Voorwoord (1985)

Printer-friendly version

Een eeuw geleden vochten de arbeiders in de straten om de heersende klasse het bestaansrecht van hun vakbondsorganisaties af te dwingen. Vandaag strijden de regeringen van de heersende klasse om te voorkomen dat de strijdende arbeiders aan het vakbondsapparaat voorbijgaan en deze organisaties de rug toekeren.

  • Zijn de vakbonden vandaag nog organisaties die de belangen van de arbeidersklasse verdedigen?
  • Maken de vakbonden het in onze tijd mogelijk om de permanente aanval op de levensomstandigheden van de arbeiders te voorkomen of zelfs maar te beperken?
  • Wat is de toekomst van de arbeidersstrijd?
  • Hoe moeten we strijden?

Dat zijn de vragen waarop deze brochure, die voor het eerst verscheen in 1974, een antwoord tracht te geven. De antwoorden kunnen als volgt worden samengevat.

Sinds de Eerste Wereldoorlog zijn de vakbonden een onderdeel geworden van het kapitalistische staatsapparaat. De vorm van de vakbondsorganisatie kwam overeen met de periode van het bloeiende, historisch opkomende kapitalisme in de tweede helft van de 19e eeuw. In die tijd was het kapitalisme in staat om echte en duurzame hervormingen door te voeren ten gunste van de arbeidersklasse. Het proletariaat zou zich kunnen verenigen rond de strijd voor hervormingen (vakbonden, parlementarisme). In de periode van het verval van het kapitalisme daarentegen, in het kapitalisme van de afgelopen 70 jaar - waarvan 30 jaar economische crisis en 10 jaar wereldoorlog, om nog maar te zwijgen van het permanente bestaan van plaatselijke oorlogen - heeft het kapitaal de uitbuiting, de ellende, de barbaarsheid en de vervreemding van het leven tot het uiterste opgedreven. Het kapitalisme kan niet meer hervormd worden.

Om te overleven is het kapitalisme, dat niet in staat is enige welvaart te bieden, gedwongen een steeds totalitairder heerschappij op te leggen: de staat is een soort reusachtige octopus geworden die elk aspect van het maatschappelijk leven absorbeert en controleert. In zijn ‘democratische’ vorm, zoals in de geïndustrialiseerde landen van het Westen, in zijn ‘bureaucratische’ vorm, zoals in de landen van het Oostblok, of in zijn militaire vorm, zoals in de meeste onderontwikkelde landen, is het kapitalisme in verval in wezen een staatskapitalisme.

In deze omstandigheden hangt de doeltreffendheid van een arbeidersstrijd rechtstreeks af van haar vermogen om een voldoende krachtsverhouding op te leggen aan de kapitalistische staat, van haar vermogen om een politieke inhoud aan te nemen, om haar eigen belangen onverzettelijk te bevestigen tegenover die van de kapitalistische logica van de winst.

Daarom vormt het zoeken naar uitbreiding de belangrijkste dynamiek van een sterke arbeidersstrijd. Alleen de ontwikkeling van het aantal en de eenheid van de strijdende proletarische krachten kan, al is het maar voor even, een krachtsverhouding opleggen die de staat dwingen terug te plooien en de absurde en barbaarse logica van het in crisis verkerende kapitaal in vraag te stellen.

Het soort vakbondsstrijd, dat het economische van het politieke scheidt, dat aanvaardt om de arbeidersstrijd in het keurslijf van de kapitalistische economische logica te stoppen, dat de arbeiders per sector, per bedrijfstak en per land organiseert, is in onze tijd totaal ongeschikt en schadelijk voor het proletariaat. De vakbondsstrijd versterkt de arbeidersklasse niet langer: het verdeelt haar en veroordeelt haar tot  een uitzichtloze strijd.

Het perspectief van de arbeidersstrijd moet steeds meer zijn ware anti-kapitalistische inhoud krijgen, door zijn klassekarakter te bevestigen en dus zijn eenheid als zodanig, door alle corporatistische, sectoriële, raciale, nationale... vakbondsbarrières te doorbreken.

Daartoe kan zij geen vertrouwen stellen in vakbondsorganisaties, welke ‘radicale’ taal zij ook mogen bezigen. Het is het geheel van de strijdende arbeiders dat de strijd moet organiseren en leiden.

Onverzettelijke handhaving op het terrein van de verdediging van haar klassenbelangen, uitbreiding van de strijd, zelforganisatie, dat zijn de voornaamste wapens van elke consequente arbeidersstrijd in het verval van het kapitalisme.

De toekomst van de arbeidersstrijd is er een van steeds globalere en algemenere confrontaties met alle verdedigers van de gevestigde orde. Deze confrontaties zullen uiteindelijk steeds duidelijker de fundamentele vraag doen rijzen: ondergang in kapitalistische barbarij of revolutie van de arbeiders.

****

Dit is de essentiële inhoud van deze brochure. Maar zijn deze analyses sinds 1974, toen hij voor het eerst werd gepubliceerd, bevestigd? Waren deze antwoorden  aan het einde van de jaren 1970 en het begin van de jaren 1980 geloochend? In werkelijkheid brengen deze jaren, en meer in het bijzonder de jaren 1980 - de ‘jaren van de waarheid’ - de diepe tegenstellingen aan het licht die gedurende meer dan een halve eeuw van het heersende systeem in verval de innerlijke werking van de maatschappij hebben aangetast.

De verdieping en veralgemening van de kapitalistische economische crisis heeft de tegenstelling tussen de twee voornaamste klassen van de maatschappij, de arbeidersklasse en de bourgeoisie, alleen maar verscherpt; de crisis maakt steeds duidelijker dat de logica van de kapitalistische economie absoluut onverenigbaar is met de behoeften van de werkende massa's... en van de gehele mensheid.

Alle elementen van de werkelijkheid, alle wezenlijke tendensen van het kapitalisme in verval en van de klassestrijd, die ten grondslag liggen aan de analyses in deze brochure, zijn bevestigd en bevestigen zich volledig. Aan iedereen die bereid is de realiteit onder ogen te zien, tonen de jaren 1980 steeds duidelijker:

  • de onmogelijkheid om het kapitalisme te hervormen ten voordele van de arbeidersklasse - de noodzaak van een radicaal, politiek en massaal antwoord van de arbeiders
  • de integratie van de vakbonden in de kapitalistische staat
  • de onmogelijkheid van een goede vakbond
  • de historische verantwoordelijkheid van de arbeidersklasse voor de toekomst van de mensheid.

Laten we elk van deze punten bekijken in het licht van de praktische ervaring van de klassenstrijd in de afgelopen jaren.

I. De onmogelijkheid om het kapitalisme te hervormen ten gunste van de arbeidersklasse

De jaren 1980 maakten deel uit van een economisch systeem dat meer dan een halve eeuw lang historisch in verval en barbaars is geweest. Maar binnen dit verval situeren deze jaren 1980 zich als een moment van intense versnelling van de economische crisis waarmee het kapitalisme sinds het einde van de jaren1960, sinds het einde van de periode van heropbouw na de Tweede Wereldoorlog, worstelt.

Om te overleven heeft het kapitalisme bijna een halve eeuw lang zijn toevlucht genomen tot allerlei monetaire en financiële manipulaties, waarbij belangrijke pijlers van het systeem, zoals de stabiliteit van het internationale monetaire stelsel of de betalingsbalans van de landen, werden vernietigd, en waarbij het zich in een vlucht naar voren stortte op een kredietpolitiek die de onmiddellijke problemen slechts ‘oploste’ om kort daarna tien keer zo erg weer de kop op te steken. Zo krijgt het kapitalisme in het midden van de jaren 1980 te maken met de diepste en meest omvangrijke economische crisis uit zijn geschiedenis.

Absolute verarming

De arbeidersklasse botst niet langer alleen op de onmogelijkheid om duurzame verbeteringen in haar bestaansvoorwaarden te realiseren. Het wereldproletariaat ondergaat de meest gewelddadige, systematische en veralgemeende aanval van het kapitaal. Nu wordt zelfs het sociale minimum, dat nodig is om te overleven, in vraag gesteld. De arbeidersklasse moet niet alleen de strijd opnemen tegen een toename van de uitbuiting, maar ook het verlies van het weinige dat ze dacht ‘verworven’ te hebben, m.a.w. de dreiging van absolute verarming. De kapitalistische machine loopt vast, en slaagt er niet in nieuwe arbeiders op te nemen die gelijkloopt met de bevolkingsgroei, zoals decennia lang al het geval is geweest in de Derde Wereld. Van nu af aan gooit zij in de onderontwikkelde landen en in de industriële metropolen steeds grotere massa’s arbeiders, aan wie zij niet langer meerarbeid en winst te kan onttrekken, op de straat, in de ellende.

De werkloosheid in de ontwikkelde landen neemt overal toe en het belangrijkste kenmerk ervan is dat zij steeds sneller toeneemt. In West-Europa, ’s werelds grootste industriecentrum, is het aantal in de officiële statistieken erkende werklozen tussen 1970 en 1980 gestegen van 5 tot 11 miljoen. Het verdubbelde in 10 jaar tijd. Maar in de jaren 1980 duurde het slechts 5 jaar voordat het aantal weer was verdubbeld tot 20 miljoen aan het eind van 1984. In de geïndustrialiseerde landen van het Amerikaanse blok bedroeg het aantal werklozen op dat moment meer dan 32 miljoen... en de regeringen blijven elke dag nieuwe ontslagen aankondigen.

Tijdens de jaren van heropbouw, en gedeeltelijk zelfs tijdens de jaren 1970, ontvingen de meeste werklozen in de meest geïndustrialiseerde landen van Europa uitkeringen. Maar in de jaren1980 verklaren de failliete staten dat ze steeds minder in staat zijn om te voorzien in de behoeften van al diegenen die door het kapitaal op straat waren gezet of nooit in het productieproces konden worden opgenomen. Miljoenen arbeiders zijn veroordeeld tot de meest totale ellende, tot absolute verarming. De ‘gaarkeukens’ maken een comeback in steden als Parijs!

Maar werkloosheid treft niet alleen werklozen: voor degenen die ‘nog het geluk van een baan hebben’, is de dreiging van werkloosheid een chantage, een echt pistool in de rug. De reële lonen blijven dalen terwijl steeds meer gezinnen uit de arbeidersklasse werkloze personen moeten onderhouden (echtgenoten, jongeren), wat minder inkomen betekent en meer monden om te voeden.

Ook op het zogenaamde ‘sociale loon’, d.w.z. wat de staat betaalt in de vorm van diensten als gezondheidszorg, onderwijs, kinderbijslag, enz. wordt bezuinigd. Dit is wat de media cynisch ‘het einde van de welvaartsstaat’ noemen.

De barbaarsheid

Als men de huidige versnelling van het historische verval van het kapitalisme in twee cijfers zou moeten samenvatten, volstaat het te zeggen dat halverwege de jaren 1980 in de wereld jaarlijks meer dan dertig miljoen mensen van honger sterven (meer dan in de vier jaar van de Eerste Wereldoorlog!), terwijl de militaire uitgaven in de wereld meer dan een miljoen dollar per minuut bedragen - een bedrag dat het probleem van de honger niet alleen zou verlichten, maar zou uitroeien. Ondertussen wordt de productie van bestaansmiddelen in alle landen teruggeschroefd vanwege... overproductie.

Nee, de laatste tien jaar hebben de grondgedachte van de brochure niet ontkracht, namelijk dat het niet mogelijk is het kapitalisme te hervormen of blijvende hervormingen tot stand te brengen ten gunste van de uitgebuitenen. Integendeel, de totale onverzoenlijkheid tussen de logica van de kapitalistische economische wetten sinds de 16e eeuw en de meest elementaire belangen van de arbeidersklasse wordt steeds duidelijker.

Het voortbestaan van het kapitalisme leidt steeds meer tot de absolute verarming van de arbeiders; hun voortbestaan zelf vereist steeds meer dat zij hun klassestrijd opvoeren tot een steeds globaler, steeds eensgezinder, steeds radicaler niveau. Alleen het perspectief van een massale politieke strijd opent een perspectief voor het proletariaat.

II. De noodzaak van een radicale, politieke en massale arbeidersreactie

Heeft de ervaring van de klassenstrijd van de afgelopen tien jaar de noodzaak, maar ook de mogelijkheid van zo'n antwoord van de arbeidersklasse bevestigd?

Uiteindelijk zal het enige antwoord dat het proletariaat in staat zal stellen de machine, die het elke dag meer verplettert en onderdrukt, werkelijk en definitief te stoppen, een totale sociale revolutie zijn: de vernietiging van de machine van uitbuiting zelf, de instelling van nieuwe maatschappelijke verhoudingen die gebaseerd zijn op een oriëntatie van de productie, niet langer op winst en de accumulatie van kapitaal, maar uitsluitend op menselijke behoeften. Uiteindelijk is er geen andere uitweg.

Betekent dit dat de arbeiders tot dan slechts passief de dagelijkse vernietiging van hun bestaan moeten ondergaan, wachtend op de ‘dageraad van de grote avond’? Een dergelijke conclusie, typerend voor de zogenaamde revolutionairen met de radicale en ‘modernistische’ frase (voor wie Marx ‘achterhaald’ is), weerspiegelt zowel een totaal inhoudsloos idee van de revolutie als een grenzeloze minachting voor de werkelijke beweging van de arbeidersstrijd.

Ten eerste, hoe kan een klasse die niet geleerd heeft te vechten, die noch de kracht noch de wil heeft om zich te verdedigen als ze aangevallen wordt, ooit de kracht en de wil vinden om zich in het vuur van een revolutie te werpen en die naar haar triomf te leiden? Revolutie ‘vervangt’ niet het dagelijks verzet van de uitgebuite klasse: zij is de logische uitkomst ervan. De dagelijkse klassenstrijd is de enige school die de revolutionaire klasse ter beschikking staat.

Ten tweede betekent de onmogelijkheid voor het kapitalisme om terug te keren naar een situatie van historische welvaart, de concentratie van alle macht in de handen van de staatsmachine, de versterking van de repressiemiddelen, niet dat elke strijd van arbeidersverzet tot mislukken gedoemd is. Wat het wel impliceert is dat, om een positief resultaat te bereiken, elke arbeidersstrijd zich moet voorzien van middelen die aangepast zijn aan de huidige historische tijden en omstandigheden.

Wat kan de arbeidersklasse doen om het offensief van de bourgeoisie te beperken en, op zijn minst tijdelijk, terug te dringen

De heersende klasse deinst alleen terug wanneer zij geconfronteerd wordt met een zodanige krachtsverhouding dat zij wel moet, als ze niet het risico wil lopen een gevaarlijke destabilisatie van haar politieke macht te veroorzaken. De realiteit van de laatste tien jaar toont aan dat de enige mogelijke taal tussen de twee antagonistische klassen in de maatschappij meer dan ooit die van het geweld, van het klassengeweld is. Het proletariaat kan deze krachtsverhouding alleen tot stand brengen door :

  • elke houding van berustende passiviteit te weigeren
  • zichzelf de middelen te geven om haar krachten te verenigen, over alle corporatistische, raciale of nationale categorieën heen
  • door haar strijd rechtstreeks te richten tegen het machtscentrum van de heersende klasse: de staat en zijn regering
  • door haar strijd op te vatten als een strijd van klasse tegen klasse, uitgaande van de verdediging van haar eigen belangen tegen de economische logica van het systeem.

De ervaring met de strijd van de arbeiders in de afgelopen tien jaar bevestigt deze realiteit ten volle. Strijd is mislukt of half mislukt wanneer zij er niet in slaagt zich uit te breiden of te radicaliseren; succes wordt daarentegen behaald wanneer de strijd zich weet uit te breiden, zichzelf een eensgezind, zelfstandig, gecoördineerd en gecentraliseerd organisatorisch kader weet te verschaffen en standvastig weet te blijven op zijn klasseterrein door haar arbeiderskarakter duidelijk te doen gelden, wetende hoe zij gemeenschappelijke en unitaire eisen in de beweging naar voren kan brengen (Polen 1980).

Tien jaar strijd

Sinds de eerste publicatie van deze brochure heeft de klassenstrijd perioden van meer of mindere intensiteit doorgemaakt in een algemeen historisch verloop van de ontwikkeling van de arbeidersstrijd op internationaal vlak. Na de golf van arbeidersstrijd die door de staking van 1968 in Frankrijk op gang werd gebracht en die achtereenvolgens Italië (herfst 1969), Polen (1970) en vervolgens de gehele geïndustrialiseerde en onderontwikkelde landen tot 1974-’75 deed schudden; na een relatieve pauze in de strijd op internationaal vlak, met uitzondering van Spanje in 1976-’77, kunnen we in de periode van 1978 tot 1985 heel duidelijk twee perioden onderscheiden waarin de openlijke strijdbaarheid van de klasse zich op wereldvlak sterker manifesteerde.

Zij begon in 1978 (mijnwerkersstaking in de Verenigde Staten) en kreeg gestalte in bijzonder belangrijke gevechten zowel in de Derde Wereld (staalarbeiders in Brazilië bijvoorbeeld) als in het hart van industrieel Europa: ziekenhuispersoneel in Italië, staalarbeiders in Frankrijk (Longwy en Denain begin 1979), arbeiders in de haven van Rotterdam (najaar 1979), vrachtwagenchauffeurs, de openbare sector en vooral de staalarbeiders in Groot-Brittannië (1980). Dit vond haar hoogtepunt in de geweldige massale staking van Poolse arbeiders die in augustus 1980 uitbrak.

Een tweede golf van strijd begon in het najaar van 1983 met de staking in de openbare sector in België. Sindsdien hebben stakingen en klassenbewegingen zich over de hele wereld uitgebreid: van de Verenigde Staten tot India, van Peru tot Zuid-Afrika. Tussen het najaar van 1983 en het einde van 1984 zijn er, alleen rekening houdend met de belangrijkste bewegingen tegen de ontslagen en de aanval op de lonen in West-Europa, stakingen uitgebroken in België, de openbare diensten, de mijnen; in Nederland, de publieke sector, de haven van Rotterdam; in Duitsland, de scheepswerven, de drukkerijen, de metaalindustrie; in Groot-Brittannië, de kolenmijnen, de havens, de auto-industrie; in Frankrijk, tegen de linkse regering in, de auto-industrie, de staalindustrie, de mijnen; in Spanje, de staalindustrie, de scheepswerven. Deze stakingen en een groot aantal andere uitingen van strijd in deze zelfde landen, in andere landen en in andere industriesectoren, gaan nog steeds door.

Zij vormen het begin van een nieuwe golf van arbeidersstrijd, een golf waarvan het voornaamste kenmerk een ongekende internationale gelijktijdigheid is.

De mogelijkheid van uitbreiding

Van al deze momenten van arbeidersstrijd was de Poolse strijd het duidelijkste en meest significante voorbeeld van het idee dat alleen een radicaal, politiek en massaal antwoord van de arbeidersklasse de heersende klasse en haar staat vandaag de dag kan terugdringen.

Een radicale strijd, d.w.z. een strijd die gaat tot de kern van de zaak doordringt. De strijd van de arbeiders in Polen stond van meet af aan lijnrecht stond tegenover de ‘noodzaak om de nationale economie te beschermen’. Op de toespraken van de regering, die in naam van de belangen van de nationale economie prijsverhogingen oplegde voor consumptiegoederen, van een economie die vanuit het oogpunt van de kapitalistische economische wetten in feite failliet is, reageerden de arbeiders inhoudelijk met de taal van de praktijk: ‘De economische logica die de accumulatie van winst, de massaproductie van bewapening en het behoud van de privileges van de bureaucraten van de heersende klasse bevoordeelt, is niet onze logica. Wij eisen dat aan al onze eisen wordt voldaan!’ Door hun standvastigheid, door hun onverzettelijkheid en vastberadenheid in de verdediging van hun belangen, betwistten de Poolse arbeiders in feite de ‘onaantastbare wetten van de nationale economie’. Dit was hun voornaamste kracht.

Een politieke en massale strijd. Maar de arbeidersklasse kan niet doen alsof ze buiten en tegen de logica van het overheersende economische systeem staat, zij kan niet opstaan en de regeringen dwingen het brutale optreden tegen de belangen van de uitgebuite massa's op te geven, zonder zich te verenigen en zonder haar voornaamste kracht effectief te maken: het aantal. De Poolse arbeiders waren in staat om zich te organiseren en hun strijd te verenigen in een massale staking met buitengewone snelheid en efficiëntie. In enkele dagen tijd waren de arbeiders van de hele Baltische regio in staat om zich, op eigen houtje, zonder vakbonden, te organiseren in gecoördineerde en gecentraliseerde vergaderingen door gekozen en herroepbare comités. In korte tijd breidden zij hun strijd uit tot de gehele arbeidersklasse van het land. Miljoenen verenigde arbeiders schiepen zo een krachtsverhouding dat in staat was de regering onder hun druk te doen buigen.

Welke moeilijkheden het proletariaat in Polen daarna ook ondervond, moeilijkheden die hoofdzakelijk te wijten waren aan zijn internationaal isolement en aan het werk van Solidarnosc,[1] de positieve lessen van wat het hoogste moment was van de internationale golf van 1978-’81 blijven volkomen geldig: alleen een radicale, politieke en massale reactie kan de regeringen van het kapitalisme in crisis doen terugplooien.

De noodzaak aan uitbreiding

De verzwakking van het Poolse proletariaat, toen het zijn zelforganisatie opgaf ten gunste van de inkadering door het vakbondsapparaat (de MKZ’s, de inter-bedrijfscomités werden MKS’s, afdelingen van de vakbond Solidarnosc), een verzwakking die Jaruzelski’s machtsgreep van13 december 1981 mogelijk maakte, evenals de mislukkingen of half-mislukkingen van de meeste arbeidersgevechten in de westerse landen die er niet in slaagden zich massaal uit te breiden en een kracht te vormen van politieke druk op de staat, bevestigen in negatieve zin, deze zelfde lessen.

De staking van de Britse mijnwerkers in 1984-’85 liep, ondanks het grote aantal strijdende arbeiders, dood omdat de strijd zich niet duurzaam wist uit te breiden naar andere sectoren van de arbeidersklasse, hoewel er vele blijken van actieve solidariteit waren (stakingen van havenarbeiders, deelname van werklozen). Een strijd die zich niet uitbreidt is gedoemd te mislukken.

De voorwaarden voor een reële uitbreiding

In de Internationale Revue nr. 38 (3e kwartaal 1984), schreven we over de tot mislukken gedoemde strijd in West-Europa.

 “Tot nu toe is het proletariaat niet in staat geweest zijn strijd uit te breiden, te coördineren, laat staan te veralgemenen. Zolang de arbeiders er niet in slagen de controle over hun strijd met de vakbonden te betwisten, zolang zij er niet in slagen die strijd zelf in handen te nemen, zolang zij de vakbonden niet confronteren over de doeleinden en de controle over de strijd, zullen zij niet in staat zijn de uitbreiding te organiseren. Hieruit blijkt het belang van zelforganisatie om een antwoord te geven op de onmiddellijke, primaire behoeften van elke strijd vandaag.

 “Het is aan de algemene vergaderingen om te beslissen over de uitbreiding en coördinatie en deze te organiseren. Zij zijn het die zich veplaatsen als ze kunnen, die massale delegaties of afgevaardigden sturen om op te roepen tot een staking in de andere fabrieken. Zij zijn het die de afgevaardigden op elk moment kunnen benoemen en indien nodig afzetten. Tot nu toe is de bourgeoisie er echter in geslaagd alle bestaande vergaderingen van hun inhoud te ontdoen.

"Zonder zelforganisatie, zonder algemene vergaderingen, kan er geen werkelijke uitbreiding, laat staan internationale veralgemening van de klassenstrijd zijn. Maar zonder deze uitbreiding verliezen de zeldzame voorbeelden van zelforganisatie, van algemene vergaderingen in België, in Frankrijk, in Spanje, hun proletarische functie en inhoud en laten zo de bourgeoisie en haar vakbonden het terrein bezetten. De arbeiders begrijpen dat de organisatie van de uitbreiding slechts zal plaatsvinden ten koste van de strijd tegen de vakbonden". (R.L. , Simultanéité des grèves ouvrières : quelles perspectives ?, Internationale Revue, Frans-, Engels en Spaanstalige uitgave nr. 38)

Dit is de eerste voorwaarde voor een werkelijke uitbreiding van de strijd, namelijk dat de arbeiders en hun vergaderingen de controle en de werkelijke leiding over deze uitbreiding houden.

Twee andere belangrijke voorwaarden moeten worden onderstreept:  

  • de prioriteit van het ‘horizontale’ karakter van een werkelijke uitbreiding
  • het belang van de strijd van de werklozen in elke uitbreiding.

Wanneer arbeiders in een fabriek in opstand komen, kan het ‘natuurlijk’ lijken om eventuele pogingen tot uitbreiding te richten op andere fabrieken in dezelfde onderneming of sector. (‘verticale’ uitbreiding). De ervaring leert echter dat een dergelijke oriëntatie er over het algemeen slechts toe leidt dat de strijd wordt geïsoleerd in een corporatistische of sectorale problematiek die de beweging verzwakt in tegenstelling tot een oriëntatie van de strijd in termen van klasse, van massa's. Het streven naar een ‘horizontale’ uitbreiding, d.w.z. naar de centra van productie die geografisch het dichtst bij liggen, het meest strijdvaardig en politiek het meest beslissend zijn, betekent daarentegen een onmiddellijke versterking van de strijd en vormt een dreiging, een veel sterkere macht tegen de heersende klasse. Daarom moet dit een prioriteit zijn. De veralgemening van de economische crisis, door de levensomstandigheden van alle sectoren van de arbeidersklasse naar beneden te nivelleren, schept de voorwaarden voor deze vorm van uitbreiding.

Maar de economische crisis heeft vooral de werkloosheid doen toenemen, zowel als een bedreiging voor degenen die werken - de potentiële werklozen - als een levensvoorwaarde voor miljoenen arbeiders. Het zoeken naar de uitbreiding van een strijd is in de eerste plaats het zoeken naar eenheid tussen werkende en werkloze arbeiders.

De strijd van dit deel van de arbeidersklasse, de werklozen, zal, naarmate zij toeneemt, een krachtige factor zijn om de eenheid en de kracht van de klasse te versnellen. Door het feit dat zij niet gebonden zijn aan deze of gene onderneming of productiesector, zijn de werklozen in de strijd een actieve factor tegen corporatistische verdeeldheid en voor de eenwording van de klassestrijd. Omdat zij voor hun overleven rechtstreeks afhankelijk zijn van het optreden van de staat, zijn de werklozen genoodzaakt hun strijd onmiddellijk op een politiek niveau te brengen. Vanwege de ernst en het gebrek aan perspectief van hun bestaan in het kapitalisme in doodsnood, worden zij ertoe aangezet de strijd tegen de kapitalistische logica in de meest fundamentele termen op te vatten.

Het probleem van de werkloosheid en de strijd van de werklozen zullen factoren zijn van radicalisering, uitbreiding en dynamisering van de klassestrijd. Op voorwaarde dat de vakbonden er niet in slagen de actie van de werklozen te steriliseren door hen onder te brengen in speciale organisaties van het type ‘werklozenbond’, ‘verenigingen van armen’, enz....

Want hoewel de laatste tien jaar de noodzaak en de mogelijkheid hebben aangetoond om de arbeidersstrijd uit te breiden en te verenigen op een niveau dat past bij de historische omstandigheden, hebben ze ook bevestigd dat de vakbonden een integraal onderdeel zijn geworden van de kapitalistische staatsmachine en dat er geen consequente arbeidersstrijd zal zijn zonder een confrontatie met hen.

III. De integratie van de vakbonden in de kapitalistische staat

Sinds het moment van de eerste publicatie van deze brochure heeft zich in de geïndustrialiseerde landen van het Westblok een fenomeen voorgedaan: de arbeiders verlaten de vakbondsorganisaties.

Hoe moeten we begrijpen dat arbeiders deze organisaties, die geacht worden hen te verdedigen, in de steek laten, juist nu ze op een ongekende manier worden aangevallen? Steeds vaker weigeren de arbeiders die vakbondsacties te volgen die zoveel strijd in een doodlopen straatje heeft gevoerd: ‘actiedagen’, stakingen van een paar uur, petities aan parlementariërs, symbolische acties, enzovoort .... stuiten op steeds minder respons van de arbeiders, wier wantrouwen tegen hun ‘officiële vertegenwoordigers’ toeneemt.
In de afgelopen tien jaar zijn de vakbonden namelijk steeds meer naar voren getreden als staatsinstellingen. Niet alleen wordt hun onmacht tegenover de aanvallen van de kapitalistische crisis steeds duidelijker, maar zij hebben ook min of meer openlijk de rol gespeeld van doorgeefluik voor van de ‘bezuinigingspolitiek’ en ‘industriële reorganisatie’, dat de bestaansvoorwaarden van de uitgebuite klasse rechtstreeks en ongenadig aantast.

Deelname aan het beheer van de kapitalistische crisis

In de afgelopen tien jaar hebben de vakbonden deelgenomen aan het beheer van het kapitalisme in crisis, net zoals zij hadden deelgenomen aan dit beheer tijdens de naoorlogse heropbouw, net zoals zij hadden deelgenomen aan het beheer van het systeem tijdens de twee wereldoorlogen, door de hoofdrol te spelen in de oproepen tot ‘verdediging van het vaderland’ en het hoogste offer.

Wanneer de bourgeoisie, om haar winstmarges te behouden, de arbeiders offers oplegt, beginnen de vakbonden meestal met het antwoord: ‘Geen offers’, maar ze voegen daar onmiddellijk aan toe: ‘Tenzij ze gelijk verdeeld worden over de hele bevolking’. In de praktijk leidt dit tot indrukwekkende ‘onderhandelingen tussen regering en vakbonden’[2] waarbij de vraag nooit is ‘offers of niet’, maar duidelijk ‘hoe het opleggen van offers te organiseren’. In de laatste akte van dit ‘toneelstuk, dat al honderd keer is opgevoerd door acteurs die steeds meer in opspraak komen, is het resultaat steeds hetzelfde: nieuwe offers voor de arbeiders ten gunste van het nationaal kapitaal. En de vakbonden claimen de overwinning omdat ‘het erger had gekund, als wij er niet waren geweest’.

Als officiële gesprekspartners van de regering en officiële vertegenwoordigers van de arbeiders onderhandelen de vakbonden officieel over anti-arbeiderswetten en ondertekenen zij de officiële documenten die met de macht van de staat de noden van de winstgevendheid van het nationale kapitaal opleggen aan de bestaansvoorwaarden van de arbeiders.
De vakbonden redeneren in termen van de nationale kapitalistische economie. Ze plaatsen hun activiteiten in de logica van het heersende economische systeem. Wanneer de logica van de kapitalistische machine meer offers eist, hebben de vakbonden de taak die aan de arbeiders voor te leggen in naam van een zogenaamd ‘realisme’ dat er in feite alleen in bestaat de economische crisis te beschouwen als een soort ‘natuurramp’ zoals een aardbeving of een koudegolf en het kapitalisme als een eeuwig natuurlijk gegeven.

In naam van dit ‘realisme’ ondertekenden de Franse vakbonden, eerst met een rechtse regering en vervolgens met een linkse regering, de systematische verlaging van de werkloosheidsuitkeringen en het aantal mensen dat er recht op heeft. Als verdedigers van dit ‘realisme’ zijn zij in de ‘democratische’ landen altijd, direct of indirect, betrokken bij de uitwerking van alle politieke en economische maatregelen die de arbeidersklasse aanvallen. Met medewerking van de Duitse vakbonden verlaagt de regering de kinderbijslag; met de Spaanse vakbonden bereidt de ‘socialistische’ regering de verlaging van de pensioenen voor; met de ‘deskundigen’ van de Britse vakbonden bereidt de conservatieve regering een half miljoen ontslagen voor in de publieke sector; met de Italiaanse vakbonden organiseert de ‘centrum-linkse’ regering de vernietiging van het mechanisme van de glijdende loonschaal. Met ABVV voert de Belgische regering de verlaging door van de werkloosheidsuitkeringen met 10%.
Maar de arbeiders worden er niet alleen toe aangezet om de vakbonden te verlaten omdat deze steeds meer als staatsinstellingen verschijnen.

De sabotage van de strijd

In de openlijke strijd openbaart het optreden van de grote vakbondscentrales zich in de ogen van de arbeiders steeds duidelijker: de sabotage van binnenuit.

Het is onmogelijk om de duizend en één manoeuvres op te sommen waartoe de oude Europese organisaties, die ervaren zijn in het saboteren van stakingen en in het bedwelmen met nationalistische leuzen, in de afgelopen tien jaar hun toevlucht hebben genomen om elke manifestatie van proletarische opstand op te sluiten in een doodlopend straatje.

De inhoud van de strijd afleiden naar de nationalistische impasse; de strijd nationaal, lokaal isoleren; elke mogelijkheid tot eenwording verstoren; de strijdwil kanaliseren naar ondoeltreffende en demoraliserende acties; de praktijk van de klassensolidariteit verstoren; de vakbonden in Europa hebben al deze listen gebruikt om het maatschappelijke kruitvat van het oude continent systematisch van binnenuit onschadelijk te maken. Aan concrete voorbeelden geen gebrek.

Het vakbondsapparaat leidde de strijdwil van de Franse staalarbeiders in l979 af naar nationalistische acties tegen Duitse ijzerertstreinen met kreten als ‘Franse productie’; in Polen heeft de vakbond Solidarnosc, met de hofnar van de media, Walessa, aan het hoofd, met de hulp van alle ‘democratische vakbonden’ van het Amerikaanse blok, de arbeiders opgesloten in een nationalisme dat hen ontwapende tegenover de economische logica van de staat en hen isoleerde van de westerse arbeiders, die voor de gelegenheid werden voorgesteld als de meest bevoorrechte wezens op aarde, omdat zij ‘democratische’ bazen en vakbonden hadden:

  • Zij isoleerden de Britse staking van de mijnwerkers door deze voor te stellen als de strijd van één bedrijf, tegenover de andere. De mijnwerkersvakbond, de NUM, was alleen radicaal in zijn taalgebruik om meer geloofwaardigheid te geven aan het ‘arbeiderskarakter van alle vakbonden’... en dus ook het ‘arbeiderskarakter’ van de weigering van alle andere officiële vakbonden om de mijnwerkersstaking actief te steunen.
  • Ze isoleerden de Lotharingse staalarbeiders in 1984 door ze wegversperringen te laten opzetten op de wegen in de regio, waardoor ze niet alleen werden afgesneden van arbeiders in andere regio's, maar ook van elkaar werden geïsoleerd.

In West-Duitsland ‘organiseerden’ zij een reusachtige strijdcampagne voor de 35 uur om de opleving van de strijdwil in de arbeidersklasse daadwerkelijk te verstoren; een staking die nauwgezet werd gecontroleerd en geleid door de vakbonden, ‘bij toerbeurt’, per stad, per regio, per uur, om een te grote samenbundeling van krachten te voorkomen.

In Italië kanaliseerden zij de woede van de arbeidersklasse in spectaculaire acties zonder vervolg, variërend van het blokkeren van treinen op het platteland tot het organiseren van de ‘Mars op Rome’ (maart 1984), die bijna een miljoen arbeiders bijeenbracht voor een deprimerende wandeling door de straten van de stad.

Zij hebben de solidariteitsbewegingen van de arbeiders van hun werkelijke inhoud ontdaan door financiële collectes en andere ‘benefietgala’s’ voor te stellen als middelen ter vervanging voor de actieve solidariteit in de strijd, zoals op internationaal vlak met veel publiciteit werd gedaan, zowel voor de staking in Polen als voor de Britse mijnwerkersstaking.

In alle gevallen is het resultaat hetzelfde: de sabotage van binnenuit tegen de pogingen van de arbeiderklasse om haar krachten te verenigen.

Als beheerders van de kapitalistische crisis, doorgeefluiken van anti-arbeiderspolitiek, saboteurs van de proletarische strijd van binnenuit, hebben de vakbonden de laatste tien jaar steeds meer moeite om hun bondgenootschap met de heersende klasse en hun aard als raderen van de kapitalistische staat te verbergen.. Daarom verlaten de arbeiders langzaam maar zeker hun gelederen en keren zij hun valse ‘acties’ en ‘mobilisaties’ de rug toe.

IV. De onmogelijkheid van een goede vakbond

Maar de politieke en vakbondskrachten van de bourgeoisie, vooral in de geïndustrialiseerde landen, zijn niet van gisteren. Hun ervaring is enorm. Geconfronteerd met het wantrouwen dat onder de arbeiders natuurlijk groeit ten opzichte van het vakbondsapparaat, proberen zij dit wantrouwen alleen te richten op de ‘leiders’, op de ‘hoofdzetels’ van de grote centrales of op een bepaalde vakbondscentrale in tegenstelling tot anderen. Dit houdt de - bij sommige arbeiders nog sterke - illusie in stand dat er sprake kan zijn van ‘goede vakbonden’.

Zo zien we aan het einde van de jaren 1970 een ‘radicalisering’ van de taal van bepaalde vakbondscentrales, ‘kritische’, ‘anti-leiderschap’ tendensen daarbinnen ontstaan, of zelfs vakbondsvormen die min of meer ‘anti-vakbondscentrale’ zijn, of zelfs... ‘anti-vakbond’. Dit zijn de meest schadelijke vormen van verdediging van het syndicalisme, van vakbondsgebral en van de valstrik van de vakbondsbasis.

In de jaren 1970 was de algemene tendens in de verschillende politieke dekmantels, waar de bourgeoisie zich van bediende om over de arbeidersklasse te heersen, de vorming van ‘linkse regeringen’ (Labour in Groot-Brittannië, Democraten in de VS, Sociaal-Democratie in West-Duitsland), of tenminste de politiek van haar ‘linkse’ krachten te richten op regeringsdeelname (het ‘Historisch Compromis’ van de CP in Italië, het ‘Gemeenschappelijk Programma’ van de CP/PS in Frankrijk). Dit waren nog de ‘jaren van de illusies’! De ‘officiële vertegenwoordigers van de arbeiders’ moesten deelnemen aan de regering om van de arbeiders ‘kortstondige offers’ te vragen in ruil voor een betere toekomst, waarbij de aanwezigheid van ‘arbeiderskrachten’ in de regering moest er garant voor staan dat de vruchten van deze offers inderdaad ten goede zouden komen aan de arbeidersklasse.

Maar vervolgens werd de economische crisis en de aanval op de arbeiders alleen maar erger. De golf van arbeidersstrijd van 1978-’80 heeft de bourgeoisie duidelijk gemaakt dat de voortdurende deelname (of associatie) van haar linkse krachten in de regering met de steun van de vakbonden niet alleen de arbeidersstrijd niet kon voorkomen, maar het deze krachten ook steeds moeilijker maakte om hun politierol in de rangen van de arbeidersklasse doeltreffend te vervullen, aangezien zij openlijk verantwoordelijk bleken voor de situatie waarin de arbeiders zich bevonden.

De jaren 1980 begonnen met een ommekeer in de politieke oriëntatie de bourgeoisie van de belangrijkste industrielanden. De ‘arbeiderspartijen’ (socialistische, sociaal-democratische of democratische partijen in landen als Groot-Brittannië, Duitsland of de Verenigde Staten; kommunistische partijen in de ‘Latijnse’ landen) keerden terug naar de oppositie en hervatten een ‘radicale’, ‘onverzettelijke’ en zelfs ‘revolutionaire’ taal in een poging de geloofwaardigheid terug te winnen die onontbeerlijk is voor de uitoefening van hun functie als saboteurs van de arbeidersstrijd.

In Frankrijk had de arbeidersklasse pas later ervaring met ‘links in de regering’. Maar in korte tijd drong zich dezelfde realiteit op: na drie jaar deelname van de Parti Communiste France (PCF) aan de regering - en van versnelde afname van de geloofwaardigheid van de CGT vakbond - moest deze laatste de regering verlaten om terug te keren naar de oppositie omdat ze alle controle over de strijd dreigde te verliezen.

Er zij op gewezen dat deze ‘radicalisering van de taal’ niet algemeen geldt voor alle vakbondscentrales, of zelfs voor een hele centrale. In feite weten de vakbonden in alle landen de taken te verdelen: er zijn de vakbonden die ‘radicaliseren’ en die meer ‘realistisch’ zijn, en vervolgens zijn er binnen elke vakbond meer ‘strijdvaardige’ tendensen en meer ‘voorzichtige’. Deze vormen de twee complementaire delen van de ‘vakbondstang’. Dus,

  • de Britse mijnwerkersstaking zat klem tussen het ‘radicalisme’ van de mijnwerkersvakbond en zijn leider Scargill enerzijds, en het ‘realisme’ van het hele vakbondsapparaat anderzijds;
  • de strijd van de Duitse arbeiders in 1984, tussen de ‘strijdvaardigheid’ van de IG Metal vakbond en de ‘gematigdheid’ van de Deutsche Gewerkschaftsbund (DGB);
  • de staking van de Talbot-arbeiders in Frankrijk begin 1984, tussen de ‘radicaliteit’ van de CFDT en de ‘voorzichtigheid’ van de CGT;
  • de reacties van de arbeiders in België begin 1984, tussen de ‘onverschrokken’ toon van het ABVV en de ‘verzoenende’ toon van de (christelijke) ACV vakbond.

Deze taakverdeling tussen de centrales gaat gepaard met een andere verdeling binnen de centrales zelf, of zelfs met vakbondstendensen buiten de centrales. Afhankelijk van het land is de hoofdrolspeler de ‘vakbondsbasis’, het ‘strijdsyndicalisme’, of de ‘autonome vakbeweging’.

Het zijn deze tendensen waar het de arbeidersklasse systematisch op stuit wanneer ze zich buiten het kader van de vakbondscentrale begeeft. Hoe meer een strijd erin slaagt zich te ontdoen van de directe greep van de grote officiële centrales, hoe meer zij te maken krijgt met deze ‘beschamende vakbondsstrijd’, dit syndicalisme met spectaculaire en breedsprakige taal en acties die geen andere functie hebben dan te proberen het imago van de vakbond, namelijk dat van een achterhaalde vorm van strijd en van een impotente organisatievorm, te herstellen.

De vakbondsbasis heeft alleen kritiek op de ‘leiders’ om beter de mogelijkheid te verdedigen om de vakbonden om te vormen en te ‘vernieuwen’, en dus om er actief in te zijn; zij heeft alleen kritiek op de officiële vakbonden om het idee van een ‘zuiver’ syndicalisme beter te verdedigen.

 ‘Linkse’ organisaties van het trotskistische, maoïstische, ‘autonome’ of anarchistische type hebben zich in alle landen in dit soort werk gespecialiseerd. Hun militanten zijn vaak de belangrijkste animatoren van de laatste resten van het vakbondsleven in de bedrijven in tijden van sociale rust en de meest bekwame en geraffineerde saboteurs van de strijd in tijden van conflict.

De vakbondspolitieke van de ‘shop-stewards’ in Groot-Brittannië, dat van de ‘bedrijfsraden’ in Italië, dat van de ‘asambleistas’ in Spanje, dat van de Syndicats des Travailleurs en Lutte (Vakbond van Arbeiders in Strijd), van vakbond voor de banken of van de beweging ‘Longwy 1979-’84 in Frankrijk, dat van de ‘strijdbare’ tendensen binnen Solidarnosc, vormen in werkelijkheid een deel, een onmisbare aanvulling van de vakbondsleiders en de ‘officiële’ vakbond.

In onze tijd bestaat er niet zoiets als goede vakbonden

De grote vakbondcentrales zijn niet ondoeltreffend en schadelijk voor de strijd van de arbeiders vanwege het feit dat ze verrot en ‘omgekocht’ zijn. Integendeel, omdat het vakbondspolitiek, d.w.z. de strijd voor hervormingen in overeenstemming met de heersende economische wetten, ondoeltreffend en anachronistisch is geworden in een kapitalisme in verval, gaan de vakbonden, groot of klein, onvermijdelijk op in het staatsapparaat.

Al deze tendensen, die de mogelijkheid van een ‘goede klassevakbond’ verdedigen, ongeacht de oorspronkelijke beweegredenen van hun verdedigers, blokkeren slechts de weg naar de enige mogelijke ontwikkeling van de arbeidersstrijd: de massale, radicaal politieke, zelfgeorganiseerde staking. Zij vormen de laatste hindernis die de arbeidersstrijd zal moeten nemen om het vakbondskeurslijf te doorbreken.

De betekenis van de vakbondsbasis

Maar hoe effectief deze manoeuvres van het ‘vakbondsradicalisme’ tot nu toe ook zijn geweest om de druk van de kant van de arbeidersklasse in te dammen, ze zijn niettemin de concretisering van een belangrijke zwakte van de heersende klasse.

Wij zijn ver verwijderd van een situatie als die van de jaren 1930, toen de grote Europese vakbondscentrales onbetwistbaar de arbeidersstakingen leidden, getooid met vlaggen en volksliederen, op weg naar een nationalistische inlijving voor de oorlog.

Als de grote vakbonden het in de jaren 1980 nodig vonden om ‘strijdvaardige’, ‘anti-leiders-’ en ‘protest’-tendenzen te ontwikkelen en tot uitdrukking te brengen; als de vakbond, om zijn geloofwaardigheid te behouden, zich vandaag moet hullen in de ‘anti-vakbonds’ideologie, dan is dat omdat de arbeiders zich sinds jaren, vaak op onderaardse wijze, bewust worden van het kapitalistische karakter van de vakbonden en van de vakbondsgeest in het algemeen.

V. De historische verantwoordelijkheid van de arbeidersklasse voor de toekomst van de mensheid

Halverwege de jaren1980 moest het ergste van de economische crisis nog komen. De kapitalistische machine is niet geprogrammeerd om in de eerste plaats de menselijke behoeften te bevredigen, maar om winst te maken en kapitaal te accumuleren. Wanneer zij dat niet meer kan, zoals nu steeds meer het geval is, weet en kan zij niets anders doen dan vernietigen: kapitaal vernietigen, rijkdom vernietigen, mensen vernietigen. In het kapitalisme in verval hebben de wereldoorlog, de voorbereiding ervan en de heropbouw die erop volgt, tot nu toe het tempo van de maatschappij bepaald. Aan het einde van de huidige economische crisis heeft het kapitaal geen andere ‘uitweg’ te bieden dan een derde wereldoorlog, die ditmaal het voortbestaan van de mensheid zelf in gevaar dreigt te brengen.

Maar de kapitalistische productiewijze is evenmin een eeuwig natuurgegeven als de oude slavernij of het feodalisme dat in hun tijd waren. Zoals alle systemen van uitbuiting is het kapitalisme een menselijke schepping, een geheel van maatschappelijke verhoudingen dat wordt opgelegd door de ontwikkelingsgraad van de productiekrachten en door de economische en politieke macht van de ene klasse over de andere. Haar voortbestaan hangt rechtstreeks af van de uitkomst van deze constante realiteit van de strijd tussen de belangrijkste klassen in de maatschappij.

Maar de ontwikkeling van de strijd van het proletariaat bevat en leidt tot het ter discussie stellen van de kapitalistische wetten zelf. Gedurende bijna twee eeuwen van strijd heeft de arbeidersklasse in de wereld laten zien dat haar strijd niet louter defensieve schermutselingen waren, versnipperd en zonder onderlinge continuïteit. De arbeidersstrijd van de jaren 1980 is een voortzetting van die van de Canuts van Lyon in 1834, die van de arbeiders van de Commune van Parijs in 1871, die van de Russische Revolutie in 1905 en 1917, die van de Duitse arbeiders tijdens hun opstand in 1919, enzovoort. Het is een strijd met een historische continuïteit en een eigen logica, waarvan de uitkomst alleen een totale sociale revolutie kan zijn, de drager van een nieuwe maatschappij die eindelijk meester zal zijn over haar productiekrachten en haar historische toekomst: het kommunisme.

“Achter elke staking schuilt de hydra van de revolutie” zei Lenin.

En voor wie, zoals Marx zei, ‘in ellende niet alleen ellende ziet’, ziet hoe de huidige ontwikkeling van de arbeidersstrijd in de hele wereld, en in het bijzonder in West-Europa, de beweging van heropbouw, van samenkomst en van bewuste eenwording uitdrukt en aankondigt van deze wereldwijde en revolutionaire kracht, die de arbeidersklasse is.

Ondanks de vakbondssabotage, ondanks de gigantische campagnes van ideologische bedwelming, ondanks de politie-onderdrukking, ondanks de dreigende werkloosheid die permanent op elke arbeider drukt, ondanks de medewerking van de hele internationale bourgeoisie tegenover het ‘gevaar’ van de arbeidersklasse, drukken de meest opvallende gevechten van de laatste jaren een intact gebleven strijdbaarheid uit.

De strijd van de Poolse arbeiders in 1980 was de belangrijkste proletarische manifestatie sinds de internationale revolutionaire golf aan het einde van de Eerste Wereldoorlog; de stakingen van de openbare diensten in 1983 in België en Nederland waren de belangrijkste in deze sector in de hele geschiedenis van deze landen; de aanval van Franse staalarbeiders op het gebouw van de Socialistische Partij in Longwy in 1984 was in dat land ongekend; de bezetting van de scheepswerven door Duitse arbeiders in 1984 was de eerste sinds de jaren 1920 en de mobilisatie voor de 35-urige werkweek de grootste sinds dezelfde periode; de Britse mijnwerkersstaking in 1984-’85 was de grootste staking in dat land sinds de algemene staking van 1926.

Maar het meest veelbetekende, het belangrijkste van deze derde golf van strijd, die in 1983 begon, is de gelijktijdigheid van de strijd op internationaal vlak. De proletarische strijd kan alleen echt in het offensief gaan door haar internationale inhoud aan te nemen, door zich te verenigen over de grenzen van de burgerlijke naties heen. Het klassebewustzijn dat nodig is voor deze eenwording wordt gesmeed in de internationale sociale beroering die zich vandaag ontwikkelt. De huidige gelijktijdigheid van de arbeidersstrijd op internationaal vlak vormt de objectieve basis waarop de beweging naar de eenwording van het wereldproletariaat zich moet ontwikkelen.

De consequente ontwikkeling van de huidige strijd vormt de enige kracht die de apocalyptische logica van het kapitalisme in verval kan doorbreken en de mensheid een toekomst kan bieden.

Door deze verzetsstrijd bereidt het wereldproletariaat zich voor om zijn historische verantwoordelijkheden op te nemen.

Maar het proletariaat kan zich niet emanciperen, noch zelfs zijn meest directe belangen verdedigen, zonder de grootst mogelijke eenheid en de meest doordringende en nietsontziende helderheid. De vakbonden en het syndicalisme ontwapenen de arbeidersklasse door haar te verdelen en te verblinden. De arbeidersklasse kan haar kracht en bewustzijn niet ontwikkelen zonder buiten en tegen de vakbonden te strijden. Deze grondgedachte van deze brochure staat meer dan ooit op de agenda.

 

[1] De Poolse arbeiders ondervonden al snel grote moeilijkheden:

  • hun eigen illusies over ‘democratie’ en vooral over de mogelijkheid om een ‘echte arbeidersvakbond’ op te bouwen, Solidarnosc;
  • de ondermijning en sabotage van de zeer nationalistische vakbondsorganisatie van Walesa en compagnie;
  • hun internationale isolement: de enige fractie van het wereldproletariaat die door haar strijd kan bijdragen aan het vernietigen van deze illusies en tegenwicht kan bieden aan de gigantische campagne die op wereldniveau door de bourgeoisie is georganiseerd om Solidarnosc op te bouwen en geloofwaardig te maken, de enige fractie van het proletariaat die een reëel perspectief van internationalisering van de strijd kan openen, het proletariaat van West-Europa, werd geconfronteerd met een tegenoffensief van de bourgeoisie, die door haar strategie van ‘links in de oppositie’ (na de jaren van ‘links in de regering’) en enorme mediacampagnes van ideologische desoriëntatie erin slaagde de strijdbaarheid van de arbeiders te neutraliseren en elke echte praktische solidariteit met het Poolse proletariaat te verhinderen. Van deze campagnes moet de campagne worden benadrukt waarin de strijd van de arbeiders in Polen niet werd voorgesteld als een strijd zoals die in alle landen werd gevoerd tegen de gevolgen van de crisis, maar als een strijd van ‘patriotten’, die verlangden naar katholicisme en de democratie naar westers model.

[2] Het is een klassieke en algemene tactiek van de vakbonden om ‘onderhandelingen’ op zich tot hoofddoel te maken van een langdurige strijd, waarbij de werkelijke eisen die aan de mobilisatie ten grondslag liggen omzeild en terzijde worden geschoven.

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: