Gepubliceerd op Internationale Kommunistische Stroming (https://nl.internationalism.org)

Home > Internationale Revue > Internationale Revue - jaren 2010 > Internationale Revue 2017

Internationale Revue 2017

  • 547 keer gelezen

Internationale Revue nr. 26

  • 1256 keer gelezen
[1]

40 jaar na de oprichting van de IKS: Welke balans en welke perspectieven?

  • 1350 keer gelezen

“Het marxisme is een revolutionaire visie op de wereld, die moet zoeken naar nieuwe kennis, die niets zo zeer verafschuwt als de verstarring in eens geldende vormen — een visie, die het best haar levende kracht handhaaft temidden van het geestelijke wapengekletter van zelfkritiek en historische bliksem en donder.” (Een antikritiek: Wat de epigonen van de theorie van Marx hebben gemaakt; Rosa Luxemburg)

In de lente van 2015 heeft de IKS haar 21e Internationaal Congres gehouden. Deze gebeurtenis viel samen met het 40-jarig bestaan van onze organisatie. Om die reden hebben wij besloten om aan dit congres een speciaal karakter te geven met als centraal oogmerk het leggen van de basis voor een kritische balans van onze analyses en onze activiteiten tijdens de afgelopen vier decennia. De werkzaamheden van het congres waren gewijd aan een zo helder mogelijke identificatie van onze krachten en onze zwakheden, van wat waardevol is in onze analyses en van de vergissingen die wij gemaakt hebben. Het doel hiervan is onszelf zodanig te wapenen dat we onze zwakheden kunnen overstijgen.

Deze kritische balans ligt volkomen in de lijn van de voorzetting van de aanpak die het marxisme in de loop van de geschiedenis van de arbeidersbeweging altijd heeft gevolgd. Zo zijn Marx en Engels, trouw aan hun methode die tegelijkertijd historisch en zelfkritisch was, in staat geweest om te erkennen dat bepaalde delen van het Communistisch Manifest onjuist bleken of achterhaald waren door de historische ervaring. De bekwaamheid de eigen vergissingen te bekritiseren heeft de marxisten altijd in staat gesteld om een theoretische vooruitgang te verwezenlijken en te blijven bijdragen aan het revolutionaire perspectief van het proletariaat.

Net zoals Marx er in slaagde om de lessen te trekken uit de ervaringen van de Commune van Parijs en haar nederlaag, zo was de Italiaanse Communistische Linkerzijde in staat om de diepgaande nederlaag van het wereldproletariaat op het einde van de jaren 1920 te erkennen en een balans (1) op te maken van de revolutionaire golf van 1917-23 evenals van de programmatische standpunten van de Derde Internationale. Dankzij deze kritische balans kon er, ondanks de onjuistheden die zij bevatte, een theoretische vooruitgang van onschatbare waarde worden gerealiseerd: zowel op het vlak van de analyse van de periode van contrarevolutie als op het vlak van het begrijpen van de rol en de taken van een fractie in een proletarische partij, die aan het ontaarden was. Zo fungeerde ze als een brug naar de toekomstige partij toen de voorgaande door de burgerij was ingepalmd.

Dit uitzonderlijke congres van de IKS werd gehouden in de context van onze laatste interne crisis welke het jaar daarvoor aanleiding had gegeven tot een buitengewone internationale conferentie. (2) De delegaties hebben dit congres met de grootste ernst voorbereid en deelgenomen aan de discussies met een helder begrip van wat er op het spel staat en van de noodzaak voor alle generaties militanten om zich in te zetten voor een kritische balans van 40 jaar bestaan van de IKS. Dit congres en de voorbereidende teksten hebben de militanten (en voornamelijk de jongeren), die nog geen lid waren van de IKS toen deze werd opgericht, in staat gesteld om te leren uit de ervaring van de IKS en actief deel te nemen aan het werk van het congres door actief stelling te nemen in de debatten.

De kritische balans van onze analyse van de internationale situatie

De oprichting van de IKS manifesteerde het einde van de contrarevolutie en van de historische heropleving van de klassestrijd, welke in het bijzonder werd belichaamd door de beweging van Mei 1968 in Frankrijk. De IKS is de enige organisatie van het Linkscommunisme die deze gebeurtenis heeft geanalyseerd in het kader van de terugkeer van de openlijke crisis van het kapitalisme, die dateert van 1967. Aan het einde van de “30 glorieuze jaren” en de bewapeningswedloop van de  Koude Oorlog, werd opnieuw het alternatief gesteld “wereldoorlog of ontwikkeling van de proletarische strijd”. Mei 1968 en de golf van arbeidersstrijd, die zich op wereldvlak ontwikkelde, markeerden het begin van een nieuwe historische koers. Na 40 jaar contrarevolutie richtte het proletariaat haar hoofd weer op en liet het zien niet bereid te zijn om zich, achter de verdediging van de nationale vlaggen, te laten rekruteren voor een derde wereldoorlog,.

Het congres heeft duidelijk gemaakt dat ons analysekader over de historische koers is bevestigd door de oprichting en de ontwikkeling van een nieuwe internationale en internationalistische revolutionaire organisatie. Gewapend met dit concept (evenals met de analyse dat het kapitalisme, met de uitbarsting van de Eerste Wereldoorlog, zijn historische periode van neergang was ingegaan), is de IKS in haar hele bestaan doorgegaan de internationale situatie te analyseren op drie vlakken – de evolutie van de economische crisis, de klassenstrijd en de imperialistische conflicten – om aan de ene kant niet te vervallen in het empirisme en daar, aan de andere kant, oriëntaties voor haar activiteit uit af te leiden. Desalniettemin heeft het congres zich er op toegelegd om op de helderst mogelijke wijze de vergissingen te onderzoeken die wij hebben begaan in een aantal van onze analyses, met als doel de oorsprong ervan te achterhalen en ons analysekader te versterken.

Op basis van het voorgestelde rapport over de analyse van de klassestrijd sinds 1968 heeft het congres benadrukt dat – wat wij noemen – het “immediatisme” één van de belangrijkste zwakheden is geweest van de IKS sinds haar ontstaan. Dit is een politieke benadering, die gekenmerkt wordt door ongeduld en die zich richt op de onmiddellijke gebeurtenissen ten koste van een brede historische visie, van het perspectief, waarin deze gebeurtenissen hun plaatsvinden. Alhoewel wij terecht hadden vastgesteld dat de heropleving van de klassestrijd, aan het einde van de jaren 1960, een nieuwe historische koers had aangetoond, was de karakterisering van deze historische koers, als “een koers naar de revolutie”, verkeerd en hebben wij deze moeten corrigeren en vervangen door de uitdrukking “een koers naar klassebotsingen”. Maar deze meer geschikte formulering heeft, omdat ze enigszins vaag was, een schematische en rechtlijnige visie van de dynamiek van de klassestrijd toch niet uit kunnen sluiten. Dit leidde in onze organisatie tot een zekere aarzeling om de moeilijkheden, de nederlagen en de periodes van terugval van het proletariaat te herkennen.

Het feit dat de bourgeoisie er niet in slaagde de arbeidersklasse van de centrale industrielanden te rekruteren voor een derde wereldoorlog, betekende niet dat de opeenvolgende strijdgolven tot 1989 zich op een mechanische en onomkeerbare wijze voortzetten tot aan het begin van een revolutionaire periode. Het congres heeft er de aandacht op gevestigd dat de IKS het gewicht van de breuk in de historische continuïteit met de arbeidersbeweging uit het verleden heeft onderschat. Ook heeft ze niet goed ingeschat welk een ideologische impact 40 jaar contrarevolutie op de arbeidersklasse heeft gehad; een impact die  met name tot uitdrukking komt in een wantrouwen, ja zelfs een afwijzing van communistische organisaties.

Het congres heeft ook gewezen op een andere zwakheid van de IKS in haar analyses van de krachtsverhouding tussen de klassen: de tendens om het proletariaat voortdurend, in elke strijdbeweging, “in het offensief” te zien, terwijl deze laatste tot op heden enkel maar strijd heeft gevoerd voor de verdediging van zijn onmiddellijke economische belangen (hoe belangrijk en betekenisvol die ook moge zijn), zonder dat ze erin slaagde om daar een politieke dimensie aan te geven.

De werkzaamheden van het congres hebben ons in staat gesteld om vast te stellen dat aan deze moeilijkheden in de analyse van de evolutie van de klassestrijd een verkeerde visie ten grondslag ligt over de werking van de kapitalistische productiewijze. We hadden de tendens om uit het oog te verliezen dat het kapitaal eerst en vooral een maatschappelijke verhouding is. Een en ander betekent dat de bourgeoisie, bij de uitvoering van haar economische politiek en haar aanvallen op het proletariaat, verplicht is om rekening te houden met de klassestrijd. Het congres heeft ook benadrukt dat de IKS, in de uitleg van het verval van het kapitalisme, de theorie van Rosa Luxemburg onvoldoende beheerst. Om zijn accumulatie verder te kunnen verder zetten, heeft het kapitalisme, volgens Rosa Luxemburg, behoefte aan afzetmarkten in extra-kapitalistische sectoren. De stelselmatige verdwijning van deze sectoren veroordeelt het kapitalisme tot toenemende stuiptrekkingen.

Deze analyse is opgenomen in ons platform (zelfs indien een minderheid van onze kameraden zich voor de verklaring van het verval baseert op een andere analyse: die van de tendentiële daling van de winstvoet). Dit gebrek aan beheersing door de IKS van de theorie van Rosa Luxemburg (ontwikkeld in haar boek “De accumulatie van het kapitaal”), werd weerspiegeld in een “catastrofistische”, zelfs apocalyptische visie van de ineenstorting van de wereldeconomie. Het congres heeft vastgesteld dat de IKS, in haar hele bestaan, het ritme van de versnelling van de economische crisis steeds weer heeft overschat. Maar de laatste jaren, en vooral sedert de vastgoedcrisis, bestond er in onze analyses een onderliggend idee dat het kapitalisme uit zichzelf in elkaar zou kunnen storten. De bourgeoisie zou in een “impasse” verkeren en al haar lapmiddelen, die haar in staat stelden om het leven van haar systeem kunstmatig te rekken, hebben opgebruikt.

Deze ‘catastrofistische’ visie is voor het grootste deel te wijten aan een gebrek aan uitdieping van onze analyse van het staatskapitalisme, aan een onderschatting van de capaciteiten van de bourgeoisie, die wij nochtans al lang geleden hadden geïdentificeerd: het feit dat zij in staat is om de lessen te trekken uit de crisis van de jaren 1930 en het bankroet van haar systeem te begeleiden met diverse manipulaties, gesjoemel met de waardewet, en met een voortdurende staatstussenkomst in de economie. Deze visie is eveneens toe te schrijven aan een reductionistisch en schematisch begrip van de economische theorie van Rosa Luxemburg, met name het foutieve idee dat het kapitalisme, sinds 1914 of in de jaren 1960, al zijn expansiemogelijkheden zou hebben opgebruikt. In werkelijkheid berust de eigenlijke crisis van het kapitalisme, zoals Rosa Luxemburg het bedrukte, op het feit dat hij de maatschappij onderwerpt aan een neergang, aan een lange doodsstrijd en de mensheid onderdompelt in een toenemende barbarij.

Deze misvatting, om iedere expansiemogelijkheid van het kapitalisme in zijn vervalperiode te ontkennen, vormt de verklaring voor de moeilijkheden die de IKS had om de duizelingwekkende groei en ontwikkeling van China (en andere perifere landen) te begrijpen, in de periode na de ineenstorting van het Oostblok. Alhoewel deze industriële opleving onze analyse van het neergang van het kapitalisme niet echt in vraag stelt (3), is de visie dat er in de vervalperiode geen enkele ontwikkelingsmogelijkheid voor Derde Wereldlanden meer zou bestaan, niet bewaarheid geworden. Deze dwaling, die door het congres werd aangekaart, heeft ons ertoe gebracht niet in te zien dat het bankroet van het oude autarkische model van de stalinistische landen afzetmarkten, die tot dan toe bevroren waren, kon openleggen voor kapitalistische investeringen (4) (waarbij inbegrepen de integratie in het systeem van de loonarbeid van een enorme massa arbeiders, die tot dan toe leefden buiten de directe kapitalistische maatschappelijke verhoudingen en die waren onderworpen aan een meedogenloze over-uitbuiting).

Wat betreft het vraagstuk van de imperialistische spanningen heeft het congres benadrukt dat de IKS over het algemeen een zeer solide analysekader heeft ontwikkeld, zowel betreffende het tijdperk van de Koude Oorlog tussen de twee rivaliserende blokken als betreffende de periode na de ineenstorting van de USSR en de stalinistische regimes. Onze analyse van het militarisme, van de ontbinding van het kapitalisme en van de crisis in de Oostbloklanden heeft ons in staat gesteld om de barsten te zien die uiteindelijk leidden tot de ineenstorting van het Oostblok. De IKS was ook de eerste organisatie die de ineenstorting had voorzien van de twee blokken, het ene geleid door de USSR en het andere door de VS. Ze voorzag ook als eerste de neergang van de Amerikaanse opperheerschappij, de ontwikkeling van het “ieder voor zich” op imperialistisch vlak en het einde van de discipline van de militaire blokken (5).

De IKS is in staat geweest om op een correcte manier de dynamiek van de imperialistische spanningen te begrijpen, omdat ze de spectaculaire ineenstorting van het Oostblok en de stalinistische regimes wist te analyseren als de voornaamste manifestatie van het begin van de laatste fase van het kapitalisme in verval: die van de ontbinding. Dit analysekader was de laatste bijdrage, die onze kameraad MC (6) aan de IKS heeft nagelaten om haar in staat te stellen het hoofd te bieden aan een nog nooit vertoonde en bijzonder moeilijke historische situatie. De geldigheid van dit analysekader wordt al meer dan 20 jaar alleen maar bevestigd, onder meer door de groei van het fanatisme en van het religieus fundamentalisme, van de ontwikkeling van het terrorisme en het nihilisme, de toename van de gewapende conflicten en hun steeds barbaarser karakter, het heroplaaien van pogroms (en, over het algemeen, de tendens tot het zoeken van “zondebokken”).

Ofschoon de IKS heeft begrepen hoe de heersende klasse de ineenstorting van het Oostblok en van het stalinisme heeft weten uit te buiten en hoe ze deze manifestaties van de ontbinding van haar systeem heeft gebruikt tegen de arbeidersklasse, in het bijzonder door de ontketening van haar campagnes over het “bankroet van het communisme”, hebben wij de diepte van hun impact daarvan op het bewustzijn van de arbeidersklasse en op de ontwikkeling van haar strijd toch ruimschoots onderschat.

We hebben niet goed ingeschat hoezeer de funeste atmosfeer van de sociale ontbinding (evenals de de-industrialisatie en de politiek van de de-localisering in bepaalde landen) bijdraagt tot het ondermijnen van het zelfvertrouwen, de solidariteit van het proletariaat en zijn verlies aan klasse-identiteit versterkt. Door de onderschatting van de moeilijkheden van de nieuwe periode, die begon met de ineenstorting van het Oostblok, heeft de IKS de illusie gekoesterd dat de verergering van de economische crisis noodzakelijkerwijs, op mechanische wijze, “strijdgolven” zou uitlokken, met dezelfde kenmerken en op dezelfde leest geschoeid als die van de jaren 1970-1980. En ook al hadden wij alle reden om de beweging tegen de CPE (startbanencontract) in Frankrijk en de Indignados in Spanje te begroeten, toch hebben wij met name de enorme moeilijkheden onderschat waarmee de jonge generatie van de arbeidersklasse vandaag worstelt om een perspectief voor haar strijd te ontwikkelen (voornamelijk het gewicht van de democratische illusies, de schrik voor en de afwijzing van het woord ‘communisme’, het feit dat de jonge generatie niet heeft kunnen profiteren van de levende ervaring van de arbeiders, die op dit moment gepensioneerd zijn, maar hebben deelgenomen aan de klassengevechten in de jaren 1970 en 1980). Deze moeilijkheden tasten niet enkel de arbeidersklasse in haar geheel aan, maar ook de jonge elementen die op zoek zijn en zich proberen in te zetten voor een politieke activiteit.

Het isolement en de verwaarloosbare invloed van de IKS (net als die van alle historische groepen die zijn voortgekomen uit de Communistische Linkerzijde) op de arbeidersklasse in de laatste vier decennia, en in het bijzonder sedert 1989, laat zien dat de proletarische wereldrevolutie nog veraf is. Ten tijde van haar oprichting kon de IKS zich niet indenken dat de arbeidersklasse het kapitalisme, 40 jaar later, nog niet zou hebben omvergeworpen. Dat betekent geenszins dat het marxisme zich heeft vergist en dat dit systeem eeuwigdurend is. De voornaamste vergissing die wij hebben begaan, is het onderschatten van het trage ritme van de acute crisis van het kapitalisme, zoals die opdook aan het einde van de periode van heropbouw na de Tweede Wereldoorlog. Zo ook hebben we de capaciteiten van de heersende klasse onderschat om de historische ineenstorting van de kapitalistische productiewijze af te remmen en te voorkomen.

Verder heeft het congres belicht dat de IKS, door onze laatste interne crisis (en de lessen die wij daaruit hebben getrokken), een begin heeft kunnen maken met het opnieuw verwerven van een fundamentele eigenschap van de arbeidersbeweging, zoals dat door Engels was benadrukt. De strijd van het proletariaat bevat drie dimensies: een economische, een politieke en een theoretische dimensie. Het is deze theoretische dimensie, die het proletariaat zal moeten ontwikkelen in zijn toekomstige strijd om in staat te zijn zijn klasse-identiteit terug te kunnen vinden, om weerstand te bieden aan het gewicht van de sociale ontbinding en zijn eigen perspectief van de omvorming van de maatschappij naar voren te brengen. Zoals Rosa Luxemburg stelde, is de proletarische revolutie vóór alles een brede “culturele beweging”, want de communistische maatschappij heeft niet enkel tot doel de bevrediging van de noodzakelijke materiële behoeften maar ook de sociale, intellectuele en morele behoeften.

Uitgaande van deze lacune in ons begrip van de proletarische strijd (die een ‘economistische’ en vulgair materialisme tendens aan het licht bracht), hebben wij niet alleen de aard van onze laatste crisis kunnen vaststellen maar ons ook gerealiseerd dat deze  “intellectuele en morele” crisis, die wij al onderzocht hadden tijdens onze Buitengewone Conferentie in 2014 (7), in feite al meer dan 30 jaar duurt. En dat komt omdat de IKS gebukt is gegaan onder een gebrek aan overdenking en diepgaande discussies over de wortels van alle organisatorisch moeilijkheden, waarmee wij al sinds onze oprichting, en voornamelijk sedert de jaren 1980, geconfronteerd worden.

De rol van de IKS als een ‘soort fractie’

Om een kritische balans op te kunnen maken van het 40 jarig bestaan van de IKS, heeft het 21e Congres de discussie over het algemene activiteitenrapport in het centrum gesteld van haar werkzaamheden, evenals een rapport over de rol van de IKS “als een fractie”. Onze organisatie heeft nooit de pretentie gehad om een partij te zijn (en nog minder DE wereldpartij van het proletariaat).

Zoals onze oprichtingsteksten onderstreepten: “De inspanning van onze stroming om zich op te werpen als hergroeperingspool rond de klasse-standpunten past in het kader van een proces dat gaat in de richting van de vorming van de partij op een moment van intense en veralgemeende strijd. Wij pretenderen niet een “partij” te zijn” (Internationale Revue nr. 1, Balans van de Internationale Conferentie voor de oprichting van de IKS). De IKS heeft nog een taak te vervullen die talrijke gelijkenissen vertoont met die van een fractie, zelfs als zijzelf geen fractie is.

De IKS niet voortgekomen uit een bestaande organisatie, maar ontstaan na een organische breuk met de communistische organisaties van het verleden. Er bestaat dus geen organisatorische continuïteit met een bepaalde groep of met een partij. De enige kameraad (MC), die deel uitmaakte van een fractie van de arbeidersbeweging die voortkwam uit de IIIe Internationale, kon niet de continuïteit van de groep vertegenwoordigen, maar was wel de “levende band” met het verleden van de arbeidersklasse. Aangezien de IKS niet geworteld is of voortkomt uit een partij die ontaard is, die de proletarische beginselen heeft verraden en die overgegaan is naar het kamp van het kapitaal, is ze niet opgericht in de context van een strijd tegen de ontaarding ervan. De voornaamste taak van de IKS was, gezien de breuk in de organische continuïteit en de diepgang van de 40 jaar contrarevolutie, eerst en vooral het zich opnieuw toe-eigenen van de standpunten van de groepen van de Communistische Linkerzijde, die haar zijn voorafgegaan.

De IKS moest zich dus als het ware vanaf het “nulpunt” op internationale schaal vormen en ontwikkelen. Deze nieuwe internationale organisatie moest “al doende” leren in een nieuwe historische context en met een generatie van jonge onervaren militanten, welke voortkwam uit de studentenbeweging van Mei 1968 en die sterk getekend was door het gewicht van de kleinburgerij, van het immediatisme, van de sfeer van het “generatieconflict” alsmede van de schrik voor het stalinisme die, met name in het begin, tot uiting kwam in een wantrouwen tegenover centralisatie.

Vanaf haar oprichting heeft de IKS zich de ervaring toegeëigend van de organisaties van de arbeidersbeweging uit het verleden (voornamelijk van de Bond der Communisten, van de IAA [Eerste Internationale], van Bilan [tijdschrift van de Italiaanse Linkscommunisten in ballingschap], van de GCF [Gauche Communiste de France]) door zich te voorzien van Statuten en van functioneringsprincipes, welke een integraal deel uitmaken van haar platform. Maar in tegenstelling tot de organisaties uit het verleden, beschouwde de IKS zich niet als een federalistische organisatie, samengesteld op basis een som van nationale afdelingen, die elk hun specifieke lokale kenmerken hebben. Ze vormde zich vanaf het begin als één internationale en gecentraliseerde organisatie, en beschouwde zich als een hecht internationaal lichaam. Haar principes op het vlak van de centralisatie vormden een waarborg voor deze eenheid van de organisatie.

“Terwijl het voor Bilan en de GCF – gezien de omstandigheden van de contrarevolutie – onmogelijk was om te groeien en een organisatie in meerdere landen te vormen, heeft de IKS de taak op zich genomen om een internationale organisatie op te boutwn op basis van solide basisstandpunten (…) Als uiting van de nieuwe geopende historische koers naar klassenbotsingen (…) was de IKS, vanaf het begin, internationaal en gecentraliseerd, terwijl de andere organisaties van de Communistische Linkerzijde zich allemaal beperkten tot één of twee landen”. (Rapport over de rol van de IKS als “fractie”).

Ondanks de verschillen met Bilan en de GCF, heeft het congres benadrukt dat de IKS een gelijkaardige rol heeft te vervullen als een fractie: namelijk een brug te slaan tussen het verleden (na een periode van onderbreking) en de toekomst. “De IKS definieert zichzelf noch als een partij, noch als een “mini-partij”, maar als een “soort fractie” ”(Rapport over de rol van de IKS als “fractie”).

De IKS moet een referentiepool zijn van internationale hergroepering en van de overdracht van de lessen van de arbeidersbeweging uit het verleden. Ze moet waken voor iedere vorm van dogmatisme en weten hoe ze, als dat nodig is, verkeerde of verouderde standpunten moet bekritiseren om ze te overstijgen en voort te gaan het marxisme levend te houden.

Het zich opnieuw toeëigenen van de standpunten van de Communistische Linkerzijde was relatief snel gedaan in de IKS, zelfs al werd de assimilatie ervan vanaf het begin gekenmerkt door een grote heterogeniteit. “Toeëigening betekende niet dat wij eens en voor altijd tot helderheid waren gekomen en de waarheid in pacht hadden, dat ons platform als het ware ‘onveranderlijk’ was geworden.  (…) Na een en intensief debat heeft de IKS haar platform in het begin van de jaren 1980 aangepast.” (Idem) Op grond van deze toeëigening heeft de IKS theoretische uitwerkingen kunnen maken, vertrekkend van de analyse van de internationale situatie (zoals de kritiek op de theorie van de “zwakke schakel” van Lenin, na de nederlaag van de massastaking in Polen in 1980 (8), en de analyse van de ontbinding als de ultieme fase van het verval van het kapitalisme, die de ineenstorting van de USSR aankondigde) (9).

Vanaf het begin heeft de IKS de aanpak van Bilan en de GCF overgenomen. Deze hebben doorheen hun hele bestaan aangedrongen op de noodzaak van een internationaal debat (zelfs in omstandigheden van repressie, fascisme en oorlog) en polemieken met elkaar aan te gaan over principiële vraagstukken met als oogmerk de standpunten van de verschillende groepen te verhelderen. Onmiddellijk na de oprichting van de IKS, in januari 1975, hebben wij deze methode overgenomen in de vorm van talrijke openbare en polemische debatten, niet zozeer om een overhaaste hergroepering tot stand te brengen maar om de verheldering te begunstigen.

Vanaf het begin van haar bestaan heeft de IKS altijd het idee verdedigd dat er een “politiek proletarisch milieu” bestaat, dat afgegrensd wordt door beginselen en ze heeft zich ervoor ingezet om een dynamische rol te spelen het proces van verheldering in dit milieu.

De politieke koers van de Communistische Linkerzijde werd van meet af aan gekenmerkt door een voortdurende strijd ter verdediging van de beginselen van de arbeidersbeweging en van het marxisme. In haar hele bestaan is dit ook een voortdurende bekommernis van de IKS geweest, of het nu ging om polemische debatten naar buiten toe of om de politieke strijd die wij intern hebben moeten voeren, in het bijzonder in perioden van crisis.

Bilan en de GCF waren ervan overtuigd dat het ook hun taak was om “kaders te vormen”. Maar ook al is dit begrip “kaders” erg discutabel en kan ze aanleiding geven tot verwarring, toch was hun voornaamste bezorgdheid volkomen geldig: het ging om de vorming van een toekomstige generatie van militanten, door hen de lessen over te dragen van de historische ervaring opdat die de toorts zou kunnen overnemen en het werk van de vorige generatie zou kunnen voortzetten.

De fracties uit het verleden zijn niet alleen verdwenen door van het gewicht van de contrarevolutie. Hun foutieve analyses van de historische situatie hebben eveneens bijgedragen tot hun verdwijning.

De GCF heeft zich opgeheven na een analyse over een dreigende uitbarsting van een derde wereldoorlog, een analyse die niet bewaarheid werd. De IKS is de langst bestaande internationale organisatie in de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Ze bestaat nog altijd, 40 jaar na haar oprichting. Wij zijn niet weggevaagd door onze verschillende crises. Ondanks het verlies van talrijke militanten, is de IKS erin geslaagd om het merendeel van de afdelingen, die aan de basis van haar oprichting stonden, in stand te houden en nieuwe afdelingen op te richten, waardoor we onze pers kunnen verspreiden in meer talen, in meer landen en over meer continenten.

Desalniettemin heeft het congres op een heldere manier aangetoond dat de IKS nog altijd gebukt gaat onder de last van de historische omstandigheden van haar oprichting. Vanwege deze ongunstige historische omstandigheden was er in onze organisatie na 1968 sprake van een “verloren” generatie en een “ontbrekende” generatie (door de jarenlange impact van de anti-communistische campagnes na de ineenstorting van het Oostblok). Dit gegeven vormde een handicap om de organisatie op lange termijn te consolideren. Onze moeilijkheden zijn nog verergerd door het gewicht van de ontbinding, die de maatschappij in haar geheel treft, de arbeidersklasse en haar revolutionaire organisaties inbegrepen.

Bilan en de GCF waren in staat om de strijd aan te gaan “tegen de stroom” in. Om haar rol te kunnen vervullen als brug tussen het verleden en de toekomst, moet de IKS vandaag diezelfde strijdgeest ontwikkelen, beseffend dat ook wij ook “tegen de stroom” in roeien, geïsoleerd en afgesneden zijn van het geheel van de arbeidersklasse (net zoals de andere organisaties van de Communistische Linkerzijde). Zelfs indien wij ons niet meer in een contrarevolutionaire periode bevinden, wordt dit isolement nog versterkt door de toestand die werd ingeluid met de ineenstorting van het Oostblok en de zeer grote moeilijkheden van het proletariaat om zijn revolutionaire klasse-identiteit en perspectief terug te vinden (evenals de burgerlijke campagnes om de Communistische Linkerzijde in een verdacht daglicht te stellen). “De brug waar wij aan moeten bijdragen zal er een zijn die reikt over de “verloren” generatie van 1968 en over de woestijn van de ontbinding naar de nieuwe generaties.” (Idem).

De debatten van het congres hebben onderstreept dat de IKS in de loop van de tijd (en in het bijzonder sinds het overlijden van onze kameraad MC, dat korte tijd na de ineenstorting van het stalinisme plaatsvond), grotendeels uit het oog heeft verloren dat zij het werk van de fracties van de Communistische Linkerzijde moet voortzetten. Dat uitte zich in een onderschatting van de theoretische verdieping (dat niet moet overgelaten worden aan enkele specialisten) als onze voornaamste taak (10) en dat de opbouw van de organisatie door de vorming van nieuwe militanten gebeurt via de overdracht van de cultuur van de theorie. Het congres heeft vastgesteld dat de IKS er, in de loop van de afgelopen 25 jaar, niet in geslaagd is de methode van de Fractie aan deze nieuwe kameraden over te dragen. In plaats van hen de methode van de langdurige opbouw van een gecentraliseerde organisatie, neigden wij ertoe hen de visie over te dragen van de IKS als een “mini-partij” (11), wier belangrijkste taak het is om tussen te komen in de onmiddellijke strijd van de arbeidersklasse.

In de periode van de oprichting van de IKS, rustte er een onmetelijke verantwoordelijkheid op de schouders van MC, daar hij de enige kameraad was die de methode van het marxisme, de opbouw van de organisatie, en de onverzettelijke verdediging van haar beginselen kon overdragen aan de nieuwe generatie. Vandaag zijn er binnen van de organisatie veel meer ervaren militanten (die tevens aanwezig waren bij de oprichting van de IKS), maar het gevaar van een “organische breuk” bestaat nog steeds door de moeilijkheden die we hebben om dat werk van overdracht te doen.

In feite zijn de omstandigheden, die voorafgingen aan de oprichting van de IKS, een enorme handicap geweest voor de opbouw van de organisatie op lange termijn. De stalinistische contrarevolutie is de langste en diepste geweest in de hele geschiedenis van de arbeidersbeweging. Nooit tevoren, sedert de Bond der Communisten, was er een dergelijke discontinuïteit, zo’n grote organische breuk tussen de generaties van militanten. Er heeft altijd een levende band bestaan van de ene organisatie naar de andere en het werk van overdracht van de ervaring heeft nooit gerust op de schouders van één individu. De IKS is de enige organisatie die deze totaal nieuwe situatie heeft gekend.

Deze organische breuk, die zich uitstrekte over enkele tientallen jaren, vormde een zwakheid die zeer moeilijk te overstijgen was en die nog verergerd werd door de weerzin van de jonge generatie van 1968 om te willen “leren” van de ervaring van de voorgaande generatie. Het gewicht van de ideologieën van de revolterende kleinburgerij, van het contesterende studentenmilieu, dat doortrokken was van het “generatieconflict” (doordat de voorafgaande generatie juist het dieptepunt van de contrarevolutie had meegemaakt), heeft het gewicht van deze organische breuk met de levende ervaring van de arbeidersbeweging nog versterkt.

Het is overduidelijk dat het overlijden van MC, aan het begin van de fase van ontbinding van het kapitalisme, de moeilijkheden van de IKS om haar inherente zwakheden te overstijgen alleen maar kon doen toenemen.

Het verlies van de afdeling van de IKS in Turkije is de duidelijkste manifestatie geweest van onze moeilijkheden om de methode van de Fractie over te dragen aan jonge militanten. Het congres heeft een zeer strenge kritiek geformuleerd van onze fout, die erin bestond om deze ex-kameraden op een voorbarige en overhaaste manier te integreren, terwijl zij de statuten en de organisatorische beginselen van de IKS echt niet hadden begrepen (en een zeer sterke lokalistische tendens tentoon spreidden, die zich uitdrukte in de opvatting van de organisatie als een som van “nationale” afdelingen en niet als een eensgezind en gecentraliseerd lichaam op internationale vlak).

Het congres heeft eveneens benadrukt dat het gewicht van de kringgeest (en de clandynamiek) (12), die deel uitmaakt van de interne zwakheden van de IKS, een voortdurende hinderpaal is geweest voor haar werk van assimilatie en overdracht van de lessen uit het verleden aan de nieuwe kameraden.

Sinds haar oprichting zijn de historische omstandigheden, die de IKS heeft doorgemaakt, veranderd. In de eerste jaren van ons bestaan konden wij tussenkomen in een arbeidersklasse die bezig was een belangrijke strijd te leveren. Vandaag, na 25 jaar van quasi-stagnatie van de klassestrijd op internationaal vlak, moet de IKS zich wijden aan een taak die erg lijkt op die van Bilan in zijn tijd: het begrijpen waarom de arbeidersklasse er nog niet in geslaagd is om haar revolutionaire vooruitzicht te hervinden, bijna een halve eeuw na de historische heropleving van de klassestrijd, die begon aan het einde van de jaren 1960.

“Het feit dat wij vandaag praktisch de enigen zijn om de kolossale problemen te onderzoeken kan de uitkomsten negatief beïnvloeden, maar niet de noodzaak van een oplossing” (Bilan nr. 22, september 1935, "Projet de résolution sur les problèmes des liaisons internationales").

“Dit werk moet niet enkel gaan over de problemen die wij vandaag moeten oplossen zodat wij onze tactiek uit kunnen stippelen, maar ook over de problemen die zich morgen zullen stellen met betrekking tot de dictatuur van het proletariaat” (Internationalisme nr. 1, januari 1945, Résolution sur les tâches politiques").

De noodzaak van een politieke “renaissance”

De debatten over de kritische balans van het 40-jarig bestaan van de IKS hebben ons verplicht een inschatting te maken van het gevaar van verkalking en ontaarding, die de revolutionaire organisaties altijd bedreigd hebben. Geen enkele organisatie is ooit immuun geweest voor dit gevaar. De SPD (Socialistische Partij Duitsland) werd zo aangevreten door het opportunisme dat ze de grondbeginselen van het Marxisme totaal in vraag stelde. Dit vloeide grotendeels voort uit het feit dat ze al het theoretische werk had opgegeven ten voordele van de onmiddellijke taken, die erop gericht waren om, via successen bij de verkiezingen, invloed te winnen binnen de arbeidersmassa’s.

Maar het proces van ontaarding van de SPD was al veel eerder begonnen, al voor het opgeven van de theoretische taken. Het had een aanvang genomen met de geleidelijke vernietiging van de solidariteit onder de militanten. Door de afschaffing van de anti-socialistenwetten (1878-1890) en de legalisering van de SPD, was de solidariteit onder de militanten, die in de loop van de voorafgaande periode een vereiste was, niet langer een evidentie: ze liepen niet langer het risico onderworpen te worden aan repressie en aan clandestiniteit. Deze vernietiging van de solidariteit (dank zij de ‘comfortabele’ omstandigheden van de burgerlijke democratie) zette de deur open naar een toenemend moreel verval binnen de SPD. Nochtans was de SPD, als partij, het lichtend voorbeeld van de internationale arbeidersbeweging.

Dit verval kwam onder meer tot uiting in de verspreiding van de meest weerzinwekkende roddel, welke Rosa Luxemburg tot mikpunt had, de meest onverzettelijke vertegenwoordigster van de linkervleugel (13). Het is dit geheel van factoren (en niet alleen maar het opportunisme en het reformisme) die de kraan openzette voor een lang proces van interne neergang, tot de ineenstorting van de SPD in 1914 (14). De IKS heeft het vraagstuk van de morele beginselen lange tijd aangesneden vanuit een empirisch, praktisch oogpunt, met name tijdens de crisis van 1981 toen wij voor het eerst geconfronteerd werden met het schofterige gedrag van de tendens Chénier, toen die ons materiaal stal (15).

De IKS wist dit vraagstuk vanuit theoretisch gezichtspunt niet te beantwoorden. Dit kwam in wezen door het feit dat er bij de oprichting van de IKS een afkeer en zekere ‘fobie’ bestond ten aanzien van de term ‘moraal’. De jonge generatie, die voortkwam uit de beweging van Mei 1968, wilde (in tegenstelling tot MC) niet dat het woord ‘moraal’ in de statuten van de IKS zou worden opgenomen (terwijl het idee van een proletarische moraal aanwezig was in de statuten van de GCF). Deze afkeer van de ‘moraal’ was nog een uiting van de ideologie en kleinburgerlijke studentikoze benaderingswijze van toen.

Pas tijdens de crisis van 2001, bij de herhaling van het schofterige gedrag door voormalige militanten, die de IFIKS zouden gaan vormen, heeft de IKS de noodzaak begrepen om zich de verworvenheden van het marxisme omtrent het vraagstuk van de moraal theoretisch opnieuw toe te eigenen. Het heeft enkele tientallen jaren geduurd vooraleer wij ons begonnen te realiseren dat het nodig was om die lacune op te vullen. En uitgaande van onze laatste crisis is de IKS een proces van overdenking begonnen om beter te bevatten wat Rosa Luxemburg bedoelde toen ze stelde dat “de partij van het proletariaat het morele geweten is van de revolutie”.

Dit vraagstuk is door de arbeidersbeweging als geheel verwaarloosd. Het debat ten tijde van de Tweede Internationale is nooit voldoende ontwikkeld (met name omtrent het boek van Kautsky “Ethiek en de Materialistische Geschiedenisopvatting”) en het moreel verderf was een beslissend factor in haar ontaarding. Ook al hadden de groepen van de Communistische Linkerzijde de moed om de morele proletarische beginselen in de  praktijk te verdedigen, toch hebben noch Bilan noch de GCF dit vraagstuk op een theoretische wijze opgenomen. De moeilijkheden van de IKS op dit vlak moeten worden gezien in het licht van de tekortkomingen van de hele revolutionaire beweging, zoals die zich in de loop van de 20e eeuw ontwikkelde.

Vandaag wordt het gevaar van het moreel verval van de revolutionaire organisaties nog verergerd door de atmosfeer van de verrotting en de barbaarsheid van de kapitalistische maatschappij. Dit vraagstuk gaat niet alleen de IKS aan, maar ook alle andere groepen van de Communistische Linkerzijde.

Na onze laatste Buitengewone Conferentie, die gewijd was aan de identificatie van de morele dimensie van de crisis van de IKS, heeft het congres zich ten doel gesteld de intellectuele dimensie ervan te bediscussiëren. Tijdens haar hele bestaan heeft de IKS voortdurend moeilijkheden vastgesteld met betrekking tot de verdieping van theoretische vraagstukken.

De tendens om uit het oog te verliezen welke rol onze organisatie moet spelen in de huidige historische situatie, het immediatisme in onze analyses, de activistische en arbeideristische tendensen in onze tussenkomst, het misprijzen van het theoretisch werk en van de zoektocht naar de waarheid vormden de voedingsbodem voor de ontwikkeling van deze crisis. Onze steeds weerkerende onderschatting van de theoretische uitwerking (en in het bijzonder omtrent de organisatorische vraagstukken) vindt zijn bron in de oorsprong van de IKS: de impact van de studentenrevolte met haar academistisch bestanddeel (van kleinburgerlijke aard), waartegenover zich een activistische “arbeideristische” tendens (van ultra-linkse aard) opwierp, die de correctie afwijzing van academisme verwarde met een misprijzen van de theorie.

En dit alles gebeurde in een atmosfeer van kinderachtige contestatie van de “autoriteit” (vertegenwoordigd door de “oude” kameraad MC). Vanaf het einde van de jaren 1980 werd deze onderschatting van het theoretisch werk van de organisatie gevoed door de verderfelijke sfeer van de sociale ontbinding die ertoe neigt om het rationele denken te vernietigen ten voordele van obscurantistische overtuigingen en vooroordelen, die de “cultuur van de roddel” verkiest boven die van de cultuur van de theorie (16). Het verlies van onze verworvenheden (en het gevaar van verkalking dat daarmee gepaard gaat) is een direct gevolg van dit gebrek aan cultuur van de theorie. Tegenover de druk van de burgerlijke ideologie, kunnen de verworvenheden van de IKS (of het nu is op programmatisch of organisatorisch vlak) niet standhouden, wanneer ze niet voortdurend verrijkt worden door overdenking en theoretisch debat.

Het congres heeft benadrukt dat de IKS nog steeds is aangetast door haar “jeugdzonde”, het immediatisme, een zwakte die ons steeds opnieuw het historische kader uit het oog doet verliezen alsmede de lange termijn strategie waarin de functie van de organisatie geplaatst dient te worden. De IKS werd opgericht door een hergroepering van jonge elementen, die gepolitiseerd werden tijdens de spectaculaire heropleving van de klassestrijd (in Mei 1968). Velen onder hen hadden de illusie dat de revolutie reeds op gang was gekomen. De meest ongeduldige en immediatische elementen onder hen zijn al gedemoraliseerd en hebben hun militant engagement opgegeven. Maar deze zwakheid is ook blijven voortleven onder degenen die in de IKS zijn gebleven. Het immediatisme doordringt onze organisatie nog steeds en heeft zich bij talloze gelegenheden gemanifesteerd. Het congres is zich ervan bewust geworden dat deze zwakheid ons fataal kan worden want, tesamen met het verlies aan verworvenheden, het misprijzen voor de theorie, mondt ze onvermijdelijk uit in opportunisme, een tendens die de grondslagen van de organisatie ten alle tijden ondermijnt.

Het congres heeft in herinnering geroepen dat het opportunisme (en zijn variant, het centrisme) het gevolg is van de voortdurende infiltratie van de burgerlijke en kleinburgerlijke ideologie in de revolutionaire organisaties, die op hun beurt waakzaam moeten zijn en voortdurende strijd moeten leveren tegen de druk van deze ideologieën. Ook al is de revolutionaire organisatie een “vreemd lichaam”, tegengesteld aan het kapitalisme, toch duikt zij op en bestaat zij in de schoot van de klassenmaatschappij. Daar wordt ze dus voortdurend bedreigd door de infiltratie van de ideologieën en praktijken, die vreemd zijn aan het proletariaat, door tendensen die de verworvenheden van het marxisme en de arbeidersbeweging in vraag stellen. In de loop van haar 40-jarig bestaan heeft de IKS haar beginselen, doorheen moeilijke debatten, weten te verdedigen. Ze is er in geslaagd deze ideologieën, zoals ultra-linkse, modernistische, anarcho-libertaire, radenistische afwijkingen, die in haar midden opdoken, te bestrijden.

Het congres heeft zich eveneens gebogen over de moeilijkheden van de IKS om een andere grote zwakheid te overstijgen die haar vanaf het begin parten heeft gespeeld: de kringgeest en haar meest vernietigende manifestatie, de clangeest (17). Zoals duidelijk wordt uit de hele geschiedenis van de IKS vormt deze kringgeest een van de meest gevaarlijke vergiften voor de organisatie. En om verschillende redenen. Zij draagt in zich de omvorming van de revolutionaire organisatie tot een eenvoudige groep vrienden, en ondermijnt op die manier haar politieke aard, als product en instrument van de strijd van de arbeidersklasse. Via de personalisering van politieke vraagstukken ondermijnt zij de debatcultuur en de opheldering van meningsverschillen op basis van een samenhangende en rationele confrontatie van argumenten. De vorming van clans of vriendenkringen, die botsen met de organisatie of met bepaalde delen ervan, vernietigt het collectieve werk, de solidariteit en de eenheid van de organisatie. Daar zij voortgedreven wordt door emotionele, irrationele benaderingswijzen, door machtsverhoudingen, door persoonlijke wrok, verzet de kringgeest zich tegen het werk van overdenking, tegen de cultuur van de theorie ten voordele van de voorliefde voor kletspraat, roddel tussen “vrienden” en kwaadsprekerij. Zo ondermijnt ze de morele gezondheid van de organisatie.

Ondanks alle strijd die ze er, in haar 40-jarig bestaan, tegen heeft gevoerd is de IKS er niet in geslaagd om zich te ontdoen van de kringgeest,. Het blijven voortbestaan van dit vergif moet verklaard worden uit de oorsprong van de IKS, die werd opgebouwd vanuit kringen en in een ‘familiale’ sfeer, waar de emoties (sympathieën en antipathieën) overheersten over de noodzaak tot solidariteit tussen de militanten, die strijden voor eenzelfde zaak en verenigd zijn rond eenzelfde programma. Het gewicht van de sociale ontbinding en van de tendens van het “ieder voor zich”, van irrationale denkwijzen, heeft deze oorspronkelijke zwakheid nog verergerd. Maar vooral de afwezigheid van diepgaande theoretische discussies over de organisatorische vraagstukken, heeft de organisatie in haar geheel verhinderd deze “kinderziekte” van de IKS en van de arbeidersbeweging te boven te komen. Het congres heeft onderstreept (door terug te grijpen op de vaststelling, die Lenin al in 1904 gedaan had in zijn werk “Eén stap voorwaarts, twee stappen achterwaarts”) dat de kringgeest in wezen overgedragen wordt onder druk van de kleinburgerlijke ideologie.

Om al deze moeilijkheden aan te pakken en beseffende wat er op het spel staat in de huidige historische periode, heeft het congres duidelijk gesteld dat de organisatie een geest van strijd moet ontwikkelen tegen de invloed van de heersende ideologie, tegen het gewicht van de sociale ontbinding. Dat betekent dat de revolutionaire organisatie voortdurend moet vechten tegen het routinisme, de oppervlakkigheid, de intellectuele luiheid, het schematisme, en dat ze de kritische geest moet ontwikkelen door op een heldere wijze haar theoretische fouten en tekortkomingen te identificeren.

In de mate dat “het socialistisch bewustzijn aan de revolutionaire actie van de arbeidersklasse voorafgaat en haar bepaalt ” (Internationalisme, ‘Aard en functie van de politieke partij van het proletariaat’), behoort de ontwikkeling van het marxisme tot de centrale taak van iedere revolutionaire organisaties. Als prioritaire oriëntatie voor de IKS heeft het congres de collectieve versterking vooropgesteld, van haar werk van theoretische verdieping, van de overdenking en van het zich opnieuw toeëigenen van de marxistische cultuur van de theorie in al onze interne debatten.

In 1903 betreurde Rosa Luxemburg ook al dat de verdieping van de marxistische theorie was nagelaten:

“Het is enkel op het economische vlak dat er bij Marx sprake is van een min of meer uitgewerkte constructie. Daartegenover staat dat, wat het waardevolste van zijn leer betreft, de dialectisch materialistische opvatting van de geschiedenis, is slechts een methode van onderzoek, een paar geniale algemene richtlijnen, die zicht geven op een totaal nieuwe wereld.

(…) En nochtans ligt ook op dit gebied, enkele weinig prestaties uitgezonderd, de erfenis van Marx braak, ongebruikt ligt dat heerlijke wapen. De theorie van het historisch materialisme zelf is vandaag nog net zo weinig uitgewerkt en schematisch, als toen ze uit de hand van haar schepper tevoorschijn kwam.

(…) Het is niet anders dan een illusie om te denken dat de arbeidersklasse,in volle strijd, in staat is om door de inhoud van haar klassestrijd op het theoretisch vlak oneindig scheppend zou kunnen werken.” (“Stilstand en vooruitgang van het Marxisme”)

De IKS zit momenteel in een overgangsperiode. Dankzij deze kritische balans, dankzij haar bekwaamheid om haar zwakheden te onderzoeken, haar vergissingen te erkennen, is ze begonnen met de formulering van een radicale kritiek op de visie die wij tot nu toe hadden met betrekking tot de militante activiteit, tot de verhoudingen tussen de militanten en die tussen de militanten en de organisatie, met als belangrijkste leidraad de kwestie van de intellectuele en morele dimensie van de proletarische strijd. We moeten dus een echte “culturele renaissance” ondernemen om door te gaan te “leren” hoe onze verantwoordelijkheden op te nemen. Het is een lang en moeilijk proces, maar van levensbelang voor de toekomst.

De verdediging van de organisatie tegen de aanvallen op de IKS

Doorheen haar hele bestaan heeft de IKS voortdurend strijd moeten leveren voor de verdediging van haar beginselen, en tegen het ideologisch gewicht van de burgerlijke maatschappij, tegen de anti-proletarische gedragingen of manoeuvres van avonturiers, zonder god noch gebod. De verdediging van de organisatie is een politieke verantwoordelijkheid, maar ook een morele plicht. De revolutionaire organisatie behoort niet toe aan de militanten, maar aan het geheel van de arbeidersklasse. Het is een uitvloeisel van haar historische strijd, een strijdinstrument voor de ontwikkeling van haar bewustzijn met het oog op de revolutionaire omvorming van de maatschappij.

Het congres heeft met nadruk gewezen op het feit dat de IKS een “vreemd lichaam” is binnen de bestaande maatschappij, tegengesteld en vijandig aan het kapitalisme. Juist daarom is de heersende klasse vanaf het begin van het bestaan van de IKS zeer geïnteresseerd in onze activiteiten. En deze realiteit heeft niets te maken met paranoia of “complottheorieën”. De revolutionairen mogen niet naïef zijn en doen alsof ze geen weet hebben van de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Ze mogen dan ook nog minder toegeven aan de zwanenzang van de burgerlijke democratie (en haar “vrijheid van meningsuiting”). Als de IKS vandaag niet onderworpen wordt aan de directe repressie van de kapitalistische staat, dan komt het doordat onze ideeën heel erg in de minderheid zijn en geen enkel onmiddellijk gevaar vormen voor de heersende klasse. Net zoals Bilan en de GCF roeien wij “tegen de stroom” in. Maar ook al heeft de IKS vandaag geen enkele directe en onmiddellijke invloed op het verloop van de strijd van de arbeidersklasse, dan zaait ze door de verspreiding van haar ideeën toch de kiemen voor de toekomst. Om die reden heeft de bourgeoisie belang bij de verdwijning van de IKS, die de enige internationaal gecentraliseerde organisatie is van de Communistische Linkerzijde met afdelingen in diverse landen en op verschillende continenten.

Dat is ook wat de haat aanwakkert van “gedeclasseerde” elementen (18) die altijd op de loer liggen om “voortekenen” van onze verdwijning op te sporen. De heersende klasse kan alleen maar verheugd zijn  bij het aanschouwen van een stelletje individuen, die zich beroepen op het Linkscommunisme, die agiteren rondom de IKS (via blogs, sites, internetforums, facebook en andere sociale media) om roddel en laster te verspreiden tegen de IKS, om herhaaldelijk en, met politiemethodes, tot vervelens toe smerige aanvallen te richten op enkele van onze militanten.

Het congres heeft onderstreept dat de toename van de aanvallen op de IKS vanuit het parasitair milieu (19), in een poging om het militante werk van de Linkscommunistische groepen te recupereren en te vervormen, een manifestatie is van de verrotting van de burgerlijke maatschappij.

Het congres heeft een inschatting gemaakt van de nieuwe dimensie die het parasitisme heeft aangenomen sedert het begin van de ontbinding. Haar opzettelijk of onopzettelijk doel vandaag is niet alleen onrust en verwarring te zaaien, maar vooral het steriliseren van de potentiële krachten die zich rond de historische organisaties van de Communistische Linkerzijdes zouden kunnen politiseren.

Het streeft naar de vorming van een “sanitair cordon” (met name door het aanroepen van het spook van het stalinisme dat nog aanwezig zou zijn binnen de IKS!) om te beletten dat jonge elementen, die op zoek zijn, toenadering zouden zoeken tot onze organisatie. Dit werk van ondermijning vormt momenteel een aanvulling op de anti-communistische campagnes, die door de bourgeoisie ontketend werden tijdens de ineenstorting van de stalinistische regimes. Het parasitisme is de beste bondgenoot van de bourgeoisie in verval tegen het revolutionaire perspectief van het proletariaat.

Terwijl het proletariaat enorme moeilijkheden heeft om zijn klasse-identiteit terug te winnen en opnieuw aan te sluiten bij zijn eigen verleden, kunnen de laster en de walgelijke mentaliteit van individuen, die zich beroepen op de Communistische Linkerzijde en de IKS zwartmaken, de heersende klasse enkel maar in de kaart spelen en haar belangen verdedigen. Door verdediging van de organisatie op ons te nemen, verdedigen wij niet onze eigen “kapel”. Voor de IKS gaat het om de verdediging van de beginselen van het marxisme, van de revolutionaire klasse en van de Communistische Linkerzijde die dreigen verzwolgen te worden door de ideologie van de “no-future”, welke het parasitisme met zich meezeult.

Het congres heeft een oriëntatie ontwikkeld, gericht op de versterking van de publieke en onverzettelijke verdediging van de organisatie. De IKS is zich er heel goed van bewust dat deze oriëntatie er momenteel toe kan leiden niet begrepen te worden, bekritiseerd te worden omwille van een gebrek aan “fair play”, wat dus tot een nog groter isolement kan leiden. Maar het ergste zou zijn om het parasitisme zijn vernietigende werk te laten doen zonder te reageren. Het congres heeft ook op dit vlak vooropgesteld dat de IKS de moed moet hebben om “tegen de stroom in te roeien”, net zoals ze de moed heeft gehad om tijdens dit congres een ongenadige kritiek te formuleren van haar vergissingen en haar moeilijkheden en besloten heeft dat publiekelijk bekend te maken.

“Zelfkritiek, niets ontziende, wrede, tot de kern der dingen doordringende zelfkritiek is levenslust en levenslicht van de proletarische beweging. (…) Maar wij zijn niet verloren en wij zullen overwinnen, wanneer wij niet verleerd hebben om te leren. En zou de tegenwoordige leidster van het proletariaat, de sociaaldemocratie, niet verstaan om te leren, dan zal zij ondergaan om voor de mensen plaats te maken, die tegen een nieuwe wereld opgewassen zijn.” (Rosa Luxemburg, De crisis van de sociaaldemocratie).

Voetnoten

(1) Bilan was, tussen 1933 en 1938, de naam van de publicatie in het Frans van de Fractie van de Italiaanse Communistische Partij, die in 1935 de Italiaanse Fractie van de Communistische Linkerzijde werd.

(2) Zie ons artikel uit 2014, zoals in het Nederlands Online is gepubliceerd: ‘De buitengewone internationale conferentie van IKS. Het ‘nieuws’ van onze verdwijning wordt zwaar overdreven!’ https://nl.internationalism.org/iksonline/201412/1203/de-buitengewone-internationale-conferentie-van-iks-het-%E2%80%9Cnieuws%E2%80%9D-van-onze-verdw [2]

(3) Zie ons artikel: ‘The sources, contradictions and limitations of the growth in Eastern Asia’. https://en.internationalism.org/ir/133/china [3]

(4) Deze analyse maakt op dit ogenblik deel uit van een discussie en een uitdieping, welke plaatsvindt in onze organisatie.

(5) Zie hiervoor ons artikel: After the collapse of the Eastern Bloc, destabilization and chaos’ in International Review nr. 61 . https://en.internationalism.org/node/3204 [4]

(6) MC (Marc Chiric) was een militant van de Communistische Linkerzijde. Geboren in Kishinev (Bessarabië) in 1907 en overleden in 1990 in Parijs. Zijn vader was een rabbijn en zijn oudste broer secretaris van de Bolsjewistische Partij van de stad. Aan zijn zijde nam hij deel aan de revoluties van februari en oktober 1917. In 1919 emigreerde de hele familie naar Palestina om te ontsnappen aan de anti-joodse pogroms van de Roemeense Witte Legers. En Marc, die toen amper 13 jaar was, werd lid van de Communistische Partij van Palestina, die was opgericht door zijn oudere broer en zussen. Heel snel was hij het oneens met de standpunten van de Communistische Internationale over de steun aan de nationale bevrijdingsstrijd, waardoor hij in 1923 voor het eerst van deze partij werd uitgesloten. In 1924, toen bepaalde leden van de familie terugkeerden naar Rusland, gingen Marc en een van zijn broers naar Frankrijk. Marc trad toe tot de PCF, waar hij heel snel strijd leverde tegen haar ontaarding en waarvan hij in februari 1928 werd uitgesloten. Hij was een tijdje lid van de internationale Linkse Oppositie, die bezield werd door Trotsky. Hij ging de strijd aan tegen de afglijden naar het opportunisme ervan en nam in 1933, samen met Gaston Davoust (Chazé), deel aan de oprichting van de Union Communiste die ‘L’Internationale’ publiceerde. Op het moment van de oorlog in Spanje, nam deze groep een dubbelzinnig standpunt aan omtrent het anti-fascisme. Na strijd te hebben geleverd tegen dit standpunt, vervoegde Marc, begin 1938, de Italiaanse Fractie van de Communistische Linkerzijde waarmee hij in contact was en die een perfect proletarisch standpunt verdedigde ten aanzien van deze kwestie. Even later voerde hij een nieuwe strijd tegen de analyses van Vercesi, de belangrijkste bezieler van deze organisatie. Die was van mening dat de verschillende militaire conflicten, die zich toen ontwikkelden, geen voorbereidingen waren voor een nieuwe wereldoorlog, maar dat ze tot doel hadden om het proletariaat te verpletteren om deze zo te beletten een nieuwe revolutie te beginnen. De uitbarsting van de wereldoorlog in september 1939 veroorzaakte dan ook een grote verwarring binnen de Italiaanse Linkerzijde. Vercesi vertheoretiseerde een politieke terugtocht in een periode van de oorlog.  Tegelijkertijd hergroepeerde Marc in het zuiden van Frankrijk de leden van de Fractie, die weigerden Vercesi te volgen in zijn terugtocht,. In allerellendigste omstandigheden vervolgden Marc, en een kleine kern van militanten, het werk dat door de Italiaanse Fractie sinds 1928 was gedaan. Maar toen zij in 1945 de oprichting vernamen van de Partito Communista Italiana, die zich beriep op de Italiaanse Communistische Linkerzijde, besloot de Fractie zichzelf te ontbinden en haar leden individueel te laten toetreden tot de nieuwe partij. Marc, die niet akkoord ging met die beslissing, omdat die indruiste tegen al wat de Italiaanse Fractie tevoren had onderscheiden, vervoegde de Franse Fractie van de Communistische Linkerzijde (wier standpunten hij al inspireerde), wat even later werd omgedoopt tot Gauche Communiste de France (GCF).

Deze groep zou 46 nummers publiceren van haar tijdschrift Internationalisme, en zette de theoretische overdenking verder zoals de Fractie dat voordien had gedaan, voornamelijk door zich te laten inspireren door de bijdragen van de Duits-Hollandse Communistische Linkerzijde. In 1952 dacht de GCF dat de wereld afstevende op een nieuwe wereldoorlog, waarvan Europa opnieuw het belangrijkste strijdtoneel zou worden. Zoiets had de vernietiging had kunnen betekenen van de minuscule revolutionaire krachten die overeind waren gebleven. Dus  besliste ze om haar verschillende militanten te verspreiden over andere continenten. Marc ging naar Venezuela.

Dit was een van de voornaamste vergissingen die door de GCF en door Marc begaan werd. Het gevolg hiervan was de formele verdwijning van de organisatie. Nochtans groepeerde Marc heel snel een aantal zeer jonge elementen rondom zich met wie hij de groep Internacionalismo oprichtte. Zodra hij in mei 1968 weet kreeg van de ontketening van de algemene staking in Frankrijk, vertrok hij naar dat land om weer contact op te nemen met zijn oude kameraden en hij speelde een doorslaggevende rol (samen met een kameraad die lid geweest was van Internacionalismo in Venezuela) in de oprichting van de Révolution Internationale, dat de internationale hergroepering zou gaan stimuleren. Daaruit zou dan, in januari 1975, de Internationale Kommunistische Stroming ontstaan. Tot zijn laatste adem, in december 1990, heeft Marc Chirik een wezenlijke rol gespeeld in het leven van de IKS, met name in de overdracht van organisatorische verworvenheden uit de voorbije arbeidersbeweging en haar theoretische vooruitgang. Voor meer elementen over de biografie van MC, zie onze artikels in de nummers 65 en 66 van de International Review (https://en.internationalism.org/ir/065/marc-01 [5] en https://en.internationalism.org/ir/066/marc-02 [6])

(7) Zie ons artikel over de Buitengewone Conferentie in International Review nr. 153.

(8) Zie onze documenten gepubliceerd in International Review nr. 26: ‘The Historic Conditions for the Generalization of Working Class Struggle’. https://en.internationalism.org/node/3105 [7]. International Review nr. 31: ‘The proletariat of Western Europe at the centre of the generalization of the class struggle’. https://en.internationalism.org/ir/1982/31/critique-of-the-weak-link-theory [8] . Ook in Internationale Revue nr. 17 .‘Kritiek van de theorie van de ‘zwakste schakel’: Het proletariaat van West-Europa in het hart van de klassenstrijd’. https://nl.internationalism.org/rint/17/zwakkeschakel [9].

International Review nr. 37: ‘Debate: On the critique of the theory of the ‘weakest link’. https://en.internationalism.org/node/2962 [10].

(9) Zie International Review nr. 107: ‘Decomposition, final phase of the decadence of capitalism [11]’, punt 13. In het Nederlands in Internationale Revue nr.13: ‘Stellingen: De ontbinding als hoogste stadium van het verval van het kapitalisme’, punt 13. https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201510/1290/stellingen-de-ontbinding-als-hoogste-stadium-van-het-verval-van-het- [12] .

(10) Dat betekent geenszins dat deze uitdieping niet wardevol zou zijn tijdens een revolutionaire periode of tijdens belangrijke bewegingen van de arbeidersklasse waarbij de organisatie een doorslaggevende rol kan spelen ten aanzien van het verloop van haar strijd; Lenin heeft zijn belangrijkste theoretische werk, Staat en revolutie geschreven tijdens de revolutionaire gebeurtenissen van 1917. Ook Marx heeft Het Kapitaal gepubliceerd in 1867, terwijl hij vanaf september 1864 tot over de oren betrokken was in de activiteiten van de IAA (1e Internationale).

(11) In deze notie van ‘mini-partij’ of ‘partij in miniatuur’ zit het idee vervat dat, zelfs in periodes waarin de arbeidersklasse geen strijd levert van grote omvang, een kleine revolutionaire organisatie een impact zou kunnen hebben van dezelfde aard (op een veel kleinere schaal) als een partij in de volle zin van het woord. Een dergelijk idee is in volkomen tegenspraak met de analyse, zoals ontwikkeld door Bilan, die het fundamentele kwalitatieve onderscheid benadrukt tussen de rol van een partij en die van een fractie. Er dient te worden opgemerkt dat de International Communist Tendency, die zich nochtans beroept op de Italiaanse Communistische linkerzijde, niet duidelijk is over dit vraagstuk gegeven het feit dat haar sectie in Italië zich vandaag nog steeds ‘Partito Comunista Internazionalista’ noemt.

(12) Over dit vraagstuk, zie in het bijzonder International Review nr. 109: ‘The question of organisational functioning in the ICC’. https://en.internationalism.org/ir/109_functioning [13] . In het bijzonder punt 3.1.e, ‘On relations between militants’. In het Nederlands Online: ‘De kwestie van de organisatorische functionering in de IKS’. https://nl.internationalism.org/node/1062 [14].

(13) Deze walgelijke campagnes tegen Rosa Luxemburg vormden, als het ware, de voorbereidingen op haar moord, op bevel van de door de SPD geleide regering tijdens de bloedige week in januari 1919 in Berlijn en vormden, meer globaal, de oproepen tot de pogrom tegen de Spartakisten, die door diezelfde regering gelanceerd werden.

(14) Zie ons artikel over 1914 in International Review nr. 153. In het Nederlands Online: ‘Hoe de Duitse sociaal-democratie de arbeiders verraadde’ https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201511/1294/1914-hoe-de-duitse-sociaal-democratie-de-arbeiders-verraadde [15] of op IKSOnline in the serie: World War I https://en.internationalism.org/taxonomy/term/66 [16].

(15) Omtrent de 'zaak Chénier': Zie International Review nr. 28: ‘The present convulsions in the revolutionary milieu’ . https://en.internationalism.org/node/3116 [17]. In het bijzonder de delen ‘Organizational difficulties’ en ‘The recent events’.

(16) “De verschil­lende elementen die de kracht van de arbeidersklasse bepalen in de directe confrontatie met de verschillende ideolo­gische aspecten van de ontbinding, zijn:

  • de solidariteit en collectieve actie, die geconfronteerd worden met de versplin­tering van het "bekijk het maar";
  • de noodzaak van organisatie botst met ontbinding, desintegratie van de relaties, die de basis van het sociale leven vormen;
  • het vertrouwen van het proletariaat in de toekomst en in eigen kracht, dat voortdurend bedreigd wordt door de wanhoop en het nihilisme, die overal in de maatschappij aanwezig zijn;
  • het bewustzijn, de helderheid, de sa­menhang van het denken, de drang naar theoretisch begrip, die zich een weg moeten banen tussen de vlucht in illusies, drugs, sekten, mysticisme, de afwijzing of vernietiging van het denken, alle zo karakteristiek voor ons tijdperk.”

(International Review nr. 107: ‘Decomposition, final phase of the decadence of capitalism [11]’, punt 13. . In het Nederlands in Internationale Revue nr. 13: ‘Stellingen: De ontbinding als hoogste stadium van het verval van het kapitalisme’, punt 13).

(17) Zie noot 12

(18) Zie onze tekst: ‘Opbouw van de revolutionaire organisatie: Stellingen over het parasitisme’ (Vooral het punt 20). In het Nederlands Online: https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201601/1304/opbouw-van-de-revolutionaire-organisatie-stellingen-over-het-parasit [18]. Of in International Review nr. 94.

(19) Zie noot 18: ‘Stellingen over het parasitisme’.

Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

  • Internationale Kommunistische Stroming [19]

Fractie of nieuwe partij?

  • 1226 keer gelezen

In de drie voorgaande artikelen hebben wij laten zien hoe de strijd van de arbeidersklasse het kapitaal dwong om de Eerste Wereldoorlog te beëindigen. Om een uitbreiding van de revolutionaire strijd te voorkomen, deed het kapitaal alles wat in haar vermogen lag om de arbeidersklasse in Duitsland te scheiden van die in Rusland en verdere radicalisering te saboteren. In dit artikel willen we laten zien hoe de revolutionairen in Duitsland door het verraad van de sociaal-democratie werden geconfronteerd met de kwestie van de opbouw van de organisatie.

Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was alleen mogelijk, omdat de meerderheid van de partijen van de Tweede Internationale zich onderworpen hadden aan de belangen van hun nationale kapitalen. Toen de vakbonden eenmaal, zonder aarzelen, deelnamen aan de ‘heilige alliantie’ met het nationale kapitaal, kwam de goedkeuring van oorlogskredieten niet als een verrassing; ze was het gevolg van het hele proces van degeneratie van de opportunistische vleugel van de sociaaldemocratie. Vóór de oorlog had haar linkervleugel met alle kracht gevochten tegen deze ontaarding, er was dus een onmiddellijke reactie op dit verraad. Vanaf het begin van de oorlog hergroepeerden de internationalisten zich rond het vaandel van de groep, die snel bekend zou worden als ‘Spartakus’.

Ze herkenden hun eerste verantwoordelijkheid in de verdediging van het internationalisme van arbeidersklasse tegen het verraad van de leiding van de SPD. Dit betekende niet alleen propaganda voeren ten gunste van dit programmatische standpunt maar ook en vooral te voorkomen dat de organisatie van de arbeidersklasse, die door haar leiding was verraden, werd gesmoord door kapitalistische krachten. Na het verraad van de partijleiders was er unanieme overeenstemming van alle internationalisten dat niet kon worden toegestaan dat de partij in de handen zou vallen van de verraders. Ze streefden er allemaal naar om  de partij terug te winnen. Niemand wilde uit eigen beweging vertrekken, integendeel ze wilden allen werken als een fractie binnen de partij met de bedoeling om de sociaal-patriottische leiders uit te sluiten.

De vakbondsvertegenwoordigers, die onherroepelijk waren geïntegreerd in de staat en niet konden worden teruggewonnen voor de arbeidersklasse, vormden het bastion van de verraders. De SPD vormde echter een plaats van verzet. Zelfs de parlementaire fractie in de Rijksdag was duidelijk verdeeld tussen de verraders en de internationalisten. Maar, zoals we in het artikel in International Revue nr. 81 al aantoonden, verrees in de Rijksdag de stem tegen de oorlog slechts met grote moeite en met veel aarzeling. De meest krachtige hefboom tegen het verraad ontwikkelde zich vooral in de basis van de partij zelf.

“Wij beschuldigen de Rijksdagfractie ervan de grondbeginselen van de partij te hebben verraden en daarmee de geest van de klassenstrijd. De parlementaire fractie heeft zichzelf derhalve buiten de partij geplaatst; zij heeft opgehouden de officiële vertegenwoordiger van Duitse Sociaaldemocratie te zijn”.(Pamflet van de oppositie, geciteerd door R. Muller).

Alle internationalisten waren het erover eens om de organisatie niet over te laten aan de verraders. “Dit betekent niet dat de onmiddellijke breuk met de opportunisten in elk land wenselijk, of zelfs mogelijk is. Want dit houdt in dat een dergelijke scheiding historisch rijp is, dat ze onvermijdelijk is geworden en dat ze een stap voorwaarts betekent, een noodzaak voor de revolutionaire strijd van het proletariaat. Dit houdt in dat de historische ommekeer, gekenmerkt door de ‘rustige’ intrede van het kapitalisme in zijn imperialistische fase, een dergelijke breuk  op de agenda zet”. (Lenin, ‘Het Opportunisme en de Ineenstorting van de Tweede Internationale’, Volledige Werken, Deel 21).

In International Revue nr. 81 hebben we laten zien dat de ‘Spartakisten’ en de ‘Linksradikale’ in de andere steden probeerden een krachtsverhouding te smeden, die de sociaal-patriottische leiders in een minderheid zouden brengen. Hoe zou de organisatorische breuk met de verraders tot stand worden gebracht? Uiteraard konden de verraders en de internationalisten niet naast elkaar bestaan in dezelfde partij. De ene moest zich ontdoen van de andere. De krachtsverhouding moest in de loop van deze strijd worden omgekeerd.

Zoals we in International Revue nr. 81 lieten zien, plaatste het verzet van de Spartakisten de leiding in een steeds moeilijkere situatie; de partij als geheel volgde steeds minder de verraders. In feite werden de sociaal-patriotten in de leiding gedwongen om in het offensief te gaan tegen de internationalisten om deze te verstikken. Hoe zouden zij hierop te reageren? Door de deur dicht te slaan en meteen een nieuwe organisatie buiten het SPD te vormen?

Over deze kwestie bestonden er in de linkerzijde meningsverschillen. De sociaal-chauvinisten begonnen de revolutionairen uit het SPD te jagen - eerst uit de parlementaire fractie, daarna uit de partij zelf; na Liebnecht, die werd uitgesloten in december 1915, was het de beurt aan de volksvertegenwoordigers die tegen de oorlogskredieten hadden gestemd om, in het voorjaar van 1916, uit de parlementaire fractie te worden gegooid. Op dit punt ontstond er discussie over de vraag hoe lang het nodig was om te strijden voor de organisatie.

De houding van Rosa Luxemburg was duidelijk: “Als het je niet meer bevalt, kan je kleine sektes en kringen ‘verlaten’ , om nieuwe sekten en kringen op te richten. Maar om de proletarische massa’s te willen bevrijden van dit verschrikkelijk zware en gevaarlijke juk door eenvoudigweg ‘weg te lopen’ en hen, door dit dappere voorbeeld, de weg te tonen die ze moeten volgen, is gewoon een kinderachtig droom. Het weggooien van de lidmaatschapskaart als denkbeeldige bevrijding is niets anders dan de andere zijde van de ophemeling van de lidmaatschapskaart als een denkbeeldige macht. Beiden zijn slechts verschillende kanten van een organisatorisch cretinisme (...)

De ontbinding van de Duitse sociaal-democratie is een historisch proces van grote draagwijdte, een algemene confrontatie tussen bourgeoisie en arbeidersklasse, een gevecht dat je niet uit afschuw uit de weg gaat. (….) We moeten deze titanenstrijd voeren tot het bittere eind. We moeten met vereende krachten trekken om het dodelijke strop kapot te scheuren, die de officiële Duitse democratie, de officiële vrije vakbonden en de heersende klasse hebben gelegd om de nek van de misleide en bedrogen massa’s.

De liquidatie van deze ‘hoop van georganiseerde verrotting’, die zich momenteel sociaaldemocratie noemt, is geen privé-zaak die afhangt van de beslissing van één of meerdere groepen (...) Ze zal moeten worden beschouwd als onvermijdelijk bijproduct van  de wereldoorlog en moet als een groot publiekelijk machtsvraagstuk uitgevochten worden door de ontplooiing van al onze krachten”. (Rosa Luxemburg, in Der Kampf nr. 31 ‚Offene Briefe an Geninnungsfreunde. Von Spattung, Einheit und Austritt’, Duisburg, 6 januari 1917).

“De leuze is ‘noch afsplitsen noch verenigen’; ‘noch voor een nieuwe partij noch voor de oude partij’. Het gaat om de herovering van de partij van onderaf door middel van de opstand van de massa's, die de organisaties en hun middelen in eigen handen moeten nemen, niet in woorden, maar in daden, door rebellie (...) De beslissende strijd om de partij is begonnen” (Spartakusbriefe, 30 maart 1916).

Het werk van de fractie

Terwijl Rosa Luxemburg ferm het idee verdedigde om zo lang mogelijk in de SPD te blijven en het sterkste overtuigd was van de noodzaak om samen te werken als een fractie, begon de “Bremer Linke” het idee te verdedigen dat er een onafhankelijke organisatie nodig was.

Tot het eind van 1916, begin 1917 was deze kwestie geen strijdpunt. K. Radek, één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de “Bremer Linke” zei zelf: "Propaganda voeren voor een breuk betekent in geen geval dat we de partij onmiddellijk moeten verlaten. Integendeel, onze inspanningen moeten erop gericht zijn om zoveel mogelijk alle organisaties en partijorganen in handen te krijgen. (...) Het is onze plicht om zo lang mogelijk op onze posten te blijven, want hoe langer we blijven, des te groter het aantal arbeiders zal zijn dat ons zal volgen in het geval we worden  uitgesloten door de sociaal-imperialisten, die onze tactiek natuurlijk heel goed begrijpen zelfs als we haar zouden stilhouden. (...) Eén van de taken van het uur is dat de lokale partijorganisaties, die zich plaatsen op de grondslag van de oppositie, zich verenigen en een voorlopige leiding van de vastbesloten oppositie opzetten”.(Radek, Unter eigenem Banner, blz. 327, eind 1916) .

Het is dus niet waar dat de “Bremer Linke”, in augustus 1914, een onmiddellijk een organisatorische breuk wilde. Pas vanaf 1916, toen de krachtsverhouding binnen de SPD steeds meer begon te wankelen pleitten de groepen uit Dresden en Hamburg voor een onafhankelijk organisatie - zelfs als ze geen heldere organisatorische opvatting hadden met betrekking tot deze kwestie.

Een balans van de eerste twee jaren van de oorlog liet zien dat de revolutionairen zich niet monddood lieten maken en dat geen van de groepen hun organisatorische onafhankelijkheid opgaven. Als ze de organisatie in 1914 aan de sociaal-patriotten hadden overgelaten, zouden ze hun principes overboord hebben gegooid. Zelfs in 1915, toen de druk van de arbeiders zelf toenam, met een toenemend aantal daden van verzet, vormde dit nog geen reden om een nieuwe organisatie op te zetten, onafhankelijk van en buiten het SPD.

Zolang de krachtsverhouding ongunstig bleef, zolang er nog geen kracht bestond die nodig was om te vechten in de rijen van de arbeiders en zolang de revolutionairen nog een kleine minderheid waren; kortom, zolang de voorwaarden voor de ‘de vorming van de partij’ nog niet waren vervuld, was het noodzakelijk om als een fractie binnen het SPD te werken.

Een kort overzicht van de toenmalige situatie toont aan dat de schok van het verraad van de partijleiding in augustus 1914 zich bleef doen gevoelen, dat met de tijdelijke overwinning van het nationalisme de arbeidersklasse een nederlaag had geleden en dat het, dientengevolge, onmogelijk was een nieuwe partij op te richten. Het was eerst nodig om te strijden voor de oude partij, het moeilijke fractiewerk te ondernemen en zich dan voor te bereiden op de opbouw van een nieuwe partij - maar het was ondenkbaar om haar onmiddellijk, in 1914, op te richten. De arbeidersklasse moest eerst herstellen van de gevolgen van de nederlaag van 1914. Voor de internationalisten stond er, in 1914, noch de onmiddellijke uittreding uit het SPD, noch de stichting van een nieuwe partij op de agenda.

In september 1916 riep het Uitvoerend Comité van de partij een nationale conferentie van het SPD bijeen. Hoewel de leiding de mandaten van de deelnemers manipuleerde, verloren ze niettemin hun greep op de oppositie. Laatstgenoemde besloot om geen contributie te betalen aan het Uitvoerende Comité. Het Uitvoerend Comité antwoordde met de uitsluiting van al diegenen, die weigerden hun contributie te betalen, te beginnen met de ‘Bremer Linke’.

In een situatie die snel verbitterd raakte, waarin het Uitvoerend Comité van de partij steeds meer aangevochten werd binnen de partij, waarin de klasse steeds meer verzet bood tegen de oorlog, en waarin het Uitvoerend Comité was begonnen om aanzienlijke uitsluitingen door te voeren, waren de Spartakisten er op tegen de SPD ‘bij stukjes en beetjes’ te verlaten, zoals sommige kameraden uit Bremen bepleitten met hun tactiek van weigering om contributie te betalen.

“Een dergelijke splitsing zou, onder de gegeven omstandigheden, niet leiden tot de uitsluiting uit de partij van de meerderheid en van de mannen van Scheidemann, iets wat we willen, maar zal onvermijdelijk leiden tot een versnippering van de beste kameraden over kleine kringen en de kameraden tot volkomen onmacht veroordelen. Wij beschouwen deze tactiek schadelijk en zelfs destructief”.(L. Jogisches, 30/9/1916).

Met betrekking tot de sociaal-patriotten waren de Spartakisten voorstander van een gezamenlijk traject en niet van één die versnipperd was. Tegelijkertijd wezen zij op de duidelijke criteria die hun verblijf binnen het SPD bepaalden: “De oppositie moet alleen deel blijven uitmaken van het huidige SPD, zolang haar onafhankelijke politieke actie niet wordt belemmerd en verlamd door het SPD. De oppositie blijft alleen binnen de partij om de politiek van de meerderheid onophoudelijk te bestrijden en te doorkruisen, om de massa’s te beschermen tegen de achterbakse imperialistisch politiek van de  sociaaldemocratie en de partij te gebruiken als een terrein voor de aanwerving voor de proletarische anti-imperialistische strijd”.

E. Meyer verklaarde: “We blijven binnen de partij slechts zolang we de klassenstrijd kunnen voeren tegen de partijleiding. Vanaf het moment dat wij daarin gehinderd worden, willen we niet langer in de partij blijven. Omgekeerd zijn wij geen voorstander van een breuk”. (geciteerd in Lenin in Wohlegemuth, p 167).

De Spartakusbund wilde een organisatie van de gehele oppositie binnen de SPD tot stand brengen. Dit was de oriëntatie van de Conferentie van Zimmerwald. Zoals Lenin al terecht aangaf: "Het ontbreekt de Duitse oppositie nog ernstig aan een solide basis. Het is nog steeds versnipperd, verspreid in zelfstandige stromingen die het ontbreekt aan een gemeenschappelijke grondslag, welke noodzakelijk is om tot handelen te komen. Wij beschouwen het nu als onze plicht om, zolang als het mogelijk is, de versnipperde krachten aaneen te smeden tot een organisme, dat in staat is handelend op te treden" (Lenin, in Wohlegemuth, p 118).

Zolang de Spartakisten een autonome groep bleven binnen het SPD, vormden zij een politiek referentiepunt, dat streed tegen de aftakeling van de partij, tegen het verraad van een vleugel van die partij. Volgens de organisatieprincipes van de arbeidersbeweging, neemt een fractie geen aparte bestaan, geen organisatorische zelfstandigheid aan, maar blijft ze binnen de partij. Het onafhankelijk bestaan van de fractie op organisatorisch vlak is alleen mogelijk als ze wordt uitgesloten uit de partij.

De andere groeperingen van de linkerzijde daarentegen, vooral de vleugel rond Borchardt ("Lichtstrahlen") en die in Hamburg, begonnen zich in deze fase, in het jaar 1916, duidelijk uit te spreken voor de opbouw van een zelfstandige organisatie, buiten de SPD.

Zoals wij hebben aangetoond, gebruikte deze vleugel van het linkerzijde (vooral die van Hamburg en Dresden) het verraad van de sociaal-patriottische leiding als een voorwendsel om de noodzaak van de partij in het algemeen in vraag te stellen. Uit vrees voor een nieuwe bureaucratisering, uit vrees dat de arbeidersstrijd zou worden afgeremd door de linkerzijde vanwege de organisatie, begonnen ze iedere vorm van politieke organisatie te verwerpen. Aan het begin gebeurde dit in de vorm van wantrouwen jegens de centralisatie van de organisatie, een terugkeer naar het federalisme. Tijdens deze fase werd dit tot uitdrukking gebracht doordat ze afzagen van de strijd tegen de sociaal-patriotten binnen de partij. Dit standpunt zou aan de oorsprong liggen van wat later het radencommunisme zou worden, een stroming die zich in de daaropvolgende jaren aanzienlijk ontwikkelde.

Het principe van het fractiewerk, de voortzetting van de strijd binnen de SPD, zoals in deze periode door de linkerzijde werd toegepast in Duitsland, zou later als een voorbeeld dienen voor de kameraden van de Italiaanse Linkerzijde, toen deze, nauwelijks tien jaar later binnen de Kommunistische Internationale de strijd opnamen, tegen haar ontaarding. Dit principe, dat werd verdedigd door Rosa Luxemburg en de overgrote meerderheid van de Spartakisten werd, in een zeer vroeg stadium, verworpen door de delen van de KPD die, met het verraad van de sociaal-patriotten, de organisatie zo snel mogelijk verlieten, onmiddellijk nadat er meningsverschillen rezen en nog voordat er overeenstemming was over gemeenschappelijke maatregelen.

De verschillende stromingen binnen de arbeidersbeweging

Gedurende twee oorlogsjaren was de arbeidersbeweging in alle landen verdeeld in drie stromingen. In “De  Taken van het Proletariaat in onze Revolutie”, van april 1917 beschreef Lenin deze drie stromingen op de volgende manier.

- “De sociaal-chauvinisten; socialisten met de mond, chauvinisten met de daad – lieden die opkomen voor de ‘verdediging van het vaderland’ in een imperialistische oorlog (...) Deze lieden zijn onze klassenvijanden. Zij zijn overgelopen naar de kant van de bourgeoisie.

- (...) de werkelijke internationalisten, die het best worden vertegenwoordigd door de ‘Linkerzijde van Zimmerwald’. Het belangrijkste kenmerk dat deze stroming onderscheidt: het volledig breken met het sociaal-chauvinisme (...). De onvervaarde revolutionaire strijd tegen de eigen imperialistische regering en de eigen imperialistische bourgeoisie”;

- tussen deze twee tendensen bestond nog een derde stroming die Lenin beschreef als het ‘centrum’, “dat permanent twijfelt tussen de sociaal-chauvinisten en de werkelijke internationalisten. (...) Het ‘centrum’ zweert bij hoog en bij laag dat het (...) voor vrede, (...) en voor vrede met sociaal-chauvinisten is. Het ‘centrum’ is voor ‘eenheid’, het ‘centrum’ is tegen een breuk (...) het ‘centrum’ is niet overtuigd van de noodzaak van een revolutie tegen de eigen regering. Het pleit niet voor en voert geen onverzettelijke revolutionaire strijd, het bedenkt de meest banale uitvluchten, zelfs als ze oermarxistische klinken, om hem [de strijd] te vermijden”.

De centrische stroming had geen programmatische helderheid maar was, daarentegen, incoherent, onsamenhangend, klaar om iedere concessie te doen die mogelijk was, het schrok terug voor iedere poging om een programma te ontwikkelen, het probeerde zich aan te passen aan iedere nieuwe situatie. Het was de zone waarin de kleinburgerij en de revolutionaire invloeden elkaar confronteerden.

Deze stroming was in de meerderheid op de Conferentie in Zimmerwald in 1915 en in 1916; in Duitsland was haar aantal aanzienlijk. Ten tijde van de Conferentie van de oppositie, die plaatsvond op 7 januari 1917, vertegenwoordigde het de meerderheid van de 187 afgevaardigden; slechts 35 van de afgevaardigden waren Spartakisten.

De centristische stroming zelf bevatte een rechter- en een linkervleugel. De rechtervleugel volgde steeds nauwgezetter de sociaal-patriotten terwijl de linkervleugel meer open stond voor de interventie van de revolutionairen.

In Duitsland leidde Kautsky deze stroming, die zich binnen SPD in Maart 1916 verenigde onder de naam van “Socialdemokratische Arbeitsgemeinschaft” (SAG: Sociaal-democratisch ArbeidsGemeenschap), en die in de parlementaire fractie bijzonder sterk was. Haase en Ledebour waren de belangrijkste afgevaardigden van het centrum in de Rijksdag. Er bestonden dus niet alleen verraders en revolutionairen maar ook een centristische stroming die de meerderheid van de arbeiders enige tijd aan zich bond.

“En zij die de werkelijkheid ontwijken en weigeren de grondslag te erkennen voor het bestaan van deze drie tendensen, de analyse ervan te weigeren voor de consequente strijd voor de werkelijke internationalistische stroming, veroordelen zichzelf tot machteloosheid, tot hulpeloosheid en het maken van fouten.” (Lenin; ‘De  Taken van het Proletariaat in onze Revolutie’,Works vol 24, p.68)

Terwijl de sociaal-patriotten verder gingen in hun poging om grote doses nationalistisch vergif in de arbeidersklasse te injecteren en de Spartakisten een hevige strijd tegen hen voerden, schommelden de centristen tussen deze twee polen heen en weer. Welke houding zouden de Spartakisten tegenover de centristen moeten aannemen? De vleugel, die zich hergroepeerde rond Rosa Luxemburg en Karl Liebnecht, benadrukten dat: “we de centristen politiek moeten treffen”, en dat de revolutionairen naar hen moeten tussenkomen.

Tussenkomst tegenover het centrisme: eerst politieke helderheid, eenheid achteraf

In Januari 1916, tijdens een conferentie die werd bijeengeroepen door de tegenstanders van de oorlog, zette Rosa Luxemburg haar standpunt uiteen met betrekking tot de centristen.

“Onze tactiek op deze conferentie moet er niet op gericht zijn de hele oppositie onder één hoedje te brengen, maar omgekeerd uit deze brei de kleine, vaste kern te halen die in staat is tot actie en die we rond ons platform kunnen hergroeperen. Ten aanzien van organisatorische samenwerking is daarentegen heel wat voorzichtigheid geboden. Want op basis van mijn en lange jaren aan bittere ervaring in de partij, leiden alle vormen van samenwerking van de linkerzijde er slechts toe om de handen te binden van de enkele lieden die tot handelen in staat zijn”.

Voor haar was een organisatorische samengaan met de centristen binnen SPD uitgesloten: “Natuurlijk betekent eenheid kracht, maar de eenheid van stevige en innerlijke overtuiging, niet die van een mechanische en oppervlakkige koppeling van elementen die in wezen verschillend zijn. Haar kracht ligt niet in de aantallen maar in de geest, de duidelijkheid, in de daadkracht die ons bezielt”. (R. Luxemburg; ‘De Politiek van de Sociaal-Democratische Minderheid’; voorjaar 1916).

In februari 1916 had Liebknecht eveneens beklemtoond: “Niet eenheid, maar bovenal duidelijkheid. De weg, die wij moeten nemen is die van de onverbiddelijke blootlegging en verkondiging van de meningsverschillen om te komen tot principiële en tactische overeenstemming en daarmee tot handelingsbekwaamheid en daarmee tot eenheid. De ‘eenheid’ moet niet het uitgangspunt van dit gistingsproces zijn, maar de uitkomst ervan”. (Spartakusbriefe p.112).

De hoeksteen van de methode van Luxemburg en andere Spartakisten was de eis van de programmatische duidelijkheid. Door programmatic stevigheid te eisen, te weigeren politiek te worden verdronken, te aanvaarden dat zij schaars zijn in aantal maar inhoudelijk duidelijk blijven, was Luxemburg niet sektarisch, zij stond in continuïteit met de oude marxistische methode. R. Luxemburg is niet de enige bewaarplaats van deze strengheid en programmatische standvastigheid: dezelfde methode zou later gebruikt worden door de kameraden van de Italiaanse Linkerzijde toen zij, in het analyseren van de lessen van Rusland en in de jaren 1930, waarschuwden voor de tendens om politieke concessies te doen op het programmatisch niveau met als enige doel een groei in aantallen te bewerkstelligen.

Misschien voelde Rosa Luxemburg reeds de terugslag van de nieuwe situatie die door het verval van kapitalisme werd ingeluid. Tijdens de periode van het kapitalistisch verval kunnen er geen massapartijen van de arbeidersklasse meer bestaan, maar slechts numeriek kleinere partijen die op programmatisch vlak stevig moeten staan. Vandaar dat deze theoretische fundering het kompas vormt voor het werk van revolutionairen met betrekking tot de centristen, die - per definitie – heen en weer schommelen en politieke duidelijkheid op het programmatisch vlak vrezen.

Toen in Maart 1917 de centristen - na hun uitsluiting uit de SPD - hun eigen organisatie wilden vestigen, erkenden de Spartakisten de behoefte aan een interventie in hun richting. Zij namen de verantwoordelijkheid op van de revolutionairen naar hun klasse. Op basis van de revolutionaire ontwikkeling in Rusland en de toenemende radicalisering van de arbeidersklasse in Duitsland zelf, was het de taak van Spartakisten om de beste elementen te behouden, die nog onder de invloed van het centrisme stonden. Deze moesten voor het kwaad worden behoed, vooruit gestuwd worden en hun standpunten verduidelijken. Wij moeten centristische stromingen, zoals de ‘Sociaal-Democratische ArbeidsGemmeenschaf’ (SAG) – net zoals een aantal partijen die zich in Maart 1919 bij de Kommunistische Internationale voegden – beschouwen als anders [niet vergelijkbaar] omdat ze geen stabiliteit of coherentie bieden.

In zoverre dat centrumbewegingen de onrijpheid van klassenbewustzijn uitdrukken kunnen zij, als er een tendens is tot toename van de klassenstrijd, evolueren naar verduidelijking en zo hun historisch lot verwezenlijken - om te exploderen. Opdat dit zou plaats vinden, evenals de dynamiek van de klassenstrijd, is het bestaan van een referentiepool, die zich organiseert om een rol te spelen als pool van duidelijkheid met betrekking tot de centristen, onontbeerlijk. Zonder het bestaan en de interventie van een revolutionaire organisatie die elementen die stimuleert, die open en ontvankelijk zijn maar nog in de greep zitten van centrisme, is hun ontwikkeling en hun afscheiding van het centrisme is onmogelijk.

Lenin vatte als volgt deze taak samen: “De belangrijkste tekortkoming van het geheel van het revolutionair marxisme in Duitsland is het ontbreken van een onwettige organisatie, die een systematische lijn volgt en de massa's in de geest van de nieuwe taken opleidt: zulk een organisatie zou een duidelijk standpunt naar zowel opportunisme als Kautskyisme moeten innemen”. (Lenin, juli 1916, in de Volledige Werken, Deel 22).

Hoe kon deze activiteit van een referentiepool worden ontwikkeld?

In Februari, stelden de centristen voor een conferentie te houden op 6/8 April 1917, met als doel het oprichten van een gemeenschappelijke organisatie, die de naam USPD (Onafhankelijke Sociaal-Democratische Partij) zou dragen. Hierop ontstonden onder de internationalistische revolutionairen diepgaande meningsverschillen over hoe hierop te reageren.

De ‘Bremer Linke’ nam een standpunt in tegen deelname van de revolutionaire linkerzijde aan deze gemeenschappelijke organisatie. Radek dacht dat: “Alleen een duidelijke en georganiseerde kern enige invloed kan uitoefenen op de radicale arbeiders van het Centrum. Tot nu toe, zolang wij nog op het terrein van de oude partij acteerden, konden wij volstaan met een los verband tussen verschillende linkse radicalen. Nu (...) kan alleen een radicale linkse partij, met een duidelijk programma en met haar eigen organen de verspreide krachten verzamelen, om hen te verenigen en hen te doen groeien. [Wij kunnen onze plicht slechts doen] door de linkse radicalen in hun eigen partij te organiseren”. (Karl Radek, ‘Unter eigenem Banner’, blz. 414).

De Spartakisten zelf waren het over deze kwestie niet met elkaar eens. Op een voorbereidende conferentie van de Spartakusbund, op 5 April, namen vele afgevaardigden een standpunt in tegen de intrede in USPD. De Spartakisten poogden de beste elementen uit de nieuwe partij aan te trekken, en hen te winnen voor de revolutionaire zaak.

“De Sociaaldemocratische Arbeidsgemeenschap herbergt in zijn rijen vele arbeiderselementen die politiek of qua geestesgesteldheid aan onze kant staan, en die slechts de gemeenschap volgen bij gebrek aan contact met ons, of door onwetendheid omtrent de echte verhoudingen binnen de oppositie, of om andere toevallige redenen…”. (Leo Jogisches, 25 December 1916) volgen.

“Wij moeten de nieuwe partij, die grotere aantallen arbeiders in zich zal verenigen, daarom gebruiken als de rekruteringsgrond voor onze ideeën, voor de vastbesloten oppositionele tendens te gebruiken; wij moeten de politieke en morele invloed van de arbeidsgemeenschap op de massa's binnen de nieuwe partij zelf betwisten; tot slot moeten wij de partij als geheel vooruitstuwen, zowel door onze activiteit in haar organisaties, als door onze eigen onafhankelijke acties, en eventueel haar schadelijke invloed op de klasse tegen te gaan”. (‘Spartakus im Kriege’, blz.184).

Er bestonden veel verschillende argumenten binnen de Linkerzijde, zowel voor als tegen een toetreding. De kwestie was: zouden wij het fractiewerk van buiten USPD moeten uitvoeren of van binnenuit handelen? Terwijl de zorg van Spartakisten om ten opzichte van de USPD tussenbeide komen, teneinde haar beste elementen terug te winnen, volkomen geldig was, was het veel moeilijker om te zien of dit ‘van binnenuit’ of ‘van buitenaf’ moest worden gedaan. Nochtans, kon de vraag slechts op die manier worden gesteld omdat Spartakisten de USPD terecht beschouwden als centristische stroming binnen de arbeidersklasse. Het was geen burgerlijke partij.

Zelfs Radek en de ‘Bremer Linke’ erkenden de behoefte om tegenover deze centrumbeweging tussen te komen: “Door onze eigen weg te gaan, zonder naar links of naar rechts te kijken, zullen we vechten voor de besluitelozen. Wij willen proberen om hen naar onze kant te brengen. Als zij niet klaar zijn om ons te volgen, en als hun oriëntatie naar ons later moet plaatsvinden, en wel zodra de politieke noodzaak onze organisatorische onafhankelijkheid eist, nou, dan is daar niets aan te doen. Wij zullen onze eigen weg moeten nemen... [De USPD was een] partij die vroeg of laat tussen de molenstenen van de vastberaden rechter- en linkerzijde zal worden verpletterd”. (‘Einheit Oder Spaltung?’)

Wij kunnen de betekenis van de centristische USPD, en het feit dat zij nog een grote invloed onder de werkende massa’s had, alleen begrijpen als we de immer toenemende woelige situatie binnen de arbeidersklasse in ogenschouw nemen. In de lente ging er een golf van stakingen door Noord-Duitsland. In maart in het Ruhrgebeid. In April trof een reeks massastakingen, waarin meer dan 300.000 arbeiders betrokken waren, Berlijn. Tijdens de zomer beïnvloedde een beweging van stakingen en protesten Halle, Brunswick, Maagdenburg, Kiel, Wuppertal, Hamburg, en Nürnberg. In Juni vonden de eerste muiterijen op de vloot plaats. Deze bewegingen konden slechts door middel van de wreedste onderdrukking worden gestopt.

In ieder geval was de Linkerzijde tijdelijk verdeeld tussen Spartakisten enerzijds en de ‘Bremer Linke’ anderzijds. De ‘Bremer Linke’ eiste de snelle vorming van de Partij, terwijl de meerderheid van Spartakisten zich als fractie bij USPD aansloot.

DV

Eerder verschenen in: International Review nr. 84 - 1e kwartaal 1996

(1) ‘Lichtstrahlen’ verscheen van Augustus 1914 tot April 1916; ‘Arbeiterpolitik’ uit Bremen verscheen vanaf einde 1915, van Juni 1916 werd het als Orgaan van de Internationalen Sozialisten Deutschlands (ISD) gepubliceerd.

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Revolutionaire organisatie [20]

Theoretische vraagstukken: 

  • Partij en fractie [21]

Over de aard en de functie van de politieke partij van het proletariaat (Internationalisme nr. 38 – oktober 1948)

  • 1136 keer gelezen

Inleiding van de IKS

Het document dat wij hieronder publiceren is voor het eerst verschenen in 1948, op de bladzijdes van Internationalisme, de publicatie van de kleine groep Gauche Communiste de France, waar de IKS zich, sinds haar oprichting in 1975, op beroept. Het werd, aan het begin van de jaren 1970, opnieuw opgenomen in Bulletin d’Études et de Discussion, dat gepubliceerd werd door de Franse groep Révolution Internationale, die vervolgens de afdeling in Frankrijk zou worden van de nieuwe Internationale Kommunistische Stroming. Het Bulletin zelf was de voorloper van het theoretische orgaan van IKS, de Internationale Revue, en zijn doel was de nieuwe groep RI - en zijn zeer jonge militanten - steviger te verankeren middels een theoretische discussie en een betere kennis van de geschiedenis van de arbeidersbeweging, met inbegrip van de geschiedenis van de confrontatie met de nieuwe theoretische kwesties, die door de geschiedenis werden gesteld. [1]

Het belangrijkste doel van deze tekst is de historische voorwaarden te onderzoeken die de vorming en de werkzaamheden van de revolutionaire organisaties bepalen. Het idee van een dergelijk ‘bepalen’ zelf is fundamenteel. Hoewel de oprichting en de handhaving van een revolutionaire organisatie de vrucht moet zijn van een militante wil, die probeert om een actieve factor te zijn in de geschiedenis, ontstaat de vorm, die deze wil aanneemt, niet vanzelf, onafhankelijk van de sociale werkelijkheid en, men name, onafhankelijk van het niveau van strijdwil en bewustzijn in de brede massa's van de arbeidersklasse. De opvatting dat de oprichting van een partij van klasse slechts afhangt van de ‘wil’ van de militanten was afkomstig van het trotskisme van de jaren 1930 maar ook, aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, van de nieuwe Partito Comunista Internazionalista, de voorloper van de talrijke bordigistische groepen en de huidige Internationale Communistische Tendens (de voormalige IBRP). Het artikel van Internationalisme benadrukt, terecht volgens ons, dat het hier om twee fundamenteel verschillende opvattingen over de politieke organisatie gaat: de ene voluntaristisch en idealistisch, de andere materialistisch en marxistisch. De voluntaristische opvatting kon hooguit leiden tot een essentieel opportunisme - zoals het geval was voor PCInt en zijn navolgers; en zelfs erger: tot de verzoening met de vijandige klasse en de overgang naar het kamp van de bourgeoisie.

Het belang van de theoretische en historische discussie over deze kwestie is, voor de jonge generatie van de periode na 1968, duidelijk. Zij moest de IKS behoeden (zelfs wanneer zij niet immuun was, verre van dat) voor de ergste gevolgen van het mateloze activisme en het ongeduld van deze periode, die zoveel groepen en militanten naar de politieke afgrond hebben gevoerd.

Deze tekst blijft, en wij zijn er diep van overtuigd, vandaag net zo actueel voor een nieuwe generatie van militanten en, in het bijzonder, in zijn nadruk op dit feit dat de arbeidersklasse geen eenvoudige sociologische categorie is maar een klasse die een specifieke rol te spelen heeft in de geschiedenis: die van het omverwerpen van het kapitalisme en van het opbouwen van de kommunistische maatschappij. [2] De rol van de revolutionairen hangt eveneens af van de historische periode: wanneer de situatie, waarin de arbeidersklasse zich bevindt, het onmogelijk maakt om invloed uit te oefenen op de loop van de gebeurtenissen, is het de taak van de revolutionairen niet om deze werkelijkheid te negeren en zich te misleiden met de gedachte dat hun directe tussenkomst de loop van de gebeurtenissen zou kunnen veranderen, maar om zich te wijden aan een veel minder spectaculaire taak, die van de voorbereiding van de theoretische en politieke voorwaarden voor de beslissende tussenkomst in de klassestrijd van de toekomst.

Inleiding van Internationalisme

Vanwege de noodzaak om opnieuw een revolutionaire arbeidersbeweging op te bouwen heeft onze groep de taak op zich genomen een heronderzoek te doen naar de belangrijkste kwesties. Zij moest de evolutie van de kapitalistische maatschappij naar het staatskapitalisme onder de loep nemen, en wat er is overgebleven van de oude arbeidersbeweging die, sinds enige tijd, haar steun geeft aan de kapitalistische klasse en helpt om het proletariaat achter deze laatste mee te voeren. Zij moest ook opnieuw onderzoeken welk materiaal er van deze oude arbeidersbeweging resteert dat de arbeidersklasse zou kunnen gebruiken, en op welke wijze. Vervolgens werden wij ertoe aangezet om te nader in overweging te nemen wat, in de arbeidersbeweging, een verworvenheid bleef en wat er, sinds het Kommunistisch Manifest, is achterhaald.

Uiteindelijk was het normaal dat wij zouden trachten de problemen te bestuderen die worden gesteld door de revolutie en het socialisme. Met dit doel hebben we een studie hebben voorgelegd over de Staat na de revolutie [3] en leggen we nu een studie ter discussie voor over het probleem van de revolutionaire partij van het proletariaat.

We moeten er aan herinneren dat dit een van de belangrijkste vraagstukken is van de revolutionaire arbeidersbeweging. Deze kwestie plaatste Marx en de marxisten tegenover de anarchisten, tegenover bepaalde sociaal-democratische en vervolgens tegenover de revolutionair-syndicalistische tendensen. Zij stond in het middelpunt van de bekommernis van Marx die, vooral heeft vastgehouden aan een kritische instelling ten opzichte van de verschillende organen die zich ‘arbeiderspartijen’, ‘socialistische partijen’, internationales en anderszins hebben genoemd. Hoewel Marx op bepaalde momenten actief deelnam aan het leven van enkele van deze organen, beschouwde hij ze altijd als politieke groepen waarin, volgens de zin van het Kommunistisch Manifest, de kommunisten zich kunnen manifesteren als ‘voorhoede van het proletariaat’. Het doel van de kommunisten was de activiteit van deze organen voort te stuwen en in hun midden elke mogelijkheid van kritiek en zelfstandige organisatie te behouden. Vervolgens ontstond de splitsing tussen de bolsjewistische en mensjewistische tendens binnen de Russische Sociaal Democratische Arbeiderspartij, rond de ideeën zoals die door Lenin werden ontwikkeld in ‘Wat te doen?’. Hetzelfde probleem stond aan de basis van de oppositie tussen de marxistische groepen die braken met de sociaaldemocratie, tussen de Radenkommunisten en de KAPD ten opzichte van de Derde Internationale. In deze volgorde van overdenking bestond ook het verschil tussen de groep van Bordiga en die van Lenin met betrekking tot de ‘eenheidsfrontpolitiek’, bepleit door zowel Lenin als Trotsky en goedgekeurd door de Kommunistische Internationale. Met betrekking tot deze kwestie blijven er uiteindelijk wezenlijke verschillen bestaan tussen verschillende groepen binnen de oppositie: tussen de ‘trotskisten’ en de ‘bordigisten’ en dit is het probleem dat het onderwerp werd van de discussies tussen alle groepen, die zich op dat moment manifesteerden.

Vandaag moeten wij opnieuw een kritisch onderzoek doen naar al deze manifestaties van de revolutionaire arbeidersbeweging. Op basis van haar evolutie - dat wil zeggen in de manifestatie van verschillende bestaande ideeën met betrekking tot dit onderwerp - moeten we een stroming afleiden die, volgens ons, het beste de revolutionaire houding uitdrukt, en het probleem voor de toekomstige revolutionaire arbeidersbeweging probeert te stellen.

Wij moeten eveneens op kritische wijze de standpunten heroverwegen die door dit probleem zijn opgerakeld, zien wat er blijvend is in de revolutionaire uitdrukking van het proletariaat, maar ook wat er verouderd is en wat de nieuwe problemen zijn, die zich stellen.

Want het is heel duidelijk dat een dergelijk werk alleen vrucht kan dragen als dit het onderwerp is van discussie tussen groepen en binnen groepen die van plan zijn om opnieuw een nieuwe revolutionaire arbeidersbeweging op te bouwen.

De studie, die vandaag wordt gepresenteerd, vormt dus een middel om aan deze discussie deel te nemen ; zij schrijft zich in deze bekommernissen in en heeft dus geen verdere pretentie, hoewel ze gepresenteerd wordt in de vorm van stellingen. Zij heeft vooral tot doel om de discussie en de kritiek te stimuleren, meer dan definitieve oplossingen te brengen. Het is een werk van onderzoek dat minder de goedkeuring of eenvoudige verwerping beoogt dan wel om andere soortgelijke werkzaamheden te stimuleren.

Deze studie heeft als wezenlijk onderwerp van zorg ‘de manifestatie van het revolutionaire bewustzijn’ van het proletariaat. Maar er zijn talrijke vragen die verbonden zijn met de kwestie van de partij en die hier slechts worden aangestipt: organisatorische problemen, problemen over de verhouding tussen de partij en organismen zoals de arbeidersraden, problemen betreffende de houding van de revolutionairen ten opzichte van de oprichting van verschillende groepen die zich erop beroepen DE revolutionaire partij te zijn en werken aan haar oprichting, de problemen die worden gesteld door de pre- en postrevolutionaire taken, enzovoort …  

Het is dus aan de militanten, die begrijpen dat de huidige taak bestaat in het doen van onderzoek naar deze verschillende problemen, om actief tussen te komen in deze discussie, ofwel door hun eigen kranten of bulletins, ofwel in dit bulletin, voor degenen die momenteel niet beschikken over een dergelijke mogelijkheid om zich uit te drukken.

De beslissende rol van het bewustzijn voor de proletarische revolutie

1. Het idee van de noodzaak van een politieke orgaan dat, actief is in het proletariaat ten behoeve van de sociale revolutie, scheen een verworvenheid te zijn in de socialistische arbeidersbeweging.

Het is waar dat de anarchisten altijd geprotesteerd hebben tegen term ‘politiek’, die aan dit orgaan wordt gegeven. Maar het anarchistische protest komt voort uit het feit dat zij de term ‘politieke activiteit’ op een zeer enge wijze opvatten. Voor hen is het synoniem voor actie voor wetgevende hervormingen: deelname aan de verkiezingen en het burgerlijke parlement, enz… Maar noch de anarchisten, noch enige andere stroming in de arbeidersbeweging ontkent de noodzaak van de hergroepering van de socialistische revolutionairen in associaties die zich, door activiteit en propaganda, wijden aan de taak om tussen te komen en de strijd van de arbeiders te oriënteren. Maar elke groep die zich aan deze taak wijdt, om de sociale strijd een bepaalde richting te geven, is een politieke groepering.

In deze zin is de ideeënstrijd van met betrekking tot het politieke of niet-politieke karakter, dat aan deze organisaties moet worden gegeven, slechts een kwestie van woorden. In wezen verbergt ze, onder de dekmantel van algemene frasen, concrete verschillen in de oriëntatie over de doeleinden en over de middelen om deze te bereiken. Met andere woorden: precies politieke verschillen.

Als er vandaag plotseling opnieuw tendensen opdoemen, die de noodzaak van een politieke orgaan van het proletariaat ter discussie stellen, is dat het gevolg van de ontaarding van de partijen die vroeger organisaties van het proletariaat waren en hun overgang te dienste van het kapitalisme: de socialistische en communistische partijen. De termen politiek en politieke partij raken op dit moment in discrediet, zelfs in burgerlijke milieus. Nochtans, wat heeft geleid tot het onmiskenbare bankroet is niet de politiek, maar BEPAALDE vormen van politiek. Aangezien de politiek niets anders is dan de oriëntatie die mensen zich geven in de organisatie van hun sociaal leven. Zich afkeren van deze activiteit betekent het opgeven van de wil om het sociale leven te oriënteren en het te veranderen, wat leidt tot het zich neerleggen bij en aanvaarden van de huidige maatschappij.

2. De notie van klasse is in wezen een historisch-politiek begrip, en niet eenvoudigweg een economische classificatie. Economisch gezien maken alle mensen, in een gegeven historische periode, deel uit van een en hetzelfde productiesysteem. De opdeling, die gebaseerd is op de onderscheiden posities die de mensen in hetzelfde systeem van productie en verdeling innemen en die het kader van dit systeem niet overschrijden, kan niet het postulaat worden van de historische noodzaak om aan dit systeem voorbij te gaan. De opdeling in economische categorieën is dus slechts een moment van de permanente interne tegenspraak die zich met het systeem ontwikkelt, maar die gevangen blijft binnen de grenzen ervan. De historische tegenspraak is als het ware extern, in de zin dat zij zich verzet tegen alles van het systeem, genomen als een geheel. Deze tegenspraak drukt zich uit in de vernietiging van het bestaande maatschappelijk systeem en zijn vervanging door een ander, dat op een nieuwe productiewijze is gebaseerd. De klasse is de verpersoonlijking van deze historische tegenspraak en tegelijkertijd de maatschappelijk-menselijke kracht tot haar verwezenlijking

Het proletariaat bestaat slechts als klasse, in de volle zin van het woord, in de oriëntatie die het geeft aan zijn strijd, niet met het oog op de verbetering van zijn levensomstandigheden binnen het kapitalistische systeem, maar in zijn tegenstelling tot de bestaande sociale orde. De overgang van de categorie naar de klasse, van de economische strijd naar de politieke strijd, is geen evolutionair proces, maar een in zichzelf besloten onafgebroken ontwikkeling, waardoor de historische klassentegenstelling automatisch en natuurlijk aan de oppervlakte komt, na lang tijd in de economische positie van de arbeiders te zijn opgesloten. De overgang van de ene naar de andere vindt plaats via een dialectische sprong. Hij bestaat uit de bewustwording van de historische noodzaak van de verdwijning van het kapitalistische systeem. Deze historische noodzaak valt samen met het streven van het proletariaat om zich te bevrijden van zijn uitbuitingsvoorwaarde en zit erin vervat.

3. Alle sociale veranderingen in de geschiedenis hadden als beslissende fundamentele voorwaarde de ontwikkeling van de productiekrachten die onverenigbaar werden met de te nauwe structuur van de oude maatschappij. De onmogelijkheid om de productiekrachten nog langer te beheersen, die het kapitalisme heeft ontwikkeld, veroorzaakt zijn eigen einde en de reden voor zijn ineenstorting. Zo brengt hij de voorwaarde en de historische rechtvaardiging dichterbij van zijn overstijging door het socialisme.

Maar behalve deze voorwaarde, blijven de verschillen tussen de voorafgaande revoluties (met inbegrip van de burgerlijke revolutie) en de socialistische revolutie, beslissend en vereisen daarom een diepgaande studie van de kant van de revolutionaire klasse.

Voor de burgerlijke revolutie, bijvoorbeeld, vinden de productiekrachten, die onverenigbaar zijn met het feodalisme, de voorwaarde voor hun ontwikkeling nog binnen een systeem, gebaseerd op eigendom van een bezittende klasse. Vandaar dat de economische basis van het kapitalisme zich langdurig en langzaam ontwikkelt binnen de feodale wereld. De politieke revolutie volgt het economische gegeven en geeft er zijn zegen aan. Daarom heeft de bourgeoisie ook geen dringende behoefte aan een bewustzijn van de economische en sociale beweging. Haar optreden wordt op een directe manier voortgestuwd door de druk van de wetten van de economische ontwikkeling, die haar beïnvloeden als blinde krachten van de natuur en die haar wil bepalen. Haar bewustzijn blijft een factor van tweede rang. Hij komt na de feiten. Hij is meer registratie dan oriëntatie. De burgerlijke revolutie situeert zich in deze prehistorie van de mensheid waar de nog weinig ontwikkelde productiekrachten de mensen domineren.

Het socialisme is daarentegen gebaseerd op een ontwikkeling van de productiekrachten, die onverenigbaar zijn met iedere vorm van individueel of maatschappelijk eigendom van een klasse. Derhalve kan het socialisme geen economische grondslagen vestigen binnen de kapitalistische maatschappij. De politieke revolutie is de eerste voorwaarde voor een socialistische oriëntatie van de economie en de maatschappij. Vanwege dit feit kan het socialisme zich, eveneens, slechts realiseren door het bewustzijn van de uiteindelijke doelen van de beweging, door het bewustzijn van de middelen om het te realiseren en door de bewuste wil tot handelen. Het socialistische bewustzijn GAAT VOORAF AAN en BEPAALT de revolutionaire klasse-actie. De socialistische revolutie is het begin van de geschiedenis, waarin de mens is geroepen om de productiekrachten te beheersen, die reeds sterk zijn ontwikkeld, en deze heerschappij is precies het doel dat de socialistische revolutie zich stelt.

4. Omwille van deze reden zijn alle pogingen om het socialisme te realiseren, op basis van praktische hervormingen binnen het kapitalisme, door de aard van het socialisme zelf, gedoemd tot mislukking. Het socialisme vereist, in termen van tijd, een vergevorderde ontwikkeling van de productiekrachten en, in termen van ruimte, de gehele aarde en de allereerste voorwaarde is de bewuste wil van de mensen. De experimentele demonstratie van het socialisme binnen de kapitalistische maatschappij kan, in het beste geval, het niveau van de utopie niet overschrijden. En het vasthouden aan deze weg leidt van de utopie tot een standpunt ter behoud en versterking van het kapitalisme [3]. Het socialisme binnen de kapitalistische overheersing kan slechts een theoretische demonstratie zijn, zijn materiele verwezenlijking kan slechts de vorm krijgen van een ideologische kracht, en zijn realisering kan alleen plaatsvinden door middel van de revolutionaire strijd van het proletariaat tegen de bestaande maatschappelijke orde.

En aangezien het bestaan van het socialisme zich allereerst slechts kan voordoen in het socialistisch bewustzijn, heeft de klasse die het draagt en het verpersoonlijkt slechts een historisch bestaan door dit bewustzijn. De vorming van het proletariaat als historische klasse is niets anders dan de vorming van zijn socialistisch bewustzijn. Dit zijn twee aspecten van hetzelfde historisch proces, die niet afzonderlijk te vatten zijn, omdat de ene niet bestaat zonder de andere.

Het socialistisch bewustzijn vloeit niet voort uit het economische positie van de arbeiders, het is geen afspiegeling van hun toestand als loonarbeiders. Vanwege deze reden smeedt het socialistisch bewustzijn zich niet spontaan en gelijktijdig in de hersenen van alle arbeiders en alleen maar in hun hersenen. Het socialisme als ideologie verschijnt gescheiden en parallel met de economische strijd van de arbeiders. Zij brengen elkaar niet voort, en ofschoon ze elkaar wederzijds beïnvloeden en elkaar in hun ontwikkeling bepalen, vinden beide hun wortels in de historische ontwikkeling van de kapitalistische maatschappij.

De vorming van de klasse-partij in de geschiedenis

5. Als de arbeiders (volgens de uitdrukking van Marx en Engels) alleen ‘een klasse op zichzelf en voor zichzelf’ worden door de socialistische bewustwording, kan men zeggen dat het proces van de opbouw van de klasse samenvalt met  het proces van vorming van socialistische revolutionaire militante groepen. De partij van het proletariaat is geen selectie uit, niet op de eerste plaats een ‘delegatie’ van de klasse, maar de wijze van bestaan en leven van de klasse zelf. Net zozeer als men de materie niet kan begrijpen buiten haar beweging, zo kan men tot de klasse niet vatten buiten haar tendens zich in politieke organen te vormen. “De organisatie van het proletariaat als klasse, derhalve als politieke partij” (Kommunistisch Manifest) is geen toevallige formule, maar spreekt de diepe gedachte uit van Marx-Engels. Een eeuw aan ervaring heeft op magistrale wijze de geldigheid bevestigd om het begrip klasse op deze wijze op te vatten.

6. Het socialistische bewustzijn ONTSTAAT niet via een spontane voortbrenging maar REPRODUCEERT zich onophoudelijk: als het eenmaal is ontstaan dan wordt het, in zijn tegenstelling tot de bestaande kapitalistische wereld, het actieve principe dat zijn eigen ontwikkeling bepaalt en versnelt, in en door de actie. Deze ontwikkeling wordt echter bepaald en beperkt door de tegenspraken van het kapitalisme. In deze zin is het standpunt van Lenin over ‘het socialistische bewustzijn dat door de partij bij de arbeiders wordt ingebracht’ in tegenspraak met het standpunt van Rosa over de ‘spontaniteit’ van de bewustwording, welke ontstaat wordt in de loop van de beweging, die begint met de economische strijd en uitloopt op een revolutionaire socialistische strijd, zeer zeker meer exact. Ondanks haar democratische schijn verbergt de stelling van de ‘spontaniteit’, wat de inhoud betreft, een mechanistische tendens, een streng economisch determinisme. Ze gaat uit van een oorzakelijk verband: het socialistische bewustzijn zou slechts het gevolg zijn van een eerste beweging, te weten, de economische strijd van de arbeiders, waardoor het zou worden voortgebracht. Het zou, onder meer, van fundamenteel passieve aard zijn ten opzichte van de economische gevechten, die het actieve element zullen zijn. De opvatting van Lenin geeft aan het socialistische bewustzijn en aan de Partij, die haar vorm belichaamt, het karakter terug van een fundamenteel actieve factor en principe. Ze maakt zich niet los van het leven en de beweging, maar is daarin besloten.

7. De fundamentele moeilijkheid van de socialistische revolutie is gelegen in deze complexe en tegenstrijdige situatie: enerzijds kan de revolutie slechts plaatsvinden door het BEWUSTE optreden van de GROTE MEERDERHEID van de arbeidersklasse, anderzijds stuit deze bewustwording op de omstandigheden waaraan de arbeiders in de kapitalistische maatschappij zijn onderworpen en die, onder de arbeiders, de bewustwording van hun revolutionaire historische taak onophoudelijk verhinderen en vernietigen. Deze moeilijkheid kan absoluut niet alleen door de theoretische propaganda overwonnen worden, onafhankelijk van de historische conjunctuur. Maar de oplossing voor deze moeilijkheid zal, nog minder dan door de zuivere propaganda, gevonden kunnen worden in de economische strijd van de arbeiders. Overgelaten aan hun eigen interne ontwikkeling, kunnen de gevechten van de arbeiders tegen de kapitalistische uitbuitingsvoorwaarden hoogstens leiden tot opstandige uitbarstingen, dat wil zeggen: tot negatieve reacties, maar die absoluut ontoereikend zijn voor hun positieve activiteit tot sociale verandering; iets dat alleen mogelijk is door het bewustzijn van het doel van de beweging. Deze factor kan slechts worden gevormd door het politieke aspect van de klasse, dat zijn theoretische inhoud niet ontwikkelt vanuit de toevalligheden en het particularisme van de economische positie van de arbeiders, maar vanuit de ontwikkeling van de historische mogelijkheden en de noodzaak. Enkel de tussenkomst van deze factor stelt de klasse in staat om over te gaan van het vlak van de negatieve reactie op het vlak van het positieve handelen, van de opstand naar de revolutie.

8. Maar het zou absoluut verkeerd zijn deze organen, deze manifestaties van het bewustzijn en van het bestaan van de klasse te willen vervangen door de klasse zelf en de klasse louter te beschouwen als een vormeloze massa, die bedoeld is om als materiaal te dienen voor deze politieke organen. Dat zou de revolutionaire opvatting van het verband tussen het bewustzijn en het zijn, tussen de partij en de klasse vervangen door een militaristische opvatting. De historische functie van de partij is niet die van een Generale Staf die de actie van de klasse leidt als een leger, dat als zodanig het definitieve doel en de directe doelen van de operaties negeert. Hiermee zou de klassebeweging beschouwd worden als ‘een geheel van de manoeuvres’. De socialistische revolutie is in geen enkel opzicht vergelijkbaar met de militaire activiteit. Haar verwezenlijking wordt bepaald door het bewustzijn welke de arbeiders zelf hebben, en die hun eigen besluiten en hun eigen acties bepalen.

De Partij handelt dus niet in plaats van de klasse. Zij eist niet het ‘vertrouwen’ op in de burgerlijke zin van het woord, dat wil zeggen een delegatie aan wie het lot - en de bestemming - van de maatschappij wordt toevertrouwd. Zij heeft alleen als historische functie haar invloed aan te wenden opdat de klasse in staat gesteld wordt om zelf het bewustzijn te verwerven van haar missie, haar doeleinden en middelen die de grondslagen vormen voor haar revolutionaire handelen.

9. Met dezelfde kracht als er moet worden gestreden tegen deze opvatting van de Partij als de Generale Staf, die handelt in naam en in plaats van de klasse, moet ook de andere opvatting verworpen worden die, uitgaande van het feit dat “de emancipatie van de arbeiders het werk van de arbeiders zelf” is (De Inhuldigingsrede van Eerste Internationale), iedere rol van de militant en de revolutionaire partij ontkent. Onder het zeer lofwaardige voorwendsel om niet hun wil te willen opleggen aan de arbeiders, ontwijken deze militanten hun taak, ontvluchten ze hun eigen verantwoordelijkheid en plaatsen ze de revolutionairen aan de staart van de beweging van de arbeiders.

De eersten plaatsen zich buiten de klasse door haar te ontkennen en door in haar plaats op te treden, de tweede zetten zich niet minder buiten de klasse, door de functie te ontkennen die eigen is aan de klasse-organisatie die de partij is, door haar eigen bestaan als revolutionaire factor te ontkennen en door zichzelf uit te sluiten door het verbod dat zij opleggen aan hun eigen handelen.

10. Een juiste opvatting van de voorwaarden voor de socialistische revolutie moet vertrekken van de volgende elementen en ze omvatten:

  1. Het socialisme is slechts een noodzaak vanwege het feit dat de ontwikkeling, die door de productiekrachten wordt bereikt, niet meer verenigbaar is met een maatschappij die verdeeld is in klassen.
  2. Deze noodzaak kan alleen werkelijkheid worden door de wil en het bewuste optreden van de onderdrukte klasse, waarvan de sociale bevrijding samenvalt met de bevrijding van de mensheid van haar vervreemding, en van de productiekrachten waaraan zij tot nu toe is onderworpen.
  3. Aangezien het socialisme zowel een objectieve noodzaak als een subjectieve wil vereist, kan het zich slechts uitdrukken in de revolutionaire ACTIE, die bewust is van haar doel.
  4. de revolutionaire activiteit is niet te begrijpen zonder een revolutionair programma. Eveneens is de uitwerking van het programma onafscheidelijk van deze activiteit. En omdat de revolutionaire Partij “een orgaan van doctrine en een wil tot actie” (Bordiga) is, is zij de meest uitgesproken concretisering van het socialistische bewustzijn, en het fundamentele element van zijn realisatie.

11. De tendens tot oprichting van de Partij van het proletariaat vindt plaats op het moment dat de kapitalistische maatschappij ontstaat. Maar zolang de historische voorwaarden voor het socialisme niet voldoende ontwikkeld zijn, kan de ideologie van het proletariaat, net zoals de opbouw van de Partij, slechts in het embryonale stadium bestaan. Het was pas met de ‘Bond van de Kommunisten’ dat er voor de eerste keer een volwassen politieke organisatie van het proletariaat ontstond.

Wanneer men de ontwikkeling van de oprichting van de partijen van de klasse nauwkeurig onderzoekt, blijkt direct dat de organisatie in partijen geen constante is maar, daarentegen, periodes van grote ontwikkeling doormaken die worden afgewisseld met een andere periodes, waarin de Partij verdwijnt. Het organische bestaan van de Partij schijnt dus niet alleen af te hangen van de wil van de personen, die haar vormen. Het zijn de objectieve omstandigheden die haar bestaan bepalen. Aangezien de partij voornamelijk een orgaan van revolutionaire klasse-actie is, kan zij slechts bestaan in situaties waarin deze aan de oppervlakte komt. Bij afwezigheid van de voorwaarden voor optreden van de arbeidersklasse (economische en politieke stabiliteit van het kapitalisme, of na diepe nederlagen in de arbeidersstrijd), kan de partij niet blijven bestaan. Ze valt organisch uit elkaar. Maar als ze blijft bestaan, dat wil zeggen om een invloed uit te blijven oefenen, dan moet ze zich aanpassen aan de nieuwe omstandigheden die de revolutionaire activiteit ontkennen. In dat geval krijgt de Partij onvermijdelijk een nieuwe inhoud. Ze wordt conformistisch ; oftewel: zij houdt op de partij van de revolutie te zijn.

Marx heeft, beter dan alle anderen, de voorwaarden voor het bestaan van de Partij begrepen. Bij twee gelegenheden trad hij op als degene die de grote organisatie ontbond: de eerste keer in 1851, na de nederlaag van de revolutie en de triomf van de reactie in Europa, en de tweede keer in 1873, na de nederlaag van de Commune van Parijs, sprak hij zich openlijk uit voor de ontbinding. De eerste keer, van de Bond van de Kommunisten, en de tweede keer van de Eerste Internationale.

De huidige taak voor de revolutionaire militanten

12. De ervaring van Tweede Internationale bevestigt de onmogelijkheid om de partij van het proletariaat te handhaven in langdurige periode van een niet-revolutionaire situatie. De definitieve deelname van de partijen van Tweede Internationale aan de imperialistische oorlog van 1914 heeft slechts de lange periode van ontaarding van die organisatie geopenbaard. Het binnendringen en doordringen van de ideologie van de kapitalistische klasse, iets wat altijd mogelijk is in de politieke organisatie van het proletariaat, nemen, in periodes van langere stagnatie en teruggang van de klassestrijd, een zodanige omvang aan dat de ideologie van de bourgeoisie de plaats gaat innemen van die van het proletariaat, en dat de partij zich onvermijdelijk ontdoet van de zijn oorspronkelijke klasse-inhoud om daarna het instrument van de klasse-vijand te worden.

De geschiedenis van de kommunistische partijen van de Derde Internationaal heeft opnieuw de onmogelijkheid bewezen om de partij te redden in een periode van revolutionaire teruggang en van zijn ontaarding in zo’n periode.

13. Om deze redenen kan de vorming van partijen, zoals die van een Internationale door trotskisten sinds 1935 en de recente oprichting van een Internationalistische Kommu­nistische Partij (PCI) in Italië, vanwege hun kunstmatige vorming, slechts ondernemingen zijn die tot verwarring en opportunisme leiden. In plaats van momenten te zijn in de oprichting van de toekomstige Partij van de klasse, zijn deze formaties hinderpalen en brengen haar in diskrediet door de karikatuur die zij ervan voorstellen. Verre van een rijping van het bewustzijn uit te drukken, en voorbij te gaan aan het oude programma, veranderen ze deze in dogma's. Ze beperken zich tot het reproduceren het oude programma en worden tot gevangenen van deze dogma's. Het is dat ook helemaal niet verwonderlijk dat deze formaties de achterhaalde en voorbij gestreefde standpunten van de oude Partij hernemen en ze nog slechter maken, zoals wordt aangetoond door de tactiek van het parlementarisme, het syndicalisme, enzovoort.

14. Maar de breuk in het organisatorische bestaan van de Partij betekent geen breuk in de ontwikkeling van de ideologie van klasse. De revolutionaire teruggang is in de eerste plaats een uiting van de onrijpheid van het revolutionaire programma. De nederlaag is het signaal voor de noodzaak om een kritische heroverweging van voorafgaande programmatische standpunten te ondernemen, en de verplichting er aan voorbij te gaan op basis van de levende ervaring van de strijd.

Dit positieve kritische werk van programmatische verdieping wordt voortgezet door organen die voortkomen uit de oude Partij. Zij vormen het actieve element in de periode van teruggang voor de oprichting van de toekomstige partij in het geval er zich een periode van een nieuwe revolutionaire opgang zich voordoet. Deze organen worden gevormd door groepen of fracties van de linkerzijde, die afkomstig zijn uit de partij, na de organisatorische ontbinding of zijn ideologische vervreemding van de laatste. Voorbeelden daarvan zijn de Fractie van Marx in de periode die verliep van de ontbinding van de Bond van Kommunisten tot aan de oprichting van de Eerste Internationale, de linkse stromingen in de Tweede Internationale (gedurende de Eerste Wereldoorlog) en die aan de basis lagen van de nieuwe partijen en de [Derde] Internationale in 1919 ; dat waren eveneens de fracties van de Linkerzijde en de groepen die hun revolutionaire werkzaamheid voortzetten, na de ontaarding van de Derde Internationale. Hun bestaan en hun ontwikkeling vormen de voorwaarde voor de verrijking van het programma van de revolutie en de wederopbouw van de partij van morgen.

15. Als de oude partij eenmaal in de greep is van en overgegaan is naar de vijandige klasse, houdt ze definitief op een milieu te zijn waar de revolutionaire gedachte wordt uitgediept en ontwikkeld en waar militanten van het proletariaat zich kunnen vormen. Een dergelijke partij leidt zowel tot onkundigheid ten aanzien van de grondslag van het begrip partij als tot de verwachting dat de stromingen, afkomstig uit de sociaaldemocratie of het stalinisme, zouden kunnen dienen als bouwmateriaal voor de nieuwe klasse-partij. De Trotskisten, die aanhaken bij de partijen van de Tweede Internationale of de  scijnheilige praktijk voortzetten van infiltratie in deze partijen, om in dit anti-proletarische milieu ‘revolutionaire’ stromingen te verwekken, waarmee ze dan vervolgens een nieuwe partij van het proletariaat zouden kunnen vormen, laten daarmee zien dat zijzelf slechts een dode stroming zijn, een uitdrukking van een voorbije en niet een toekomstige beweging.

Net zoals de nieuwe Partij van de revolutie niet kan worden opgericht op basis van een programma dat door de gebeurtenissen is voorbijgestreefd, zo ook kan zij ook niet worden opgebouwd met elementen die organisch verbonden blijven aan organisaties, die voor altijd hebben opgehouden deel van arbeidersklasse uit te maken.

16.  De geschiedenis van de arbeidersbeweging heeft nooit een meer sombere periode en een diepere teruggang van het revolutionaire bewustzijn gekend dan in de huidige periode. Als de economische uitbuiting van de arbeiders een absoluut ontoereikende voorwaarde blijkt te zijn voor de bewustwording van hun historische taak, ziet het ernaar uit dat deze bewustwording oneindig moeilijker is dan de revolutionaire militanten dachten. Opdat het proletariaat zich zou kunnen herpakken, moet de mensheid misschien de nachtmerrie van de derde wereldoorlog ondergaan en daarmee de verschrikkingen van een wereld in chaos. Misschien moet het proletariaat op een tastbare wijze geplaatst wordt voor het dilemma: sterven of zich redden door de revolutie, opdat het de voorwaarde zou kunnen vinden voor herwinnen van zijn zelfcontrole en zijn bewustzijn.

17.  In verband met deze stelling, is het niet aan ons om onderzoek te doen naar de precieze omstandigheden, die de bewustwording van het proletariaat zullen toelaten, noch naar voorwaarden voor de groepering en de eenheidsorganisatie, die het proletariaat zal voortbrengen ten behoeve van zijn revolutionaire strijd. Wat wij op dit vlak op besliste wijze kunnen vooropstellen, en wat de ervaring van de dertig laatste jaren ons machtigt om te doen, is dat noch de economische eisen, noch de hele reeks van de zogenaamde ‘democratische’ eisen (parlementarisme, recht van de naties op zelfbeschikking, enzovoort), kunnen dienen als grondslag voor het historische handelen van het proletariaat. Wat betreft de vormen van organisatie blijkt, met nog meer duidelijkheid, dat het niet de vakbonden kunnen zijn, met hun verticale, professionele, corporatistische structuur. Al deze vormen van organisatie behoren tot het verleden van de arbeidersbeweging en moeten naar het museum van de geschiedenis worden verwezen. In de praktijk moeten zij absoluut verworpen en overstegen worden. De nieuwe organisaties zullen eenheidsorganisaties zijn, dat wil zeggen organisaties die de grote meerderheid van de arbeiders omvatten en de bijzonderheden van de beroepsbelangen overschrijden. Hun grondslag zal gebaseerd zijn op het maatschappelijk vlak, hun structuur op de locatie. De arbeidersraden, zoals die in 1917 in Rusland en in 1918 in Duitsland plotseling zijn verrezen, blijken de nieuwe soort van eenheidsorganisatie van de klasse te zijn. Niet de verjonging van de vakbonden, maar dit soort arbeidersraden, zullen door de arbeiders worden beschouwd als de meest aangewezen vorm van hun organisatie.

Maar welke die nieuwe vormen van eenheidsorganisatie van de klasse ook zullen zijn, dit verandert in geen enkel opzicht het probleem van de noodzaak van het politieke orgaan, dat gevormd wordt door de Partij, noch de beslissende rol die zij speelt. De partij zal de bewuste factor in de klasse-actie blijven. Zij is de absoluut noodzakelijke primaire ideologische krachtbron voor het revolutionaire optreden van het proletariaat. In de sociale actie speelt zij een rol, die overeenkomt met de energie in de productie. De wederopbouw van dit klasse-orgaan wordt bepaald door een tendens, die aan het licht komt in de arbeidersklasse, als deze breekt met de kapitalistische ideologie en als deze zich op praktische wijze in strijd gaat tegen het bestaande regime. Tegelijkertijd vormt deze heroprichting een voorwaarde voor versnelling en verdieping van deze strijd en de beslissende voorwaarde voor haar zege.

18. Uit de afwezigheid van de voorwaarden, die vereist zijn voor de oprichting van de partij, moet niet worden afgeleid dat elke directe activiteit van de revolutionaire militant nutteloos of onmogelijk is. De militant moet geen keuze maken tussen het holle ‘activisme’ van de ‘partij-fetisjisten’ en de individuele afzondering, tussen het avonturisme en het machteloze pessimisme, maar moet beiden bestrijden als even vreemd aan de revolutionaire geest en schadelijk voor de zaak van de revolutie. Hij moet eveneens de voluntaristische opvatting van de militante activiteit verwerpen, welke zich presenteert als de enige factor die de beweging van de klasse bepaalt, evenals de mechanistische opvatting van de partij, die haar beschouwt als een eenvoudige passieve afspiegeling van de beweging. De militant moet zijn activiteit beschouwen als een van de factoren die, in de wisselwerking met de andere, het optreden van de klasse bedingt en bepaalt. Uitgaande van deze opvatting vindt de militant de grondslag van de noodzaak en de waarde van zijn activiteit alsmede de grens van zijn mogelijkheden en reikwijdte. Zijn activiteit aanpassen aan de voorwaarden van de bestaande conjunctuur is de enige manier om haar efficiënt en vruchtbaar te maken.

19. De wil om, in alle haast en ten koste van alles, de nieuwe klasse-partij op te richten, ondanks de ongunstige objectieve voorwaarden en door deze geweld aan te doen, is de uitdrukking van een avonturistisch en kinderachtig voluntarisme en een foutieve beoordeling van de situatie en zijn directe vooruitzichten, en tenslotte van een totale miskenning van het begrip partij en de verhouding tussen de partij en de klasse. Derhalve waren al deze pogingen onvermijdelijk gedoemd tot mislukking. In het beste geval zijn ze er slechts in geslaagd om opportunistische groeperingen te creëren die zich laten meeslepen in het kielzog van de grote partijen van de Tweede en Derde Internationale. De enige reden die hun bestaan dan rechtvaardigt is slechts de ontwikkeling, in hun midden, van een kapelletjes- en sektegeest.

Aldus worden al deze organisaties, in hun positivisme, door hun ‘directe activisme’, niet alleen gegrepen door het raderwerk van het opportunisme, maar brengen in hun negatief ook een bekrompenheid voort die eigen is aan sektes, een parochiaal patriottisme, een angstige en bijgelovige aanhankelijkheid hun de ‘leiders’, aan de karikaturale reproductie van het spel van de grote organisaties, aan de verafgoding van organisatieregels en de onderwerping aan een ‘vrijwillig aanvaarde’ discipline welke, omgekeerd evenredig tot het aantal, meer tiranniek en ontoelaatbaar wordt.

Het gevolg is dat de kunstmatige en vroegtijdige oprichting van de partij leidt zowel tot de ontkenning van de opbouw van de politieke klasse-organisatie, als tot de vernietiging van de kaders en het verlies, op min of meer korte termijn maar onvermijdelijk, van militanten, die versleten, uitgeput, verloren en volledig ontmoedigd raken.

20. De verdwijning van de Partij, ofwel door haar inkrimping en haar organisatorisch uiteenvallen, zoals het geval was bij de Eerste Internationale, ofwel door zijn overgang ten dienste van het kapitalisme, zoals het geval was voor de partijen van Tweede en Derde Internationale, brengt, zowel in het ene als het andere geval, het einde van een periode in de revolutionaire strijd van het proletariaat tot uitdrukking. De verdwijning van de partij is dan onvermijdelijk en geen enkel voluntarisme of aanwezigheid van een min of meer geniale leider kan dit verhinderen.

Marx en Engels hebben tweemaal de organisatie van het proletariaat, aan wier leven zij op een doorslaggevende wijze hebben deelgenomen, zien breken en afsterven. Lenin en Luxemburg zijn getuige geweest, vol machteloosheid, van het verraad van de grote sociaaldemocratische partijen. Trotsky en Bordiga hebben niets kunnen veranderen aan de ontaarding van de kommunistische partijen en hun verandering in een reusachtige machines van het kapitalisme, dat wij sindsdien kennen.

Deze voorbeelden leren ons niet de zinloosheid van de Partij, zoals een oppervlakkige en fatalistische analyse beweert, maar alleen dat de noodzakelijke Klasse-partij niet bestaat in de zin van een onafgebroken en stijgende lijn, maar dat haar bestaan niet altijd mogelijk is. Haar ontwikkeling en haar bestaan beantwoordt aan en is nauw verbonden met de klassestrijd van het proletariaat, die haar doet ontstaan en die haar tot uitdrukking brengt. Daarom heeft de strijd van de revolutionaire militanten binnen de partij, in de loop van de periode van ontaarding en voor haar dood als arbeiderspartij, een revolutionaire betekenis, maar niet die vulgaire betekenis die de verschillende trotskistische opposities aan haar hebben gegeven. Voor deze laatsten ging het om haar herstel, en om haar te herstellen moest de organisatie en haar eenheid vooral niet in gevaar worden gebracht.

Voor hen ging het erom de organisatie in haar voormalige pracht te handhaven, terwijl juist de objectieve omstandigheden dit niet toelieten en de verlopen pracht van de organisatie zich slechts kon handhaven ten koste van een voortdurende en groeiende vervorming van haar revolutionaire en klasse-aard. Het zijn organisatorische maatregelen waarin zij het middel vinden om de organisatie te redden, zonder te begrijpen dat de organisatorische ineenstorting altijd de uitdrukking is en de afspiegeling van een periode van revolutionaire teruggang en vaak een oplossing is die de voorkeur verdient boven haar overleving. In ieder geval wat de revolutionairen moeten redden is niet de organisatie, maar haar klasse-ideologie die, met de ondergang van de organisatie, gevaar loopt te vergaan.

Omdat men de objectieve oorzaken van het onvermijdelijke verlies van de oude partij niet begreep, kon men de taak van de militanten in deze periode niet begrijpen. Uit de mislukking om de oude klasse-partij te redden, trokken ze de conclusie dat het noodzakelijk was om onmiddellijk een nieuwe partij op te richten. Dat onbegrip kon enkel leiden tot de toename van het avonturisme en het geheel gebaseerd op een voluntaristische opvatting van de partij.

Een juiste studie van de werkelijkheid toont aan dat de dood van de oude partij juist inhoudt dat het onmogelijk is om onmiddellijk een nieuwe partij op te richten ; het betekent namelijk dat de noodzakelijke voorwaarden voor welke partij dan ook, zowel oude als nieuwe, in de huidige periode niet bestaan.

In zo'n periode kunnen alleen kleine revolutionaire groepen blijven voortbestaan die minder een organisatorische dan ideologische voortzetting waarborgen, die in hun midden de voorbijgegane ervaring van de beweging en de klassenstrijd samenvatten, die de koppeling vertegenwoordigen tussen de partij van gisteren en die van morgen, tussen de climax van de strijd en de rijpheid van het klassebewustzijn in de periode van de voorbije stroom die gaat naar zijn overschrijding in de nieuwe periode van de stroom in de toekomst. In deze groepen wordt het ideologische leven van de klasse, de zelfkritiek van haar strijd, de kritische heroverweging van haar voorafgaande ideeën, de uitwerking van haar programma, de rijping van haar bewustzijn en de vorming van nieuwe kaders van militanten met het oog op de volgende stap in zijn revolutionaire aanval voortgezet.

21. De huidige periode, waarin we leven, is het product, aan de ene kant van de nederlaag van de eerste grootse revolutionaire golf van het internationale proletariaat, die een einde te maakte aan de eerste imperialistische oorlog en die haar hoogtepunt bereikte in de Oktoberrevolutie van 1917 in Rusland en in de Spartacusbeweging van 1918-1919, en aan de andere kant van de diepgaande veranderingen in de economisch-politieke structuur van het kapitalisme, die evolueert naar zijn ultieme en vorm van verval, het staatskapitalisme. Bovendien bestaat er een dialectische relatie tussen deze evolutie van het kapitalisme en de nederlaag van de revolutie.

Ondanks hun heldhaftige strijdwil, ondanks de permanente en onoverkomelijke crisis van het kapitalistische systeem en de wonderbaarlijke en voortdurende verergering van de levensomstandigheden van de arbeiders, konden het proletariaat en zijn voorhoede niet het hoofd bieden aan de tegenaanval van het kapitalisme. Zij vonden niet het klassieke kapitalisme tegenover zich en werden daardoor verrast door de veranderingen. Want deze stelden problemen waarop zij, noch theoretisch noch politiek, waren voorbereid. Het proletariaat en zijn voorhoede, die lange tijd het kapitalisme hadden verward met het particulier eigendom van de productiemiddelen, en het socialisme met staatseigendom, waren ontspoord en ontredderd geraakt door de tendensen van het moderne kapitalisme naar staatsconcentratie van de economie en haar planning. Een reusachtige meerderheid van de arbeiders waren gewonnen voor het idee dat deze evolutie een originele manier was tot verandering van de maatschappij van het kapitalisme naar het socialisme. Zij hebben hun ziel aan deze onderneming verpand, zij hebben hun historische taak opgegeven en zijn de betrouwbaarste vaklui geworden voor het behoud van de kapitalistische maatschappij.

Dat zijn de historische omstandigheden die het proletariaat zijn huidige vorm geven. Zolang deze voorwaarden de overhand hebben, zolang de ideologie van het staatskapitalisme de hersenen van de arbeiders beheerst, zal er geen sprake kunnen zijn van wederopbouw van de klasse-partij. Alleen door bloedige rampen, die de fase van het staatskapitalisme kenmerken, zal het proletariaat de kloof bevatten, die het bevrijdende socialisme scheidt van het huidige monsterlijke staatskapitalistische regime.  Alleen als er in zijn midden een groeiende tendens ontstaat om zich los te maken van deze ideologie, die het vernietigd en gevangen houdt, dan pas zal opnieuw de weg opengaan naar “de organisatie van het proletariaat als klasse, derhalve als politieke partij”. Deze etappe zal des te sneller en gemakkelijker door het proletariaat genomen kunnen worden als de revolutionaire kernen de vereiste theoretische inspanning hebben gedaan die een antwoord geven op de nieuwe problemen die verbonden zijn met het staatskapitalisme en zo het proletariaat hebben helpen om zijn klasse-oplossing en de middelen voor haar verwezenlijking terug te vinden.

22. In de huidige periode kunnen de revolutionaire militanten slechts blijven bestaan door de vorming van kleine groepen die zich wijden aan een geduldig werk van propaganda, dat noodzakelijkerwijs in zijn omvang beperkt is, tegelijk met een hardnekkige inspanning op het gebied van onderzoek en theoretische opheldering.

Deze groepen zullen zich slechts aan deze taak kunnen wijden door contact te zoeken met andere groepen op nationaal en internationaal niveau, op basis van afgebakende criteria van de klasse-grenzen. Alleen deze contacten en hun vermeerdering, met het oog op de confrontatie van standpunten en de opheldering van de problemen, zullen de groepen en militanten in staat stellen om zich, zowel lichamelijk als politiek, te verzetten tegen de verschrikkelijke druk van het kapitalisme in de huidige periode en ervoor te zorgen dat alle inspanningen een reële bijdrage vormen tot de ontvoogdingsstrijd van het proletariaat.

De Partij van morgen

23. De Partij kan geen eenvoudige kopie zijn van die van gisteren. Zij kan niet worden opgebouwd, gebaseerd op een ideaal model uit het verleden. Evenals haar programma, zijn haar organische structuur en de verhouding die ontstaat tussen haar en het geheel van de klasse, gebaseerd op een synthese van de voorgaande ervaring en de nieuwe, meer gevorderde omstandigheden van het huidige stadium. De Partij volgt de evolutie van de klassestrijd en elk stadium van de geschiedenis komt overeen met een bepaald type van politieke organisatie van het proletariaat.

Bij de opkomst van het moderne kapitalisme, in de eerste helft van de 19e eeuw, was de arbeidersklasse nog in haar vormingsfase en voerde plaatselijke en sporadische gevechten, die slechts konden leiden tot het ontstaan van doctrinaire scholen, sekten en bonden. De Bond van de Kommunisten was de meest gevorderde uitdrukking van deze periode evenals haar ‘Manifest’ en haar oproep van “proletariërs aller landen, verenigt u”, waarmee zij de daaropvolgende periode aankondigde.

De Eerste Internationale stemde overeen met de daadwerkelijke verschijning van het proletariaat op het toneel van de sociale en politieke strijd in de voornaamste landen van Europa. Ze groepeerde eveneens alle georganiseerde krachten van de arbeidersklasse, haar meest diverse ideologische tendensen. De Eerste Internationale verenigde zowel alle stromingen als alle aangrenzende aspecten van de arbeidersstrijd: economisch, educatief, politiek en theoretisch. Zij vormde het hoogtepunt van de EENHEIDSORGANISATIE van de arbeidersklasse, in heel haar verscheidenheid.

De Tweede Internationale vormde een etappe in het onderscheiden van de economische strijd en de politiek-sociale strijd van de arbeiders. In deze periode, van volle ontplooiing van de kapitalistische maatschappij, vormde de Tweede Internationale zowel de organisatie van de strijd voor hervormingen en politieke veroveringen, de politieke bevestiging van het proletariaat, als een hoger stadium in de ideologische afbakening binnen het proletariaat, door de theoretische grondslagen van haar revolutionaire historische missie te preciseren en uit te werken.

De Eerste Wereldoorlog betekende de historische crisis van het kapitalisme en de het begin van zijn fase van neergang. De socialistische revolutie ging vanaf dat moment over van het niveau van de theorie naar het niveau van de praktische toepassing. Onder het vuur van de gebeurtenissen was het proletariaat als het ware gedwongen om zijn revolutionaire strijdorganisatie in alle haast te bouwen. De monumentale programmatische bijdrage van de eerste jaren van de Derde Internationale is echter onvoldoende en inferieur gebleken ten opzichte van de reusachtige omvang van de op te lossen problemen die werden gesteld door deze ultieme fase van het kapitalisme en door zijn revolutionaire overgang. Tegelijkertijd heeft de ervaring al snel aangetoond dat de klasse als geheel over het algemeen ideologische onrijp was. Geconfronteerd met deze twee klippen, en onder de druk van de plotselinge noodzaak, die voortkwam uit de gebeurtenissen en hun snelheid, werd de Derde Internationale ertoe aangezet om te antwoorden met organisatorische maatregelen: de ijzeren discipline van de militanten, enzovoort.

Het organisatorische aspect moest de programmatische onvolkomenheid compenseren en de partij de onrijpheid van de klasse. Maar dat leidde ertoe dat de partij zich in de plaats stelde van de klasse-actie zelf en daardoor tot een aantasting van het begrip van de partij en haar verhouding tot de klasse.

24.  Op basis van deze ervaring, zal de toekomstige partij gegrondvest worden op de herbevestiging van deze waarheid: de revolutie is nochtans geen kwestie van organisatie, ook al omvat zij een organisatieprobleem. De revolutie is vooral een ideologisch probleem, van rijping van het bewustzijn in de brede massa's van het proletariaat.

Geen enkele organisatie, geen enkele partij kan de plaats innemen van de klasse zelf, want meer dan ooit blijft het waar dat “de emancipatie van de arbeiders [slechts] het werk van de arbeiders zelf zal zijn”. De partij, die de kristallisatie is van het klassebewustzijn, is noch gescheiden van de klasse, noch synoniem ervan. De partij blijft noodzakelijkerwijs een kleine minderheid ; haar ambitie is niet meer de grootste numerieke kracht te zijn. Op geen enkel moment kan zij zich noch scheiden van de levende activiteit van de klasse, noch de plaats ervan innemen. Haar functie blijft die van ideologisch orgaan van inspiratie tijdens de beweging en van het optreden van de klasse.

25.  In de loop van de opstandige periode naar de revolutie, is het niet de rol van de partij om de macht voor zichzelf op te eisen, noch aan de massa's te vragen om haar  het ‘vertrouwen’ te geven. Ze komt tussen en ontwikkelt haar activiteit met het oog op de zelf-mobilisatie van de klasse en daarbinnen streeft zij ernaar de revolutionaire principes en actiemiddelen te doen zegevieren.

De mobilisatie van de klasse rond de partij, waar zij de leiding aan ‘toevertrouwt’ of, beter gezegd, aan overgeeft, is een opvatting die wijst op een toestand van onrijpheid van de klasse. De ervaring heeft aangetoond dat het, onder dergelijke omstandigheden, voor de revolutie uiteindelijk onmogelijk is om te overwinnen en deze snel moet ontaarden, wat een scheiding tussen de klasse en de partij tot gevolg heeft. Laatstgenoemde ziet zich snel geplaatst voor de noodzaak om steeds meer een beroep te doen op dwangmiddelen die ze aan de klasse oplegt en wordt aldus een geduchte hinderpaal voor het verloop voor de revolutie.

De partij is geen orgaan van leiding en uitvoering, deze functies zijn eigen aan de eenheidsorganisatie van de klasse. Als de militanten van de partij aan deze functies deelnemen, dan is dat als leden van de grote gemeenschap van het proletariaat.

26.  In de postrevolutionaire periode, die van de dictatuur van het proletariaat, is de partij niet de enige partij. Dit is een karakteristiek die klassiek is voor totalitaire regimes. De laatstgenoemde wordt gekenmerkt door zijn identificatie en zijn assimilatie met de staatsmacht waarvan hij het monopolie heeft. De klasse-partij van het proletariaat daarentegen wordt gekenmerkt door het feit dat ze zich onderscheidt van de Staat, waarvan zij de historische tegenstelling vormt. De totalitaire eenheidspartij neigt ertoe zich uit te breiden en miljoenen personen op te nemen om er het fysieke element van haar overheersing en haar onderdrukking van te maken. De partij van het proletariaat blijft daarentegen, door haar aard, een strenge ideologische selectie, haar militanten hebben geen belang om te veroveren of te verdedigen. Het is slechts hun voorrecht de helderste strijders te zijn en de meest toegewijde aan de revolutionaire zaak. De partij heeft dus niet tot doel om de brede massa's in haar midden op te nemen want, naarmate haar ideologie deel zal worden van de brede massa's, zal de noodzaak van haar bestaan verdwijnen en het uur van haar ontbinding inluiden.

De interne regels van de partij

27. De problemen op het vlak van de organisatiebeginselen, die de interne regels van de partij vormen, nemen ook een meer beslissende plaats in dan haar programmatische inhoud. Een opgedane ervaring, en meer in het bijzonder die van de partijen van de Derde Internationale, hebben aangetoond dat het begrip van de partij een eenheid vormt. Organisatorische regels zijn een aspect en een manifestatie van deze opvatting. Er bestaat geen organisatiekwestie die gescheiden is van de visie over de rol en de functie van de partij en haar verhouding tot de klasse. Geen enkele van deze kwesties staat op zichzelf, ze brengen echter elementen tezamen, die een fundamenteel element en uitdrukking van het geheel vormen.

De partijen van de Derde Internationale hadden dergelijke regels of zo’n interne ordening omdat ze waren gevormd in een duidelijk onrijpe periode van de klasse, wat ertoe heeft geleid dat de partij zich in de plaats stelde van de klasse, de organisatie in de plaats van het bewustzijn, de discipline in plaats van de overtuiging.  

De organisatorische regels van de toekomstige partij moeten daarom staan in functie van een begrip dat omgekeerd evenredig is aan de rol van de partij in een verder gevorderd stadium van de strijd, gebaseerd op een grotere ideologische rijpheid van de klasse.

28. De kwesties van democratisch of organisch centralisme, die een prominente plaats innemen in de Derde Internationale, zullen hun scherpte verliezen voor de toekomstige partij. Als de klasse-actie rustte op de activiteit van de partij, zou de vraag van maximale praktische doeltreffendheid van de laatste noodzakelijkerwijs domineren in de partij, die bovendien alleen maar versnipperde oplossingen kon brengen.  

De doeltreffendheid van het optreden van de partij ligt niet uit haar praktische leidinggevende en uitvoerende activiteit, maar in haar ideologische. De kracht van de partij berust daarom niet op disciplinaire onderwerping van de militanten, maar op haar kennis, haar steeds grotere ideologische ontwikkeling, haar steeds meer vastere overtuiging.

De regels van de organisatie komen niet voort uit abstracte opvattingen, verheven tot het niveau de in zichzelf besloten en onveranderlijke principes, democratie of centralisme. Dit soort beginselen zijn zonder betekenis. Als de besluitvorming middels een (democratische) meerderheid, bij gebrek aan een meer geëigende methode, moet worden gehandhaafd, betekent dit niet dat de meerderheid per definitie het monopolie van waarheid en de juiste standpunten heeft. De juiste standpunten vloeien voort uit de grotere kennis van het object, uit het grootste inzicht en uit de betere grip op de werkelijkheid.  

De interne regels van de organisatie moeten overeenstemmen met haar doel en dus met dat van de partij. Ongeacht het belang van de doeltreffendheid van haar onmiddellijke praktische actie, die de uitoefening van een grotere discipline haar kan geven, is het altijd minder belangrijk dan de maximale ontplooiing van de overdenking van de militanten en bijgevolg is het daar aan onderworpen.

Zolang de partij de smeltkroes blijft waar de klasse-ideologie zich ontwikkelt en verdiept, moet haar voornaamste principe niet alleen zijn de grootste vrijheid van ideeën en meningsverschillen in het kader van haar programmatische beginselen, maar moet ze ook zorgen voor de bevordering en het onderhoud van het elan van de overdenking, voortdurend de middelen verstrekken voor de discussie en de confrontatie van ideeën en tendensen in haar midden.

29.  Vanuit dit gezichtspunt bekeken, is niets zo vreemd als de opvatting van de partij als het monsterlijke concept van een homogene monolithische en monopolistische partij.

Het bestaan van tendensen en fracties binnen de partij is geen kwestie van tolerantie, een recht dat kan worden toegekend, en dus onderwerp van discussie.

Integendeel, het bestaan van stromingen in de partij is, in het kader van de verworven en geverifieerde beginselen, een van de uitingen van een gezonde opvatting van de partij.

Juni 1948, Marco.

Voetnoten

[1] Ook vandaag delen we nog de grondslag van alle ideeën in deze tekst en in de meeste gevallen steunen wij ze woord voor woord. Dit is in het bijzonder het geval ten aanzien van de politiek fundamentele en onvervangbare rol van de partij van het proletariaat voor de overwinning van de revolutie. Echter, de navolgende uitdrukking van de tekst is niet de beste om de dynamiek van de klassenstrijd en van de betrekkingen tussen de klasse en de partij te kunnen begrijpen: “Overgelaten aan hun eigen interne ontwikkeling, kunnen de gevechten van de arbeiders tegen de kapitalistische uitbuitingsvoorwaarden hoogstens leiden tot opstandige uitbarstingen.” Inderdaad moet de rol van de revolutionairen gepreciseerd worden.

Het gaat er niet om het bewustzijn naar de arbeiders te brengen, maar om haar ontwikkeling in de arbeidersrangen te verdiepen en te versnellen. Voor meer informatie over ons standpunt met betrekking tot dit onderwerp, verwijzen we de lezer naar de volgende artikelen: “Het kommunisme is geen mooi ideaal, het staat op de dagorde van de geschiedenis [deel 1]” https://nl.internationalism.org/node/706 [22];

“Vraagstuk van de organisatie; zijn wij 'Leninististen’ geworden?” in nr. 96 en 97 van de International Review; “1903-1904: geboorte van bolsjewisme (III). De polemiek tussen Lenin en Rosa Luxemburg” in de International Review nr. 118.

[2] Dezelfde theoretische overdenking ligt ten grondslag aan een ander artikel, “De huidige taken”, gepubliceerd in Internationalisme in 1946 en herdrukt in de International Review nr. 32 (https://fr.internationalism.org/rinte32/Internationalisme_1947_parti_ou_cadres.htm [23])

[3] Dat is wat er gebeurd is met alle de stromingen van het utopische socialisme die, eenmaal scholen geworden, hun revolutionaire aspect verloren en veranderden in actieve conservatieve krachten. Zie daarvoor de voorbeelden van Proudhon, Fourier, de coöperaties, het reformisme en staatssocialisme.

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Revolutionaire organisatie [20]

Theoretische vraagstukken: 

  • Partij en fractie [21]

Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

  • Franse Kommunistische Linkerzijde [24]

Rubric: 

De opbouw van de politieke organisatie

Uit rapport nationale situatie Duitsland: Het probleem van het politieke populisme

  • 1192 keer gelezen

Inleiding

Onderstaand artikel is een vertaling van een paragraaf uit een veel langer rapport over de nationale situatie, dat in het voorjaar van 2016 werd aangenomen tijdens de Conferentie van de afdeling van de IKS in Duitsland. Dit hier gepubliceerde deel behandelt één specifiek aspect van het rapport, namelijk het politieke populisme, waarvan de manifestaties de laatste jaren  hand over hand zijn toegenomen in de westerse industrielanden.

Tot nu toe werd het populisme (ook door de IKS) vooral geïdentificeerd met de politieke partijen en organisaties die

- zich verzetten tegen de “dictaten van Brussel” of “de islam als een achterlijke cultuur” beschouwden (PVV, FN, enzovoort);

- op de golf van protesten (tegen de EU) zijn komen bovendrijven om “de wil van het volk tot uitdrukking te brengen” (Syriza, Podemos, enzovoort).

Onderstaande tekst probeert een correctie aan te brengen op deze oppervlakkige en beperkte karakterisering van het populisme door enkele van de essentiële kenmerken ervan te belichten.

Zo stelt de tekst allereerst “dat er een nauw verband bestaat tussen de verergering van de wereldwijde crisis van het kapitalisme en de opkomst van het populisme. De economische crisis versterkt niet alleen onzekerheid en angst, door de intensivering van de strijd om te overleven, ze voedt ook de vlam van irrationaliteit”.

Deze irrationaliteit drukt zich uit in een triade, die tot leven komt onder invloed van de toenemende ellende van de kapitalistische heerschappij: “Ten eerste in de accumulatie van agressie, haat, boosheid en een verlangen naar vernietiging en zelfvernietiging. Ten tweede in de projectie van deze anti-sociale impulsen op anderen (morele hypocrisie). Ten derde in de tendens om deze impulsen te richten op ogenschijnlijk zwakkeren.”

“De populistische agressie uit zich ook tegen de heersende klasse, maar omdat die te machtig lijkt te zijn, eist ze luidop door de laatste te worden beschermd en voorgetrokken. Het populisme wil dat  de bourgeoisie alles elimineert dat er uitziet als een bedreigende rivaal of erin toestemt dat men het recht in eigen hand.” Uiteindelijk leidt deze agressie onvermijdelijk tot iets, “dat aan de wortel van het populisme ligt, de pogrom”.

Voor diegenen die wensen kennis te nemen van het hele rapport verwijzen wij graag naar de volledige versie op onze website in het Duits (cfr. https://de.internationalism.org/content/2675/bericht-und-praesentation-ueber-die-nationale-lage-deutschlands [25] ).

Internationalisme/Wereldrevolutie, afdeling van de IKS in België en Nederland

Het probleem van het politieke populisme

Hoewel het verschijnsel van het terrorisme tegen buitenlanders en vluchtelingen niet nieuw is in Duitsland, vooral sinds de ‘hereniging’ en vooral (maar niet alleen) in haar nieuwe oostelijke provincies, was de opkomst van een stabiele populistische beweging in Duitsland tot nu toe met succes door de heersende klasse verhinderd. Maar in het kader van de acute fase van de eurocrisis, die duurde tot de zomer van 2015, en van de 'vluchtelingencrisis', die daarop volgde, beleefde het politieke populisme een opleving.

Dit heeft zich hoofdzakelijk gemanifesteerd op drie niveaus: ten eerste met de groei van het AfD (Alternative für Deutschland) in de gunst van de kiezer, een partij die zich oorspronkelijk had gevormd in reactie op het Griekse steunpakket en op basis van een vaag verzet tegen een gemeenschappelijke Europese munt; vervolgens met een rechtse populistische beweging, die zich concentreert rond de ‘maandagwandeling’ in Dresden (Pegida) en tenslotte met een recente heropleving van het rechtsterrorisme tegen vluchtelingen en buitenlanders, zoals de ‘NSU’ (‘Nationalsozialistische Untergrund’).

Deze verschijnselen zijn niet nieuw op het politieke toneel in Duitsland. Maar tot nu toe is de bourgeoisie er nog steeds in geslaagd om te voorkomen dat deze verschijnselen een soort van stabiele en parlementaire aanwezigheid bereikten. Tot de zomer van 2015 leek het alsof de heersende fracties er opnieuw in slaagden. De activiteiten van de AfD werden teruggebracht tot haar oorspronkelijke thema (de 'Griekse' crisis) en tot haar financiële bronnen en onderging de eerste splitsing.

Maar vervolgens slaagde dit populisme erin om een comeback te maken. Dankzij de nieuwe golf van de immigranten werd hij sterker dan ooit. En omdat de migrantenkwestie binnen afzienbare tijd een meer dominante rol dreigt te gaan spelen, zijn de kansen voor het AfD toegenomen om zich te vestigen als een nieuwe, meer permanente component van het politieke apparaat. 

De heersende klasse is in staat om dit allemaal te gebruiken om haar verkiezingscircus interessanter te maken, de ideologie van de democratie en van het antifascisme nieuwe impulsen te geven en ook verdeling en vreemdelingenhaat te verspreiden. Maar het hele proces komt niet geheel overeen met haar belangen, noch is ze in staat om het volledig onder controle te houden.

Dat er een nauw verband bestaat tussen de verergering van de wereldwijde crisis van het kapitalisme en de opkomst van het populisme wordt geïllustreerd door de crisis van de Eurozone en de impact ervan op het politieke toneel in Duitsland. De economische crisis versterkt niet alleen onzekerheid en angst, door de intensivering van de strijd om te overleven. Ze voedt ook de vlam van irrationaliteit. Duitsland heeft economisch het meest te verliezen als de samenhang van de EU en de Euro verder zou worden afgezwakt.

Miljoenen arbeidsplaatsen hangen direct of indirect af van de export en de rol die de EU in dit kader voor Duitsland speelt. In zo'n land is het des te meer irrationeel om de EU, de euro en de hele focus op de wereldmarkt in vraag te stellen. In dit verband is het geen toeval dat de recente opkomst van dergelijke xenofobe bewegingen worden veroorzaakt door de bezorgdheid over de stabiliteit van de nieuwe Europese munt.

Rationaliteit is een essentiële, maar niet het enige moment in de menselijke rede. Rationaliteit is geconcentreerd rond het aspect van het berekende denken. Daar dit de bekwaamheid inhoudt om de eigen objectieve belangen te berekenen, is dit een onontbeerlijk aspect, niet alleen van de burgerlijke maatschappij, maar ook voor de bevrijding van de proletarische strijd. Historisch verscheen en ontwikkelde het zich hoofdzakelijk onder de impuls van de ruil van equivalenten.

Onder het kapitalisme vervolmaakt het geld zijn rol als een universele equivalent. Daardoor spelen de munt en het vertrouwen, die ze bewerkstelligt, een belangrijke rol in de ‘totstandkoming’ van de rationaliteit van het de burgerlijke maatschappij. Een verlies aan vertrouwen in de universele equivalent is daarom een van de belangrijkste bronnen van irrationaliteit in burgerlijke maatschappij. Daarom zijn valutacrises en tijden van hyperinflatie bijzonder gevaarlijk voor de stabiliteit van deze maatschappij. Zo was de inflatie in 1923 in Duitsland een van de belangrijkste factoren, die de weg bereidde voor de nationaalsocialistische triomf tien jaar later.

Anderzijds benadrukt en illustreert de huidige stroom van vluchtelingen en migranten een ander aspect van het populisme: de verscherping van de concurrentie tussen de slachtoffers van het kapitalisme en de neiging tot de uitsluiting, vreemdelingenhaat en het zoeken naar een zondebok. De ellende onder de kapitalistische heerschappij brengt een triade voort van levensvernietiging : ten eerste de accumulatie van agressie, haat, boosheid en een verlangen naar vernietiging en zelfvernietiging. Ten tweede de projectie van deze antisociale impulsen op anderen (morele hypocrisie). Ten derde het richten van deze impulsen op ogenschijnlijk zwakkeren in plaats van tegen de heersende klasse, die te machtig lijkt te zijn.

Dit drieledige 'complex' bloeit vooral op door de afwezigheid van de collectieve strijd van het proletariaat, als het individu zich machteloos voelt tegenover het kapitaal. Het hoogtepunt van deze triade, die aan de wortel van het populisme ligt, is de pogrom. Hoewel de populistische agressie zich ook uit tegen de heersende klasse, eist ze luidop om door deze laatste te worden beschermd en voorgetrokken. Het populisme wil dat de bourgeoisie alles elimineert dat er uitziet als een bedreigende rivaal of erin toestemt dat men het recht in eigen hand neemt.

Deze 'conformistisch rebellie', een permanent fenomeen in het kapitalisme, wordt acuut in het licht van de crisis, de oorlog, de chaos, van de instabiliteit. In de jaren 1930 was het kader van zijn verbreiding de wereldhistorische nederlaag van het proletariaat. Momenteel is dit kader het ontbreken van een perspectief: het tijdperk van de ontbinding.

Zoals reeds ontwikkeld is in de Stellingen van de IKS over Ontbinding, is een van de sociale en materiële fundamenten van de van populisme het proces van de-klassering. Ondanks de economische robuustheid en het gebrek aan gekwalificeerde arbeidskrachten is een belangrijk deel van de bevolking van het hedendaagse Duitse nationale kapitaal, hoewel werkloos, niet echt een actieve factor van het industriële reserve leger (klaar om het werk van anderen over te nemen, en om daardoor neerwaartse druk op de lonen uit te oefenen), maar eerder wat Marx de Lazarusstand van de arbeidersklasse noemde.

Als gevolg van gezondheidsproblemen, het onvermogen om de stress van de moderne kapitalistische arbeid en de strijd van het bestaan uit te houden, of door een gebrek aan kwalificatie is deze sector, vanuit kapitalistisch oogpunt, ‘niet in staat om te werken’. In plaats een neerwaartse druk uit te oefenen op de lonen, verhogen deze sectoren de totale loonkosten door de diensten waar zij gebruik van maken. Het is deze sector die de vluchtelingen vandaag het meest beschouwt als potentiële rivalen.

Binnen deze sectoren zijn er twee belangrijke groepen van de proletarische jeugd, waarvan delen mogelijk kwetsbaar worden voor de mobilisatie als kanonnenvlees voor burgerlijke bendes, maar ook als actieve protagonisten van pogroms. De eerste groep bestaat uit kinderen van de eerste of tweede generatie 'gastarbeiders'. Het oorspronkelijke idee was dat deze 'gastarbeiders' niet zouden blijven zodra ze niet langer nodig waren en, boven alles, dat zij niet hun gezinnen zouden laten overkomen naar of een gezin zouden stichten in Duitsland. Het tegenovergestelde is gebeurd, en de bourgeoisie deed geen speciale inspanning om de kinderen uit deze gezinnen te scholen.

Doordat de ongeschoolde banen voor een groot deel naar de zogenaamde 'derde wereld' landen werden uitgevoerd, is het resultaat hiervan dat vandaag een deel van dit segment van de proletarische jongeren veroordeeld is tot een bestaan dat wordt gefinancierd door overheidsdiensten en nooit in de geassocieerde arbeid geïntegreerd is geworden. De andere groep zijn de kinderen van de traumatische massaontslagen in Oost-Duitsland, die plaatsvonden na de 'hereniging'.

Delen van dit segment, eerder Duitsers dan immigranten, die niet genoeg geschoold waren om mee te kunnen doen in de zeer competitieve 'Westerse' vorm van kapitalisme, en die het niet aandurfden om in 1989 naar het ‘West- Duitsland’ te gaan, zoals de ‘durvers’ die dat wel deden, zijn toegetreden tot het leger van de mensen die leven van de sociale diensten. Deze sectoren zijn bijzonder kwetsbaar voor de verloedering, criminalisering en de decadente, xenofobe vormen van politisering.

Hoewel het populisme het product is van haar systeem, kan de bourgeoisie dit fenomeen niet naar believen voortbrengen noch laten verdwijnen. Maar ze kan het niet alleen voor haar eigen doeleinden manipuleren, maar ook ontwikkeling ervan min of meer be- of ontmoedigen. In het algemeen doet ze beide. Maar nogmaals, dit is niet gemakkelijk te beheersen. Zelfs in het kader van het kapitalisme van de totalitaire staat is het voor de heersende klasse moeilijk om, tegenover het populisme, een samenhang te bereiken en te handhaven. Het populisme is diep geworteld in de tegenstrijdigheden van het kapitalisme.

Vandaag dient de huidige opvang van vluchtelingen bijvoorbeeld de objectieve belangen van belangrijke sectoren van het Duitse kapitalisme. De economische voordelen zijn meer nadrukkelijk dan de imperialistische. Om deze reden zijn de leiders van de industrie en het bedrijfsleven op dit moment enthousiaste voorstanders van de ‘welkomstcultuur'. Ze gaan ervan uit dat Duitsland, in de komende periode, een toestroom van één miljoen vluchtelingen per jaar nodig zal hebben door het verwachte gebrek aan geschoolde arbeidskrachten en met name vanwege de demografische crisis (het permanente lage geboortecijfer).

Bovendien blijken vluchtelingen uit oorlogsgebieden en rampgebieden vaak bijzonder ijverige en gedisciplineerde arbeiders, bereid om te werken voor een laag loon, maar ook om initiatieven en risico's te nemen. Ook is de integratie van nieuwkomers van ‘buiten uit’ en de culturele openheid die dit vereist op zich al een productiekracht (in potentie natuurlijk ook voor het proletariaat). Een Duits succes kan haar op dit vlak een toegevoegd voordeel verschaffen ten opzichte van haar Europese concurrenten. De uitsluiting is echter de keerzijde van de ‘insluitings-politiek’ van Merkel.

De immigratie die vandaag nodig is, betreft niet langer de ongekwalificeerde arbeidskracht van 'gastarbeiders'-generaties, nu de ongeschoolde banen zich hebben geconcentreerd in de periferie van het kapitalisme. De nieuwe migranten moeten hoge kwalificaties met zich mee brengen of ten minste over de wil beschikken om die te bereiken. De huidige situatie vereist een veel meer georganiseerde en meedogenloze selectie dan in het verleden. Deze tegenstrijdige behoefte tot insluiting en uitsluiting zet de bourgeoisie in één adem aan zowel tot openheid als tot vreemdelingenhaat.

Vandaag beantwoordt ze aan deze behoefte met een werkverdeling tussen links en rechts, met inbegrip van de arbeidsverdeling in de coalitie zelf, die tussen de christendemocraten van Merkel en de christelijke sociale partners aan de ene kant en het SPD aan de andere kant. Maar achter de recente dissonanten onder de verschillende politieke fracties over de kwestie van de vluchtelingen schuilen niet alleen een arbeidsverdeling, maar ook verschillende bekommernissen en belangen. De bourgeoisie vormt geen homogeen blok.

Terwijl die delen van de heersende klasse van het staatsapparaat, die dicht bij de economie staan, aandringen op integratie, is het hele veiligheidsapparaat geschokt door Merkels’ openstelling van de grenzen in de zomer van 2015, en over de massa's mensen, die sindsdien aangekomen zijn. Het leidde dan ook tot een tijdelijk verlies van controle en zicht op diegenen die het grondgebied van de staat betraden. Binnen de rechterlijke en de repressieapparaten zijn er natuurlijk ook diegenen die, doordat ze hun bezetenheid van wet en orde, nationalisme, enz. met hen delen, sympathiseren met de rechts-extremisten en hen beschermen.

Wat betreft de politieke kaste zijn er niet alleen politici die (afhankelijk van de stemming in hun kiesdistrict) uit opportunistische motieven flirten met het populisme. Er zijn er ook velen die hun mentaliteit delen. Daar kunnen we bovendien de tegenspraken van het nationalisme zelf nog aan toevoegen. Zoals alle moderne, burgerlijke Staten werd Duitsland opgericht op basis van mythen over een gemeenschappelijke geschiedenis, cultuur, zelf over gemeenschappelijke bloed.

Tegen deze achtergrond kan zelfs de meest krachtige bourgeoisie niet naar believen uiteenlopende definities van de natie uitvinden en opnieuw uitvinden om ze aan te passen haar wisselende belangen. Ze heeft er onvermijdelijk ook geen belang bij omdat de oude nationalistische mythen nog steeds een belangrijk en machtig pressiemiddel zijn voor de 'verdeel en heers strategie' naar binnen toe en voor het mobiliseren van de steun voor de imperialistische agressie naar buiten toe. Het is het vandaag nog altijd niet vanzelfsprekend voor een zwarte of een moslim, om 'Duitser ' te zijn.

Weltrevolution, afdeling van de IKS in Duitsland

Recent en lopend: 

  • populisme [26]

Internationale Revue nr. 27

  • 986 keer gelezen
[27]

Over de kwestie van het populisme

  • 1730 keer gelezen

Het artikel dat hier volgt is een document dat momenteel in de IKS wordt bediscussieerd. Het is geschreven in juni van 2016, een paar weken voordat het ‘Brexit’-referendum in het Verenigd Koninkrijk plaatsvond. Het artikel ‘Brexit, Trump: Setbacks for the ruling class, nothing good for the proletariat’, dat net als dit artikel  ‘Over de kwestie van het populisme’ is verschenen in International Review nr.157, vormt een poging om de ideeën, zoals voorgesteld in deze tekst, toe te passen op de concrete gebeurtenissen, die zich voordoen door de uitslag van het referendum in Groot-Brittannië en de kandidatuur van Trump in de VS. 

We zijn momenteel getuige van een golf van politiek populisme in de oude centrale landen van het kapitalisme. In staten waar dit verschijnsel al langer bestaat, zoals Frankrijk of Zwitserland, zijn de rechtse populisten, op het electoraal niveau, de absoluut grootste politieke partij geworden. Opvallender is echter de opmars van het populisme in de landen die tot nu toe bekend stonden om hun politieke stabiliteit en om de efficiëntie van de heersende klasse: de VS, Groot-Brittannië, Duitsland. In deze landen is het populisme er pas zeer recent in geslaagd een directe en ernstige impact te verkrijgen.

De huidige opleving van het rechts populisme

In de Verenigde Staten werd de presidentiële kandidatuur van Donald Trump aanvankelijk sterk onderschat door het politieke establishment in de Republikeinse Partij. In de eerste instantie werd zijn kandidatuur min of meer openlijk bestreden door zowel de gevestigde partijhiërarchie als de religieuze rechterzijde. Ze waren allemaal onthutst over de populaire steun die hij zich verwierf zowel in de Bijbelgordel als in de oude stedelijke industriële centra, met name onder delen van de ‘blanke’ arbeidersklasse. De daaropvolgende mediacampagnes, die bedoeld waren om de omvang van zijn steun te doen verminderen, en die onder meer werden gevoerd door de Wall Street Journal, de media aan de Oostkust en financiële oligarchieën, deden zijn populariteit alleen maar toenemen. De gedeeltelijke ruïnering van belangrijke lagen van het middenklasse, maar ook van de arbeidersklasse, van wie velen hun spaartegoeden en zelfs hun huis verloren door de financiële en vastgoed crisis van 2007/2008, heeft aanleiding gegeven tot grote verontwaardiging ten opzichte van het oude politieke establishment, dat snel ingegreep om de banksector te redden, maar de kleine spaarders die hadden geprobeerd om eigenaar te worden van hun eigen woning, aan hun lot overlieten

De beloften van de Trump om de kleine spaarders steunen, de gezondheidszorg te handhaven, de aandelenbeurs en grote financiële zaken belasting op te leggen en de immigranten die door delen van de armen worden gevreesd als potentiële concurrenten geen toegang te verlenen, hebben een echo gevonden onder zowel christelijke religieuze fundamentalisten en meer linkse, traditionele democratische kiezers.  De laatsten hadden zich, slechts een paar jaar voordien, zelfs in hun stoutste dromen niet kunnen voorstellen dat ze ooit op zo’n politicus zouden stemmen.

Gedurende bijna een halve eeuw van burgerlijk politiek ‘reformisme’, zijn de kandidaten van links zowel op nationaal als op gemeentelijk/lokaal niveau, zowel in de partijen als in de vakbonden, gekozen om zogezegd op te komen voor de belangen van de arbeiders, maar steunden daarentegen voortdurend de belangen van het kapitaal. Dit burgerlijk politiek ‘reformisme’ heeft het terrein bereid voor de spreekwoordelijke ‘man in de straat’ in Amerika, om te overwegen een multi-miljonair zoals Trump, te steunen in de veronderstelling dat hij tenminste niet kan worden ‘omgekocht’ door de heersende klasse.

In Groot-Brittannië schijnt de belangrijkste uitdrukking van populisme op dit moment niet een bepaalde kandidaat of politieke partij te zijn (hoewel de UKIP [1]van Nigel Farage is uitgegroeid tot een belangrijke speler op het politieke toneel), maar de populariteit van het voorstel om de Europese Unie te verlaten door middel van een referendum. Het feit dat deze optie wordt afgewezen door de het grootste deel van de mainstream van de financiële wereld (City of London) en van de Britse industrie neigde, ook hier, om de oproep van de ‘Brexit’ onder delen van de bevolking te versterken. Afgezien van die specifieke belangen van delen van de heersende klasse, die veel nauwer zijn verbonden met de voormalige koloniën (de Commonwealth) dan met het vasteland van Europa, lijkt het dat een van de beweegredenen achter deze oppositionele stroming is om de wind uit de zeilen te nemen van nieuwe rechtse populistische bewegingen. Misschien zouden types als Boris Johnson en andere bepleiters van de ‘Brexit’ uit de Conservatieve Partij, in het geval van een eventuele Leave, degenen zijn die zouden moeten redden wat er te redden is, in een poging te onderhandelen over een soort van een nauwe associatie tot de Europese Unie, vermoedelijk op basis van dezelfde regels als Zwitserland (die de EU-verordeningen meestal aanvaardt, echter zonder enige zeggenschap over de formulering ervan).

Maar het is ook mogelijk dat politici van de Conservatieve Partij zelf zijn aangetast door de populistische stemming, die ook in Groot-Brittannië snel terrein heeft gewonnen na de financiële en vastgoedcrisis, die voor aanzienlijke delen van de bevolking negatieve gevolgen hebben gehad.

In Duitsland, waar de bourgeoisie er na de Tweede Wereldoorlog altijd in is geslaagd de oprichting van parlementaire partijen aan de rechterkant van de christen-democratie te voorkomen, is er een nieuwe populistische beweging op het toneel verschenen, zowel op straat (Pegida) als op het electorale vlak (Alternatieve für Deutschland). Dit gebeurde niet in antwoord op de ‘financiële’ crisis van 2007/2008 (die Duitsland relatief onbeschadigd onderging) maar op de daaropvolgende ‘Euro-Crisis’, die door een deel van de bevolking werd begrepen als een rechtstreekse bedreiging voor de stabiliteit van de gemeenschappelijke Europese munt, en dus voor de spaarcenten van miljoenen mensen.

Maar de crisis was nog maar nauwelijks bezworen, in ieder geval voor het moment, of er kwam een massale toestroom van vluchtelingen op gang, die met name werd veroorzaakt door de Syrische burgeroorlog en imperialistische oorlog en door het conflict met ISIS in het noorden van Irak. Deze ontwikkeling gaf nieuwe energie een populistische beweging, die eigenlijk al stond te wankelen . Hoewel een grote meerderheid van de bevolking nog steeds de ‘gastvrije cultuur’ van bondskanselier Merkel en van vele leiders van de Duitse economie steunt, zijn de aanvallen tegen asielcentra in vele delen van het land toegenomen, terwijl in delen van de voormalige DDR [2] zich een heuse pogromistische stemming heeft ontwikkeld.

De mate waarin de opkomst van populisme is gekoppeld aan het in diskrediet brengen van het partijpolitieke establishment wordt geïllustreerd door de recente presidentsverkiezingen in Oostenrijk, de tweede ronde die werd bestreden tussen kandidaten van de groenen en de populistische rechterzijde, terwijl de belangrijkste partijen, de sociaaldemocraten en christendemocraten, die sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog samen het land regeerden, beiden een historisch verkiezingsdebacle ondergingen.

In het kielzog van de Oostenrijkse verkiezingen hebben politieke waarnemers in Duitsland geconcludeerd dat een voortzetting van de huidige christelijke sociaal-democratische coalitie in Berlijn, na de volgende algemene verkiezingen, de opkomst van het populisme waarschijnlijk zal bevorderen. In ieder geval, of het nu is via grote coalities tussen linkse en rechtse partijen (of ‘cohabitations’ [met president en regering die niet behoren tot dezelfde partij], zoals in Frankrijk), of door de afwisseling tussen linkse en rechtse regeringen, na bijna een halve eeuw van chronische economische crisis en rond de dertig jaar kapitalistische ontbinding, geloven grote delen van de bevolking niet langer dat er een betekenisvol verschil bestaat tussen de gevestigde linkse en rechtse partijen. Integendeel, deze partijen worden gezien als een soort van kartel, die hun eigen belangen en die van de zeer rijken verdedigen, ten koste van die van de bevolking als geheel, en die van de staat. Omdat de arbeidersklasse er, na 1968, niet in slaagde haar strijd te politiseren en verdere betekenisvolle stappen te zetten in de richting van de ontwikkeling van haar eigen revolutionaire perspectief, stookt deze desillusie momenteel vooral het vuurtje op van het populisme.

In de Westerse industriële landen, in het bijzonder na 9/11 in de VS, is het islamitisch terrorisme een factor geworden waardoor het proces van populisme is versneld. Momenteel is dit een groot probleem voor de bourgeoisie, vooral in Frankrijk, dat wederom de focus is geworden van dergelijke aanvallen. De noodzaak om tegenwicht te bieden tegen de voortdurende stijging van het Front National was een van de motieven voor de anti-terroristische staat van beleg en voor de oorlogstaal van François Hollande. Na de recente aanslagen presenteerde hij zich als leider van een vermeende internationale coalitie tegen ISIS. Het verlies aan vertrouwen van de bevolking in de vastberadenheid en de capaciteit van de heersende klasse om haar burgers te beschermen (niet alleen economisch, maar ook) op het vlak van de veiligheid is een van de oorzaken van de huidige populistische golf.

De wortels van het hedendaagse rechtse populisme zijn dus divers en variëren van land tot land. In de voormalige stalinistische landen van Oost-Europa schijnen ze verband te houden met de achterstand en de bekrompenheid van het politieke en economische leven onder de vorige regimes, evenals de traumatiserende  wreedheid van hun overgang naar een meer doeltreffende, Westerse stijl van kapitalisme na 1989.

Een een dergelijk belangrijk land als Polen zit het rechtse populisme al in de regering, terwijl in Hongarije (een centrum tijdens de eerste golf van de proletarische wereldrevolutie in 1917-1923), het regime van Victor Orbán de pogromistische aanvallen min of meer openlijk bevordert en beschermt.

Meer in het algemeen zijn de reacties tegen de ‘globalisering’ een belangrijke factor voor de opkomst van het populisme. In West-Europa heeft de stemming ‘tegen Brussel’ en de EU lang behoord tot de hoofdschotel van deze bewegingen. Maar vandaag is een dergelijke stemming ook aan de oppervlakte gekomen in de Verenigde Staten, waar Trump niet de enige politicus is die ermee dreigt het TTIP [3] vrijhandelsakkoord af te schieten, waarover momenteel tussen Europa en Noord-Amerika wordt onderhandeld.

Deze reactie tegen de ‘globalisering’ mag niet worden verward met het soort van neo-Keynesiaanse correctie op de (werkelijke) uitwassen van het neoliberalisme dat wordt geopperd door vertegenwoordigers van links zoals ATTAC. Terwijl de laatstgenoemde een verantwoord coherent alternatief economisch beleid voor het nationale kapitaal vooropstelt, is de populistische kritiek meer een soort van politiek en economisch vandalisme, zoals dat zich al gedeeltelijk manifesteerde op het moment van de verwerping van het Verdrag van Maastricht in de referenda in Frankrijk, Nederland en Ierland.

De mogelijkheid van een regeringsdeelname door het huidige populisme en het machtsevenwicht tussen bourgeoisie en proletariaat

De populistische partijen zijn burgerlijke fracties, onderdeel van het totalitaire staatskapitalistische apparaat. Wat zij uitdragen is een burgerlijke en kleinburgerlijke ideologie en een overeenkomstig gedrag: nationalisme, racisme, vreemdelingenhaat, autoritarisme, cultureel conservatisme. Als zodanig vormen zij een versterking van de macht van de heersende klasse en haar staat over de maatschappij. Ze verruimen de werkingssfeer van het partij-apparaat van de democratie en voegen vuurwerk toe aan haar ideologisch bombardement. Ze blazen de verkiezingsmisleiding en de aantrekkelijkheid van de verkiezingen nieuw leven in, zowel via de kiezers die ze zelf mobiliseren als via degenen die tegenstemmers mobiliseren. Hoewel ze deels het gevolg zijn van de groeiende ontgoocheling over de traditionele partijen, kunnen ze ook helpen om het imago van deze laatsten te versterken die zich, in tegenstelling tot de populisten, kunnen presenteren als meer humanitair en democratisch. Naaarmate hun taal lijkt op die van de fascisten in 1930, neigt hun opmars naar een heropleving van het anti-fascisme. Dit is vooral het geval in Duitsland, waar het aan de macht komen van de ‘fascistische’ partij leidde tot de grootste ramp in de nationale geschiedenis, met het verlies van bijna de helft van zijn grondgebied en zijn status als belangrijke militaire macht, de vernietiging van de steden en de vrijwel onherstelbare schade aan zijn internationale prestige door het plegen van misdrijven die moeten worden beschouwd als de ergste in de geschiedenis van de mensheid.

Desondanks, en zoals we tot nu toe vooral in de oude centrale landen van het kapitalisme hebben gezien, hebben de toonaangevende fracties van de bourgeoisie hun best gedaan om de opkomst van populisme in te tomen en met name, zo mogelijk, zijn regeringsdeelname te voorkomen. Na jaren van meestal mislukte defensieve gevechten op haar eigen klasseterrein, lijken bepaalde sectoren van de arbeidersklasse vandaag zelfs te voelen dat ze meer druk kunnen uitoefenen en de heersende klasse meer schrik kunnen aanjagen door te stemmen voor de populistische rechtse partijen dan door arbeidersstrijd. De basis voor deze indruk is dat het ‘establishment’ echt met groot alarm reageert op het verkiezingssucces van de populisten. Waarom deze terughoudendheid van de bourgeoisie ten opzichte van ‘één van hen’?

We hebben tot nu toe de neiging om aan te nemen dat dit vooral wordt veroorzaakt door de historische koers (d.w.z. de nog onverslagen status van de huidige generatie van het proletariaat). Vandaag is het noodzakelijk om, geconfronteerd met de maatschappelijke werkelijkheid, dit kader opnieuw kritisch onder de loep te nemen.

Het klopt dat de oprichting van populistische regeringen in Polen en Hongarije onbelangrijk is vergeleken met wat er gebeurt in de oude westerse kapitalistische centrale landen. Opmerkelijker is echter dat deze ontwikkeling voor het moment niet heeft geleid tot een groot conflict van Polen en Hongarije met de Navo of de EU. Oostenrijk, daarentegen, onder aanvoering van een sociaal-democratische bondskanselier, imiteerde in de zomer 2015 aanvankelijk van de ‘cultuur’ van Angela Merkel. Weldra volgde het echter het voorbeeld van Hongarije door de installatie van hekken aan zijn grenzen. En de Hongaarse premier is uitgegroeid tot een favoriete gesprekspartner van de Beierse CSU, die deelneemt aan de regering Merkel. We kunnen spreken van een proces van wederzijdse aanpassing tussen de populistische regeringen en grote staatsinstellingen. Ondanks hun anti-Europese demagogie is er momenteel geen teken dat deze populistische regeringen Polen of Hongarije uit de EU willen terugtrekken. Integendeel, wat zij nu propageren is de verbreiding van het populisme binnen de Europese Unie. Wat dit betekent in termen van concrete belangen, is dat ‘Brussel’ zich minder moet mengen in nationale aangelegenheden, terwijl het moet doorgaan om evenveel of zelfs meer subsidies over te maken aan Warschau en Boedapest. Op haar beurt komt de EU tegemoet aan deze populistische regeringen, die soms worden geprezen voor hun ‘constructieve bijdragen’ tijdens ingewikkelde EU-topconferenties. En terwijl Brussel heeft aangedrongen op de handhaving van een bepaald minimum aan ‘democratische normen’, heeft het voor het moment afgezien van het opleggen van de sancties aan deze landen, waarmee ze wel had gedreigd.

Voor wat betreft West-Europa, moeten we eraan herinneren dat Oostenrijk een voorloper was bij het opnemen van de partij van Jörg Haider als junior partner in een coalitieregering. Het doel daarbij – het in diskrediet brengen van de populistische partij door deze verantwoordelijkheid te geven voor het regeren van de staat – is ten dele gelukt. Tijdelijk. Vandaag de dag is de FPÖ [4] electoraal gezien echter sterker dan ooit tevoren, en won onlangs bijna de presidentsverkiezingen. Natuurlijk speelt de president in Oostenrijk vooral een symbolische rol. Maar dit is niet het geval in Frankrijk, de tweede economische macht en de op een na grootste concentratie van het proletariaat op het vasteland van West-Europa. De wereldbourgeoisie kijkt bezorgd uit naar de komende presidentsverkiezingen in dat land, waar het Front National, electoraal gezien, de grootste partij is.

Vele politieke deskundigen van de bourgeoisie hebben uit de schijnbare mislukking van de Republikeinse Partij in de VS, om de kandidatuur van Trump te verhinderen, de conclusie getrokken dat de deelname van de populisten aan westerse regeringen, vroeg of laat, min of meer onvermijdelijk zal worden, en dat het beter zou zijn om te beginnen met de voorbereiding op een dergelijke situatie. Dit debat is een eerste reactie op de erkenning dat de pogingen tot uitsluiting of beperking van het populisme niet alleen hun limieten hebben bereikt, maar zelfs het tegenovergestelde effect beginnen te bereiken.

Democratie is de ideologie die voor de ontwikkelde kapitalistische samenlevingen het meest geschikt is en het enige en allerbelangrijkste wapen tegen het klassebewustzijn van het proletariaat. Maar vandaag wordt de bourgeoisie geconfronteerd met de paradox dat, door die partijen, die zich niet houden aan de democratische spelregels van ‘politieke correctheid’, op armlengte te houden, dit het risico in zich draagt haar democratische imago ernstig te beschadigen. Hoe kan men partijen, die een behoorlijk aantal of zelfs een meerderheid van stemmen behalen, eeuwig in de oppositie houden zonder zichzelf in diskrediet te brengen en verstrikt te raken in onontwarbare tegenspraken in de argumentatie? Bovendien is de democratie niet alleen een ideologie maar een zeer efficiënt middel tot klasseheerschappij - niet in het minst omdat ze in staat is om de nieuwe politieke impulsen, die uit de samenleving als geheel komen, te herkennen en zich daaraan aan te passen.

Dit is het kader waarin de heersende klasse vandaag, met het oog op de huidige krachtsverhouding met het proletariaat, het perspectief naar voren brengt van een mogelijke populistische deelname in de regering. De huidige tendensen wijzen erop dat de grote bourgeoisie zelf niet denkt dat zo’n optie, met een nog onverslagen arbeidersklasse, noodzakelijkerwijs wordt uitgesloten.

Om te beginnen betekent deze mogelijkheid niet de afschaffing van de burgerlijke parlementaire democratie, zoals het geval was in Italië, Duitsland of Spanje na de nederlaag van het proletariaat. Zelfs in Oost-Europa hebben de bestaande rechtse populistische regeringen vandaag niet geprobeerd andere partijen uit te sluiten of een systeem van concentratiekampen op te zetten. Dergelijke maatregelen zouden inderdaad niet worden geaccepteerd door de huidige generatie arbeiders, vooral in de westerse landen, en misschien zelfs niet in Polen of Hongarije.

Maar bovendien, en anderzijds, is de arbeidersklasse, hoewel niet definitief historisch verslagen, momenteel verzwakt op het vlak van haar klassebewustzijn, haar strijdvaardigheid en haar klasse-identiteit. De achterliggende historische context is hier vooral de nederlaag van de eerste wereldwijde revolutionaire golf aan het einde van de Eerste Wereldoorlog en de diepte en de lengte van de contrarevolutie, die daarop volgde.

In dit verband is de eerste reden voor deze verzwakking (gelegen in) het onvermogen van de klasse om in haar defensieve strijd, op dit moment, een adequaat antwoord te vinden op de huidige stand van het staatskapitalistische beheer, dat van ‘globalisering’. In hun defensieve strijd hebben de arbeiders, terecht, het gevoel dat ze direct geconfronteerd worden met het wereldkapitalisme als geheel. Want vandaag de dag is niet alleen de handel en het handelsverkeer geglobaliseerd maar ook - voor het eerst – de productie. De bourgeoisie kan snel antwoorden op elke proletarisch verzet op lokaal of nationaal niveau door productie naar elders over te brengen. Dit schijnbaar overweldigend instrument van de disciplinering van de arbeid kan alleen doeltreffend worden tegengegaan door internationale klassenstrijd, een niveau van strijd die de klasse niet bij machte is te bereiken in de nabije toekomst.

De tweede reden voor deze verzwakking is (gelegen in) het onvermogen van de klasse om haar gevechten, na de eerste impuls van 1968/1969, te blijven politiseren. Het resultaat is de afwezigheid in de ontwikkeling van een perspectief op een beter leven of een betere samenleving voor de huidige fase van ontbinding. In het bijzonder de ineenstorting van de Stalinistische regimes in Oost-Europa leek die onmogelijkheid van een alternatief voor het kapitalisme te bevestigen.

Gedurende een korte periode, misschien van 2003 tot 2008 zagen we gevoelige, relatief onopvallende eerste tekenen van een begin van een proletarisch herstel van deze tegenslagen, een proces dat noodzakelijkerwijs lang en moeizam is. Met name de kwestie van de klassesolidariteit, niet in het minst tussen de generaties, begon te worden gesteld. De anti-CPE [5] beweging van 2006 was het hoogtepunt van deze fase, omdat ze erin slaagde de Franse bourgeoisie terug te dringen en omdat het voorbeeld en succes van deze beweging delen van de jeugd in andere Europese landen inspireerden, waaronder Duitsland en Groot-Brittannië.

Maar deze eerste kwetsbare kiemen van een mogelijk proletarische herstel werden weldra in de knop  gebroken door een derde negatieve golf van gebeurtenissen van historische betekenis na 1968. Dit betekende een derde tegenslag voor het proletariaat: de economische crisis van 2007-2008, gevolgd door de huidige golf van oorlogsvluchtelingen en andere migranten - de grootste golf sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog.

De bijzonderheid van de crisis van 2007/2008 was dat het begon als een financiële crisis van enorme proporties. Daardoor was voor miljoenen arbeiders een van de ergste gevolgen, in sommige gevallen zelfs de belangrijkste, niet de directe loonsverlagingen, belastingverhogingen of massale ontslagen opgelegd door de ondernemers en de staat, maar het verlies van de eigen woning, de spaargelden, de verzekeringsgelden, enzovoort. Deze verliezen doen zich, in financieel opzicht, voor als die van de burgers van de burgerlijke samenleving, niet als iets specifieks voor de arbeidersklasse. De oorzaken blijven onduidelijk, en begunstigen dus de personalisering en de complottheorieën.

De bijzonderheid van de vluchtelingencrisis is dat deze plaatsvindt in het kader van ‘Fort Europa’ (en Fort Noord-Amerika). In tegenstelling tot de jaren 1930, gaat de kapitalistische crisis sinds 1968 gepaard met een internationaal staatskapitalistische beheer onder leiding van de bourgeoisie van de oude kapitalistische landen. Als gevolg daarvan, na bijna een halve eeuw van chronische crisis, schijnen West-Europa en Noord-Amerika nog steeds bolwerken te zijn van vrede, welvaart en stabiliteit, althans in vergelijking met de ‘wereld daarbuiten’. In een dergelijke context is het niet alleen de vrees voor de concurrentie van de immigranten die delen van de bevolking alarmeren, maar ook de vrees dat de chaos en de wetteloosheid - die wordt begrepen als iets dat van buiten komt - samen met vluchtelingen toegang zullen krijgen tot de ‘beschaafde’ wereld. Bij de huidige omvang van het klassebewustzijn is het voor de meeste arbeiders te moeilijk om te begrijpen dat zowel het chaotische barbarendom van de kapitalistische periferie als zijn toenemende inbreuk op de centrale landen het resultaat zijn van het wereldkapitalisme en de politiek van de leidende kapitalistische landen zelf.

Deze context van de financiële crisis, de Eurocrisis en daarna de vluchtelingencrises hebben op dit moment de eerste embryonale pogingen tot vernieuwing van de klassesolidariteit al in de kiem gesmoord. Dit is wellicht, ten minste ten dele, de reden waarom de strijd van de Indignados, hoewel die langer duurde en in sommige opzichten zich meer diepgaand leek te ontwikkelen dan de anti-CPE beweging, er niet in geslaagd is de aanvallen in Spanje te stoppen. Daardoor konden deze zo gemakkelijk door de bourgeoisie worden misbruikt om een nieuwe linkse politieke partij te scheppen: Podemos.

Het belangrijkste gevolg, op politieke niveau, van deze nieuwe golf van teruggang in solidariteit vanaf 2008 tot nu toe, is de versterking van het populisme. Dit laatste is niet alleen een symptoom van een verdere verzwakking van het klassebewustzijn en de strijdvaardigheid van het proletariaat, maar vormt er zelf een actieve factor van. Niet alleen omdat populisme is doorgedrongen in de rangen van het proletariaat. Eigenlijk verzetten de centrale sectoren van de klasse zich nog krachtig tegen deze invloed, zoals het Duitse voorbeeld illustreert. Maar ook omdat de bourgeoisie profiteert van deze heterogeniteit van de klasse om het proletariaat verder te verdelen en in verwarring te brengen. Vandaag lijken wij een situatie te naderen die, op het eerste gezicht, bepaalde overeenkomsten heeft met 1930. Natuurlijk is het proletariaat in geen van de centrale landen, noch politiek noch fysiek verslagen, zoals toentertijd in Duitsland gebeurde. Daardoor kan het anti-populisme niet exact dezelfde rol spelen als die van het antifascisme in de jaren 1930. Het schijnt een kenmerk te zijn van de fase van de ontbinding dat dergelijke valse alternatieven zichzelf minder scherp geprofileerd voordoen dan voorheen. Desalniettemin was er in een land als Duitsland, acht jaar geleden een kleine minderheid van zoekende jongeren, die onder invloed van de leuze ‘weg met het kapitalisme, de natie en de staat’, de eerste stappen zette tot politisering. Tegenwoordig vindt deze politisering plaats bij de verdediging van de vluchtelingen en de ‘gastvrije cultuur’ in confrontatie met de neo-nazi's en de rechtse populisme.

In de gehele periode vanaf 1968 werd het gewicht van antifascisme tenminste afgezwakt door het feit dat de concrete manifestatie van het fascistische gevaar in het verleden lag of werd vertegenwoordigd door min of meer gemarginaliseerde rechtse extremisten. Vandaag levert de opkomst van het rechtse populisme als een potentieel massaverschijnsel aan de ideologie van de verdediging van de democratie een nieuw, veel tastbaarder en belangrijke doel, waartegen zij kan mobiliseren.

We zullen dit deel besluiten met het argument dat de huidige groei van het populisme en de invloed ervan op het kleinburgerlijke politiek als geheel mede is mogelijk gemaakt door de huidige zwakheid van het proletariaat.

Het huidige debat binnen de bourgeoisie over de opkomst van populisme

Hoewel het debat binnen de bourgeoisie over hoe om te gaan met een heroplevend populisme slechts begint, kunnen we nu al een aantal parameters opnoemen die naar voren worden gebracht. Als we kijken naar het debat in Duitsland - het land waar de bourgeoisie misschien wel het meest bewust en waakzaam is ten aanzien van dergelijke kwesties - kunnen we drie aspecten identificeren.

Allereerst dat het een fout is van de ‘democraten’ om te proberen populisme te bestrijden door zijn taal en voorstellen over te nemen. Volgens dit argument was het deze vorm van kopiëren van de populisten die gedeeltelijk het fiasco verklaart van de regeringspartijen bij de recente verkiezingen in Oostenrijk, en die helpt de mislukking te verklaren van de traditionele partijen in Frankrijk om de opmars van de FN te stoppen. De populistische kiezers verkiezen het origineel boven een kopie. In plaats van toegevingen te doen, zeggen zij, is het noodzakelijk de nadruk te leggen op de tegenstellingen tussen het ‘grondwettelijk patriottisme’ en het ‘chauvinistische nationalisme’, tussen de kosmopolitische openheid en vreemdelingenhaat, tussen tolerantie en autoritarisme, tussen moderniteit en conservatisme, tussen humanisme en barbaarsheid. Volgens deze argumentatie zijn de westerse democratieën tegenwoordig ‘volwassen’ genoeg om het hoofd te bieden aan het moderne populisme, en tegelijkertijd een meerderheid te behouden voor ‘democratie’ wanneer ze hun standpunten op een ‘offensieve’ manier naar voren brengen. Dit is bijvoorbeeld het standpunt van de huidige Duitse Bondskanselier Angela Merkel.

Ten tweede is erop aangedrongen dat de kiezers opnieuw het verschil tussen rechts en links moeten kunnen herkennen, om de huidige indruk van een kartel van de gevestigde partijen te corrigeren. Dit idee, vermoeden we, was al de reden voor de voorbereiding, in de afgelopen twee jaar, door de CDU-SPD coalitie [6] van een mogelijke toekomstige christen-democratische samenwerking met de Groenen, na de volgende parlementsverkiezingen. Het verlaten van kernenergie na de ramp van Fukushima, niet aangekondigd in Japan maar in Duitsland, en de recente euforische steunbetuigingen van de Groenen voor een ‘gastvrije cultuur’ voor vluchtelingen die niet wordt geassocieerd met het SPD maar met Angela Merkel, waren de belangrijkste stappen in deze strategie. Maar de huidige onverwacht snelle verkiezingssuccessen van AfD vormt een bedreiging voor de verwezenlijking van een dergelijke strategie (de huidige poging om de liberale FDP [7] in het parlement terug te brengen is misschien een antwoord hierop, aangezien deze partij uiteindelijk zou kunnen deelnemen aan een ‘Zwart-Groene’ coalitie). De SPD, de partij die in Duitsland de ‘neoliberale revolutie’ leidde met haar Agenda 2010 onder Schröder, zou dan een meer ‘linkse’ opstelling kunnen aannemen. In tegenstelling tot de Angelsaksische landen, waar de rechtse conservatieven onder Thatcher en Reagan de nodige ‘neoliberale maatregelen’ oplegden, moest in vele landen van het Europese vastenland links (als de meer politieke, verantwoordelijke en gedisciplineerde partij) deelnemen of zelfs leiding geven aan de tenuitvoerbrenging daarvan.

Vandaag is duidelijk geworden dat de noodzakelijke fase van de neoliberale mondialisering werd vergezeld door uitwassen die vroeg of laat zullen moeten worden gecorrigeerd. Dit was vooral het geval na 1989, toen de ineenstorting van de Stalinistische regimes op een verpletterende wijze alle ordo-liberale [8] stellingen over de ongeschiktheid van een staatskapitalistische bureaucratie om de economie te leiden, leken te bevestigen. Door weldenkende burgerlijke commentatoren wordt nu steeds meer op dergelijke uitwassen gewezen. Het is bijvoorbeeld absoluut niet onontbeerlijk voor het voortbestaan van het kapitalisme dat een klein deel van de samenleving vrijwel alle rijkdom bezit. Dit kan schadelijk zijn, niet alleen maatschappelijk en politiek, maar ook economisch, omdat de zeer rijken, in plaats van het leeuwendeel van hun rijkdom te besteden, zich vooral bezorgd maken over het behoud van zijn waarde, de speculatie dus doen toenemen en de koopkracht afremmen. Het is evenmin absoluut noodzakelijk voor het kapitalisme dat de concurrentie tussen landen, naar de huidige omvang, de vorm aanneemt van een verlaging van de belastingen en de rijksbegroting, zodat de overheid niet langer de noodzakelijke investeringen kan doen. Met andere woorden, de bedoeling is dat door een eventuele terugkeer van een soort neo-Keynesiaanse correctie, links, zowel in zijn traditionele vorm als via nieuwe partijen zoals Syriza in Griekenland of Podemos in Spanje, misschien weer een bepaalde materiële basis herwint om als alternatief te dienen voor het ordo-liberale conservatieve rechts.

Het is wel belangrijk op te merken dat de hedendaagse overdenkingen binnen de heersende klasse over een mogelijke toekomstige rol van links niet in de eerste plaats zijn ingegeven door (een onmiddellijke) angst voor de arbeidersklasse. Sterker nog, veel elementen van de huidige situatie in de belangrijkste kapitalistische centra wijzen erop dat het probleem van het populisme, op dit moment, het voornaamste aspect is dat de politiek van de heersende klasse bepaalt.

Het derde aspect is dat de CSU [9], de ‘zuster’ partij van de CDU van Merkel, net als de Britse conservatieven rond Boris Johnson, denkt dat delen van het traditionele partij-apparaat zelf elementen van de populistisch politiek moeten gaan toepassen. We moeten echter constateren dat de CSU niet langer de uitdrukking van traditionele Beierse, kleinburgerlijke achterlijkheid is. Integendeel, samen met de aangrenzende zuidelijke provincie Baden-Württemberg, is Beieren momenteel economisch gezien het meest moderne deel van Duitsland, de ruggengraat van de high-tech en de exportindustrie, de productiebasis voor bedrijven zoals Siemens, BMW of Audi.

