Door Internationalisme op
Ger Rolsma, kandidaat voorzitter van de PvdA in Nederland, verklaart op zijn blog: “Ik verzet mij tegen de liberalisering van de huizenmarkt”(Recht op wonen). In deze verklaring speculeert hij op onwetendheid van de jongere mensen. Immers, de liberalisering is geen politiek die pas vandaag speelt en bovendien is deze niet tegen de wil van de PvdA in gang is gezet. Integendeel: de PvdA stond in de jaren 1990 aan de wieg van de liberalisering van de huizenmarkt. Een snelle boostershot:
- Reeds met de regering Kok I, die aantrad in 1994, kregen de woningcorporaties geen subsidie of goedkope leningen van de staat meer voor de bouw van goedkope huurwoningen. Daarop begonnen diezelfde corporaties hun organisatie te runnen als commerciële onderneming en grote aantallen sociale huurwoningen te verkopen en onrendabele sociale huurwoningen te slopen.
- In 2000 publiceerde de regering Kok II een woningnota Mensen, Wensen Wonen, die vermeldde dat er in 2010 een eigen woningbezit gerealiseerd moest zijn van 65% van het totale woningbestand. Om dat te kunnen verwezenlijken was het nodig dat er jaarlijks 20 duizend private en 50 duizend sociale huurwoningen omgezet werden in koopwoningen. (Zie: "Vrije markt, vrije toegang?")
- Zo zijn er dus tot aan 2009, op initiatief van de PvdA, waarschijnlijk een half miljoen sociale huurwoningen uit het bestand verdwenen. In de periode 2009-2015 zijn er volgens de Woonbond in ieder geval 262.400 verdwenen (De Woonbond, "Groot tekort sociale huurwoningen") en in de afgelopen 5 jaar naar verluid nog eens 100.000. Dat bekent dat er in de laatste 25 jaar tussen de 750 duizend en één miljoen sociale huurwoningen zijn verdwenen, een kwart van het totaal.
De gevolgen van deze operatie, die dus al 25 jaar aan de gang is, zijn vandaag te bespeuren in de naakte cijfers:
De koopwoningen zijn voor het gros van de starters inmiddels veel te duur geworden. Ze zijn dus aangewezen op huren. Maar de huren in de private sector zijn ook veel te duur. Blijft dus over de sociale huursector. Maar van dit soort woningen zijn er inmiddels zo weinig overgebleven dat je, om ervoor in aanmerking te komen in een stad als Amsterdam, al gauw vijftien jaar moet wachten. In de andere grote steden gaat het die kant ook op.
Bovendien verkeren minstens 80.000 sociale huurwoningen in een matige tot zeer slechte staat, zo blijkt uit de gegevens van de Autoriteit woningcorporaties. Huurders kunnen hierdoor te maken krijgen met lekkages, beschimmelde muren en plafonds, onbegaanbare balkons of rottende kozijnen. (Zie: Tienduizenden sociale huurwoningen in slechte staat en soms rijp voor de sloop; RTL Nieuws, 18-09-2021)
In reactie op deze crisis in de huisvesting voor honderdduizenden woningzoekenden zijn in Amsterdam en Rotterdam verschillende comités opgericht, zoals Bond Precaire Woonvormen, Recht Op Stad, Niet Te Koop, en Verdedig Noord. Ze hebben het initiatief genomen tot protesten: op 12 september in Amsterdam en op 17 oktober in Rotterdam. Daarnaast werden er inmiddels ook woonprotesten georganiseerd in Tilburg, Nijmegen, Arnhem, Den Haag, Utrecht en Groningen.
Wonen is een essentieel aspect van het leven van de arbeidersklasse, maar dat betekent niet dat iedere strijd tegen de woningcrisis plaatsvindt op haar terrein. Delen van de arbeidersklasse hebben deelgenomen aan de huidige betogingen, maar ze deden dat op individuele basis, ‘opgelost’ in een vormeloze massa bestaande uit mensen uit verschillende lagen in de maatschappij. De arbeiders die meeliepen achter deze leuzen, zoals “Garandeer voldoende en betaalbare huizen!”, deden dat dus niet in de hoedanigheid als arbeiders maar als burgers, die door druk uit te oefenen, hopen dat de autoriteiten iets aan de woningnood gaan doen. Maar dat is ijdele hoop.
Dit huidige woningcrisis is namelijk niet alleen het gevolg van de liberalisering. Zelfs het terugdraaien van de liberalisering lost de crisis niet op. De woningnood is een kenmerk van het kapitalisme. Sinds het kapitalisme zich heeft gevestigd is het er nooit en nergens in geslaagd gedegen en betaalbare onderkomens voor de bevolking en met name voor de arbeidersklasse te realiseren. Dat komt omdat een woning in wezen een waar is waarvan de prijs, naast de prijs van de grond, in principe bepaald wordt door dezelfde factoren die ook de prijs van een auto of een winterjas bepalen.
Het artikel hieronder is een verkorte versie van een artikel dat op de engelstalige website is gepubliceerd [1]. Het behandelt vooral de woningcrisis in het Verenigd Koninkrijk, maar de analyse die hierin wordt ontwikkeld is volledig geldig voor alle andere kapitalistische landen, Nederland en België inbegrepen.
Er zijn sinds het midden van de jaren 1980 geen officiële cijfers meer verzameld over het aantal mensen dat kraakt in Groot-Britannië, maar een recent artikel in The Guardian meldde dat er tussen de twintig- en vijftigduizend mensen zijn die kraken, meestal wonend in langdurig verlaten panden[2]. Dit maakt deel uit van het algemene beeld van steeds meer mensen die worstelen om een dak boven hun hoofd te houden. Zo laten de verzamelde cijfers over dakloosheid de laatste jaren een toename zien: in Engeland meldden 110.000 gezinnen zich in 2011-12 bij hun lokale overheid als dakloos, een toename van 22% ten opzichte van het jaar daarvoor. 46% van deze gezinnen werd door de plaatselijke overheid als dakloos erkend, een stijging van 26% ten opzichte van het jaar daarvoor.
De liefdadigheidsorganisatie Crisis, van wier website de bovenstaande cijfers afkomstig zijn, onderstreept dat deze officiële cijfers waarschijnlijk zeer onnauwkeurig zijn, aangezien de meerderheid van de daklozen verborgen is omdat zij zich niet vertonen op plaatsen, zoals officiële opvangcentra voor daklozen, die de regering gebruikt om haar gegevens te verzamelen. Een andere indicator dat huisvesting een steeds groter probleem wordt, zijn de gegevens over het aantal mensen dat op straat slaapt. Uit officiële cijfers blijkt dat in 2011 in Engeland meer dan tweeduizend mensen op eender welke nacht op straat hebben geslapen, een stijging van 23% ten opzichte van 2010. Maar nogmaals, het werkelijke cijfer is waarschijnlijk veel hoger, aangezien niet-gouvernementele organisaties melden dat meer dan vijf en een half duizend mensen in 2011-12 alleen al in Londen op straat sliepen, een stijging van 43% ten opzichte van het voorgaande jaar.
Wereldwijd wordt naar schatting door ten minste 10% van de wereldbevolking gekraakt. Veel van de sloppenwijken rond steden als Mumbai, Nairobi, Istanbul en Rio de Janeiro bestaan voor een groot deel uit krakers.[3] De soorten huisvestingen, de diensten die de bewoners ter beschikking staan, of het gebrek daaraan, het soort werk dat verricht wordt en de samenstelling van de bevolking variëren. Alles tesamen laten ze echter zien dat,ondanks alle geproduceerde goederen en al het geld dat in de wereld circuleert, het kapitalisme nog steeds niet in staat is om op adequate wijze te voorzien in een van de meest elementaire menselijke behoeften. Het doel van dit artikel is te trachten de redenen hiervoor te onderzoeken.
Huisvesting en kapitalisme
Uitgangspunt is de erkenning dat de vorm die het huisvestingsvraagstuk onder het kapitalisme aanneemt bepaald wordt door de economische, sociale en politieke parameters van de burgerlijke maatschappij. In dit systeem zijn de belangen van de arbeidersklasse, en van andere uitgebuite klassen zoals de boeren, altijd ondergeschikt aan die van de bourgeoisie. Op economisch vlak zijn er twee belangrijke dynamieken. Enerzijds is huisvesting voor de arbeidersklasse een kostenpost en dus onderhevig aan dezelfde drang tot kostenvermindering als alle andere elementen die verband houden met de reproductie van deze klasse. Anderzijds kan huisvesting ook een bron van winst zijn voor een deel van de bourgeoisie, of die huisvesting nu aan de arbeidersklasse of aan een ander deel van de maatschappij wordt verstrekt. Op sociaal en politiek vlak werpt huisvesting vragen op voor de heersende klasse over gezondheid en maatschappelijke stabiliteit, maar de huisvestingskwestie biedt ook mogelijkheden voor zowelde fysieke als ideologische controle van de arbeidersklasse en andere uitgebuite klassen. Dit was zo in de begindagen van het kapitalisme en is ook nu nog zo.
In het vroege kapitalisme maakte het ontstaan van sloppenwijk een inherent deel uit van de kapitalistische ontwikkeling. De bourgeoisie heeft behoefte aan goedkope arbeidskracht, en de slechte voorzieningen, de demoralisatie en de ziektes nam zij in het begin van de industriële periode op de koop toe. In bepaalde gevallen profiteerde delen van de kapitalistische klasse ook van de verhuur van verpauperde appartementen en huizen aan de arbeidersklasse. Later, in de 19e eeuw, begon het kapitalisme oplossingen voor het woningvraagstuk te zoeken, mede omdat de gevolgen ervan niet beperkt bleven tot de arbeidersklasse. Deze hervormingen konden de essentie van het probleem niet oplossen. Hier verwijzen we graag naar het boek van Friedrich Engels, “Over het woningwprobleem”, waarin hij schrijft: “Dezelfde economische noodzaak, die [de sloppenwijk] op de ene plek schiep, schept ze ook op een andere. En zolang de kapitalistische productievorm bestaat, zolang zal het dom zijn een oplossing te zoeken voor alleen het woningprobleem of voor een willekeurig ander maatschappelijk vraagstuk, dat het lot van de arbeiders aangaat”.Wat hierop volgt is een verdere illustratie van de onmacht van de bourgeoisie om een oplossing te vinden op het woningvraagstuk.
De Eerste Wereldoorlog liet een tekort van 610.00 huizen na in Engeland, waarbij veel vooroorlogse sloppenwijken onaangeroerd bleven. In de nasleep van de oorlog kregen de plaatselijke autoriteiten de bevoegdheid om krottenwijken te ontruimen en huurwoningen te bouwen. Tussen 1931 en 1939 werden meer dan 700.000 woningen gebouwd, waardoor viervijfde van de mensen die in krottenwijken woonden opnieuw gehuisvest werd [3]. Veel van de nieuwe huizen werden gebouwd in grote buitenwijken aan de rand van grote steden zoals Liverpool, Birmingham, Manchester en Londen. Sommige plaatselijke autoriteiten experimenteerden met de bouw van flatgebouwen. Deze inspanningen vielen echter in het niet bij de twee en een half miljoen woningen die particulier werden gebouwd en verkocht aan de middenklasse en de beter betaalde delen van de arbeidersklasse. Toch betekende dit niet het einde van de sloppenwijken en bleef de ernstige overbevolking in veel volkswijken bestaan. De Tweede Wereldoorlog zorgde voor een terugval toen de woningbouw vrijwel stil kwam te liggen en de binnensteden werden blootgesteld aan bombardementen. De naoorlogse periode was getuige van het meest gecoördineerde woningbouwprogramma van de staat in de Britse geschiedenis, dat zijn hoogtepunt bereikte aan het eind van de jaren 1950, toen er jaarlijks meer dan 300.000 sociale woningen werden gebouwd. De bouw van grote torenflats was ditmaal een prominenter kenmerk. Er werd ook steun gegeven aan de particuliere bouw en in 1975 was 52,8% van de woningen particulier bezit, vergeleken met 29,5% in 1951 (particuliere huurwoningen daalden in dezelfde periode van 44,6% naar 16%)[4].
In Groot-Brittannië en de andere grote kapitalistische mogendheden maakte de naoorlogse periode enkele belangrijke veranderingen op het gebied van huisvesting mogelijk. De naoorlogse ‘boom’, die gebaseerd was op de zeer aanzienlijke verbeteringen van de productiviteit na de verwoesting van de oorlog, gaf de staat de middelen om de uitgaven op een aantal gebieden, waaronder huisvesting, te verhogen. Zoals reeds werd opgemerkt, waren enkele belangrijke arbeiderswijken in de steden die productiecentra waren geweest, door bombardementen verwoest of beschadigd. De industrieën die zich na de oorlog ontwikkelden, zoals de automobielindustrie, leidden tot de bouw van nieuwe fabrieken, vaak buiten de oude concentraties. Dit vereiste de bouw van woningen voor de werkers. Er was ook een politiek motief om in maatschappelijke behoeften te voorzien en zo het risico van onrust na de oorlog te verminderen.
De naoorlogse ‘boom’ bereikte echter veel delen van de wereld niet. Daartoe behoorden enkele landen in het westen, zoals Ierland, waar ernstige armoede en sloppenwijken bleven bestaan tot de economische ‘boom’ die zich daar in de jaren 1980 ontwikkelde. Het omvatte vooral wat de ‘Derde Wereld’ wordt genoemd, die in wezen de continenten en landen omvat die het voorwerp waren van imperialistische overheersing door de grote kapitalistische landen. Kortom, het grootste deel van de wereld. Vanuit dit gezichtspunt wordt het duidelijk dat Engels' argument niet alleen bevestigd wordt, maar bevestigd wordt op een schaal die hij zich niet had kunnen voorstellen.
Wonen in het rottende kapitalisme
Vandaag de dag leven een miljard mensen in sloppenwijken en het merendeel van de wereldbevolking is nu stedelijk. De meeste van deze sloppenwijken bevinden zich in de ‘Derde Wereld’ en, in mindere mate, in delen van het oude Oostblok (wat ooit de Tweede Wereld werd genoemd). Dit is een nieuwe situatie. In het boek Planet of Slums, gepubliceerd in 2006, stelt de auteur, Mike Davis, dat “de meeste van de huidige megasteden in het Zuiden een gemeenschappelijk traject hebben: een regime van relatief langzame, zelfs vertraagde groei, vervolgens een abrupte versnelling tot snelle groei in de jaren 1950 en 1960, waarbij immigranten van het platteland steeds meer onderdak kregen in perifere sloppenwijken”[5]. De langzame of vertraagde groei in veel van deze steden was een gevolg van hun status als kolonie van de grote mogendheden. In India en Afrika vaardigden de Britse koloniale heersers wetten uit om te voorkomen dat de inheemse bevolking van het land naar de stad trok en om de bewegingen en levenswijzen van degenen die in de steden woonden te beheersen. Het Franse imperialisme legde soortgelijke beperkingen op in die delen van Afrika die onder zijn controle stonden. Het lijkt logisch om te denken deze beperkingen verband houden met de status van veel van deze landen als leveranciers van grondstoffen aan hun koloniale meesters. Maar zelfs in Latijns-Amerika, waar de koloniale hand aantoonbaar minder streng was, kon de plaatselijke bourgeoisie evenzeer gekant zijn tegen het binnendringen van hun plattelandsbevolking in de steden. Zo werd aan het eind van de jaren 1940 hard opgetreden tegen de krakers die naar stedelijke centra als Mexico Stad trokken als gevolg van de politiek van lokale industrialisatie ter vervanging van de import.
Dit veranderde toen het kolonialisme eindigde en het kapitalisme steeds mondialer werd. Steden begonnen in omvang en aantal toe te nemen. In 1950 waren er 86 steden in de wereld met een bevolking van meer dan een miljoen inwoners. In 2006 waren dat er 400 en in 2015 zullen dat er naar verwachting 550 zijn. De stedelijke centra hebben het grootste deel van de mondiale bevolkingsgroei van de afgelopen decennia geabsorbeerd en de stedelijke beroepsbevolking bedroeg in 2006 3,2 miljard[6]. Dit laatste punt benadrukt het feit dat in landen als Japan, Taiwan en, meer recentelijk, India en China deze groei gekoppeld is aan de ontwikkeling van de productie. In China zijn honderden miljoenen boeren van het platteland naar de steden getrokken, vooral die in de kustgebieden waar de meeste industrialisatie heeft plaatsgevonden; waarschijnlijk zullen er nog honderden miljoenen volgen. In 2011 was de meerderheid van de Chinese bevolking stedelijk[7].
Dit kan de indruk wekken dat het proces van de 19e eeuw zich voortzet; dat de chaotische ontwikkeling van het begin zal worden vervangen door een meer gestage opmars in de waardeketen van de productie met de daaruit voortvloeiende stijging van de lonen, de welvaart en de binnenlandse markten. Dit wordt gebruikt ter ondersteuning van het argument dat het kapitalisme dynamisch en vooruitstrevend blijft en dat het mettertijd de armen uit de armoede zal halen, de hongerenden zal voeden en de sloppenwijkbewoners zal huisvesten.
Dit is echter niet het volledige verhaal van de huidige periode. In veel andere landen is er geen verband tussen de ontwikkeling van steden en de daarmee samenhangende sloppenwijken, en de ontwikkeling van de productie.
De gevolgen zijn te zien in de sloppenwijken die veel steden in het Zuiden omringen. Terwijl het de megasteden zijn die de krantenkoppen halen, woont de meerderheid van de stedelijke armen in tweederangssteden waar vaak weinig of geen voorzieningen zijn en die weinig aandacht trekken. De verhalen over de levensomstandigheden van de bewoners van deze sloppenwijken die door Planet of Slums lopen, weerspiegelen delen van Engels’ analyse. In de binnensteden verdringen de armen zich niet alleen in oude woningen en in nieuwe panden die door speculanten voor hen zijn opgezet, maar ook op begraafplaatsen, boven rivieren en op straat zelf. De meeste sloppenwijkbewoners wonen echter in de periferie van de steden, vaak op land dat vervuild is, of land dat gevaar loopt op milieurampen of anderszins onbewoonbaar is. Hun huizen zijn vaak gemaakt van stukken hout en oude plastic zeilen, vaak zonder voorzieningen en onderhevig aan uitzetting door de bourgeoisie, alsook uitbuiting en geweld door de diverse speculanten, afwezige huisbazen en criminele bendes die het gebied beheersen. In sommige gebieden krijgen de krakers wettig eigendom en slagen zij erin het stadsbestuur zover te krijgen dat het basisdiensten verleent. Overal zijn ze het slachtoffer van uitbuiting. Net als in Engeland in de 19e eeuw valt er geld te verdienen aan ellende. Grote en kleine speculanten bouwen eigendommen, soms legaal, soms illegaal, en ontvangen huurprijzen die voor de gehuurde ruimte vergelijkbaar zijn met de duurste binnenstedelijke appartementen van de rijken. Het gebrek aan diensten biedt andere mogelijkheden, waaronder de verkoop van water.
De bourgeoisie blijft proberen om de huisvestingscrisis die haar maatschappij creëert ‘op te lossen’. Net als in het verleden is dit altijd beperkt door wat verenigbaar is met de belangen van het kapitalistische systeem en van de bourgeoisie binnen dat systeem. Enerzijds zijn er pogingen geweest om het probleem eenvoudigweg weg te bulldozeren, door miljoenen armen, of het nu arbeiders, ex-boeren, kleine handelaren of de afdankertjes van de maatschappij zijn, uit hun huis te zetten en in nieuwe krottenwijken te dumpen. Of op het open platteland, ver weg van de ogen, oren en neuzen van de rijken. Anderzijds is er een hele bureaucratie ontstaan om het huisvestingsprobleem op te lossen, met inbegrip van het IMF, de Wereldbank, de VN en zowel internationale als lokale NGO's; maar zij doen dit altijd binnen het kader van het kapitalisme. In dit geval is er sprake van een bijzonder ongewone bondgenootschap tussen zogenaamde radicalen die de armen ‘mondiger’ willen maken en internationale kapitalistische instanties zoals de Wereldbank die een marktoplossing willen vinden die ondernemerschap en eigendom aanmoedigt.
Tenslotte is er de onuitgesproken maar altijd aanwezige doelstelling om de uitgebuitenen te verdelen door middel van de gebruikelijke mix van coöptatie en onderdrukking. Zo eindigen organisaties die beginnen met radicale eisen, zoals groepen krakers, vaak in samenwerking met de heersende klasse zodra aan hen een paar concessies zijn gedaan. Onder sommige ideologen zijn er zelfs echo's van het verleden, zoals het idee dat de oplossing erin bestaat de armen wettelijk recht te geven op de grond waarop zij leven. Engels toont aan dat deze 'oplossing' snel terug zal leiden naar het oorspronkelijke probleem, omdat het niets verandert aan de basispremisse van de kapitalistische maatschappij die “de kapitalist de gelegenheid biedt om voor arbeidskracht te betalen wat deze kost, maar er veel meer uit te slaan dan deze kost door de arbeider te dwingen om langer te werken dan nodig is om boven de kosten uit te komen, die de arbeidskracht met zich meebrengt”[8].
In de oude kapitalistische kernlanden van West-Europa en de VS leidde de terugkeer van de open economische crisis aan het eind van de jaren 1960 tot twee grote veranderingen die van invloed waren op de huisvesting van de arbeidersklasse. De eerste was de noodzaak om de uitgaven van de staat, en met name de aan de arbeiders betaalde uitkeringen, te beperken; de tweede was de verschuiving van kapitaal van productieve investeringen naar speculatie waar de opbrengsten hoger leken.
De beperking van de overheidsuitgaven leidde eerst tot een vertraging van het aantal gebouwde sociale woningen en vervolgens, onder Thatcher, tot de verkoop van de sociale woningvoorraad en de beperking van verdere bouw door de plaatselijke autoriteiten. Maar dit alles is niet met Thatcher begonnen. Wij hebben reeds gewezen op de inspanningen van zowel de Tory- als de Labourregering om het bezit van een eigen woning zowel voor als na de Tweede Wereldoorlog te bevorderen, voornamelijk door belastingverlaging voor hypotheken. De verkoop van sociale woningen verminderde niet alleen de kapitaalkosten voor de bouw van woningen, maar ook de kosten voor het onderhoud ervan, aangezien de nieuwe eigenaar hiervoor zelf verantwoordelijk was. Het idee dat het bezit van grondeigendom zou helpen om de dreiging van de arbeidersklasse in te dammen, gaat nog verder terug.
Financiële speculatie werd steeds koortsachtiger naarmate de strijd om een winstgevend rendement op kapitaal de afgelopen 40 jaar intensiever werd. De financiële deregulering die zowel Groot-Brittannië als de VS in de jaren 1980 kenmerkte, stelde de bourgeoisie in staat steeds complexere vormen van speculatie te ontwikkelen. In de jaren 1990 vloeide het geld naar een reeks nieuwe instrumenten die gebaseerd waren op de uitbreiding van krediet naar steeds grotere delen van de arbeidersklasse. De ontwikkeling van subprime-hypotheken in de VS was typerend in deze aanpak. Speculanten dachten dat ze veilig waren vanwege de complexe aard van de financiële instrumenten waarin ze investeerden, en de hoge rating die ze kregen van ratingbureaus als Standard and Poor. De ineenstorting van de subprime-markt in 2007 liet zien dat dit een illusie was en legde de basis voor de bredere ineenstorting die volgde, een ineenstorting waarvan de gevolgen nog steeds merkbaar zijn.
De eerste zeepbel op de huizenmarkt barstte in de jaren 1990 en stortte velen in negatief vermogen, wat leidde tot een groot aantal gedwongen verkopen. Deze keer is de bourgeoisie erin geslaagd de gevolgen te beperken, zodat er minder beslagleggingen zijn. Huisvesting is nu echter minder betaalbaar geworden door een combinatie van de blijvende stijgingen tijdens de zeepbellen, en de aanscherping van de kredietvoorwaarden na 2007, met als gevolg dat veel jonge mensen het zich niet langer kunnen veroorloven om te kopen. Tegelijkertijd is de huursector kleiner geworden. Het aanbod van de gemeente is beperkt en wordt streng gecontroleerd, met criteria waardoor jongeren veroordeeld zijn tot kleine en slechte huisvesting, als ze al niet in een B&B terechtkomen. Door de nieuwe beperkingen op de huursubsidie zullen gezinnen op straat worden gezet en genooodzaakt te verhuizen uit hun woongebied , waardoor een van de weinige opties het kraken van een van de duizenden leegstaande panden is. En zo keren we terug naar waar we begonnen.
Het antwoord op het woningvraagstuk
Het huisvestingsvraagstuk waarmee arbeiders en andere uitgebuite klassen over de hele wereld worden geconfronteerd, neemt in het ene land heel andere vormen aan dan in het andere, en verdeelt vaak de slachtoffers van het kapitalisme. Er kan een onoverbrugbare kloof lijken te bestaan tussen een jonge arbeider die in de marge van een stad als Peking of Mumbai een kraakpand bewoont op grond die onderloopt door overstromingen of vergeven is van industrieel vergif, en een jonge arbeider die in Londen niet in aanmerking komt voor een sociaal appartement of in Birmingham geen hypotheek op een huis kan krijgen. Toch is de vraag voor alle werkers hoe zij als mens kunnen leven in een maatschappij die ondergeschikt is aan de ontrekking van winsten van de velen voor de weinigen. En ondanks alle veranderingen in de vorm en de omvang van de vraag blijft de inhoud dezelfde. De conclusie van Engels blijft vandaag even geldig als meer dan een eeuw geleden: “In een dergelijke maatschappij is woningnood in het geheel geen toevalligheid, het is een noodzakelijk instituut; het probleem kan worden verholpen — samen met alle gevolgen van de hygiëne e.d. - maar alleen dan, wanneer de hele maatschappijstructuur die eraan schuldig is, fundamenteel wordt omgevormd” [9] n
North / 11.01.2013
[1] Capitalism produces the housing crisis; ICC-online 2013
[2]The Guardian 03-12-2012, Squatters are not home stealers [Nederlands: Krakers zijn geen huizenstelers]. Deel van de ideologische campagne om de nieuwe wet tegen kraken te legitimerenbestond eruit uitvoerig te publiceren over eigenaren van huizen die hun huis gekraakt terugvonden na een periode van afwezigheid.
[3] Stevenson British Society 1914-45, chapter 8 “Housing and town planning”. Penguin Books, 1984.
[4] Zie: Morgan, The People’s Peace. British History 1945-1990. Oxford University Press, 1992.
[5] Davis, Planet of Slums, Hoofdstuk 3, “The Treason of the State”, Verso 2006. Veel van het hieropvolgende is uit dit werk genomen.
[6] Ibid., Hoofdstuk 1, “The Urban Climateric”, pp. 1-2.
[7] UN Habitat, The State of China’s Cities 2012-2013, Executive Summary, p. VIII.
[8] Friedricht Engles, Over het woningprobleem, deel 2, “Hoe de bourgeoisie het woningvraagstuk aanpakt”.
[9] Ibid.