Door Internationalisme op
Vandaag voeren de socialistische partijen, waar ook ter wereld, of ze nu in de regering zitten of in de oppositie, een zelfde politiek tegen de arbeiders, door de arbeidersstrijd te misleiden en af te leiden, of door zelf rechtstreeks soberheidsmaatregelen door te voeren. Zij zijn het ook die de arbeiders meegesleept hebben in de slachtpartijen van de wereldoorlogen van de twintigste eeuw en die vandaag deelnemen aan de uitbreiding van de oorlogsbarbarij. En morgen zullen diezelfde partijen niet aarzelen de strijd van het proletariaat in bloed te smoren wanneer dat vereist wordt om het kapitaal veilig te stellen, zoals ze al talloze keren aangetoond hebben in de afgelopen eeuw. In naam van die realiteit van vandaag verwerpen vele mensen de betekenis en de bijdragen van de sociaal-democratie in de negentiende eeuw, omdat ze die verbinden aan het gekonkel van de PS van Di Rupo of van de SPa van Vande Lanotte, die zich trouwens beroepen op die afstamming.
Ons artikel over de ontwikkeling van de sociaal-democratie in België in de negentiende eeuw wil de fundamentele bijdrage van de sociaal-democratie aan de proletarische strijd in het licht stellen, los van het verraad en haar overgang naar het kamp van de bourgeoisie bij het begin van de twintigste eeuw. Door die continuïteit te verdedigen willen wij de partijen de hemel niet in prijzen die deel uitmaakten van de Tweede Internationale. Het gaat er ons nog minder om hun praktijk voor te stellen als iets dat bruikbaar zou zijn in ons tijdperk. En het gaat er al helemaal niet om de erfenis op te eisen van de reformistische fractie die vergleed naar 'sociaalchauvinisme' en die bij het uitbreken van de oorlog overliep naar het kamp van de bourgeoisie. Waar het wel om gaat, is te begrijpen dat de Tweede Internationale, en de partijen zoals de BWP waaruit zij bestond, authentieke uitdrukkingen van het proletariaat waren op een belangrijk moment in de geschiedenis van de arbeidersbeweging.
De aangeboren moeilijkheden van de arbeidersbeweging in België
De geschiedenis heeft de ontwikkeling van de arbeidersklasse in België het leven niet gemakkelijk gemaakt. Het proletariaat had achtereenvolgens te lijden onder de opeenvolgende overheersing door Oostenrijk, Frankrijk en Nederland die onze streken tot in 1830 aan hun eigen economische en politieke eisen onderwierpen. Daarna waren er de tegenstellingen die voortvloeien uit het kunstmatige kader van de schepping van de Belgische staat in 1830 die de ontwikkeling van bewustzijn en organisatie van het proletariaat zwaar belast hebben. De Belgische bourgeoisie kon niet volop profiteren van de expansieperiode van het kapitalisme en de spectaculaire industriële groei om zijn innerlijke tegenstellingen uit te vlakken. Het gebrek aan economische homogeniteit en eenheid van België en de politieke instabiliteit hebben sterk bijgedragen tot het binnendringen van regionalistische, lokalistische en corporatistische reflexen in de rangen van het opkomende proletariaat. De wrede concurrentie tussen Waalse arbeiders en Vlaamse geproletariseerde boeren werd nog op de spits gedreven en voortdurend uitgebuit door de bourgeoisie. De ruimte en mogelijkheden voor hervormingen werden beperkt door de interne tegenstellingen van de bourgeoisie, waarvoor strakheid en repressieve discipline in de plaats kwamen. In tegenstelling tot Engeland, waar de ontwikkeling van het kapitaal en de stabiliteit van de econome en het politieke kader de bourgeoisie in de gelegenheid stelden toegevingen te doen aan de arbeidersklasse, werd België, na Groot-Brittannië toch het meest geïndustrialiseerde land van die tijd, traditioneel steeds beschouwd als het land met de laagste lonen en de langste werkdagen, en dit tot het einde van de negentiende eeuw.
De materiële ontbering, de fysieke ellende, de culturele onontwikkeldheid, de gelatenheid, de onwetendheid, de onderwerping aan de geestelijkheid en de samenstelling die sterk beïnvloed is door haar professionele en agrarische afkomst, laten ons toe het lage peil te begrijpen van het klassenbewustzijn en de organisatiegraad. De eerste beroepsverenigingen en weerstandskassen die vanaf 1840 opgericht werden bleven door hun lokalisme en corporatisme meestal geïsoleerd, remden de eenmaking van de arbeidersstrijd af en hielden zich verre van internationale contacten. De strijd heeft vaak een explosief en spontaan karakter, een weerspiegeling van de wanhoop, de woede en verbittering. De arbeiders protesteren, maar formuleren geen enkele precieze eis, ze verwerpen de mechanisering... Die sociale uitbarstingen monden uit op genadeloze repressie: "Het gaat er voor de bourgeoisie om elke bewustwording bij de arbeiders in de kiem te smoren en de minste vorm van oppositie te ontmoedigen." (M. Liebman, Les socialistes belges 1885-1914, p. 13) In betogingen en bij stakingen vallen tientallen doden en tussen 1830 en 1860 worden meer dan 1600 arbeiders vervolgd voor stakingsfeiten. Daarom onderstreept de beroemde Oproep tot de arbeiders van Europa en Amerika die door de IWV gedaan wordt in 1869, wanneer hij verwijst naar de belangrijke stakingen die toen plaatsvonden in de Borinage, dat er "in de beschaafde wereld maar één klein land is waarvan het leger tot taak heeft de stakende arbeiders te vermoorden, waar elke staking gretig en kwaadaardig als voorwendsel gebruikt wordt om officieel arbeiders af te slachten. Dat kleine land dat zo speciaal begiftigd is, dat is België."
Die moeilijkheden van de arbeidersbeweging in België zijn een levende illustratie van het feit dat ellende op zich niet volstaat. Er is een klasse nodig die vertrouwen krijgt in zichzelf, die zich op zelfstandige manier organiseert, die zich bewust wordt, om op zegevierende wijze te weerstaan aan de aanvallen van het kapitaal.
De eerste verspreide uitingen van arbeidersorganisatie
Deze situatie verklaart de moeilijkheden die de ontwikkeling van de arbeidersbeweging in deze streken kende. De actieve deelname van het proletariaat aan de 'Belgische revolutie' van 1830 had eerst geleid tot tolerantie ten opzichte van de verspreiding van de blanquistische, utopisch-socialistische en vooral proudhonistische ideeën. Een eerste arbeidersvereniging wordt door J. Kats opgericht in 1836 in Brussel. Tussen 1843 en 1847 zien we verschillende groeperingen ontstaan (het Genootschap Agneessens met J. Pellering, de Arbeidersassociatie, de Democratische Associatie, een internationale groepering die zich vooral inspireert op Fourier en waarvan Marx en elementen van Agneessens deel uitmaken, de Alliantie, enzovoort). Dat zorgt voor een zekere gisting, maar diep gaat het nog niet. Ondersteund door bourgeois die gewonnen zijn voor de democratische ideeën, zetten de beweging en haar ideeën zich niet door als die van een klasse die tegengesteld is aan de bourgeoisie: "de socialistische ideeën bestonden toen uit een mengsel van democratie, republicanisme, gevoelsmatig socialisme en atheïsme... [die] weinig weerklank vonden bij de massa's." (L. Bertrand, Histoire de la Démocratie et du Socialisme en Belgique depuis 1830, Vol 2, p. 206). Er bestaat nog geen arbeidersklasse die zich bewust is van zichzelf en van haar kracht.
De repressie na de revoluties van 1848 in Europa deed vele elementen naar België vluchten, maar de tolerantie uit de jaren 1830 heeft er plaats gemaakt voor een zeer nauwgezet toezicht. Hoewel Marx en andere Duitse kommunisten, die vooraan staan bij de internationale inspanningen tot ontwikkeling van het proletarisch programma, rond 1845 enkele jaren in Brussel verblijven, zijn het toch vooral de talrijke Franse vluchtelingen van na de staatsgreep van 1851 in Parijs die de jonge arbeidersbeweging beïnvloeden. Het Proudhonisme met zijn ideeën van wederzijdse steun en coöperaties plant zich stevig in en wordt vooral verwoord en verspreid door Jan Pellering en de Luikenaar Nicolas Coulon. Het drukt het verlangen uit van een terugkeer naar een afgesloten verleden en houdt zich afzijdig van elke politieke en economische strijd van het proletariaat. Rond 1860 concentreert de socialistische en democratische propaganda zich, na een afsplitsing van de beweging van Pellering en Coulon, in de Association de la démocratie militante socialiste: le Peuple in Brussel, nog altijd van antiklerikale inspiratie ("rationalisme en socialisme horen samen") en proudhonistisch, maar opener en meer gericht op solidariteit.
De ontwikkeling van organisaties van syndicaal type wordt tegengewerkt door het misprijzen van de Proudhonisten voor de economische strijd. Terwijl in Groot-Brittannië vanaf het einde van de achttiende eeuw de eerste hulpkassen en arbeidersverenigingen ontstaan, dat die vanaf 1842 de afschaffing bekomen van het verbod op coalities en dat ze voordeel halen uit de vakbondskaders die al gevormd werden in de illegaliteit, vormen de arbeidersvakbonden in België zich pas vanaf 1857 en blijven ze verboden tot 1866. Die tweede tak van de arbeidersbeweging in België verschijnt onder invloed van het Britse trade-unionisme, met name in de textielfabrieken in het Gentse, onder impuls van onder meer De Ridder en Moyson, afkomstig van de Association ‘le Peuple’. Zo wordt een hiaat opgevuld dat door de Proudhonisten gelaten werd op het vlak van de economische strijd.
Impact van de Eerste Internationale en strijd tegen het anarchisme
De oprichting van de Eerste Internationale in 1864 en dankzij haar de promotie van de marxistische ideeën op internationaal vlak zal leiden tot een nieuwe ontwikkeling van bewustzijn en organisatie van het proletariaat in België. Bij de oprichting van de Internationale Werlieden Vereniging (IWV) in Londen in 1864 waren er geen Belgen aanwezig. Pas in juli 1865 wordt in Brussel de Belgische afdeling van de Ie Internationale gevormd. Haast onmiddellijk neemt die de Association ‘Le Peuple’ op, die er de enige afdeling van wordt. Ze blijft de nadruk leggen op proudhonistische thema's zoals het oprichten van coöperaties van producenten en verbruikers, en toont geen belangstelling voor de economische en politieke strijd en een misprijzen voor de ontwikkeling van gecentraliseerde organisaties. Elk gezag belet de vrije associatie, de economische basis van een nieuwe maatschappij.
De heldhaftige strijd van de mijnwerkers in 1868 en 1869 en de moorddadige repressie die erop volgt brengen de Belgische afdeling van de IWV er tenslotte toe zich op de arbeiders in strijd te richten, het belang van de strijd en van de propaganda onder de arbeiders te erkennen en de solidariteit ter harte te nemen. De Gentse syndicalisten, die tot dan toe zeer lokalistisch waren maar waar een kiemende kern marxisten bij hoorde, vervoegen de Belgische afdeling van de IWV, die van dan af actief contact zoekt met de arbeiders. Op enkele maanden tijd wordt een honderdtal meetings gehouden en al snel neemt het aantal activiteiten en plaatsen waar de Internationale zich inplant toe over het hele land. In 1870 verenigt de IWV 70.000 arbeiders in België.
De ideeën van Fourier en Blanqui verliezen duidelijk aan invloed, en zelfs al blijven de aanhangers van Proudhon in de meerderheid in België wint het marxisme aan invloed, zoals de evolutie toont van een belangrijke figuur als C. De Paepe vanaf 1867. Die begint de stellingen van Proudhon ernstig te bekritiseren, erkent dat de coöperatieve beweging de uitbuiting van de loonarbeid in stand houdt en stelt dat een sociale revolutie noodzakelijk is. Kortom, op dat moment "is de Internationale een macht geworden in België" (L. Bertrand, Histoire de la Démocratie et du Socialisme en Belgique depuis 1830, Vol. 2, p. 171), want ze vormt echt het vertrekpunt voor socialistische actie die op nationaal vlak overlegd en georganiseerd wordt. Er blijven zeker nog belangrijke zwakheden bestaan die ook aan de oppervlakte zullen komen. Het particularisme is afgezwakt, maar nog niet overwonnen. Het apolitisme blijft ook nog sterk, gevoed door de abstentionistische stellingen die door Proudhon en zijn aanhangers verspreid worden. Het geheel blijft een beetje lijken op een samenraapsel, ook als het gaat om het erkennen van het belang van de economische strijd voor het proletariaat.
Vanaf 1870 wordt het elan van de IWV echter gebroken, eerst door de Frans-Pruisische oorlog van 1870, die elke internationale activiteit zeer moeilijk maakt, en dan enkele maanden later door de verplettering van de Commune van Parijs in 1871. De marxistische strijd tegen het vernietigend optreden in de Internationale van de aanhangers van Bakoenin heeft bovendien een hoge tol geëist. Dat was in het bijzonder zo in België, waar het gekonkel van de aanhangers van Bakoenin de politieke verwarring ten top dreven, de krachten versnipperden en verdeeldheid zaaiden. Op het congres van Den Haag in september 1872 kiest de Belgische delegatie, in tegenstelling met de uitgebrachte stemming op de nationale conferentie van juli 1872, ondanks alles toch de kant van Bakoenin tegen Marx. Van dat moment af verwatert de IWV in België, wat een aanzienlijke leegte achterlaat.
Naar een eengemaakte sociaal-democratische organisatie in België
De strijd van de IWV, ook al beleefde die toen een tijdelijke terugval, was van grote historische waarde, want van nu af zou niets meer zijn als voorheen. Naast de ervaring van de IWV zelf had de Commune van Parijs voor de arbeidersbeweging aangetoond hoe belangrijk een zelfstandige arbeiderspartij en politieke actie zijn om de massa's te vormen en te mobiliseren. De actie van de IWV had het socio-politiek klimaat grondig veranderd. Haar "propaganda maakte de mijnwerkers bewust, niet alleen van de identiteit van hun sociale conditie, de gelijkenis van hun uitbuiting, maar ook van de diepe solidariteit die hen verbindt met alle arbeiders van het land, en zelfs van Europa..." (J. Puissant, La structuration politique du mouvement ouvrier, Vol 1, p. 81). Meer algemeen zag men in België dankzij de Internationale in de jaren 1867-1872 een buitengewone ontwikkeling van het arbeidersbewustzijn, die samenging met een groeiend vermogen van het proletariaat om zich te organiseren.
De volgende jaren worden de verwarringen ten opzichte van het anarchisme steeds verder opgeklaard. Als in Wallonië de invloed van uit Frankrijk de arbeidersklasse nog gevangen houdt in een organisatorische leegte en in politiek absenteïsme, zien we dat de zeldzame Vlaamse industriecentra, in het bijzonder de streek van Gent "de aantrekkingskracht ondergaan van het Duitse socialisme dat zich begint te organiseren en dat definitief tot ontwikkeling komt" (M. Liebman, Les socialistes belges 1885-1914, p. 41). In Duitsland wordt door W. Liebknecht en A. Bebel, medestanders van Marx, in 1869 in Eisenach inderdaad de Sociaal Democratische Arbeiders Partij opgericht, resultaat van een breuk op marxistische basis met de organisatie van Lassalle. In 1875, bij de hereniging van beide partijen, zijn de marxisten in de meerderheid, ook al zit het programma dat aanvaard wordt vol toegevingen aan de lassalliaanse opvattingen. Dit programma, met zijn sterke en zwakke kanten, is vanaf 1875 de inspiratiebron van de Gentse arbeidersfederatie die in 1874 opgericht wordt rond militanten als E. Anseele. In Brussel dan weer hergroeperen beroepsverenigingen zich in een Kamer van de Arbeid rond César de Paepe en de jonge Louis Bertrand.
De anti-autoritaire Internationale, gecontroleerd door de bakoeninisten, ontbindt steeds verder en houdt haar laatste congres in juni 1876. Op het einde van datzelfde jaar verklaren arbeidersgroeperingen uit Antwerpen, Gent en Brussel zich akkoord inzake de noodzaak van politieke actie, maar nog niet over de modaliteiten om een politieke organisatie op te richten naast de vakbonden. Bij gebrek aan een totaal akkoord en in afwachting van weerklank bij de arbeidersmassa's in de Waalse industriebekkens, worden in 1877 twee partijen opgericht: de Vlaamse Socialistische Partij, volgens Duits model, en de Brabantse Socialistische Partij. De motie van Anseele, aanvaard door de grote meerderheid van de eerste partij, is ondubbelzinnig inzake de politieke en organisatorische beginselen: "het proletariaat, georganiseerd in een afzonderlijke partij, tegengesteld aan alle andere partijen gevormd door de bevoorrechte klassen, moet alle politieke middelen gebruiken die leiden tot de sociale emancipatie van allen" (C. Renard, La conquête du suffrage universel en Belgique, p. 45). Het programma van de tweede partij is minder duidelijk en bevat vooral beroepsverenigingen, in de voorbijgestreefde traditie van de IWV.
Het is uiteindelijk in 1879 dat de Vlaamse en Brusselse formaties zich verenigen in de Belgische Socialistische Partij en dat de anarchistische, apolitieke standpunten duidelijk in de minderheid raken. Verschillende elementen uit Wallonië, vooral uit Verviers, sluiten zich aan bij de partij. Maar de moeilijkheden zijn daarmee nog niet van de baan. De pasgeboren BSP besluit haar krachten te richten op het bekomen van het algemeen stemrecht: betogingen, congressen, indiening van kandidaturen bij de verkiezingen van 1880, evenveel tegenslagen als inspanningen. In Verviers en Luik komt de klasse in beweging en rijpt stilaan het idee van een alliantie. In februari 1885 breekt een belangrijke staking uit in de Borinage: arbeiders en werklozen verenigen zich in de strijd. Eduard Anseele besluit brood dat gemaakt is in de coöperaties aan de werklozen en arbeidersgezinnen in heel het land uit te delen. Die daad van solidariteit wordt door de bevolking meer op prijs gesteld dan alle redevoeringen die de weldaden van eenheid bezingen. Wanneer de Arbeidersliga van Brussel, die in de marge werkt van de Brabantse Socialistische Partij, de samenroeping vraagt van een algemeen congres op 5 april 1885, krijgt ze een bijna unanieme steun.
De volgende dag, 6 april 1885, verklaren 112 vertegenwoordigers van arbeidersverenigingen, vooral uit Brussel en Vlaanderen, bijeen te Brussel onder voorzitterschap van Louis Bertrand, dat ze zich aansluiten bij de oprichting van een Belgische Werklieden Partij (BWP). Programma en statuten worden enkele maanden later goedgekeurd. Die oprichting is de uitdrukking van een formidabele ontwikkeling, in België net als in Europa, van de strijd en de organisatie binnen de arbeidersklasse. Ze biedt een georganiseerd kader en perspectieven voor de arbeidersstrijd en vertegenwoordigt tegelijkertijd een buitengewone hoop op de revolutionaire omverwerping van de kapitalistische maatschappij door het geheel van de uitgebuiten.
LAC / 21.02.2006