Mei 68 en het revolutionaire perspectief (II): Einde van de contrarevolutie, historische heropleving

Printer-friendly version

Tegen al de leugens in die vandaag de ronde doen over Mei 1968 moeten de revolutionairen de waarheid rechtzetten, moeten zij de sleutels aangeven om de betekenis en de lessen uit deze gebeurtenissen te begrijpen, moeten zij in het bijzonder haar eersteklas begrafenis verhinderen onder een lawine van bloemen en kransen.

Daarmee zijn we begonnen met de publicatie van een artikel in onze revue dat terugkomt op het eerste aspect van de “gebeurtenissen van Mei 68”, de studentenrevolte, op internationaal vlak en in Frankrijk. Hier keren we terug op het essentiële onderdeel van deze gebeurtenissen: de beweging van de arbeidersklasse.

In het eerste artikel sloten we het verslag van de gebeurtenissen in Frankrijk als volgt af: “Op 14 mei worden de discussies in veel bedrijven voortgezet. Na de reusachtige betoging van de dag ervoor, met het enthousiasme en het gevoel van kracht dat eruit voortvloeit, is het moeilijk om weer aan het werk te gaan alsof er niets is gebeurd. In Nantes ontketenen de arbeiders van Sud-Aviation, meegevoerd door de jongsten onder hen, een spontane staking en besluiten de fabriek te bezetten. De arbeidersklasse is begonnen de fakkel over te nemen... ”.

De algemene staking in Frankrijk

De uitbreiding van de staking

In Nantes zijn het de jonge arbeiders, van dezelfde leeftijd als de studenten, die de beweging op gang brengen. Hun redenering is eenvoudig: “als de studenten, die toch geen druk kunnen uitoefenen met een staking, de kracht bezaten om de regering terug te dringen, dan kunnen de arbeiders haar ook doen wijken”. Van hun kant komen de studenten van de stad hun solidariteit betuigen met de arbeiders en sluiten zich aan bij hun stakingspiket: verbroedering. Het is duidelijk dat de campagnes van de PCF[1] en de CGT[2] die waarschuwen tegen “ultra-linkse provocateurs die door de bazen en het ministerie van binnenlandse zaken worden betaald”, en die in het studentenmilieu geïnfiltreerd zouden zijn, hier weinig impact hebben.

Op de avond van 14 mei zijn er in totaal 3100 stakers.

Op 15 mei bereikt de beweging de Renaultfabriek in Cléon, Normandië, evenals twee andere fabrieken in de regio: een totale staking, ongelimiteerde bezetting, gijzeling van de directie, rode vlag op de hekken. Aan het eind van de dag zijn er 11.000 stakers.

Op 16 mei sluiten de andere Renaultfabrieken zich aan bij de beweging: rode vlaggen op Flins, Sandouville, Le Mans en Billancourt (een voorstad van Parijs). Die avond zijn er in totaal slechts 75.000 stakers, maar de deelname van Renault-Billancourt aan de strijd is een signaal: het is de grootste fabriek in Frankrijk (35.000 arbeiders) en sinds lang geldt het spreekwoord: “Als Renault niest, is Frankrijk verkouden.”

Op 17 mei tellen we 215.000 stakers: de staking begint heel Frankrijk te treffen, vooral ook het “platteland”. Het is een volkomen spontane beweging; de vakbonden lopen er achteraan. Overal staan de jonge arbeiders vooraan. Er zijn veel verbroederingen tussen studenten en jonge arbeiders: de laatste komen naar de bezette faculteiten en nodigen de studenten uit om te komen eten in hun kantine.

Er zijn geen specifieke eisen: het is een “alles beu zijn” dat tot uiting komt: op een fabrieksmuur in Normandië staat geschreven: “Tijd om te leven en met meer waardigheid!” Die dag, uit angst “voorbijgestreefd te worden door de basis” en ook door het CFDT[3], dat veel meer aanwezig is in de mobilisaties van de eerste dagen, roept de CGT op tot een uitbreiding van de staking. De vakbond is “op de rijdende trein gesprongen”, zoals toen werd gezegd. Het communiqué van de CGT wordt pas de volgende dag bekend.

Op 18 mei zijn er 's middags, nog voordat de instructies van de CGT bekend zijn, 1 miljoen arbeiders in staking. ’s Avonds zijn het er 2 miljoen.

Op maandag 20 mei worden het er 4 miljoen en de volgende dag 6,5 miljoen.

Op 22 mei zijn er 8 miljoen arbeiders betrokken in een ongelimiteerde staking. Dit is de grootste staking in de geschiedenis van de internationale arbeidersbeweging. Het is veel massaler dan de twee voorgaande referenties: de “algemene staking” van mei 1926 in Groot-Brittannië (die een week duurde) en de stakingen van mei-juni 1936 in Frankrijk.

Alle sectoren zijn erin betrokken: industrie, transport, energie, post en telecommunicatie, onderwijs, administraties (verschillende ministeries liggen volledig lam), media (de nationale televisie staakt, de arbeiders veroordelen vooral de censuur die wordt opgelegd), onderzoekslaboratoria, enzovoort. Zelfs de begrafenisondernemingen zijn verlamd (het is geen goed idee te sterven in mei 1968). Zelfs beroepssporters nemen aan de beweging deel: de rode vlag wappert op het gebouw van de Franse voetbalfederatie. Ook de kunstenaars blijven niet achter en het Festival van Cannes wordt onderbroken op aandringen van de filmproducenten.

In deze periode worden de bezette faculteiten (net als andere openbare gebouwen, zoals het Odéon Theater in Parijs) plaatsen van permanente politieke discussie. Veel arbeiders, vooral jongeren, maar niet alleen, nemen aan deze discussies deel. Sommige arbeiders vragen aan hen die het idee van de revolutie verdedigen om hun standpunt te komen uitleggen in het bezette bedrijf. Zo wordt in Toulouse de kleine kern, die later de afdeling van de IKS in Frankrijk zal oprichten, uitgenodigd om het idee van de arbeidersraden in de bezette JOB-fabriek (papier en karton) uiteen te zetten.

En het belangrijkste is dat deze uitnodiging afkomstig is van militanten... van de CGT en de PCF. Deze moeten een uur lang onderhandelen met bonzen van de CGT van de grote fabriek Sud-Aviation, die het stakingspiket bij JOB kwamen “versterken”, om toestemming te krijgen om “ultra-linksen” de fabriek binnen te laten. Meer dan zes uur lang zullen arbeiders en revolutionairen, zittend op rollen karton discussiëren over de revolutie, de geschiedenis van de arbeidersbeweging, de sovjets en het verraad van… de PCF en de CGT.

Veel discussies vinden ook plaats op straat, op de trottoirs (in heel Frankrijk is het mooi weer in mei 68!). Ze ontstaan spontaan, iedereen heeft iets te zeggen (“Je praat en je luistert” is een leuze). Overal heerst een feestelijke stemming, behalve in de “chique wijken” waar angst en haat zich opstapelen.

Overal in Frankrijk, in de wijken, in sommige grote bedrijven en daaromheen, ontstaan ‘actiecomité’s’: men discussiert over hoe de strijd te voeren, over het revolutionair perspectief. De discussies worden in het algemeen geanimeerd door ultra-linkse en anarchistische groepen die veel meer volk bijeenbrengen dan hun organisaties aan leden tellen. Zelfs bij de ORTF, de Franse staatsradio en -televisie, wordt een actiecomité gevormd dat met name door Michel Drucker[4] leven wordt ingeblazen en waaraan zelfs de onnavolgbare Thierry Rolland[5] deelneemt.

De reactie van de bourgeoisie

Geconfronteerd met deze situatie kent de heersende klasse een periode van ontreddering die zich uitdrukt in ondoordachte en ondoeltreffende initiatieven.

Zo discussieert (en verwerpt) de Nationale Assemblee (het Franse parlement), gedomineerd door rechts, over een motie die twee weken eerder door links ingediend werd: de officiële instanties van de Franse Republiek leven blijkbaar in een andere wereld. Hetzelfde geldt voor de regering, die dezelfde dag het besluit neemt om de terugkeer te verbieden van Cohn-Bendit, die naar Duitsland was gegaan.

Die beslissing laat de onvrede alleen maar groeien: op 24 mei zijn er verschillende betogingen, met name om het verblijfsverbod voor Cohn-Bendit aan te klagen: “Wij hebben lak aan grenzen!”, “Wij zijn allen Duitse joden!” Ondanks het cordon sanitaire van de CGT tegen “avonturiers” en “provocateurs” (d.w.z. de “radicale” studenten) sluiten vele jonge arbeiders zich aan bij die betogingen.

Die avond houdt de President van de Republiek, generaal de Gaulle, een toespraak: hij stelt voor een referendum te houden zodat de Fransen zich kunnen uitspreken over de “participatie” (een soort verbond tussen kapitaal en arbeid). Het kan niet verder van de werkelijkheid staan. Deze toespraak is een complete flop die de verwarring van de regering en de bourgeoisie in het algemeen aan het licht brengt.[6]

Op straat hebben de betogers de toespraak gehoord op draagbare radio’s en de woede neemt nog meer toe: “We hebben lak aan zijn praatjes!” Gedurende heel de nacht zijn er schermutselingen en barricades in Parijs en verschillende provinciesteden. Ruiten worden ingegooid, auto’s in brand gestoken, wat tot gevolg heeft dat een deel van de publieke opinie zich tegen de studenten keert die langzamerhand als “brokkenmakers” worden beschouwd. Het is waarschijnlijk dat zich onder de betogers leden van gaullistische milities en politie in burger bevonden om het “vuur aan te wakkeren” en de bevolking bang te maken.

Het is ook duidelijk dat een aantal studenten zich verbeeldt “de revolutie te maken” door het opwerpen van barricades of het verbranden van auto's, symbolen van de “consumptiemaatschappij”. Maar deze daden drukken bovenal de woede uit van de betogers, studenten en jonge arbeiders, tegenover de lachwekkende en provocerende antwoorden die de autoriteiten hebben gegeven op de grootste staking in de geschiedenis. Illustratie van deze woede tegen het systeem: in de Beurs van Parijs, het symbool van het kapitalisme, wordt er brand gesticht.

Tenslotte begint de bourgeoisie pas de volgende dag doeltreffende initiatieven te nemen. Op zaterdag 25 mei beginnen op het Ministerie van Arbeid (in rue de Grenelle) onderhandelingen tussen vakbonden, ondernemers en regering.

De bazen zijn van meet af aan bereid veel meer toe te geven dan de vakbonden zich hadden voorgesteld: het is duidelijk dat de bourgeoisie bang is. De eerste minister, Pompidou, zit de bijeenkomst voor. Op zondagochtend vergadert hij, een uur lang, alleen met Séguy, de baas van de CGT[7] : de twee belangrijkste personen die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de orde in Frankrijk achten het nodig om zonder getuigen te bespreken hoe deze kan worden hersteld.[8]

In de nacht van 26 op 27 mei worden de “akkoorden van Grenelle” gesloten:

  • loonsverhoging voor alle betrokkenen van 7% op 1 juni, en 3% op 1 oktober;
  • verhoging van het minimumloon met 25%;
  • verlaging van het “eigen risico” van 30% tot 25% (het bedrag van de ziektekosten die niet door de sociale zekerheid worden gedekt);
  • erkenning van de vakbondsafdeling binnen de onderneming;
  • en een reeks vage beloften inzake het openen van onderhandelingen, met name over de arbeidstijd (die gemiddeld ongeveer 47 uur per week bedraagt).

Gezien het belang en de kracht van de beweging is dat een echte provocatie:

  • de 10% zal worden uitgewist door de inflatie (die op die periode aanzienlijk is);
  • niets over een looncompensatie voor de  inflatie;
  • niets concreets over de verkorting van de arbeidstijd; men stelt zich tevreden met het perspectief van de “geleidelijke terugkeer naar de 40 uur” (die officieel reeds was verkregen in 1936!); in het door de regering voorgestelde tempo zal die bereikt worden in... 2008!;
  • de enigen die iets tastbaars verkrijgen zijn de armste arbeiders (men wil de arbeidersklasse verdelen door ze ertoe aan te zetten het werk weer te hervatten) en de vakbonden (die worden beloond voor hun rol als saboteurs).

Op maandag 27 mei worden de “akkoorden van Grenelle” unaniem verworpen door de vergaderingen van arbeiders.

Bij Renault Billancourt hebben de vakbonden een grote ‘show’ georganiseerd die volledig wordt uitgezonden op radio en televisie: toen hij de onderhandelingen verliet, had Séguy aan de journalisten gezegd: “Het werk zal nu wel snel hervat worden” en hij hoopt dat de arbeiders in Billancourt het voorbeeld zullen geven. Maar 10.000 van hen, die ‘s morgens vroeg verzamelen, besluiten nog voor de vakbondsleiders aangekomen zijn dat ze de beweging zullen voortzetten.

Benoît Frachon, “historisch” leider van de CGT (reeds aanwezig bij de onderhandelingen van 1936) verklaarde: “De akkoorden van de rue de Grenelle zullen miljoenen arbeiders een welzijn brengen waarop ze niet hadden gehoopt”. – Doodse stilte!

André Jeanson, van de CFDT, is trots op zijn aanvankelijke stem voor de voortzetting van de staking en spreekt over de solidariteit van de arbeiders met de leerlingen en middelbare scholieren in de strijd. Het wordt verwelkomd met een oorverdovend applaus.

Séguy ten slotte, presenteert een “objectieve samenvatting” van wat er “in Grenelle is bereikt”: een fluitconcert en dan een algemeen gejoel van meerdere minuten. Dan maakt Séguy een ommezwaai: “Afgaande op wat ik hoor, laten jullie je niet in de luren leggen Applaus, maar in de menigte hoor je: “Hij neemt ons in de maling!”.

Het beste bewijs voor de verwerping van de “akkoorden van Grenelle” is dat het aantal stakers op 27 mei nog toeneemt tot negen miljoen.
Diezelfde dag wordt er in het Charléty-stadion in Parijs een grote bijeenkomst gehouden, bijeengeroepen door de studentenvakbond UNEF, de CFDT (die de CGT voorbijstreeft) en ultra-linkse groepen.

De toon van de toespraken is buitengewoon revolutionair: het gaat er in feite om een uitlaatklep te geven aan de toenemende ontevredenheid over de CGT en de PCF. Naast ultra-links zijn er sociaal-democratische politici aanwezig zoals Mendès-France (voormalig regeringsleider in de jaren vijftig). Cohn-Bendit, met zijn haar zwartgeverfd, doet daar ook zijn opwachting (hij was de dag ervoor al gezien in de Sorbonne).

28 mei is de dag dat de linkse partijen hun gekonkel beginnen:

In de voormiddag houdt François Mitterrand, voorzitter van de Federatie van Democratisch en Socialistisch Links (waarin de Parti Socialiste, de Parti Radical en diverse linkse partijtjes verzameld zijn) een persconferentie: gezien het machtsvacuüm kondigt hij zijn kandidatuur aan voor het presidentschap van de Republiek. In de namiddag stelt Waldeck Rochet, de baas van de PCF, een regering voor met “communistische deelname”: het doel is te voorkomen dat de sociaal-democraten de situatie ten eigen voordele uitbuiten. De volgende dag, 29 mei, wordt hij gesteund door een grote manifestatie, waartoe is opgeroepen door de CGT, die een “volksregering” eist. Rechts schreeuwt onmiddellijk: “communistisch complot!”

Diezelfde dag stelt men de “verdwijning” vast van generaal De Gaulle. Sommigen verspreiden het gerucht dat hij zich terugtrekt, maar werkelijkheid is hij naar Duitsland om zich bij generaal Massu, die aan het hoofd staat van de Franse bezettingstroepen, te verzekeren van de loyaliteit van het leger.

30 mei is voor de bourgeoisie een beslissende dag om de situatie weer in handen te krijgen. De Gaulle houdt een nieuwe toespraak:

 “Onder de huidige omstandigheden zal ik mij niet terugtrekken. (...) Vandaag ontbind ik de Nationale Vergadering...”.

Tegelijkertijd vindt er in Parijs op de Champs-Élysées een enorme betoging plaats ter ondersteuning van de Gaulle. Ze komen uit de chique wijken, de welvarende buitenwijken en ook uit het “diepe Frankrijk”. Dankzij de inzet van legertrucks marcheert het “volk” van de angst en de poen, de bourgeois en zijn religieuze instellingen, de van hun “superioriteit” overtuigde hogere kaders, de achter hun vitrine bevende kleine winkeliers, de oud-strijders die verbolgen zijn over de aanvallen op de nationale driekleur, de veteranen uit Frans Algerije en de OAS[9], de jonge leden van de fascistoïde groep Occident, de oude nostalgici van Vichy (die allen een hekel hebben aan de Gaulle). Heel dit allegaartje komt zijn haat tegen de arbeidersklasse en zijn “liefde voor de orde” proclameren. In de menigte hoort men, naast de oud-strijders van “Vrij Frankrijk”, “Cohn-Bendit naar Dachau!”

Maar de "Partij van de Orde" bestaat niet enkel uit degenen die demonstreren op de Champs-Élysées. Diezelfde dag roept de CGT op tot onderhandelingen per bedrijfstak om “de verworvenheden van Grenelle te verbeteren”. Op deze manier wil men de beweging verdelen en de nek omdraaien.

Terug aan het werk

Vanaf die datum (een donderdag) wordt het werk weer hervat, maar langzaam, want op 6 juni zijn er nog 6 miljoen stakers. De werkhervatting gebeurt in verspreide slagorde:

  • 31 mei: staalindustrie in Lotharingen, textiel in het Noorden;
  • 4 juni: wapenarsenalen, verzekeringen;
  • 5 juni: EDF[10], steenkoolmijnen;
  • 6 juni: postkantoor, telecommunicatie, transport (in Parijs dwingt de CGT het werk te hervatten: in elk depot verklaren de vakbondsleiders dat de andere depots het werk hebben hervat, wat niet waar is);
  • 7 juni: basisonderwijs;
  • 10 juni: bezetting van de Renault Flins fabriek door de politie; een 17-jarige middelbare scholier, Gilles Tautin, die zijn solidariteit met de arbeiders kwam tonen, valt bij een charge door de gendarmes in de Seine en verdrinkt;
  • 11 juni: interventie van de CRS[11] in de fabriek van Peugeot te Sochaux (tweede grootste fabriek in Frankrijk): twee arbeiders worden gedood, waarvan één door kogels.

Overal in Frankrijk ontstaan er dan nieuwe gewelddadige betogingen: “Ze hebben onze kameraden gedood!” Gezien het vastberaden verzet van de arbeiders trekken de CRS zich terug uit de fabriek van Sochaux. Het werk wordt er pas 10 dagen later hervat.

Uit vrees dat de verontwaardiging de staking nieuw leven inblaast (er zijn nog 3 miljoen stakers), dringen de vakbonden (de CGT voorp) en de linkse partijen onder de leiding van de PCF aan op de hervatting van het werk “zodat er verkiezingen kunnen worden gehouden en de overwinning van de arbeidersklasse kan worden bezegeld.” De krant van de PCF, l’Humanité, titelt: “Gesterkt door de overwinning gaan miljoenen arbeiders weer aan het werk.”

De systematische oproep van de vakbonden om vanaf 20 mei in staking te gaan, kan nu worden verklaard: niet alleen moest worden voorkomen dat ze door de “basis” zouden worden voorbijgestreefd, maar de beweging moest ook onder controle worden gebracht om, op het juiste moment, de werkhervatting van de minder strijdvaardige sectoren te kunnen uitlokken en de andere sectoren daarmee te demoraliseren.

Waldeck Rochet verklaart in zijn verkiezingstoespraken dat “de Communistische Partij een partij van de orde is”. En de burgerlijke “orde” wordt geleidelijk aan hersteld::

  • 12 juni: het werk wordt hervat in het secundair onderwijs;
  • 14 juni: Air France en de koopvaardij;
  • 16 juni: de Sorbonne wordt bezet door de politie;
  • 17 juni: chaotische werkhervatting bij Renault Billancourt;
  • 18 juni: de Gaulle laat de OAS-leiders vrij die nog in de gevangenis zaten;
  • 23 juni: eerste ronde van de parlementsverkiezingen met een zeer grote winst voor rechts;
  • 24 juni: werkhervatting in de fabriek van Citroën Javel in het midden van Parijs (Krasucki, nummer 2 van de CGT, dringt er in de algemene vergadering op aan tot beëindiging van de staking op te roepen);
  • 26 juni: Usinor Dunkerque;  
  • 30 juni: tweede ronde van de verkiezingen met een historische zege voor rechts.

Eén van de laatste bedrijven waar op 12 juli het werk hervat wordt, is de ORTF: talloze journalisten willen niet dat de bemoeizucht en de censuur van de regering, die ze voordien ondergingen, weer terugkeert. Na de “normalisering van de toestand” zullen velen van hen worden ontslagen. De orde is overal teruggekeerd, ook met betrekking tot de informatie die men geschikt acht om onder de bevolking te verspreiden.

Zo eindigde de grootste staking uit de geschiedenis in een nederlaag, in tegenstelling tot de beweringen van de CGT en de PCF. Een klinkende nederlaag gesanctioneerd door de terugkeer van de partijen en de “autoriteiten” die tijdens de beweging zwaar op de korrel waren genomen. Maar de arbeidersbeweging weet al lang dat: “Het eigenlijk resultaat van hun gevechten is niet het directe succes, maar de altijd verder om zich grijpende vereniging van de arbeiders.” (Het Communistisch Manifest).

Naast hun nederlaag op het onmiddellijke vlak behaalden de arbeiders in 1968 in Frankrijk ook een grote overwinning, niet voor zichzelf, maar voor het hele wereldproletariaat. Dit gaan we zien in het volgende deel van het artikel als we proberen om de diepere oorzaken, evenals de historische en wereldwijde inzet van de “mooie maand mei” in Frankrijk duidelijk te maken.

De internationale betekenis van de staking van mei 1968

In het merendeel van de talrijke boeken en tv-uitzendingen over Mei 1968 die in de voorbije periode aandacht van de media kregen, wordt het internationale karakter onderstreept van de studentenbeweging die Frankrijk in de loop van die maand getroffen heeft. Iedereen lijkt het er over eens dat de Franse studenten niet de eersten waren om massaal in beweging te komen; dat zij als het ware “op de rijdende trein waren gesprongen” van een beweging die in de herfst van 1964 gestart was aan de Amerikaanse universiteiten. Vertrekkend vanuit de VS had die beweging zich verspreid over het merendeel van de Westerse landen en had vanaf 1967 in Duitsland haar meest spectaculaire ontwikkeling gekend. Dit maakte de studenten uit dit land tot een “referentie” voor die van de andere Europese landen.

Toch reppen diezelfde journalisten of ‘historici’ die zo graag de internationale omvang van de studentencontestatie uit de jaren 1960 onderstrepen, over het algemeen met geen woord over de arbeidersstrijd die zich in diezelfde periode wereldwijd ontwikkelde. Natuurlijk kunnen zij de immense staking niet overslaan die het tweede luik vormde van de “gebeurtenissen” van 1968 in Frankrijk: het valt hen moeilijk om de grootste staking uit de geschiedenis van de arbeidersbeweging onder het vloerkleed te vegen. Maar als men hun redenering volgt zou deze beweging van het proletariaat, andermaal een soort “Franse uitzondering” geweest zijn.

In werkelijkheid maakte de beweging van de arbeidersklasse, net zoals de studentenbeweging, en misschien nog meer, wezenlijk deel uit van een internationale beweging die men pas echt kan begrijpen in deze internationale context.

De context van de arbeidersstaking in Frankrijk...

Het is waar dat er in Mei 1968 in Frankrijk een toestand bestond die men in geen enkel ander land terugvond, behalve zeer marginaal: een massale beweging van de arbeidersklasse die snel tot ontwikkeling kwam vanuit de studentenmobilisatie. Het is duidelijk dat de studentenmobilisatie en de repressie die zij onderging – en die haar voedde – evenals de uiteindelijke terugtrekking van de regering na de “nacht van de barricades” van 10-11 Mei een rol hebben gespeeld, niet alleen in het uitbarsten maar ook in de omvang van de arbeidersstaking. Dit gezegd zijnde, als het proletariaat in Frankrijk zich eenmaal in een dergelijke beweging stort, is het zeker niet alleen om “net zoals de studenten te doen”, want in zijn midden heerst een zeer veralgemeende en diepgaande ontevredenheid samen met de politiek wil om de strijd aan te gaan.

Dit feit wordt over het algemeen niet verhuld in de boeken en tv-programma’s over Mei 1968: dikwijls wordt er aan herinnerd dat de arbeiders sinds 1967 belangrijke gevechten gevoerd hebben, waarvan de kenmerken een breuk vertoonden met die van de voorafgaande periode. Terwijl de “stakinkjes” en de vakbondsactiedagen maar weinig enthousiasme konden opwekken, zijn er zeer harde en vastberaden conflicten tegenover een hevige repressie van de bazen en de politie waarbij de vakbonden meermaals overspoeld worden. Zo doen er zich vanaf begin 1967 belangrijke botsingen voor in Bordeaux (in de vliegtuigfabriek Dassault), in Besançon en in de streek van Lyon (staking met bezetting van Rhodia, staking bij Berliet die de bazen doet overgaan tot een uitsluiting en tot de bezetting van de fabriek door de CRS), in de mijnen van Lotharingen, op de scheepswerven Saint-Nazaire (die verlamd worden door een algemene staking op 11 april).

In Caen, in Normandië, levert de arbeidersklasse één van haar belangrijkste gevechten vóór Mei 68. Op 20 januari 1968 hadden de vakbonden van Saviem (vrachtwagens) een stakingsoproep gelanceerd van anderhalf uur. Maar de basis, die oordeelt dat deze actie ontoereikend is, gaat spontaan in staking op de 23ste. Op de tweede, daaropvolgende dag ontmantelt de CRS om 4 uur ’s morgens het stakingspiket om de kaderleden en de “onderkruipers” de fabriek binnen te laten. De stakers besluiten om naar het stadscentrum te trekken waar ze worden vergezeld door arbeiders van andere bedrijven die ook in staking zijn gegaan. Om 8 uur ‘s morgens komen 5.000 mensen vreedzaam samen op weg naar de grote markt: de Mobiele eenheid[12] chargeert hen brutaal en slaat hen daarbij onder andere met geweerkolven.

Op 26 januari betuigen de arbeiders uit alle sectoren van de stad (waaronder de leerkrachten) evenals talrijke studenten, hun solidariteit: een meeting brengt om 18 uur 7.000 mensen samen op de grote markt. Op het einde van de meeting chargeert de Mobiele eenheid om het plein schoon te vegen maar ze worden verrast door het verzet van de arbeiders. De botsingen duren heel de nacht door; er zijn 200 gewonden en tientallen aanhoudingen. Zes jongeren, allen arbeiders, lopen straffen op van 15 dagen tot 3 maanden. Maar deze repressie bereikt niets anders dan de uitbreiding van de strijd: op 30 januari telt men 15.000 stakers in Caen. Op 2 februari worden de autoriteiten en de bazen gedwongen om toe te geven: opheffing van de vervolgingen tegen de betogers, loonsverhogingen van 3 tot 4%.

De volgende dag wordt het werk hervat, maar onder impuls van de jonge arbeiders worden de werkonderbrekingen bij Saviem nog een maand voortgezet.

Saint-Nazaire in april 1967 en Caen zijn niet de enige steden die worden getroffen door de algemene staking van de hele werkende bevolking. Dit is ook het geval in andere, minder belangrijke steden zoals Redon in maart en Honfleur in april. Deze massale stakingen, van al de uitgebuiten van één stad, zijn de voorlopers van wat er midden mei in heel het land gaat gebeuren.

We kunnen dus niet zeggen dat de storm van mei 1968 uitbrak bij heldere hemel. De studentenbeweging heeft het land “in vuur en vlam” gezet, maar ze stond al op het punt te ontbranden.

Natuurlijk hebben de “specialisten” en vooral de sociologen, geprobeerd om de oorzaken van de Franse “uitzondering” aan te dikken. Ze hebben met name het zeer hoge ritme aangetoond van de industriële ontwikkeling van Frankrijk in de jaren 1960, waarbij dit oude landbouwland werd omgevormd tot een moderne grootmacht. Dit feit verklaart in het bijzonder de aanwezigheid en de rol van een belangrijk aantal jonge arbeiders in fabrieken, die dikwijls nog maar kortelings uit de grond gestampt waren. Van deze jonge arbeiders, die vrij dikwijls uit een landbouwgebieden komen, zijn er ook zeer weinig aangesloten bij de vakbond. Bovendien verdragen ze heel slecht de kazernediscipline van de fabriek waarvoor ze in de meeste gevallen slechts een flutloontje krijgen, zelfs al hebben ze een diploma van vakbekwaamheid.

Deze situatie maakt het mogelijk te begrijpen waarom het de jongste sectoren van de arbeidersklasse zijn die het eerst de strijd aangaan en ook waarom het merendeel van de bewegingen die aan Mei 1968 voorafgaan, plaatsvinden in het westen van Frankrijk, een landbouwstreek die vrij laat geïndustrialiseerd werd. Nochtans faalt de uitleg van de sociologen wanneer het er op aan komt om te verklaren waarom het niet enkel de jonge arbeiders zijn die in 1968 in staking gaan, maar de zeer grote meerderheid van heel de arbeidersklasse, van alle leeftijden.

…en internationaal

In feite gingen er achter een beweging van een dergelijke omvang en diepgang als die van Mei 68, noodzakelijkerwijs veel diepere oorzaken schuil, die het kader van Frankrijk ver overstegen. De reden waarom het geheel van de arbeidersklasse van dit land zich lanceerde in een nagenoeg algemene staking, is dat alle sectoren aangetast begonnen te worden door de economische crisis die zich in 1968 nog maar in een beginstadium bevond. Het is geen typisch “Franse” crisis maar één van het gehele wereldkapitalisme. Het waren de gevolgen in Frankrijk van deze wereldcrisis (stijging van de werkloosheid, aanvallen op de sociale zekerheid), die voor een groot deel de verklaring vormen voor de stijging van de strijdbaarheid onder de arbeiders in dit land bij het begin van 1967:

“In alle industrielanden van Europa en in de VS, ontwikkelt zich de werkloosheid en versomberen de economische perspectieven. Engeland dat zich, ondanks een vermenigvuldiging van de maatregelen om het evenwicht te bewaren, eind 1967 tenslotte genoodzaakt ziet om het Pond Sterling te devalueren, veroorzaakt een reeks van devaluaties in zijn kielzog. De regering Wilson kondigt een uitzonderlijk bezuinigingsprogramma af: een massale vermindering van de openbare uitgaven…, loonblokkade, vermindering van de interne consumptie en de invoer, inspanning om de uitvoer op te voeren. Op 1 januari is het aan Johnson [president van de Verenigde Staten] om een alarmkreet te slaken en onontkoombare strenge maatregelen te nemen om het economisch evenwicht te in stand te houden. In maart barst de financiële crisis van de Dollar uit. De economische pers die elke dag pessimistischer wordt, roept steeds meer het beeld op van het spook van de crisis van 1929 (…) Mei 1968 toont zich in al zijn betekenis omdat ze een van de eerste en meest belangrijke reacties is van de massa van de arbeiders op een economische wereldsituatie die steeds maar verslechtert”. (Révolution Internationale (oude serie), nr. 2, lente 1969).

In feite hebben de bijzondere omstandigheden het mogelijk gemaakt dat het wereldproletariaat in Frankrijk zijn eerste strijd van omvang leverde tegen de toenemende aanvallen die het kapitalisme in crisis alleen maar kon vermenigvuldigen. Maar vrij vlug gingen ook andere nationale sectoren van de arbeidersklasse op hun beurt de strijd aan. Uit dezelfde oorzaken moesten wel dezelfde reacties loskomen.

Zo kwam het dat aan de andere kant van de wereld, in Argentinië, mei 1969 gekenmerkt werd door wat sindsdien in het geheugen gegrift staat als de “Cordobazo”. Als gevolg van een reeks mobilisaties in de arbeiderssteden tegen de gewelddadige economische aanvallen en de repressie van de militaire junta, hadden de arbeiders van Cordoba op 29 mei de politie- en legermacht volkomen onder de voet gelopen (alhoewel die uitgerust waren met tanks) en hadden ze zich meester gemaakt van de stad (de tweede van het land). De regering slaagde er slechts in de loop van de volgende dag in om de “orde te herstellen” dankzij een massale troepenmacht.

Op hetzelfde moment ontstaat in Italië de belangrijkste strijdbeweging van de arbeidersklasse sinds de Tweede Wereldoorlog. De stakingen beginnen bij Fiat in Turijn, eerst in de belangrijkste fabriek van de stad, Fiat-Mirafiori, en vervolgens breidt ze zicht uit naar de andere fabrieken van de groep in Turijn en omgeving. Op 3 juli, ter gelegenheid van een actiedag van de vakbond tegen de verhoging van de huren, stromen arbeidersmassa’s op weg naar de fabriek van Mirafiori samen en worden ze vervoegd door de studenten,. Voor de ingang ervan breken gewelddadige gevechten uit met de politie. Ze gaan bijna de hele nacht door en breiden zich uit naar andere wijken van de stad.

Vanaf einde augustus, als de arbeiders terugkomen van de zomervakantie, worden de stakingen hernomen bij Fiat, maar ook bij Pirelli (banden) in Milaan en heel wat andere bedrijven.

Nochtans laat de Italiaanse bourgeoisie, die lering heeft getrokken uit de ervaring van Mei 68, zich niet verrassen zoals de Franse bourgeoisie het jaar voordien. Ze moet absoluut voorkomen dat de diepgaande sociale onvrede omslaat in een algemene ontvlamming. Om die reden gaat haar vakbondsapparaat gebruik maken van het aflopen van de CAO’s, namelijk die van de metaal-, chemie- en bouwsector, om zijn manoeuvres te ontwikkelen.  Door de arbeidersstrijd te richten op het bereiken van een “goed contract” in hun respectievelijke sectoren slagen zij erin de strijd te versnipperen. De vakbonden scherpen de zogenaamde tactiek aan van de “estafettestakingen”: de ene dag staken de metaalarbeiders, de andere die van de chemie, en nog weer een andere die van de bouw.

“Algemene” stakingen tegen de levensduurte en de huurverhogingen worden uitgeroepen, maar wel per provincie of zelfs per stad. Op het vlak van de onderneming propageren de vakbonden beurtstakingen, de ene werkplaats na de andere, onder het voorwendsel van zoveel mogelijk schade te veroorzaken voor de patroon en zo weinig mogelijk voor de arbeiders. Tegelijkertijd doen de vakbonden het nodige om de controle terug te winnen over de basis, die hen dreigt te ontglippen: terwijl in vele bedrijven de arbeiders, die ontevreden zijn over de traditionele vakbondsstructuren, afgevaardigden kiezen per werkplaats, worden deze laatste geïnstitutionaliseerd onder de vorm van “fabrieksraden”, die worden voorgesteld als de “basisorganen” van de eenheidsvakbond die de drie vakbonden CGIL, CISL en UIL beweren gezamenlijk te willen oprichten.

Na verschillende maanden, waarin de strijdbaarheid van de arbeiders uitgeput raakt in de “actiedagen” per sector en de “algemene” stakingen per provincie of per stad, worden tussen begin november en eind december de CAO’s in de ene na de andere sector getekend. En even voor het tekenen van het laatste en belangrijkste contract, dat van de particuliere metaalsector, die de voorhoede van de beweging is, ontploft er op 12 december een bom in een bank in Milaan die 16 mensen doodt. De aanslag wordt toegeschreven aan anarchisten (één van hen is Giuseppi Pinelli, die sterft terwijl hij in handen is van de Milanese politie), maar later verneemt men dat hij voortkwam uit bepaalde sectoren van het staatsapparaat. De geheime structuren van de burgerlijke staat verlenen dus hand- en spandiensten aan de vakbonden om verwarring te zaaien in de rangen van de arbeidersklasse en tegelijkertijd worden de repressiemiddelen opgedreven.

Het proletariaat in Italië is niet de enige die zich tijdens de herfst van 1969 mobiliseert. Op kleinere schaal, maar toch veelbetekenend, gaat ook de arbeidersklasse in Duitsland de strijd aan, als er in september bijna overal in het land wilde stakingen uitbreken tegen de door de vakbond overeengekomen “loonmatiging”. Aan hen wordt gevraagd om zich “realistisch” op te stellen tegenover de verslechtering van de toestand van de Duitse economie die ondanks het naoorlogse “wonder” niet gespaard was gebleven van de moeilijkheden van het wereldkapitaal die zich sinds 1967 hadden opgestapeld (dat jaar kende de Duitse economie haar eerste recessie sinds de Tweede Wereldoorlog).

Het ontwaken van het Duitse proletariaat, zelfs al is dat nog heel bedeesd, heeft een bijzondere betekenis. Enerzijds gaat het om het belangrijkste en meest geconcentreerde proletariaat van Europa. Maar vooral omdat dit proletariaat in de geschiedenis altijd een vooraanstaande rol heeft gespeeld, en opnieuw zal spelen, binnen de arbeidersklasse op wereldschaal. In Duitsland werd het lot bezegeld van de internationale revolutionaire golf, die vanaf oktober 1917 de kapitalistische wereldheerschappij had doen wankelen. De nederlaag die de Duitse arbeiders leden bij hun revolutionaire pogingen tussen 1918 en 1923 had de weg geopend voor de meest verschrikkelijke contrarevolutie die het wereldproletariaat ooit in zijn geschiedenis heeft ondergaan.

En waar de revolutie het verst was gegaan, in Rusland en in Duitsland, nam deze contrarevolutie de meest diepgaande en barbaarse vormen aan: het stalinisme en het nazisme. Deze contrarevolutie zou meer dan een halve eeuw duren en vond haar hoogtepunt in de Tweede Wereldoorlog. In tegenstelling tot de Eerste Wereldoorlog had de Tweede het proletariaat niet in staat gesteld om het hoofd op te richten. Hij had het zelfs nog dieper de grond ingeduwd, voornamelijk dankzij de illusies die waren gecreëerd door de overwinning van het kamp van de “democratie” en van het “socialisme”.

De reusachtige staking van Mei 1968 in Frankrijk en de “hete herfst” in Italië hadden het bewijs geleverd dat het wereldproletariaat deze periode van contrarevolutie achter zich had gelaten en dat de crisis, die bezig was zich te ontvouwen, in tegenstelling tot die van 1929 niet tot een wereldoorlog zou leiden, maar tot een ontwikkeling van klassenstrijd. Deze strijd zou de heersende klasse verhinderen haar barbaarse antwoord te geven op de stuiptrekkingen van haar economie. De strijd van de Duitse arbeiders in september 1969 bevestigde dit, net zoals op een veel betekenisvollere schaal de strijd van de Poolse arbeiders in de loop  van de winter van 1970-71.

In december 1970 reageert de arbeidersklasse in Polen spontaan en massaal op een prijsstijging van meer dan 30%. Arbeiders vernietigen het stalinistische partijhoofdkwartier in Gdansk, Gdynia en Elbląg. De stakingsbeweging strekt zich uit van de Baltische kust tot Poznań, Katowice, Wrocław en Krakau. Op 17 december stuurt Gomulka, secretaris-generaal van de regerende stalinistische partij, zijn tanks naar de altische havens. Honderden arbeiders komen om het leven. Straatgevechten vinden plaats in Szczecin en in Gdańsk.

De repressie slaagt er niet in de beweging te verpletteren. Op 21 december breekt in Warschau een golf van stakingen uit. Gomulka wordt afgezet. Zijn opvolger, Gierek, zal onmiddellijk persoonlijk met de arbeiders van SSN onderhandelen. Gierek doet enkele concessies, maar weigert de prijsverhogingen in te trekken. Op 11 februari breekt er in Łódź een massale staking uit, die in gang wordt gezet door 10.000 textielarbeiders. Gierek geeft uiteindelijk toe: de prijsverhogingen worden geannuleerd.

De stalinistische regimes waren de zuiverste belichaming van de contrarevolutie: in naam van het “socialisme” en van de “belangen van de arbeidersklasse” onderging de arbeidersklasse de meest verschrikkelijke terreur. De “hete” winter van de Poolse arbeiders, evenals de stakingen die bij de aankondiging van de strijd in Polen plaatsvonden aan de andere kant van de grens, met name in de regio's Lvov (Oekraïne) en Kaliningrad (West-Rusland), leverde het bewijs dat zelfs daar waar de contrarevolutie nog haar zwaarste loden gewicht handhaafde, in de “socialistische” regimes, er een bres was geslagen.

Wij kunnen hier niet alle arbeidersgevechten opsommen die na 1968 deze fundamentele verandering bevestigt in de krachtsverhouding tussen de bourgeoisie en het proletariaat op wereldvlak. Wij halen hier slechts twee voorbeelden aan, die van Spanje en van Groot-Brittannië.

In Spanje komt de strijdbaarheid van de arbeiders, ondanks de wrede repressie die wordt uitgeoefend door het regime van Franco op massale wijze tot uiting in de zomer van 1974. De stad Pamplona kent een groter aantal stakingsdagen per arbeider dan die van de Franse arbeiders in 1968. Alle industriële regio’s worden getroffen (Madrid, Asturië, Baskenland), maar in de reusachtige arbeidersconcentraties van de buitenwijken van Barcelona kennen de stakingen hun grootste uitbreiding. Ze beroeren alle bedrijven uit de regio, met voorbeeldige uitingen van arbeiderssolidariteit (dikwijls startte de staking in een bedrijf enkel uit solidariteit met de arbeiders uit andere bedrijven).

Het voorbeeld van het proletariaat in Groot-Brittannië is ook zeer betekenisvol, aangezien het gaat om het oudste proletariaat van de wereld. Gedurende heel de jaren 1970 heeft het massale strijd geleverd tegen de uitbuiting (met 29 miljoen stakingsdagen in 1979 staan de Engelse arbeiders op de tweede plaats in de statistieken achter de Franse arbeiders van 1968). Deze strijdbaarheid verplicht de Engelse bourgeoisie om tweemaal van Eerste Minister te veranderen: in april 1976 (Callaghan vervangt Wilson) en begin 1979 (Callaghan wordt opzij gezet door het parlement).

Zo moet de fundamenteel historische betekenis van Mei 68 niet worden gezocht in de “Franse bijzonderheden”, noch in de studentenoproer, noch in de “morele revolutie”, zoals men ons vandaag voorspiegelt. Ze moet worden gezocht in het feit dat het wereldproletariaat een einde maakte aan de contrarevolutie en een nieuwe periode opende van historische botsingen met de kapitalistische orde. Een periode die eveneens werd geïllustreerd door een nieuwe ontwikkeling van politieke proletarische groepen, waaronder de onze, die door de contrarevolutie bijna waren uitgeroeid of tot stilzwijgen gebracht. We zullen dit in het volgende artikel onder nde loep nemen

De internationale heropleving van de revolutionaire krachten

De verwoestingen van de contrarevolutie in de communistische gelederen

Aan het begin van de 20e eeuw, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog, leverde het proletariaat titanische gevechten die het kapitalisme bijna versloegen. In 1917 gooide hij de burgerlijke macht in Rusland omver. Tussen 1918 en 1923 ondernam hij in het belangrijkste Europese land, Duitsland, meerdere aanvallen om hetzelfde doel te bereiken. Deze revolutionaire golf verspreidde zich over alle delen van de wereld, waar er een ontwikkelde arbeidersklasse was, van Italië tot Canada, van Hongarije tot China. Dit was het antwoord van het wereldproletariaat op de intrede van het kapitalisme in zijn periode van verval, waarvan de wereldoorlog de eerste grote manifestatie was.

Maar de wereldbourgeoisie wist deze gigantische beweging van de arbeidersklasse in te dammen, en daar bleef het niet bij. Ze ontketende de verschrikkelijkste contrarevolutie in de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Deze contrarevolutie nam de vorm aan van een onvoorstelbare barbaarsheid, waarvan het stalinisme en het nazisme de twee belangrijkste vertegenwoordigers waren, juist in de landen waar de revolutie het verst was gevorderd, Rusland en Duitsland.

In deze context veranderden de communistische partijen, die zich in de voorhoede van de revolutionaire golf bevonden, in partijen van de contrarevolutie.

Uiteraard heeft het verraad van de communistische partijen in hun midden de opkomst teweeg gebracht van linkse fracties ter verdediging van de ware revolutionaire standpunten. Een gelijkaardig proces had zich al voorgedaan binnen de socialistische partijen tijdens hun overgang naar het burgerlijke kamp in 1914 door hun steun aan de imperialistische oorlog. Maar terwijl degenen die binnen de socialistische partijen hadden gevochten tegen hun opportunistische koers en verraad, aan kracht en toenemende invloed in de arbeidersklasse hadden gewonnen tot op het punt dat ze na de Russische revolutie in staat waren om een nieuwe Internationale op te richten, was dat, vanwege het toenemende gewicht van de contrarevolutie, niet het geval voor de linkse stromingen die binnen de communistische partijen waren ontstaan.

Hoewel zij aanvankelijk de meeste militanten van de Duitse en Italiaanse partijen hergroepeerden, verloren deze stromingen geleidelijk aan invloed in de klasse en verloren zij ook de meeste van hun militante krachten, als zij zich al niet versplinterden in verschillende kleine groepjes, zoals het geval was in Duitsland nog voordat het Hitler-regime de laatste militanten vernietigde of in ballingschap dwong.

In feite telden de groepen die in de jaren ‘30 op een krachtige manier revolutionaire standpunten bleven verdedigen, zoals de Groep van Internationalistische Communisten (GIC) in Nederland (die zich beriep op het “Radencommunisme” en de noodzaak van een proletarische partij verwierp) en de Linkse Fractie van de Communistische Partij van Italië (die het tijdschrift Bilan publiceerde) slechts een paar dozijn militanten en hadden ze geen enkele invloed meer op het verloop van de arbeidersstrijd. Naast hen bestonden ook de door Trotski geïnspireerde groepen, die echter steeds meer door het opportunisme werden aangevreten.

De Tweede Wereldoorlog stond, in tegenstelling tot de Eerste, geen omkering van de krachtsverhouding toe tussen het proletariaat en de bourgeoisie. Integendeel zelfs. Wijs geworden door de historische ervaring, en dankzij de onbetaalbare steun van de stalinistische partijen, zorgde de heersende klasse ervoor dat iedere nieuwe opleving van het proletariaat in de kiem werd gesmoord. In de democratische euforie van de “bevrijding”raken de groeperingen van de Communistische Linkerzijde nog meer geïsoleerd dan in de jaren ‘30. In Nederland neemt de Communistenbond Spartacus de fakkel over van de GIC in de verdediging van de “radenistische” standpunten, die vanaf 1965 ook worden verdedigd door Daad en Gedachte, een splitsing van de Bond.

Deze twee groepen doen veel publicitair werk, ook al worden ze gehinderd door hun radenistische standpunten die de rol van een voorhoede-organisatie voor het proletariaat verwerpt. De grootste handicap is echter het ideologische gewicht van de contrarevolutie. Dat is ook het geval in Italië, waar de oprichting in 1945, rond Damen en Bordiga (twee voormalige grondleggers van de Italiaanse Linkerzijde in de jaren 1920), van de Partito Comunista Internazionalista (die Battaglia Comunista en Prometeo uitgeeft), niet de beloften waarmaakt die de militanten ervan hadden verwacht.

Terwijl deze organisatie bij haar oprichting 3000 leden telde, verzwakte zij geleidelijk, slachtoffer van demoralisatie en splitsingen, in het bijzonder die van 1952, geanimeerd door Bordiga die de Parti Communiste International (die Programma Comunista publiceert) zal oprichten. Eén van de oorzaken van de splitsingen berust ook in de verwarring die was voorafgegaan aan de hergroepering van 1945, welke tot stand was gebracht op basis van het opgeven van een hele reeks verworvenheden, die in de jaren 1930 door Bilan waren uitgewerkt.

In Frankrijk was in 1945 de groep Gauche Communiste de France (GCF) opgericht, die in continuïteit was met de standpunten van Bilan (maar ook een aantal programmatische standpunten van de Hollands-Duitse Linkerzijde integreerde). Nadat ze 42 nummers van het tijdschrift Internationalisme had gepubliceerd, verdween zij in 1952.

In hetzelfde land verdedigde een andere groep, naast enkele individuen die verbonden waren met de Parti Communiste International, die Le Prolétaire publiceerde, tot het begin van de jaren zestig klassenstandpunten met het tijdschrift Socialisme ou Barbarie (SouB). Maar deze groep, die na de Tweede Wereldoorlog ontstond uit een afscheiding van het trotskisme, heeft het marxisme geleidelijk en expliciet laten vallen, wat leidde tot haar verdwijning in 1966. In de late jaren vijftig en het begin van de jaren zestig leidden verschillende afsplitsingen van SouB, met name vanwege het opgeven van het marxisme, tot de vorming van kleine groepen die zich hadden aangesloten bij de radenistische beweging, met name Informations et Correspondances Ouvrières (ICO).

We zouden ook nog het bestaan van andere groepen in andere landen kunnen noemen, maar wat de situatie kenmerkt van de stromingen die in de jaren ‘50 en begin jaren ‘60 communistische standpunten bleven verdedigen is hun extreme numerieke zwakte, het beperkte lezerspubliek van hun publicaties, hun internationale isolement en de regressies. Deze leidden ofwel tot hun eenvoudige verdwijning ofwel tot een sektarische opsluiting, zoals met name het geval was met de Parti Communiste International, die zichzelf als de enige communistische organisatie ter wereld beschouwde.

De vernieuwing van de revolutionaire standpunten

De algemene staking van 1968 in Frankrijk en de verschillende massale bewegingen van de arbeidersklasse waar we hierboven verslag van hebben gedaan, hebben het idee van de communistische revolutie in talrijke landen weer op de agenda gezet. De leugen van het stalinisme, dat zich presenteerde als “communistisch” en “revolutionair”, begon aan alle kanten barsten te vertonen. Daarvan hebben natuurlijk de stromingen geprofiteerd die, zoals de maoïstische en trotskistische organisaties, de USSR verwierpen als het “Socialistische Vaderland”.

De trotskistische beweging beleefde, vooral door haar geschiedenis van strijd tegen het stalinisme, vanaf 1968 een nieuwe jeugd en kwam uit de schaduw die tot dan toe door de stalinistische partijen over haar was geworpen. Haar gelederen namen soms op spectaculaire wijze toe, met name in landen als Frankrijk, België of Groot-Brittannië. Maar deze stroming behoorde al sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer tot het proletarische kamp, in het bijzonder vanwege haar standpunt over de

“verdediging van de proletarische verworvenheden in de USSR”, dat wil zeggen de verdediging van het imperialistische kamp dat door dit land werd gedomineerd.

De stakingen van de arbeiders, die zich vanaf het einde van de jaren zestig ontwikkelden, toonden aan dat de rol van de stalinistische partijen en vakbonden anti-arbeiders was. Ze toonden ook de functie van de electorale en democratische farce als instrument van de burgerlijke overheersing. Dit leidde ertoe dat veel groepen en individuen in de hele wereld zich wendden tot de politieke stromingen die in het verleden de rol van de vakbonden en het parlementarisme het duidelijkst hadden aangeklaagd, die de strijd tegen het stalinisme zich het beste eigen had gemaakt, die van de Communistische Linkerzijde,

Na mei 1968 werden de geschriften van Trotski op grote schaal verspreid, maar ook die van Pannekoek, Gorter[13] en Rosa Luxemburg die kort voor haar moord in januari 1919 als één van de eersten haar bolsjewistische kameraden had gewaarschuwd voor bepaalde gevaren die de revolutie in Rusland bedreigden.

Er ontstonden nieuwe groepen die steunden op de ervaringen van de Communistische Linkerzijde. De groepen en individuen die begrepen dat het trotskisme een soort linkervleugel van het stalinisme was geworden, richtten zich in feite veel meer op het radenisme dan op de Italiaanse Linkerzijde. Daar waren verschillende redenen voor. Enerzijds ging de verwerping van de stalinistische partijen vaak gepaard met de verwerping van de notie zelf van een communistische partij. In zekere zin was dit de tol die de nieuwe groepen betaalden, die zich keerden tot het perspectief van de proletarische revolutie, in reactie op de stalinistische leugen van continuïteit tussen het bolsjewisme en het stalinisme, tussen Lenin en Stalin.

Dit verkeerde idee werd deels ook gevoed door de standpunten van de bordigistische stroming, de enige van de Italiaanse Linkerzijde met een internationale uitbreiding, die het idee verdedigde dat de communistische partij de macht moet grijpen en zich beriep op het “monolithisme” in haar gelederen. Aan de andere kant was dit het gevolg van het feit dat de stromingen, die zich bleven beroepen op de Italiaanse Linkerzijde, aan het wezen van Mei 1968 voorbijgingen. Ze begrepen de  historische betekenis niet, zagen daarin alleen de studentendimensie.

Tegelijkertijd met het ontstaan van nieuwe groepen, die geïnspireerd waren door het radenisme, beleefden de groepen die eerder bestonden ongekend succes. Dit was met name het geval voor ICO, die in 1969 in Brussel een internationale bijeenkomst organiseerde waaraan onder andere Cohn-Bendit, Mattick (voormalig militant van Duitse Linkerzijde die naar de Verenigde Staten was geëmigreerd en daar diverse radenistische tijdschriften had gepubliceerd) en Cajo Brendel, animator van Daad en Gedachte, deelnamen.

De successen van het “georganiseerde” radenisme zijn echter van korte duur geweest. ICO verklaarde in 1974 zijn opheffing. De Nederlandse groepen hielden op te bestaan op hetzelfde moment als hun belangrijkste animatoren.

In Groot-Brittannië kende de groep Solidarity, geïnspireerd door de standpunten van Socialisme ou Barbarie, na een gelijkaardig succes als dat van ICO, splitsing op splitsing tot ze in 1981 uiteenspatte (hoewel de Londense groep het tijdschrift bleef uitgeven tot 1992).

In Scandinavië waren de radenistische groepen, die zich na 1968 hadden ontwikkeld, in staat om in september 1977 in Oslo een conferentie organiseren, maar die bleef zonder vervolg.

Uiteindelijk heeft de stroming die zich aansloot bij de standpunten van Bordiga (overleden in juli 1970), zich in de jaren zeventig van de vorige eeuw het meest ontwikkeld. Ze profiteerde in het bijzonder van een “toestroom” van elementen voortgekomen uit crises die bepaalde linkse groepen (met name de maoïstische groepen) in deze periode troffen. In 1980 was de Parti Communiste International op internationaal vlak de grootste en invloedrijkste organisatie die zich beriep op de Communistische Linkerzijde. Maar deze “opening” van de bordigistische stroming voor elementen, die sterk getekend waren door ultra-links, leidde in 1982 tot de explosie van de groep en reduceerde haar sindsdien tot een veelheid van kleine beperkte sekten.

Het begin van de Internationale Kommunistische Stroming

De belangrijkste manifestatie op de lange termijn van deze vernieuwing van de standpunten van de Communistische Linkerzijde was in feite de ontwikkeling van onze eigen organisatie.[14]

Ze ontstond hoofdzakelijk veertig jaar geleden, in juli 1968 in Toulouse, met de goedkeuring van een eerste beginselverklaring door een kleine kern van elementen die het jaar daarvoor een discussiekring had gevormd rond een kameraad, RV, die zijn politieke debuut had gemaakt in de groep Internacionalismo in Venezuela. Deze laatste groep was in 1964 opgericht door kameraad MC[15], die de belangrijkste animator was van de Gauche Communiste de France (1945-52). MC was in 1919 (op 12-jarige leeftijd) militant geworden, eerst in de Kommunistische Partij van Palestina, daarna in de PCF. In 1938 was hij lid geworden van de Italiaanse Fractie van de Communistische Linkerzijde.

Tijdens de algemene staking van Mei 1968 hadden de elementen van de discussiegroep verschillende pamfletten gepubliceerd die waren ondertekend met Mouvement pour l'Instauration des Conseils Ouvriers (MICO). Ze waren bovendien een discussie gestart met andere elementen waarmee uiteindelijk de groep werd opgericht die, vanaf december 1968, Révolution Internationale ging uitgeven. Deze groep was in contact gekomen en voortdurend in discussie getreden met twee andere groepen van de radenistische beweging, de Organisation Conseilliste de Clermont-Ferrand en de Cahiers du Communisme de Conseils in Marseille.

Ten slotte zijn de drie groepen, in 1972, samengegaan en hebben de Franse sectie van de IKS opgericht, die Révolution Internationale (nouvelle série) begon te publiceren.

In de politieke lijn van Internacionalismo, de GCF en Bilan heeft deze groep discussies aangeknoopt met verschillende groepen die ook waren ontstaan na 1968, met name de groep Internationalism in de Verenigde Staten. In 1972 stuurde Internationalism een brief aan een twintigtal groepen die zich beroepen op de Communistische Linkerzijde, waarin wordt opgeroepen tot het opzetten van een netwerk van correspondentie en internationaal debat. Révolution Internationale heeft van harte gereageerd op dit initiatief en opperde als perspectief de organisatie van een internationale conferentie. De andere groepen die positief reageerden, behoorden allemaal tot de radenistische stroming. De groepen, die zich beriepen op de Italiaanse Linkerzijde, hebben zich van hun kant doof gehouden of vonden dit initiatief prematuur.

Op basis van dit initiatief werden in er 1973 en 1974 verschillende bijeenkomsten gehouden in Engeland en Frankrijk, waaraan voor Groot-Brittannië met name werd deelgenomen door World Revolution, Revolutionary Perspective en Workers' Voice. De eerste twee waren afsplitsingen van Solidarity en de laatste een afsplitsing van het trotskisme.

Ten slotte eindigde deze cyclus van bijeenkomsten in januari 1975 met de organisatie van een conferentie waar de groepen die dezelfde politieke oriëntatie deelden - Internacionalismo, Révolution Internationale, Internationalism, World Revolution, Rivoluzione Internazionale (Italië) en Accion Proletaria (Spanje) - besloten zich te verenigen binnen de Internationale Kommunistische Stroming.

Deze besloot om de politiek van contacten en van discussies met de andere groepen van de Communistische Linkerzijde voort te zetten, wat haar ertoe bracht deel te nemen aan de Conferentie van Oslo in 1977 (tegelijk met Revolutionary Perspective), en positief te reageren op het in 1976 door Battaglia Comunista gelanceerde initiatief om een internationale conferentie van groepen van de Communistische Linkerzijde te houden.

De drie conferenties die in mei 1977 (Milaan), november 1978 (Parijs) en mei 1980 (Parijs) werden gehouden, hadden steeds meer belangstelling gewekt bij de elementen van de Communistische Linkerzijde, maar het besluit van Battaglia Comunista en van Communist Workers' Organisation (voortgekomen uit een hergroepering van Revolutionary Perspective en Workers' Voice in Groot-Brittannië) om de IKS voortaan uit te sluiten, luidde de doodsklok in voor deze inspanning. [16] De sektarische terugtrekking (in ieder geval ten opzichte van de IKS) van BC en de CWO (die in 1984 samengingen in het Internationaal Bureau voor de Revolutionaire Partij - IBRP) was in zekere zin een aanwijzing dat de eerste impuls, die door de historische opkomst van het wereldproletariaat in Mei 1968 aan de stroming van de Communistische Linkerzijde was gegeven, uitgeput was.

Ondanks de moeilijkheden die de arbeidersklasse de afgelopen decennia heeft ondervonden, met name de ideologische campagnes over de “dood van het communisme” na de ineenstorting van de stalinistische regimes, is de wereldbourgeoisie er niet in geslaagd haar een beslissende nederlaag toe te brengen. Dit blijkt uit het feit dat de stroming van de Communistische Linkerzijde (voornamelijk vertegenwoordigd door het IBRP[17] en vooral de IKS) haar positie heeft behouden en vandaag de dag een toenemende belangstelling ondervindt bij de elementen die zich, met de langzame heropkomst van de klassenstrijd sinds 2003, keren naar een revolutionair perspectief.

De weg van het proletariaat naar de communistische revolutie is lang en moeilijk. Het kan niet anders, want deze klasse heeft de reusachtige taak om de mensheid mee te voeren van “de heerschappij van de noodzaak naar de heerschappij van de vrijheid”. De bourgeoisie laat geen enkele kans onbenut om te verkondigen dat “het communisme dood is!” Maar de hardnekkigheid waarmee ze zich inzet om haar te begraven, is kenmerkend voor de angst die ze nog ondervindt van dit perspectief. Veertig jaar later nodigt ze ons uit om Mei 68 te “liquideren” (Sarkozy) of te “vergeten” (Cohn-Bendit, die een vooraanstaande “groene” is geworden in het Europees Parlement en onlangs een boek heeft gepubliceerd met de opmerkelijke titel “Forget 68”) en dat is normaal: Mei 68 heeft een bres geslagen in haar systeem van overheersing, een bres die ze niet heeft kunnen dichten en die alleen maar groter zal worden naarmate het historische bankroet van dit systeem duidelijker wordt.

Fabienne / 06.07.2008

 

[1] Partie Communiste de France (PCF) : Communistische Partij van Frankrijk

[2] Confédération Générale du Travail (CGT). Dat is de sterkste vakcentrale, vooral onder de industrie- en transportarbeiders evenals onder de ambtenaren. Ze wordt gecontroleerd door de PCF.

[3] Confédération Française Démocratique du Travail. Deze vakcentrale was oorspronkelijk christelijk geïnspireerd maar verwierp in het begin van de jaren 1960 de referenties naar het christendom en wordt nu sterk beïnvloed door de Parti Socialiste en door een kleine linkse socialistische partij, de inmiddels ter ziele gegane Parti Socialiste Unifié.

[4] Bekend presentator van televisie-uitzendingen.

[5] Een grenzeloos chauvinistische sportcommentator.

[6] De dag na deze toespraak kondigen gemeente-ambtenaren op veel plaatsen aan dat ze weigeren het referendum te organiseren. Ook weten de autoriteiten niet hoe ze de stembiljetten moeten drukken: de nationale drukkerij is in staking en de particuliere drukkerijen, die niet in staking zijn, weigeren: de bazen ervan willen geen bijkomende problemen met hun werkers.

[7] Georges Séguy is eveneens lid van het Politiek Bureau van de PCF.

[8] Later zullen we vernemen dat Chirac, staatssecretaris van Sociale Zaken, ook (op een zolder!) Krasucki, de nummer 2 van de CGT, heeft ontmoet.

[9] Organisation Armée Secrète (AOS): Geheime Gewapende Organisatie: clandestiene groep soldaten en voorstanders van de handhaving van Frankrijk in Algerije, die zich in het begin van de jaren zestig onderscheidde door terroristische aanslagen, moorden en zelfs een poging tot aanslag op de Gaulle.

[10] Eléctricité de France (EDF): Franse elektriciteitsmaatschappij.

[11] Compagnies Républicaines de Sécurité (CRS): nationale politiediensten gespecialiseerd in het onderdrukken van straatdemonstraties.

[12] Eenheid van de nationale politie (d.w.z. het leger) die dezelfde rol vervult als de CRS.

[13] Pannekoek en Gorter waren de twee belangrijkste theoretici van de Hollandse Linkerzijde.

[14] Voor een meer gedetailleerde geschiedenis van de IKS, lees onze artikelen “Construction of the revolutionary organisation: 20 years of the International Communist Current” in International Review nr. 80 en “30 years of the ICC: learning from the past to build the future” in International Review nr. 123.

[15] Over de bijdrage van MC aan de revolutionaire beweging, zie ons artikel “Marc” in de nummers 65 en 66 van de International Review.

[16] Voor wat betreft deze conferenties, zie ons artikel: “The international conferences of the Communist Left (1976 - 1980) - Lessons of an experience for the proletarian milieu” in International Review nr. 122.

[17] De geringere ontwikkeling van het BIPR in vergelijking met die van de IKS is voornamelijk te wijten aan haar sektarisme en haar opportunistische politiek van hergroepering (wat er vaak toe leidt dat zij haar politiek op zand bouwt). Zie hierover ons artikel “An opportunist policy of regroupment that will only lead to ‘abortions’ ” in International Review nr. 121.

Historische gebeurtenissen: 

Geschiedenis van de arbeidersbeweging: 

Rubric: 

Mei 1968