Door Internationalisme op
Inleiding
De IKS heeft sinds haar oprichting, maar vooral sinds de gebeurtenissen die leidden tot de ineenstorting van het imperialistisch Oostblok en van de Sovjet-Unie zelf, talrijke artikels gepubliceerd waarin de leugen wordt ontmaskerd dat de stalinistische regimes voorbeelden van 'kommunisme' vormden, en dat bijgevolg de dood het van stalinisme de dood van het kommunisme betekende.
We hebben de omvang van die leugen blootgelegd door de werkelijkheid van het stalinisme te vergelijken met de werkelijke doelen en beginselen van het kommunisme. Het kommunisme is internationaal en internationalistisch en streeft een wereld na zonder nationale staten ; het stalinisme is moordend nationalistisch en imperialistisch. Kommunisme betekent opheffing van de loonarbeid en alle vormen van uitbuiting ; het stalinisme legt de wreedste uitbuiting op juist door het stelsel van loonarbeid. Het kommunisme betekent een maatschappij zonder staat, een klassenloze maatschappij waarin mensen geheel vrij hun eigen sociale krachten onder hun hoede hebben ; het stalinisme betekent de alomtegenwoordigheid van een totalitaire staat, een militaristische en hiërarchische discipline opgelegd aan de meerderheid door een bevoorrechte minderheid van bureaukraten. Enzovoort (1). Kortom, het stalinisme is niets anders dan een beestachtige, onzinnige uiting van het kapitalisme in verval.
We lieten eveneens zien hoe deze leugenkampagne gebruikt werd om de enige sociale kracht te desoriënteren en te verwarren die in staat is een onvervalste kommunistische maatschappij tot stand te brengen : de arbeidersklasse. In het Oosten leefde de arbeidersklasse onmiddellijk onder de schaduw van de stalinistische leugen, met als vernietigend gevolg dat het overgrote deel van de arbeiders vol haat raakten tegenover alles wat met marxisme, kommunisme en de proletarische revolutie van 1917 te maken had. Daardoor zijn ze met de ineenstorting van de stalinistische gevangenis ten prooi gevallen aan de meest reaktionaire ideologien ‑nationalisme, racisme, religie‑ en aan het verderfelijk geloof dat alle heil bestaat uit het volgen van het 'demokratische Westen'. In het Westen zelf is deze kampagne vooral gebruikt om de rijping van het bewustzijn af te grendelen zoals dat zich binnen de arbeidersklasse in de jaren tachtig ontwikkelde. De belangrijkste truc bestond daaruit dat de arbeidersklasse ieder strijdvooruitzicht werd ontnomen.
Veel van het gekwaak over de overwinning van het kapitalisme, over de 'nieuwe orde' van vrede en harmonie na het einde van de 'Koude Oorlog', begon dat alles hol te klinken toen het op de voet werd gevolgd door de rampzalige gebeurtenissen van de laatste twee jaar (Golfoorlog, Joegoslavië, honger, recessie,...). Maar voor het kapitalisme gaat het er vooral om dat de negatieve boodschap overkomt : namelijk dat het einde van het kommunisme een eind maakt aan iedere hoop op verandering van hoe de zaken nu geregeld worden ; dat revoluties onvermijdelijk eindigen in het scheppen van iets dat nog slechter is dan wat er daarvoor bestond ; dat er niets anders te doen valt dan zich over te geven aan de 'we-zijn-allemaal-hyena's'-ideologie van het kapitalisme in ontbinding. In deze burgerlijke wanhoopsfilosofie is niet alleen het kommunisme, maar ook de klassestrijd zelf achterhaald, een ontluisterd utopisme.
De kracht van de burgerlijke ideologie ligt vooral in het feit dat de bourgeoisie het monopolie heeft over de massale verspreiding ervan, dat het tot in het eindeloze dezelfde leugens verspreidt en geen enkele andere opvatting toelaat. Zo is Goebbels inderdaad de 'theoretikus' van de burgerlijke propaganda : een vaak genoeg herhaalde leugen wordt een waarheid, en hoe groter de leugen is, des te meer sukses hij heeft. De leugen dat stalinisme gelijkstaat aan kommunisme is inderdaad een leugen in het kwadraat, en bovendien een overduidelijke, stompzinnige en verachtelijke leugen.
Iedereen die er een paar minuten over nadenkt moet het wel opvallen dat de bourgeoisie een zo overduidelijke leugen moet koesteren. In allerlei politieke redevoeringen geven mensen die volslagen in de war zijn over de stalinistische regimes, die ernaar verwijzen als zijnde kommunistisch en hen tegenover het kapitalisme stellen, na diep adem te hebben gehaald, toe dat het 'natuurlijk geen echt kommunisme is, dat het niets te maken heeft met het kommunisme dat Marx voor ogen had'. Die tegenstelling draagt een gevaar in zich voor de bourgeoisie, en daarom moet de bourgeoisie het in de kiem smoren voordat het tot verdere opheldering leidt.
Daartoe bestaan verschillende middelen. Voor de meer politiek bewuste elementen biedt het verfijnder 'marxistische' alternatieven aan zoals het trotskisme dat gespecialiseerd is in het hekelen van de 'kontra-revolutionaire rol van het stalinisme' ‑ alleen om terzelfdertijd te beweren dat er nog steeds 'arbeidersverworvenheden' in de stalinistische regimes verdedigd moeten worden, zoals staatseigendom over de produktiemiddelen, dat om de een of andere bizarre reden zou betekenen dat die regimes zich bevinden in een 'overgang' naar het èchte kommunisme. Anders gezegd, dezelfde leugen van de vereenzelviging van stalinisme met kommunisme, maar dan in een 'revolutionaire' verpakking.
Toch leven we in een wereld waarin de meerderheid van de arbeiders weinig of niets met politiek van doen wil hebben (in niet geringe mate zelf een gevolg van de stalinistische nachtmerrie, die tientallen jaren diende om de arbeiders een afkeer te geven van iedere politieke aktiviteit). De burgerlijke ideologie heeft, als het haar grote leugen over het stalinisme wil schragen, iets op grotere schaal nodig, minder openlijk politiek dan het trotskisme of zijn varianten. Wat het vooral biedt is een vriendelijke gemeenplaats waarop het kan vertrouwen om zelfs en vooral degenen vast te pinnen voor wie het duidelijk is dat stalinisme géén kommunisme is : we bedoelen het eindeloos herhaalde refrein : «het is een mooie gedachte, maar dat werkt nooit».
Het eerste doel van de serie artikels die hier begint is opnieuw te bevestigen dat het kommunisme geen mooie gedachte is. Marx stelde : «Het kommunisme is voor ons geen toestand die tot stand gebracht moet worden, geen ideaal waarnaar de werkelijkheid zich moet richten. Kommunisme noemen wij de werkelijke beweging die de huidige toestand opheft. De voorwaarden voor deze beweging vloeien voort uit de thans bestaande vooronderstellingen» (2).
Meer dan twintig jaar later bracht Marx dezelfde gedachte onder woorden in zijn bespiegelingen over de Commune van Parijs : «De arbeidersklasse eiste geen wonderen van de Commune. Zij behoeft geen kant-en-klare utopien bij volksbesluit in te voeren. Zij weet dat zij, om haar eigen bevrijding tot stand te brengen en daarmee die hogere levensvorm die de huidige maatschappij door haar eigen ekonomische ontwikkeling onweerstaanbaar tegemoet gaat ‑ dat zij, de arbeidersklasse, een langdurige strijd, een hele reeks van historische processen moet doormaken, waardoor de mensen evenals de toestanden volkomen zullen worden veranderd. Zij behoeft geen andere idealen te verwezenlijken dan het bevrijden van de elementen van de nieuwe maatschappij, waarvan de ineenstortende burgerlijke maatschappij reeds zwanger is.» (3)
Tegenover het idee dat het kommunisme slechts een 'afgeronde utopie' is, uitgevonden door Marx en andere 'goedwillende gekken', legde het marxisme er de nadruk op dat het kommunisme al besloten ligt in de huidige maatschappij. Vlak voor het bovenstaande citaat uit de 'Duitse ideologie' maakte Marx duidelijk waaruit de «bestaande vooronderstellingen» voor de kommunistische revolutie bestaan :
· de ontwikkeling van de produktiekrachten die het kapitalisme zelf voortbrengt, en zonder dewelke er geen overvloed kan bestaan, geen algemene bevrediging van menselijke behoeften, zonder dewelke, anders gezegd, «alleen het gebrek, de armoede algemeen zou zijn en met de armoede ook de strijd om het allernoodzakelijkste opnieuw zou beginnen en heel de oude misère zich onvermijdelijk van voren af aan zou moeten herhalen» (4) ;
· het bestaan van een wereldmarkt op deze ontwikkelingsgrondslag, zonder dewelke «het kommunisme slechts als lokaal verschijnsel zou kunnen bestaan», terwijl het «kommunisme empirisch slechts mogelijk is wanneer het ineens en gelijktijdig tot stand wordt gebracht door de heersende volkeren, en dat veronderstelt de universele ontwikkeling van de produktiekrachten en het met het kommunisme samenhangende wereldverkeer» (5) ;
· het bestaan van een grote klasse zonder eigendom, het proletariaat, die deze wereldmarkt tegemoet treedt als een onverdraaglijke, aan haar vreemde macht ;
· de groeiende tegenstelling tussen het vermogen van het kapitalistisch systeem om rijkdom voort te brengen en de armoede die het proletariaat ondergaat.
In de aangehaalde passage uit 'De burgeroorlog in Frankrijk' waarschuwde Marx tegen iets dat nu meer dan ooit gewicht heeft : het proletariaat behoeft slechts de vermogens te bevrijden die al besloten liggen in de «oude ineenstortende burgerlijke maatschappij». Zoals we verderop nog zullen ontwikkelen wordt het kommunisme hier blootgelegd als mogelijkheid en als noodzaak. Het is een mogelijkheid omdat het kapitalisme het produktievermogen heeft geschapen dat de materiële behoeften van de mensheid kan bevredigen ; en tevens de sociale macht, het proletariaat, die een onmiddellijk en 'egostisch' belang heeft bij het omverwerpen van het kapitalisme en het scheppen van het kommunisme. Het is een noodzaak omdat de produktiekrachten zich vanaf een zeker ontwikkelingsniveau tégen de kapitalistische verhoudingen keren waarbinnen ze daarvoor tot ontwikkeling en bloei kwamen. Daarna wordt een tijdperk van rampen geopend dat het bestaan zelf van de maatschappij en zelfs van de mensheid bedreigt.
In 1871 verklaarde Marx voorbarig dat de burgerlijke maatschappij ineenstortte. Nu daarentegen, in de laatste fasen van het kapitalisme in verval, zien we de ineenstorting overal om ons heen en de noodzaak voor een kommunistische revolutie was nooit groter.
Het kommunisme vóórdat het proletariaat bestond
Het kommunisme is de werkelijke beweging, en de werkelijke beweging is de beweging van het proletariaat. En dat is een beweging die begint met de verdediging van materiële belangen tegen de inbreuken daarop door het kapitaal, maar die ertoe wordt gedreven de grondbeginselen van de burgerlijke maatschappij ter diskussie te stellen en die uiteindelijk te lijf te gaan. Een beweging die zich door haar eigen praktijk van zichzelf bewust wordt gaat in de richting van haar doelen door voortdurende zelfkritiek. Het kommunisme is daarmee 'wetenschappelijk' (Engels) ; het is een 'kritisch kommunisme' (Labriola). Het hoofddoel van deze artikels zal er juist in bestaan aan te tonen dat voor het proletariaat het kommunisme geen afgerond utopia is, geen statisch idee ; maar een zich ontwikkelend, groeiend denkbeeld dat geleidelijk volwassener en wijzer wordt met de ontwikkeling van de produktiekrachten en de subjektieve rijping van het proletariaat door zijn opeengehoopte historische ervaring. Daarom zullen we onderzoeken hoe het begrip van het kommunisme en van de middelen om het te bereiken aan diepte en helderheid wonnen door het werk van Marx en Engels, door de bijdragen van de linkerzijde van de sociaal-demokratie, door de overdenkingen over de zege en de mislukking van de Oktoberrevolutie door de linkskommunistische frakties, enz. Toch is het kommunisme als denkbeeld ouder dan het proletariaat. Volgens Marx kunnen we zelf stellen dat «de hele historische beweging een ontwikkelingsdaad» richting kommunisme is. Om duidelijk te maken dat het kommunisme meer is dan louter een ideaal is het nodig aan te tonen dat het kommunisme voortkomt uit een proletarische beweging en daarmee al aan Marx voorafging. Maar om te begrijpen wat specifiek is voor het 'moderne', proletarische kommunisme, is het evenzo noodzakelijk om het te vergelijken met, en te beoordelen tegenover de vormen van kommunisme die aan het proletariaat voorafgingen. En net zo goed moet het vergeleken worden met de eerste, onrijpe vormen van het proletarisch kommunisme zelf, dat een overgangsproces markeerde tussen het voor-proletarische kommunisme en zijn moderne, wetenschappelijke vorm. Zoals Labriola zei : «Het kritische kommunisme weigerde nooit, en weigert nog steeds niet, om de veelheid van rijke ideologische, ethische, psychologische en pedagogische ingevingen te verwelkomen zoals die kunnen voortvloeien uit het kennisnemen en de studie van alle mogelijke vormen van kommunisme, vanaf Phales de Chalcedoniër tot aan Cabet. Nog belangrijker : juist door de studie en kennis van deze vormen wordt het bewustzijn ontwikkeld en vastgelegd over de scheiding tussen het wetenschappelijk socialisme en al het andere. (6)
De klassenmaatschappij : een voorbijgaande periode in de menselijke geschiedenis
Volgens het 'gezond verstand' kan het kommunisme nooit verwezenlijkt worden omdat het tegen de 'menselijke natuur' zou ingaan. Wedijver, hebzucht, de behoefte anderen te overtreffen, het verlangen rijkdom op te stapelen, de noodzaak van een staat, al die dingen, zo wordt ons verteld, zijn eigen aan de menselijke aard, net zo fundamenteel als voedsel of seksuele bevrediging. Er is maar weinig kennis van de menselijke geschiedenis nodig om deze opvatting over de menselijke aard te verwerpen.
Voor het overgrote deel van haar geschiedenis, honderdduizenden of zelfs wellicht miljoenen jaren, leefde de mensheid in een klassenloze maatschappij, die bestond uit gemeenschappen waarin de elementaire rijkdom gedeeld werd zonder tussenkomst van ruil of geld ; het was een samenleving die niet werd georganiseerd door koningen, priesters, adel of een staatsapparaat, maar door de stamraad. Marxisten noemen deze samenleving het primitieve kommunisme.
Het begrip 'primitief kommunisme' brengt de bourgeoisie en haar ideologie in verlegenheid, en daarom doet ze er alles aan om het bestaan ervan te ontkennen of te bagatelliseren. De marxistische opvatting over de primitieve samenleving werd aanzienlijk beïnvloed door het werk van Lewis Henry Morgan over de Irokezen en andere 'amerikaans-indiaanse' stammen. Dat wetende, smalen de moderne akademische antropologen over Morgans werk bij de minste ontdekking van een feitelijke onjuistheid in zijn ondervindingen, bij deze of gene tweederangs vergissing, en daarmee zetten ze z'n hele bijdrage op de helling. Ofwel koesteren ze zich in het kleinzieligste empirisme door te ontkennen dat het hoe dan ook mogelijk is iets aan de weet te komen over de menselijke voorgeschiedenis door overlevende primitieve volkeren te bestuderen. Tenslotte wijzen ze op de talrijke en uiteenlopende tekortkomingen van primitieve samenlevingen om een open deur in te trappen : het idee dat deze maatschappijen geen 'paradijs' vormden zonder lijden of vervreemding.
Maar het marxisme verheerlijkt deze samenlevingen helemaal niet. Het is zich ervan bewust dat ze het onvermijdelijk resultaat waren niet van de een of andere aangeboren menselijke goedheid, maar van de geringe ontwikkeling van de produktiekrachten, die de eerste menselijke gemeenschappen ertoe dreven een 'kommunistische' vorm aan te nemen, enkel en alleen al om te overleven. De toeigening van de meerarbeid door een bijzonder deel van de samenleving zou zonder meer het verdwijnen betekenen van het overige deel. In die omstandigheden was het onmogelijk om voldoende overschot voort te brengen om het bestaan van een bevoordeelde klasse te onderhouden. Het marxisme is zich ervan bewust dat dit kommunisme uiteindelijk iets heel beperkts was dat het niet mogelijk maakte dat het menselijke individu volledig opbloeide. Engels, in zijn oorspronkelijke werk 'De oorsprong van het gezin, van de partikuliere eigendom en van de staat', had het over «persoonlijke waardigheid, rechtschapenheid, vastheid van karaktersterkte en moed» (7). Maar hij liet daar onmiddellijk op volgen dat in deze gemeenschappen voor de mens de stam de grens bleef «zowel tegenover buitenstaanders als ten opzichte van zichzelf : de stam, de gens en hun instellingen waren heilig en onaantastbaar, vormden een door de natuur gegeven hogere macht, waaraan de enkeling in voelen, denken en handelen onvoorwaardelijk onderworpen bleef. Hoezeer de mensen uit dat tijdperk ons ook imponeren, ze onderscheiden zich slechts weinig van elkaar, ze hangen nog, zoals Marx zei, aan de navelstreng van de uit de natuur gegroeide gemeenschap» (8).
Dit kommunisme van kleine groepen, vaak vijandig tegenover andere stammengroepen ; dit kommunisme waarin de enkeling werd overheerst door de gemeenschap ; dit kommunisme van schaarste verschilt volslagen van het ontwikkelde kommunisme van de toekomst, dat de vereniging van de menselijke soort betekent, de wederzijdse verwezenlijking van de enkeling en van de samenleving, en een kommunisme van overvloed. Daarom heeft het marxisme niets gemeen met de verschillende 'primitieve' ideologieën die de archaïsche omstandigheden van de mens verheerlijken en nostalgisch smachten om daarnaar terug te keren (9).
Toch geeft juist het feit dat deze gemeenschappen bestonden, en dat ze bestonden als gevolg van een materile noodzaak, verder bewijs dat het kommunisme noch enkel een 'mooi idee' is, noch iets 'dat toch niet werkt'. Dit punt werd nogmaals onderstreept door Rosa Luxemburg in haar 'Inleiding tot de politieke ekonomie' : «Daarmee had Morgan echter nieuwe en machtige steun voor het wetenschappelijke socialisme aangedragen. Terwijl Marx en Engels door de ekonomische analyse van het kapitalisme de onvermijdelijke historische overgang van de maatschappij tot de kommunistische wereldekonomie voor de nabije toekomst bewezen en daarmee de socialistische doelstellingen een stevige wetenschappelijke basis gaven, heeft Morgan in zekere zin de hele geweldige gevel voor het werk van Marx en Engels gebouwd toen hij bewees, dat de kommunistisch-demokratische maatschappij, hoewel ook in andere, meer primitieve vormen, het hele lange verleden van de menselijke kultuurgeschiedenis van voor de huidige beschaving omvat. De revolutionaire doelstellingen voor de toekomst staken daarmee de hand uit naar de edele overlevering uit het grijze verleden, de kring van de kennis sloot harmonisch tezamen, en vanuit dit perspektief gezien kwam de huidige wereld van klasseheerschappij en van uitbuiting, die dat hele hebben en houden van de kultuur als het hoogste doel van de wereldgeschiedenis probeerde voor te stellen, tevoorschijn als louter een nietige, voorbijgaande etappe in de grote kultuuropmars van de mensheid.» (10)
Het kommunisme als droom van de onderdrukten
Het primitieve kommunisme was niet statisch. Het ontwikkelde zich via verschillende stadia om uiteindelijk, gekonfronteerd met onoplosbare tegenstellingen, te worden ontbonden en de eerste klassenmaatschappijen voort te brengen. Maar de onrechtvaardigheid van de klassenmaatschappij bracht op zijn beurt mythen en filosofieën voort die een min of meer bewust verlangen tot uitdrukking brachten om een eind te maken aan klassentegenstellingen en privé eigendom. Klassieke mythologieschrijvers als Hesiodes en Ovidius verhaalden uitvoerig de mythe van de Gouden Eeuw toen er geen verschil bestond tussen 'mijn' en 'dijn' ; sommige van de latere griekse filosofen vonden volmaakte maatschappijen uit waarin alle dingen gemeenschappelijk bezit waren. In deze overpeinzingen werd de niet zover teruggaande herinnering aan de werkelijke stamgemeenschap versmolten met veel oudere mythen over de verdrijving van de mens uit het oerparadijs.
Toch vinden kommunistische ideeën meer ingang, raken ze meer verspreid, en geven ze aanleiding tot daadwerkelijke pogingen om ze in praktijk om te zetten, tijdens sociale krisissen en massale revoltes tegen het bestaande klassenstelsel. In de grote Spartakus-opstand tegen het in verval rakende Romeinse Rijk deden de rebellerende slaven enkele wanhopige en geen lang leven beschoren pogingen om gemeenschappen te vormen die gebaseerd waren op broederschap en gelijkheid.
Maar het grote voorbeeld van de 'kommunistische' trend uit dat tijdperk werd gevormd door het christendom, dat, zoals Engels en Luxemburg duidelijk maakten, voordat het door het in verval rakende Romeinse Rijk werd aanvaard en daarna de officiële ideologie werd van de opkomende feodale orde, begon als een opstand van slaven en andere door het romeins systeem verpletterde klassen. De vroegste christelijke gemeenschappen preekten universele menselijke broederschap en probeerden een vergaand kommunisme van gemeenschappelijk bezit in te stellen. Zoals Rosa Luxemburg echter argumenteerde in haar tekst 'Het socialisme en de kerken' was dit precies de beperking van het christelijk kommunisme : het was niet gericht op de revolutionaire onteigening van de heersende klasse en de vermaatschappelijking van de produktie zoals het moderne kommunisme. Het verdedigde slechts dat de rijken liefdadig moesten zijn en hun goederen met de armen moesten delen ; het was een doktrine van sociaal pacifisme en klassensamenwerking die gemakkelijk kon worden aangepast aan de behoeften van de heersende klasse. De onrijpheid van deze visie op het kommunisme was een gevolg van de onrijpheid van de produktiekrachten. Dat is zowel waar voor de produktiekapaciteit van dat moment, want in een maatschappij die sterft aan een onderproduktiekrisis kunnen de rebellen niet beter voorhebben dan de armoede te delen ; als voor de aard van de uitgebuite en onderdrukte klassen die de oorspronkelijke motor vormden achter de christelijke revolte. Het waren klassen zonder gemeenschappelijke doelen of historisch vooruitzicht.
«Er bestond absoluut geen gemeenschappelijke weg naar emancipatie voor al deze elementen. Voor allen onder hen lag het paradijs verloren achter hen ; voor de geruïneerde vrije mannen was het de voormalige polis, tegelijkertijd stad en staat waar hun voorvaders de vrije burgers van geweest waren ; voor de tot slaaf gemaakte oorlogsgevangenen was het de tijd toen ze nog vrij waren ; voor de kleine boeren was het het afgeschaft sociaal systeem van de gens en het gemeenschappelijk grondbezit.» (11).
Zo verwijst Engels naar het wezenlijk achteruitkijkende, nostalgische van de christelijke revolte. Het is waar dat het christendom, in kontinuïteit met de hebreeuwse religie, een stap vooruit betekende ten opzichte van de verschillende heidense mythologieën voorzover het een breuk belichaamde met de oude cyklische opvattingen over de tijd en beweerde dat de mensheid was betrokken in een vooruitgaand, historisch drama. Maar de ingebakken beperkingen van de klassen achter de opstand zorgden ervoor dat deze geschiedenis nog steeds werd gezien in gemystificeerde, messiaanse termen, en de toekomstige redding die het beloofde was een Eschaton, een absoluut en definitief einde voorbij de grenzen van deze wereld.
In het algemeen kan hetzelfde worden gezegd over de talrijke boerenopstanden tegen het feodalisme, hoewel de vurige lollardische prediker John Ball, een van de leiders van de grote boerenopstand in Engeland in 1381, gezegd zou hebben dat «de dingen in Engeland niet goed kunnen gaan voordat alles gemeenschappelijk eigendom is geworden; als er slaven noch heren zijn...» : dergelijke eisen brengen ons een stap verder dan een plat eigendoms-kommunisme, en tot een visie waarin alle sociale rijkdom gemeenschappelijk bezit wordt (dit kan heel goed zijn omdat de Lollards al voorlopers waren van latere bewegingen die kenmerkend waren tijdens de opkomst van het kapitalisme). Maar in het algemeen leden de boerenopstanden onder dezelfde wezenlijke beperkingen als de slavenopstanden. Het beroemde motto van de opstand uit 1381 : «When Adam delved and Eve span, who was then the gentleman ?» (Toen Adam ploegde en Eva spon, wie was toen de edelman ?), had een geweldig poëtische uitstraling, maar het bracht ook de beperkingen tot uitdrukking van het boerenkommunisme dat net als de vroeg-christelijke opstand ertoe veroordeeld was terug te kijken op een idyllisch verleden, op Eden, op de eerste christenen, op de «ware engelse vrijheid van vóór het juk van de Noormannen» (12)... En, als het wel vooruitkeek, dan was het door de ogen van de eerste christenen naar een apokalyptisch duizendjarig rijk dat door Christus zou worden ingesteld als hij op aarde terugkeerde. De boeren waren niet de revolutionaire klasse van de feodale maatschappij, zelfs wanneer hun opstanden ertoe konden bijdragen dat de grondslagen van de feodale orde aan het wankelen raakten en daarmee de weg vrij werd gemaakt voor de opkomst van het kapitalisme. En omdat ze zelf geen oplossing hadden voor de reorganisatie van de maatschappij, konden ze het heil alleen zien als iets dat van buitenaf kwam ; van Jezus ; van de 'Goede Koningen' die misleid werden door slechte raadgevers ; van volkshelden zoals Robin Hood.
De eerste bewegingen van het proletariaat
«Vanaf haar ontstaan was de bourgeoisie belast met haar eigen tegenstelling : kapitalisten kunnen niet bestaan zonder loonarbeiders, en naarmate de middeleeuwse gildeburger zich tot moderne bourgeois ontwikkelde, ontwikkelden zich ook de gildegezel en de niet tot een gilde behorende dagloner tot proletariër. En ook al mocht de bourgeoisie er in het algemeen aanspraak op maken, dat zij in de strijd tegen de adel tegelijkertijd de belangen van de verschillende arbeidende klassen van die tijd vertegenwoordigde, toch braken bij iedere grote burgerlijke beweging zelfstandige bewegingen uit van die klasse, die de min of meer ontwikkelde voorloopster was van het moderne proletariaat. In de tijd van duitse reformatie en de duitse boerenoorlog bijvoorbeeld de Wederdopers en Thomas Münzer ; de Levellers in de grote engelse revolutie ; Babeuf in de grote franse revolutie» (13).
Münzer en het Koninkrijk Gods
In 'De boerenoorlog in Duitsland' ontwikkelt Engels zijn stelling over Münzer en de anabaptisten (wederdopers). Volgens hem vertegenwoordigden zij een in de kiem proletarische stroming binnen een veel eklektischer 'plebeïsche boeren' beweging. De anabaptisten vormden nog steeds een christelijke sekte, maar een uiterst ketterse, en de 'theologische' leerstellingen van Münzer koersten gevaarlijk dicht naar een vorm van athesme, in samenhang met eerdere mystieke trends in Duitsland en elders (bijvoorbeeld Meister Eckhart).
Op sociaal en politiek vlak, «benaderde zijn politiek programma het kommunisme en zelfs aan de vooravond van de Februarirevolutie ontbrak het meer dan één van de huidige kommunistische sekten aan een theoretisch artikel zo begrijpelijk als dat van Münzer in de zestiende eeuw. Dit programma, minder een samenvatting van de plebeïsche eisen van het moment dan een visionaire vooruitblik op de voorwaarden voor de bevrijding van de proletarische elementen die zich nog maar juist begonnen te ontwikkelen tussen de plebeërs - dit programma eiste de onmiddellijke vestiging van het Godsrijk, het beloofde duizendjarig rijk, door de kerk te herstellen in zijn oorspronkelijke toestand en door alle instellingen op te heffen die in strijd waren met deze zogenaamde vroeg-christelijke, maar in werkelijkheid volslagen nieuwe kerk. Onder het koninkrijk Gods verstond Münzer een maatschappij waarin geen klasseverschillen zouden bestaan noch privé-eigendom of staatsgezag onafhankelijk van en buiten de leden van de maatschappij om.
Alle bestaande autoriteiten, voorzover zij weigerden zich aan de revolutie te onderwerpen en er aan deel te nemen, moesten worden omvergeworpen, al het werk en alle eigendom moesten gemeenschappelijk worden gedeeld en volkomen gelijkheid moest worden ingevoerd. Er moest een bond worden opgericht om dit te bereiken, niet alleen in heel Duitsland, maar in heel de christelijke wereld.» (14).
Het is onnodig te zeggen dat, omdat dit pas het ochtendgloren van de burgerlijke maatschappij was, de materile voorwaarden voor een dergelijk radikale omvorming volkomen ontbraken. Subjektief kwam dit tot uiting in de greep die de messianistisch-religieuze opvatting nog steeds had op de ideologie van deze beweging. Aan de objektieve kant verwrong de onweerstaanbare opkomst van de heerschappij van het kapitaal al de radikale kommunistische eisen in praktische voorstellen voor de ontwikkeling van de burgerlijke maatschappij.
Dit werd zonder twijfel aangetoond toen de partij van Münzer de macht kreeg toegeworpen in Mühlhausen in maart 1525 : «De plaats van Münzer aan het hoofd van de 'eeuwige raad' van Mühlhausen was inderdaad nog veel hachelijker dan die van enig modern revolutionair afgevaardigde. Niet alleen was de beweging van zijn tijd niet rijp, maar het hele tijdperk was dat niet voor de ideeën waarvan hijzelf maar een flauwe notie had. De klasse die hij vertegenwoordigde bevond zich pas in zijn geboorteween. Zij was nog niet in staat het leiderschap te nemen over de maatschappij en die om te vormen. De sociale veranderingen die deze gril opwekte vonden weinig grond in de toen bestaande voorwaarden. Bovendien maakten deze voorwaarden de weg vrij voor een sociaal systeem dat totaal tegengesteld was aan alle bedoelingen.
Niettemin was hij gebonden aan zijn vroegere preken over christelijke gelijkheid en evangelische eigendomsgemeenschap, en hij was gedwongen om op z'n minst te proberen dat te bereiken. Gemeenschappelijk eigendom, algemeen en gelijk werk, en de opheffing van alle rechten om autoriteit uit te oefenen werden afgekondigd.
Maar in feite bleef Mühlhausen een republikeins stadstaatje met een enigszins gedemokratiseerde grondwet, een senaat gekozen met algemeen kiesrecht en gekontroleerd door een forum, en met een in der haast gemproviseerd stelsel van armenhulp. De sociale opstand die de protestantse burgerlijke tijdgenoten zoveel angst aanjoeg kwam nooit verder dan een zwakke, onbewuste en voorbarige poging om de burgerlijke maatschappij van een later tijdperk tot stand te brengen» (15).
Winstanley en het ware Gemenebest
De grondleggers van het marxisme waren minder goed bekend met de engelse burgerlijke revolutie dan met de duitse reformatie of de franse revolutie. Dat is jammer omdat, zoals geschiedschrijvers als Christopher Hill aantoonden, deze revolutie tot een enorme uitbarsting van kreatief denken aanleiding gaf, tot een duizelingwekkende massa van onversaagde radikale partijen, sekten en bewegingen. De Levellers waarnaar Engels verwijst waren veeleer een heterogene beweging dan een formele partij. De gematigde vleugel ervan bestond slechts uit radikale demokraten die hartstochtelijk het recht van elk individu opeisten om over zijn eigendom te beschikken. Maar gezien de diepte van de sociale mobilisatie die de burgerlijke revolutie vooruitstuwde, gaf zij onvermijdelijk geboorte aan een linkervleugel die zich steeds meer bezighield met de behoeften van de bezitsloze massa's en die een duidelijk kommunistisch karakter aannam. Die vleugel werd vertegenwoordigd door de 'Ware Levellers' of Diggers, en hun meest koherente woordvoerder was Gerrard Winstanley.
In de geschriften van Winstanley, vooral in zijn latere werk, wordt veel duidelijker afstand genomen van de religieus-messianistische opvattingen dan Münzer ooit had kunnen doen.
Zijn belangrijkste werk, 'Platform van de Vrijheidswet', vertegenwoordigt, zoals de titel al laat zien, een definitieve overgang naar het terrein van de ekspliciet politieke redevoering : de overblijvende verwijzingen naar de bijbel, met name naar de mythe van de zondeval, zijn in wezen allegorisch of symbolisch. Vooral kon er voor Winstanley, in tegenstelling tot de gematigde Levellers, «geen universele vrijheid bestaan voordat deze universele gemeenschap is gevestigd» (16) : politiek-grondwettelijke rechten die de bestaande eigendomsverhoudingen ongemoeid lieten waren bedrog. En zo werkt hij tot in detail zijn visie uit op het ware Gemenebest waarin alle loonarbeid en kopen en verkopen zijn opgeheven, waarin opvoeding en wetenschap worden bevorderd ten koste van religieus obskurantisme en een staatskerk, en waarin de funktie van de staat is teruggebracht tot een absoluut minimum. Hij keek zelfs vooruit naar de tijd waarin de hele «aarde opnieuw een gemene schatkamer wordt zoals het hoort (...) dan zal deze onmin tussen alle landen ophouden te bestaan, en geen enkele zal het wagen te proberen anderen te overheersen» omdat «pleiten voor eigendom en eigenbelang het volk van een land en de hele wereld in partijen verdeelt wat de oorzaak is van alle oorlogen en bloedbaden en de geschillen overal» (17).
Toch blijft wat Engels over Münzer zei onverkort waar voor Winstanley : de nieuwe maatschappij die uit deze grote revolutie voortkomt was niet de 'universele gemeenschap', maar de maatschappij van het kapitalisme.
De visie van Winstanley vormde een stap vooruit in de richting van het 'moderne' kommunisme, maar het bleef volslagen utopisch. Dit kwam vooral tot uiting in het onvermogen van de Ware Levellers om te zien hoe de grote omvorming tot stand kon worden gebracht.
De beweging van de Diggers die tijdens de burgeroorlog ontstond beperkte zichzelf tot pogingen van kleine bendes van armen en landloze mensen om ongebruikt en gemeenschappelijk land in kultuur te brengen. De gemeenschappen van de Diggers dienden als een geweldloos voorbeeld voor alle armen en van hun land verjoegen, maar ze werden snel verspreid door de cromwelliaanse orde en hun horizon ging hoe dan ook niet verder dan de aloude verdediging van vroegere gemeenschapsrechten.
Na de onderdrukking van deze beweging, en van de Leveller-stroming in het algemeen, schreef Winstanley de 'Vrijheidswet' om de lessen uit de nederlaag te trekken. Maar het was een ironie zonder weerga dat dit werk, terwijl het 't hoogtepunt vormde van kommunistische theorie van dat ogenblik, werd opgedragen aan niemand minder dan Oliver Cromwell, die pas drie jaar daarvoor, in 1649, de opstand van de Levellers bloedig had neergeslagen om de burgerlijke eigendom en orde te beschermen. Toen hij geen samenhangende kracht meer zag die de revolutie van onderop tot stand kon brengen, werd Winstanley teruggebracht tot een vage hoop op een revolutie van bovenaf.
Babeuf en de Republiek der Gelijken
Een vergelijkbaar patroon verscheen tijdens de grote franse revolutie : in het ebgetij van de beweging ontstond een ekstreme linkervleugel die z'n onvrede uitte over de zuiver politieke vrijheden die zogenaamd waren opgenomen in de nieuwe grondwet, omdat die vooral de vrijheid van het kapitaal begunstigden om de bezitsloze meerderheid uit te buiten. De 'babouvistische' stroming bracht de inspanningen tot uiting van het opkomend stedelijk proletariaat dat zoveel offers had gebracht voor de burgerlijke revolutie en nu opkwam voor zijn eigen klassebelangen, en daarmee onvermijdelijk uitkwam bij de eis van het kommunisme. In het 'Manifest van de Gelijken' kondigde hij het vooruitzicht aan van een nieuwe en definitieve revolutie : «De Franse Revolutie is niet meer dan de voorloper van een andere, veel grotere en indrukwekkender revolutie, die de laatste zal zijn (...)».
Op theoretisch vlak waren de Gelijken een veel rijper uiting van de kommunistische ingeving dan de Ware Levellers van anderhalve eeuw daarvoor. Niet alleen waren ze nagenoeg volkomen vrij van de oude religieuze terminologie, ook waren ze al op zoek naar een materialistische opvatting van de geschiedenis als de geschiedenis van de klassenstrijd. Nog veelbetekenender erkenden ze de onvermijdelijkheid van een gewapende opstand tegen de macht van de heersende klasse : de 'Samenzwering van de Gelijken' van 1796 vormde de konkretisering van dit begrip. Zich beroepend op de ervaringen van de direkte demokratie zoals die ontwikkeld was in de parijse afdelingen en de 'Commune' van 1793, beoogden ze tevens een revolutionaire staat die het konventioneel parlementarisme voorbijstreefde door het beginsel van de terugroepbaarheid van gekozen ambtsdragers.
Maar nogmaals moest de onrijpheid van de materiële voorwaarden weer tot uitdrukking komen in de politieke onrijpheid van de babouvistische 'partij'. Omdat het proletariaat van Parijs zich nog niet duidelijk had gemanifesteerd als een van de 'sans culottes' (de stadsarmen in het algemeen) onderscheiden kracht, waren de babouvisten er zelf niet helder over wie de revolutionaire kracht kon zijn : het 'Manifest van de Gelijken' was niet gericht aan het proletariaat, maar aan het 'volk van Frankrijk'. Zonder enige visie op de revolutionaire kracht was het babouvistisch zicht op opstand en revolutionaire leiderschap wezenlijk elitair : een uitgelezen groepje zou de macht grijpen ten gunste van de vormeloze massa's, en zou vervolgens aan de macht blijven totdat die massa's daadwerkelijk in staat waren zichzelf te regeren (dit soort van meningen bleef nog tientallen jaren na de franse revolutie een hardnekkig bestaan leiden binnen de arbeidersbeweging, vooral in de blanquistische tendens die organisch, via de persoon van Buonarroti, afstamde van het babouvisme).
De onrijpheid van het babouvisme kwam niet alleen tot uiting in de middelen die het propageerde (die hoe dan ook uitliepen in de volslagen mislukking van de putsch van 1796), maar ook in de grofheid van zijn opvattingen over de kommunistische maatschappij.
In de 'Ekonomische en filosofische manuskripten' kafferde Marx de erfgenamen van Babeuf uit voor hun «grove en ondoordachte kommunisme» dat «enkel het hoogtepunt vormt van deze afgunst en van deze gelijkmakerij naar beneden toe uitgaand van het vooropgestelde minimum (...). Hoe weinig deze afschaffing van de privé-eigendom een werkelijke toeëigening vormt wordt juist bewezen door het abstrakte voorbijgaan aan de hele wereld van kultuur en beschaving, de terugkeer naar de onnatuurlijke eenvoud van de arme en weinig vragende mens die er niet alleen niet in is geslaagd de privé-eigendom te overstijgen, maar die die nog niet eens bereikt heeft» (18). Marx ging zelfs zo ver te zeggen dat dit ruwe kommunisme in feite een voortzetting van het kapitalisme zou zijn : "De gemeenschap was enkel een gemeenschap van arbeid, en van gelijkheid van lonen die uitbetaald moesten worden door het gemeenschapskapitaal ‑ de gemeenschap als universele kapitalist." (19) Het was heel terecht dat Marx de erfgenamen van Babeuf aanviel op hun achterhaalde opvattingen. Maar het oorspronkelijk probleem was van materiële aard. Aan het eind van de achttiende eeuw vormde Frankrijk nog steeds een overwegend agrarische maatschappij, en de kommunisten konden zich toen niet gemakkelijk een maatschappij van overvloed voorstellen. Daarom kon hun kommunisme enkel «ascetisch, spartaans, iedere levensvreugde verwerpend» (20) zijn, niet meer dan een «gelijkmakerij naar beneden toe uitgaand van het vooropgestelde minimum ». Een andere ironie van de geschiedenis wilde dat de gigantische ontberingen van de industrile revolutie nodig waren om de uitgebuite klasse wakker te schudden voor de mogelijkheid van een maatschappij waarin zintuiglijk genot spartaanse zelfverloochening vervangt.
De uitvinders van Utopia
De teruggang van het groot revolutionair getij van de jaren negentig van de achttiende eeuw, het onvermogen van het proletariaat om als onafhankelijke politieke macht op te treden, betekende niet dat het virus van het kommunisme was uitgeroeid. Het nam een nieuwe vorm aan, dat van de utopische socialisten. De utopisten, Saint-Simon, Fourier, Owen en anderen, waren veel minder op de opstand gericht, veel minder betrokken bij de revolutionaire strijd van de massa's dan de babouvisten dat waren. Op het eerste gezicht kan dat een stap terug lijken. Zeker vormden zij een kenmerkend produkt van een periode van reaktie, en vertegenwoordigden zij een vlucht uit de wereld van de politieke strijd. Toch erkenden Marx en Engels altijd dat ze bij de utopisten in het krijt stonden, en ze eerden hen voor de belangrijke bijdragen die ze leverden boven het 'grove kommunisme' van de Gelijken, vooral in hun kritieken van de kapitalistische beschaving en hun uitwerking van een mogelijk kommunistisch alternatief : «De socialistische en kommunistische geschriften bestaan echter ook uit kritische elementen. Zij vallen alle grondslagen van de bestaande maatschappij aan. Zij hebben dus uiterst kostbaar materiaal ter voorlichting van de arbeiders geleverd. Hun positieve stellingen over de toekomstige maatschappij, bv. opheffing van de tegenstelling tussen stad en land, van het gezin, van de partikuliere winst, van de loonarbeid, het verkondigen van de maatschappelijke harmonie, de verandering van de staat in een eenvoudig bestuursorgaan van de produktie - al deze door hen verkondigde stellingen drukken slechts het wegvallen van de klassentegenstelling uit, die zich nog maar pas begint te ontwikkelen, die zij nog slechts in haar eerste vormloze vaagheid kennen.» (21)
In 'De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap' treedt Engels meer in detail over de specifieke bijdragen van de belangrijkste utopische denkers.
· Saint-Simon krijgt de eer voor zijn erkenning dat de franse revolutie een klassenoorlog was en voor zijn voorspelling dat de politiek geheel en al zou worden opgeslorpt door de ekonomie, waarmee de staat uiteindelijk zou worden opgeheven.
· Fourier wordt naar voren gehaald als een briljant kritikus en satirikus van de burgerlijke huichelarij, ellende en vervreemding, en wegens zijn meesterlijk gebruik van de dialektische methode om de belangrijkste fasen van de historische ontwikkeling bloot te leggen. We kunnen daaraan toevoegen dat er bij Fourier een definitieve breuk begint met het ascetisch kommunisme van de Gelijken, vooral in zijn diepe betrokkenheid bij het vervangen van vervreemde arbeid door vreugdevolle, kreatieve aktiviteit.
· Engels' korte biografie van Owen is toegespitst op diens meer praktische, angelsaksische zoektocht naar een alternatief voor de kapitalistische uitbuiting, zowel in de 'ideale' katoenfabrieken in New Lanark als in zijn verscheidene eksperimenten met koöperatief en gemeenschappelijk wonen. Maar Engels erkent eveneens de moed van Owen om weg te breken uit zijn eigen klasse en zijn lot te verbinden aan dat van het proletariaat ; zijn latere pogingen om één grote vakbond op te richten voor alle engelse arbeiders betekenden een stap voorbij de welwillende liefdadigheid ten gunste van een deelname aan de eerste pogingen van het proletariaat om zijn eigen klasse-identiteit en ‑organisatie te ontdekken.
Wat waar was voor de eerste bewegingen van het proletariaat geldt uiteindelijk in gelijke mate voor de utopisten : de grofheid van hun theorieën was het resultaat van de grove kapitalistische produktievoorwaarden waarbinnen zij ontstonden. Ze waren niet in staat de sociale en ekonomische tegenstellingen te zien die uiteindelijk zouden leiden tot de ondergang van de kapitalistische uitbuiting, ze konden zich slechts inbeelden dat de komende, nieuwe maatschappij het resultaat zou zijn van plannen en uitvindingen die ze in hun eigen hersens uitbroedden.
Hun onvermogen het revolutionaire vermogen van de arbeidersklasse te zien, brengt mee dat «zij zich ver boven deze klassentegenstelling verheven wanen. Zij willen de levenspositie van alle leden der maatschappij, ook van de best gesitueerden, verbeteren. Zij doen daarom voortdurend een beroep op de gehele maatschappij zonder onderscheid, ja bij voorkeur op de heersende klasse. Men behoeft immers hun systeem slechts te begrijpen om het als het zo goed mogelijke plan van de zo goed mogelijke maatschappij te erkennen. Zij verwerpen daarom alle politieke, met name alle revolutionaire aktie, zij willen hun doel langs vreedzame weg bereiken en pogen door kleine, natuurlijk mislukkende proefnemingen, door de macht van het voorbeeld voor het nieuwe maatschappelijke evangelie een weg te banen.» (22)
Zo eindigden de utopisten niet alleen met het bouwen van luchtkastelen, maar ze preekten ook klassensamenwerking en sociaal pacifisme. En wat begrijpelijk was gezien de onrijpheid van de objektieve voorwaarden in de eerste decennia van de negentiende eeuw, was niet langer vergeeflijk toen 'Het kommunistisch manifest' werd geschreven. Op dat moment vormden de afstammelingen van het utopisme een belangrijk obstakel voor de ontwikkeling van het wetenschappelijk kommunisme belichaamd in de Marx-Engels‑fraktie van de Bond der Kommunisten.
In het volgende artikel van deze serie zullen we het ontstaan en de rijping van de marxistische visie op de kommunistische maatschappij en de weg die daartoe leidt onderzoeken.
CDW
(uit International Review 68, jan. 92)
VOETNOTEN
(1)Zie bijvoorbeeld inleiding tot Internationale Revue 67 (engels-, frans- en spaanstalige uitgave) : 'Niet het kommunisme stort ineen, maar de chaos van het kapitalisme neemt toe' ; 'Het stalinisme is het tegenovergestelde van het kommunisme' in World Revolution 148 en in Révolution Internationale 205 ; en het 'Manifest' aangenomen door het 9e Kongres van de IKS : 'Kommunistische revolutie of vernietiging van de mensheid'.
(2)'De Duitse ideologie', Deel 1 : Feuerbach / Karl Marx en Friedrich Engels. 3e aangepaste druk, SUN, Nijmegen, 1974, p. 37.
(3)'De burgeroorlog in Frankrijk' / Karl Marx. 2e verbeterde en vermeerderde druk, Pegasus, Amsterdam, 1971. p. 84-85.
(4)'De Duitse Ideologie', t.a.p., p. 36.
(5)T.a.p., p. 36-37.
(6)'En mémoire du Manifeste du parti communiste' / Antonio Labriola (1895). Geciteerd uit: 'Essais sur la conception matérialiste de l'histoire' / Antonio Labriola. Gordon & Breach, Paris, 1970, p. 74-75.
(7)'De oorsprong van het gezin, van de partikuliere eigendom en van de staat' / Friedrich Engels. 4e druk, Pegasus, Amsterdam, 1976, p. 123.
(8)T.a.p., p. 124.
(9)Momenteel zijn deze ideologieën doorgaans typische uitdrukkingen van de ontbinding van de kleinburgerij, vooral van niet alleen in de arbeidersklasse, maar in de hele geschiedenis sinds haar begin gedesillusioneerde anarchistische stromingen, die soelaas zoeken in het projekteren van de mythe van het verloren paradijs op de eerste menselijke gemeenschappen. Duidelijke voorbeelden daarvan zijn de amerikaanse krant The Fifth Estate en Freddy Perlmans boek 'Against Leviathan, against His-story'. Een ironie die deze mensen doorgaans over het hoofd zien is dat zodra je het geloof van de primitieve volkeren zelf onderzoekt, het duidelijk wordt dat ook zij hun 'verloren paradijs' hadden, begraven in een lang-vergaan mythisch tijdperk. Wanneer we dergelijke mythen opvatten als een onopgelost verlangen om de grenzen van de vervreemding te overstijgen, dan is het duidelijk dat de primitieve mens ook een vorm van vervreemding ervoer, een konklusie in overeenstemming met de marxistische opvatting over deze maatschappijen.
(10)'Einführung in die Nationalökonomie' / Rosa Luxemburg. In : Gesammelte Werke, Band 5, Ökonomische Schriften, Dietz Verlag, Berlin, 1975, p. 612.
(11)'Über die Geschichte des frühen Christentums' / Friedrich Engels. In : Die Neue Zeit, Band 1, 1894-5
(12)De konservatieve aard van deze opstanden werd versterkt door het feit dat in al de klassenmaatschappijen die aan het kapitalisme voorafgingen nog in meerdere of mindere mate overblijfselen bestonden van de oude gemeenschapsverbanden. Dit hield in dat de opstanden van de uitgebuite klassen altijd sterk werden beïnvloed door het verlangen traditionele gemeenschapsrechten te verdedigen en te behouden die aangetast waren door de uitbreiding van het privé-eigendom.
(13)'De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap' / Friedrich Engels. 3e herziene druk, SUN, Nijmegen, 1974, p. 36-37.
(14)'De boerenoorlog in Duitsland' / Friedrich Engels. Pegasus, Amsterdam.
(15)T.a.p.
(16)Geciteerd door Christopher Hill in zijn inleiding bij 'The Law of Freedom and other writings' (Gerrard Winstanley). Penguin, London, 1973, p. 49.
(17)Geciteerd door Christopher Hill in : 'The World Turned Upside Down'. Peregrine edition, 1984, p. 139.
(18)'Ökonomisch-philosophische Manuskripte aus dem Jahre 1844'. In: Ergänzungsband, erster Teil (Marx-Engels Werke), p. 465-588 en p. 534-535.
(19)T.a.p. In deze kritiek op het babouvisme zien we dat Marx, wanneer hij van «gemeenschapskapitaal» spreekt, al aanvoelt dat het kapitalisme niet steunt op louter individueel privébezit, en dat zijn opvatting van het kommunisme van bij het begin al niets te maken heeft met de grootste leugen van de 20e eeuw die ons het staatskapitalisme in de USSR voorschotelt als «kommunisme» omdat de privé-bourgeoisie er onteigend werd.
(20)'De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap', t.a.p., p. 37.
(21)'Het kommunistisch manifest' / Karl Marx, Friedrich Engels. Progres, Moskou, z.j., p. 60.
(22)T.a.p., p. 61-62.