Meer dan dertig jaar verscherping van de economische crisis (I)

Printer-friendly version

Sinds het einde van de heropbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog blijft de kapita­listische wereld langzaam maar onverbiddelijk wegzakken in haar economische crisis. In het eerste deel van dit artikel zullen we de realiteit van deze evolutie aantonen tot aan het einde van de 20e eeuw. Het tweede deel zal meer in het bijzonder aantonen dat het kapitalisme aan een nieuwe fase van economische recessie begonnen is, die onver­gelijkelijk erger is dan de voorafgaande recessies.

De bourgeoisie kijkt niet op een bedrog meer of minder. Nu de economische crisis op het punt staat om een nieuwe bruuske versnelling door te maken, probeert zij de arbei­ders op te sluiten op een verkeerd terrein, namelijk dat van de strijd tegen de liberale economie en de markteconomie. Zo houdt ze voor de arbeiders bewust verborgen dat de grote regelaar van de kapitalistische economie en van de aanvallen tegen de arbei­dersklasse de kapitalistische staat zelf is. In de ‘krachtlijnen voor tewerkstelling’ van de Europese grondwet kunnen we lezen dat de staten “de te restrictieve voorwaarden” moeten hervormen “van de wetgeving betreffende de werkgelegenheid die de dyna­miek van de arbeidsmarkt beïnvloeden” en dat ze “de diversiteit” moet bevorderen “van de modaliteiten van de arbeidscontracten, met name op het vlak van de arbeids­tijd”. De verwerping van de grondwet zal die politiek geen jota doen veranderen. Het proletariaat wordt zo opgeroepen de laatste recessies te vergeten, en ook de beurskrach van 2001-2002, en tegelijk daarmee ook alle massale aanvallen en de verslechtering van zijn levensomstandigheden, die onophoudelijk zijn doorgegaan sinds het begin van de economische wereldcrisis aan het eind van de jaren 1960, en die vooral zijn geac­centueerd aan het begin van de jaren 2000. De arbeidersklasse betaalt een zware prijs voor het bankroete kapitalisme, en dan spreken we nog niet over de massale aanval op de pensioenen en de ontmanteling van de “Sociale zekerheid”. De bourgeoisie pro­beert, cynisch als altijd, het proletariaat er opnieuw van te overtuigen dat als het enkele extra offers wil brengen, het morgen beter wordt, dat het levenspeil weer gaat stijgen en de werkloosheid zal dalen! Dat zijn nog meer leugens. Leugens die slechts tot doel hebben ervoor te zorgen dat de arbeidersklasse bereid is te betalen met een toename van haar ellende en haar uitbuiting voor het rampzalig wegzinken van het kapitalisme in zijn economische crisis.

De crisis van een systeem

De recessies van 1967, 1970-71, 1974-75, 1991-93 en 2001-2002 werden tendentieel steeds langer en dieper, en dat in een context van constante daling van de gemiddelde groeivoet van de wereldeconomie. De groei van het Bruto Binnenlands Product op wereldvlak volgde de­zelfde dalende tendens, van meer dan 4% in de jaren 1950 tot minder dan 1% begin ja­ren 2000. Met de ineenstorting van de economie die de kapitalistische wereld getroffen heeft aan het einde van de jaren 1920 en in het begin van de jaren 1930, met zijn op­eenvolging van explosies van ellende en werkloosheid onder de arbeiders die er nood­zakelijkerwijze uit moest voortvloeien, heeft het kapitalisme een maximum aan lessen getrokken. Sindsdien, en na de Tweede Wereldoorlog, heeft het kapitalisme zich geor­ganiseerd om te proberen een bruuske ineenstorting van zijn economie te voorkomen. We zien dan een versterking van de controlerende rol van de staat over het geheel van de nationale economie. Overal ter wereld heeft de ontwikkeling van het staatskapitalis­me, behalve de economische functie die het toebedeeld krijgt, ook een rol in de milita­risering van de maatschappij en de inkadering van de arbeidersklasse. Maar omdat dat alles nog niet volstond om de bourgeoisie gerust te stellen, richt ze internationale organismen op, zoals de Comecon voor het voormalige Oostblok en het IMF voor het westerse blok, die erover moeten waken dat er geen al te gewelddadige schokken komen voor de economie. In dezelfde zin, en anders dan in de periode voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog, gaat de bourgeoisie de rol van de centrale banken versterken. Die worden ertoe gebracht om een rechtstreekse rol te spelen in de economische politiek door hun invloed op de rentevoeten en de geldmassa.

Heroplevingen die steeds minder krachtig zijn

In tegenstelling tot wat de bourgeoisie ons wijsmaakt, bevindt de economie zich deson­danks langzaam maar zeker in een neergang. Het staatskapitalisme kan dit proces zeker afremmen, maar het kan de onverbiddelijke ontwikkeling ervan niet stuiten. Zo zien we sinds 1960 economische heroplevingen die telkens beperkter zijn, en periodes van recessie die steeds dieper worden. De kapitalistische wereld zakt weg in haar crisis. Onverlet alle bijzondere verschillen duiken Afrika, Centraal Amerika, het voormalige Sovjetblok en het grootste deel van de Aziatische landen in een toenemende economi­sche chaos. Al vele jaren zijn de Verenigde Staten, Japan en Europa aan de beurt om rechtstreeks de gevolgen van de crisis te ondervinden. In de Verenigde Staten daalde de groeivoet per decennium van 4,11% in 1950-60 naar 3% in 1990-99. Voor Europa zijn die cijfers respectievelijk 4,72% en 1,74% (bron: OESO). De groei op wereldvlak van het BBP per inwoner daalde in de periode 1961-2003 van bijna 4% naar minder dan 1%. Na de heropbouwperiode die volgde op de Tweede Wereldoorlog, door de bourgeoisie de ‘glorieuze dertig jaar’ genoemd, is de wereldproductie dus geleidelijk maar onverbiddelijk de weg van de recessie opgegaan. Die recessie kon serieus afge­remd en onderbroken worden in haar ontwikkeling door de steeds kortere, maar toch reële periodes van herstel, gewoon omdat de wereldbourgeoisie steeds meer beroep ge­daan heeft op schuldenmakerij en het gebruik van steeds omvangrijker begrotingste­korten. De eerste wereldmacht geeft daarvan zonder twijfel het treffendste voorbeeld. De VS gingen van een overschot op de openbare begroting van 2% in 1950 naar een begrotingstekort dat vandaag de 4% nadert. De totale schuld van de Verenigde Staten, die vanaf de jaren 1950 tot aan het begin van de jaren 1980 langzaam toenam, is in de afgelopen 20 jaar werkelijk geëxplodeerd. Ze is simpelweg verdubbeld, van 15.000 miljard dollar naar meer dan 30.000 miljard. De Verenigde Staten zijn van voornaam­ste geldschieters van de planeet verworden tot het land met de grootste schulden. Maar het zou volstrekt verkeerd zijn om te denken dat, ondanks de bijzonderheden die eigen zijn aan de eerste wereldmacht, deze tendens niet zou overeenstemmen met de globale evolutie van de kapitalistische economie. Eind jaren 1990 bereikte Afrika een schuldenniveau van meer dan 200 miljard dollar, evenals het Midden-Oosten; Oost Eu­ropa staat op meer dan 400 miljard en Azië en de regio van de Stille Oceaan (inclusief China) op meer dan 600 miljard, net als Latijns Amerika (bron: État du monde 1998).

Wanneer we de industriële productie bekijken, is de werkelijkheid van de vertraging van de economische wereldgroei sinds het einde van de heropbouwperiode nog frap­panter. Van 1938 tot 1973, over een periode van 35 jaar dus, groeide de industriële productie van de ontwikkelde landen met 288%. Gedurende de daarop volgende 22 jaar, bereikt die groei slechts 30% (bron: OESO).

De vertraging van de ontwikkeling van de industriële wereldproductie verschijnt hier dus zeer duidelijk. De arbeidersklasse moest daar vanzelfsprekend voor opdraaien. Als we alleen de vijf economisch hoogst ontwikkelde landen van de wereld nemen, zien we een veelzeggende evolutie van de werkloosheid. Die vertrekt van een gemiddelde van 3,2% in 1948-52, stijgt naar 4,9% in 1979-81 en komt uit op 7,4% in 1995 (bron: OESO). Deze cijfers zijn wel te verstaan afkomstig van de bourgeoisie. Daardoor on­derschatten zij welbewust deze realiteit voor de arbeidersklasse. Bovendien is de werk­loosheid over heel de planeet voortdurend blijven toenemen na 1995.

Om het wegzinken in de crisis af te remmen kon de bourgeoisie er niet mee volstaan om, op internationaal vlak, nieuwe instanties in het leven te roepen, noch om zich in verbazingwekkende schulden te steken (zoals we net gezien hebben), om op een geheel kunstmatige wijze een koopkrachtige markt in leven te houden die in werkelijkheid compleet verzadigd is. Zij moest bovendien proberen om de voortschrijdende val van haar winstvoet af te remmen. Kapitalisten investeren met geen andere bedoeling om steeds grotere winsten te boeken in verhouding tot het geïnvesteerde kapitaal. Dat is wat die fameuze winstvoet gaat bepalen. Van 1960 tot 1980 is hij gedaald van 20% naar 14%, ook in Europa. Vervolgens is hij, aan het einde van de jaren 1990, als door een wonder in de Verenigde Staten naar 20% en in Europa naar meer dan 22% geste­gen. Moet de arbeidersklasse dan in wonderen gaan geloven? Twee factoren kunnen deze stijging verklaren: de toename van de arbeidsproductiviteit of de toegenomen so­berheid die aan de arbeiders opgelegd werd. Welnu, de arbeidsproductiviteit heeft in deze periode de helft van haar groei zien wegsmelten. Het is dus door de levensom­standigheden van de arbeidersklasse aan te vallen dat de bourgeoisie, al is het tijdelijk, haar winstvoet heeft kunnen herstellen. De ontwikkeling van het loonaandeel als per­centage van het BBP in Europa bevestigt die realiteit ten volle. In de jaren 1970-80 be­droeg dat meer dan 76% in Europa en meer dan 79% in Frankrijk, om daarna zowel in Frankrijk als in geheel Europa terug te vallen naar 66%. Het is klip en klaar dat de ver­scherping van de uitbuiting en de ontwikkeling van de ellende in de arbeidersmilieus de voornaamste oorzaken zijn van het tijdelijk herstel van de winstvoet in de jaren 1990.

In een tweede deel van dit artikel zullen we de afdaling in de hel laten zien van de hui­dige fase in de verscherping van de economische wereldcrisis.

T.

Theoretische vraagstukken: