De delokalisaties tonen de wetmatigheden van de kapitalistische uitbuiting - tweede deel

Printer-friendly version

We publiceren hier het tweede deel van het artikel over de delokalisaties. In het eerste deel, verschenen in  Internationalisme nr. 323 en Wereldrevolutie nr. 107, hebben we in het daglicht gesteld dat het niet om een nieuw of recent verschijnsel gaat, zoals het altermondialisme en ultralinks beweren, maar dat het tegelijk met het kapitalisme op de wereld is gekomen. Het is het gevolg van de ongebreidelde concurrentie tussen kapitalisten die eigen is aan het systeem, en een middel om een maximale uitbuiting van de arbeidersklasse na te streven. In het tweede deel zullen we zien dat de delokalisaties een middel zijn om de proletariërs wereldwijd tegen elkaar te laten concurreren, dat deel uitmaakt van het geheel van de kapitalistische aanvallen tegen hen. De tamtam die ‘links’ ertegen maakt, verklaart ze in feite tot een bijzondere aanval op zich, die “vermijdbaar” en dus minder “acceptabel” zou zijn dan andere aanvallen. Hiermee wordt in feite de werkelijkheid van de permanente crisis van het kapitalisme en van zijn ineenstorting verdoezeld.

De delokalisaties hebben miljoenen banen vernietigd in de westerse industrielanden. In enkele tientallen jaren zijn hele industrietakken, zoals de textielsector, bijna helemaal overgebracht naar de landen waar de arbeidskracht goedkoper is. De Franse textielindustrie stelt nog slechts 150.000 personen te werk, dat wil zeggen evenveel als de Tunesische, tegen één miljoen dertig jaar gelden” (1). In andere sectoren is het de uitdrukking van een voortdurende daling van de werkgelegenheid. Zo zouden de personeelsbestanden, die in de automobielsector in Frankrijk sinds 1990 van 220.000 naar 180.000 gedaald zijn, ondanks de komst van buitenlandse constructeurs zoals Toyota, nog verder moeten inkrimpen” (2). De delokalisaties vormen een van de brutaalste aanvallen van de heersende klasse op het proletariaat. Eerst en vooral door de proporties die deze samen met de andere aanvallen op een bepaald moment kunnen aannemen. Zo werden er in België tussen 1990 en 1995, meer dan 17.000 arbeiders getroffen door de delokalisaties, wat neerkomt op 19% van de collectieve ontslagen. Vervolgens is er het feit dat de getroffen arbeiders weinig kans maken om opnieuw een baan te vinden en dus de rangen van de langdurig werklozen aanvullen. Tenslotte spreiden de delokalisaties zich uit naar nieuwe categorieën van arbeiders, die van de 'witte boorden' en de hoog gekwalificeerde arbeidskracht. In Frankrijk “dreigen 200.000 banen in de dienstensector (waarvan 90.000 diensten zijn voor de bedrijven, 20.000 voor onderzoek en ontwikkeling) overgebracht te worden naar Oost-Europa of Azië tegen 2010” (3).

Nochtans treffen de delokalisaties niet alleen diegenen die hun baan verliezen in de westerse industrielanden. Heel het wereldproletariaat komt onder de druk te staan van de dolle concurrentiekoers tussen de kapitalistische landen en de chantage met de delokalisatie gebeurt zowel in de vertrek- als in de bestemmingslanden van de delokalisaties. In India wordt de vrees uitgespeeld voor de concurrentie van Rusland, Pakistan en China. In Oost-Europa wordt de arbeidersklasse van bepaalde sectoren (voeding, textiel, petrochemie en communicatie-uitrusting) ook geconfronteerd met de delokalisaties naar de landen van Azië. De zoektocht van productie tegen de geringste kosten maakt dat er binnen China delokalisaties zijn naar arme regio's van het centrum en het oosten, een heersende tendens in de textielsector. Het kapitaal heeft de richtlijnen van Bolkestein niet afgewacht om de ‘omgekeerde’ delokalisaties te gebruiken door arbeidskrachten te gebruiken uit landen met een lagere levensstandaard om bestaande arbeidskracht te vervangen. De toevlucht tot illegale arbeidskracht is sinds de jaren 1990 gevoelig toegenomen; hij bereikt al 62% in de Italiaanse landbouw!

De delokalisaties zijn in werkelijkheid de illustratie van het opzetten van ongenadige concurrentie van verschillende delen van de arbeidersklasse tegenover elkaar op internationale schaal.

De versterking van de kapitalistische uitbuiting voor heel de arbeidersklasse

Door te delokaliseren naar Oost-Europa of naar China, mikken de grote bedrijven en de westerse staten er op om te profiteren van de verschrikkelijke uitbuitingsomstandigheden die het kapitaal daar oplegt. Dat is het geval in China waar “miljoenen mensen tussen de 60 en 70 uur per week werken en minder verdienen dan het minimumloon van hun land. Ze leven in slaapzalen waar soms tot 20 personen worden opgehokt. De werklozen die recent hun baan verloren hebben zijn bijna even talrijk als de werklozen in de rest van de wereld samen”(4). “De ontslagpremies en de bijpassingen die aan de arbeiders beloofd werden, worden nooit gestort. (…) aan de arbeiders kan het recht geweigerd worden te huwen, dikwijls wordt het ze verboden zich te verplaatsen binnen het bedrijf (waar ze gelogeerd zijn) of het te verlaten buiten de werkuren. (…) In de fabrieken van de speciale zone van Shenzhen, in het zuiden van China, is er een gemiddelde van 13 arbeiders per dag die een vinger of een arm verliezen en sterft om de 4,5 werkdagen een arbeider aan een arbeidsongeval” (5).

Wat het kapitaal er toe drijft om te delokaliseren naar Oost-Europa is het doel om “een goed gevormde en weinig kostende bevolking” uit te buiten “Al deze landen hebben arbeidsdagen die langer duren dan in het Westen, respectievelijk 43,8 en 43,4 uur in Letland en Polen. Bij al die werkuren komt nog bij dat de overuren minder of zelfs niet betaald worden (…) Bovendien is er een grote toename van het deeltijds werk. Dit is dikwijls het voorrecht van de ouderen, de gehandicapten en de jongeren die op de arbeidsmarkt komen. In Polen zijn 40% van de deeltijdse arbeiders gepensioneerden, mensen met een handicap. (…) (De talrijke bedrijven met buitenlands kapitaal) bieden ook het meest 'asociale' werk: men vindt daar heel veel grote winkelcomplexen die zeven dagen per week, en vierentwintig uur per dag open zijn” (6).

In de westerse landen betekenen de delokalisaties het afdanken van de arbeiders, wier uitbuiting niet genoeg winst oplevert voor het kapitaal. Nochtans is het aandeel van de delokalisaties op de andere aanvallen niet de enige bron van werkloosheid en het aantasten van de levensvoorwaarden van het proletariaat. Het doel dat de bourgeoisie nastreeft is niet het massaal overbrengen van het geheel van de productie naar lage-lonenlanden. Zo is “de weerslag op de tewerkstelling niet verwaarloosbaar, maar blijft hij toch beperkt (…) de delokalisaties zijn verantwoordelijk voor 7% van de herstructureringen en voor 5% van de geschrapte banen in Europa. (…) Tussen 1990 en 2001 hebben de delokalisaties van Duitse bedrijven naar landen van Oost- en Centraal- Europa geleid tot het schrappen van 90.000 arbeidsplaatsen in Duitsland, dat wil zeggen 0,7% van het personeelsbestand van de betrokken bedrijven en 0,3% van de totale Duitse tewerkstelling”(7).

In Frankrijk "zouden 95.000 banen in de industrie geschrapt zijn en gedelokaliseerd naar het buitenland tussen 1995 en 2001, dat wil zeggen een gemiddelde van 13.000 per jaar. In vergelijking daarmee is het jaarlijkse opdoeken van banen in de industrie van de orde van 500.000. (…) Men vermoedt dat de delokalisaties een totaal bereiken van 2,4% van de effectieven van de industrie, uitgezonderd de energiesector. (…) Slechts een beetje minder dan de helft van de delokalisaties zijn bestemd voor zogenoemde 'lage lonen' landen. Ongeveer één sluiting van een industriële onderneming op 280 stemt overeen met een delokalisatie naar een lage lonen land” (8). De uitlatingen van de bourgeoisie zelf maken brandhout van de bewering dat de delokalisaties de belangrijkste verklaring zouden zijn voor de desindus-trialisatie en de massale werkloosheid.

Het feit daarentegen dat de bourgeoisie haar toevlucht neemt tot de chantage met de delokalisaties als middel om het proletariaat alsmaar grotere opofferingen te doen aanvaarden, geeft aan wat er voor de bourgeoisie op het spel staat: hardere uitbuitingsvoorwaarden opdringen en een vermindering van de kosten van de arbeidskracht (lage lonen) daar waar de productie niet delokaliseerbaar is en niet moet zijn, daar waar de inzet economisch het belangrijkst is voor het kapitaal en de concurrentie tussen de kapitalistische haaien het grofst is.

Het voorbeeld van Duitsland is bijzonder illustratief. In naam van de concurrentiekracht van de ‘Duitse onderneming’ en dank zij de chantage van de delokalisaties en het schrappen van banen is de flexibiliteit opgelegd, of door arbeidstijdvermindering met loonverlies, of door arbeidstijdvermeerdering zonder loonaanpassing. Zo heeft Siemens, na het overbrengen van haar activiteiten Diensten en Ontwikkeling naar Tsjechië, India, Rusland en China, in 2004 de 40 urige werkwerk opgelegd zonder loonaanpassing aan een groot deel van zijn 167.000 Duitse loontrekkers, onder de bedreiging van de delokalisatie van minstens 5.000 banen. In 2005 heeft de directie, nadat zij had aangekondigd dat er 2400 banen zouden geschrapt worden in haar informaticadienst SBS, de 4.600 loontrekkers van haar communicatieafdeling Com een vermindering van de werkweek opgelegd tot 30 uur (in plaats van 35,8) met loonsvermindering! Gelijklopend daarmee is de openbare sector de kampioen geworden van het ‘meer werken’. De spoorwegmaatschappij DB is overgestapt naar 40 uur en de verschillende deelstaten hebben de arbeidstijd van de regionale ambtenaren opgedreven van 40 naar 42 uur. Kortom het is op die manier dat in Duitsland, waar de bourgeoisie de hoogste loonkosten van de grote landen van de OESO onder vuur neemt, “de uitbetalingen, in werkelijke waarde, gedaald zijn met 0,9% tussen 1995 en 2004” (9). Daar, net zoals elders, kan de chantage van de delokalisaties niet losgemaakt worden van de andere aanvallen en gaat ze gepaard met de hervorming van het functioneren van de arbeidsmarkt, net als het in-vraag-stellen van de pensioensystemen en de ziekteverzekering.

Een reusachtige ideologische campagne tegen het bewustzijn in de arbeidersklasse

De burgerlijke campagnes richten hun schijnwerpers alleen op de delokalisaties omdat de heersende klasse er voordeel uit haalt tegen het proletariaat om het te ontwapenen in zijn strijd. Wanneer de vakbonden, de linkse partijen, de ultralinksen en de andersglobalisten, de delokalisaties verketteren als kenmerk voor de terugkeer naar arbeidsvoorwaarden zoals in de 19e eeuw, dan dient dat om voor het proletariaat beter te verdoezelen hoe zijn werkelijke toestand er uit ziet in de maatschappij.

Het marxisme heeft de tendensen tot de verlenging van de arbeidsdag en het verlagen van de lonen tot het levensminimum nooit toegeschreven aan het bloeddorstige karakter van de een of andere kapitalist in het bijzonder maar als het product van de voorwaarden die tot de aard zelf van het kapitalistisch systeem behoren. Het kapitalisme is werkelijk een vampier die verslaafd is aan de arbeidskracht, waar hij winst uitzuigt en waarmee hij zich voedt, die letterlijk diegenen doet leegbloeden die het schragen, de proletariërs: ”Maar in zijn mateloos blinde drift, in zijn weerwolfachtige geeuwhonger    naar meerarbeid, rent het kapitaal niet alleen de morele grenzen, maar ook de puur fysieke maximumgrenzen van de arbeidsdag omver. (…) Het kapitaal vraagt niet naar de levensduur van de arbeidskracht. Het enige dat het interesseert is het maximum aan arbeidskracht dat er op een werkdag uitgeperst kan worden. Het bereikt dit doel door de levensduur van de arbeidskracht te verkorten. (…) De kapitalistische productie, die in wezen productie van meerwaarde, opslorping van meerarbeid is, produceert dus met de verlenging van de arbeidsdag niet alleen de verkommering van de menselijke arbeidskracht, die wordt beroofd van de normale voorwaarden voor haar ontwikkeling en activiteit, in zowel morele als fysieke zin. Zij produceert de voortijdige uitputting en doding van diezelfde arbeidskracht. Zij verlengt de productietijd van de arbeider gedurende een bepaalde periode door zijn levenstijd te verkorten” (10).

Het enorme verschil met vandaag is dat in de 19e eeuw het proletariaat kon hopen op een verzachting van zijn toestand in de schoot van het kapitalistische systeem.  “Meteen al de eerste decennia van de onbeperkte huishouding van de grootindustrie hebben een zo vernietigende uitwerking gehad op de gezondheid en levenstoestanden van de werkende volksmassa, hebben zo verschrikkelijke sterfte, ziekelijkheid, fysieke verminking, geestelijke verwaarlozing, epidemische ziekten, ongeschiktheid voor militaire dienst teweeggebracht, dat de bestendigheid zelf van de maatschappij ten diepste bedreigd scheen. (…) Het kapitaal moest dus, in zijn eigen belang, om de uitbuiting in de toekomst mogelijk te maken, enkele grenzen stellen aan de tegenwoordige uitbuiting. De kracht van het volk moest een beetje geschoond worden om haar verdere uitbuiting veilig te stellen. Van een onrendabele roofeconomie moest worden overgegaan op de rationele uitbuiting. Daaruit zijn de eerste wetten over de maximale arbeidsdag ontstaan, net als het geheel van de burgerlijke sociale hervormingen." (11) En dat resultaat werd dan nog behaald tegen de verwoede weerstand van de kapitalisten en na decennia van niet aflatende klassenstrijd. Het kon slechts verkregen worden omdat het kapitalistische systeem zich in een opbloeiende fase bevond, in volle expansie.

Vandaag kan de niet aflatende concurrentie tussen de kapitalistische naties in hun strijd om steeds nauwer wordende markten, oververzadigd met waren, niets anders uitlokken dan een algemene in-vraag-stelling van de bestaande  levensstandaard’ van de westerse industrielanden, zonder hoop op terugkeer. Alle feiten bevestigen de voorspellingen van het marxisme, de ineenstorting van het kapitalisme is een sociale ramp.

Voor de arbeiders van de hele wereld zit er niets anders op dan leren elkaar te beschouwen als strijdkameraden en elkaar de hand te reiken over de sectoren en grenzen heen, om van hun bewegingen één enkele strijd te maken tegen het kapitalisme en hun bewustzijn te ontwikkelen dat deze strijd enkel als doel kan hebben om het kapitalistische systeem te vernietigen, dat wil zeggen de afschaffing van de loonarbeid, de wortel van de slavernij van het proletariaat n

Scott

 

(1) L'Expansion, 27 oktober 2004

(2) Idem

(3) L'Expansion.com, 19 april 2005

(4) CISL en ligne, 9 december 2005

(5) China, Amnesty International, 30 april 2002

(6) Le Monde, 18 oktober 2005

(7) Le Monde, 26 mei 2005

(8) Dossiers et documents du Monde, november 2005

(9) L'Humanité, 14 februari 2006

(10) K. Marx, Het kapitaal, deel 1, Hoofdstuk VIII: De arbeidsdag. Voor de noties arbeidskracht, meerwaarde, meerarbeid (overwerk), zie deel 1 van dit artikel in Internationalisme nr. 323 / Wereldrevolutie nr. 107.

(11) Rosa Luxemburg, Inleiding tot de politieke economie, Hoofdstuk IV: Loonarbeid.

Theoretische vraagstukken: