Door Internationalisme op
Met haar opstand in november 1918 had de arbeidersklasse de bourgeoisie in Duitsland gedwongen een einde te maken aan de oorlog. Om de radicalisering van de beweging te saboteren en een herhaling van de ‘gebeurtenissen in Rusland’ te verhinderen, gebruikte de kapitalistische klasse de SPD als oorlogsmachine in de strijd tegen de arbeidersklasse. Dankzij een bijzonder doeltreffende sabotagepolitiek deed de SPD, met behulp van de vakbonden, al wat ze kon om de macht van de arbeidersraden te ondermijnen.
Tegenover de explosieve ontwikkeling van de beweging, met soldaten die overal aan het muiten sloegen en zich aansloten bij het kamp van de opstandige arbeiders, kon de bourgeoisie niet onmiddellijk overgaan tot repressie. Ze moest eerst politiek tegen de arbeidersklasse optreden en die weg volgen teneinde een militaire overwinning te kunnen behalen.
Toch begon de voorbereiding van de militaire actie vanaf het allereerste begin. Het waren niet de rechtse partijen van de bourgeoisie die deze repressie organiseerden, maar de partij die nog werd gezien als ‘de grote Partij van het proletariaat’, de SPD, en ze deed dat in nauwe samenwerking met het leger. Het waren deze fameuze democraten die zich inzetten om de laatste verdedigingslinie van het kapitalisme te vormen. Zij waren het die de meest doeltreffende borstwering van het kapitaal vormden. De SPD begon met het op de been brengen van commando-eenheden, daar het reguliere leger, besmet met het ‘virus van de arbeidersstrijd’, steeds minder aan de burgerlijke regering gehoorzaamde. Deze compagnies van vrijwilligers, die een speciaal soldij ontvingen, zouden dienen als hulptroepen van de repressie.
De militaire provocaties van 6 en 24 december
Precies één maand na het uitbreken van de strijd gaf de SPD de politie het bevel met geweld binnen te dringen in de kantoren van Die Rote Fahne, de krant van Spartakus. Karl Liebknecht, Rosa Luxemburg en andere Spartakisten, maar ook leden van De Uitvoerende Raad van Berlijn, werden gearresteerd.
Op hetzelfde moment vielen troepen, die trouw waren gebleven aan de regering, een betoging aan van soldaten die gedemobiliseerd of gedeserteerd waren; 14 betogers werden gedood. In antwoord daarop gingen op 7 december verschillende fabrieken in staking. In alle fabrieken vonden algemene vergaderingen plaats. Voor het eerst was er, op 8 december, een betoging van gewapende soldaten en arbeiders waaraan 150.000 personen deelnemen. In steden in de Ruhr, zoals Mülheim, namen arbeiders en soldaten enkele fabrieksbazen gevangen.
Tegenover die provocaties van de regering stuurden de revolutionairen niet aan op een onmiddellijke opstand, maar riepen ze de arbeiders op massaal in beweging te komen. De Spartakisten hadden de situatie ingeschat als nog niet rijp genoeg om de burgerlijke regering omver te werpen, meer bepaald vanuit het oogpunt van de bekwaamheden van de arbeidersklasse.
Het Nationale Radencongres, dat half december 1918 plaatsvond, liet zien dat dit inderdaad het geval was en de bourgeoisie zou gebruik maken van deze situatie. De afgevaardigden op dit Congres besloten hun beslissing te onderwerpen aan een Nationale Vergadering, die verkozen moest worden. Tegelijkertijd werd een Centrale Raad (Zentralrat) gevormd, uitsluitend bestaande uit SPD-leden, die beweerde te spreken uit naam van de arbeiders- en soldatenraden in Duitsland. De bourgeoisie heeft deze zwakheid van de arbeidersklasse uitgebuit door meteen na het Congres een andere militaire provocatie te ontketenen: op 24 december gingen commando-eenheden en regeringstroepen over tot de aanval. Elf mariniers en verschillende soldaten werden gewond. Eens te meer wekte dit grote verontwaardiging bij de arbeiders. De arbeiders van het autobedrijf Daimler en verschillende andere fabrieken in Berlijn richtten een Rode Garde op. Op 25 december vonden er, in antwoord op de aanval, machtige betogingen plaats. De regering moest een stap terugdoen. De regeringsploeg verloor steeds meer aan krediet, en de USPD, die tot dan toe met de SPD in de regering zat, trok zich eruit terug.
Maar de bourgeoisie gaf niet op. Ze bleef ijveren voor de ontwapening van het proletariaat dat in Berlijn nog wapens bezat, en bereidde zich erop voor om het een beslissende klap toe te brengen.
De SPD roept op de kommunisten te vermoorden
Om de bevolking op te zetten tegen de klassebeweging, werd de SPD de spreekbuis van een enorme lastercampagne tegen de revolutionairen; een campagne die er zelfs toe overging te eisen dat met name de Spartakisten ter dood gebracht zouden worden.
Eind december trad de Spartakusgroep uit de USPD om met de IKD de KPD op te richten. De arbeidersklasse had nu dus een klassepartij, die geboren was in het vuur van de beweging en die het doelwit werd van de aanvallen van de SPD, de voornaamste verdediger van het kapitaal.
Voor de KPD was de grootst mogelijke massa-activiteit van de arbeiders onmisbaar om zich te kunnen verzetten tegen die tactiek van het kapitaal. “Na de aanvankelijke fase van de revolutie, die van de voornamelijk politieke strijd, opent zich nu een fase van versterkte, intensievere en voornamelijk economische strijd” (Rosa Luxemburg op het Oprichtingscongres van de KPD). De SPD-regering “zal de vlammen van de economische klassestrijd niet overleven” (ibid.) Daarom doet het kapitaal, met de SPD op kop, al wat het kan om iedere uitbreiding van de strijd naar dat terrein te verhinderen door voortijdig gewapende arbeidersopstanden uit te lokken en die dan vervolgens neer te slaan. Het moest eerst de beweging in haar centrum, Berlijn, verzwakken, om vervolgens de rest van de arbeidersklasse te kunnen aanvallen.
De valstrik van de voortijdige machtsgreep in Berlijn
In januari reorganiseerde de bourgeoisie haar troepen die in Berlijn gestationeerd waren. In totaal beschikte ze over meer dan 80.000 soldaten, verspreid over de stad, waarvan 10.000 stoottroepen. Aan het begin van de maand lanceerde ze een nieuwe provocatie tegen de arbeiders om hen militair te verdelen. Op 4 januari werd de politieprefect van Berlijn, Eichhorn, die in november door de arbeiders was aangesteld, door de burgerlijke regering uit zijn functie ontheven. De arbeidersklasse beschouwde dat als een aanval. Op de avond van 4 januari hielden de Vertrouwensmannen (Obleute) een meeting, waaraan Liebknecht en Pieck, namens de pas opgerichte KPD, deelnamen.
De KPD, de revolutionaire Obleute en de USPD riepen op tot een protestbijeenkomst op zaterdag 5 januari. Als gevolg van die bijeenkomst namen ongeveer 150.000 arbeiders deel aan de betoging voor de politieprefectuur. Op de avond van 5 januari bezetten een aantal betogers de kantoren van de SPD-krant, Vorwärts, en andere uitgeverijen. Die acties vonden waarschijnlijk plaats op aansporing van provocateurs en kwamen in ieder geval op gang zonder dat het Comité ervan op de hoogte was of er zijn goedkeuring aan had gegeven.
De voorwaarden waren inderdaad niet rijp voor een omverwerping van de regering en de KPD legde dat duidelijk uit in een pamflet dat begin januari uitgegeven werd:
“Als de arbeiders van Berlijn vandaag de Nationale Vergadering ontbinden, als ze de Eberts en de Scheidemannen in de gevangenis gooien, terwijl de arbeiders in de Ruhr, in Opper-Silezië en aan de Elbe rustig blijven, dan zal het kapitalisme morgen Berlijn kunnen uithongeren. Het offensief van de arbeidersklasse tegen de bourgeoisie, de strijd om de macht van de arbeiders- en soldatenraden moet het werk zijn van alle arbeiders van het Rijk. Alleen de strijd van de arbeiders in de steden en op het platteland, overal en op permanente wijze, die, door te versnellen en toe te nemen, een machtige golf wordt die met geweld heel Duitsland overspoelt, alleen één enkele golf, die gevormd wordt door de slachtoffers van de uitbuiting en onderdrukking en die zich over het hele land uitbreidt, kan de kapitalistische regering doen uiteenspatten, de Nationale Vergadering ontbinden, en op de ruïnes de macht van de arbeidersklasse opbouwen die het proletariaat naar de complete overwinning zal leiden in de verdere strijd tegen de bourgeoisie. (...)
Arbeiders, mannen en vrouwen, soldaten en mariniers! Roep overal vergaderingen samen en leg duidelijk uit aan de massa’s dat de Nationale Vergadering enkel bluf is. In elke werkplaats, in elke troepeneenheid, in elke stad, moet gij kijken en nagaan of uw arbeiders- en soldatenraad inderdaad verkozen is, of er geen vertegenwoordigers van het kapitalistisch systeem in zitten, geen verraders van de arbeidersklasse zoals de mannen van Scheidemann, of onstandvastige en aarzelende elementen zoals de Onafhankelijken.”
Deze analyse laat zien dat de KPD duidelijk inzag dat de omverwerping van de kapitalistische klasse nog niet meteen mogelijk was en dat een greep naar de macht nog niet aan de orde was.
Na de enorme massabetoging van 5 januari kwamen de Vertrouwensmannen ‘s avonds in vergadering bijeen, met deelname van afgevaardigden van de KPD en vertegenwoordigers van de garnizoenstroepen. Onder de indruk van de machtige betoging van die dag, verkozen de aanwezigen een Revolutionair Comité van 52 leden, met Ledebourg als voorzitter, Scholze voor de revolutionaire Vertrouwensmannen en Karl Liebknecht voor de KPD. Ze besloten tot een algemene staking en nog een betoging voor de volgende dag, 6 januari.
Het Revolutionaire Comité verspreidde een pamflet dat opriep tot de opstand: “Laten we vechten voor de macht van het revolutionair proletariaat! Weg met de regering Ebert-Scheidemann!”
Soldaten verklaarden zich solidair met het Revolutionaire Comité. Een afvaardiging van soldaten verzekerde dat ze zich aan de kant van de revolutie zou scharen zodra de afzetting van de regering Ebert-Scheidemann aangekondigd zou worden. In antwoord daarop tekenden Liebknecht voor de KPD en Scholze voor de Vertrouwensmannen een decreet waarin verklaard werd dat de afzetting een feit was en dat de regeringszaken overgenomen werden door het Revolutionaire Comité. Op 6 januari betoogden ongeveer 500.000 personen door de straten. Betogingen en bijeenkomsten hadden plaats in elke wijk van de stad; de arbeiders van Groot Berlijn eisten dat men hen hun wapens zou teruggeven. De KPD eiste de bewapening van het proletariaat en de ontwapening van de contrarevolutionairen. Hoewel het Revolutionaire Comité het ordewoord “Weg met de regering !” gegeven had, nam het geen enkel ernstig initiatief om die oriëntatie tot een goed einde te brengen. In de bedrijven werd geen enkele strijdgroep georganiseerd, er werd geen enkele poging ondernomen om de staatszaken in handen te nemen en de oude regering te verlammen. Niet alleen had het Revolutionaire Comité geen enkel actieplan, maar bovendien werd het de 6e januari door de marine gedwongen zijn hoofdkwartier te verlaten.
De arbeidersmassa, die betoogde, verwachtte op straat richtlijnen te krijgen terwijl haar leiders hulpeloos bleven. Terwijl de proletarische leiding aarzelde en terugdeinsde, geen enkel actieplan had, kwam de regering, geleid door de SPD, op haar beurt al snel de schok te boven die in het begin veroorzaakt was door dit offensief van de arbeiders. Van alle zijden kreeg ze steun. De SPD riep op tot stakingen en betogingen om de regering te ondersteunen. Er werd een nog meer verbeten en doortrapte campagne ontketend tegen de kommunisten.
De SPD en haar medeplichtigen waren dus bezig om, in naam van de revolutie en de belangen van het proletariaat, de afslachting van de revolutionairen van de KPD voor te bereiden. Met de meest verachtelijke dubbelhartigheid riep zij de raden op de regering te steunen tegen wat zij ‘de gewapende bendes’ noemde. De SPD bevoorraadde zelfs een militaire afdeling, die wapens verkreeg uit de kazernes, en Noske werd aan het hoofd geplaatst van de repressiekrachten met de woorden: “We hebben een bloedhond nodig en ik zal me niet onttrekken aan die verantwoordelijkheid.”
Op 6 januari vonden de eerste schermutselingen plaats. Terwijl de regering troepen verzamelde rond Berlijn, kwam De Uitvoerende Raad van Berlijn ‘s avonds de 6e bijeen. Overheerst door SPD en USPD, stelde ze voor dat er onderhandelingen zouden komen tussen de revolutionaire Vertrouwensmannen en de regering, terwijl De Uitvoerende Raad had opgeroepen deze laatste omver te werpen. De Uitvoerende Raad speelde de ‘verzoener’ door voor te stellen het onverenigbare te verenigen. Die houding zaaide verwarring onder de arbeiders, vooral onder de soldaten die toch al aarzelden. De mariniers besloten dus een politiek van ‘neutraliteit’ te voeren. In een situatie van rechtstreekse confrontatie tussen de klassen kan elke besluiteloosheid ertoe leiden dat de arbeidersklasse al snel het vertrouwen in haar eigen capaciteiten verliest en er een wantrouwende houding ten opzichte van haar eigen politieke organisaties wordt ingenomen. Door deze kaart te trekken zorgde de SPD voor een dramatische verzwakking van het proletariaat. Tegelijkertijd gebruikte ze provocateurs (zoals later bewezen werd) om de arbeiders tot een confrontatie aan te zetten.
In het licht van deze situatie had de leiding van de KPD, in tegenstelling tot het Revolutionaire Comité, een zeer duidelijk standpunt, dat steunde op een analyse van de situatie die ze gemaakt had op haar oprichtingscongres et die oordeelde dat het nog te vroeg was voor een greep naar de macht.
De KPD riep de arbeiders dus op eerst en vooral de raden te versterken, door de strijd te ontwikkelen op hun klasseterrein, in de bedrijven, en door zich te ontdoen van de Eberts, de Scheidemannen en co. Door de druk via de raden op te drijven, zouden ze een nieuw elan aan de beweging kunnen geven om zich dan te werpen in de strijd voor een greep naar de politieke macht.
Dezelfde dag oefende Luxemburg en Jogiches zware kritiek uit op het ordewoord van de onmiddellijke omverwerping van de regering, dat door het Revolutionaire Comité gegeven was, maar vooral op het feit dat het Comité zich door zijn aarzelende en capitulerende houding getoond had niet in staat te zijn de klassebeweging te leiden. Ze verweten in het bijzonder Liebknecht dat hij op eigen houtje gehandeld had, en zich had laten meeslepen door enthousiasme en ongeduld, in plaats van de Partijleiding te consulteren en zich te steunen op het programma en de analyses van de KPD.
Deze situatie toont duidelijk aan dat het noch aan programma, noch aan analyses ontbrak, maar dat de Partij als organisatie niet in staat was haar rol te vervullen als politieke leiding van het proletariaat. Slechts enkele dagen eerder opgericht, had de KPD nog geen invloed op de klasse, en nog minder de organisatorische stevigheid en samenhang die de Bolsjewistische Partij in Rusland een jaar eerder wel had. De onrijpheid van de Kommunistische Partij van Duitsland lag ten grondslag aan de versnippering in haar rijen, iets dat nog grote en dramatische gevolgen zou hebben in de komende gebeurtenissen.
In de nacht van 8 op 9 januari gingen de regeringstroepen tot de aanval over. Het Revolutionaire Comité, dat de krachtsverhouding nog steeds niet goed geanalyseerd had, riep op tot actie tegen de regering: “Algemene staking! Te wapen!: Er is geen andere keus! We moeten vechten tot de laatste man!” Veel arbeiders gaven gehoor aan deze oproep, maar opnieuw wachtten ze tevergeefs op duidelijke instructies van het Comité. In feite was er niets gedaan om de massa’s te organiseren, om aan te sturen op verbroedering tussen de revolutionaire arbeiders en de troepen... De troepen van de regering trokken Berlijn binnen en leverden gedurende verschillende dagen zware straatgevechten tegen de gewapende arbeiders. Velen raakten gewond of werden gedood in de versnipperde gevechten in vele delen van de stad. Op 13 januari besloot de USPD tot het einde van de algemene staking en op 15 januari werden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht vermoord door de bloedhonden van het sociaal-democratisch regering. De misdadige campagne van de SPD, “Doodt Liebknecht!” werd voor de bourgeoisie dus met succes bekroond. De KPD werd beroofd van haar belangrijkste leider
De KPD had niet de kracht om de beweging in toom te houden, zoals de bolsjewiki dat gedaan hadden in juli 1917. Volgens Ernst, de nieuwe sociaal-democratische politiechef die de afgezette Eichhorn verving: “Elk succes voor de mensen van Spartakus was vanaf het begin uitgesloten omdat wij hen met onze voorbereidingen gedwongen hebben vroegtijdig toe te slaan. We konden in hun kaarten kijken zodra ze deze begonnen uit te spelen en daarom waren wij in staat hen te verslaan.”
Na dit militaire succes begreep de bourgeoisie onmiddellijk dat ze van haar voordeel gebruik moest maken. Ze ontketende een bloedige golf van geweld waarin duizenden Berlijnse arbeiders en kommunisten vermoord werden, gemarteld en in de gevangenis gegooid. De moorden op Liebknecht en Luxemburg waren geen uitzondering, maar verrieden de beestachtige vastberadenheid waarmee de bourgeoisie haar doodsvijanden, de revolutionairen, wilde uitschakelen.
Op 19 januari triomfeerde ‘de democratie’: er vonden verkiezingen plaats voor de Nationale Vergadering. Onder druk van de arbeidersstrijd besloot de regering op hetzelfde moment naar Weimar te verhuizen. De Weimarrepubliek werd ingesteld op de dode lichamen van duizenden arbeiders n
(Naar een artikel uit International Review 83, 4e kwartaal 1995).