Het pacifisme kan de oorlog niet stoppen! Voor het proletarisch internationalisme!

Printer-friendly version

Tegenover de wil van de Verenigde Staten om hun wereldoverheersing andermaal te bevestigen horen we stemmen opgaan in alle rivaliserende staten van regeringen die het Amerikaans ‘imperialisme’ aanklagen als een factor van oorlog en destabilisatie. De voormalige bondgenoten van de Verenigde Staten zien geen reden meer om zich te onderwerpen aan de Amerikaanse voogdij sinds de ineenstorting van het Oostblok en de verdwijning van de gemeenschappelijk vijand. Deze rivalen maken gebruik van het feit om de Verenigde Staten, die als hoofd van het westers blok hebben deelgenomen aan het merendeel van de oorlogen sinds 1945 en die zich momenteel vastbesloten tonen om hun leiderschap en de wereldorde die in hun voordeel georganiseerd is, te verdedigen, te doen doorgaan voor de enige imperialistische staat.

Dit idee dat enkel de machtigste staat van de planeet imperialistisch zou zijn, vormen slechts voor de smaak van de dag opgewarmde prakken van de stalinistische ideologie van de koude oorlog en de propaganda van het Russische blok tijdens de botsing tussen de blokken. Trotskisten, anarchisten en maoïsten hebben ruimschoots bijgedragen tot het voeden van deze mythe sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog via het steunen van de zogenaamde bevrijdingsbewegingen. Sinds de ineenstorting van de Sovjet-Unie, is dit begrip niet verdwenen maar heeft het zich ruim verspreid op een bredere grond van anti-Amerikanisme in de officiële propaganda van de meeste staten.

Sinds de intrede van het kapitalistisch systeem in zijn vervalperiode, vormen het militarisme en de oorlog een fundamenteel gegeven in het leven van het kapitalisme. Sedert de wereldmarkt gevormd werd in het begin van de twintigste eeuw en verdeeld werd in handels- en invloedszones tussen de ontwikkelde kapitalistische staten, heeft de verheviging en de ontketening van de wedijver tussen de naties die er het gevolg van was, geleid tot de verscherping van de militaire spanningen, tot de ongekende ontwikkeling van bewapening en de groeiende onderwerping van het geheel van het economisch en sociaal leven aan de militaire dwang van de permanente oorlogsvoorbereiding.

Rosa Luxemburg heeft brandhout gemaakt van de basis van de misleiding die maakt dat een staat, of een bepaalde groep staten, die beschikken over een zekere militaire macht, de enige veroorzakers zouden zijn van de oorlogsbarbarij. Ook al beschikken alle staten niet over dezelfde middelen, dan voeren ze toch allemaal dezelfde politiek.

Ook al kunnen de ambities tot wereldoverheersing slechts ontluiken bij de machtigste staten, dan is het niet minder waar dat de kleinere met dezelfde imperialistische honger behept zijn. Net zoals in het maffiamilieu waar enkel de grote peetvader de hele stad kan overheersen terwijl de pooier van de wijk slechts heerst over één enkele straat. Hun aspiraties en methodes verschillen dus in niets van die van de gangsters. Daardoor komt het dat alle kleine staten zoveel energie besteden als de anderen aan hun ambitie om een grotere natie te worden ten koste van hun buren.

Daarom is het ook onmogelijk om een onderscheid te maken tussen de onderdrukkende en de onderdrukte staten. In de krachtsverhouding die zich opdringt tussen de verschillende imperialistische haaien, zijn zij inderdaad allemaal concurrenten in de wereldarena. De burgerlijke mythe van de aanvallende staat of van het ‘agressieve blok’ dat met militarisme beheptis, dient enkel ter rechtvaardiging van de ‘defensieve’ oorlog. De stigmatisatie van het agressiefste imperialisme komt slechts neer op de propaganda van elke tegenstander om de bevolkingen te kadreren in de oorlog.

De materialistische uitleg van het imperialisme

Het militarisme en de het imperialisme vormen de steeds openlijkere uitingen van de intrede van het kapitalistisch systeem in zijn vervalperiode, zodanig dat ze van bij het begin van de twintigste eeuw de oorzaak zijn van een debat tussen de revolutionairen.

Na de periode van oorlogen voor de vorming van de nationale eenheid van de burgerlijke staten, en tegenover de groeiende stijging van de tegenstellingen tussen de kapitalistische grootmachten en de vorming van militaire bondgenootschappen in Europa die zouden leiden tot de ‘gewapende vrede’ vóór 1914, voorzag Engels vanaf 1887 een oorlog van nieuwe omvang:

“Het zou een wereldoorlog zijn van een ongekende omvang en kracht. Acht tot tien miljoenen soldaten zouden elkaar doden [...]. In de tijd van drie tot vier jaar zou dat kunnen leiden tot een verwoesting zo groot als die van de Dertigjarige Oorlog en uitgedeind over een heel continent, met honger, epidemieën, terugkeer tot de staat van wildheid, zowel van de troepen als van de volksmassa’s, als gevolg van een diepe ellende [...]”.

Omtrent het verschijnsel van het imperialisme zijn er verschillende theorieën ontwikkeld door de arbeidersbeweging om dit uit te leggen, voornamelijk door Lenin en Rosa Luxemburg. Hun analyses zijn gesmeed aan de vooravond en tijdens de Eerste Wereldoorlog tegen de visie van Kautsky die van het imperialisme één van de andere mogelijke opties maakte voor de kapitalistische staten en dat zou kunnen uitmonden in een “fase van superimperialisme, van eenheid en niet van strijd tussen de wereldimperialismes, een fase waarin de oorlogen zouden gestaakt worden onder kapitalistisch regime, een gemeenschappelijke uitbuitingsfase van de hele wereld door het financiëel kapitaal verenigd op wereldschaal” (2).

De theorieën hebben gemeenschappelijk dat ze het imperialisme niet alleen beschouwen als een product van de tegenstellingen van het kapitalisme maar als een noodzaak die inherent is aan de wetten van het kapitalistisch systeem dat een specifieke fase bereikt heeft in zijn evolutie : zijn eindfase. Ze definiëren het wezenlijk als concurrentieverhoudingen tussen de kapitalistische staten, eerst economisch, en vervolgens militair.

De theorie van Lenin was van bijzonder belang want ze maakte het hem enerzijds mogelijk om tijdens het eerste wereldconflict een strikt internationalisme te verdedigen dat vervolgens het officiële standpunt werd van de Kommunistische Internationale in verband met het nationaliteitenvraagstuk en dat van de kolonies. Nochtans benadert Lenin het vraagstuk van het imperialisme vooral vanuit een beschrijvend gezichtspunt zonder er in te slagen de oorsprong van de imperialistische expansie duidelijk te verklaren. Voor hem is het in wezen een beweging uitgaande van de ontwikkelde landen dat als voornaamste kenmerk heeft van in de kolonies het kapitaal van de metropolen ‘in overvloed’ is uit te baten om ‘superwinsten’ te verkrijgen door te profiteren van een arbeidskracht die minder duur is en van de overvloedig aanwezige grondstoffen.

In deze opvatting worden de kapitalistische landen parasieten van de kolonies ; het verkrijgen van ‘superwinsten’, die onmisbaar zijn voor hun overleving, verklaart de botsing op wereldvlak omwille van het behoud of de verovering van kolonies. Ze heeft tot gevolg dat de wereld opgedeeld wordt in onderdrukkende naties, imperialistische enerzijds en onderdrukte naties in de kolonies anderzijds.

“Het aandringen van Lenin op het feit dat de koloniale bezittingen een ander kenmerk zouden dragen en zelfs onmisbaar zouden zijn voor het imperialisme heeft de tand des tijds niet doorstaan. Ondanks het vooruitzicht dat het verlies van de kolonies, gedreven door de nationale opstanden in deze regio’s, het kapitalistische systeem tot op zijn grondvesten zou doen daveren, heeft het imperialisme zich gemakkelijk helemaal aangepast aan de ‘dekolonisatie’. De dekolonisatie [na 1945] heeft alleen maar de neergang bevestigd van de oude imperialistische grootmachten en de triomf verzekerd van de imperialistische reuzen die niet werden gehinderd door een groot aantal kolonies op het moment van de Eerste Wereldoorlog. Zo konden de Verenigde Staten en de USSR een cynische ‘anti-koloniale’ politiek ontwikkelen om hun eigen imperialistische doelstellingen te realiseren. Steunend op de nationale bewegingen konden zij deze onmiddellijk omvormen in inter-imperialistische oorlogen via de ‘volkeren’ die er tussen gekneld werden” (3).

Vertrekkend van de analyse van het geheel van de historische periode en de kapitalistische evolutie als globaal systeem, kwam Rosa Luxemburg tot een veel completer en dieper begrip van het verschijnsel van het imperialisme. Zij heeft aangetoond dat de historische basis van het imperialisme ligt in de tegenstellingen zelf van het kapitalistisch systeem. Terwijl Lenin zich blindstaarde op het constateren van het verschijnsel  van de uitbuiting van de kolonies, analyseert Rosa Luxemburg dat de koloniale veroveringen die constant vergezeld gaan van de kapitalistische ontwikkeling die zich laaft aan de onverzadigbare nood aan kapitalistische expansie en dat via het doordringen tot nieuwe markten, de invoering betekende van de kapitalistische verhoudingen in die geografische zones waar tot dn toe nog niet bestonden:

“De accumulatie is onmogelijk in een uitsluitend kapitalistisch milieu. Daaruit vloeit van bij het ontstaan van het kapitaal de nood aan expansie voort in het land en bij de niet-uitbuitende lagen, het bankroet van de ambacht en het boerenbedrijf, de proletarisering van de middenlagen, de koloniale politiek (de politiek van het ‘openen’ van de markten), de kapitaalexport. Het bestaan en de ontwikkeling van het kapitalisme vanaf zijn ontstaan is slechts mogelijk geweest door een constante expansie op het gebied van de productie en van nieuwe landen” (4).

Zo werd het imperialisme geboren uit de tegenstellingen van het kapitaal in het laatste kwart van de negentiende eeuw, van zodra de kapitalistische verhoudingen veralgemeend waren in de oorspronkelijke kapitalistische landen.

“Het kapitalisme dat ongevoelig en koortsachtig op zoek is naar grondstoffen en kopers die zelf geen kapitalisten zijn, noch loontrekkenden, vloog vooruit, de koloniale bevolkingen decimerend en uitmoordend. Dat was het tijdperk van het binnendringen en het uitbreiden van Engeland in Egypte, van Frankrijk in Marokko, Tunis en Tonkin, van Italië in Oost-Afrika, aan de grenzen met Abessinië, van tsaristisch Rusland in Centraal-Azië en in Mandchoerije, van Duitsland in Afrika en Azië, van de Verenigde Staten in de Filippijnen en Cuba, en tenslotte van Japan op het Aziatisch continent” (5).

Maar deze evolutie sluit het kapitalisme op in een fundamentele tegenstelling: hoe meer de kapitalistische productie zijn invloed uitbreidt over de wereld, hoe enger de grenzen worden van de markt die geschapen is voor de ongebreidelde zoektocht naar de winst, met betrekking tot de kapitalistische expansie. Buiten de concurrentie omwille van de kolonies identificeert Rosa Luxemburg een keerpunt in het leven van het kapitalisme namelijk de verzadiging van de wereldmarkt en het inkrimpen van de niet-kapitalistische afzetmarkten: het bankroet en de historische impasse van dit systeem dat “zijn functie van historische hefboom van de ontwikkeling van de productiekrachten niet meer kan ontwikkelen” (4) wat in de uiteindelijke analyse meteen de oorzaak aanwijst van de oorlogen die sedertdien de levenswijze van het kapitalisme in verval kenmerken.

Het imperialisme, de levenswijze van het kapitalisme in verval

Eenmaal de limieten bereikt zijn van de wereld door de kapitalistische markt, zet de inkrimping van de solvabele markt en van de nieuwe markten de permanente crisis in van het kapitalistisch systeem, terwijl de noodzaak aan expansie van levensbelang blijft voor elke staat. Voortaan zal deze expansie enkel nog gaan ten koste van de andere staten in een strijd om de herverdeling van de wereldmarkt.

“In het bloeitijdperk van het kapitalisme waren de oorlogen (nationale, koloniale en imperialistische veroveringen) de uitdrukking van de stijgende voortgang, van de gisting, van de uitbreiding en de expansie vaan het kapitalistische economische systeem. De kapitalistische productie vond in de oorlog de voortzetting van zijn economische politiek met andere middelen. Elke oorlog werd gerechtvaardigd en droeg vruchten omdat hij een nieuw veld opende van nog grotere expansie, die de ontwikkeling van een grotere kapitalistische productie verzekerde. [...] De oorlog was een onmisbaar middel dat voor het kapitalisme de mogelijkheden opende voor latere ontwikkelingen in het tijdperk waarin die mogelijkheden bestonden en slechts met geweld opengebroken konden worden” (6).

Voortaan “wordt de oorlog het enige middel, niet voor de oplossing van de internationale crisis, maar het enige middel waarmee elk nationaal kapitaal probeert te ontsnappen aan de moeilijkheden waarin het gevangen zit, ten koste van de imperialistische rivaliserende staten” (6). Deze nieuwe historische toestand dringt in alle landen de ontwikkeling van het staatskapitalisme op.

Elk nationaal dat zich beroofd ziet van de bases voor een krachtige ontwikkeling, wordt veroordeeld tot imperialistische wedijver en vindt in de staat de enige structuur die sterk genoeg is om heel de maatschappij te mobiliseren met het oog op het aanvallen van zijn economische rivalen op het militair vlak.

De functie van het staatskapitalisme is dus, onder andere, het vasthouden in een stalen korset van cohesie van de maatschappij die dreigt uit elkaar te vallen door de verloedering van haar economische fundamenten, en het op getouw zetten van de onmisbare militaire macht ter verdediging van zijn belangen in de wereldarena.

“De permanente crisis stelt de onafwendbaarheid, de onvermijdelijkheid, van het regelen van de imperialistische geschillen door de gewapende strijd. De oorlog en oorlogsdreiging zijn latente of manifeste aspecten van een permanente oorlogstoestand in de maatschappij. De moderne oorlog is een totale oorlog. Met het oog op de oorlog is een monsterachtige mobilisatie nodig van alle technische en economische bronnen van het land nodig. De oorlogsproductie wordt aldus de industriële spil van de productie en tot het belangrijkste economische werkvlak van de maatschappij” (6).

Dat is de reden waarom de technische vooruitgang volledig bepaald wordt door het militaire: de luchtvaart wordt eerst militair ontwikkeld tijdens de Eerste Wereldoorlog, de atoomkracht als bom in 1945, de informatica en Internet werden door de NAVO opgevat als militaire hulpmiddelen. Het gewicht van de militaire sector in alle landen slorpt alle levende krachten van de nationale economie op, met het oog op het ontwikkelen van een bewapening om tegen de andere naties te gebruiken. De totale greep van de militaire sector op de puntsectoren van de economie vertegenwoordigt een aanzienlijke sterilisatie van productieve krachten.

En het is ook daadwerkelijk zo, het kapitaal dat bestemd wordt voor de militaire productie wordt uit het productieproces weggezogen. Het is kapitaal dat vernietigd is: de geproduceerde wapens of goederen zijn ofwel voorbestemd om weg te roesten als ze niet opgebruikt worden, of gaan in de rook op in de vernietigende heksensabbat van de imperialistische botsing.

Bij de aanvang van het imperialisme, aan de dageraad van het verval, werd de oorlog beschouwd als middel ter herverdeling van de markten.

Maar als uitdrukking van het historisch bankroet van het kapitalistisch systeem, verliest de imperialistische oorlog steeds meer elke economische rationaliteit. Van bij het begin van het verval neemt de strategische dimensie de overhand op de strikt economische vraagstukken. Het gaat om het veroveren van geostrategische stellingen tegen alle andere imperialismes in, om de strijd voor de alleenheerschappij, met de bedoeling zich op te dringen als grootmacht en zijn rangorde te verdedigen. In deze periode van neergang van het kapitalisme vertegenwoordigt de oorlog steeds meer een economische en sociale ramp. Deze afwezigheid van economische rationaliteit van de oorlog betekent niet dat elk nationaal kapitaal er zich zou van onthouden om de productiekrachten van de tegenstander of de overwonnene te plunderen. Getuige hiervan is bijvoorbeeld de roofzucht van Frankrijk bij de demontage van fabrieken en de inbeslagname van gekwalificeerde arbeidskrachten in zijn bezettingszone in Duitsland na 1945. Maar deze ‘roof’ vormt niet langer het hoofddoel van de oorlog, in tegenstelling tot wat Lenin dacht.

Wanneer de USSR haar militaire macht gebruikte om dit brutale plunderregime op te leggen… aan haar eigen bondgenoten, om zich staande te houden in de imperialistische competitie met het westerse blok, dan lag dat aan het feit dat zij een bijzonder karikaturale vorm was van staatskapitalisme, gebrandmerkt door een diepe economische achterstand.

Op het einde van de twee wereldoorlogen, hebben twee overwinnende grootmachten Frankrijk en Groot-Brittannië een belangrijke terugval gekend van hun economie en hun militaire macht in de wereldarena. De Verenigde Staten bevestigen hun rang van eerste wereldmacht maar in een context waarin het wereldkapitalisme als een geheel zijn historisch bankroet ontsluiert.

De intrede in de fase van de ontbinding leidt tot het witheet worden van de tegenstellingen die vervat zitten in het verval. Voor alle landen betekent elk bijzonder conflict waarin zij betrokken zijn een aderlating die ruimschoots de voordelen overstijgt die ze er uit kunnen puren.

Zonder te spreken over de afslachtingen, hebben de oorlogen enkel massale vernietigingen tot resultaat. Ze laten de landen waar ze zich afspelen leeggebloed en in ruines achter en zullen nooit meer heropgebouwd worden. Maar geen enkele rekensom of verlies kan de staten er van weerhouden om hun imperialistische aanwezigheid in de wereld te verdedigen, van saboteren van de ambities van hun rivalen, of van het verhogen van hun militaire budgetten. Wel in tegendeel, ze worden meegesleurd in een irrationele spiraal vanuit economisch gezichtspunt en vanuit de kapitalistische rendabiliteit. De irrationaliteit van de bourgeoisie miskennen komt er op neer dat men de werkelijke dreiging onderschat van de pure en simpele vernietiging, die weegt op de toekomst van de mensheid.

Scott

 

Voetnoten

(1) Marx-Engels, Werke, deel 21, p. 361.

(2) Lenin, Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme.

(3) Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 19, p. 11.

(4) Rosa Luxemburg, Anti-kritiek. In De accumulatie van het kapitaal toont ze aan dat de totaliteit van de onttrokken meerwaarde van de uitbuiting van de arbeidersklasse niet kan gerealiseerd worden binnen de kapitalistische sociale verhoudingen, want de arbeiders wier lonen lager zijn dan de waarde die gecreëerd wordt door hun arbeidskracht, kunnen niet alle waren kopen die zij produceren. De kapitalistische klasse kan niet alle meerwaarde consumeren, aangezien een deel ervan moet dienen voor de uitgebreide productie van het kapitaal en moet geruild worden. Het kapitalisme is dus, van globaal gezichtspunt constant gedwongen om op zoek te gaan naar kopers van zijn waren buiten de kapitalistische sociale verhoudingen.

(5) Het probleem van de oorlog door Jehan, 1935, geciteerd in Internationale Revue, Engels- Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 19.

(6) Rapport op de conferentie van juli 1945 van de Gauche Communiste de France.

Theoretische vraagstukken: