Door IKS op

“Het is een zonnige zomerdag. Zoiets bestond soms, zelfs in Coketown. Van een afstand gezien lag Coketown bij zulk weer gehuld in een waas, die ondoordringbaar leek voor de zonnestralen. Je wist alleen dat de stad er was omdat je wist dat zo'n druilerige vlek in het landschap er niet kon zijn zonder een stad. Een waas van roet en rook, nu eens verward deze kant op, dan weer die kant, nu weer opsteeg naar het hemelgewelf, dan weer troebel over de aarde kroop, terwijl de wind opstak en afzwakte of van richting veranderde; een dichte, vormeloze wirwar met lichtflarden, die niets anders onthulden dan een duistere massa: - Coketown van veraf gezien, wekte een suggestie, hoewel er geen baksteen van te zien was.” In 1854 riep Charles Dickens in zijn beroemde roman Hard Times de roetlucht op van Coketown, een fictieve stad naar het voorbeeld van Manchester, waar je alleen "de monsterlijke rookslierten" kunt zien die over de stad trekken.
De mens heeft de natuur altijd al veranderd. Zelfs vóór de Homo Sapiens gebruikten de eerste hominiden al werktuigen; sommige vondsten in Ethiopië dateren van meer dan 3,4 miljoen jaar geleden. In de loop van haar evolutie, haar technische vooruitgang en de uitbreiding van haar maatschappelijke organisatie, heeft de mensheid een steeds groter vermogen ontwikkeld om in te werken op zijn omgeving, om de natuur aan te passen aan zijn behoeften. De Khufu-piramide in Egypte, 147 meter hoog en 4500 jaar oud, getuigt van dit vermogen dat al in de oudheid werd verworven.
Maar tegelijkertijd, en met name door de verdeling van de maatschappij in klassen, ging dit vermogen om in te werken op de omgeving gepaard met een groeiende vervreemding van de natuur en de eerste ecologische rampen: “We moeten echter niet overdrijven als we het hebben over de menselijke overwinningen op de natuur. Voor elke overwinning neemt de natuur wraak. Iedere overwinning, en dat klopt, leidt aanvankelijk tot de resultaten die we verwacht hadden, maar daarna heeft het soms erg verschillende onvoorziene gevolgen die maar al te vaak het eerste resultaat teniet doen. De mensen die in Mesopotamië, Griekenland of Klein-Azië de bomen kapten om vruchtbare landbouwgrond te creëren, konden niet inschatten dat door het verwijderen van de bomen de reservoirs van vocht zouden verdwijnen, wat de basis vormde voor de huidige slechte staat van de grond.” (Friedrich Engels, De rol van arbeid in de overgang van aap naar mens).
Maar vóór het kapitalisme en zijn onverzadigbare behoefte om uit te breiden, waren deze ecologische problemen beperkt en lokaal van omvang. Na millennia van langzame evolutie vertienvoudigde het kapitalisme deze productiekrachten in slechts enkele decennia. Eerst in Europa, toen op alle andere continenten, verspreidde het zich en veranderde het de natuur en de mens om werkplaatsen, ateliers en fabrieken draaiende te houden. In het kapitalisme is het doel van de productie echter niet het voorzien in de menselijke behoeften, maar het maken van winst. Produceren om te verkopen, verkopen om winst te maken, winstmaken om opnieuw te investeren in arbeiders en machines... om meer te produceren, sneller te produceren, goedkoper te produceren... om te kunnen blijven verkopen ondanks de hevige concurrentie van andere kapitalisten. Dit is de fundamentele reden waarom Charles Dickens in 1854 op poëtische wijze de zwarte rookwolk beschreef die Manchester al bedekte.
In die tijd bevond het kapitalisme zich in zijn opkomende, expansieve periode. De drang om zich over de wereld te verspreiden, om nieuwe markten te vinden om de regelmatige crises van overproductie te overwinnen, had een progressieve dimensie omdat het de basis legde voor een echte wereldgemeenschap. Maar het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog toonde aan dat deze periode ten einde was en revolutionairen zoals Rosa Luxemburg benadrukten dat het alternatief nu "socialisme of barbarij" was. De internationale golf van revoluties, die in 1917 in Rusland begon, hield de belofte in van het socialisme. Maar de revolutie werd overal verslagen en vanaf het midden van de jaren 1920 was het de barbarij die de overhand kreeg - niet alleen tot uiting komend in steeds verwoestendere imperialistische oorlogen, maar ook in de steeds snellere vernietiging van de natuur, vooral na de Tweede Wereldoorlog en zelfs nog meer in de laatste decennia.
Er kan geen groen kapitalisme zijn. Alle retoriek van de bourgeoisie, van uiterst rechts tot uiterst links, die beweert het kapitalisme te kunnen ‘reguleren’, ‘controleren’, ‘hervormen’ zodat een ‘groene economie’ zich kan ontwikkelen, is een regelrechte leugen. Geen wet, geen handvest, geen publieke druk kan de logica van het kapitalisme wegnemen: de mens en de natuur uitbuiten om te produceren, te verkopen en winst te maken. En jammer als mens en natuur daardoor sterven. De woorden van Karl Marx, bijna 160 jaar geleden geschreven, lijken vandaag geschreven te zijn: “Zowel in de landbouw als in de manufactuur is de kapitalistische reorganisatie van het productieproces tevens het martelaarschap der producenten (...). Evenals in de stedelijke industrie wordt in de moderne landbouw de grotere productiviteit en de grotere mobiliteit van de arbeid verkregen ten koste van vernietiging en verzieking van de arbeidskracht zelf. En iedere vooruitgang in de kapitalistische landbouw is niet alleen een vooruitgang in de kunst arbeiders te beroven, maar tevens in de kunst van roof op de grond”. (Het Kapitaal Deel I, Hoofdstuk 13, deel 10)
Dit systeem van uitbuiting zal niet stoppen met het plunderen van natuurlijke hulpbronnen en het vergiftigen van de aarde. De enige oplossing is het omverwerpen van het kapitalisme. Maar welk ander systeem is er?