Het kommunistisch perspektief (4): Waarom de arbeidersklasse de enige revolutionaire klasse is

Printer-friendly version

In het eerste deel van dit artikel (in Wereldrevolutie, nr. 101) hebben we duidelijk gemaakt dat het kommunisme niet alleen een oude droom van de mensheid is, of eenvoudig het product van de menselijke wil, maar dat het zich opwerpt als de enige maatschappij die in staat is de tegenstellingen te overwinnen die de kapitalistische maatschappij verstikken. In het tweede deel van dit artikel (Wereldrevolutie, nr. 102) hebben we de argumenten weerlegd van degenen die denken dat de kommunistische samenleving die door Marx gedefinieerd werd niet gerealiseerd kan worden tengevolge van het egoïsme, de honger naar macht en het ‘ieder voor zich’ die aangeboren kenmerken zouden zijn van de zogezegde ‘menselijke aard’. Het derde deel dat we hier publiceren heeft tot doel duidelijk te maken dat het proletariaat de enige klasse in de maatschappij is die in staat is het kapitalisme te vernietigen en het kommunisme op wereldvlak op te bouwen.

Zodra het proletariaat begon zijn eigen project naar voor te schuiven, heeft de bourgeoisie niet anders dan misprijzen getoond voor wat zij zag als de hersenspinsels van profeten die een publiek zochten. Wanneer ze verder kwam dan dat simpel misprijzen, was het enige dat ze zich kon voortellen dat het de arbeiders zou vergaan zoals de andere uitgebuiten uit de voorbije tijdperken: zij zouden enkel van onmogelijke utopieën kunnen dromen. Natuurlijk leek de geschiedenis de bourgeoisie gelijk te geven en die vatte haar filosofie als volgt samen: ‘Er zijn altijd armen en rijken geweest, en dat zal zo blijven. De armen winnen er niets bij in opstand te komen. Wat er moet gebeuren, is dat de rijken zich niet te buiten gaan aan hun rijkdommen en dat ze zich inzetten om de ellende van de armsten te verlichten.’ De pastoors en de liefdadige dames hebben zich tot woordvoerders en uitvoerders gemaakt van die ‘filosofie’. Wat de bourgeoisie weigert in te zien, is dat haar economisch en sociaal systeem, net zoals de voorgaande systemen, niet eeuwig kan zijn, en dat het, net als het slavendom en de feodaliteit, veroordeeld is plaats te maken voor een ander soort maatschappij.

De materiële basis van het kommunisme

Net zoals de kenmerken van het kapitalisme het mogelijk gemaakt hebben de tegenstellingen op te lossen die de feodale maatschappij verlamd hadden (zoals dit eerder het geval was geweest met de feodaliteit tegenover de antieke maatschappij), zo vloeien de kenmerken van de samenleving die geroepen is om de dodelijke tegenstellingen van het kapitalisme aante vallen uit diezelfde noodzaak voort. Door van die tegenstellingen uit te gaan kunnen we dus de kenmerken van de toekomstige samenleving bepalen.

We kunnen in het kader van dit artikel natuurlijk niet in detail treden over deze tegenstellingen. Sinds meer dan een eeuw onderzoekt het marxisme die systematisch en onze organisatie heeft er al talloze teksten aan gewijd (1). We kunnen hier wel in grote trekken de oorsprong van die tegenstellingen samenvatten. Ze spruiten voort uit de wezenlijke kenmerken van het kapitalistisch systeem zelf: een productiewijze die de warenruil veralgemeend heeft tot alle geproduceerde goederen, terwijl in de maatschappijen uit het verleden een vaak klein deel van die goederen tot waren omgevormd werd. Die kolonisering van de economie door de waar heeft in het kapitalisme zelfs de arbeidskracht getroffen die door de mensen gebruikt wordt in hun productieve activiteit. Ontdaan van productiemiddelen heeft de producent om te overleven geen andere mogelijkheid dan zijn arbeidskracht te verkopen aan degenen die de productiemiddelen bezitten, de kapitalistische klasse. In de feodale maatschappij bijvoorbeeld, waar er al een wareneconomie bestond, was het de vrucht van zijn arbeid die door de handwerker of de boer verkocht werd. En het is precies die veralgemening van de waar die aan de basis ligt van de tegenstellingen van het kapitalisme: de overproductiecrisis heeft haar wortels in het feit dat het doel van dit systeem er niet in bestaat gebruikswaarden te produceren, maar ruilwaarden die kopers moeten vinden. In het onvermogen van de maatschappij om het geheel van de geproduceerde waren te kopen (hoewel de behoeften verre van bevredigd zijn) schuilt die rampzalige toestand die als een werkelijke absurditeit verschijnt: het kapitalisme stort niet ineen omdat het te weinig produceert, maar juist omdat het teveel produceert.

Het eerste kenmerk van het kommunisme zal dus de afschaffing van de waar zijn, de ontwikkeling van de productie van gebruikswaarden, en niet van ruilwaarden.

Het marxisme, en Rosa Luxemburg in het bijzonder, heeft duidelijk gemaakt dat de oorsprong van de overproductie ligt in de behoefte van het kapitaal als geheel om door de verkoop buiten zijn eigen sfeer dat deel van de geproduceerde waren te realiseren dat overeenstemt met de meerwaarde die aan de proletariërs onttrokken wordt en die moet dienen voor de accumulatie. Naarmate die buitenkapitalistische sfeer kleiner wordt kunnen de stuiptrekkingen van het systeem alleen maar rampzaliger vormen gaan aannemen.

Het enige middel om de tegenstellingen van het kapitalisme te overstijgen ligt dus in de afschaffing van alle vormen van de waar, en in het bijzonder van de waar arbeidskracht, dat wil zeggen van het loonstelsel.

De afschaffing van de warenruil veronderstelt ook dat de basis daarvan afgeschaft wordt, het privé eigendom. Pas wanneer de rijkdommen van de maatschappij door haarzelf op collectieve wijze toegeëigend worden kan de koop en verkoop van die rijkdommen verdwijnen (wat onder embryonaire vorm al bestond in de primitieve gemeenschappen). Zo’n collectieve toe-eigening door de samenleving van de rijkdommen die zij produceert, en in het bijzonder van de productiemiddelen, betekent dat het niet meer mogelijk is voor een deel ervan, een sociale klasse (ook onder de vorm van een staatsbureaucratie) over die middelen te beschikken en daarmee een ander deel uit te buiten. De afschaffing van het loonstelsel zal dus niet gerealiseerd kunnen worden op basis van de invoering van een andere vorm van uitbuiting, maar enkel door de afschaffing van de uitbuiting onder al haar vormen. In tegenstelling tot het verleden zal het soort omvorming dat vandaag de maatschappij kan redden voortaan niet meer kunnen uitmonden op nieuwe uitbuitingsvoorwaarden. Het kapitalisme heeft werkelijk de materiële voorwaarden geschapen voor een overvloed die toelaat de uitbuiting achter ons te laten. Die voorwaarden voor overvloed blijken ook uit het bestaan van overproductiecrises (zoals het Kommunistisch Manifest vaststelt).

Niet iedere uitgebuite klasse is noodzakelijk revolutionair

De vraag die zich dus stelt is: welke kracht in de maatschappij is in staat die omvorming door te voeren, de privé eigendom af te schaffen, en een eind te maken aan elke vorm van uitbuiting?

Het eerste kenmerk van die klasse is dat ze uitgebuit wordt, want enkel een uitgebuite klasse heeft belang bij het afschaffen van de uitbuiting. Wanneer in de revoluties uit het verleden de revolutionaire klasse in geen geval een uitgebuite klasse kon zijn, omdat de nieuwe productieverhoudingen noodzakelijkerwijs uitbuitingsvoorwaarden waren, is vandaag precies het omgekeerde waar. In hun tijd koesterden utopische socialisten (zoals Fourier, Saint-Simon, Owen) nog de illusie dat de revolutie uitgevoerd kon worden door elementen uit de bourgeoisie zelf. Zij hoopten dat zich binnen de heersende klasse verlichte en gefortuneerde filantropen zouden bevinden die, omdat ze de superioriteit van het kommunisme ten opzichte van het kapitalisme begrepen, geneigd zouden zijn projecten te financieren van ideale gemeenschappen die zich door hun voorbeeld als een olievlek zouden verbreiden. Maar omdat de geschiedenis niet gemaakt wordt door individuen maar door klassen, werd die hoop in enkele decennia tijd de bodem ingeslagen. Ook al werden enkele zeldzame leden van de bourgeoisie bereid gevonden de vrijgevige ideeën van de utopisten over te nemen, dan keerde het geheel van de heersende klasse als zodanig dergelijke initiatieven, die haar eigen verdwijnen tot doel hadden, natuurlijk de rug toe, als ze ze al niet actief bestreed.

Maar verder is het geenszins voldoende een uitgebuite klasse te zijn om ook een revolutionaire klasse te zijn, zoals we gezien hebben. Er bestaan vandaag in de wereld, in het bijzonder in de onderontwikkelde landen, nog massa’s arme boeren die de uitbuiting ondergaan onder de vorm van het onttrekken van een deel van de vrucht van hun arbeid waarmee een deel van de heersende klasse zich verrijkt, ofwel rechtsreeks, ofwel via belastingen, of door de rente die ze aan banken of aan woekeraars moeten betalen. Op de vaststelling van de vaak ondraaglijke ellende van die sociale laag van boeren steunen allerlei tiersmondistische, maoïstische, guevaristische e.a. misleidingen. Wanneer deze boeren ertoe gebracht worden de wapens op te nemen, was dat steeds als voetvolk van een of andere kliek van de bourgeoisie die zich, eens ze aan de macht geraakt was, gehaast heeft de uitbuiting op te drijven, vaak onder bijzonder wrede vormen (zie bijvoorbeeld de episode met de Rode Khmer in Cambodja in de tweede helft van de jaren 1970). Het afnemen van die misleidingen (die zowel door stalinisten als door trotskisten en zelfs door sommige ‘radicale denkers’ zoals Marcuse verspreid werden) bewijst alleen de patente mislukking van het zogenaamde ‘revolutionair perspectief’ dat gedragen zou worden door de arme boerenstand. In werkelijkheid kunnen de boeren, al worden ze op verschillende manieren uitgebuit en voeren ze soms bijzonder gewelddadige strijd om die uitbuiting te beperken, in hun strijd nooit het doel stellen van de afschaffing van de privé-eigendom, omdat zij zelf kleine eigenaars zijn of dat willen wrden daar  zij in gelijkaardige omstandigheden leven (2). En zelfs wanneer boeren collectieve structuren opzetten om hun inkomsten te verhogen door een verbetering van hun productiviteit of van de commercialisering van hun productie, is dat in regel onder de vorm van coöperatieven die noch de privé-eigendom, noch de warenruil in vraag stellen. Samengevat kunnen klassen en sociale lagen die overblijfselen van het verleden zijn (landbouwbedrijven, artisanaat, vrije beroepen enzovoort) en die enkel blijven bestaan omdat het kapitalisme, ook al overheerst dat de wereldeconomie compleet, niet in staat is alle producenten in loontrekkers te veranderen, geen dragers zijn van een revolutionair project. Wel integendeel: het enige perspectief waar zij eventueel van dromen is dat van een terugkeer naar een mythische ‘gouden eeuw’ uit het verleden. De dynamiek van hun specifieke strijd kan alleen reactionair zijn.

Omdat de afschaffing van de uitbuiting in wezen samenvalt met de afschaffing van het loonstelsel zal de enige klasse die deze specifieke vorm van uitbuiting ondergaat, het proletariaat in werkelijkheid de enige klasse zijn die in staat is een revolutionair project te dragen. Alleen de uitgebuite klasse binnen de kapitalistische productie-verhoudingen, product van de ontwikkeling van die productieverhoudingen, is in staat een perspectief van overstijgen van die verhoudingen te ontwikkelen.

Alleen het proletariaat kan het kapitalisme omverwerpen

Als product van de ontwikkeling van de grootindustrie, van een socialisering van het productieproces zoals de mensheid nooit eerder heeft beleefd, kan het moderne proletariaat nooit dromen van enige terugkeer naar vroeger (3). Bijvoorbeeld: terwijl de herverdeling of verdeling van de gronden een ‘realistische’ eis kan lijken voor de arme boeren, zou het voor de arbeiders die op geassocieerde wijze producten maken die onderdelen, grondstoffen en technologie omvatten uit de gehele wereld, onzinnig zijn voor te stellen hun onderneming in stukjes te verdelen om die zich eigen te maken. Zelfs de illusies over zelfbeheer, dat wil zeggen het gemeenschappelijk eigendom van het bedrijf door degenen die er werken (wat een moderne versie is van de arbeiderscoöperatie) hebben hun beste tijd gehad. Na talloze ervaringen (zoals bij de LIP-fabriek in Frankrijk, begin jaren 1970) die meestal uitgedraaid zijn op een confrontatie tussen het geheel van de arbeiders en degenen die zij als beheerders benoemd hadden, zijn de meeste arbeiders er zich van bewust dat gezien het nodig is de competitiviteit van het bedrijf te behouden op de kapitalistische markt, zelfbeheer meteen zelfuitbuiting betekent. Het proletariaat kan enkel maar vooruit kijken wanneer zijn historische strijd zich ontwikkelt, niet naar een opsplitsen van het eigendom en van de kapitalistische productie, maar naar het voltooien van het proces van hun socialisering dat het kapitalisme aanzienlijk heeft doen vorderen, maar dat het door zijn eigen aard niet kan voltooien, ook al zijn eigendom en productie geconcentreerd in handen van een nationale staat (zoals het geval was in de stalinistische regimes).Het proletariaat beschikt over een aanzienlijke potentiële kracht om die taak te volbrengen.Enerzijds wordt in de ontwikkelde kapitalistische maatschappij het leeuwendeel van de maatschappelijke rijkdom geproduceerd door de arbeid van de arbeidersklasse, ook al vormt die vandaag een minderheid van de wereldbevolking. In de industrielanden is het aandeel van de onafhankelijke werkers (boeren, handwerkslui enzovoort) in het nationaal product verwaarloosbaar. Dat is zelfs het geval in de achtergebleven landen waar de grote meerderheid van de bevolking leeft (of overleeft) van het bewerken van het land.

Anderzijds heeft het kapitaal de arbeidersklasse uit noodzaak geconcentreerd in reusachtige productie-eenheden, die niets meer gemeen hebben met wat er in de tijd van Marx bestond. Die productie-eenheden zijn op hun beurt in het algemeen weer geconcentreerd in het hart of de nabijheid van steeds dichter bevolkte steden. Dat samenbrengen van de arbeidersklasse, zowel qua wonen als qua werken, houdt een onvergelijkbare kracht in wanneer de klasse die weet uit te spelen, in het bijzonder door de ontwikkeling van haar collectieve strijd en haar solidariteit.

En tenslotte is één van de wezenlijke krachten van het proletariaat zijn vermogen tot bewustwording. Alle klassen, in het bijzonder de revolutionaire klassen, hebben zich een vorm van bewustzijn gegeven. Maar dat bewustzijn kon enkel maar misleid zijn, ofwel omdat het project dat vooropgesteld werd niet verwezenlijkt kon worden (wat het geval is met de boerenoorlog van 1525 in Duitsland, bijvoorbeeld), ofwel omdat de revolutionaire klasse gedwongen worden te liegen, de werkelijkheid te verbergen voor degenen die zij wil meetrekken in haar actie maar die zij zal blijven uitbuiten (wat het geval is met de burgerlijke revolutie van 1789 met de slogans ‘Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap’). Omdat ze als uitgebuite klasse die draagster is van het revolutionair project dat alle uitbuiting gaat afschaffen, haar objectieven noch de einddoelen van haar actie verborgen moet houden, noch voor zichzelf, noch voor andere klassen, kan het proletariaat in de loop van zijn historische strijd een bewustzijn ontwikkelen dat vrij is van elke misleiding. Daardoor kan dit zich tot een zeer hoog niveau ontwikkelen, veel hoger dan waartoe de vijandelijke klasse, de bourgeoisie, ooit in staat is. En juist dat vermogen tot bewustwording vormt, samen met zijn klasse-organisatie, de beslissende kracht van het proletariaat.

Naar Internationale Revue, nr. 73.

(1) Zie met name de brochure ‘Het verval van het kapitalisme’.

(2) Er bestaat een landbouwproletariaat dat als enig bestaansmiddel de verkoop van zijn arbeidskracht aan de grondbezitters heeft, in ruil voor een loon. Dat deel van de boerenstand maakt deel uit van de arbeidersklasse en zal tijdens de revolutie haar bruggenhoofd zijn op het platteland. Maar omdat hij zijn uitbuiting beleeft als het gevolg van een ‘ongeluk’ dat hem de erfenis van een stuk grond ontnomen heeft, of hem een te klein perceel overgelaten heeft, zal de landarbeider in loondienst, die vaak een seizoenarbeider is of werkt in een familiebedrijf, er meestal van dromen ooit een eigendom of een groter stuk grond te verwerven. Alleen de strijd in een gevorderd stadium van het stadsproletariaat zal hem toelaten die hersenschimmen te vergeten door hem het perspectief voor te stellen van de socialisering van de grond, op dezelfde manier als de socialisering van de andere productiemiddelen.

(3) In het begin van de ontwikkeling van de arbeidersklasse, voerden bepaalde sectoren daarvan die werkloos werden door de invoering van nieuwe machines, hun revolte tegen die machines om ze te vernietigen. Die pogingen tot terugkeer naar vroegere waren slechts een embryonaire vorm van arbeidersstrijd die snel voorbijgestreefd werd door de economische en politieke ontwikkeling van het proletariaat.

Thema's verdiepen: 

Theoretische vraagstukken: