Door Internationalisme op
Terwijl in Frankrijk en andere landen van Europa (Spanje, Groot-Brittannië, Griekenland, ...) een toenemende weerstand waar te nemen is tegen de besparingstsunami van de regeringen en een strijd die steeds massalere omvang aanneemt, blijven de reacties van de arbeiders in België vooralsnog vrij beperkt, Zeker, er komen hier en daar bescheiden manifestaties van strijdwil tot uiting - Duferco in La Louvrière en Charleroi, personeel van de SNCB, buschauffeurs in Wallonië (TEC) en in Vlaanderen (De Lijn), geldtransporteurs van het bedrijft Brinks -, maar de ontwikkeling van de strijd wordt in België ernstig belemmerd door de omvang van een voortdurende nationalistische tamtam.
Terwijl de politieke impasse al 150 dagen duurt, herhalen de media tot vervelens toe de eisen en de grieven van zowel de Nederlandstaligen als de Franstaligen. Aan de ene kant laat het Vlaams-nationalistische discours met meer of minder nuances het volgende idee doorsijpelen: ‘De Franstaligen, die ons altijd uitgebuit en geminacht hebben, zijn een last voor Vlaanderen. In plaats van te werken en belasting te betalen om de schuld van de Franstalige regio’s in te lossen en hun werklozen uit te betalen, zou een onafhankelijk Vlaanderen deze middelen beter kunnen gebruiken om de eigen welvaart te garanderen.’ Een min of meer beschaafde variatie van het ‘eigen volk eerst’ van het rechts-extremistische Vlaams Belang. Aan de andere kant neemt een gelijktijdige campagne in omvang toe aan Franstalige kant, die erop gericht is de een anti-Vlaamse vijandigheid aan te wakkeren onder de Franstaligen: ‘Die ondankbare en niet te vertrouwen Vlamingen hebben in het verleden geprofiteerd van de Waalse solidariteit om hun regio te ontwikkelen en nu laten ze ons vallen. Dat ze maar opstappen : laten we een plan B voorbereiden voor een Franstalig België zonder deze Vlaamse verraders.”
Wat kunnen de Belgische, Vlaamse en Waalse arbeiders verwachten van zulke nationalistische perspectieven, van aanspraken op nationale zelfstandigheid, gebaseerd op taalverschillen ? Gaat het hierbij – zoals sommige “linkse” intellectuelen beweren – om democratische eisen die ook de arbeidersklasse aangaan?
Vanaf het midden van de 19e eeuw stonden de nationale aanspraken op de voorgrond (ze vormden het hart van de revoluties van 1848, die in Europa plaatsvonden). Ze vormden een onlosmakelijk onderdeel van de ‘democratische eisen’, vooral daar waar de oude rijken (het Russische en Oostenrijkse rijk) samenvielen met de overheersing van de aristocratie. De steun van de arbeidersklasse voor sommige van die nationale aanspraken verzwakte dan ook deze machten, en dus ook de feodale reactie, en openden de weg naar de vorming van levensvatbare nationale staten, naar de ontwikkeling van de kapitalistische economie en vorming van een modern proletariaat. Toch was deze steun aan de nationale aanspraken nooit vanzelfsprekend. Want terwijl de arbeidersbeweging zich sterk maakte om de onafhankelijkheid van Polen te steunen, heeft ze nooit aan alle nationale aanspraken haar steun gegeven. Zo veroordeelden Marx en Engels de nationale aanspraken van de kleine Slavische volkeren (Serven, Kroaten, Slovenen, Tsjechen, Moraviers, Slowaken, …) want die konden niet leiden tot de vorming van een levensvatbare nationale staat. In die zin vormden ze een hindernis voor de vooruitgang van het moderne kapitalisme door een speeltje te worden van het Russische rijk en door de ontwikkeling van de Duitse bourgeoisie tegen te werken. Eveneens hebben zij de politiek van de Amerikaanse president Lincoln ter voorkoming van de afscheiding van de Zuidelijke Staten ondersteund (in dat geval hebben Marx en Engels zich, met de grootste stelligheid, dus gekeerd tegen de aanspraak op nationale onafhankelijkheid!). België beschouwden zij als een kunstmatige staat die door Groot-Brittannië in het leven geroepen werd om de industriële ontwikkeling van Frankrijk te dwarsbomen (en over de bijdrage van een ‘Vlaamse Staat’ aan de ontwikkeling van het kapitalisme wordt beter zedig gezwegen...)
De steun van de arbeidersbeweging aan de democratische eisen van toen was dus in essentie gebaseerd op een historische situatie waarin het kapitalisme nog progressief was. In die omstandigheden konden bepaalde sectoren van de bourgeoisie nog ‘revolutionair’ of ‘progressief’ optreden. Maar de situatie verandert radicaal aan het begin van de 20e eeuw en in het bijzonder met de Eerste Wereldoorlog. Vanaf dat moment zijn alle sectoren van de bourgeoisie reactionair geworden, daar het kapitalisme haar fundamenteel historische taak heeft vervuld door de hele planeet te onderwerpen aan haar economische wetten en door op een nooit vertoonde schaal de maatschappelijke productiekrachten te ontwikkelen (te beginnen met de belangrijkste onder hen: de arbeidersklasse). Dit systeem vormt vanaf dat moment niet langer een voorwaarde voor vooruitgang van de mensheid, maar integendeel een hindernis ervoor. We zijn, zoals de Communistische Internationale in 1919 verklaarde, in “een tijdperk van oorlogen en revoluties” aangeland. Vanaf dat moment hebben nationale aanspraken, gebaseerd op taal, godsdienst, ras of welke andere bijzonderheid dan ook, niets progressiefs meer en dienen niet meer door de arbeidersklasse gesteund te worden. Integendeel, zij worden een element in de imperialistische strijd tussen de machten, zoals de twee wereldoorlogen en de talloze bloedige lokale oorlogen (van het Midden-Oosten tot de Balkan bijvoorbeeld) hebben laten zien, en vormen een hinderpaal voor de internationale ontwikkeling van de strijd van de arbeidersklasse tegen haar uitbuiters. Zo werd het Vlaamse nationalisme vanaf wereldoorlog 1 uitgebuit door het Duitse imperialisme en werd het na de tweede wereldoorlog stelselmatig ingezet om de arbeidersstrijd te verdelen (zie de stakingsbeweging van 1960-61)
Maar verzwakken deze sub-nationalistische eisen dan niet de bourgeoisie ? Ze kunnen zeker een rol spelen in de wijziging van de krachtsverhoudingen tussen de fracties van de bourgeoisie, maar ze verzwakken geenszins de bourgeoisie in haar totaliteit, integendeel. Deze heeft geen enkele scrupule om de structuur van de staat aan te passen, als dat haar toelaat de geloofwaardigheid van zijn staat te versterken en haar uitbuiting doelmatiger op te leggen. Het voorbeeld van de evolutie van de recente politieke situatie in België is bijzonder instructief op dit punt.
Volgens het beeld, dat door de media wordt verspreid, gaan de Belgische politieke krachten van mislukking naar mislukking: informateurs, pré-informateurs, verhelderaars, verzoeners hebben elkaar in de afgelopen vijf maanden opgevolgd, zonder ook maar het minste resultaat te bereiken. Maar als men het complexe politieke spel van naderbij bekijkt, constateert men dat er via achtereenvolgende zetten niettemin een reorganisatie van de staat uitgedokterd wordt, waar alle fracties zich in zouden kunnen vinden. Zo heeft de pré-formateur, de Franstalige socialist Di Rupo, de basisprincipes laten goedkeuren waarbinnen de hervorming van de staat moet plaatsvinden. Een groep van deskundigen onder leiding van bemiddelaars heeft vervolgens voorstellen geformuleerd voor de herverdeling van de financiële middelen tussen de federale overheid en de regio’s, waarmee aangegeven werd in hoeverre de Franstalige partijen bereid waren concessies te doen. De bemiddelaar De Wever, voorzitter van de Vlaams Nationalistische Partij, heeft daarna een schets van een overeenkomst voorgesteld, waarin werd bekend gemaakt welke concessies de Vlaamse nationalisten overwogen. Tenslotte hebben voor het ogenblik de verschillende partijen arbitrage aanvaard van de Nationale Bank en het Planbureau om de consequenties van de verschillende reorganisatiemodellen, die op tafel zijn gelegd, door te rekenen en te evalueren. Dus, door middel van opeenvolgende voorstellen en tegenvoorstellen, achter een rookgordijn van ruzies en twisten, zoekt de bourgeoisie wel degelijk naar de best mogelijke oplossing, die kan beantwoorden aan de belangen van de alle fracties.
En waar alle fracties van de bourgeoisie zich vinden, dat is in de wil de crisis te laten betalen door de arbeiders. In die zin zal het ordewoord van de Staatshervorming zijn: de “respon-sabilisering” van de verschillende niveaus van de macht. De federale overheid, maar ook de verschillende regio’s en gemeenschappen zullen meer dan ooit verantwoordelijk zijn voor hun eigen inkomsten en hun uitgaven, en dus ook voor een evenwicht in hun begroting. Meer nog dan in de regionalisering van het verleden, zou dat kunnen inhouden dat er verschillen bestaan in belasting en salarissen van de ene regio ten opzichte van de andere, variaties in het stelsel en de uitkeringen voor werklozen, verschillende statuten voor de ambtenaren, enzovoort. De begrotingsbeperkingen en de aanvallen op de salarissen en de leefomstandigheden zullen gecamoufleerd worden door de regionalisering van de budgetten en door de eigen ‘responsabilisering’ van de regio’s. In zekere zin opereert de Belgische staat als een multinational, die een aantal van haar activiteiten onderbrengt in een filiaal van dezelfde industriële groep, maar wat haar in staat stelt om verschillende werkomstandigheden en salarissen op te leggen en de arbeiders als concurrenten tegen elkaar op te zetten.
De arbeidersklasse heeft dus absoluut niets te winnen door het naar voren schuiven van nationalistische eisen, in de schepping van nieuwe nationale eenheden. Vroeger werd België gedomineerd door de Franstalige bourgeoisie en de Vlaamse arbeiders hadden vaak te maken met een baas die Frans sprak. Dat kon voeding geven aan de illusie, dat als men weigerde om Frans te spreken, men zich teweer stelden tegen de baas en tegen de bourgeoisie. Tegenwoordig spreken de Vlaamse arbeiders Vlaams tegen hun superieuren en hun bazen en dat heeft absoluut niets veranderd aan hun uitbuiting. Tegenwoordig kunnen ze zich richten tot de Vlaamse overheid die, zoals bij Opel-Antwerpen duidelijk te zien was, hen net zo min verdedigt als de Belgische regering. Tegenwoordig moeten zowel de Vlaamse als de Waalse arbeiders hun leefomstandigheden verdedigen tegen Waalse, Vlaamse, maar ook Amerikaanse, Duitse, Chinese ondernemers …., en de nationalistische campagnes vormen hierbij een belangrijke hinderpaal in de ontwikkeling voor een brede en verenigde reactie
- in de mate waarin ze oproepen tot de vereniging van de arbeiders en de ondernemers van dezelfde nationaliteit, die dezelfde taal spreken, enzovoort, tegen de arbeiders van een andere nationaliteit, die een andere taal spreken, en die beschouwd worden als concurrenten, of zelfs vijanden;
- in de mate waarin ze de verdelingen tussen de arbeiders doen toenemen en de arbeiders zelfs aanmoedigen om zich tegen elkaar te keren.
De “Belgische scheiding” staat vandaag in het volle licht van de schijnwerpers van de media, maar het uitbuiten van het sub-nationalisme en van het regionalisme is geenszins een puur Belgisch fenomeen, verre van dat. Zulke centrifugale tendensen bestaan in talloze landen en de crisis en de verrotting van het systeem verergeren deze tendensen nog meer: we vinden ze van Turkije tot in Canada, van Bolivia tot in China, en West-Europa vormt daarop zeker geen uitzondering. Er is een ontwikkeling van Catalaans, Baskisch, Galicisch nationalisme in Spanje, er bestaan autonomistische tendensen in Noord-Italië , autonomistische neigingen in Schotland en in Zwitserland … Het ontwikkelen van specifieke nationalistische aanspraken – naast de algemene verergering van het nationalisme en van het xenofobische gedrag in alle landen – is niet anders dan de uitdrukking van de toename van het ieder-voor-zich, dat het gevolg is van de maatschappelijke ontbinding van een kapitalistisch systeem dat totaal in een impasse verkeert.
Vandaag is het failliet van het kapitalisme dagelijks waarneembaar en elke vorm van strijd zal steeds meer de neiging hebben om een aantal fundamentele vragen te stellen over het perspectief dat het kapitalisme ons nog te bieden heeft. De bourgeoisie beseft dat maar al te goed en weet dat de bezuinigingen een radicale beweging van de kant van de arbeidersklasse kan uitlokken. Dit verklaart dan ook de hevigheid van de campagnes om de arbeiders te misleiden en tegen elkaar op te zetten.
De arbeiders mogen dan ook het vergif dat door deze toename van de (sub-)nationalistische aanspraken niet onderschatten. Ze brengen niet alleen hele belangrijke aanvallen met zich mee tegen de leef- en werkomstandigheden van de arbeidersklasse, zij beperken ook haar capaciteit om zich tegen maatregelen te verenigen en een alternatief te ontwikkelen. Zij is immers de enige klasse in de maatschappij in de periode van de ontbinding die een dynamiek kan ontwikkelen die ingaat tegen de tendens naar het verbrokkelen van Staten en de versnippering van de kapitalistische productieverhoudingen, en die streeft naar een wereldwijde eenheid middels een ‘regeringsvorm’ die overeenkomt met en beantwoord aan de reeds wereldwijd ontwikkelde productiekrachten n
Jos / 17.11.2010.