periode van industriële hoogconjunctuur met haar grenzeloos opzwellen van het krediet, als de door de ineenstorting van grote kapitalistische instellingen veroorzaakte krach zelf drijven naar die vormen van de vermaatschappelijking van grote massa’s productiemiddelen, welke wij in de verschillende soorten van maatschappijen op aandelen ontmoeten. Vele van deze productie- en verkeersmiddelen zijn bij voorbaat reeds zo kolossaal, dat zij zoals de spoorwegen, iedere andere vorm van kapitalistische uitbuiting uitsluiten. Op een bepaalde trap van ontwikkeling voldoet ook deze vorm niet meer: de staat als officiële vertegenwoordiger van de kapitalistische maatschappij moet de leiding op zich nemen.  De noodzakelijkheid van het overgaan in staatseigendom doet zich het eerst voor bij grote inrichtingen van verkeer, post, telegrafie, spoorwegen.”

Maar voegt hij er aan toe: Want slechts in het geval dat de productie- of verkeersmiddelen werkelijk aan de leiding van de aandelenmaatschappijen ontgroeid zijn, waarin dus de overdracht aan de staat economisch onontbeerlijk geworden is, slechts in dat geval betekent zij ook wanneer de tegenwoordige staat daartoe overgaat, economisch een stap vooruit, nl. het bereiken van een nieuwe trap in de richting van het in bezit nemen van alle productiemiddelen door de maatschappij zelf. Er is echter in de laatste tijd, sinds Bismarck zich op dit in staatsbeheer nemen geworpen heeft, een zeker quasi-socialisme ontstaan en hier en daar zelfs in een zekere overgedienstigheid ontaard, dat iedere staatsovername, zelfs die van Bismarck, zonder meer voor socialistisch uitgeeft. Inderdaad, wanneer het in staatsbeheer nemen van de tabak socialistisch zou zijn, dan zou men Napoleon en Metternich onder de stichters van het socialisme moeten rekenen. Wanneer de Belgische staat om heel alledaagse politieke en financiële redenen zijn voornaamste spoorwegen zelf bouwde, wanneer Bismarck zonder enige economische noodzaak de voornaamste spoorlijnen van Pruisen aan de staat bracht, eenvoudig om ze voor het geval van oorlog beter te kunnen inrichten en gebruiken, om de spoorbeambten tot regeringsstamvee op te voeden en vooral, om zich een nieuwe, van parlementsbesluiten onafhankelijke bron van inkomsten te verschaffen, — dan waren dat geenszins socialistische stappen, direct of indirect, bewust of onbewust. Anders zouden ook de koninklijke zeehandel, de koninklijke porseleinmanufactuur en zelfs de compagniekleermaker bij het leger socialistische instellingen zijn.” F.Engels. (“L’Anti-Dühring” II Theoretische kwesties)

Engels toont dus aan dat in de bloeiperiode van het kapitalisme nationalisaties een progressief karakter konden hebben (dwz die de ontwikkeling van het kapitalisme bevorderden).

Hoewel volgens Engels vele van die nationalisaties daaraan zelfs niet beantwoorden. Deze kwestie loopt uiteraard parallel met de progressieve rol die de nationale staat speelde in die periode van ontwikkeling van het jonge kapitalisme.

We kunnen hier in de discussie op terugkomen.

De omschakeling van de eigendom van de naamloze vennootschappen - die, in die periode de begrenzingen van de nationale staat niet overschreden- in eigendom van de staat, was dus progressief. De ontwikkeling van het kapitalisme in die periode van vooruitgang was gekenmerkt door een overdracht van bezit van individuele kapitalisten naar de naamloze vennootschap op aandelen en dan naar gelang de voorwaarden naar staatsbezit. Toen was de concentratie van de productiekrachten in handen van groepen van kapitalisten (of de staat) een belangrijke stap vooruit. De tekenen van expansie van de productie en van de concentratie van de eigendom waren, in principe, de eengemaakte nationale staat, waarvan de vorming een vooruitgang betekende in vergelijking met de versnipperde feodale entiteiten.

De schaal van concentratie van kapitaal noodzakelijk voor de ontwikkeling was dus een cruciale factor (het geaccumuleerde kapitaal dat niet enkel door reusachtige kredietverstrekking kon verleend worden). En eveneens het algemeen belang van de nationale bourgeoisie, zonder in steriele concurrentie te vervallen. Maar heel snel gaan de productie en de concentratie van de eigendom de grenzen van de nationale staat te boven. De grote internationale anonieme bedrijven nemen steeds meer een internationaal karakter aan, en scheppen op hun manier een internationale verdeling van de arbeid en dat vormt, ondanks haar contradictoir karakter, een van de belangrijkste bijdragen van het kapitalisme aan de vooruitgang van de mensheid. Het toenemend internationale karakter van de productie begint dan te botsen met de verdeling van de wereld in nationale staten. “ De nationale staat begint”, zo bevestigt het Eerste Congres van de Derde Internationale in 1919, “nadat ze een krachtige stoot had gegeven aan de kapitalistische ontwikkeling te eng te worden voor een verdere uitbreiding van de productiekrachten.”

 

Maar vandaag is de situatie gans anders

 

Niemand zal beweren dat de nationalisatie van de olie-industrie in Mexico in 1938, of van die van Argentinië of van de Dexia bank in België vandaag er is gekomen omdat economisch gezien, het beheer ervan de begrenzingen van de maatschappij (multinational) te boven ging. En niemand zal een economische vooruitgang zien in de omvorming van de eigendom van al die grote multinationals, duizendmaal beter georganiseerd en krachtiger dan laat staan de Mexicaanse, Argentijnse, Hongaarse of Venezolaanse staat die de eigendom verwerft. Een dergelijke nationalisatie, zegt Engels, stelt geen vooruitgang van het kapitalisme of een ontwikkeling van de productiekrachten voor. De betekenis van de nationalisaties begint te veranderen: omdat ze steeds meer gericht zijn tegen de toenemende internationale verdeling van de arbeid, vormen zij als gevolg daarvan, in plaats van een vooruitgang, een teruggang. Terwijl de nationalisaties in het verleden een uitdrukking waren van de toename van de expansie van het kapitalisme, vormen ze tegenwoordig echter de uitdrukking van een teruggang en van de ontbinding van het kapitalistische systeem.

Er zijn dus geen nationalisaties met progressief karakter meer mogelijk in de huidige ontbindingsfase van het kapitalisme.

De vraag of een sterke staatsinmenging (nationalisering) er voor kan zorgen dat de arbeidersklasse gespaard blijft of op z’n minst beschermd wordt kan dus niet anders dan negatief beantwoord worden

Het gaat niet langer om uitbreiding van de productiekrachten maar om haar beperking... met een veelzeggende uitzondering: de oorlogsindustrie. Vernietiging van productiekrachten en consumptiegoederen daar draaien de nationalisaties om sinds die periode.Voordat ze van het historische toneel verdwijnt, vernietigt het kapitalisme een groot deel van wat hij zelf heeft geschapen: zijn reusachtig productieapparaat, het moderne proletariaat en de internationale arbeidsverdeling. De productiekrachten worden iedere keer meer geketend aan de grenzen van de nationale staten.

En we stellen vast dat sinds de periode die aanleiding gaf tot de eerste wereldoorlog, sinds het overleven van iedere natie afhangt van haar bekwaamheid om haar plaats met kracht en geweld te garanderen (En zijn plaats in het imperialistisch arena te verdedigen) op een te nauw geworden wereldmarkt, de kapitalistische economie voortdurend afhankelijk is geworden van zijn staat. In het kapitalisme in verval is de tendens naar staatskapitalisme trouwens een algemene, universele tendens geworden.

Wat we vandaag sinds 2008 meemaken is dus geen radicale wijziging in de visie van de rol van de staat, integendeel het is de bevestiging van de centrale rol die de Staat speelt om economische catastrofes te vermijden. Die rol bestaat erin zijn toevlucht te zoeken bij de staat om een economische machine te doen draaien die, spontaan gezien, aan zichzelf overgeleverd, verlamt is geraakt gekneld tussen zijn interne tegenstellingen.

Alleen door de nationalisaties en de tendens tot meer staat, vanaf 1914, te analyseren als iets wat deel uitmaakt van het proces van ontbinding van het kapitalisme, kunnen wij zijn werkelijke historische betekenis begrijpen.

-de nationalisering van de oorlogsindustrie in alle betrokken landen van Wereldoorlog I.

-Met de ontwikkeling van de crisis eind de jaren 1920 komen alle regimes, het stalinisme, het fascisme, de democratieën in de jaren 1930 in een politiek van nationalisaties en versterkte staatsinmenging terecht.  zoals met het New Deal in de VS in 1933 of die van het Volksfront in Frankrijk, het Plan DeMan in België.

-Daarop volgde de algemene nationalisatie of staatscontrole op de oorlogsindustrie in de oorlogsjaren 1940.

-Onmiddellijk na Wereldoorlog II is de opbouwpolitiek rechtsreeks door de Staten opgenomen in tal van landen,  ook door middel van belangrijke nationaliseringen van sleutelsectoren van de economie, met inbegrip van het ‘liberale’ Engeland en het ganse nieuw gevormde oostblok.

-Nu volgt een periode van koude oorlog met een wedloop naar invloedsferen en herschikking van de naoologse economie. Deze periode die gepaard gaat met de decolonisaties gaat samen met een nieuwe golf van nationalisaties in tal van landen.

-Al iets beter gekend de nieuwe crisis sinds de jaren 70. We kunnen hierop ook terugkomen in de discussie en vooral op de periode van het neo liberalisme met zijn schijntegenstellingen.

 

Zijn de onteigeningen (nationalisaties) een verzwakking van het kapitalisme?

 

Het betreft hier de kwestie van het 'Privaat bezit' en het 'collectief bezit' van de productiemiddellen. Een verzwakking van het privaat bezit zou een stap naar de ‘socialisatie’ zijn en om die reden een eis waar de arbeidersklasse moet achterstaan. Nationalisatie betekent in geen geval “eigendom van de natie”, maar enkel en alleen exclusief eigendom van de staat.  Met andere woorden: met de nationalisatie gaat de eigendom eenvoudig over van de individuele kapitalist of de kapitalistische bedrijven in handen van de “collectieve kapitalist” (om de woorden van Engels te gebruiken), dat wil zeggen de staat van de kapitalisten?

De burgerlijke staat is “niets anders dan een machine ter onderdrukking van de ene klasse door een andere klasse en wel in de democratische republiek niet minder dan in de monarchie”. (Engels, voorwoord tot de Burgeroorlog van Marx).

De staat is een instituut dat ontstaan is op grond van de verdeling van de maatschappij in klassen die onverzoenbaar belangen hebben en haar functie is deze verdeling te vereeuwigen en daarmee “het recht van de bezittende klasse om allen die niets bezitten uit te buiten en de eerste de tweede laten overheersen”  (Engels). “De moderne staat is op haar beurt slechts de organisatie die de burgerlijke maatschappij zich verschaft, om de collectieve uiterlijke voorwaarden van de kapitalistische productiewijze te verdedigen, zowel door de arbeiders als door de individuele kapitalisten. De moderne staat, onder welke vorm ook, is een in wezen kapitalistisch werktuig, de staat van de kapitalisten, de ideële universele kapitalist.” (Friedrich Engels).

Nationalisaties zijn geen socialisme

 

Door het privé-bezit van de productiemiddelen als de ware aard van het kapitalisme te proclameren stelt men tegelijkertijd dat het kapitalisme zonder dit privé-bezit niet kan bestaan. De marxistische opvatting over het privé-bezit, als fundament van de kapitalistische productie schijnt een ander formule in zich te behelzen: de verdwijning van het privé-bezit van de productiemiddelen is synoniem aan het verdwijnen van de kapitalistische maaschappij en dus aan het socialisme. Maar de ontwikkeling van het kapitalisme, of beter gezegd, het kapitalisme in zijn periode van verval laat ons een min of meer uitgesproken, maar ook algemene tendens zien in alle sectoren, van de beperking van het privé-bezit van de productiemiddelen, van hun nationalisatie. De aard van het kapitalisme wordt niet bepaald door het privé-bezit van de productiemiddelen, wat niet anders dan een vorm is, eigen aan de bepaalde periode van het kapitalisme, de liberale periode van het kapitalisme, maar in de scheiding tussen de productiemiddelen en de werker.

Wat een kapitalistisch karakter geeft aan de productie, is niet het privé-bezit van de productiemiddelen. Het privé-bezit en het bezit van de productiemiddelen bestaat zowel in de slaven- als in de feo-dale maatschappij. Wat de productie haar kapitalistische karakter geeft, dat is de scheiding van de arbeiders van de productiemiddelen, hun verandering in middelen die te koop zijn en die als levende arbeid gecommandeerd kunnen worden met als doel om hen een overvloed, een meerwaarde, te produceren, dat wil zeggen de omvorming van de productiemiddelen, die in het productieproces hun karakter van eenvoudig werktuig verliezen om kapitaal te worden en als kapitaal te bestaan.

Het kapitalisme dat is de scheiding tussen de in het verleden opgehoopte arbeid, in de handen van een klasse, die de levende arbeid van een andere klasse dicteert en uitbuit. Onbelangrijk is de wijze waarop de bezittende klasse ieder zijn deel toekent. Onder het kapitalistische regime verandert deze verdeling voortdurend door de economische strijd en door het militaire geweld.

In de tijd van het liberale kapitalisme, de vorm waarin het kapitaal bestond, was essentieel die van het privé-kapitalisme.

“Privé-bezit van de productiemiddelen = kapitalisme” en “ het einde van het privé-bezit = socialisme” waren frappante formules, maar waren slechts gedeeltelijk waar. Het ongemak ontstaat pas als de vorm ertoe neigt om zich te veranderen. De ingesleten gewoonte om de vorm voor de inhoud te nemen, omdat deze beantwoord aan een bepaald moment, verandert in een identificatie die niet bestaat, en leidt tot de fout de vorm voor de inhoud te nemen.

De meest radicale onteigening kan heel goed de kapitalisten als individuen, die genieten van de meerwaarde, doen verdwijnen, maar daarmee is nog niet de productie van de meerwaarde verdwenen, dat wil zeggen: het kapitalisme.

“Het grote verschil tussen het kapitalistische en het socialistische principe van de productie is deze: bij de eerste vinden de arbeiders de productiemiddelen tegenover zich in de vorm van kapitaal en kunnen er slechts over beschikken om het meerproduct en de meerwaarde de doen toenemen ten gunste van hun uitbuiters; terwijl bij de tweede gebruiken ze de productiemiddelen, in plaats van erdoor in bezit genomen te worden, voor de productie van de rijkdom ten gunste van zichzelf” (Marx).

Lac / Mei 2012

Aktiviteiten van de IKS: 

Theoretische vraagstukken: 

Recent en lopend: