Door Wereldrevolutie op
In september 2012 werd een wet van kracht die het kraken in het Verenigd Koninkrijk (net als in verschillende andere EU-landen) tot een crimineel vergrijp maakt. Op het einde van de maand werd de eerste persoon onder deze nieuwe wetgeving veroordeeld en bestraft met 12 weken gevangenisstraf. Hij was van Plymouth naar Londen moeten komen om werk te zoeken en had een flat gekraakt, waarvan een huisvestingsmaatschappij de eigenaar was.
Voorafgaand daaraan hadden een aantal Tory-parlementsleden (conservatieve fractie) en -kranten heel wat kabaal gemaakt over bepaalde bewoonde huizen, die gekraakt waren. Die gevallen werden gebruikt om de nieuwe wet te rechtvaardigen, ondanks dat ze heel goed wisten dat er al een aantal wetten bestaan, die kraken proberen te verhinderen. Dit suggereert dat de nieuwe wet er op gericht is om krakers weg te houden van onbewoonde huizen, kantoren en andere gebouwen, die gewoonlijk gekraakt worden. Het maakt ook deel uit van de bredere campagne om de werkende klasse te verdelen en onder de duim te houden. Die kreeg een nieuwe opkikker bij de start van 2013 met het geruzie over de ‘klaplopers/profiteurs’ versus de ‘strevers’, die voorafging aan de stemming om de verhoging van de meeste uitkeringen te beperken tot 1% per jaar.
In september 2012 werd een wet van kracht die het kraken in het Verenigd Koninkrijk (net als in verschillende andere EU-landen) tot een crimineel vergrijp maakt. Op het einde van de maand werd de eerste persoon onder deze nieuwe wetgeving veroordeeld en bestraft met 12 weken gevangenisstraf. Hij was van Plymouth naar Londen moeten komen om werk te zoeken en had een flat gekraakt, waarvan een huisvestingsmaatschappij de eigenaar was.
Voorafgaand daaraan hadden een aantal Tory-parlementsleden (conservatieve fractie) en -kranten heel wat kabaal gemaakt over bepaalde bewoonde huizen, die gekraakt waren. Die gevallen werden gebruikt om de nieuwe wet te rechtvaardigen, ondanks dat ze heel goed wisten dat er al een aantal wetten bestaan, die kraken proberen te verhinderen. Dit suggereert dat de nieuwe wet er op gericht is om krakers weg te houden van onbewoonde huizen, kantoren en andere gebouwen, die gewoonlijk gekraakt worden. Het maakt ook deel uit van de bredere campagne om de werkende klasse te verdelen en onder de duim te houden. Die kreeg een nieuwe opkikker bij de start van 2013 met het geruzie over de ‘klaplopers/profiteurs’ versus de ‘strevers’, die voorafging aan de stemming om de verhoging van de meeste uitkeringen te beperken tot 1% per jaar.
Sinds midden 1980 werden geen officiële cijfers meer verzameld betreffende het aantal krakers, maar in een recent artikel in The Guardian werd verslag gemaakt van zo’n twintig- tot vijftigduizend krakers, die meestal in al lang leegstaande panden leven. (1) Dit maakt deel uit van het bredere geheel van toenemende aantallen mensen, die vechten om een dak boven hun hoofd. De cijfers omtrent dakloosheid, bijvoorbeeld, tonen in de laatste jaren een stijging aan: in Engeland richtten 110 000 families zich als daklozen tot hun lokale overheid in 2011-2012, een stijging met 22% in vergelijking met het voorafgaande jaar. 46% onder hen werden door de lokale overheden aanvaard als daklozen, een stijging met 26% t.o.v. het jaar ervoor. De cijfers voor Wales en Schotland tonen eveneens stijgingen aan, zowel in het aantal aanvragen als in het aantal goedkeuringen ervan.
De liefdadigheidsinstelling Crisis, van wiens website de cijfers zijn gehaald, onderstreept dat de officiële cijfers waarschijnlijk niet kloppen. De meerderheid van de daklozen zijn verdoken, omdat zij niet opduiken in die plaatsen waar de regering haar gegevens vandaan haalt, zoals de officiële onderkomens. Een andere aanwijzing dat de woningnood een groeiend probleem is, wordt verstrekt door de gegevens over mensen die in barre omstandigheden slapen. In 2011tonen officiële cijfers dat dag in dag uit meer dan tweeduizend mensen onder de blote hemel sliepen in 2011, een toename van 23% t.o.v. 2010. Maar het echte cijfer is wellicht alweer veel hoger, aangezien niet-gouvernementele organisaties berichten dat enkel in Londen meer dan vijf en een half duizend mensen buiten sliepen in 2011-2012, een stijging met 46% t.o.v. het jaar voordien.
Globaal gezien schat men dat 10% van de wereldbevolking kraakt. Vele van de krottenwijken die gelegen zijn rond steden als Mumbai, Nairobi, Istanbul en Rio de Janeiro bestaan voor het grootste deel uit kraakpanden. (2) Het soort onderkomen, de diensten, of het gebrek eraan, die er voor de bewoners zijn, de aard van het werk dat wordt gedaan en de samenstelling van de bevolking variëren allemaal. Maar ze tonen collectief aan dat er voor alle goederen die worden geproduceerd en met al het geld dat ronddolt in de wereld, het kapitalisme onbekwaam is om tegemoet te komen aan één van de meest elementaire menselijke noden. Het doel van dit artikel is om te proberen de redenen hiervoor te achterhalen.
Het vertrekpunt is de erkenning dat de vorm die het woningvraagstuk aanneemt onder het kapitalisme, bepaald wordt door economische, sociale en politieke parameters van de burgerlijke maatschappij. In dit systeem worden de belangen van de werkende klasse en van alle andere niet-uitbuitende klassen, zoals de boeren, altijd ondergeschikt gemaakt aan die van de bourgeoisie. Op economisch vlak zijn er twee dynamieken. Enerzijds is de huisvesting voor de werkende klasse een productiekost en dus onderhevig aan dezelfde drang tot kostenbesparing als alle andere elementen die verbonden zijn aan de reproductie van deze klasse. Anderzijds kan huisvesting ook beschouwd worden als een bron van winst voor een deel van de bourgeoisie, of die nu bestemd is voor de arbeidersklasse of een ander deel van de bevolking. Op sociaal en politiek vlak werpt huisvesting zaken op over gezondheid en sociale stabiliteit, die voor de heersende klasse van belang zijn, terwijl het ook kansen biedt voor zowel fysieke als ideologische controle over de werkende klasse en andere uitgebuite klassen. Dit gold voor de beginjaren van het kapitalisme en blijft vandaag nog steeds geldig.
Huisvesting en vroegkapitalisme
De toestand in Groot-Brittannië in de late 18de en de vroege 19de eeuw was een gevolg van de volledige ontplooiing van het kapitalistisch systeem dat zich voordien gedurende verschillende eeuwen had ontwikkeld. De industriële revolutie, die een gevolg was van deze vroege ontwikkelingen, leidde tot een omvorming van alle domeinen van het leven binnen de kapitalistische wereld: in de economie, in het politieke en sociale leven. De ontwikkeling van grote fabrieken leidde tot de snelle groei van steden zoals Londen, Manchester en Liverpool. Ze dreef miljoenen berooiden bij elkaar en vormde hen om tot proletariërs. Vooruitgang in de productiviteit en de cyclische crises, die kenmerkend waren voor het vroege kapitalisme, maakten op geregelde tijdstippen honderdduizenden arbeiders werkloos. Dit terwijl de uitbreiding van de productie en de verbreiding in nieuwe productietakken, gedreven door diezelfde crises, hen weer aanzoog. Voor de bourgeoisie betekende dit dat er een kant en klare beschikbare arbeidskracht voorhanden was: het industrieel reserveleger van diegenen die van hun werk beroofd waren of die pas van hun landgoed verdreven waren, dat ernaar tendeerde de arbeidskosten laag te houden. Voor de werkende klasse was het resultaat een leven van uitbuiting, armoede en onzekerheid.
De toestand van de arbeidersklasse in Engeland, geschreven door Friedrich Engels, nadat hij verhuisd was naar Manchester in 1842 en gepubliceerd in 1845, onthulde het ware gelaat van de industriële revolutie. Een centraal thema van het werk gaat over het onderzoek naar de woonomstandigheden van de werkende klasse. Gebaseerd op zowel verschillende officiële rapporten als op grond van zijn eigen waarnemingen beschreef hij de huisvesting zoals die ondergaan werd door de arbeiders in steden zoals Londen, Liverpool, Birmingham en Leeds. “De achterbuurten zijn in Engeland in alle steden vrijwel gelijk ingericht: de slechtste huizen in de slechtste buurt in de stad; meestal lange rijen één of twee verdiepingen hoge bakstenen huizen, zo mogelijk met bewoonde kelderruimten en bijna overal onregelmatig van aanleg. Deze huisjes met drie of vier kamers en een keuken worden ‘cottages’ genoemd en zijn in heel Engeland, met uitzondering van enige delen van Londen, de algemeen gebruikelijke arbeiderswoningen. De straten zelf zijn gewoonlijk ongeplaveid, hobbelig en smerig, vol plantaardige en dierlijke afval, zonder riolering en straatgoten, maar met des te meer stilstaande, stinkende plassen. Daar komt nog bij dat de ventilatie bemoeilijkt wordt door de slechte, chaotische bouwwijze van heel zo’n stadswijk en omdat hier vele mensen op een klein oppervlak leven, kan men zich gemakkelijk voorstellen wat voor lucht er in die arbeiderswijken hangt.” (3)
Hij stipte de graad van ellende aan binnen dit globale beeld. In St. Giles in Londen, dat dichtbij Oxford Street, Regent Street en Trafalgar Square was gelegen, met hun “brede en prachtige lanen”, maakte hij een onderscheid tussen de onderkomens die aan de straat lagen en die in de binnenhofjes en de sloppen ertussen. Terwijl het uitzicht van de laatstgenoemden “er zo uitziet dat geen mens er in zou willen wonen. Maar dat is nog niets vergeleken bij de woningen in de nauwe binnenplaatsen en steegjes tussen de straten waar men komt door overdekte gangen tussen de huizen en waarvan de smerigheid en bouwvalligheid alle voorstellingen overtreft: er is haast geen enkele hele vensterruit te vinden, de muren zijn brokkelig, de deurposten en raamkozijnen zijn kapot en zitten los, terwijl de deuren van oude planken aaneengespijkerd zijn of helemaal ontbreken: hier in deze dievenwijk, zijn deuren zelfs overbodig, omdat er niets te stelen valt. Overal liggen hopen vuilnis en as, terwijl de voor deur uitgestorte vuile vloeistoffen zich verzamelen in stinkende plassen. Hier wonen de allerarmsten, de slechts betaalde arbeiders, samen met dieven, schavuiten en slachtoffers van de prostitutie in een bonte mengeling doorheen. De meesten zijn Ieren of nakomelingen van Ieren en diegenen, die zelf nog niet zijn ondergegaan in de poel van de morele ontreddering die hen omgeeft, zinken elke dag dieper weg en verliezen dagelijks steeds meer de kracht om de demoraliserende invloeden van nood, vuiligheid en slechte omgeving te weerstaan.” (4) In de nieuwe fabriekssteden trokken de industriëlen en speculanten huizen op, die slecht gebouwd en overbevolkt waren, met gebrekkige verluchting. Binnen een paar jaren waren de meesten tot sloppen verworden, die desalniettemin winst hadden opgeleverd. Vertrekkend van deze en vele andere beschrijvingen van de leefomgeving ging Engels over tot het beschouwen van de gevolgen voor de fysieke en mentale gezondheid van de bewoners. Hij toonde het verband aan tussen sterfte, slechte gezondheid en armoede, onderzocht de armoedige kwaliteit van de lucht die werd ingeademd door de arbeidersklasse, het gebrek aan opvoeding van hun kinderen, en de willekeurige brutaliteit van de omstandigheden en reguleringen van de tewerkstelling.
Het patroon dat was ingezet door Groot-Brittannië werd snel opgevolgd door andere landen als Frankrijk, Duitsland en Amerika, van zodra die geïndustrialiseerd werden. Overal waar het kapitalisme zich ontwikkelde, werd de werkende klasse gehuisvest in sloppen. In de meeste grote steden waren de arbeiderswijken plaatsen van armoede, vuilnis en ziektes, waaruit de nieuwe bourgeoisie de weelde zoog. Die maakte het haar mogelijk om comfortabel te leven en te moraliseren al naargelang haar uiteenlopende smaken over de immoraliteit en de waardeloosheid van de arbeidersklasse.
Burgerlijke oplossingen voor de woningnood
In Het woningvraagstuk, gepubliceerd 27 jaar na De toestand van de arbeidersklasse in Engeland, erkent Engels dat sommige van de ergste sloppen die hij beschreven had, waren opgedoekt. De voornaamste reden ervoor was dat de bourgeoisie zich realiseerde dat de dood en ziekte die heerste op deze plaatsen niet alleen de arbeidersklasse verzwakten, en dus de bron van hun winsten, maar ook hun eigen gezondheid bedreigde: “Cholera, tyfus, tyfeuze koortsen, pokken en andere gevaarlijke ziekten verspreiden hun bacillen in de pestilente lucht en het vergiftigde water van deze arbeiderswijken. (…) De kapitalistische overheersing kan zich niet ongestraft het genoegen veroorloven om epidemische ziekten onder de arbeidersklasse te laten ontstaan; de gevolgen slaan op haar zelf terug en de engel des doods houdt in haar rijen even meedogenloos huis als in de rijen der arbeiders” (5) In Groot-Brittannië resulteerde dit in officiële inspecties die zich, zoals Engels aanstipte, onderscheidden door hun accuraatheid, volledigheid en onpartijdigheid in vergelijking met Duitsland, en dat de weg plaveide voor wetgeving die de ergste excessen begon aan te pakken.
Dit was het tijdperk waarin rioolstelsel en watervoorzieningen werden gebouwd in de steden en grootsteden in Groot-Brittannië. Al sproot de stimulans voor deze hervormingen specifiek voort uit het eigenbelang van de bourgeoisie en meer indirect vanuit de druk van de arbeidersklasse en de noodzaak om de groeiende complexiteit van de maatschappij te besturen, toch was de mogelijkheid om deze te verwezenlijken te danken aan de onmetelijke rijkdom die werd voortgebracht door het kapitalisme. Engels stipt aan dat de belangen van de bourgeoisie op dit vlak niet alleen verbonden zijn met zaken van openbare gezondheid maar ook met de nood aan het bouwen van nieuwe zakenpanden op centrale locaties, aan het verbeteren van het transport door de spoorwegen door te trekken tot in het centrum van de steden en het aanleggen van nieuwe wegen, en ook wegens de noodzaak om de arbeidersklasse makkelijker te controleren. Dit laatste was een bijzondere zorg geworden in Frankrijk, na de Parijse Commune en het mondde uit in het aanleggen van brede lanen die nog steeds karakteristiek zijn voor deze grootstad.
Toch gaat Engels verder met het argumenteren dat dergelijke hervormingen de woningnood niet oplossen: “In werkelijkheid heeft de bourgeoisie slechts één methode om het woningvraagstuk op haar manier op te lossen – dat wil zeggen, het probleem op zo’n manier op te lossen dat de oplossing het probleem opnieuw oproept” (6) Hij geeft het voorbeeld van een deel van Manchester, ‘Klein Ierland’ genoemd, dat hij beschrijft in De toestand van de arbeidersklasse in Engeland. Dit gebied dat “de schande van Manchester” was, “is lang geleden verdwenen en op die plaats staat nu een spoorwegstation”. Maar toen kwam aan het licht dat Klein Ierland “alleen maar verplaatst was van de zuidkant naar de noordkant van Oxford Road”. (7) Hij besloot “Dezelfde economische noodzaak, die ze op de ene plaats deed ontstaan, doet ze ook op de volgende ontstaan. Zolang de kapitalistische productiewijze blijft bestaan, is het dwaasheid te hopen op een afzonderlijke oplossing van het woningvraagstuk of welk ander maatschappelijk vraagstuk dan ook, dat het lot van de arbeiders treft”. (8)
Verdere ontwikkelingen in Groot-Brittannië schijnen dit uiteindelijk te weerleggen aangezien de sloppen uit de 19e en het begin van de 20e verdwenen zijn. De Eerste Wereldoorlog eindigde echter met een tekort van 610.000 huizen en vele vooroorlogse sloppen bleven onaangeroerd. In de nasleep van de oorlog werd aan de locale overheden de toelating gegeven om de sloppen op te ruimen en huurhuizen te bouwen. Tussen 1931 en 1939 werden meer dan 700.000 huizen gebouwd, en werden vier vijfden van de sloppenbewoners opnieuw gehuisvest. (9) Vele van deze nieuwe huizen werden gebouwd in grote woonwijken aan de rand van de grootsteden waaronder Liverpool, Birmingham, Manchester en Londen. Sommige plaatselijke overheden experimenteerden met het bouwen van appartementsblokken. Deze inspanningen zonken echter in het niet bij de twee en een half miljoen huizen die op de private markt werden gebouwd en verkocht aan de middenklasse en de arbeiders die het beter stelden. Desondanks kwam er geen einde aan de sloppen en ernstige overbevolking bleef een algemeen verschijnsel in vele arbeiderswijken. De Tweede Wereldoorlog betekende een terugval, aangezien de woningbouw stilviel en de binnensteden blootstonden aan de bombardementen. De naoorlogse periode was getuige van het grootste huisvestingsprogramma ooit in de Britse geschiedenis, dat werd op touw gezet door de staat. Het bereikte zijn hoogtepunt onder de Tory-regering van het einde van de jaren 1950, toen jaarlijks meer dan 300.000 gemeentewoningen werden gebouwd. De bouw van grote torenflats was een opvallend kenmerk van die tijd. Er werd ook steun verleend aan de private bouw en tegen 1975 waren 52,8% van de woningen privaat eigendom, tegenover 29,5% in 1951 (privaat gehuurde woningen vielen terug van 44% naar 16% in dezelfde periode). (10)
Toch waren deze ontwikkelingen het product van hun tijd en weerspiegelen de heersende economische toestand. In Groot-Brittannië en andere kapitalistische grootmachten, maakte de naoorlogse periode substantiële veranderingen mogelijk in de huisvesting. De naoorlogse boom die gebaseerd was op heel aanmerkelijke verbeteringen in de productiviteit die volgden op de vernietigingen van de oorlog, gaf de staat de middelen om uitgaven te verhogen op uiteenlopende terreinen, huisvesting inbegrepen. Zoals wij al eerder aanstipten, waren sommige belangrijke arbeiderswijken in steden die productiecentra waren geweest, vernield of beschadigd door de bombardementen. De industrieën die zich na de oorlog ontwikkelden, zoals de automobielconstructie, leidde tot de bouw van nieuwe fabrieken, die dikwijls buiten de oude concentraties stonden. Dit vereiste de bouw van woongelegenheid voor de arbeiders. Ook was er een politiek motief om tegemoet te komen aan de sociale noden om het risico te verlagen op onrust als gevolg van de oorlog. Op dit vlak trok de staat de les uit het fiasco van de politiek van ‘Huizen voor de Helden’, die werd afgekondigd na de Eerste Wereldoorlog, een fiasco dat bijdroeg tot het diskrediet van de naoorlogse regering van Lloyd George.
Toch bereikte de naoorlogse boom grote delen van de wereld niet. Dit gold ook voor sommige landen in het westen, zoals Ierland waar ernstige armoede en sloppen bleven bestaan tot de economische boom van de jaren 1980. En vooral, het betrof hier wat de ‘Derde Wereld’ genoemd werd, die voor het grootste deel sloeg op die continenten en landen die onderworpen waren aan de imperialistische heerschappij van de belangrijkste kapitalistische landen. Kortom, het grootste deel van de wereld. Vanuit dit perspectief bekeken, werden Engels’ argumenten niet enkel bevestigd maar bevestigd op een schaal die hij zich niet had kunnen voorstellen.
Huisvesting in het laatkapitalisme
De huidige globale situatie is het gevolg van de structurele crisis van het kapitalisme die verantwoordelijk is voor zowel de open recessies als de booms van de laatste 30 tot 40 jaar, met inbegrip van de verbazingwekkende niveaus van groei in China, India en een aantal andere landen. Deze periode heeft een nieuwe vorm gegeven aan de hele wereld en zijn volledige analyse gaat ver voorbij het toepassingsgebied van dit artikel. Voor vele van links is dat een gevolg van de triomf van het neoliberalisme met zijn doctrines betreffende het afzwakken van de staat en de steun aan de private onderneming. Dit wordt vaak voorgesteld als een ideologische gebaseerde strategie en de crisis van 2007 als iets wat zij hebben veroorzaakt. Terwijl de kritiek van het neoliberalisme en de globalisering aspecten kunnen beschrijven van de veranderingen die hebben plaatsgegrepen in de globale economie, het tendeert om het wezenlijke punt te missen, namelijk dat deze omvorming het resultaat is van het antwoord van het kapitalisme op de economische crisis. Het is het resultaat van het ontplooien van de inherente wetten van het kapitalisme, eerder dan het resultaat van een ideologie. Dit verbindt de toestand van de oude hartlanden en de periferie, in de Derde Wereld en in de eerste, in de landen die een economische groei doormaken en deze waar dat niet het geval is. Het woningvraagstuk wordt door deze ontwikkelingen overal opnieuw gesteld.
Vandaag zijn er een miljard mensen die in krottenwijken leven en de meerderheid van de wereldbevolking woont nu in steden. De aantallen blijven groeien en de krottenwijken die steden van elke mogelijke omvang in deze landen omringen, zwellen steeds meer aan. De meeste van deze krottenwijken bevinden zijn in de Derde Wereld, en in mindere mate, in delen van het oude Oostblok (die voorheen de Tweede Wereld genoemd werd). Dit is een nieuwe situatie. In het boek Planet of Slums, gepubliceerd in 2006, argumenteert de schrijver Mike Davis: “De meeste van de hedendaagse megasteden uit het zuiden delen een gemeenschappelijk traject: een regime van vrij langzame, zelfs achtergebleven groei, dan een plotse versnelling naar een snelle groei in de jaren 1950 en 60, met migranten uit het platteland, die beschutting zochten in krottenwijken aan de stadranden” (11) De trage of vertraagde groei in vele van deze steden was een gevolg van hun status als kolonies van de grootmachten. In India en Afrika voerden de Britse koloniale heersers wetten door om te verhinderen dat de oorspronkelijke bevolking zou verhuizen van het platteland naar de stad en ook om de bewegingen en het leven te controleren van die in de steden. Het franse imperialisme legde gelijkaardige beperkingen op in die delen van Afrika die onder zijn controle stonden. Het lijkt logisch om deze beperkingen te zien als verbonden met de status van veel van deze landen als leveranciers van grondstoffen voor hun koloniale meesters. Nochtans, zelfs in Latijns-Amerika, waar de koloniale hand aantoonbaar minder streng was, zou de lokale bourgeoisie zich eveneens verzetten tegen de plattelandsmannen en -vrouwen die de steden binnendrongen. Zo werd er in de jaren 1940 hardhandig opgetreden tegen de krakers die naar de stedelijke centra trokken zoals in Mexico Stad, als resultaat van de politiek van lokale industrialisering om de invoer te vervangen.
Dit veranderde toen het kolonialisme eindigde en het kapitalisme steeds meer globaal werd. Steden begonnen in omvang en aantal te groeien. In 1950 waren er 86 steden in de wereld met een inwonersaantal van meer dan één miljoen. Tegen 2006 was dit aantal al 400 en tegen 2015 voorziet men dat het zal stijgen tot 550. De stedelijke centra hebben het grootste deel van de globale bevolkingstoename van de recente decennia opgeslorpt en de stedelijke arbeidskrachten bedroegen in 2006 tegen de 3,2 miljard. (12) Dit laatste punt benadrukt het feit dat in landen als Japan, Taiwan en meer recent India en China, deze groei verbonden is met de ontwikkeling van de productie. Eén gevolg van globale betekenis is dat meer dan 80% van het industrieproletariaat nu buiten West-Europa en de VS leeft. In China zijn honderden miljoenen boeren van het platteland naar de steden gestroomd, hoofdzakelijk in die kuststreken waar de meeste industrialisering heeft plaatsgevonden; en honderden miljoenen zullen kennelijk nog volgen. Tegen 2011bestond de meerderheid van de Chinese bevolking uit stedelingen. (13)
Dit kan de indruk wekken dat het proces, dat wij in de 19e eeuw zagen, zich verder zet; dat de vroegere chaotische ontwikkeling zal vervangen worden door een meer geleidelijke vooruitgang in de waarde van de productieketen met als resultaat stijging van de lonen, de welvaart en de binnenlandse markten. Dit wordt gebruikt om het argument te ondersteunen dat het kapitalisme dynamisch en progressief blijft en dat het allengs de armen uit de armoede zal verheffen, de hongerenden zal voeden en de krottenbewoners zal huisvesten.
Nochtans is dit niet het volledige verhaal van de huidige periode. In vele andere landen is er geen verband tussen de ontwikkeling van de steden en de krottenwijken die hiermee gepaard gaan, en de ontwikkeling van de productie. Dit kan worden nagetrokken door de grootte van de bevolking en de BBP (Bruto Binnenlands product) te vergelijken. Zo komt Tokio als eerste qua bevolking en BBP, Terwijl Mexico dat het tweede grootst is qua bevolking niet voorkomt in de top tien qua BBP. Dat geldt ook voor Seoul, dat het vierde grootst is qua bevolking, maar evenmin voorkomt in de top tien qua BBP. Londen echter, dat zesde was qua BBP, is pas 19e qua bevolking. (14) De bevolkingsaanwas in deze steden lijkt eerder een gevolg van ruimere economische veranderingen, zoals de reorganisatie van de landbouw om tegemoet te komen aan de vereisten van de internationale markt en de schommelingen van de prijs van de grondstoffen enerzijds en aan het vaak met elkaar verbonden effect van oorlog, ‘natuur’rampen, hongersnood en armoede anderzijds. In sommige steden zoals Mumbai, Johannesburg en Buenos Aires heeft er een des-industrialisering plaatsgegrepen. Davis legt ook de nadruk op de neo-liberale politiek van het IMF (Internationaal Muntfonds), dat een speciale rol speelt in dit proces en in de verarming van velen die zijn ‘hulp’ en ‘raad’ ontvangen.
De gevolgen zijn te zien in de sloppenwijken die vele steden in het zuiden omringen. Terwijl de grootsteden de krantkoppen halen, leeft de meerderheid van de stedelijke armen in tweederangs-steden, waar vaak weinig, zoniet geen, belangstelling voor is. De verslagen over de levensomstandigheden van de inwoners van deze krottenwijken, die behandeld worden in Planet of Slums, is een weerspiegeling van Engels’ analyse. In de binnensteden zitten de armen niet alleen opeengepakt in oude huizen en de nieuwe gebouwen die voor hen door de speculanten zijn neergepoot maar ook op kerkhoven, over rivieren, en zelfs op straat. Nochtans leven de meeste van de bewoners van de krottenwijken aan de rand van de steden, vaak op grond die vervuild is of risico loopt op een milieuramp of op een of andere manier onbewoonbaar is. Hun huizen zijn gemaakt van overschot van hout en oude plastic folie, dikwijls zonder sanitair en ten prooi aan uitzetting door de bourgeoisie en uitbuiting en geweld vanwege verscheidene speculanten, afwezige huiseigenaars en criminele bendes die de buurt controleren. In sommige streken slagen de krakers er in om wettelijk eigendom te verwerven en lukt het hen om van de stadsautoriteiten basisvoorzieningen te verkrijgen. Overal zijn ze onderworpen aan uitbuiting.
Zoals in het Engeland van de 19e eeuw valt er geld te slaan uit de ellende. Grote en kleine speculanten stampen gebouwen uit de grond, soms legaal, soms illegaal, en ontvangen huurgelden, die in verhouding tot de ruimte die verhuurd wordt, vergelijkbaar is met de duurste stadsappartementen van de rijken in de binnensteden. Het gebrek aan voorzieningen biedt andere mogelijkheden, zelfs het verkopen van water. De bewoners van deze krottenwijken worden verdeeld en onderverdeeld. Sommigen die een keet huren verhuren nog kamers aan iemand die nog armer is. Sommigen hebben jobs die min of meer precair zijn, anderen schrapen een bestaan uit kruimelhandel of verlenen diensten aan hun medebewoners. De massa van proletariërs, half-proletariërs, ex-boeren enzovoort vormen een arbeidsreserveleger dat helpt om de arbeidskosten laag te houden, op regionaal, nationaal en uiteindelijk globaal vlak. Zij vormen ook een bedreiging voor de kapitalistische orde en zijn een doorn in het oog van de bourgeoisie, net zoals de bewoners van de krottenwijken van Groot-Brittannië in de 19e eeuw.
De bourgeoisie blijft proberen om de woningnood, die uit haar maatschappij voortspruit, ‘op te lossen’. Vandaag, net zoals in het verleden, wordt dat altijd bepaald door wat te verzoenen valt met de belangen van het kapitalistische systeem en van de bourgeoisie daarin. Enerzijds zijn er pogingen geweest om het probleem eenvoudigweg met de bulldozer op te ruimen. Zo werden miljoenen armen, hetzij arbeiders, ex-boeren, kruimelhandelaars of verschoppelingen, uitgedreven, om hen dan te dumpen in nieuwe krottenwijken, of in volle platteland, onttrokken aan de ogen, de oren en de neuzen van de rijken. Anderzijds is er een hele bureaucratie gegroeid die zich bezig houdt met het oplossen van de woningnood, met inbegrip van het IMF, de Wereldbank, de VN en ook van internationale en lokale Ngo’s; maar steeds mooi binnen de perken van het kapitalisme. Op die manier komt de nieuwe huisvesting dikwijls ten goede aan de kleinburgerij en die arbeiders die het beter stellen, die de juiste contacten hebben of die steekpenningen of de huishuur kunnen betalen, eerder dan aan diegenen voor wie het, op papier dan toch, voor bedoeld was. Een prioriteit is gewoonlijk het laag houden van de kosten, wat uitmondt in op barakken lijkende huizenblokken of het verbouwen van de krottenwijken zonder ze op te doeken. Bij dit laatste hebben een bijzonder ongewoon verbond gezien tussen de pseudo-radicalen die de armen ‘meer macht’ willen geven en de internationale kapitalistische instituten, zoals de Wereldbank die een marktoplossing wil vinden dat het ondernemerschap en eigendom wil aanmoedigen.
Tenslotte is er de onuitgesproken maar altijd aanwezige doelstelling om de uitgebuiten te verdelen via de gewone mix van coöptatie en repressie. Zo gaan groepen die beginnen met radicale eisen, dikwijls samenwerken met de heersende klasse van zodra zij een paar toegevingen hebben toegestopt gekregen. Bij sommige ideologen zijn er zelfs echo’s uit het verleden, zoals de idee dat de oplossing ligt in het ter beschikking stellen van landtitels van het land waarop de armen leven. Dit is een weerspiegeling van de idee die Engels had bestreden in het eerste deel van Het woningvraagstuk, dat gaat over de stelling van een volgeling van de anarchist Proudhon, dat men de arbeiders een landtitel moest geven van de eigendom waarin zij leefden, om het woningvraagstuk op te lossen. Engels toont aan dat deze ‘oplossing’ snel opnieuw tot het originele probleem zal leiden, aangezien er niets verandert aan de grondslag van de kapitalistische maatschappij dat “de kapitalist in staat stelt de arbeidskracht van de arbeider te kopen volgens zijn waarde om er veel meer dan zijn waarde uit te onttrekken…”. (15)
In de oude kapitalistische hartlanden van West-Europa en de VS leidde de terugkeer van de open economische crisis tegen het einde van de jaren 1960 tot twee grote veranderingen die hun weerslag hadden op voorziening van huisvesting voor de werkende klasse. De eerste was de nood tot het verminderen van de uitgaven van de staat en vooral van het sociale loon die aan de arbeiders werden toegekend. Het tweede was het verschuiven van kapitaal van productieve investeringen naar speculatie, waarvan de opbrengsten hoger leken. Wij gaan ons hier toespitsen op Groot-Brittannië om dit te onderzoeken, net zoals wij dat deden bij het begin van het artikel, bewust van het feit dat de bijzondere vorm die het aanneemt verschilt van land tot land.
Het beperken van de staatsuitgaven leidde eerst tot een vertraging in het aantal, dat door de gemeenten werden gebouwd en dan, onder Tatcher, tot de verkoop van de voorraad gemeentewoningen en de beperking op de verdere bouw ervan door de lokale autoriteiten. Dit wordt veelvuldig voorgesteld als een voorbeeld van het Tatcher-dogma en het is inderdaad waar dat het voor een deel een ideologische campagne was om het privaat eigendom te promoten. Maar niets van dat alles begon met Tatcher. Wij hebben er al op gewezen dat er zowel onder Tory als onder Labourregeringen inspanningen gedaan werden om het privaat eigendom te promoten zowel voor als na de Tweede Wereldoorlog, voornamelijk via belastingverlaging en aftrek van hypotheken. De verkoop van gemeentelijke huisvesting verminderde niet alleen de kapitaalkosten voor de bouw van woningen maar ook de uitgaven voor het onderhoud ervan, aangezien de nieuwe eigenaar er individueel voor verantwoordelijk was. De idee dat eigendom bezitten zou bijdragen tot het inperken van de dreiging vanuit de arbeidersklasse gaat nog verder terug. In Het Woningvraagstuk, citeert Engels een van de lofzangen van Dr. Emil Sax over de deugden van het landeigendom: “Er is iets eigenaardigs aan het verlangen naar een eigen stuk grond dat de mens is aangeboren … Hiermee verkrijgt iedere mens een veilig houvast; hij is als het ware vast in de aarde geworteld … De arbeider, tegenwoordig hulpeloos aan de wisselvalligheden van de conjunctuur overgeleverd, voortdurend afhankelijk van zijn werkgever, zou daardoor tot op zekere hoogte uit zijn onzeker bestaan worden verlost; hij zou kapitalist worden … Hij zou dus uit de rijen der bezitlozen verheven worden tot de bezittende klasse." [MEW dl 4, p.488, citaat van Herr Sax, p. 63] ”. (16)
Financiële speculatie werd steeds koortsachtiger naarmate de strijd voor winstgevende opbrengsten intenser werd de laatste 40 jaar. De financiële deregulatie die kenmerkend was zowel voor Groot-Brittannië als de VS in de jaren 1980, maakte het de bourgeoisie mogelijk om meer complexe vormen van speculatie te ontwikkelen. In de jaren1990 stroomde geld door naar een hele reeks nieuwe instrumenten die gebaseerd waren op de uitbreiding van het krediet naar steeds grotere delen van de arbeidersklasse. De ontwikkeling van de subprime-hypotheken in de VS was kenschetsend voor deze aanpak. Speculanten dachten dat zij veilig waren omwille van de complexe aard van de financiële instrumenten waarin zij aan het investeren waren en door de hoge classificatie die zij kregen van de ratingagentschappen, zoals Standard and Poor. De ineenstorting van de subprime-markt in 2007 ontmaskerde dit als een illusie, die het altijd al was, en was de grondslag voor de latere instorting die er op volgde, en wier gevolgen wij nu nog ondervinden. In Groot-Brittannië werden steeds grotere hypotheken aangeboden met steeds kleinere bijdragen en lossere financiële controle. Het resultaat was dat de hypotheken de meerderheid gingen uitmaken van de groei in persoonlijk krediet dat hielp om de ‘booms’ van 1990 en 2000 te ondersteunen (de langste periode in de naoorlogse groei zoals Gordon Brown gewoon was te onderstrepen).
De eerste huisvestingsbel barstte uit in 1990 en stortte velen in een negatief vermogen, wat neerkwam op een hoog niveau van terugnemingen [door de banken]. Deze keer slaagde de bourgeoisie er in om de weerslag zodanig te beperken dat er weinig terugnemingen waren. Toch is de huisvesting minder betaalbaar geworden als gevolg van een combinatie van blijvende stijgingen tijdens de bellen en het verstrakken van kredietverlening na 2007, met als resultaat dat vele jonge mensen het zich niet langer meer kunnen veroorloven om te kopen. Tegelijkertijd is de huurmarkt ook ingekrompen. Gemeentelijke voorziening is beperkt en wordt strikt gecontroleerd, met bekwaamheidscriteria die jonge mensen veroordelen tot kleine en schamele behuizing als ze al niet in een B&B zitten. De nieuwe beperking bij de uitkeringen voor Huisvesting zullen vele families dwingen om uit hun buurt weg te trekken of op straat gezet te worden, waarbij een van de weinige opties het kraken is van lege panden. Zo gaan wij terug naar af.
Het antwoord op het woningvraagstuk
Het woningvraagstuk, waarmee de arbeidersklasse en andere uitgebuite klasse in de hele wereld worden geconfronteerd, neemt heel verschillende vormen aan al naargelang het ene of andere land en zet dikwijls de slachtoffers van het kapitalisme tegen elkaar op. Tussen een jonge arbeider die genoodzaakt is tot het bezetten van land dat onderhevig is aan overstromingsgevaar of industrieel afval aan de rand van grootsteden zoals Beijing of Mumbai en een jonge arbeider die niet bekwaam verklaard wordt voor een gemeenteflat in Londen of niet in staat is om een hypotheek los te peuteren voor een woning in Birmingham, kan het lijken alsof er een onoverbrugbare kloof bestaat. Toch stelt zich voor alle arbeiders het vraagstuk van hoe te leven als een menselijk wezen, in een maatschappij die onderworpen is aan het uitpersen van winst uit velen door enkelen. En ondanks alle veranderingen in de vorm en de schaal van het vraagstuk blijft de inhoud dezelfde. Engels’ conclusie blijft net zo geldig vandaag als meer dan een eeuw geleden: “In zo’n maatschappij is de woningnood geen toeval; ze is een noodzakelijk instituut en kan, samen met alle gevolgen voor de gezondheid, enz., alleen afgeschaft worden als de gehele maatschappelijke orde waar ze uit voortkomt wordt omgewenteld”. (17)
North / 11.01.2013
Voetnoten
(1) The Guardian / 03.12.2012. ‘Krakers zijn geen huizendieven’, Deel van de ideologische campagne, die werd opgeklopt om de anti-krakers wet te rechtvaardigen, waarbij op luidruchtige wijze gevallen betrokken werden van individuele huiseigenaars, die terugkeerden na een periode van afwezigheid en vaststelden dat hun huis gekraakt was.
(2) Ibid.
(3) F. Engels, De Toestand van de arbeidersklasse in Engeland, ‘De Grootsteden’, Progres Moskou, 1976, pp. 67-68.
(4) Ibid. pp. 68-69
(5) F. Engels, Over het Woningvraagstuk, Deel II, Hoe de bourgeoisie het woningvraagstuk oplost, Sunschrift 27, Nijmegen 1970, p. 45
(6) Ibid. p.75
(7) Ibid. p. 76
(8) Ibid. p. 78
(9) Zie: Stevenson British Society 1914-45, hoofdstuk 8, ‘Housing and Planning’, Penguin Books, 1984.
(10) Zie: Morgan, The People’s Peace. British History 1945-1990, Oxford University Press, 1992
(11) Davis, Planet of Slums, chapter 3, ‘The treason of the state’, Verso. Veel informatie dat volgt komt uit dit werk.
(12) Ibid., chapter 1, ‘The urban climacteric’, p. 1-2.
(13) UN Habitat, The state if China’s cities 2012/13.
(14) Davis, op. cit. p. 13
(15) F. Engels, Over het woningvraagstuk, op cit. p. 20
(16) F. Engels, Over het woningvraagstuk, op cit. p. 52
(17) Ibid. p. 49