Door Internationalisme op
In het vorige deel van dit artikel over de beweging van mei 68 hebben we de eerste etappe ervan beschreven: de mobilisatie van de studenten. We hebben duidelijk gemaakt dat de agitatie onder de studenten, vanaf 22 maart 1968 tot halfweg de maand mei, de uitdrukking in Frankrijk van een internationale beweging was, die bijna alle westerse landen trof. Zij was begonnen in de Verenigde Staten, in 1964 aan de Universiteit van Berkeley in Californië. We besloten dit eerste deel als volgt:
Wat al die bewegingen kenmerkt is natuurlijk in de eerste plaats de verwerping van de oorlog in Vietnam. Maar terwijl de stalinistische partijen, verbonden aan de regimes van Hanoi of Moskou, logisch gezien de leiding ervan zouden moeten nemen, zoals in de anti-oorlogsbewegingen tijdens de Koreaanse oorlog begin jaren 1950, was dat nu helemaal niet het geval. Integendeel: deze partijen hebben nu practisch geen invloed en keren zich vaak compleet tegen deze bewegingen. Dat is één van de kenmerken van de studentenbewegingen eind jaren 1960, die hun diepere betekenis blootlegt.
In dit tweede deel willen we deze betekenis verduidelijken. Daarvoor is het nodig om de belangrijkste thema’s in herinnering te roepen die de studenten destijds in beweging brachten.
De thema’s van de studentenrevoltes
in de jaren 1960 in de Verenigde Staten...
Zoals we al hebben aangegeven, was het verzet tegen de oorlog van de Verenigde Staten in Vietnam het meest verbreide en het sterkst mobiliserende thema in alle westerse landen. Het is geen toeval dat de studentenrevoltes zich in de eerste plaats in de VS opkwamen. De Amerikaanse jeugd werd rechtstreeks en onmiddellijk geconfronteerd met de oorlog, waar ze naartoe gestuurd werd om de ‘vrije wereld’ te verdedigen. Tienduizenden jonge Amerikanen betaalden voor het beleid van hun regering met hun leven; honderdduizenden kwamen gewond of verminkt uit Vietnam terug; miljoenen werden voor hun leven getekend door wat ze in de oorlog hadden meegemaakt. Behalve de verschrikkingen die ze ter plaatse meemaakten, die eigen zijn aan alle oorlogen, stonden velen voor de vraag “Wat doen wij in Vietnam?” De officiële verklaring was: ‘de democratie’, ‘de vrije wereld’ en ‘de beschaving’ verdedigen. Maar wat ze in werkelijkheid beleefden, weerlegde deze praatjes op flagrante wijze: het regime dat zij moesten beschermen, de regering van Saigon, was allesbehalve democratisch of geciviliseerd. Het was een militair regime, een dictatuur die bijzonder corrupt was. Op het terrein hadden de Amerikaanse soldaten veel problemen om te begrijpen dat zij ‘de beschaving’ verdedigden, terwijl van hen werd verlangs om zich uitzonderlijk barbaars te gedragen: om arme, onbewapende boeren moesten te terroriseren en af te slachten, vrouwen, kinderen en grijsaards incluis. Maar het waren niet alleen de uitgezonden soldaten die walgden van de verschrikkingen van de oorlog, dat gold ook voor een groeiend deel van de Amerikaanse jeugd. De jongens vreesden dat ze zouden moeten vertrekken, en de meisjes dat ze hun vrienden zouden verliezen. Allen werden in meerdere of mindere mate over de barbaarsheid van de oorlog ingelicht door de ‘veteranen’ die terugkwamen, of gewoon door de televisiekanalen (1). De schrijnende tegenstelling tussen de uitleg van de Amerikaanse regering over de ‘verdediging van beschaving en democratie’ en haar werkelijke handelen in Vietnam was een van de voornaamste voedingsbodems voor een revolte tegen de autoriteiten, en tegen de traditionele waarden van de Amerikaanse bourgeoisie (2). Deze revolte leidde in een eerste fase tot de Hippiebeweging, een pacifistische en geweldloze beweging die zich beriep op de ‘Flower Power’ (de macht van bloemen) met de bekende leuze ‘Make Love, Not War’(bedrijf de liefde, niet de oorlog). Het is niet toevallig dat de eerste studentenmobilisatie van enige omvang plaatsvond aan de Universiteit van Berkeley, aan de rand van San Francisco, het Mekka van de hippies. De thema’s en vooral de middelen van deze mobilisatie vertoonden nog gelijkenissen met deze beweging: het gebruik van de geweldloze ‘sit-in’ om ‘Free Speech’ (vrije meningsuiting) te eisen voor politieke propaganda binnen de universiteit, met name om de burgerrechten van de zwarten te steunen en om de militaire ronselcampagnes op de campus aan te klagen. Net als later in vele andere landen, waaronder in Frankrijk in 1968, is de repressie die in Berkeley ontketend wordt (800 aanhoudingen) een belangrijke factor voor de ‘radicalisering’ van de beweging. Vanaf de oprichting van de Youth International Party (Internationale jeugdpartij) door Abbie Hoffman en Jerry Rubin in 1967, die voordien tot de geweldlozen behoorden, geeft de revolte zich een ‘revolutionair’ perspectief tegen het kapitalisme. De nieuwe helden van de beweging zijn niet langer Bob Dylan en Joan Baez, maar een figuur als Che Guevara (die Rubin in 1964 in Havanna had ontmoet). De ideologie van de beweging was bijzonder verward. Er zaten anarchistische ingrediënten in (zoals de cultus van de vrijheid, met name de seksuele vrijheid, of het gebruik van drugs), maar ook stali-nistische ingrediënten (Cuba en Albanië werden als voorbeelden beschouwd). De actiemiddelen werden grotendeels aan de anarchisten ontleend, zoals bespotting en provocatie. Zo was één van de eerste wapenfeiten van de tandem Hoffman-Rubin het verspreiden van pakjes valse dollarbriefjes op de Beurs van New York, wat een stormloop van de beursgangers veroorzaakte. Tijdens de Democratische Conventie in de zomer van 1968 stelden ze het varken Pigasus kandidaat voor het presidentschap van de Verenigde Staten (3), terwijl ze ook een gewelddadige botsing met de politie voorbereidden.
Om de voornaamste kenmerken van de revoltes in de Verenigde Staten in de loop van de jaren 1960 samen te vatten: ze kwamen op als protest tegen de oorlog in Vietnam, tegen de rassendiscriminatie, tegen de ongelijkheid van de seksen en tegen de moraal en de traditionele waarden van Amerika. Zoals de meeste van hun exponenten vaststelden, had de beweging geenszins een proletarisch klassenkarakter, maar bestond zij voornamelijk uit opstandige kinderen van de bourgeoisie. Opnieuw was het geen toeval dat één van haar theoretici, de filosofieprofessor Herbert Marcuse, stelde dat de arbeidersklasse ‘geïntegreerd’ was en dat de krachten van de revolutie tegen het kapitalisme gezocht moesten worden bij andere sectoren, zoals de Zwarten, de boeren van de Derde wereld, of opstandige intellectuelen.
...en de revoltes in de andere landen
In de meeste andere westerse landen vertoonden de bewegingen die de studentenwereld in de jaren 1960 op stelten zetten sterke gelijkenissen met die in de Verenigde Staten: verwerping van de Amerikaanse interventie in Vietnam, opstand tegen de autoriteiten, met name de universitaire overheid, tegen autoriteit in het algemeen, tegen de traditionele moraal, en met name tegen de seksuele moraal. Dat is één van de redenen waarom de stalinistische partijen, symbolen van autoritarisme, geen enkele weerklank vonden binnen deze bewegingen, terwijl die toch vertrokken van de aanklacht tegen de Amerikaanse interventie in Vietnam, tegen de militaire krachten die ondersteund werden door het sovjetblok, en zich beriepen op het ‘antikapitalisme’. Het imago van de USSR was zwaar besmeurd door de onderdrukking van de Hongaarse opstand in 1956, en het portret van de oude apparatsjik Brezjnev was niet bijzonder inspirerend. De opstandigen van de jaren 1960 hingen liever een poster van Ho Chi Minh aan de muur van hun kamer (een andere oude apparatsjik, maar presentabeler en ‘heroïscher’), of de romantische kop van Che Guevara (een lid van een wat ‘exotische’ stalinistische partij), of van Angela Davis (een lid van de Amerikaanse stalinistische partij, maar met het dubbele voordeel zwart en vrouw te zijn, en met een mooie ‘look’ net als Che Guevara).
Dezelfde componenten, zich verzetten tegen de Vietnamoorlog en ‘libertair’ zijn, vinden we terug in Duitsland. De voornaamste woordvoerder van de beweging, Rudi Dutschke, kwam uit de Oost-Duitse DDR, die onder sovjetbeheer stond. Daar had hij zich al op jonge leeftijd verzet tegen de onderdrukking van de Hongaarse opstand. Zijn ideologische referenties waren ‘de jonge Marx’, de Frankfurter Schule (waartoe Marcuse behoorde), alsook de Situationistische Internationale (waarop de groep Subversive Aktion zich beroept, waarvan hij in 1962 de Berlijnse afdeling opricht). De Duitse ‘buitenparlementaire oppositie’ is, aan de vooravond van de gebeurtenissen van mei 68 in Frankrijk, de voornaamste uitdrukking van de studentenrevolte in Europa.
De thema’s en eisen van de studentenbeweging die zich in 1968 in Frankrijk ontwikkelt zijn fundamenteel dezelfde. Toch zien we dat de verwijzingen naar de Vietnamoorlog in de loop van de beweging plaats maken voor een hele reeks leuzen van situationistische of anarchistische (of zelfs surrealistische) signatuur, waarmee de muren bedekt raken (“Les murs ont la parole” – de muren hebben het woord).
De anarchistische thema's vinden we met name terug in:
- - De passie van het vernietigen is een scheppende vreugde (Bakoenin)
- - Het is verboden te verbieden
- - De vrijheid is de misdaad die alle misdaden omvat
- - Verkiezingen valstrik voor domoren (Élections piège à cons)
- - Vrijpostigheid is het nieuwe revolutionaire wapen
Ze worden aangevuld met slogans die oproepen tot ‘seksuele vrijheid’:
- - Houdt van elkaar
- - Knoop je hersens even vaak los als de rits van je broek
- - Hoe meer ik de liefde bedrijf, hoe meer ik de revolutie wil voeren. Hoe meer ik de revolutie maak, hoe meer zin ik heb om te vrijen
De situationistische verwijzing vinden we in:
- - Weg met de consumptiemaatschappij
- - Weg met de commerciële spektakelmaatschappij
- - Afschaffing van de vervreemding
- - Werk nooit!
- - Ik neem mijn wensen voor werkelijkheid want ik geloof in de werkelijkheid van mijn wensen
- - Wij willen geen wereld waarin de zekerheid om niet van honger te sterven verkregen wordt tegen de kans van verveling om te komen
- - Verveling is contrarevolutionair
- - Leven zonder dode momenten en genieten zonder belemmeringen
- - Laten we realist zijn en het onmogelijke eisen
Het generatieconflict (zeer verspreid in de USA en Duitsland) is aanwezig (ook in behoorlijk gemene vormen) in:
- Ren, kameraad, de oude wereld zit achter je aan
- De jongeren bedrijven de liefde, de ouden maken obscene gebaren
Verder mogen we ons in het Frankrijk van mei 1968, dat regelmatig bedekt werd met barricaden, verwachten aan:
- De barricade sluit de straat af, maar opent de weg
- De uitkomst van elke gedachte, CRS (oproerpolitie), is een straatsteen in je gezicht
- Onder de straatstenen ligt het strand.
En tenslotte wordt de grote verwarring die in deze periode tot uitdrukking komt goed samengevat in de volgende twee slogans:
- Er zijn geen revolutionaire gedachten, alleen revolutionaire daden
- Ik heb iets te zeggen, maar ik weet niet wat.
De betekenis van de studentenbewegingen in de jaren 1960
Deze leuzen, en de meeste slogans die ook in andere landen naar voren gebracht werden, wijzen er op dat de studentenbeweging in de jaren 1960 geenszins een proletarisch klassenkarakter bezat, ook al bestond op verschillende plaatsen (zoals in Italië en in Frankrijk) de wil om een brug te slaan naar de strijd van de arbeidersklasse. Deze intentie verraadde overigens een bepaalde neerbuigendheid naar de klasse toe, vermengd met een fascinatie voor dit mythische wezen, de arbeider in zijn blauwe werkpak, de held van een half verteerde kennismaking met de klassieken van het marxisme.
Fundamenteel was de studentenbeweging van de jaren 1960 kleinburgerlijk van aard, met als een van de meest uitgesproken aspecten, naast zijn anarchistische karakter, de wil “het leven onmiddellijk te veranderen”.
Het ‘revolutionair’ radicalisme van de voorhoede van die beweging, de geweldsverheerlijking door sommige delen ervan inbegrepen, is een illustratie te meer van haar kleinburgerlijke aard. In feite waren de ‘revolutionaire’ bekommernissen van de studenten van 1968 zonder twijfel ernstig gemeend, maar ze waren sterk getekend door de ‘derde wereld’ ideologie (het guevarisme of het maoïsme), of door het antifascisme. Ze hadden een romantische notie van de revolutie, zonder enig besef van het reëele ontwikkelingsproces van de beweging van de arbeidersklasse dat daartoe leidt.Voor de studenten die zichzelf als ‘revolutionair’ beschouwden, was de beweging van Mei 68 in Frankrijk al De Revolutie, en de barricades die er dagelijks werden opgeworpen, werden voorgesteld als de erfgenamen van die van 1848 of van de Commune van 1871.
Een van de componenten van de studentenbeweging van de jaren 1960 was het ‘generatieconflict’, de zeer belangrijke kloof tussen de nieuwe generatie en die van hun ouders, die talloze kritieken naar het hoofd geslingerd kregen. In het bijzonder werd aan deze generatie, vanwege het feit dat zij zo hard gewerkt had om een situatie van ellende, zoniet hongersnood, als gevolg van de Tweede Wereldoorlog te boven te komen, verweten dat ze zich slechts om materieel welzijn bekommerde. Vandaar het succes van fantasieën over de ‘consumptiemaatschappij’ en slogans als ‘Werk nooit!’. Kind van een generatie die volop de contrarevolutie had ondergaan, verweet de jeugd van de jaren 1960 haar conformisme en onderwerping aan de eisen van het kapitalisme. Van de andere kant begrepen vele ouders niet – en konden het moeilijk accepteren – dat hun kinderen de offers die zij hadden gebracht om hen van een betere economische situatie te verzekeren, met misprijzen bekeken.
Toch bestaat er een echte economische factor als aanzet tot de studentenrevolte van de jaren 1960. Er was in die periode geen grote dreiging van werkloosheid of werkonzekerheid na de studie, zoals nu wel het geval is. De voornaamste ongerustheid die toen de studerende jeugd trof was dat ze voortaan niet meer aanspraak zou kunnen maken op dezelfde sociale status, welke de vorige generatie universitair gediplomeerden genoot. In feite was de generatie van 1968 de eerste die geconfronteerd werd met het verschijnsel van de ‘proletarisering van de kaders’ die door de sociologen van die tijd uitvoerig bestudeerd is. Dit verschijnsel had enkele jaren voordien zijn intrede gedaan, nog voor de openlijke crisis zich manifesteerde, na een aanzienlijke toename van het aantal studenten aan de universiteiten. Deze toename was het gevolg van de behoeften van de economie, maar ook van de wil en mogelijkheden van de oudere generatie om hun kinderen te verzekeren van een economische en sociale situatie die beter was dan die van henzelf. Deze ‘massificatie’ van de studentenbevolking bracht een groeiende malaise te weeg, als gevolg van het voortbestaan van universitaire structuren en praktijken uit een tijd waarin alleen de elite haar kon bezoeken, en met name van een sterk autoritarisme.
De studentenbeweging ontwikkelde zich vanaf 1964 in een periode van economische ‘voorspoed’, maar vanaf 1967 is dat niet langer het geval. De economische situatie van het kapitalisme begon ernstig af te takelen, wat de malaise van de studerende jeugd nog versterkte. Dat is één van de redenen die ons in staat stelt om te begrijpen waarom die beweging in 1968 haar hoogtepunt kent. Het laat ons begrijpen waarom, vanaf mei 1968, de arbeidersklasse het voortouw neemt. Dit behandelen we in het volgende deel.
Fabienne / 29.03.08
(1) Tijdens de Vietnamoorlog waren de Amerikaanse media nog niet onderworpen aan de militaire autoriteiten. Dat is een ‘fout’ die de Amerikaanse regering niet opnieuw begaan heeft tijdens de oorlogen tegen Irak in 1991 en vanaf 2003.
(2) Een dergelijk verschijnsel heeft vlak na de Tweede Wereldoorlog niet plaatsgevonden: de Amerikaanse soldaten hadden ook in de hel geleefd, met name degenen die in 1944 in Normandië geland waren, maar hun offers werden door bijna iedereen aanvaard, omdat de autoriteiten en de media de barbaarsheid van het nazi-regime op grote schaal hadden blootgelegd.
(3) In het begin van de twintigstee eeuw hadden de Franse anarchisten een ezel voorgedragen als kandidaat bij de parlementaire verkiezingen.