Door IKSonline op
De geweldige ideologische campagnes van de Europese bourgeoisie over het terrorisme (de zaak Schleyer in Duitsland, de zaak Moro in Italië), een vijgenblad voor een enorme versterking van de terreur van de burgerlijke staat, heeft de bezorgdheid van de revolutionairen ten aanzien van de kwestie van het geweld, de terreur en het terrorisme een bepaalde tijd op de voorgrond geplaatst.
Deze kwestie is niet nieuw voor de kommunisten: decennia na elkaar hebben zij de barbaarsheid gestigmatiseerd waarmee de heersende klasse haar macht handhaaft over de maatschappij, de wreedheid die de meest democratische regeringen ontketenen bij de geringste dreiging van de bestaande orde. Zij hebben duidelijk aan kunnen tonen dat het niet de muggenprikken zijn van enkele wanhopige elementen, afkomstig uit de ontbinding van de kleinburgerlijke lagen, die door de huidige officiële campagne worden geviseerd, maar de arbeidersklasse waarvan de noodzakelijk langzaam ontwikkelende opstand, bij haar ontwaken, de enige ernstige bedreiging zal vormen voor het kapitalisme.
Het was dus de taak van de revolutionairen om deze campagnes aan te klagen voor wat zij waren en eveneens de domme slaafsheid van de uiterst linkse groepen te onderstrepen, zoals die van bepaalde trotskisten, die hun tijd verdoen om de ‘Rode Brigades’ aan te klagen omdat zij Moro ‘zonder voldoende bewijs’ en ‘zonder goedvinden van de arbeidersklasse’ hadden veroordeeld. Maar tegelijkertijd met het aanklagen van de burgerlijke terreur, met het bevestigen van de noodzaak voor de arbeidersklasse om in de vernietiging van het kapitalisme geweld te gebruiken, moesten de revolutionairen bijzonder duidelijk zijn
- over de werkelijke betekenis van het terrorisme;
- over de vorm die het geweld van de arbeidersklasse in zijn strijd tegen de bourgeoisie aanneemt.
En hier moeten we vaststellen dat er, zelfs binnen de organisaties die klasse-standpunten verdedigen, een zeker aantal misvattingen bestaan waarbij het geweld, de terreur en het terrorisme synoniem zijn en waarbij ervan uit wordt gegaan dat
- ‘er een terrorisme kan bestaan dat uitgaat van de arbeidersklasse’;
- de arbeidersklasse, tegenover de ‘witte terreur’ van de bourgeoisie, zijn eigen ‘revolutionaire terreur’ moet stellen, die er in zekere zin de symmetrie zou van vormen.
De bordigistische IKP (PCI, Internationale Kommunistische Partij) heeft zich blijkbaar tot de meest uitdrukkelijke vertolker van dit soort van verwarring gepresenteerd , door bijvoorbeeld te schrijven
“Van het stalinisme verwerpen zij (Marchais en Pelikan) slechts de revolutionaire aspecten, de enige partij, die de dictatuur, de terreur van de proletarische revolutie… had geërfd”. (Programme Communiste nr. 76, blz. 87)
Voor deze organisatie is de terreur, zelfs wanneer zij door stalinisme wordt gebezigd, van revolutionaire aard en zou er een identiteit bestaan tussen de methoden van de proletarische revolutie en die van de ergste contrarevolutie, die op de arbeidersklasse is losgelaten.
Bovendien heeft de PCI de neiging gehad om, op het moment van de Baader-Meinhoff-zaak, de terroristische daden van hen en die van hun metgezellen, ondanks bezwaren over de impasse die deze daden veroorzaakten,voor te stellen als voortekenen en een voorbeeld van het toekomstige geweld van de arbeidersklasse. Zo kan men in ‘Le Proletaire’nr. 254 lezen:
“Met bezorgdheid hebben wij het tragische epos gevolgd van Andreas Baader en zijn metgezellen, die aan deze beweging hebben deelgenomen, die van de langzame accumulatie van de voorwaarden voor de proletarische opleving…”, en, verder: “De proletarische strijd zal andere martelaren moeten kennen…”
Uiteindelijk komt het idee van een ‘terrorisme van de arbeidersklasse’ duidelijk naar voren in de volgende passage: “Kortom, om revolutionair te zijn, is het niet voldoende om het geweld en de terreur van de burgerlijke staat aan te klagen, men moet ook het geweld en het terrorisme opeisen als absoluut noodzakelijke wapens van de ontvoogding van het proletariaat”. (Le Prolétaire nr. 253)
Als we de eenvoudige definities van het woordenboek en het misbruik van de taal die bepaalde revolutionairen van het verleden per ongeluk hebben kunnen begaan, buiten beschouwing laten, dan stelt de hiernavolgende tekst dus voor om, ten opzichte van dit soort verwarring, de verschillen uiteen te zetten die er met name vanuit het oogpunt van hun klasse-inhoud bestaan tussen het terrorisme, de terreur en het geweld, dat de arbeidersklasse genoodzaakt zal zijn om te gebruiken, om zijn emancipatie te kunnen verwezenlijken.
Klasse-geweld en pacifisme
Het erkennen van de klassestrijd betekent het direct aanvaarden van het geweld als een van zijn fundamentele elementen, die er aan verbonden is. Het bestaan van klassen betekent dat de maatschappij is verscheurd door onverzoenlijke belangentegenstellingen. Op basis van deze tegenstellingen vormen zich de klassen. De sociale verhoudingen die tussen de klassen ontstaan, zijn dus noodzakelijkerwijs van oppositionele en tegengestelde aard, dat wil zeggen, van strijd.
Het tegenovergestelde beweren, te pretenderen dat men deze feitelijke situatie door de welwillendheid van de een en de andere kan overwinnen, door de samenwerking en harmonie tussen de klassen, betekent dat men buiten de werkelijkheid staat, volop in de utopie.
Dat de uitbuitende klassen dergelijke illusies aanhangen en verspreiden is niet verrassend. Zij zijn er ‘natuurlijk’ van overtuigd dat er geen andere, geen betere maatschappij kan bestaan, dan die waarvan zij de heersende klasse zijn. Deze blinde en absolute overtuiging wordt hen gedicteerd door hun belangen en voorrechten. Hun klasse-belangen en –voorrechten vallen samen met het soort maatschappij, die zij beheersen. Ze hebben er dus belang bij om de overheerste en uitgebuite klasse voor te houden de strijd op te geven, om de bestaande orde te aanvaarden; om zich aan de ‘historische wetten’ te onderwerpen, wetten die volgens hen onveranderlijk zijn. Deze heersende klassen zijn tegelijkertijd objectief beperkt en niet in staat om de dynamiek van de klassestrijd (van de onderdrukte klassen) te begrijpen en subjectief hebben zij er het allergrootste belang bij om de onderdrukte klassen hun verzet te doen opgeven, door hun strijdwil, middels allerlei misleidingen, te vernietigen.
Maar de heersende uitbuitende klassen zijn niet de enige die zo'n houding aannemen ten aanzien van de klassestrijd. Bepaalde stromingen hebben geloofd dat het mogelijk is de klassestrijd te kunnen vermijden door een beroep te doen op de intelligentie, op meer welwillend begrip, op de mensen van goede wil, teneinde een harmonische, broederlijke maatschappij van gelijkheid te scheppen. Dat waren bijvoorbeeld de utopisten aan het begin van het kapitalisme. Deze laatsten waren, in tegenstelling tot de bourgeoisie en haar ideologen, er absoluut niet in geïnteresseerd om de klassestrijd toe te dekken, in het belang van de handhaving van de voorrechten van de heersende klassen
Als zij aan de klassestrijd voorbijgingen is dat omdat zij de historische gronden voor het bestaan van klassen niet begrepen. Zij gaven aldus blijk van een onrijpheid van het begrip ten opzichte van de werkelijkheid, van deze werkelijkheid waar het bestaan van de klassestrijd, van de strijd van het proletariaat tegen de bourgeoisie, die in feite reeds bestond. Terwijl ze blijk gaven van de onvermijdelijke achterstand van het bewustzijn op het bestaan, waren zij een uitdrukking van deze inspanning van bewustwording, elementen van dit theoretische gestamel van de klasse. Daarom worden zij terecht beschouwd als de voorlopers van de socialistische beweging, met een aanzienlijke inbreng in deze beweging die, in zijn ontwikkeling, met het marxisme een wetenschappelijke en historische grondslag voor de klassestrijd van het proletariaat zou vinden.
Dit gaat niet op voor alle humanistische, pacifistische bewegingen, enzovoort, die sinds de tweede helft van afgelopen eeuw opbloeiden en die beweerden de klassestrijd te negeren. Die hadden niet de minste inbreng in de emancipatie van de mensheid. Zij zijn de slechts de uitdrukking van kleinburgerlijke klassen en sociale lagen, die historisch ouderwets en machteloos zijn, en die in de moderne maatschappij bestaan, in de tang genomen door de strijd tussen het kapitalisme en het proletariaat.
Hun a-klassistisch, interklassistisch, anti-klassestrijd - ideologie vormen even zovele jammerklachten van een machteloze klasse, die geen enkele toekomst heeft, noch in het kapitalisme en nog minder in de maatschappij die het proletariaat geroepen is om te scheppen: het socialisme. Betreurenswaardig en belachelijk, ten prooi aan absurde illusies, kunnen zij de vooruitgang en de strijdwil van het proletariaat slechts belemmeren. En om dezelfde reden zijn zij uitmuntend bruikbaar, en zeer vaak gebruikt door kapitalisme, dat er alles belang bij heeft om alles zal gebruiken dat kan dienen als wapens b ij die misleiding.
Het bestaan van klassen, van de klassestrijd impliceert noodzakelijkerwijs klassegeweld. Enkel beklagenswaardige zeurpieten of doortrapte charlatans (zoals de sociaaldemocratie) kunnen deze gevolgtrekking verwerpen. In het algemeen is het geweld een kenmerk van het leven en vergezelt het heel zijn verloop. Elke daad houdt een zekere graad van geweld in. De beweging zelf is in feite geweld, aangezien zij het resultaat is van de constante verstoring van het evenwicht, welke voortvloeit uit de botsing tussen tegengestelde krachten.
Het was aanwezig onder de eerste menselijke groeperingen; en komt trouwens niet noodzakelijkerwijs tot uitdrukking in de vorm van openlijk lichamelijk geweld. Wat deel uitmaakt van het geweld is alles wat dwang, een krachtsverhouding, bedreiging inhoudt. Geweld betekent een beroep doen op een lichamelijke of fysiologische agressie jegens andere wezens, maar het bestaat eveneens als een bepaalde situatie of beslissing wordt opgelegd vanwege het simpele feit dat men beschikt over de middelen voor zo’n agressie, zonder deze werkelijk te gebruiken. Maar zelfs als het geweld zich in een van deze vormen voordoet, zodra er beweging of leven bestond, maakte de verdeling van de maatschappij in klassen er een van de belangrijkste grondslagen van de maatschappelijke verhoudingen van, die met het kapitalisme helse afgronden bereikte.
Elke klasse-uitbuiting baseert haar macht op het geweld en een altijd toenemend geweld totdat het de voornaamste maatschappelijke instelling wordt. Het geweld wordt de voornaamste pijler, die het hele maatschappelijk gebouw ondersteunt en waarborgt en zonder welke de maatschappij onmiddellijk zou instorten. Noodzakelijk product van de uitbuiting van de ene klasse door de andere, wordt het geweld, in zijn meest geavanceerde vorm georganiseerd, geconcentreerd, geïnstitutionaliseerd in de staat. Ze wordt dialectisch een fundamentele voorwaarde voor het bestaan en voor de handhaving van de maatschappij van uitbuiting.
Tegenover dit steeds bloediger en moorddadiger geweld van de uitbuitende klassen kunnen de uitgebuite en onderdrukte klassen, als zij zich willen bevrijden, slechts hun eigen geweld stellen. Een beroep doen op de ‘menselijke’ gevoelens van de uitbuitende klassen, zoals religieuzen van het slag Tolstoj en Gandhi of de socialisten in een nepbontjas doen, is in wonderen geloven, is aan de wolven vragen om op te houden wolven te zijn en zich in lammeren te veranderen. Het is aan de kapitalistische klasse vragen om niet langer een kapitalistische klasse te zijn, maar om zichzelf in arbeidersklasse om te toveren.
Het geweld van de uitbuitende klasse, dat eigen is aan haar wezen, kan slechts worden gestopt door het revolutionaire geweld van de onderdrukte klassen. Het begrijpen, het voorzien, het voorbereiden, het organiseren, is het niet alleen een beslissende voorwaarde voor de overwinning van de onderdrukte klassen, maar deze overwinning zorgt er ook voor dat het lijden minder lang duurt. Iemand die ook maar de minste aarzeling of twijfel kent met betrekking tot dit onderwerp, is geen revolutionair.
Het geweld van de uitbuitende en heersende klassen: de terreur
Wij hebben gezien dat de uitbuiting onvoorstelbaar is zonder geweld, het ene is organisch onafscheidelijk van het andere. Hoewel geweld kan bestaan buiten uitbuitingsverhoudingen, is de laatstgenoemde (de uitbuiting) daarentegen slechts te realiseren met en door het geweld. Zij verhouden zich tot elkaar als de longen en de lucht, de longen kunnen niet functioneren zonder zuurstof.
Net zoals met de overgang van het kapitalisme naar de imperialistische fase, verkrijgt het geweld, als het wordt gecombineerd met de uitbuiting, een hele nieuwe en bijzondere kwaliteit. Het is niet meer een toevallig of ondergeschikt gegeven, maar zijn aanwezigheid is een constante geworden, op alle niveaus van het maatschappelijk leven. Zij doordringt alle verhoudingen, dringt door tot in alle poriën van het maatschappelijk lichaam, zowel op algemene als op het persoonlijke vlak.
Uitgaande van de uitbuiting en de noodzaak om de arbeidersklasse te onderwerpen, dringt het geweld zich op massale wijze op aan alle verhoudingen tussen de verschillende klassen en lagen van de maatschappij, tussen de industrielanden en de onderontwikkelde landen, tussen de industrielanden zelf, tussen man en vrouw, ouders en kinderen, leerkrachten en leerlingen, tussen personen onderling, tussen de bestuurders en bestuurden. Zij specialiseert, structureert, concentreert zich in verscheidene lichamen: de staat, met zijn staande legers, zijn politie, zijn gevangenissen, zijn wetten, zijn folteraars tendeert ernaar om zich boven de maatschappij te stellen en deze te overheersen.
Om de uitbuiting van de mens door de mens te verzekeren, wordt het geweld de belangrijkste activiteit van de maatschappij, waaraan zij elke keer een groter deel van haar economische en culturele hulpbronnen besteed. Het geweld is verheven tot de status van een kult, een kunst, een wetenschap. Een wetenschap, die niet alleen op de militaire kunst, op de bewapeningstechniek, maar op alle gebieden, op alle niveaus wordt toegepast, tot aan de organisatie van de concentratiekampen, de installaties van gaskamers, de kunst van de snelle en massale uitroeiing van hele volkeren. En zelfs tot aan de oprichting van echte universiteiten voor de wetenschappelijke, psychologische foltering, waar een overvloed aan gekwalificeerde folteraars diploma’s kunnen behalen en hun bekwaamheden in de praktijk kunnen brengen.
Een maatschappij die niet alleen “uit alle poriën druipt van bloed en vuil” zoals Marx stelde, maar die noch verder kan leven noch één moment kan ademen buiten een vergiftigde en bedorven atmosfeer van kadavers, doden, vernietigingen, moordpartijen, lijden en foltering. In zo’n samenleving heeft het geweld zijn climax bereikt, en verandert ze van kwaliteit: het wordt Terreur.
Spreken over het geweld in het algemeen, in algemene termen, zonder naar de concrete voorwaarden, de historische periodes en naar de klassen te verwijzen die het uitoefenen, kan je niets begrijpen van zijn werkelijke inhoud; met andere woorden: wat het een verschillende, specifieke kwaliteit geeft in de uitbuitingsmaatschappij en waar deze fundamentele wijziging van het geweld in terreur vandaan komt; iets dat niet kan gereduceerd worden tot een eenvoudig kwantitatieve kwestie. Dit kwalitatieve verschil tussen geweld en terreur niet zien is vergelijkbaar met de benadering die zich, met betrekking tot de waren, er tevreden mee zou stellen om tussen de oudheid en het kapitalisme slechts een eenvoudig kwantitatief verschil te zien zonder het wezenlijke, kwalitatieve verschil te bemerken tussen beide fundamenteel verschillende productiewijzen, waarin het voorkomt en welke het omvat.
Naarmate de maatschappij, die is verdeeld in tegengestelde klassen, zich verder ontwikkelt, zal het geweld in de handen van de uitbuitende en heersende klasse steeds meer een nieuw karakter aan te nemen, dat van de terreur. De terreur niet als kenmerk van de revolutionaire klassen op het moment van hun revolutie en voor de vervulling ervan. Dit is een zuiver formele, zeer oppervlakkige visie en komt erop neer de terreur toe te juichen als de revolutionaire daad bij uitstek. Op deze manier eindig je met de volgende axioma: “hoe sterker de terreur, des te dieper, radicaler de revolutie is”. Maar dit wordt volledig geloochend door de geschiedenis.
Heel de periode van haar bestaan heeft de bourgeoisie de terreur geperfectioneerd en gebruikt; niet alleen op het moment van de revolutie (zie 1848 en bij de Commune van Parijs in 1871). De terreur bereikt zijn toppunt, juist op het moment dat het kapitalisme zijn periode van verval intreedt. De terreur is niet de uitdrukking van de revolutionaire aard en actie van de bourgeoisie op het moment van haar revolutie, zelfs wanneer deze op dit soort momenten een spectaculair karakter aanneemt;. Zij is veel meer de uitdrukking van haar aard als uitbuitende klasse die, net als alle uitbuitende klassen, haar macht slechts kan baseren op de terreur. De revoluties, die de opeenvolging van de verschillende uitbuitingsmaatschappijen hebben verzekerd, zijn geenszins de vroedvrouwen van de terreur, maar dragen deze slechts over van de ene op de andere uitbuitende klasse.
De bourgeoisie vervolmaakt en versterkt de terreur, die niet zozeer gericht was tegen de oude heersende klasse, om met haar komaf te maken, maar vooral om haar heerschappij te verzekeren over de maatschappij in het algemeen en tegenover de arbeidersklasse in het bijzonder . De terreur in de burgerlijke revolutie betekent dus geen einde, maar een voortzetting ervan, omdat de nieuwe maatschappij een voortzetting is van maatschappijen van uitbuiting van de mens door de mens. Het geweld in de burgerlijke revoluties betekent geen einde van de onderdrukking, maar de voortzetting van de onderdrukking zonder einde. Daarom kan het alleen maar terreur zijn.
Samengevat kan men de terreur en het specifieke en bijzondere geweld van de uitbuitende en heersende klassen in de geschiedenis, die slechts tegelijk met hen zal verdwijnen, als volgt definiëren. Zijn specifieke kenmerken zijn dat hij:
1) organisch verbonden is met de uitbuiting met als doel deze op te leggen;
2) een daad is van een bevoorrechte klasse;
3) een daad is van een minderheidsklasse van de maatschappij;
4) een daad is van een gespecialiseerd lichaam dat, nauwgezet geselecteerd en gesloten, dat ertoe neigt om zich van elke controle van de maatschappij los te maken;
5) zich reproduceert en eindeloos perfectioneert en zich uitstrekt over alle niveaus, over alle bestaande verhoudingen in de maatschappij;
6) geen andere reden van bestaan heeft dan de onderwerping en de verplettering van de menselijke gemeenschap;
7) gevoelens van vijandigheid en geweld aan wakkert tussen maatschappelijke groepen: nationalisme, chauvinisme, racisme en andere wanstaltigheden.
8) egoïstische gevoelens en gedragingen stimuleert, sadistische agressiviteit, de geest van wraak, een onophoudelijke en dagelijkse oorlog van allen tegen allen, die de hele maatschappij in een oneindige toestand van terreur onderdompelen.
Het terrorisme van de kleinburgerlijke klassen en lagen
De kleinburgerlijke klassen (boeren, handwerkslieden, kleine handelaars, vrije beroepen, intellectuelen) vormen geen fundamentele klassen in de maatschappij. Zij hebben geen bijzondere productiewijze noch een bepaald maatschappijproject aan te bieden. Zij zijn geen historische klassen in de marxistische zin van het woord. Van alle maatschappelijke klassen zijn zij bij uitstek het minst homogeen. Zelfs als hun beter gesitueerde lagen hun inkomsten verkrijgen uit het gebruik van de arbeid van de anderen en, om die reden, deel uitmaken van de bevoorrechten in de maatschappij, zijn zij in hun geheel gebonden aan de heerschappij van de kapitalistische klasse, waarvan zij de strengheid van de wetten en de onderdrukking ondergaan. Als klasse dient voor hen geen enkele toekomst aan. Het uiteindelijke streven van de beter gesitueerde lagen is om zich op individuele basis te integreren in de kapitalistische klasse.
De minder gesitueerde lagen zijn er, zonder mededogen, toe bestemd om ieder vorm van eigendom en ‘zelfstandigheid’ van bestaan te verliezen en zich te proletariseren. De reusachtige massa van de middenklasse is veroordeeld om te vegeteren, economisch en politiek verpletterd te worden door de heerschappij van de kapitalistische klasse. Hun politiek gedrag wordt bepaald door krachtsverhouding tussen beide fundamentele klassen van de maatschappij: het kapitalisme en het proletariaat. Hun hopeloos verzet tegen de meedogenloze wetten van het Kapitaal leidt hen tot zowel een fatalistische en passieve visie als een overeenkomstig gedrag. Hun ideologie is het individualistische ‘redden wie zich redden kan’ en, op collectieve wijze, de diverse verschillende jammerklachten, de zoektocht naar de ellendige troost, de machteloze en belachelijke pacifistische, humanistische preken van allerlei slag.
Materieel verpletterd, zonder enig toekomstperspectief, vegeterend in een heden met een volledig versperde horizon, ronddolend in een onbegrensde dagelijkse middelmatigheid, vormen ze een gemakkelijke prooi voor allerlei misleidingen, variërend van de meest vredelievende (die van de religieuze sektes, de naturisten, de hippies, de ecologisten, het anti-geweld, de anti-atoombom, de anti-atoomenergie, enzovoort) tot de meest bloeddorstige (die van de Zwarte Honderd, de pogromisten, de racisten, de Ku-Klux-Klan, de fascistische bendes, de gangsters, de huurlingen van allerlei slag, enzovoort).
Vooral in deze laatste, de meest bloeddorstige, vinden zij de compensatie in een bedrieglijke waardigheid voor hun werkelijke ondergang, die de kapitalistische ontwikkeling met de dag dichterbij brengt. Het is de heldhaftigheid van de lafaard, de moed van de hansworst, de roem van de vuile middelmatigheid. Na ze te hebben teruggeworpen in de meest ellendige omstandigheden, vindt het kapitalisme in deze rijen een onuitputtelijke bron voor de rekrutering van de helden van zijn terreur.
Hoewel er in de loop van de geschiedenis door deze klassen soms uitbarstingen van woede en geweld hebben plaatsgevonden, bleven deze zeldzaam en zijn ze nooit verder gegaan dan boerenopstanden en oproeren,
aangezien er voor deze uitbarstingen geen enkel ander vooruitzicht bleef dan verpletterd te worden. In het kapitalisme verliezen deze klassen volledig hun onafhankelijkheid en dienen ze slechts als kanonnenvoer voor de confrontaties, die de verschillende fracties van de heersende klasse aangaan, zowel binnen als buiten de nationale grenzen. Op momenten van revolutionaire crisis en in bepaalde gunstige omstandigheden, zou de diepe ontevredenheid van een deel van deze klassen kunnen dienen als steun voor de strijd van het proletariaat.
Het onvermijdelijke proces van verpaupering en proletarisering van de onderste lagen van deze klassen is een uiterst moeilijk en pijnlijk proces en doet een bijzonder opstandige stroming ontstaan. De strijdlust van deze elementen, die in het bijzonder afkomstig zijn uit de rijen van de handwerkslieden en de gedeklasseerde intelligentsia, berust meer op hun situatie als wanhopige individuen dan op de proletarische klassestrijd, waar ze maar moeilijk aansluiting bij kunnen vinden. Wat hen fundamenteel kenmerkt is: het individualisme, het ongeduld, de scepsis, de ontmoediging. Hun acties zijn meer gericht op de spectaculaire zelfmoord dan op een bereikbaar doel. Terwijl ze ‘hun verleden’ hebben verloren, en geen enkele toekomst voor zich hebben, leven zij in de ellende van het heden; terwijl de woedende opstand daartegen wordt aan gevoeld als iets dat nu en onmiddellijk moet gebeuren.
In contact met de arbeidersklasse en haar historische wording kunnen zij op een vervormde wijze worden geïnspireerd door haar idealen. Maar dat gaat dat zelden het niveau van de verbeelding en de droom te boven. Hun echte visie van de werkelijkheid blijft beperkt tot het terrein van de toevalligheden. De politieke uitdrukking van deze stroming neemt uiterst gevarieerde vormen aan, van strikte individuele acties tot sektevorming; geheime complotten, het plannen van een ‘staatsgreep’ door een minderheid, voorbeeldige acties en terrorisme.
Wat hun eenheid in deze verscheidenheid vormt, is hun gebrek aan besef van het objectieve en historische determinisme van de klassebeweging, en van het historische subject van de moderne samenleving, die als enige in staat is om de sociale omvorming te realiseren: het proletariaat.
Het voortdurend opduiken van de manifestaties van deze stroming wordt veroorzaakt door het permanente proces van proletarisering van deze lagen, dat zich gedurende de hele geschiedenis van het kapitalisme voortzet. Hun diversiteit en verscheidenheid zijn het product van de plaatselijke en toevallige omstandigheden. Dit een maatschappelijke verschijnsel heeft de historische vorming van de proletarische klasse voortdurend vergezeld en is dus in verschillende gradaties vermengd met de beweging van het proletariaat, waarin deze stroming ideeën en een gedragingen binnenbrengt die vreemd zijn aan de klasse. Dat is in het bijzonder het geval met betrekking tot het terrorisme.
Dit essentiële punt moet absoluut benadrukt worden en er moet geen ruimte worden gelaten voor enige dubbelzinnigheid. In de eerste periode van zijn vorming als klasse, had het proletariaat nog niet zijn geëigende organisatievorm gevonden en maakte het gebruikt van geheime genootschappen van samenzweerders, een erfenis van de burgerlijke revolutie. Toch veranderde dat in geen enkel opzicht de klasse-aard van deze organisatievormen, hun ontoereikendheid ten opzichte van de nieuwe inhoud, die van de klassestrijd van het proletariaat. Het proletariaat zou er snel toe worden aangezet om zich van deze organisatievormen en actiemethoden los te maken en ze definitief te verwerpen.
Net zoals het utopische socialisme in een bepaald stadium van proletarische beweging veranderde van een grote positieve bijdrage in een belemmering voor haar verdere ontwikkeling, zo werden de sektes van samenzweerders, in datzelfde stadium, een negatief signaal en werkten ze steriliserend voor de verdere ontwikkeling van de beweging.
Net zoals de theoretische uitwerking haar utopische fase doorliep, verliep de vorming van politieke organisaties van de klasse onvermijdelijk via de fase van sektes van samenzweerders. Maar hier moeten we niet van de nood een deugd maken, en de verschillende stadia van de beweging met elkaar verwarren. We moeten de betekenis van de verschillende stadia van elkaar weten te onderscheiden alsmede de verschillende en tegengestelde manifestaties daarin.
De stroming, die de lagen vertegenwoordigde op de pijnlijke weg naar proletarisering, kon sindsdien niet de minste bijdrage meer leveren aan een reeds ontwikkelde klassebeweging. Deze stroming was niet alleen gedoemd om de sektarische organisatievormen en samenzweringsmethoden te bepleiten. Maar omdat ze steeds verder achteropliep op de werkelijke beweging, zag ze zich genoodzaakt om deze eis tot het uiterste op te drijven, om er een karikatuur van de maken, welke zijn meest extreme uitdrukking vond in het pleidooi voor de terroristische daad.
Het terrorisme is niet eenvoudigweg de terreurdaad. Op die manier plaatst men zich op het terrein van de terminologie. Wat wij willen doen uitkomen en benadrukken is de maatschappelijke betekenis en de verschillen die achter deze termen schuilgaan. De terreur is een systeem van heerschappij, gestructureerd, permanent, van de uitbuitende klassen. Het terrorisme daarentegen is een reactie van een onderdrukte klasse, maar zonder toekomst, tegen de terreur van de onderdrukkende klasse. Het zijn kortstondige reacties, zonder continuïteit, reacties van wraak en zonder vervolg.
Wij vinden de ontroerende beschrijving van dit soort bewegingen in Panaït Istrati en zijn Haïdoucs in de historische context van het Roemenië aan het einde van vorige (19e) eeuw. Wij vinden ze ook terug in het terrorisme van Russische narodniki en, hoe anders ze zich ook voordoen, bij de anarchisten en de bende van Bonnot. Zij zijn altijd van dezelfde aard: de vergelding van de on-machtigen in hun machteloosheid. Zij zijn nooit de aankondiging van iets nieuws, maar de uitdrukking van een einde, van hun eigen einde.
Het terrorisme, als de onmachtige reactie van een machteloosheid, kan de terreur van de heersende klasse niet doen wankelen. Het is niet meer dan een prik van mug in de huid van olifant. Hij kan en wordt daarentegen vaak gebruikt door de staat om zijn terreur te rechtvaardigen en te versterken.
Men moet absoluut de mythe verwerpen die er van uitgaat dat het terrorisme dient of kan dienen als een vonk, die de strijd van het proletariaat op gang brengt. Het zou op minst zeer opmerkelijk zijn dat een klasse, met een historische missie een andere klasse zonder toekomst als de vonk zou moeten gebruiken voor haar eigen strijd.
Het is absoluut absurd te beweren dat het terrorisme van de meest geradicaliseerde lagen van kleinburgerij de verdienste heeft om in de arbeidersklasse de gevolgen van democratische misleiding, van de burgerlijke legaliteit te kapot te maken, en haar de onontbeerlijke weg van het geweld te tonen. Het proletariaat kan geen enkele andere les trekken uit het radicale terrorisme, dan zich ervan te distantiëren en het te verwerpen, want het geweld dat schuilgaat in het terrorisme, bevindt zich fundamenteel op het burgerlijke strijdterrein.
Het inzicht in het noodzakelijkheid en onontbeerlijkheid van het geweld, verwerft het proletariaat uit zijn eigen bestaan, uit zijn strijd, uit zijn ervaring, uit zijn confrontaties met de heersende klasse. Het is een klassegeweld die qua natuur, inhoud, vorm en methoden net zo categorisch verschilt van het burgerlijke terrorisme als van de terreur van de heersende, uitbuitende klasse.
Het is absoluut zeker dat de arbeidersklasse over het algemeen een houding van solidariteit en sympathie zal aannemen - niet ten opzichte van het terrorisme dat zij immers als ideologie, als methode en als organisatiewijze veroordeelt - maar ten opzichte van de elementen die zich met het terrorisme hebben ingelaten. En wel om de redenen, die voor de hand liggen:
1) omdat zij in opstand komen tegen de bestaande orde, die het proletariaat van kop tot teen tracht te vernietigen;
2) omdat zij, net als de arbeidersklasse, eveneens slachtoffers zijn van de wrede uitbuiting en onderdrukking van doodsvijand van het proletariaat; de kapitalistische klasse en zijn staat. Het proletariaat kan enkel blijk geven van zijn solidariteit met deze slachtoffers door te proberen om ze te redden uit de handen van de beulen, van de terreur van de bestaande staat en door ze te trachten los te weken uit de dodelijk gevaarlijke impasse, waarin zij zijn verdwaald: het terrorisme.
Het klassegeweld van het proletariaat
Het is niet nodig te wijzen op de noodzaak van geweld in de klassestrijd van het proletariaat. We zouden een open deur intrappen want, het zal weldra twee eeuwen geleden zijn dat de Gelijken van Babeuf in theorie en praktijk de noodzaak en onvermijdelijkheid ervan hebben aangetoond. Het is eveneens nutteloos om deze waarheid te herhalen, alsof het een nieuwe ontdekking zou zijn, dat alle klassen ertoe worden aangezet om geweld te gebruiken en het proletariaat dus ook.
De beperking tot deze gemeenplaats – bijna een banaliteit - leidt tot de lege vergelijking “geweld = geweld”. Op die manier wordt er een gelijkheidsteken geplaatst, een zowel eenvoudige als absurde identiteit, tussen het geweld van het kapitaal en het geweld van het proletariaat. Daarmee wordt hun wezenlijk verschil verduisterd en voorbij gegaan aan het feit dat het ene onderdrukkend en het andere bevrijdend is.
Het voortdurend herhalen van deze tautologie “geweld = geweld” en zich tevreden te stellen met de constatering dat alle klassen het gebruiken om vervolgens hun identieke aard vast te stellen, is net zo intelligent als het gelijkstellen van de handeling van de chirurg, die door middel van een keizersnede nieuw leven in de wereld brengt, met de daad van de moordenaar, die zijn slachtoffer vermoordt door een mes in zijn buik te steken; alleen vanwege het feit dat zowel de ene als de andere gebruik maakt van eenzelfde instrument - het mes - en daarbij een gelijkaardige techniek gebruikt om het object, de buik open te snijden.
Het belangrijkste is niet voortdurend herhalen: ‘geweld’, ‘geweld’, maar om nadrukkelijk hun wezenlijk verschil te onderstrepen en zo duidelijk mogelijk te laten zien waarom en hoe het geweld van het proletariaat zich onderscheidt en verschilt van de terreur en het terrorisme van de andere klassen.
Als we een onderscheid maken tussen terrorisme en klasse-geweld, dan doen we dat niet omdat we twistziek zijn, om terminologische redenen, en omdat we een gevoelsmatige afkeer hebben van het woord terreur, noch vanwege de eer van geïntimideerde maagden. We doen dat om duidelijk de aandacht te vestigen op de verschillen in klasse-aard, inhoud en vorm, die achter hetzelfde woord schuilgaat.
Het woordgebruik loopt achter op de feiten en het gebrek aan onderscheid in woorden is vaak een teken van een onvoldoende uitgewerkte gedachte en houdt een tweeslachtigheid in, die altijd schadelijk is. Als voorbeeld kan men het woord van ‘sociaaldemocratie’ aanhalen, dat in geen enkel opzicht correspondeert met het revolutionaire wezen en met het doel van een kommunistische maatschappij, zoals de politieke organisatie van het proletariaat zich die voorstelt.
Hetzelfde geldt voor het woord ‘terreur’ zoals men dat soms terugvindt in de socialistische literatuur, zelfs in onze klassieken, en dat in verband wordt gebracht met de woorden ‘revolutionair’ en ‘proletariaat’. Er moet dringend worden gewaakt voor misbruik; dat wil zeggen: om letterlijk citaten te nemen uit zinnen, zonder ze te plaatsen in hun context, in de omstandigheden waarin zij werden geschreven, en de partijen waartegen ze waren geschreven, want dan lopen ze het gevaar om de werkelijke gedachtegang van de schrijver te vervormen en te verraden.
Benadrukt moet worden dat de betreffende schrijvers, bij het gebruik van het woord terreur, meestal heel zorgvuldig waren in het uiteen zetten van het fundamentele verschil tussen die van het proletariaat en die van de bourgeoisie, tussen de Commune van Parijs en Versailles, tussen de revolutie en de contrarevolutie in de burgeroorlog in Rusland. Als wij geloven dat het tijd wordt om deze twee termen van elkaar te onderscheiden, dan is dat om de dubbelzinnigheid uit te sluiten die hun identificatie met zich meebrengt - een dubbelzinnigheid die slechts een verschil ziet in de kwantiteit en intensiteit en niet in de klasse-aard.
En zelfs als het slechts gaat om een kwestie van kwantiteit, zou dat voor de marxisten, die zich op de dialectische methode beroepen, een verandering van kwaliteit tot gevolg hebben. Met de verwerping van terreur ten gunste van het klasse-geweld van het proletariaat, hebben we niet alleen voor ogen om onze afkeer als klasse uit te spreken ten opzichte van de reële inhoud van uitbuiting en onderdrukking, die in de terreur besloten ligt, maar eveneens een einde te maken aan het spitsvondige en schijnheilige gedraai over ‘het doel heiligt de middelen’.
De bordigisten, de onvoorwaardelijke verdedigers van de terreur, deze calvinisten van de revolutie, verachten de kwestie van de organisatievormen en -middelen. Voor hen bestaat alleen ‘het doel’ waarvoor iedere vorm en ieder middel, zonder onderscheid, aangewend kan worden. Zij herhalen onvermoeibaar: “De revolutie is een kwestie van inhoud en niet van organisatievorm”, behalve… behalve… wat de terreur betreft. Op dit punt zijn ze behoorlijk categorisch: “geen revolutie zonder terreur”, en je bent geen revolutionair als je niet in staat bent om enkele kinderen te doden. Hier wordt de terreur, die wordt beschouwd als een middel, een absolute voorwaarde, een categorische imperatief voor de revolutie en zijn inhoud. Waarom deze uitzondering? Men zou zich andere vragen kunnen stellen, vanuit het tegenovergestelde gezichtspunt. Als de kwestie van organisatievormen en -middelen echt zo onbelangrijk is voor de proletarische revolutie, is het dan ook niet mogelijk dat zij gerealiseerd wordt in de monarchistische of parlementaire vorm? Waarom eigenlijk niet?
De waarheid is dat iedere poging om inhoud en vorm, doel en middelen te scheiden, pure dwaasheid is. In werkelijkheid zijn vorm en inhoud intrinsiek met elkaar verbonden. Een doel kan niet bereikt worden met om het even welk middel; het vereist geëigende middelen. En die middelen zijn slechts geldig zijn voor een bepaald doel. Iedere andere benadering leidt slechts tot spitsvondige speculatie.
Wanneer wij de terreur verwerpen als een vorm van proletarisch geweld, dan is dat niet om de een of andere morele reden maar omdat de terreur zich, qua inhoud en methode, van nature verzet tegen het doel dat het proletariaat zich voorstelt en nastreeft. Geloven de calvinisten van de revolutie nu echt, en kunnen zij ons er ook van overtuigen dat het proletariaat, om ons doel te bereiken, het kommunisme, zou kunnen en moeten terugvallen op middelen zoals reusachtige concentratiekampen en de systematische uitroeiing van de hele bevolkingen, of door de installatie van een enorm netwerk van gaskamers, dat wetenschappelijk nog meer geperfectioneerd is dan dat van Hitler? Maakt de genocide deel uit van het Programma en van de ‘Calvinistische Weg’ naar het socialisme?
Het is voldoende te wijzen op de punten, zoals we die hebben vermeld, van de belangrijkste kenmerken van de inhoud en methoden van de terreur, om bij een eerste vluchtige blik al de kloof te zien van wat het proletariaat daarvan scheidt en daar tegenover stelt.
1) “organisch verbonden met de uitbuiting en met als doel deze op te leggen”.
Het proletariaat is een uitgebuite klasse en strijdt om de afschaffing van de uitbuiting van de mens door de mens.
2) “een daad van een bevoorrechte klasse” .
Het proletariaat heeft geen enkel voorrecht en strijdt om de afschaffing van elk voorrecht.
3) “een daad van een minderheidsklasse”.
Met de werkers vertegenwoordigt het proletariaat de reusachtige meerderheid van de maatschappij. Sommigen zouden in deze verwijzing misschien onze ‘ongeneeslijke hang naar de principes van de democratie’,van meerderheid en minderheid, willen zien. Maar het zijn zij die geobsedeerd zijn door dit probleem – en te meer daar zij de daden van een minderheid, die de meerderheid schrik aanjaagt, beschouwen als het criterium voor de revolutionaire waarheid.
Het socialisme kan niet worden gerealiseerd als hij niet op de historische mogelijkheid berust en overeenstemt met de fundamentele belangen en met de wil van de enorme meerderheid van de maatschappij. Dat is een van de sleutelargumenten van Lenin in ‘Staat en de Revolutie’, en ook van Marx, als hij verzekert dat het proletariaat zich niet kan ontvoogden zonder de hele mensheid te emanciperen.
4) “het feit dat het een gespecialiseerd lichaam is”…
In het vaandel van het proletariaat staat geschreven: de vernietiging van het staande leger, van de politie, en de algemene bewapening van het volk en vooral van het proletariaat.
”dat ertoe neigt om zich van elke controle van de maatschappij los te maken.”
Als zijn doel verwerpt het proletariaat elke specialisatie, maar vanwege de onmogelijkheid dit onmiddellijk te realiseren, staat ze erop deze te onderwerpen aan de controle van de maatschappij.
5) “zich te reproduceren en eindeloos te vervolmaken”.
Het proletariaat wil aan deze reproductie en perfectionering een einde maken en verbindt zich hiertoe vanaf de eerste dag van zijn machtsovername.
6) “geen andere reden van bestaan hebben dan de onderwerping en de verplettering van de menselijke gemeenschap”.
De doeleinden van het proletariaat zijn diametraal tegenovergesteld. Zijn reden van bestaan is die van de bevrijding en de ontplooiing van de menselijke maatschappij.
7) “gevoelens aanwakkeren van vijandigheid en geweld tussen maatschappelijke groepen: nationalisme, chauvinisme, racisme, enz.”.
Het proletariaat schaft al deze historische anachronismen af, die monsterachtige belemmeringen zijn geworden voor de harmonische vereniging van de hele mensheid, die mogelijk en noodzakelijk is.
8) “stimuleren van egoïstische gevoelens en een gedragingen, sadistische agressiviteit, de geest van wraak, een onophoudelijke en dagelijkse oorlog van allen tegen allen”.
Het proletariaat ontwikkelt daarentegen totaal nieuwe gevoelens van solidariteit, collectief leven, kameraadschap van ‘allen voor één en één voor allen’, een vrije associatie van producenten, een gesocialiseerde productie en consumptie.
En als de essentie van de uitbuitende klassen is om: “de hele maatschappij in een oneindige staat van terreur onder te dompelen”, doet het proletariaat een beroep op het initiatief en de creativiteit van allen die, in een algemeen enthousiasme, hun leven en hun lot in hun eigen handen nemen.
Het klasse-geweld van het proletariaat kan geen terreur zijn omdat zijn bestaansreden juist is om de terreur te breken. Terreur en geweld met elkaar te verwarren, door er dezelfde woorden aan te geven en ze als identiek te beschouwen, is goochelen met woorden. Het gedrag van de moordenaar die zijn mes trekt en de hand, die hem tegenhoudt en de moord verhindert, zijn niet dezelfde.
Het proletariaat kan niet zijn toevlucht nemen tot de organisatie van pogroms, tot lynchpartijen, tot de oprichting van folterscholen, mensenschendingen, tot de processen van Moskou, als middelen en methoden voor de verwezenlijking van het socialisme. Deze methoden laat hij over aan het kapitalisme, omdat zij er deel van uitmaken, er eigen aan zijn hen horen, overeen komen met zijn doelen, en die TERREUR als algemene naam dragen.
Noch het terrorisme voor, noch de terreur kunnen na de revolutie de wapens zijn van het proletariaat voor de ontvoogding van de mensheid.
MC, 1 oktober 1978
Eerder verschenen in: International Review n°. 14 (Engels, Frans, Spaans)