Door Internationalisme op
Het eerste deel van dit artikel, gewijd aan de studie van de relatie tussen mens en natuur, toonde aan dat “Om te overleven [werd] de mensheid er altijd al toe gedreven de natuur te veranderen. Maar het kapitaal stelt vandaag een nieuw probleem: dit systeem produceert niet om de behoeften van de mensheid te bevredigen, maar voor de winst.”
Dit tweede deel behandelt de rol, die steenkool, aardolie en vervolgens kernenergie gespeeld hebben in het kapitalistisch tijdperk en vraagt zich af welke rol de energie in de toekomstige maatschappij zal spelen.
De energie in de beginperiode van het kapitalisme
De industriële revolutie was ook een energie-revolutie, die de maatschappij in staat stelde over de grenzen te gaan, die opgelegd werden door de 'organische economie', die zich beperkte tot de seizoensgebonden groei van natuurlijke energiebronnen om aan de meeste van haar behoeften te voldoen. In de organische economie, die heerste sinds de neolithische revolutie tot aan de invoering van steenkoolgebruik op grote schaal, waren de kracht van mens en dier, en die van hout, de voornaamste bronnen van energie. Tussen 1561-1570 vertegenwoordigden ze in Engeland en Wales respectievelijk 22,8 %, 32,4 % en 33% van de verbruikte energie. Wind en hydraulische energie maakten samen 1% uit en steenkool stond in voor 10,6 %; De overvloed aan hout in Europa gaf het een voordeel op andere maatschappijen waar het zeldzaam was, maar de ontwikkeling van de productie putte die middelen uit en liet de groei vastlopen. Zo werd in 1717 in Wales een hoogoven 4 jaar nadat hij gebouwd werd niet opgestart omdat er al gebrek was aan hout en steenkool. Men heeft berekend dat in de periode voor de 18e eeuw een standaardhoogoven, die gedurende twee jaar ononderbroken werkte, een houtkap vereiste van 2000 hectaren bos.
In Zuid-Wales, bekend om zijn steenkoolmijnen, hebben de eerste stadia van de industriële revolutie niet alleen geleid tot de ontwikkeling van staalfabrieken, maar ook tot de ontbossing van de valleien die voordien dicht begroeid waren. De toenemende vraag naar hout bracht prijsverhogingen en hongersnood teweeg.
De grenzen, die de organische economie aan de productie oplegden, kunnen enkel goed ingeschat worden als we de hoeveelheid boomstammen berekenen die nodig zouden zijn om eenzelfde hoeveelheid energieverbruik, gebaseerd op steenkool, te voort te brengen. Hout is als energiebron niet zo efficiënt als steenkool want, om evenveel energie te produceren als één ton steenkool, zijn er twee ton hout nodig. Een acre (0,4 hectare) bos kan in een periode van een jaar ongeveer het equivalent aan energie voortbrengen van één ton steenkool. In 1750 werden in Engeland en Wales 4.515.000 ton steenkool bovengehaald. Om evenveel energie te produceren zou 13.045.000 ton hout nodig geweest zijn, dat wil zeggen 35% van het bosareaal (11,2 miljoen acres). Een halve eeuw later bereikte de steenkoolproductie 65.050.000 ton, wat neerkomt op niet minder dan 150% van het arseaal aan bos (48,1 miljoen acres).
De steenkoolreserves waartoe Groot-Brittannië, met de bestaande technologie toegang had, vormde een van de sleutels tot de Britse overheersing over de wereld.
Steenkool en aardolie: de fundamenten van het industriekapitalisme
Voordat men op grote schaal steenkool ging gebruiken, werd het energieverbruik in grote mate bepaald door de hoeveelheid zonne-energie, die de plantengroei regelde en dus de hoeveelheid voedsel en hout. Deze natuurcyclus leek een onoverkomelijke grens te stellen. Wijdverbreide armoede en ellende leken eeuwig, onveranderlijk, een lot van het leven. De grootschalige ontginning van steenkool en aardolie heeft die barrière doorbroken.
De voortgang van de industriële revolutie wordt vaak gemeten in tonnen steenkool, in tonnen geproduceerd staal en in kilometers aangelegde spoorwegen. Maar hij kan ook gemeten worden in de toename van het energieverbruik. In 1560 maakte de steenkool amper 10,6 % van de energie uit, die in Engeland en Wales verbruikt werd. In 1850 was dat 92%. Gedurende deze periode werd het energieverbruik vermenigvuldigd met 28!
De olie-industrie heeft zich gedurende de 20e eeuw geleidelijk aan ontwikkeld. In 1929 was de petroleumhandel gestegen tot 1,170 miljoen dollar, waarbij de Verenigde Staten, Venezuela en de Nederlandse Antillen de belangrijkste exporteurs waren. Maar er waren ook raffinaderijen gebouwd in Bahrein en Saoedi-Arabië door de Verenigde Staten, en in Irak en Libanon door Britse en Europese ondernemingen.
Echter na de Tweede Wereldoorlog werd aardolie pas de belangrijkste energiebron, goed voor 46,1 % van de wereldenergieproductie in 1973, hoewel ze in 2008 gedaald was tot 33,2 %. Het toenemend gebruik van energie is een kenmerk van de industrialisatie over de hele wereld. Het drukt niet alleen de groei uit van het niveau van de productie en de gevolgen van de bevolkingsgroei, maar ook de ontwikkeling van de productiviteit. Tussen 1973 en 2008 steeg het totale energieverbruik met 80%.
De revolutie in de vorm en de hoeveelheid energie, die beschikbaar is voor de mensheid, heeft een extra boost gegeven aan de industriële revolutie en opende de deur naar de mogelijke overgang van het rijk van de behoeften naar dat van de overvloed. Maar deze revolutie werd gedreven door de ontwikkeling van het kapitalisme, wiens doel het niet is om de menselijke behoeften te bevredigen, maar het kapitaal te doen groeien op basis van de toe-eigening van de meerwaarde, die door de uitgebuite arbeidersklasse geproduceerd wordt.
In het gebruik van energie, in de vernietiging van de eindige middelen, kent het kapitalisme kent geen ander criterium dan de kosten van de productie die ze vertegenwoordigen. De toename van de productiviteit zet aan tot meer vraag naar energie, terwijl de kapitalisten (behalve degenen die betrokken zijn bij de olie-industrie) moeten proberen de kosten van deze energie te verminderen. Aan de ene kant leidt dit tot een steeds alomvattender gebruik van deze energie voor de meest irrationele doeleinden, zoals het vervoer van dezelfde goederen in alle richtingen over de hele wereld, en de eindeloze toename van goederen, die aan geen enkele menselijke behoefte beantwoorden, maar slechts middelen vormen om meerwaarde te onttrekken en te realiseren. Aan de andere kant leidt dit ertoe dat miljoenen mensen geen toegang hebben tot dit hulpmiddel en tot deze producten omdat ze onvoldoende financieel belang vertegenwoordigen voor de kapitalisten. Dat wordt bijvoorbeeld geïllustreerd in Nigeria, waar Shell miljarden dollar olie oppompt, terwijl de plaatselijke bevolking er geen toegang toe heeft of haar leven riskeert door illegaal olie af te tappen uit de pijpleidingen.
Kernenergie
De periode na de WO II werd gedomineerd door de rivaliteit tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, en de wapenwedloop. De ontwikkeling van kernenergie is echter niet alleen onlosmakelijk verbonden met die van nucleaire wapens.
Begin jaren 1950 was de Amerikaanse regering bezorgd over de reactie van het publiek wat betreft het gevaar van het kernarsenaal, dat ze opgebouwd had en de strategie van de 'first strike' waarvoor ze gekozen had. Om de publieke opinie voor zich te winnen beantwoordde ze de bezorgdheid met de lancering van een campagne, die bekend werd onder de naam ‘Operatie Candor’. Ze lanceerde berichten in de media (inclusief stripverhalen), een reeks toespraken van president Eisenhower, en uiteindelijk de bekendmaking, in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, van het programma 'Atomen voor Vrede' “om wereldwijd onderzoek aan te moedigen naar het meest efficiënte gebruik van splijtstoffen in vredestijd”.
Het plan omvatte een gedeelde informatie en hulpmiddelen, zowel met de medewerking van de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie, om samen een voorraad van splijtstofmateriaal aan te leggen. In de daaropvolgende jaren van de wapenwedloop werden kernwapens ter beschikking gesteld aan andere mogendheden, zoals naar Israël en India, vaak onder het voorwendsel van de ontwikkeling van een civiel nucleair programma,. Het delen van de kennis met betrekking tot nucleaire energie maakte toen deel uit van de imperialistische strijd op wereldvlak; zo steunde Groot-Brittannië eind jaren 1950 in het geheim Israël met zwaar water voor de reactor, die gebouwd werd met Franse hulp.
Ondanks de praatjes over “deze goedkopere vorm van energie” heeft de nucleaire industrie haar belofte nooit waargemaakt en had ze staatssteun nodig om haar werkelijke kosten te dekken. Terwijl privé-ondernemingen de fabrieken bouwen en beheren, worden ze gewoonlijk openlijk of heimelijk gesubsidieerd. Toen Thatcher in de jaren 1980 in Groot-Brittannië bijvoorbeeld de aanval inzette, mislukte de privatisering van de kernindustrie omdat het privékapitaal moest erkennen dat er niet te berekenen risico's en kosten aan verbonden waren. Pas in 1996, privé-investeerders British Energy kopen tegen een prijs van 2 miljard pond. Zes jaar later moest het bedrijf gered worden met een staatslening van 10 miljard pond.
Als de verdedigers van kernenergie vandaag beweren dat ze goedkoper is dan andere energiebronnen, dan blijft dat een discutabele stelling. In 2005 stelde de World Nuclear Association vast dat “buiten de geopolitieke en ecologische voordelen, die kernenergie meebrengt, in de meeste industrielanden nieuwe kerncentrales vandaag de meest economische manier zijn om elektriciteit op te wekken” en beweerde ze dat de bouw, de financiering, de uitvoering en de kosten van het afval allemaal gedaald zijn. Tussen 1973 en 2008 is het aandeel energie, dat uit kernreactoren gewonnen wordt, slechts toegenomen van 0,9 % toen naar een totaal van 5,8 % nu.
Een rapport, aangevraagd door de Duitse bondsregering en gepubliceerd in 2009, levert een veel kritischer evaluatie op van de kerneconomie en stelt het idee van een nieuwe opleving van de kernenergie in vraag. Het rapport toont aan dat het aantal reactoren, in tegenstelling tot de grotere uitbreidingsprojecten, zowel betreffende de reactoren als inzake tot de geproduceerde energie, de laatste jaren sterk gedaald is,. De toename van de opgewerkte energie, die tijdens deze periode tot stand kwam, is het resultaat van de rendabiliteit van de bestaande reactoren en het verlenging van hun operationeel leven. Het rapport gaat verder door te argumenteren dat er onzekerheid bestaat over de reactoren die meestal beschreven worden als 'in opbouw', terwijl sommige ervan al 20 jaar 'in opbouw' zijn. Het aantal reactoren 'in opbouw' is gezakt van een piek van 200 in 1980 naar minder dan 50 in 2006. Wat betreft de economische aspecten van kernenergie beschrijft het rapport de hoge mate van onzekerheid op alle gebieden, waaronder de financiering, de bouw en het onderhoud.
Het laat zien dat de staat een centrale plaats blijft innemen in alle nucleaire projecten, wie er ook aan meewerkt of wie ze ook beheert. Eén van die aspecten heeft te maken met de diverse vormen van subsidie die door de staat verleend worden om de kosten van het geïnvesteerde kapitaal te steunen op het gebied van onderhoud, in de ontmanteling van fabrieken, maar ook in de ondersteuning van de prijzen. Een ander aspect is de noodzaak voor de staat de verantwoordelijkheid van de industrie te beperken, zodat de privé-sector de risico's kan aanvaarden.
De gevaren van kernenergie staan even heftig ter discussie als de kosten ervan. Dat was in het bijzonder het geval met de kernramp van Tsjernobyl, waar de schatting over het aantal slachtoffers sterk varieert. Een rapport van de WHO schat dat van de 134 arbeiders, die tijdens de spoedinterventie in 2004 bestraald werden, er 47 gestorven zijn aan de gevolgen van de besmetting en gaat ervan uit dat er nauwelijks minder dan 9000 zullen sterven aan de gevolgen van kanker, veroorzaakt door de ramp. Een rapport van Russische wetenschapslui, gepubliceerd in de Annalen van de Academie van Wetenschappen in New York, meent dat er, vanaf het moment van het ongeluk tot 2006, als gevolg van kanker en een hele reeks andere ziekten, uitgegaan moet worden op 985.000 doden.
Voor wie de wetenschappelijke en medische kennis van de specialisten niet bezit is het moeilijk zich daarvan een idee te vormen. Maar wat minder twijfel laat, is de massale omvang van de geheimhouding en de vervalsing van feiten, zoals ook vandaag weer het geval is met het ongeluk van Fukushima. Om even terug te komen op Tsjernobyl: de Russische regering heeft het ongeluk verschillende dagen lang niet gerapporteerd, ze liet de plaatselijke bevolking gewoon voortleven en werken te midden de straling. Maar dat gebeurt niet enkel in Rusland. De Franse regering heeft de stralingsniveaus, die het land bereikten, gebagatelliseerd, en maakte de bevolking wijs dat de radioactieve wolk, die heel Europa aandeed, niet over Frankrijk dreef. Tegelijkertijd probeerde de Britse regering het land gerust te stellen door te melden dat er geen enkel gevaar bestond voor de volksgezondheid, waarbij ze een stralingsniveaus vermeldde die 40 keer lager waren dan de werkelijke hoeveelheid, alhoewel ze later toch tientallen boerderijen in quarantaine plaatste.
Kernenergie wordt door verschillende regeringen naar voor geschoven als een 'groene' oplossing voor de problemen in verband met fossiele brandstoffen. Voor het grootste deel is dat een rookgordijn dat de ware beweegredenen verbergt die gepaard gaan met de mogelijke uitputting van de olievoorraden, de toenemende kosten en de risico's verbonden aan de afhankelijke ontginning van de energiebronnen buiten de controle van de staat. Die 'groene' façade brokkelt al snel af wanneer de economische crisis er de staten toe noodzaakt haar toevlucht te nemen tot steenkool (1) en tot de verlaging van de kosten voor de exploitatie van nieuwe oliebronnen. De meesten hiervan zijn heel moeilijk toegankelijk of vereisen productieprocessen, die nog meer het milieu verontreinigen zoals met roet.
Het kommunisme en de energiebronnen
De stalinistische regimes, die zich van de naam van het kommunisme meester gemaakt en die naam besmeurd hebben, hebben alle dezelfde houding van het kapitalisme aangenomen met betrekking tot het gebruik van kernenergie en gehandeld met een compleet misprijzen voor de gezondheid van de bevolking en het milieu. Het is de Sovjet-Unie van gisteren en het China van vandaag, die op grote schaal de verwarring gevoed hebben dat het kommunisme aanstuurt op een geforceerde industrialisering, die geen rekening houdt met de natuur.
In tegenstelling tot die foutieve ideeën was Marx zich zeer bezorgd om de natuur, zowel in theoretische zin van de relatie tussen mens en natuur, als op praktisch vlak toen hij schreef over het gevaar van uitputting van de grond door de kapitalistische landbouw en de impact van de industrialisering op de gezondheid van de arbeidersklasse: “Bovendien is elke vooruitgang van de kapitalistische landbouw niet alleen een vooruitgang in de kunst van het uitbuiten van de arbeiders, maar ook in de kunst van de roof van de bodem; elke vooruitgang in de kunst van het vergroten van de vruchtbaarheid gedurende een bepaalde periode, is tevens een vooruitgang in het vernietigen van de blijvende bronnen van vruchtbaarheid. Naarmate een land, de Verenigde Staten van Noord-Amerika bijvoorbeeld, zich meer ontwikkelt op basis van de grootindustrie, des te sneller dit van vernietigingproces zich voltrekt. De kapitalistische productie ontwikkelt de techniek en de combinatie van de maatschappelijke productieprocessen enkel doordat ze tegelijkertijd de beide bronnen va alle rijkdom ondergraaft: de bodem en de arbeider.” (2)
We kunnen de 'energiepolitiek' van het kommunisme niet voorspellen, maar vertrekkend van het fundamentele feit dat de productie zal gericht zal zijn op de menselijke behoeften en niet op de winst, kunnen we voorzien dat het model van energiegebruik op aanzienlijke wijze zal veranderen en kunnen we al van bepaalde algemene aspecten uitgaan:
- we mogen verwachten dat er een enorme vermindering van de productie van nutteloze zaken en van transport zal plaatsvinden;
- tegelijk zal er een vermindering plaatsvinden van onnodige transporten naar werkplaatsen, terwijl de gemeenschappen menselijkere proporties zullen aannemen, en de scheiding tussen stad en platteland overstegen zal worden;
- de creativiteit en de intelligentie zullen gericht worden op de menselijke behoeften, en dus kunnen we verwachten dat grote ontwikkelingen zullen plaatsvinden op het vlak van de energiebronnen, en met name diegenen die geschikt zijn voor hergebruik en die ook, op lange termijn, het vooruitzicht in zich bergen om productiemiddelen, transportmiddelen en van andere uitrustingen en machines efficiënter te doen voortbrengen.
Omdat de kommunistische samenleving bekommerd is om het vooruitzicht op lange termijn, reduceert ze het gebruik van niet-hernieuwbare energiebronnen tot het minimum, zodat deze beschikbaar blijven voor komende generaties. We moeten opmerken dat zelfs het uranium, dat voor kernenergie gebruikt wordt een energiebron is die niet geschikt is voor hergebruik, en dus niet de afhankelijkheid doorbreekt van eindige hulpbronnen. Dit brengt met zich mee dat energie, die hergebruikt kan worden, van fundamenteel belang is voor de kommunistische maatschappij. En omdat de creativiteit en intelligentie van de mensheid zich zullen bevrijden van hun huidige ketenen, zal dat geen terugkeer betekenen naar de tekorten van de oude organische economieën.
We moeten aan de toekomst niet de beslissingen voorschrijven, die over deze kwestie genomen zullen worden. Maar uit wat we hierboven zeiden volgt dat er, in het licht van een ontwakende wetenschappelijke intelligentie, een aanzienlijke vermindering van het gebruik van energie en veranderingen in de vormen van energie mogelijk zijn. Door de potentiële gevaren van kernenergie en het feit dat uitputting en besmetting van de grond door olie een risico inhoudt voor nog honderdduizenden jaren, mogen we aannemen dat kernenergie geen plaats heeft in een maatschappij, die gericht is op het gemeenschappelijk welzijn, op de komende generaties en op een planeet waarvan we afhankelijk zijn.
North / 19.06.2011
(1) Van de totale hoeveelheid energiebronnen is het gebruik van steenkool toegenomen van 24,5% in 1973 tot 27% en 2008. Bron : ‘Internationaal Energie Agentschap,’ ‘Key world energy statistics 2010’, pagina 6.
(2) Marx, Het Kapitaal Deel I, Hoofdstuk XV, “Machines en grootindustrie”, Sectie 10, “De grootindustrie en de landbouw”.