17de internationale congres van de IKS (mei 2007): Resolutie over de internationale situatie

Printer-friendly version

Verval en ontbinding van het kapitalisme

1. Eén van de belangrijkste elementen die het leven van de kapitalistische maatschap­pij vandaag bepaalt, is het feit dat ze aan haar fase van ontbinding is begonnen. Sinds het einde van de jaren 1980 heeft de IKS de oorzaken en kenmerken van deze ontbin­dingsfase aangetoond. Ze heeft in het bijzonder de volgende feiten in het daglicht ge­steld:

a)          De fase van ontbinding maakt integraal deel uit van het verval van het kapitalisti­sche systeem, dat begon met de Eerste Wereldoorlog (zoals door de grote meerderheid van de revolutionairen in die tijd gesteld werd). In dat opzicht behoudt de ontbinding de hoofdkenmerken van het kapitalistisch verval, waar het enkele nieuwe en ongeziene kenmerken in het leven van de maatschappij aan toevoegt.

b)          Zij vormt de laatste fase van dit verval, waarin zich niet alleen de meest ramp­zalige trekken van de vorige fasen opeenstapelen, maar waarin we het hele sociale bouwwerk op staande voet kunnen zien wegrotten.

c)          Praktisch alle aspecten van de menselijke maatschappij worden aangetast door de ontbinding, en in het bijzonder die aspecten welke doorslaggevend zijn voor het over­leven van de mensheid, zoals de imperialistische conflicten en de klassenstrijd. In die zin is het aangemeten om de belangrijkste aspecten van de actuele internationale situa­tie te onderzoeken in het licht van de fase van ontbinding: de economische crisis van het kapitalistisch systeem, de conflicten binnen de heersende klasse, vooral die in de imperialistische arena, en tenslotte de strijd tussen de twee fundamentele klassen in de maatschappij, bourgeoisie en proletariaat.

2. Paradoxaal genoeg is de economische situatie van het kapitalisme het aspect dat het minst aangetast wordt door de ontbinding. Dat is vooral zo omdat het juist de eco­nomische situatie is die in laatste instantie de andere aspecten van het leven van dit systeem bepaalt, inclusief de aspecten waarin de ontbinding tot uitdrukking komt. Evenals de pro­ductiewijzen die eraan voorafgingen, maakte de kapitalistische produc­tiewijze een pe­riode van opkomst mee (die aan het einde van de 19e eeuw tot haar hoogtepunt kwam) om op haar beurt (aan het begin van de 20e eeuw) in haar vervalpe­riode terecht te ko­men. Aan de oorsprong van dit verval ligt, net als bij de andere eco­nomische systemen, de groeiende wanverhouding tussen de ontwikkeling van de pro­ductiekrachten en de productie-verhoudingen. In concreto, in het geval van het kapita­lisme, wiens ontwikkeling geconditioneerd wordt door de verovering van buitenkapita­listische markten, vormt de Eerste Wereldoorlog de eerste belangrijke uitdrukking van zijn verval. Met het einde van de koloniale en economische verovering van de wereld door de kapitalistische metropolen, worden deze ertoe geleid om met elkaar in conflict te raken en elkaars markten te betwisten. Sindsdien is het kapitalisme een nieuwe perio­de in zijn geschiedenis binnengetreden, die door de Communistische Internationale in 1919 beschreven werd als het tijdperk van oorlogen en revoluties. De mislukking van de revolutionaire golf die voortkwam uit de Eerste Wereldoorlog opende de deur voor toenemende stuiptrekkingen van de kapitalistische maatschappij: de grote depressie van de jaren 1930 en haar resultaat: de Tweede We­reldoorlog, die nog veel bloediger en barbaarser was dan de Eerste. De periode die daarop volgde (die sommige burgerlij­ke ‘deskundigen' wel de Dertig Glorieuze Jaren noemen), zag hoe het kapitalisme de illusie wekte dat het zijn dodelijke tegenstellingen overwon­nen had, een illusie die zelfs gedeeld werd door stromingen die claimden voor de communistische revolutie te zijn. In werkelijkheid werd die periode van ‘voorspoed' mogelijk gemaakt door het samengaan van gunstige omstandigheden en van lapmiddelen om de gevolgen van de economische crisis te verzachten. Zij maakte opnieuw plaats voor de open crisis van de kapitalistische productiewijze tegen het einde van de jaren 1960, die vanaf het midden van de jaren 1970 krachtig toenam. Deze open crisis van de kapitalistische productiewijze mondde opnieuw uit op het alternatief dat al door de Communistische Internationale aangekondigd werd: wereldoorlog, of de ontwikkeling van de arbeidersgevechten naar de omverwerping van het kapitalisme. In tegenstelling tot wat bepaalde groepen van de Communistische Linkerzijde denken, betekent de wereldoorlog geenszins een ‘oplossing' voor de crisis van het kapitalisme, waardoor het zich zou kunnen ‘herstellen' om opnieuw een dynamische groei door te maken. Het is de impasse waarmee het systeem geconfronteerd wordt, de toespitsing van de spanningen tussen nationale sectoren van het kapitalisme, die uitloopt op een onstuitbare vlucht vooruit op militair vlak, met als uiteindelijke uitkomst de wereldoorlog. Als gevolg van de verergering van de economische stuiptrekkingen van het kapitalisme spitsten zich de imperialistische spanningen vanaf de jaren 1970 aanmerkelijk toe. Maar ze konden niet op een wereldoorlog uitlopen vanwege de historische heropkomst van de arbeidersklasse vanaf 1968, in reactie op de eerste gevolgen van de crisis. De arbeidersklasse kon het enige mogelijke perspectief van de bourgeoisie dwarsbomen (als men al van een ‘perspectief' kan spreken). Maar ondanks een niveau van strijdwil dat in geen tientallen jaren zo hoog was geweest, heeft zij niet haar eigen perspectief, de communistische revolutie, naar voren kunnen brengen. Juist deze situatie, waarin geen van beide doorslaggevende klassen aan de maatschappij een perspectief kan voorstellen, waarin de heersende klasse ertoe veroordeeld is om, van-dag-op-dag en ‘stukje bij beetje', de duik van haar systeem in een onoverwinbare crisis te ‘managen', ligt aan de basis van het binnentreden van het kapitalisme in zijn ontbindingsfase.

3.  Eén van de voornaamste uitdrukkingen van de afwezigheid van een historisch per­spectief is de ontwikkeling van de tendens tot het ‘ieder voor zich' dat de maatschappij op alle niveaus aantast, van het individu tot de staat. Maar op het vlak van het econo­misch leven van het kapitalisme kunnen we niet vaststellen dat er een majeure verande­ring is opgetreden sinds de maatschappij aan de fase van ontbinding begon. In feite zijn het ‘ieder voor zich' en de ‘oorlog van ieder tegen allen' aangeboren kenmerken van de kapitalistische produc-tiewijze. Sinds het aan zijn vervalperiode begon, moest het kapi­talisme ze afzwakken door een massale tussenkomst van de staat in de economie. Deze werd bij het begin van de Eerste Wereldoorlog ingevoerd en ze werd in de jaren 1930 gereac-tiveerd, met name door middel van de fascistische en de Keynesiaanse beleidslij­nen. Deze staatsinterventie werd meteen na de Tweede Wereldoorlog aangevuld met het installeren van internationale organismen zoals het Internationale Monetaire Fonds (IMF), de Wereldbank en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwik­keling (OESO), en uiteindelijk de Europese Economische Gemeenschap (EEG, de voorloper van de huidige Europese Unie), om te verhinderen dat de economische te­genstellingen zouden leiden tot een algemene wanorde, zoals ten gevolge van de Zwar­te Donderdag in 1929. Ondanks alle gepraat over de ‘triomf van het liberalisme' en  over ‘de vrije hand geven aan de marktwetten' hebben de staten vandaag geenszins de tussenkomst in de economieën van hun respectievelijke landen afgezworen, noch het gebruik van structuren die hun onderlinge relaties een beetje moeten reguleren. Ze heb­ben zelfs nieuwe in het leven geroepen, zoals de Wereld Handelsorganisatie (WTO). Deze beleidslij­nen en organismen zijn erin geslaagd om het ritme van de afdaling van het kapitalisme in de crisis aanzienlijk te vertragen, maar ze hebben haar niet weten te bolwerken - alle tegenwoordige lofzan­gen op de ‘historische' groeinivo's van de we­reldeconomie, of op de buitengewone prestaties van de twee Aziatische reuzen, India en vooral China.

Economische crisis: het op hol slaan van de vlucht in het krediet

4. De grondslagen waarop de groeivoeten van het wereldwijde BNP in de loop van de afgelopen jaren berustten, die bij de bourgeoisie en haar intellectuele lakeien zo'n eu­forie veroorzaken, zijn niet fundamen­teel nieuw. Het zijn dezelfde als die waarmee werd verhinderd dat de verzadiging van de markten, die aan de oorsprong lag van de open crisis aan het einde van de jaren 1960, de wereldeconomie compleet verstikte. Ze kunnen worden samenge­vat als een groeiende schuldenmakerij. Op het ogenblik verte­genwoordigen de enorme schulden van de Amerikaanse economie, zowel op het vlak van de staatsbegroting, als in haar handelsbalans, de voornaamste ‘locomotief' van de wereldwijde economische groei. In feite zien we een ware vlucht vooruit, die op geen enkele wijze een definitie­ve oplossing kan brengen voor de tegenstellingen van het ka­pitalisme, maar die het slechts de weg naar een nog pijnlijkere toekomst effent, met vooral brutale vertra­gingen van de groei, zoals het die gedurende meer dan dertig jaar al kent. Nu al zaaien de dreigingen die zich rond de huizenmarkt in de VS opeenhopen, één van de motoren van de Amerikaanse economie, onenigheid en ongerustheid in de economische milieus. Zij dragen het gevaar van rampzalige bankfaillissementen in zich. Deze onge­rustheid wordt aangewakkerd door het vooruitzicht van andere faillis­sementen, die de zogenaamde ‘hedge funds' (speculatieve fondsen) treffen, na het in­eenstorten van Ama­ranth in oktober 2006. De dreiging is des te ernstiger omdat deze organismen, wier bestaansreden het is om op korte termijn grote winsten te maken door te speculeren op fluctuaties in de wisselkoersen of in de grondstofprijzen, geen rare cowboys zijn, die in de marge van het internationale financiële systeem opereren. In werkelijkheid hebben de meest ‘serieuze' financiële instellingen een deel van hun vermogen bij deze ‘hedge funds' geplaatst. Bovendien zijn er aanzienlijke sommen in geïnvesteerd, in de orde van grote van het jaarlijks BNP van een land als Frankrijk. Deze dienen als hefboom voor nog veel omvangrijkere kapitaal­bewegingen (bijna 700.000 miljard dollar in 2002, 20 keer zo­veel als de transacties in goederen en dien­sten, d.w.z. in ‘werkelijke' producten). En daar zullen de tirades van de ‘anders-globa­listen' en andere critici van de ‘monetarisering' van de economie niets aan veranderen. Deze politieke stromingen zouden een "schoner" en "eerlijker" kapitalisme willen dat de speculatie de rug toekeert. In feite is speculatie helemaal niet het product van een "slecht" soort kapitalisme dat zijn verantwoordelijk­heid "uit het oog verloren heeft"  om in werkelijk productieve sectoren te investeren. Zoals Marx al in de 19e eeuw aan­toonde, komt speculatie voort uit het feit dat de kapitaalbezitters, geconfronteerd met een gebrek van voldoende afzetmarkten voor productieve investeringen, er de voorkeur aan geven om op korte termijn winst te maken in een grote loterij. Een loterij die het kapitalisme vandaag om-vormt tot een casino op planetaire schaal. Te verlangen dat het kapitalisme in de huidige periode de speculatie opgeeft, is net zo realistisch als te ver­langen dat de tijgers vegetariërs worden (of de draken stoppen met vuur te spuwen).

5.  De uitzonderlijke groeivoeten die we vandaag zien in landen als India en China be­wijzen geenszins dat er een "nieuwe wind" door de wereldeconomie gaat, ook al heb­ben ze aan­zienlijk bijgedragen tot de hoge groeivoeten in de afgelopen periode. De oorsprong van deze uitzonderlijke groei is eens te meer, paradoxaal genoeg, de crisis van het ka­pitalisme. Deze groei vindt zijn dynamiek essentieel in twee factoren: de ex­port en ka­pitaalinvestering vanuit de meest ontwikkelde landen. Wanneer hun han­delsnetwerken steeds meer draaien om de distributie van waren uit China (in plaats van uit de "oude" industrielanden), komt dat omdat die tegen veel lagere prijzen kunnen worden verkocht. Dit wordt een absolute noodzaak op het moment van een toenemen­de verzadiging van de markten, en dus van een steeds verder op de spits gedreven han­delsconcurrentie. Tegelijk maakt dit proces het mogelijk de kosten van de arbeids­kracht in de meest ontwikkelde landen te verlagen. Dezelfde logica schuilt achter het fenomeen van de ‘delocalisaties' - de verplaatsing van industriële activiteiten van gro­te ondernemingen naar landen in de ‘Derde Wereld', waar de arbeidskracht onverge­lijkbaar veel goedkoper is dan in de ontwikkelde landen. We merken op dat, terwijl de Chinese economie profijt haalt uit ‘delocalisaties' naar haar eigen grondgebied, ze er­toe neigt om hetzelfde te doen naar landen waar de lonen nog lager liggen, zoals in Afrika.

6.  Achter de ‘groei met dubbele cijfers' in China, in het bijzonder in haar industrie, gaat een ongebreidelde uitbuiting van de arbeidersklasse schuil, wier levensom-standig­heden vaak vergelijkbaar zijn met die van de Engelse arbeidersklasse in de eerste helft van de 19e eeuw, zoals Engels die in zijn opmerkelijk boek uit 1844 heeft aange­klaagd. Op zich is dit geen teken van het bankroet van het kapitalisme, want het was op basis van zo'n barbaarse uitbuiting van het proletariaat dat het systeem zijn verovering van de we­reld begon. Maar toch zijn er twee fundamentele verschillen tussen de economische groei en de condities van de arbeidersklasse in de eerste kapitalistische landen in de 19e eeuw, en die in China vandaag:

- in het eerste geval kwam de toename van het aantal industriearbeiders in een of an­der land niet overeen met de vermindering ervan in andere landen: de industriesectoren in landen als Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland of de Verenigde Staten ontwikkel­den zich parallel aan elkaar. Tegelijkertijd , en dankzij het verzet van het proletariaat, on­dervonden zijn levensvoorwaarden een toenemende verbetering in de loop van de tweede helft van de 19e eeuw;

- in het geval van China vandaag, gaat de groei van zijn industrie (zoals die van andere Derde­ Wereldlanden) ten koste van talrijke industriesectoren in de oude kapitalisti­sche landen, die er steeds meer verdwijnen. Tegelijk vormen de ‘deloca-lisaties' instrumen­ten voor een regelrechte aanval tegen de arbeidersklasse in die landen. Een aanval die al begonnen was lang voordat ‘delocalisaties' een gebruikelijke praktijk zijn geworden, maar die hiermee nog verder kan worden opgevoerd, in termen van werkloosheid, dekwalificatie, onzekere arbeid en verlaging van hun levensstandaarden.


Het ‘Chinese mirakel' en dat van enkele andere Derde Wereldlanden betekent dus geen "nieuwe wind" die door kapitalistische economie waait, maar is slechts een volgende incarnatie van het verval van het kapitalisme. Bovendien maakt de extreme afhanke­lijkheid van de Chine­se economie van haar export haar bijzonder kwetsbaar voor elke orderintrekking door haar huidige afnemers. Deze vraaguitval zal zich haast zeker voordoen, vooral omdat de Amerikaanse economie verplicht zal worden om haar to­renhoge schulden op orde te brengen, waarmee ze voor het ogenblik de rol van "lo­comotief" speelt voor de wereldwijde vraag. Net zoals het ‘mirakel' van de groei met dubbele cijfers van de Aziatische ‘tijgers' en ‘draken' in 1997 tot een triest einde kwam, zo zal het Chinese "mirakel" van tegenwoordig, al heeft het niet dezelfde oor­sprong en al heeft het veel serieuzere troeven in de hand, vroeg of laat geconfronteerd worden met de harde realiteiten van de historische impasse van de kapitalistische pro­ductiewijze.

De verscherping van de imperialistische spanningen en de chaos

7.  Het economisch leven van de burgerlijke maatschappij kan niet ontsnappen aan de wetten van het kapitalistisch verval, en wel om de goede reden dat het verval zich in de eerste plaats op dit niveau manifesteert. Om dezelfde reden hebben de belangrijkste uit­drukkingen van de ontbinding tot nu toe de economische sfeer ongemoeid gelaten. Dat kan van de politieke sfeer van de kapitalistische maatschappij niet worden gezegd, vooral wat betreft de tegenstellingen tussen sectoren van de heersende klasse, en in het bijzonder die op het vlak van de imperialistische tegenstellingen. In feite lag de eerste grote uitdrukking van het begin van de fase van ontbinding van het kapitalisme juist op het vlak van de imperialistische conflicten: de ineenstorting van het imperialistische Oostblok aan het einde van de jaren 1980, die al snel leidde tot de verdwijning van het Westblok. We zien het verschijnsel van het ‘ieder voor zich', dat een hoofdkenmerk is van de ontbindingsfase, in de eerste plaats op het vlak van de politieke, diplomatieke en militaire relaties tussen staten. Het systeem van de blokken bevatte het gevaar van een derde wereldoorlog, die zeker zou zijn uitgebroken wanneer het proletariaat er geen obstakel tegen had opgeworpen vanaf het einde van de jaren 1960. Toch hield dit systeem een bepaalde ‘organisatie' van de imperialistische spanningen in, vooral door de discipline die binnen elk blok opgelegd werd door de heersende mogendheid. De si­tuatie die vanaf 1989 ontstond is heel anders. Zeker, het spookbeeld van een wereld­oorlog hangt niet langer boven de planeet, maar tezelfdertijd zagen we de ontketening van imperialistische tegenstellingen en lokale oorlogen waarbij de grootmachten recht­streeks betrokken waren, in het bijzonder de machtigste ervan, de Verenigde Staten. Het viel aan hen te beurt, die decennia lang ‘de wereld-politieagent' speelde, te probe­ren om deze rol te blijven spelen en te versterken tegen de ‘nieuwe wereld wanorde' die voortkwam uit het einde van de Koude Oorlog. Maar hoewel ze zeker die rol ter harte namen, gebeurde dat niet met de bedoeling bij te dragen aan de stabiliteit op de wereld, maar fundamenteel om hun wereldwijde leiderschap te herstellen, dat onop­houdelijk in vraag gesteld werd, ook en vooral door hun voormalige bondgenoten, om­dat het cement dat elk van beide imperialistische blokken samenhield - de dreiging van het rivaliserende blok - niet langer bestond. Bij de definitief ontbreken van de ‘Sovjet­dreiging' kan de Amerikaanse mogendheid haar discipline alleen opleggen door te re­kenen op haar sterkste troef, haar enorm overwicht op militair vlak. Maar daardoor werd het imperialistische beleid van de VS één van de belangrijkste factoren van de wereldwijde instabiliteit. Sinds het begin van de jaren 1990 zien we hiervan voorbeel­den te over: de eerste Golfoorlog, in 1991, had tot doel om de uiteenvallende banden tussen de voormalige bondgenoten van het westers blok te herstellen (en niet om ‘res­pect voor de internationale wet' af te dwingen, die door de Iraakse invasie van Koeweit geschonden was, zoals ons als voorwendsel werd voorgeschoteld). Kort daarna viel in Joegoslavië de eenheid tussen de voornaamste bondgenoten van het oude westerse blok in duigen: Duitsland stak de lont in het kruitvat door Slovenië en Kroatië ertoe aan te zetten zich onafhankelijk te verklaren; Frankrijk en Groot-Brittannië haalden de ‘En­tente Cordiale' uit het begin van de 20e eeuw uit de mottenballen door de imperialisti­sche belangen van Servië te steunen, terwijl de Verenigde Staten zich opwierpen als de beschermers van de Bosnische moslims.

8. De mislukking van de Amerikaanse bourgeoisie in de loop van de jaren 1990 om duurzaam haar gezag op te leggen, ook in vervolg op haar verschillende militaire ope­raties, deed haar omzien naar een nieuwe vijand van de ‘vrije wereld' en van de ‘demo­cratie', om daarmee opnieuw de belangrijkste mogendheden op de wereld achter zich te scharen, vooral haar vroegere bondgenoten. Die vijand werd het islamitisch terroris­me. De aanslagen van 11 septem­ber 2001, waarvan steeds duidelijker blijkt die (ook in de ogen van meer dan een derde van de Amerikaanse bevolking, en van de helft van de bevolking van New York) dat deze ge­wild, zo niet zelfs actief voorbereid zijn geweest door het Amerikaanse staatsapparaat, wer­den het vertrekpunt van deze nieuwe kruis­tocht. Vijf jaar later is het overduidelijk dat dit beleid een mislukking is. De aanvallen van 11 september hebben de Verenigde Sta­ten in staat gesteld om landen als Frankrijk en Duitsland in hun interventie in Afghanistan te betrekken, maar ze zijn er niet in ge­slaagd om ze ook mee te slepen in hun Iraakse avontuur in 2003. In feite slaagden ze er zelfs in om een gelegen­heidscoalitie tussen deze twee landen en Rusland tot stand te brengen tegen de interventie in Irak. Vervolgens ging een aantal van hun voornaamste bondgenoten in de ‘coalitie', zoals Spanje en Ita­lië, van boord. Tenslotte bereikte de VS-bourgeoisie geen enkele van haar officiële en officieuze doelstellingen in Irak: de uitschakeling van de ‘massavernietigings­wapens' in Irak; het instellen van een vreedzame ‘democratie' in dat land; de stabili-sering en een terugkeer naar de vrede in de hele regio onder bescherming van Amerika; het terugdringen van het terrorisme; de steun van de Amerikaanse bevolking aan de militaire interventies van haar rege­ring.

De kwestie van de ‘massavernietigingswapens' was al snel afgehandeld: het werd duidelijk dat de enige wapens die van dat soort in Irak te vinden zijn, door de coalitie meegebracht waren. Daarmee kwamen meteen de leugens van de regering Bush aan het licht om haar project van de invasie in Irak aan de man te brengen.

Wat het terugdringen van het terrorisme betreft, kunnen we constateren dat de in­vasie van Irak het terrorisme geenszins gekortwiekt heeft, maar juist een machtige fac­tor in de ontwikkeling ervan heeft gevormd, zowel in Irak zelf als in andere delen van de we­reld, de kapitalistische metropolen incluis, zoals we hebben kunnen zien in Ma­drid in maart 2004 en in Londen in juli 2005.

Het instellen van een vreedzame democratie in Irak nam de vorm aan van het aan­stellen van een marionettenregering, die niet de geringste controle over het land kan uitoefenen zonder de massieve steun van de Amerikaanse troepen - een controle die so­wieso beperkt blijft tot enkele ‘veiligheidszones' en die in de rest van het land de vrije hand laat aan moordpartijen tussen sjiitische en soennitische gemeenschappen, en aan terroristische aanslagen die al tienduizenden slachtoffers hebben geëist na de om­verwerping van Saddam Hussein.

Nooit leken stabilisatie en vrede in het Nabije en Midden-Oosten zo ver weg: in het vijftigjarige conflict tussen Israël en Palestina lieten de laatste jaren een voortduren­de verslechtering van de toestand, die de botsingen binnen het Palestijnse kamp tussen Hamas en Fatah, en het toenemende diskrediet van de Is­raëlische regering nog slechts dramatischer kunnen maken. Het gezagsverlies dat de Noord-Amerikaanse reus in de regio lijdt, na zijn verpletterende mislukking in Irak, is duidelijk niet vreemd aan het vastlopen en de mislukking van het ‘vredesproces' waarvan de hij de voornaamste pe­ter is.

Dit gezagsverlies is ook gedeeltelijk verantwoordelijk voor de toenemende moei­lijkheden die de NAVO-troepen in Afghanistan ondervinden en het verlies aan controle over het land van de re­gering Karzaï aan de Taliban.

Bovendien is de groeiende stoutmoedigheid van Iran in de kwestie van de voorbe­reidingen om de beschikking te krijgen over atoom­wapens een rechtstreeks gevolg van het vastlopen van de Verenigde Staten in Irak, wat hen iedere andere militaire interven­tie onmogelijk maakt.

Tenslotte heeft de poging van de Amerikaanse bourgeoisie om het ‘Vietnam-syn­droom', het verzet van de Amerikaanse bevolking tegen troepenzendingen naar het slagveld, voor eens en altijd uit de wereld te helpen, precies het tegengestelde effect gehad dan waarop zij rekende. Hoewel de aanvallen van 11 september het een tijd lang mogelijk maakten om de nationalistische gevoelens in de Amerikaanse bevol­king massief te versterken, en daarmee het verlangen naar ‘nationale eenheid' en de vastbe­radenheid om zich bij de ‘oorlog tegen het terrorisme' aan te sluiten, is de verwerping van de oorlog en het verzet tegen het sturen van VS-soldaten in de laatste jaren weer sterk terug gekomen.

Vandaag bevindt zich de VS-bourgeoisie in Irak in een werkelijke impasse. Zowel uit strikt mili­tair als vanuit een economisch en politiek standpunt heeft het de middelen niet om een macht op de been te brengen die tenslotte ‘de orde zou kunnen herstellen'. Maar ze kan zich niet eenvoudigweg uit Irak terugtrekken zonder het com­plete bank­roet van haar beleid nog openlijker ten toon te stellen, en tegelijk de deur open te zetten voor nog ernstiger uiteenvallen van Irak en voor een nog veel omvangrijkere destabilisering van de hele regio.

9.  De balans van het mandaat van George Bush junior is daarmee zeker één van de rampzaligste ooit in de geschiedenis van de Verenigde Sta­ten van Amerika. De op­komst van de ‘Neo-Conservatieven' aan het hoofd van de Amerikaanse staat heeft een ware catastrofe betekend voor de Amerikaanse bourgeoisie. Dit stelt de volgende vraag: hoe is het mogelijk geweest dat de leidende bourgeoisie van de wereld aan deze ploeg onverantwoordelijke en incompetente avonturiers vroeg om de verdediging van haar belangen op zich te nemen? Wat is de oorzaak van die blindheid van de heer­sende klasse van het belangrijkste kapitalistische land? In feite was het overnemen van de teugels van de staat door het team van Cheney, Rumsfeld en compagnie niet het simpe­le gevolg van een monumentale "fout in de casting" door deze klasse. Ter­wijl dit de si­tuatie van de VS op imperia­listisch vlak aanzienlijk heeft verslechterd, was het zelf al de uitdrukking van de impasse waarin zich dit land bevond, ten gevolge van de toene­mende verzwakking van hun leiderschap en, meer in het alge­meen, van de ontwikke­ling van het ‘ieder voor zich' in de internationale betrekkingen, dat de fase van ontbin­ding kenmerkt.

Het beste bewijs voor dit feit is dat de handigste en meest intelligente bourgeoisie ter we­reld, de Britse, zich heeft laten meeslepen in het doodlopend avontuur in Irak. Een voorbeeld op kleinere schaal van het ‘talent' van de meest ‘efficiënte' bour-geoisieën om rampzalige imperialistische keuzes te maken, van juist die bourgeoisieën die tot op heden altijd op mees­terlijke wijze gebruik wisten te maken van hun militaire macht, is het catastrofale avontuur van Israël in Libanon in de zomer van 2006. Zijn offensief kreeg het groene licht kreeg van de ‘strategen' in Washington. Het had tot doel de macht van Hezbollah te verzwakken, maar slaagde erin die juist te versterken!

De versnelde vernietiging van het ecologische milieu

10.  De militaire chaos die zich overal ter wereld ontwikkelt en die omvangrijke regio's in een ware hel en troosteloosheid onderdompelt, voornamelijk in het Midden-Oosten, maar ook en vooral in Afrika, is niet de enige uitdrukking van de historische impasse waar het kapitalis­me in verstrikt is. Hij is zelfs niet de grootste bedreiging voor de mensheid. Vandaag is het duidelijk geworden dat het voortbestaan van het kapitalisti­sche systeem, zoals het tot op heden heeft gefunctioneerd, het perspectief in zich draagt van de vernietiging van het natuurlijk milieu dat de opkomst van de mensheid mogelijk heeft gemaakt. Het voortgaan met de uitstoot van ‘broeikasgassen' in het huidige ritme, met de opwarming van de planeet die eruit voortvloeit, kondigt de ontketening van on­geziene catastrofes aan (hittegolven, stormen, uitbreiding van woestijnen, overstromin­gen...) met een hele reeks van verschrikkelijke menselijke rampen (hongersnoden, ver­plaatsing van honderden miljoenen mensen, overbevolking in de meest gespaarde regio's.). Tegenover de eerste zichtbare gevolgen van de degradatie van het milieu kunnen de regeringen en de leidende sectoren van de bourgeoisie de ernst van de situatie en de rampzalige toekomst die zij aankon­digt niet langer voor de bevolkingen verborgen houden. Vanaf nu tooien de machtigste bourgeoisieën, en bijna alle politieke partijen, zich in het groen en belo­ven ze de nodige stappen te zullen ondernemen om de mens­heid voor deze aangekondigde ramp te behoeden. Maar het is met het probleem van de vernietiging van het milieu net als met dat van de oorlog: alle delen van de bourgeoisie verklaren TEGEN de oorlog te zijn, maar sinds het systeem aan zijn vervalperiode be­gonnen is, kan deze klasse de vrede niet garanderen. En dat heeft niets te maken met een kwestie van goede of slechte wil (ook al zien we de meest laag bij de grondse be­langen achter de sectoren die het hardst op oorlog aandringen). Zelfs de meest ‘pacifis­tische' burgerlijke leiders kunnen niet ontsnappen aan de objectieve logica die al hun ‘humanistische' zwakten of ‘redelijkheid' zal verpletteren. Op dezelfde manier kunnen de goede bedoelingen die leiders van de bourgeoisie steeds meer afficheren met betrek­king tot de bescherming van het milieu, ook al dienen die niet slechts als een middel om stemmen te winnen bij verkiezingen, het niet opnemen tegen de dwingende wetten van de kapitalistische economie. Wil men effectief het probleem van de ‘broeikasgass­en' aanpakken, dan is een aanzienlijke omscha-keling van de industriële productie no­dig, van de productie van energie, in het transport, de woonomstandigheden, en daar­mee massale en prioritaire investeringen in die sectoren. Daarvoor zouden aanzienlijke economische belangen in vraag gesteld moeten worden, zowel op het vlak van immen­se bedrijven als op dat van de staten. Concreet gezien: wanneer een staat de nodige maatregelen zou treffen om effectief bij te dragen aan een oplossing van het probleem, zou hij onmiddellijk genadeloos afgestraft worden door de concurrentie op de wereld­markt. Het is met de staten die maatregelen die zouden moeten treffen om de opwar­ming van het klimaat te bestrijden als met de bourgeois die met loonsverhogingen voor de arbeiders geconfronteerd zijn. Zij zijn allemaal VOOR dergelijke maatregelen, bij de anderen. Zolang de kapitalistische productiewijze overleeft, is de mensheid ertoe veroordeeld om de toenemende catastrofes te ondergaan die dit stervend systeem haar oplegt, en die haar eigen voortbestaan bedreigen.

Zoals de IKS voor meer dan 15 jaar heeft aangetoond, draagt de ontbinding van het kapita­lisme een belangrijke bedreiging voor het voortbestaan van de mensheid in zich. Het alternatief dat door Engels aan het einde van de 19e eeuw gesteld werd, socialisme of barbarij, is gedurende de hele de twintigste eeuw een sinistere realiteit geworden. Wat de 21e eeuw ons als vooruit­zicht biedt is heel eenvoudig socialisme of de vernieti­ging van de mensheid. Dat is wat er werkelijk op het spel staat voor de enige kracht in de maatschappij die in staat is het kapita­lisme omver te werpen: de internationale ar­beidersklasse.

 De voortzetting van de gevechten van de arbeidersklasse en van de rijping van haar be­wustzijn

11.  Zoals we hebben gezien wordt het proletariaat al verschillende decennia lang ge­confronteerd met deze inzet, met name sinds zijn historische heropkomst na 1968, die een einde maakte aan de diepste contrarevolutie uit zijn geschiedenis en die het kapita­lisme ervan weerhield zijn antwoord op de openlijke crisis van zijn systeem - de we­reldoorlog - door te zetten. Twee decennia lang ging de arbeidersstrijd door, met hoog­tepunten en dieptepunten, met stappen vooruit en achteruit. Zo deden de arbeiders op­nieuw ervaring op, met name met de sabotagerol van de vakbonden. Tegelijk werd de arbei­dersklasse steeds meer onderworpen aan het gewicht van de ontbinding. Dit ver­klaart waarom de verwerping van het klassieke syndicalisme vaak gepaard ging met een te­rugtrekking op het corporatisme, wat getuigt van het gewicht van het ‘ieder voor zich' in de strijd zelf. Het was tenslotte de ontbinding van het kapitalisme die een be­slissende slag toebracht aan deze eerste reeks proletarische gevechten, met haar meest spectacu­laire uitdrukking tot dusver: het uiteenvallen van het Oostblok in 1989 en de ineenstor­ting van de stalinistische regimes. De oorverdovende campagnes van de bour­geoisie over het ‘historische failliet van het communisme', de ‘definitieve overwinning van het liberale en democratische kapitalisme', ‘het einde van de klassenstrijd', en zelfs van de arbeidersklasse zelf, leidden tot een belangrijke terugval in het be­wustzijn en van de strijdwil binnen het proletariaat. Deze terugval was groot en duurde meer dan tien jaar. Een hele generatie arbeiders werd erdoor getekend, wat leidde tot ontred­dering en zelfs ontmoediging. Deze ontreddering werd niet alleen door de gebeurtenis­sen aan het einde van de jaren 1980 veroorzaakt, maar ook door hun gevolgen, zoals de eerste Golfoorlog in 1991 en de oorlog in ex-Joegoslavië. Deze feiten waren een striemende ontkenning van de euforische verklaringen van George Bush senior, die aankondigde dat we met het einde van de Koude Oorlog aan een "nieuw tijdperk van vrede en voorspoed" begonnen waren. Maar binnen een algemene context van ontreddering van de arbeidersklasse wist deze geen voordeel te halen uit dit feit om de weg van de ontwikkeling van haar klassenbewustzijn te hervatten. Integendeel, de gebeur­tenissen versterkten een diep gevoel van machteloosheid en ondermijnden haar zelfvertrouwen en strijdwil nog verder.

In de loop van de jaren 1990 heeft de arbeidersklasse haar strijd niet helemaal op­gegeven. Het voortduren van de kapitalistische aanvallen dwong haar ertoe strijd te voeren om zich daartegen te verzetten, maar deze gevechten hadden noch de omvang, noch het be­wustzijn, noch het vermogen om de confrontatie met de vakbonden aan te gaan, wat juist een kenmerk was van de voorbije periode. Pas in 2003, met name in de vorm van grote mobilisaties tegen de aanvallen op de pensioenen in Frankrijk en Oos­tenrijk, begon het proletariaat de terugval die het vanaf 1989 had meegemaakt, weer te boven te komen. Sindsdien heeft deze tendens tot hervatting van de klassenstrijd en ontwik­keling van het klassenbewustzijn zich verder doorgezet. De arbeidersgevechten troffen de meeste centrale lan­den, ook de belangrijkste, zoals de Verenigde Staten (Boeiing en het openbaar vervoer in New York in 2005), Duitsland (Daimler en Opel in 2004, ziekenhuisartsen in het voorjaar van 2006, Deutsche Telekom in het voorjaar van 2007), Groot-Brittannië (London Air­port in augustus 2005, de publieke sector in het voorjaar van 2006), Frankrijk (met name de beweging van universi­teitsstudenten en middelbare scholieren tegen het ‘beginnerscontract' CPE in het voorjaar van 2006). De strijd trof ook een hele reeks lan­den aan de periferie, zoals Dubai (bouwvakkers in het voorjaar van 2006), Bangladesh (textiel­arbeiders, tezelfdertijd) en Egypte (arbei­ders in de textiel en het transport in het voorjaar van 2007).

12.       Engels schreef dat de arbeidersklasse haar strijd op drie niveaus voert: economisch, politiek en theoretisch. Door de verschillen op deze drie niveaus tussen de strijdgolf vanaf 1968 en die vanaf 2003 te vergelijken, kunnen we voor perspectieven uitwerken voor de huidige.

De strijdgolf die in 1968 begon had een aanzienlijk politiek belang. In het bijzon­der betekende ze het einde van de contrarevolutie. Tegelijkertijd was ze aanleiding tot zeer be­langrijke theoretische overdenkingen, want ze maakte het opnieuw opduiken van de links-communistische stroming mogelijk, met als belangrijkste uitdrukking de oprich­ting van de IKS in 1975. De gevechten van mei 1968 in Frankrijk, de ‘hete herfst' in Ita­lië in 1969, gaven de indruk, vanwege de politieke bekommernissen die ze uitdrukten, dat we op weg waren naar een belangrijke politisering in de internationale arbei­dersklasse in de loop van de strijd die zou volgen. Maar dit potentieel werd niet verwerkelijkt. De klassen-identiteit die zich in deze periode binnen het proletariaat ont­wikkelde was er veel meer een van een economische categorie dan van een politieke kracht binnen de maatschappij. In het bijzonder het feit dat haar eigen strijd de bourge­oisie ervan weer­hield om een derde wereldoorlog te ontketenen, ontging de arbeidersk­lasse volkomen (inclusief de grote meerderheid van de revolutionaire groepen). Tege­lijk bracht de opkomst van de massastaking in Polen in 1980, tot op heden de hoogste uitdrukking van de organisatorische capaciteiten van het proletariaat (na het einde van de revolutionaire periode die volgde op de Eerste Wereldoorlog) een aanzienlijke poli­tieke zwakheid aan het licht. De enige ‘politisering' waartoe ze in staat was, was het aanhangen van burgerlijk democratische thema's en zelfs nationalisme.

De oorzaak daarvoor ligt in een aantal factoren die de IKS al eerder geanalyseerd heeft:

- het trage ritme van de economische crisis die, in tegenstelling tot de imperialis­tische oorlog waaruit de eerste revolutionaire golf ontstond, niet meteen het bankroet van het systeem aan het licht heeft kunnen brengen, wat de illusies in stand heeft gehouden over het vermogen van het systeem om de arbeidersklasse een aanvaardbare levens­standaard te verzekeren;

- het wantrouwen jegens de revolutionaire politieke organisaties, als re­sultaat van de traumatische ervaringen met het stalinisme (dat bij de arbeiders in het Rus­sisch blok de vorm aannam van diepe illusies over de weldaden van de ‘traditionel­e' burgerlijke de­mocratie);

- het gewicht van de organische breuk tussen de revolutionaire organisaties uit het ver­leden en die van vandaag, die de laatsten van de klasse hebben afgesneden.

13.       De situatie waarin de nieuwe golf van klassengevechten zich vandaag ontwikkeld is heel anders:

- Bijna 40 jaar openlijke crisis en aanvallen op de levensvoorwaarden van de arbeiders­klasse, met name de groei van de werkloosheid en van de onzekere arbeid (‘precariteit'), hebben de il­lusies dat het ‘morgen beter wordt' weggevaagd: de oudere gene­raties zowel als de nieuwe zijn zich steeds meer bewust van het feit dat ‘morgen de dingen nog slechter zul­len zijn';

- meer in het algemeen wakkeren de voortdurende militaire conflicten, die steeds meer barbaarse vormen aannemen, en de tastbare dreiging van de vernietiging van het na­tuurlijke milieu, het gevoel aan (dat nog verward en onderhuids blijft)dat het noodza­kelijk is om de maatschappij grondig te veranderen: het opnieuw opdui­ken van een ‘antikapitalistische' beweging met haar slogan "een andere wereld is mo­gelijk" is een soort anti-lichaam dat door de burgerlijke maatschappij wordt afgescheiden om dat ge­voel te doen ontsporen;

- het trauma van het stalinisme en van de campagnes die volgden op de ineen­storting ervan, nu bijna 20 jaar geleden, zijn stilaan weggeëbd: de nieuwe gene­raties proletari­ërs die nu aan het beroepsleven en mogelijk ook aan de klassenstrijd beginnen, waren nog kin­deren toen de campagnes over de ‘dood van het communisme' losbarstten.

Deze condities brengen een hele reeks verschillen mee tussen de huidige strijdgolf en de strijdgolf die in 1989 eindigde.


De huidige gevechten zijn een antwoord op de economische aanvallen, die in vele opzichten ernstiger en algemener zijn dan de aanvallen die de spectaculaire en massale uitbarstingen van de eerste strijdgolf veroorzaakten. Toch hebben zij, ten minste in de centrale landen, nog niet hetzelfde massale karakter aangenomen. Daarvoor zijn twee essentiële redenen aan te wijsen:

- De historische heropkomst van het proletariaat aan het einde van de jaren 1960 ver­raste de bourgeoisie, maar dat is vandaag duidelijk niet meer het geval. Zij heeft een hele reeks maatregelen genomen om op de klassenbewegingen vooruit te lopen en hun uit­breiding in te perken, zoals in de eerste plaats blijkt uit de systematische black-outs die hen begeleid.

- Het gebruik van het stakingswapen is vandaag veel moeilijker door het gewicht van de werkloosheid. Dit wordt als chantagemiddel tegen de arbeiders ingezet. Tegelijk gaan de arbeiders steeds meer inzien dat de bourgeoisie slechts over een steeds verder  afnemende manoeuvreerruimte beschikt om hun eisen in te willi­gen.

Dit laatste aspect van de situatie is niet slechts een kwestie van aarzeling van de kant van de arbeiders om massieve strijd te voeren. Het draagt namelijk de mogelijk­heid in zich van een grondige bewustwording over het definitieve bankroet van het ka­pitalisme, die de voorwaar­de vormt voor het bewustzijn van de noodzaak om het om­ver te werpen. In zekere zin is het de omvang van de inzet die de klassengevechten stellen, namelijk niets minder dan de communistische re­volutie, die de arbeidersklasse, nog op verwarde wijze, doet terugdeinzen om het gevecht aan te gaan.

Ook wanneer de economische gevechten van de klasse voor het ogenblik min­der massaal zijn dan tijdens de eerste strijdgolf, dan bevatten zij, ten­minste impliciet, een veel belangrijkere politieke dimensie. En deze politieke dimensie heeft al een explicie­te vorm aangenomen, zoals blijkt uit het feit dat ze de de kwestie van de solidariteit steeds meer in de gevechten oppakken. Dit is van vitaal be­lang omdat solidariteit bij uitstek het tegengif vormt voor de houding van ‘ieder voor zich', die eigen is aan de sociale ontbinding, en vooral omdat ze centraal staat in het vermogen van het wereld­proletariaat om zijn strijd vandaag te ontwikkelen tot en met de omverwerping van het kapitalisme:

- De arbeiders bij Daimler-Benz in Bremen gingen spontaan in staking als antwoord op de pogingen van hun bazen om de arbeiders van de Daimler-fabriek in Stuttgart te chanteren;

- het bagagepersoneel van London Airport staakte uit solidariteit met het cateringperson­eel dat door ontslag werd getroffen. ondanks dat een dergelijke staking il­legaal is;

- de transportarbeiders in New York staakten uit solidariteit met de nieuwe ge­neratie, aan wie de bazen veel ongunstigere contracten willen op­leggen.

14.       De kwestie van de solidariteit stond centraal in de beweging tegen het ‘begin­nerscontract' CPE in Frankrijk in het voorjaar 2006, die, hoewel ze vooral studenten en scholieren mobiliseerde, toch duidelijk op het klassenterrein gesitueerd was:

- de actieve solidariteit van de studenten van de universiteiten in de ‘frontlinie' om hun kameraden aan de andere universiteiten te steunen;

- solidariteit met de kinderen van de arbeidersklasse in de voorsteden, wier wanho­pige revolte in de herfst van 2005 de vreselijke omstandigheden aan het licht ge­bracht had waarin zij dagelijks leven, zonder dat het kapitaal hen enig perspectief heeft te bieden;

- solidariteit tussen de generaties, tussen degenen die al snel werkloos zullen worden of een onzekere baan krijgen, en degenen die al in loonarbeid staan, tussen degenen die net de klassenstrijd ontdekken en degenen die er al ervaring mee hebben.

15.       Deze beweging was ook een voorbeeld van het vermogen van de klasse om haar strijd in eigen handen te nemen middels algemene vergaderingen en stakingscomités die daaraan verantwoording verschuldigd zijn. Hetzelfde vermogen zagen we ook in de strijd van de metaalarbeiders in Vigo, Spanje, in het voorjaar van 2006, toen arbeiders uit een reeks fabrieken dagelijks algemene vergaderingen op straat hielden. De bewe­ging tegen de CPE werd vooral mogelijk gemaakt door het feit dat de vakbonden uit­zonderlijk zwak staan in het studentenmilieu, en dat ze er niet hun traditionele sabo­teursrol konden spelen, een rol die ze zullen blijven vervullen tot aan de revolutie. Een illustratie van de anti-arbeidersrol van de vakbonden is het feit dat de massale strijd die we tot dusver hebben gezien vooral voorkwam in lan­den van de Derde Wereld, waar de vakbonden erg zwak staan (zoals in Bangladesh) of waar ze ronduit geïdentificeerd worden als organen van de staat (zoals in Egypte).

16.      De beweging tegen het CPE, die plaatsvond in het land waarin de historische her­opkomst van het proletariaat als eerste en het meest spectaculair tot uitdrukking kwam - de veralgemeende staking van mei 1968 - levert ons verdere lessen over het ver­schil tussen de huidige strijdgolf en de vorige:

- In 1968 drukten de beweging van de studenten en de beweging van de arbei­ders, die na elkaar op gang kwamen, en hoewel ze sympathie tegenover elkaar stonden, twee ver­schillende realiteiten uit met betrekking tot het begin van de open crisis van het ka­pitalisme: bij de studenten ging het om een revolte van de intellectuele kleinbur­gerij die werd geconfronteerd met het vooruitzicht van de aftakeling van haar status in de maat­schappij; voor de arbeiders ging het om een economische strijd tegen het begin van de aftakeling van hun levensvoorwaarden. In 2006 was de beweging van de stu­-denten een beweging van de arbeidersklasse, wat aantoont dat de verandering van het soort activiteit dat in de meest ontwikkelde landen als loonarbeid wordt uitgeoefend (groei van de tertiaire sector ten koste van de industriesector) het vermogen van het proletari­aat om de strijd op klassenterrein aan te gaan niet in vraag stelt;

- In de beweging van 1968 werd dagelijks over de kwestie van de revolutie gediscussi­ëerd, maar dat was vooral de bekommernis van de studenten. De voorstelling die de meesten ervan hadden kwam voort uit de burgerlijke ideologie: het Castrisme uit Cuba of het Maoïsme uit China. In de beweging van 2006 was de kwestie van de revolutie haast niet aanwezig, maar daarentegen bestond er een duidelijk bewustzijn dat alleen de mobilisatie en de eenheid van de klasse van loonaf-hankelijken in staat zou zijn om de aanvallen van de bourgeoisie terug te drin­gen.

17.       De laatste kwestie brengt ons terug naar het derde aspect van de proletarische strijd zoals Engels het heeft uiteengezet: de theoretische strijd, de ontwikkeling van de over­denking binnen de klasse over de algemene perspectieven van haar strijd en de op­komst van elementen en organisaties als product en actieve factor van deze inspanning. Net als in 1968 gaat de heropkomst van de klassengevechten samen met een diepgaan­de overdenking, en met het opduiken van nieuwe elementen die zich oriën­teren aan de standpunten van de communistische linkerzijde. Deze vormen slechts het topje van de ijs­berg. Op dit vlak bestaan er opmerkelijke verschillen tussen het huidige overden­kingsproces en dat na 1968. De overdenking die destijds begon, volgde op massale en spec­taculaire strijd, terwijl het proces vandaag niet pas op gang kwam nadat de arbei­dersklasse op het punt stond om gevechten van dezelfde omvang te ontwikkelen. Dit is één van de gevolgen van het verschil in omstandigheden met het einde van de jaren 1960, waarmee het proleta­riaat vandaag geconfronteerd wordt.

Eén van de kenmerken van de strijdgolf die in 1968 begon, is dat ze door haar om­vang de mogelijkheid toonde van de proletarische revolutie, een mogelijkheid die uit het bewustzijn van de proletariërs verdwenen was tengevolge van de diepte van de contrarev­olutie en de illusies over de ‘welvaart' van het kapitalisme na de Tweede We­reldoorlog. Vandaag is niet de mogelijkheid van de revolutie de voornaamste voedings­bodem van het overdenkingsproces maar, gezien de rampzalige vooruitzichten die het ka­pitalisme ons te bieden heeft, haar noodzaak. In feite is dit proces vandaag, ook al verloopt het langzamer en is het minder onmiddellijk zichtbaar als in de jaren 1970, veel dieper. Het zal ook niet worden aangetast door momenten van teruggang in de ar­beidersgevechten.

Het enthousiasme voor het idee van revolutie dat zich in 1968 en in de erop vol­gende jaren uit­drukte, bevorderde het rekruteren van een grote meerderheid van ele­menten die dit idee aanhingen door ultra­linkse groepen, vanwege de basis waarop het was gegrondvest. Slechts een zeer kleine minderheid van deze ele­menten, die het minst getekend werden door de radicale kleinburgerlijke ideologie en door het immediatisme dat ontsproot aan de studenten­beweging, slaagde erin om te evolueren naar de stand­punten van het links-communisme, en om militant te worden van een van haar organi­saties. De moeilijkheden waarmee de be­weging van de arbeidersklasse noodzakelijker­wijs wordt geconfronteerd, vooral ten gevolge van de verschillende tegenoffensieven van de heersende klasse, in een context waarin de il­lusies over de mogelijkheden van het kapitalisme om zijn situatie te herstellen nog wijd verbreid waren, bevorderden een merkbare terugkeer van de reformistische ideologie, waarvan de ultra-linkse groepen zich als "radicale" spreekbuis opwierpen, links van een officieel stalinisme dat zelf steeds meer in dis­krediet raakte.

Vandaag, vooral na de historische ineenstorting van het stalinisme, vul­len de ultra­linkse stromingen steeds meer de leegte op die door het stalinisme achterg­elaten werd. De tendens van deze stromingen om ‘officiële' deelnemers te worden in het spel van de burgerlijke politiek lokt vaak een reactie uit bij hun meest ernstige mili­tanten, die deelnemen aan de zoektocht naar authentieke klassenstandpunten. Daardoor wordt de in­spanning tot overdenking binnen de arbeidersklasse niet alleen aangetoond door het opduiken van zeer jonge elementen, die zich meteen tot de communistische linker­zijde richten, maar ook door oudere elementen, die een ervaring achter zich hebben bin­nen de organisa­ties van de uiterste linkerzijde van de bourgeoisie. Op zich is dit een zeer positief ver­schijnsel, dat de belofte in zich draagt dat de revolutionaire energieën die onvermijdelijk zullen opleven naarmate de klasse haar gevechten ontwikkelt, niet meer zo ge­makkelijk, en in zulk grote omvang, ingepalmd en gesteriliseerd zullen worden als in de jaren 1970, en zich veel talrijker bij de organisaties van de communistische linkerzijde zul­len aansluiten.

Het is de verantwoordelijkheid van de revolutionaire organisaties, en de IKS in het bijzonder, actief deel te nemen aan het overdenkingsproces dat binnen de klasse  aan de gang is. Dit niet alleen door actief in de gevechten tussen te komen die zij be­gint te ontwikkelen, maar ook en vooral door de ontwikkeling van groepen en elemen­ten die zich bij haar strijd willen aansluiten, te stimuleren.

IKS / mei 2007

Aktiviteiten van de IKS: