Door Internationalisme op
«De theoretische stellingen van de kommunisten berusten geenszins op ideeën, op beginselen die door deze of gene wereldverbeteraar zijn uitgevonden of ontdekt. Zij zijn slechts de algemene uitdrukking van de feitelijke verhoudingen van een bestaande klassenstrijd, van een zich voor onze ogen afspelende historische beweging» (1)
In het eerste artikel van deze serie hebben we geprobeerd om de burgerlijke gemeenplaats 'het kommunisme is een mooi idee, maar het kan nooit werken' een flinke dreun te verkopen door te laten zien dat het kommunisme geen 'idee' was uitgevonden door Marx of enige andere 'zogenaamde wereldverbeteraar', maar dat het 't produkt is van een enorme historische beweging die teruggaat tot de vroegste menselijke samenlevingen ; en bovendien, dat de eis van een maatschappij zonder klassen, zonder privé-eigendom of een staat, gesteld werd in iedere grote sociale beroering door het proletariaat vanaf zijn oorsprong als sociale klasse.
Voordat Marx geboren was, bestond er al een proletarische kommunistische beweging en toen de jonge student Marx nog maar net de arena van radikale demokratische politiek in Duitsland betrad, bestond er al een overmaat aan kommunistische groepen en tendensen, met name in Frankrijk, waar de beweging van de arbeidersklasse de grootste stappen vooruit had gezet om een kommunistisch vooruitzicht te ontwikkelen. In de jaren 1830 en het begin van de jaren 1840 was Parijs de geliefde verblijfplaats voor stromingen als Cabets utopisch kommunisme, de voortzetting van de opvattingen die door Saint-Simon en Fourier waren ontwikkeld ; Proudhon was er met zijn volgelingen, voorlopers van het anarchisme, maar die op dat moment een halfslachtige poging deden om de burgerlijke staatshuishoudkunde vanuit het standpunt van de uitgebuiten te kritiseren ; de meer op opstand georinteerde blanquisten die een mislukte opstand hadden geleid in 1839 en die de erfgenamen waren van Babeuf en de 'Gelijken' van de grote franse revolutie. Bovendien bestond er in Parijs een heel milieu van verbannen duitse intellektuelen en arbeiders. De kommunistische arbeiders waren vooral gegroepeerd in de 'Bond der Gerechten 'geleid door Wilhelm Weitling.
Marx betrad het politieke gekrakeel vanuit de kritische filosofie. Tijdens zijn universitaire studies raakte hij onder de betovering, in het begin met veel twijfel want Marx nam zijn betrokkenheid niet lichtvaardig op, van Hegel. Hegel was toen de erkende 'Meester' op filosofisch gebied in Duitsland, en in diepere zin vertegenwoordigde zijn werk het absolute hoogtepunt van het burgerlijke filosofische streven omdat het de laatste grote poging van deze klasse was om de hele historische beweging van de mensheid en haar bewustzijn te begrijpen, en omdat het dit probeerde te bereiken door middel van de dialektische methode.
Maar al snel sloot Marx zich aan bij de 'Jong-Hegelianen' (Bruno Bauer, Ludwig Feuerbach, en anderen) die begonnen in te zien dat de konklusies van de Meester niet samenhingen met zijn methode, en dat zelfs de kruciale onderdelen van zijn methode scheuren vertoonden. Als Hegels dialektische benadering van de geschiedenis bijvoorbeeld aantoonde dat alle historische vormen overgangsvormen waren, dan was wat in de ene periode 'rationeel' was volslagen 'irrationeel' in een andere, en eindigde hij ermee het 'Einde van de Geschiedenis' te proklameren door de bestaande pruisische staat voor te stellen als de belichaming van de Rede. Net zo goed, en daarvoor was het werk van Feuerbach buitengewoon belangrijk, was het voor de Jong-Hegelianen duidelijk dat Hegel, nadat hij de theologie en het onredelijke geloof doelmatig had ondermijnd met zijn filosofische nauwkeurigheid, eindigde met God en de theologie in de gedaante van de Absolute Geest weer op te richten.
Het eerste en belangrijkste doel van de Jong-Hegelianen bestond erin om Hegels dialektiek tot zijn logische konklusies te voeren en te komen tot een alomvattende kritiek van de theologie en de religie. Voor Marx en zijn mede-Jong-Hegelianen kwam het er letterlijk op neer dat «de kritiek van de religie de voorwaarde is van alle kritiek» (2).
Maar de Jong-Hegelianen leefden in een half-feodale staat waarbinnen kritiek op de religie verboden was door de staatscensuur : daardoor veranderde de kritiek van de religie als snel in een kritiek van de politiek. Nadat hij alle hoop had opgegeven om na het ontslag van Bruno Bauer een plaats te krijgen aan de universiteit keerde Marx zich tot de politieke journalistiek en hij begon al snel zijn aanvallen op de stommiteiten van de gewraakte Junkers van het heersend politiek systeem in Duitsland. Zijn voorkeuren waren onmiddellijk republikeins en demokratisch, zoals valt af te lezen uit zijn artikels in de 'Duitse Jaarboeken' en de Rheinische Zeitung, toch bleven ze nog steeds gevangen in termen van radikale burgerlijke oppositie tegen het feodalisme, en ze koncentreerden zich vooral op kwesties van 'politieke vrijheid', zoals vrijheid van drukpers en algemeen stemrecht. Feitelijk bestreed Marx uitdrukkelijk de pogingen van Mozes Hess, die al was overgegaan tot een kommunistisch standpunt, hoewel ook van een nogal sentimenteel soort, om kommunistische ideeën binnen te smokkelen op de bladzijden van de Rheinische Zeitung. In antwoord op een aanval van de Augsburger Allgemeine Zeitung, waarin beweerd werd dat de krant van Marx het kommunisme omhelsde, schreef Marx dat «de Rheinische Zeitung de theoretische werkelijkheid nog niet kan onderwerpen aan het kommunistisch gedachtengoed in z'n huidige vorm, ze kan nog minder zelfs maar de praktische verwerkelijking ervan overwegen, maar ze zal deze ideeën aan een grondige kritiek onderwerpen» (3). Later, in de beroemde, haast programmatische brief aan Arnold Ruge van september 1843 schreef hij dat het kommunisme van Cabet, Weitling en anderen een «dogmatische abstraktie» was (4).
Deze aarzelingen om een kommunistisch standpunt in te nemen kwamen feitelijk overeen met Marx' aarzelingen toen hij voor het eerst werd gekonfronteerd met Hegel. Hij was al overgehaald naar het kommunisme, maar hij weigerde iedere oppervlakkige instemming, en hij was zich bewust van de zwakheden van de 'nu bestaande' kommunistische tendensen. Zo zei hij in het hetzelfde artikel waarin kommunistische ideeën verworpen leken te worden dat «als de Augsburger meer kon en wilde voortbrengen dan louter goedkope beweringen, dat ze zou inzien dat de geschriften van Leroux, Considérant, en vooral Proudhons diepgravende werk, alleen bekritiseerd kunnen worden na lange en diepe studie, niet na oppervlakkige en nietszeggende beweringen». En in bovengenoemde brief aan Ruge maakte hij duidelijk dat zijn werkelijk bezwaar tegen het kommunisme van Weitling en Cabet niet was dat het kommunistisch was, maar dat het dogmatisch was, met andere woorden dat het zichzelf zag als een mooi idee of een morele voorwaarde die door een verlosser van boven naar de lijdende massa's moet worden gebracht. In tegenstelling daartoe maakte Marx zijn eigen benadering duidelijk : «Niets verhindert ons dus met onze kritiek aan te knopen bij de kritiek op de politiek, bij het partijkiezen in de politiek, dus bij werkelijke strijd en ons daarmee te vereenzelvigen. Wij treden de wereld dan niet tegemoet met een nieuw principe : hier is de waarheid, kniel hier neer ! Wij ontwikkelen uit de beginselen van de wereld nieuwe beginselen voor de wereld. Wij tonen haar alleen waarom ze eigenlijk strijdt, en het bewustzijn is een zaak die ze zich eigen moet maken, ook als ze dat niet wil.» (5)
Na gebroken te hebben met de hegeliaanse mystifikatie die een etherisch 'zelfbewustzijn' buiten de werkelijke wereld van de mens plaatste, was Marx niet bereid om dezelfde fout te herhalen op politiek vlak. Het bewustzijn ging niet vooraf aan de historische beweging ; het kon slechts de bewustwording zijn van de werkelijke beweging.
Het proletariaat als kommunistische klasse
Hoewel deze brief geen enkele duidelijke verwijzing naar het proletariaat bevat, net zomin als een duidelijke overgang tot het kommunisme, weten we dat Marx van toen af juist díe richting insloeg. De artikels die hij in de periode 1842-43 schreef over sociale vraagstukken, de pruisische wet op houtdiefstal en de omstandigheden van de wijnbouwers aan de Moezel, brachten hem ertoe het fundamenteel belang te erkennen van de ekonomische en klassefaktoren in politieke aangelegenheden ; Engels zei later inderdaad dat hij «voortdurend van Marx hoorde dat deze, juist doordat hij zich toelegde op de wet op houtdiefstal en de omstandigheden van de wijnbouwers aan de Moezel, weggeleid werd van de zuivere politiek naar ekonomische betrekkingen en daarmee naar het socialisme» (6).
En het artikel van Marx 'Over het joodse vraagstuk', ook al in het najaar van 1843 geschreven, is, afgezien van allerlei formele dingen, volbloed kommunistisch omdat het vooruitblikt naar een bevrijding die het zuiver politiek terrein overstijgt in de richting van de bevrijding van de maatschappij van koop en verkoop, van het egoïsme van wedijverende individuen en van het privé-eigendom.
Maar daaruit mogen we niet afleiden dat Marx tot deze gezichtspunten kwam door enkel zijn eigen vermogens en overdenkingen, hoewel die niet gering waren. Hij was geen gesoleerd genie dat van ver boven over de wereld nadacht, maar hij was betrokken in een voortdurende diskussie met zijn tijdgenoten. Tijdens het proces van zijn 'bekering' tot het kommunisme, erkende hij wat hij in leen had van de geschriften uit die periode van Weitling, Proudhon, Hess en Engels ; en vooral met deze twee laatsten had hij intense diskussies van man tot man toen zij al kommunisten waren en hij nog niet. Engels had bovendien het voordeel getuige te zijn geweest van het meer ontwikkeld kapitalisme van Engeland, en hij was begonnen aan een theorie van de kapitalistische ontwikkeling en krisis die kruciaal was voor de uitwerking van een wetenschappelijke kritiek van de politieke ekonomie. Engels had bovendien de chartistische beweging in Groot-Brittannië van dichtbij gezien. Die was niet langer een kleine politieke groep, maar een ware massabeweging, een duidelijk bewijs van het vermogen van het proletariaat om zichzelf als onafhankelijke politieke macht in de maatschappij op te werpen. Wat wellicht het belangrijkste van alles was om Marx te overtuigen dat het kommunisme meer kon zijn dan een utopie was zijn rechtstreeks kontakt met de groepen kommunistische arbeiders in Parijs. De bijeenkomsten van die groepen maakten een enorme indruk op hem : «Als kommunistische handwerkslieden bijeenkomen hebben zij onderwijs, propaganda, enz. als eerste doel. Maar daarmee scheppen zij een nieuwe behoefte ‑de behoefte aan gezelschap‑ en wat aanvankelijk een middel lijkt is een doel geworden. De schitterendste resultaten van deze praktische beweging kan men zien wanneer franse socialistische arbeiders samenkomen. Roken, drinken, eten, enz. zijn niet langer de eenvoudige middelen om mensen samen te brengen of het bindmiddel. Gezelschap, vereniging, gesprekken, die ook de bijeenkomst als doel hebben, zijn hen genoeg ; de broederschap van de mens is voor hen geen holle frase maar een werkelijkheid, en de adel van de mens schijnt ons tegemoet vanaf hun door arbeid afgezwoegde lijven.» (7)
We kunnen Marx hier enige overdrijving vergeven ; kommunistische genootschappen, arbeidersorganisaties, vormen eigenlijk nooit een doel op zich. Het belangrijke punt bevindt zich elders ; dat door deelname aan de opkomende proletarische beweging het Marx mogelijk werd om in te zien dat het kommunisme, de ware en konkrete broederschap van de mens, niet slechts een hooggestemde frase was maar een praktisch projekt. Het was in Parijs, in 1844, dat Marx zichzelf voor het eerst identificeerde als kommunist.
Wat het Marx mogelijk maakte zijn aarzelingen te overwinnen was daarom op de eerste plaats de erkenning dat er een maatschappelijke kracht bestond die een materieel belang had in het kommunisme. Omdat het kommunisme niet langer een dogmatische abstraktie was, niet zomaar een 'mooi idee', kon de rol van de kommunisten er niet toe beperkt blijven te preken over het kwaad van het kapitalisme en de voordelen van het kommunisme. Het betekende zichzelf te identificeren met de strijd van de arbeidersklasse, te laten zien aan het proletariaat «waarom het strijdt» en «hoe het bewust moet worden» van de uiteindelijke doelen van zijn strijd.
Marx' instemming met het kommunisme viel samen met zijn instemming met de zaak van het proletariaat, want het proletariaat vormde de klasse die het kommunisme in zich droeg.
De klassieke uiteenzetting van dit standpunt is te vinden in de laatste alinea van de 'Bijdrage tot de kritiek op Hegels rechtsfilosofie'. Hoewel dit artikel een poging was om het vraagstuk te beantwoorden welke sociale kracht Duitsland kon bevrijden uit zijn feodale ketenen, was het antwoord eigenlijk meer toegespitst op de vraag hoe de mensheid bevrijd kon worden van het kapitalisme : «Waar ligt dus de positieve mogelijkheid van de duitse emancipatie ? Antwoord : In de vorming van een klasse met radikale ketenen, een klasse van de burgerlijke maatschappij die geen klasse van de burgerlijke maatschappij is, een stand die de ontbinding van alle standen is, een sfeer die door haar universele lijden een universeel karakter bezit en geen bijzonder recht opeist, omdat tegenover haar geen bijzonder onrecht, maar onrecht zonder meer wordt begaan ; die zich niet meer op een historisch recht, maar alleen nog op het menselijke recht kan beroepen, die niet in een eenzijdige tegenstelling staat tot de gevolgen, maar in alzijdige tegenstelling tot de voorwaarden van het duits staatswezen ; een sfeer tenslotte, die zich niet kan bevrijden zonder zich te bevrijden van alle overige sferen van de maatschappij en daarmee alle overige sferen van de maatschappij te bevrijden, die in één woord het volledig verloren gaan van de mens is, die dus alleen maar door het volledig herwinnen van de mens zichzelf kan winnen. Deze ontbinding van de maatschappij als een bijzondere stand is het proletariaat.» (8)
Ondanks het feit dat de arbeidersklasse pas aan het begin van haar bestaan stond in Duitsland zelf, had Marx' kennis van de meer ontwikkelde arbeidersbewegingen in Frankrijk en Groot-Brittannië hem al overtuigd van het revolutionair potentieel van het proletariaat. Hier was een klasse die al het lijden van de mensheid belichaamde ; in die zin was zij niet anders dan eerdere uitgebuite klassen in de geschiedenis ; hoewel haar «verlies van menselijkheid» tot veel grotere hoogte was gevoerd. Maar op andere gebieden was ze volkomen verschillend van eerdere uitgebuite klassen, en dit werd duidelijk toen de ontwikkeling van de moderne industrie een modern industrieel proletariaat voortbracht.
In tegenstelling tot eerdere uitgebuite klassen zoals de boeren onder het feodalisme, was de arbeidersklasse eerst en vooral een klasse van verenigde arbeid. Dit betekende om te beginnen dat zij haar onmiddellijke belangen alleen maar kon verdedigen door middel van verenigde strijd, door haar krachten te bundelen tegen alle verdelingen opgelegd door de vijandelijke klasse. Maar dit betekende ook dat de uiteindelijke oplossing voor haar bestaan als uitgebuite klasse alleen kon bestaan uit de schepping van een werkelijk menselijke vereniging, van een maatschappij gestoeld op vrije samenwerking in plaats van konkurrentie en overheersing. En omdat deze vereniging gebaseerd zou zijn op de enorme vooruitgang in de produktiviteit van de arbeid, zoals tot stand gebracht door de kapitalistische industrie, zou zij niet terugvallen op een lagere vorm onder druk van de schaarste, maar zou ze de basis leggen voor de volledige bevrediging van de menselijke behoeften. Het moderne proletariaat droeg zo, in zijn bestaan zelf, de oplossing van de oude maatschappij in zich, de opheffing van de privé-eigendom, en de bevrijding van de hele mensheid : «Als het proletariaat de ontbinding van de tot nu bestaande wereldorde verkondigt, spreekt het slechts het geheim van zijn eigen bestaan uit, want het is de feitelijke ontbinding van deze wereldorde. Als het proletariaat de negatie van de partikuliere eigendom verlangt, verheft het slechts tot beginsel van de maatschappij wat de maatschappij tot haar beginsel heeft verheven, wat in het proletariaat reeds zonder zijn toedoen als negatief resultaat van de maatschappij is belichaamd.» (9)
Daarom was Marx in staat om in 'De duitse ideologie', dat enkele jaren later geschreven werd, het kommunisme te definiëren als «de werkelijke beweging die de huidige toestand opheft» (10) : het kommunisme was niets anders dan de werkelijke beweging van het proletariaat, dat door zijn innerlijkste aard, door zijn meest praktische materiële belangen, ertoe gedreven werd de eis te stellen van de kollektieve toeëigening van alle sociale rijkdom.
Tegen dergelijke argumenten antwoorden de filistijnen van toen net als die van nu : 'hoeveel arbeiders ken je die de kommunistische revolutie willen ? De meesten berusten in hun lot onder het kapitalisme'. Maar Marx stond klaar met zijn antwoord in 'De Heilige Familie' (1844) : «Het gaat er niet om wat deze of gene proletariër of zelfs het hele proletariaat zich momenteel inbeeldt als doel. Het gaat er om wat het proletariaat is, en waartoe het, in overeenstemming met dit wezen, historisch gedreven zal worden» (11). Hij waarschuwt hier tegen het maken van een zuiver empirisch plaatje van het proletariaat zoals dat tot uiting komt in de opvattingen van een afzonderlijke arbeider, of in het bewustzijn van het overgrote deel van de klasse op een gegeven moment. Het proletariaat en zijn strijd moeten in tegenstelling daartoe gezien worden in een kontekst die de hele omvang van hun geschiedenis omvat ‑inklusief zijn revolutionaire toekomst. Juist dit vermogen om het proletariaat te zien in zijn historisch kader maakte het hem mogelijk te voorspellen dat een klasse die tot dan toe nog steeds een minderheid vormde van de maatschappij waarvan het deel uitmaakte, en die het de burgerlijke orde nog enkel op lokaal vlak lastig had gemaakt, ooit de kracht zou vormen die de hele kapitalistische wereld op zijn grondvesten zou laten schudden.
«De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd, het komt erop aan haar te veranderen» (12)
Hetzelfde artikel waarin Marx' erkenning van de revolutionaire aard van de arbeidersklasse werd aangekondigd had bovendien de vermetelheid om af te kondigen dat «de filosofie zijn materiële wapens in het proletariaat vindt» (13). Voor Marx had Hegel het hoogtepunt bereikt in de historische ontwikkeling van niet alleen de burgerlijke filosofie, maar van de filosofie in het algemeen, van alle filosofie sinds het begin ervan in het antieke Griekenland. Maar nadat de top van de berg van bereikt, ging de afdaling heel snel. Eerst ontmaskerde Feuerbach, de materialist en humanist, Hegels Absolute Geest als de laatste manifestatie van God ; en met de ontmaskering van God als de projektie van de onderdrukte krachten van de mens, begon hij de verheerlijking van de mens ervoor in de plaats te stellen. Dit was al een teken van het einde van de filosofie als filosofie. Wat er voor Marx overbleef, optredend als voorhoede van het proletariaat, was het toebrengen van de genadeslag. Het kapitalisme had zijn daadwerkelijke heerschappij over de maatschappij gevestigd ; de filosofie had haar laatste woord gesproken omdat de arbeidersklasse nu (zij het nog in en min of meer grove vorm) een te verwerkelijken projekt had geformuleerd voor de praktische bevrijding van de mensheid van de ketenen van alle eeuwen. Vanaf dat moment was het volstrekt juist te beweren, zoals Marx deed, dat «de filosofie en de studie van de werkelijke wereld zich tot elkaar verhouden als masturbatie en zinnelijke liefde» (14).
De waardeloosheid van nagenoeg alle burgerlijke 'filosofie' van na Feuerbach onderstreept dit nog eens (15).
De filosofen interpreteerden de wereld op allerlei manieren. Op het vlak van de 'natuurfilosofie', de studie van het fysieke universum, hadden ze hun plaats al moeten opgeven ten gunste van de wetenschappers van de bourgeoisie. En nu, met het aantreden van het proletariaat, moesten ze hun autoriteit opgeven in alle zaken die de menselijke wereld betroffen. Nadat de filosofie haar materiële wapens had gevonden in het proletariaat, was de filosofie opgeheven als afzonderlijke sfeer. In praktische termen betekende dit voor Marx een breuk met Bruno Bauer en Ludwig Feuerbach. Wat betreft Bauer en zijn volgelingen, die zich waarlijk in een ivoren toren van zelfbespiegelingen, bekend geraakt onder de grandioze term 'kritisch kriticisme', was Marx uiterst sarkastisch : dit was de ware filosofie van de zelfbevlekking. Ten opzichte van Feuerbach had Marx een veel dieper respekt, en hij vergat nooit diens bijdrage om 'Hegel op zijn voeten te zetten'. De wezenlijke kritiek die hij had op Feuerbachs humanisme was dat 'de mens' ervan een abstrakt, onveranderlijk schepsel was, gescheiden van de maatschappij en haar historische ontwikkeling. Om die reden kon Feuerbachs humanisme niets anders doen dan een nieuwe religie van de menselijke verbondenheid voorstellen. Maar zoals Marx benadrukte, kon de mensheid niet één geheel worden voordat de klassescheidingen het eindpunt van hun tegenspraken hadden bereikt, en wat alle eerlijke filosofen dus nog te doen stond was hun lot te verbinden aan de proletarische kant van de scheiding.
Toch luidt de hele zin : «Net als de filosofie zijn materiële wapens in het proletariaat vindt, zo vindt het proletariaat zijn intellektuele wapens in de filosofie». De daadwerkelijke afschaffing van de filosofie door proletarische beweging hield geen onthoofding van het intellektuele leven in. Integendeel. Zij had het beste van de 'filosofie' in zich opgenomen, en daarmee de opeengehoopte wijsheid van de bourgeoisie en eerdere sociale formaties, en zich gewijd aan de taak die om te vormen in een wetenschappelijke kritiek op de bestaande voorwaarden. Marx kwam niet met lege handen naar de proletarische beweging. Bij zich had hij de meest vooroplopende methodes en konklusies zoals die ontwikkeld waren door de duitse filosofie ; en, samen met Engels, de ontdekkingen van de helderste politieke ekonomisten van de bourgeoisie. Op beide gebieden vertegenwoordigden die het intellektuele hoogtepunt van een klasse die niet alleen nog steeds een vooruitstrevende aard had, maar bovendien net haar herosche, revolutionaire fase had doorgemaakt. Het toetreden van mensen als Marx en Engels tot de rangen van de arbeidersbeweging markeerde een kwalitatieve sprong in de zelfverheldering ervan, een sprong van intutief, spekulatief, half-ontwikkeld theoretisch tasten naar het stadium van wetenschappelijk onderzoek en begrip. Organisatorisch gezien kwam dit tot uiting in de overgang van de sekte-achtige, half-samenzweerderige 'Bond der Gerechten' in de 'Bond van Kommunisten', die in 1847 het 'Kommunistisch Manifest' aanvaardde als programma.
We moeten nogmaals benadrukken : dit betekende niet dat het klassebewustzijn van buitenaf bij het proletariaat werd ingebracht vanaf de één of andere astrale hoogte. Zo gezien wordt het duidelijker dat de stelling van Kautsky, volgens welke het socialistisch bewustzijn naar de arbeidersklasse wordt gebracht door burgerlijke intellektuelen feitelijk een voortzetting is van de utopische vergissing die Marx bekritiseerde in de 'Stellingen over Feuerbach' : «De materialistische leer met betrekking tot de verandering van de omstandigheden en de opvoeding vergeet, dat de omstandigheden door de mensen worden veranderd en dat de opvoeder zelf moet worden opgevoed. Deze leer moet bijgevolg de maatschappij in twee delen splitsen - waarvan het ene deel boven het andere verheven is. Het samenvallen van het veranderen van de omstandigheden met de menselijke aktiviteit ofwel zelfverandering kan enkel als revolutionaire praktijk opgevat en rationeel begrepen worden.» (16)
Anders gezegd : de stelling van Kautsky, die Lenin overnam in zijn 'Wat te doen ?' maar later verliet (17), gaat uit van een grof materialisme, waarin de arbeidersklasse wordt gezien als voor eeuwig bepaald door de omstandigheden van haar uitbuiting, niet in staat zich bewust te worden van haar werkelijke omstandigheden. Om uit deze vicieuze cirkel te breken, wordt het plat materialisme vervolgens omgevormd in het meest verwerpelijke idealisme door een 'socialistisch bewustzijn' te veronderstellen, dat om de één of andere mysterieuze reden wordt uitgevonden door... de bourgeoisie ! Deze benadering keer het hele probleem om zoals Marx zich dat stelde. In 'De duitse ideologie', schreef hij bijvoorbeeld : «Tenslotte verkrijgen we uit de hier geschetste geschiedenisopvatting nog de volgende resultaten : in de ontwikkeling van de produktiekrachten breekt een fase aan, waarin produktiekrachten en verkeersmiddelen in het leven worden geroepen, die onder de bestaande verhoudingen slechts onheil stichten en geen produktieve maar destruktieve krachten zijn (...) ; en in samenhang daarmee ontstaat er een klasse die alle lasten van de maatschappij moet dragen zonder haar voordelen te genieten, die uit de maatschappij verdreven en in de scherpste tegenstelling tot alle overige klassen wordt gedrongen ; en klasse, die de meerderheid van alle leden van de maatschappij vormt en waaruit het bewustzijn ontstaat van de noodzaak van een fundamentele revolutie, het kommunistisch bewustzijn, dat zich natuurlijk ook onder de andere klassen kan ontwikkelen op grond van de aanschouwing van de positie van deze klasse.» (18)
Het is afdoende duidelijk : kommunistisch bewustzijn komt voort uit het proletariaat, en als gevolg daarvan kunnen elementen uit andere klassen zich een kommunistisch bewustzijn eigen maken. Maar uitsluitend door te breken met hun 'overgeërfde' klasse-ideologie en het standpunt van het proletariaat te aanvaarden. Dit laatste punt wordt nogmaals benadrukt in een uittreksel uit 'Het kommunistisch manifest' : «In tijden eindelijk waarin de klassenstrijd zijn beslissing nadert, neemt het ontbindingsproces binnen de heersende klasse, binnen de gehele oude maatschappij een zo heftig, zo fel karakter aan dat een deel der heersende klasse zich van haar losmaakt en zich bij de revolutionaire klasse aansluit, bij de klasse die de toekomst in haar handen draagt. Zoals dus vroeger een deel van de adel naar de bourgeoisie overging, zo gaat nu een deel van de bourgeoisie naar het proletariaat over, in het bijzonder het deel van de ideologen van de bourgeoisie, dat zich heeft opgewerkt tot het theoretisch begrip van de gehele historische beweging.» (19)
Marx en Engels konden de arbeidersklasse enkel 'geven' wat ze tot stand brachten door «zichzelf los te maken» uit de heersende klasse ; ze konden de «hele historische beweging» alleen begrijpen door de burgerlijke filosofie en de staatshuishoudkunde kritisch te onderzoeken vanuit het standpunt van de uitgebuite klasse. Beter nog is het te zeggen dat de proletarische beweging, door mensen als Marx en Engels te overtuigen, in staat werd zich de hele intellektuele rijkdom van de bourgeoisie toe te eigenen en die voor eigen doeleinden aan te wenden. Ze zou daartoe bovendien niet in staat zijn geweest als ze al niet begonnen was aan het ontwikkelen van een kommunistische theorie. Marx was daar heel duidelijk over toen hij de arbeiders Proudhon en Weitling beschreef als theoretici van het proletariaat. Kortom : de arbeidersklasse nam de burgerlijke filosofie en politieke ekonomie over en smeedde die om tot het onmisbare wapen dat de naam marxisme draagt, maar dat niets anders is dan de «fundamentele theoretische verworvenheid van de proletarische strijd (...) de enige wereldopvatting die zich werkelijk op het standpunt van deze klasse stelt.» (20)
In volgende delen van deze serie zullen we Marx' protest tegen de omstandigheden van het proletariaat binnen de burgerlijke maatschappij nader onderzoeken, net als zijn aanvankelijke omschrijvingen van de kommunistische maatschappij die deze omstandigheden zou overstijgen.
CDW
(uit International Review 69, april 92)
VOETNOTEN
(1)'Het kommunistisch manifest', t.a.p. p. 44
(2)'Bijdrage tot de kritiek op Hegels Rechtsfilosofie' / Karl Marx, 1843-44. In : 'Over godsdienst, staat en het joodse vraagstuk' / Karl Marx. Pegasus, Amsterdam, 1975, p. 87.
(3)'Le communisme en la Allgemeine Zeitung d'Augsbourg '/ Karl Marx. Oeuvres III, La Pléiade.
(4)Brief van Marx aan Arnold Ruge, Kreuznach, september 1843. In : 'Over godsdienst, staat en het joodse vraagstuk', t.a.p., p. 42.
(5)Brief van Marx aan Arnold Ruge, t.a.p., p. 44.
(6)Brief van Engels aan R. Fischer, 1885. Marx-Engels Werke, dl. 39, p. 466.
(7)'Ökonomisch-philosophische Manuskripte aus dem Jahre 1844'. In : Ergänzungsband, erster Teil (Marx-Engels Werke), pp. 465-588. en pp. 553-554.
(8)'Bijdrage tot de kritiek op Hegels rechtsfilosofie', t.a.p., p. 103.
(9)T.a.p., p. 104.
(10)'De duitse ideologie, deel I : Feuerbach' / Karl Marx en Friedrich Engels. 3e, aangepaste druk, SUN, Nijmegen, 1974, p. 37.
(11)'La sainte famille' / Karl Marx en Friedrich Engels. Oeuvres III, La Pléiade.
(12)'Elfde stelling over Feuerbach'. in : 'De duitse ideologie', t.a.p., p. 9.
(13)'Bijdrage tot de kritiek van Hegels rechtsfilosofie', t.a.p., p. 104.
(14)'De duitse ideologie', t.a.p.
(15)Voortaan hebben alleen de filosofen die het bankroet van het kapitalisme erkennen nog iets te zeggen. Maar getraumatiseerd door de groeiende barbarij van het neergaande kapitalistische systeem, en toch niet in staat te begrijpen dat er iets anders dan kapitalisme zou kunnen bestaan, verordenen ze dat niet alleen de huidige maatschappij, maar het bestaan zelf een volslagen absurditeit is ! Ongelukkigerwijs is het verheerlijken van wanhoop geen erg goede reklame voor de gezondheid van de filosofie van een tijdperk.
(16)'Derde stelling over Feuerbach', t.a.p., p. 8.
(17)Zie ons artikel in de Internationale Revue 43 (engels-, frans- en spaanstalige uitgave) : 'Antwoord aan de Communist Workers' Organisation : Over de ondergrondse rijping van het klassebewustzijn'. De CWO, en het Internationaal Bureau voor de Revolutionaire Partij waarbij zij is aangesloten, verdedigt nog steeds een versie van de theorie van Kautsky, hoewel zij al veel water in de wijn heeft gedaan.
(18)'De duitse ideologie', t.a.p., p. 40.
(19)'Het kommunistisch manifest', t.a.p., p. 39.
(20)Platform en Manifest van de IKS. 2e herziene, verbeterde en uitgebreide druk, Wereldrevolutie, Amsterdam, 1990, p. 10.