Deze derde optie, die wordt gepropageerd in München, botst natuurlijk met het eerste hierboven genoemde uitspraak van Angela Merkel. En de huidige frontale confrontatie tussen de twee partijen zijn niet alleen verkiezingsmanoeuvres of de uitdrukking van (reële) verschillen tussen bepaalde economische belangen, maar ook verschillen in aanpak. Gezien de huidige vastberadenheid van de kanselier om niet van gedachten te veranderen, zijn bepaalde vertegenwoordigers van de CSU zelfs al begonnen ‘luidop te denken’ om tijdens de volgende algemene verkiezingen in andere delen van Duitsland hun eigen kandidaten naar voren te schuiven tegen de CDU.

Het idee van de CSU, net als dat van delen van de Britse conservatieven, is dat het in zekere zin onvermijdelijk is geworden, dat populistische maatregelen worden genomen. En dan is het beter dat zij worden genomen door een ervaren en verantwoordelijke partij. Op deze wijze kunnen dit soort onverantwoorde maatregelen enerzijds ten minste worden beperkt en anderzijds gecompenseerd door extra maatregelen.

Ondanks de werkelijke wrijving tussen Merkel en Seehofer, zoals tussen Cameron en Johnson, mogen we niet voorbijgaan aan de arbeidsverdeling tussen beiden (een deel dat ‘op een offensieve manier’ de democratische waarden verdedigt, een ander deel dat de geldigheid van de ‘democratische uitdrukking van woedende burgers’ erkent).

In ieder geval, wat dit taalgebruik over het geheel genomen laat zien, is dat de grootste fracties van de bourgeoisie zich beginnen te verenigen over het idee van een zekere mate van regeringsdeelname van de populistische partijen, zoals dat nu al deels wordt beoefend door de Brexitaanhangers in de Tory Partij of door de CSU.

Populisme en Ontbinding

Zoals we gezien hebben, is er en blijven de belangrijkste fracties van de bourgeoisie in West-Europa en Noord-Amerika er een enorme terughoudendheid hebben ten opzichte van het populisme. Wat zijn de oorzaken? Hoe dan ook stellen deze bewegingen geenszins het kapitalisme in vraag. Niets van wat ze propageren is vreemd aan de wereld van de bourgeoisie. In tegenstelling tot het stalinisme, stelt het populisme zelfs niet de huidige vormen van kapitalistisch eigendom in vraag. Het is natuurlijk een ‘oppositionele’ beweging. Maar ja, in zekere zin, waren de sociaaldemocratie en stalinisme dat ook, maar dit verhinderde hen niet om op verantwoordelijke wijze deel te nemen aan de regeringen van de leidende kapitalistische staten.

Om deze terughoudendheid te begrijpen is het noodzakelijk om hier te erkennen dat er een fundamentele verschil is tussen het hedendaagse populisme en de linkse fracties van het kapitaal. Links, zelfs wanneer zij geen voormalige organisaties van de arbeidersbeweging zijn (De Groenen bijvoorbeeld), en hoewel ze de beste vertegenwoordigers van het nationalisme en de beste krachten kunnen zijn om het proletariaat te mobiliseren voor oorlog, baseren hun aantrekkingskracht op de propaganda van voormalige of vervormde idealen van de arbeidersbeweging, of in ieder geval van de burgerlijke revolutie. Anders gezegd, zo chauvinistisch en zelfs antisemitisch als ze kunnen zijn, ontkennen ze in principe niet de ‘broederschap van de mensheid’ en de mogelijkheid tot verbetering van de toestand in de wereld als geheel. In feite beweren zelfs de meest openlijk reactionaire neo-liberale radicalen dit doel na te streven. Dit is ook noodzakelijk. Vanaf het begin was de bewering van de bourgeoisie, dat ze de waardige vertegenwoordiger is van de maatschappij als geheel, altijd op dit perspectief gebaseerd.

Niets van dit alles betekent dat de linkse fracties van het kapitaal, als onderdeel van de verrotte maatschappij, niet ook racistisch, antisemitisch vergif vooropstellen van hetzelfde soort als de rechtse populisten!

In tegenstelling daarmee belichaamt het populisme de verloochening van een dergelijke ‘ideaal’. Wat het propageert is de overleving van sommigen ten koste van anderen. Al hun arrogantie draait rond dit ‘realisme’, waar het zo trots op is. Als zodanig is het een product van de bourgeoisie en haar kijk op de wereld - maar vooral van haar ontbinding.

Ten tweede, de linkse fracties van het kapitaal propageren een min of meer samenhangend en realistisch economisch, politiek en sociaal programma voor het nationale kapitaal. Het probleem met politiek populisme daarentegen is dat het geen concrete voorstellen doet, maar dat het zowel het ene als het tegenovergestelde voorstelt, de ene politiek vandaag en de andere morgen. In plaats van een politiek alternatief, vertegenwoordigt het de ontbinding van de burgerlijke politiek.

Daarom, althans in de betekenis waarop het begrip hier wordt gebruikt, heeft het weinig zin om te spreken van het bestaan van een links populisme als een soort pendant van het rechtse.

Ondanks de overeenkomsten en parallellen, herhaalt de geschiedenis zich nooit. Het populisme van vandaag is niet hetzelfde als het fascisme van de jaren 1920 en 1930. Echter, fascisme toen en populisme nu hebben, in zekere zin, vergelijkbare oorzaken. Zo zijn beiden met name de uitdrukking van de ontbinding van de burgerlijke wereld. Met de historische ervaring van het fascisme en vooral met het Nationaal Socialisme daarna, is de bourgeoisie van de oude centrale kapitalistische landen zich vandaag terdege bewust van deze overeenkomsten en van het mogelijke gevaar dat het betekent voor de stabiliteit van de kapitalistische orde.

Parallellen met de opkomst van het Nationaal Socialisme in Duitsland

Het fascisme in Italië en Duitsland hadden enkele dingen gemeen: de overwinning van de contrarevolutie en de krankzinnige fantasie van de oplossing van de klassen in een mystieke gemeenschap na de voorafgaande nederlaag (voornamelijk door de wapens van de democratie en de linkerfracties van het kapitaal) van de revolutionaire golf. Gemeen hadden ze ook hun open betwisting van de imperialistische opdeling en de irrationaliteit van vele van hun oorlogsdoeleinden. Maar ondanks deze gelijkenissen (op basis waarvan de Bilan in staat was de nederlaag van de revolutionaire golf te erkennen en de verandering in het historische kader, waarmee de weg openlag voor de bourgeoisie om het proletariaat te mobiliseren voor de wereldoorlog), loont het de moeite - teneinde een beter inzicht te krijgen in de huidige populisme - om nader in te gaan op enkele van de bijzonderheden van toenmalige historische ontwikkelingen in Duitsland, alsmede op de verschillen met het veel minder irrationele Italiaanse fascisme.

Ten eerste, het dooreenschudden van de gevestigde autoriteit van de heersende klasse, en het verlies aan vertrouwen van de bevolking in het traditionele politieke, economische, militaire, ideologische en morele leiderschap ging veel dieper dan ergens anders (behalve Rusland), aangezien Duitsland de grote verliezer was van de Eerste Wereldoorlog en opkrabbelde uit het in een toestand van economische, financiële en zelfs fysieke uitputting.

Ten tweede was er in Duitsland, veel meer dan in Italië, een echte revolutionaire situatie ontstaan. De manier waarop de bourgeoisie in staat was dit potentieel al in een vroeg stadium in de kiem te smoren moet ons niet de diepte van dit revolutionaire proces doen onderschatten alsmede de intensiteit van de verwachtingen en verlangens die het deed ontwaken, en die het vergezelde. Het koste de Duitse en de wereldbourgeoisie bijna 6 jaar, tot 1923, om alle sporen van deze beroering te liquideren. Vandaag de dag is het voor ons moeilijk om een beeld te vormen van de mate van teleurstelling die door deze nederlaag werd veroorzaakt en de bitterheid die ze in haar kielzog naliet. Het verlies aan vertrouwen van de bevolking in haar eigen heersende klasse werd spoedig gevolgd door de veel gruwelijker ontreddering van de arbeidersklasse over zijn eigen (voormalige) organisaties (sociaal-democratie en vakbonden) en de ontgoocheling over de jonge KPD [10] en de Kommunistische Internationale.

Ten derde speelde de economische rampspoed een veel centralere rol in de opkomst van het Nationaal Socialisme dan het geval was met het fascisme in Italië. De hyperinflatie van 1923 in Duitsland (en elders in Midden-Europa) ondermijnde het vertrouwen in de valuta als de universele equivalent. De grote depressie, die begon in 1929, vond dus pas zes jaar na het trauma van hyperinflatie plaats. Niet alleen raakte de grote depressie een werkende klasse in Duitsland waarvan het klassebewustzijn en het militantisme al waren neergeslagen; de manier waarop de massa’s, deze nieuwe episode van de economische crisis mentaal en emotioneel ervoeren was in belangrijke mate gewijzigd, geprefabriceerd, om zo te zeggen, door de gebeurtenissen van 1923.

De crises, in het bijzonder in de periode van de verval van het kapitalisme, raken elk aspect van het economische (en sociale) leven. Het zijn crises van (over)productie - van kapitaal, grondstoffen en arbeidskracht - en van toe-eigening en ‘distributie’, financiële en monetaire speculatie en crashes inbegrepen. Maar in tegenstelling tot uitingen van de crisis, die meer opduiken op de plaats van productie, zoals ontslag en looninlevering, zijn de negatieve gevolgen voor de bevolking op de financiële en monetaire terreinen veel abstracter en duister. Toch  kunnen hun effecten ook rampzalig zijn voor delen van de bevolking, net als hun gevolgen zelfs een meer wereldwijd karakter kunnen aannemen, en zichzelf sneller verspreiden dan diegene die dichter op de plaats van de productie zelf plaatsvinden. Met andere woorden, terwijl de laatstgenoemde uitingen van de crisis ertoe neigen om de ontwikkeling van klasse-bewustzijn te begunstigen, neigen uitingen op het financieel en monetair terrein er vaak toe het tegenovergestelde te doen. Zonder de steun van het marxisme is het niet eenvoudig om zicht te krijgen op de reële verbanden tussen bijvoorbeeld een financiële crash in Manhattan en de het gevolg ervan met betrekking tot een tekort van een verzekeringsmaatschappij of zelfs van een staat op een ander continent. Zulke dramatische systemen van wederzijdse afhankelijkheid, blindelings gecreëerd tussen landen, bevolkingsgroepen, maatschappelijke klassen, welke opereren achter de rug van de hoofdrolspelers, leidt gemakkelijk tot individualisering en sociale paranoia. Dat de recente verscherping van de crisis van het kapitalisme ook een financiële en bankencrisis was, gekoppeld aan speculatieve zeepbellen en hun uitbarsting, is niet alleen maar burgerlijke propaganda. Dat een speculatieve foute manoeuvre in Tokio of New York de ineenstorting kunnen veroorzaken van een bank in IJsland, of de onroerendgoedmarkt in Ierland dooreenschudden is geen fictie maar werkelijkheid. Alleen het kapitalisme creëert zo’n levenbedreigende wederzijdse afhankelijkheid tussen mensen, die volledig onverschillig tegenover elkaar staan, tussen hoofdrolspelers die zich niet eens bewust van zijn het bestaan van de ander. Het is heel moeilijk voor mensen om met dergelijke niveaus van abstractie om te gaan, zowel intellectueel als emotioneel. Eén manier om dit het hoofd te bieden is personalisering, het negeren van de echte mechanismen van het kapitalisme: het is allemaal de schuld van boze krachten die ons opzettelijk schade berokkenen. Het is daarom des te belangrijker om dit onderscheid te begrijpen tussen deze verschillende soorten aanvallen, omdat het vandaag niet langer voornamelijk de kleinburgerij en de zogenaamde middenklasse zijn die hun spaargeld verliezen, zoals in 1923, maar miljoenen arbeiders die proberen om hun eigen huizen te bezitten of al bezitten, spaargeld hebben, verzekeringenpolissen, enzovoort.

In 1932 werd de Duitse bourgeoisie, die zich reeds had voorgenomen om de oorlog te beginnen, met name tegen Rusland, geconfronteerd met een Nationaal Socialisme dat inmiddels een echte massale volksbeweging was geworden. Tot op zekere hoogte was de bourgeoisie in de val getrapt, de gevangene van een toestand die ze grotendeels zelf had geschapen. Zij had ervoor kunnen kiezen om een oorlog te voeren onder een sociaaldemocratische regering, met steun van de vakbonden, met een mogelijke coalitie met Frankrijk en zelfs Groot-Brittannië, aanvankelijk zelfs als junior partner. Maar dit zou hebben geleid tot een confrontatie of althans een neutralisering van de Nazistische beweging, die niet alleen te groot was geworden om in te tomen, maar vooral ook dat deel van de bevolking hergroepeerde dat verlangde naar de oorlog. In deze situatie heeft de Duitse bourgeoisie de fout begaan te geloven dat ze naar believen gebruik zou kunnen maken van de Nazistische beweging.

Het nationaalsocialisme was niet zomaar een regime van terreur, uitgeoefend door een kleine minderheid tegen de rest van de bevolking. Het had een massabasis van zichzelf. Het was niet alleen een instrument van kapitaal opgelegd aan de bevolking. Het was ook het omgekeerde: een blind instrument van een geatomiseerd, verpulverde en paranoïde massa die haar wil wilde opleggen aan het kapitaal.

Het nationaalsocialisme was dus voorbereid, voor een belangrijk deel door het ingrijpende verlies van vertrouwen van grote delen van de bevolking in de autoriteit van de heersende klasse en haar vermogen om de maatschappij daadwerkelijk te beheren en een minimum aan fysieke en economische veiligheid voor haar burgers te verzekeren. De burgerlijke samenleving werd op haar grondvesten dooreen geschud, eerst door de Eerste Wereldoorlog en daarna door economische catastrofe: de hyperinflatie als gevolg van de wereldoorlog (aan de kant van de verliezers) en de Grote Depressie van 1930. Het epicentrum van deze crisis bestond uit de drie keizerrijken - de Duitse, de Oostenrijk-Hongaarse en Rusland - die allemaal waren ingestort onder de slagen van de nederlaag in de oorlog en de revolutionaire golf.

Terwijl de revolutie aanvankelijk slaagde in Rusland, mislukte zij in Duitsland en in het voormalige Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk. Bij het ontbreken van een proletarisch alternatief voor de crisis van de burgerlijke samenleving, ontstond er een diepe leegte, gecentreerd rond Duitsland en, laten we zeggen, het Europese vasteland ten noorden van het Middellandse-Zeegebied, maar met wereldwijde vertakkingen. Zo ontstond er een uitbarsting van geweld en pogroms gecentreerd rond het thema van het antisemitisme en het anti-Bolsjewisme, culminerend in de Holocaust en de massale liquidatie van hele bevolkingsgroepen, met name op het grondgebied van de USSR dat bezet was door Duitsland.

Ook de vorm van de contrarevolutie in de Sovjet-Unie speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van deze situatie. Hoewel er was helemaal niets proletarisch meer was aan het Stalinistische Rusland, joeg de gewelddadige onteigening van de boerenmassa's (de collectivisatie van de landbouw en de liquidatie van de ‘Koelakken’) schrik aan niet alleen bij de kleine eigenaren en spaarders in de rest van de wereld, maar ook bij vele grote eigenaars. Dit was vooral het geval in continentaal Europa, waar deze eigenaren (waaronder ook de bescheiden eigenaars van een eigen woningen), in tegenstelling tot de Britse en Amerikaanse tegenhangers, door afwezigheid van zeeën of oceanen onbeschermd stonden tegenover het ‘Bolsjewisme’. Ze hadden weinig vertrouwen in de toenmalige onstabiele Europese democratische of autoritaire regimes aan het begin van 1930 om hen te beschermen tegen onteigeningen als gevolg van de crisis of door het ‘Joodse Bolsjewisme’.

Uit deze historische ervaring kunnen we de conclusie trekken dat, als het proletariaat niet in staat is haar eigen revolutionair alternatief voor het kapitalisme naar voren te schuiven, het verlies aan vertrouwen in het vermogen van de heersende klasse om ‘haar werk doen’ uiteindelijk leidt tot een opstand, een protest, een explosie van een heel ander soort: één die niet bewust is maar blind, niet gericht op de toekomst maar op het verleden, niet gebaseerd op vertrouwen maar vrees, niet op creativiteit maar op vernielzucht en haat.

Een tweede vertrouwenscrisis in de huidige heersende klasse

Dit proces, dat we  zojuist hebben beschreven, was al de ontbinding van het kapitalisme. En het is heel begrijpelijk dat vele marxisten en andere scherpzinnige waarnemers van de maatschappij in 1930 verwachtten deze tendens snel de hele wereld zou overspoelen. Maar het bleek, dat dit slechts een eerste fase was van deze ontbinding, niet haar terminale fase.

Vooral drie factoren van historisch belang hebben deze tendens tot ontbinding teruggedrongen:

- In de eerste plaats de overwinning van de anti-Hitler-coalitie in Tweede Wereldoorlog, die het prestige van de Westerse democratie aanzienlijk verhoogde, met name van het Amerikaanse model enerzijds en ‘socialisme in één land’ en de Sovjet-model anderzijds ;

- Ten tweede het ‘economische wonder’ dat na de Tweede Wereldoorlog vooral plaatsvond in het Westerse blok.

Deze twee factoren waren de verdienste van de bourgeoisie. De derde was de verdienste van de arbeidersklasse: het einde van de contrarevolutie, de terugkeer van de klassenstrijd tot het middelpunt van de geschiedenis, en daarmee het opnieuw verschijnen (echter verward en kortstondig) van een revolutionair perspectief. De bourgeoisie van haar kant, reageerde op deze gewijzigde situatie niet alleen met de ideologie van reformisme, maar ook met echte materiële (uiteraard tijdelijk) toegevingen en verbeteringen. Dit alles versterkte, onder de arbeiders, de illusie dat het leven zou kunnen verbeteren.

Zoals we weten, leidde de patstelling tussen de twee belangrijkste klassen, de ene die niet in staat was om de veralgemeende oorlog te ontketenen, de andere die niet in staat was de strijd te bewegen naar een revolutionaire oplossing,  tot de huidige fase van ontbinding. Met de mislukking van de generatie van 1968 haar strijd verder te politiseren, luidden de gebeurtenissen van 1989, op wereldschaal, dus de huidige fase van ontbinding in. Maar het is zeer belangrijk te weten dat deze fase geen stagnatie vormt, maar een proces. 1989 werd vooral gekenmerkt door het mislukken van de eerste poging van het proletariaat opnieuw haar eigen revolutionaire alternatief te ontwikkelen. Na 20 jaar chronische crisis en verergering van de toestand van de arbeidersklasse en de wereldbevolking als geheel, was het prestige en de autoriteit van de heersende klasse ook aangetast, maar niet in dezelfde mate. Aan het einde van het millennium bestonden er nog belangrijke tegen-tendensen ter verbetering van de reputatie van de leidende burgerlijke elite. Wij zullen er drie noemen.

Ten eerste, de ineenstorting van het stalinisme in het Oostblok berokkende totaal geen schade aan het imago van de bourgeoisie van het voormalige Westerse blok. Integendeel, wat dit bleek te ontkrachten was de mogelijkheid van een alternatief voor het westerse democratische kapitalisme. Natuurlijk werd een deel van de euforie van 1989 snel verdreven door de werkelijkheid, zoals de illusie van een vreedzamere wereld. Maar het bleef een waarheid dat1989 tenminste het zwaard van Damocles, de permanente dreiging van wederzijdse genocide in een nucleaire derde wereldoorlog, was opgeheven. Ook na 1989 konden de Tweede Wereldoorlog en de daaropvolgende Koude Oorlog tussen Oost en West, achteraf, op een geloofwaardige wijze worden voorgesteld als het product van de ‘ideologie’ en het ‘totalitarisme’ (dus het probleem van het fascisme en ‘kommunisme’). Op het ideologische vlak is het buitengewoon gelukkig voor de Westerse bourgeoisie dat Duitsland niet langer de nieuwe, min of meer openlijke, imperialistische uitdager is van de VS (tegenwoordig ook zelf ‘democratisch’) maar het ‘totalitaire China’, en dat een groot deel van de huidige regionale oorlogen en terroristische aanslagen kunnen worden toegeschreven aan ‘religieus fundamentalisme’.

Ten tweede maakte de fase van ‘globalisering’ van het staatskapitalisme, die reeds op voordien was doorgevoerd, een situatie mogelijk die zich na 1989 voordeed, een echte ontwikkeling van de productieve krachten mogelijk in wat tot dan toe de perifere landen van het kapitalisme waren. Natuurlijk vormen de BRICS landen [11] bijvoorbeeld allesbehalve een model van hoe mensen in de oude kapitalistische landen zouden willen leven. Maar aan de andere kant wekken ze de indruk van een dynamisch wereldkapitalisme. Vermeldenswaard is dat, gezien het belang van het vraagstuk van de immigratie voor het huidige populisme, deze landen op dit vlak worden beschouwd als een bijdrage aan de stabilisering van de situatie, omdat ze zelf miljoenen immigranten opvangen die anders wellicht naar Europa en Noord-Amerika zouden verhuizen.

Ten derde, de werkelijk adembenemende ontwikkelingen op technologisch niveau, die communicatie, onderwijs, geneeskunde, en het dagelijkse leven als geheel hebben gerevolutioneerd, wekken opnieuw de indruk van een bruisende samenleving (dit rechtvaardigt, tussen haakjes, ons eigen inzicht dat het verval van het kapitalisme niet betekent dat de ontwikkeling van de productiekrachten tot stilstand is gekomen of dat die van technologie is gestagneerd).

Deze factoren (en er zijn er waarschijnlijk meer) zijn er toch in geslaagd om sommige van haar effecten af te zwakken, hoewel ze de huidige fase van de ontbinding niet kunnen voorkomen (en daarmee reeds een eerste ontwikkeling van het populisme). In tegenstelling daarmee, wijst de huidige versterking de van ditzelfde populisme erop dat we wellicht bepaalde grenzen naderen van deze beperkende gevolgen, misschien zelfs wat we de opening zouden kunnen noemen van een tweede fase in de fase van ontbinding. Wij bepleiten dat deze tweede fase wordt gekenmerkt door een toenemend verlies, onder steeds meer delen van de bevolking, van vertrouwen in de bereidheid en capaciteit van de heersende klasse om hen te beschermen. Een proces van teleurstelling dat, in ieder geval voor het moment, niet proletarisch, maar diep anti-proletarisch is. Achter de financiën, de Euro en de vluchtelingencrises, die meer aansporende factoren dan werkelijke oorzaken zijn, is dit nieuwe stadium natuurlijk het resultaat van de decennialang geaccumuleerde gevolgen van dieper liggende factoren. Vooral eerst en vooral het ontbreken van een proletarisch revolutionair perspectief aan de ene kant. Aan de andere kant (dat van het kapitaal), is er zijn chronische economische crisis, maar ook de gevolgen van het steeds meer abstracte karakter van het functioneren van de burgerlijke maatschappij. Dit proces, inherent aan kapitalisme, liet een dramatische versnelling zien in de afgelopen drie decennia met de scherpe vermindering, in de oude kapitalistische landen, van de industriële en handenarbeid, en in het algemeen vervanging van lichamelijke activiteit door mechanisatie en de nieuwe media, zoals PC’s (personal computers) en Internet. Parallel hieraan is het middel van universele ruil grotendeels veranderd van metaal en papier in elektronisch geld, iets wat deel uitmaakt van een breder proces dat een radicale scheiding van het lichaam en zijn sensuele werkelijkheid impliceert.

Populisme en geweld

Aan de basis van de kapitalistische productiewijze ligt een zeer specifieke combinatie van twee factoren: economische mechanismen of ‘wetten’ (de markt) en geweld. Aan de ene kant: de voorwaarde voor de ruil van equivalenten is het afzien van geweld: ruil in plaats van diefstal. Bovendien is de arbeidsmarkt de eerste vorm van exploitatie waar de verplichting tot arbeid en de motivatie in het arbeidsproces zelf, in wezen een economisch is in plaats van opgelegd door directe fysieke kracht. Aan de andere kant, is in het kapitalisme het hele systeem van gelijkwaardige uitwisseling gebaseerd op een originele niet-equivalente ruil - de gewelddadige scheiding van de producenten van de productiemiddelen (‘primitieve accumulatie’), wat de voorwaarde is voor het systeem van loonarbeid, en dat is een permanent proces in het kapitalisme, aangezien de accumulatie zelf een min of meer gewelddadig proces is (zie het boek van Luxemburg; ‘De Accumulatie van Kapitaal’). Deze permanente aanwezigheid van beide polen van deze tegenspraak (geweld en het afzien van geweld) en de ambivalentie die dit schept, doordringt het hele leven in de burgerlijke samenleving. Zij begeleidt iedere daad van ruil, waar het alternatief van diefstal altijd aanwezig is. Inderdaad, een maatschappij die tot in de wortel gebaseerd is op ruil, en daardoor afstand doet van geweld, moet dit afzien ervan afdwingen met de dreiging van geweld, en niet alleen met bedreiging - met het daadwerkelijke gebruik van zijn wetten, grechtsapparaten, politie, gevangenissen, enzovoort. Deze tweeslachtigheid is altijd aanwezig in het bijzonder in de ruil tussen loonarbeid en kapitaal, waar de economische dwang door fysieke kracht wordt aangevuld. Het is vooral aanwezig overal waar het instrument van geweld bij uitstek van de burgerlijke maatschappij - de staat - direct bij betrokken is. In zijn relatie met zijn eigen burgers (dwang en afpersing) en met andere staten (oorlog), is het een instrument van de heersende klasse om diefstal en chaotisch geweld zelf te onderdrukken, en tegelijkertijd de algemene, gesanctioneerde roof te laten plaatsvinden.

Eén van de steunpunten van deze tegenspraak en tweeslachtigheid tussen geweld en ‘afzien van geweld’ in de burgerlijke maatschappij ligt in elk van zijn individuele subjecten. Een normaal, functioneel leven leiden in de huidige tijd, vereist het afzien van een overdaad, van een hele wereld van lichamelijke, emotionele, intellectuele, morele, artistieke, creatieve behoeften. Zodra het rijpe kapitalisme is overgegaan van het stadium van het formele tot dat van de echte overheersing, wordt dit afzien in eerste instantie niet meer hoofdzakelijk afgedwongen door extern geweld. Inderdaad wordt elk individu min of meer bewust geconfronteerd met de keus of zich aan te passen aan het abstracte functioneren van deze maatschappij of een ‘loser’ (pechvogel) te worden, en misschien in de goot te belanden. Discipline wordt zelfdiscipline, maar zodanig dat elk individu de onderdrukker van zijn eigen essentiële behoeften wordt. Natuurlijk bevat dit proces van zelfdisciplinering ook een potentieel voor emancipatie, voor het individu en vooral voor het proletariaat als geheel (als zelfgedisciplineerde klasse bij uitstek) om meester van zijn eigen lot te worden. Maar momenteel, in het ‘normale’ functioneren van de burgerlijke maatschappij, is deze zelfdiscipline hoofdzakelijk het verinnerlijken van het kapitalistisch geweld. Omdat dit het geval is, sluimert daar ook een andere optie naast de proletarische optie van de transformatie van deze zelfdiscipline in een middel tot realisering, de revitalisering van de menselijke behoeften en de creativiteit, namelijk die van blinde omkering van het verinnerlijkte geweld naar buiten toe. De burgerlijke maatschappij heeft altijd een ‘buitenstaander’ nodig en biedt hem ook aan om die zelfdiscipline te handhaven bij degenen die er zogenaamd bij horen. Vandaar dat de blinde veruiterlijking van het geweld door de burgerlijke subjecten (dat wil zeggen: voorbestemd of ‘gemaakt’ om zo te doen) zichzelf ‘spontaan’ tegen dergelijke buitenstaanders keert (pogromisme). [12]

Wanneer de open crisis van de kapitalistische maatschappij een bepaalde intensiteit bereikt, wanneer het gezag van de heersende klasse wordt beschadigd, wanneer burgerlijke individuen beginnen te twijfelen aan de capaciteit en de vastbeslotenheid van de autoriteiten om hun werk te doen, en in het bijzonder hen te beschermen tegen een wereld van gevaren, en wanneer een alternatief - dat slechts kan komen van het proletariaat - ontbreekt, beginnen delen van de bevolking te protesteren en zelfs te revolteren tegen de heersende elite, niet met het doel hun heerschappij uit te dagen, maar om hen te verplichten om hun eigen ‘respectabele’ burgers tegen ‘buitenstaanders’ te beschermen. Deze lagen van de samenleving ervaren de crisis van het kapitalisme als een conflict tussen de twee onderliggende grondbeginselen: tussen de markt en het geweld. Populisme is de optie voor geweld om de problemen op te lossen die de markt niet kan oplossen, en zelfs voor het oplossen van de problemen van de markt zelf. Bijvoorbeeld, als de wereldarbeidsmarkt de arbeidsmarkt van de oude kapitalistische landen dreigt te overspoelen met een golf van ‘havelozen’, dan is het hun oplossing om hekken plaatsen en politie aan de grens te posteren en iedereen neer te schieten die zonder toestemming probeert de grens over te steken.

Achter populistische politiek loert de lust voor moord. De pogrom is het geheim van haar bestaan.

Steinklopfer / 8 Juni 2016


Voetnoten

[1] United Kingdom Independence Party

[2] De Duitse Democratische Republiek, het oude Oost-Duitse regime

[3] Trans-Atlantic Trade and Investment Partnership

[4] Freiheitliche Partei Österreichs (Oostenrijkse Vrijheidspartij)

[5] Contrat Premier Emploi: zie onze Stellingen over de studentenbeweging van lente 2006 in Frankrijk [28] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/200709/472/stellinge... [28]

[6] Christlich Demokratische Union Deutschlands, momenteel de regerende partij in Duitsland in een “grote coalitie”met de “socialistische” Sozialdemokratische Partei Deutschlands

[7] Freie Demokratische Partei, een “liberal-democratische” partij die voorheen de balans in evenwicht hield tussen SPD and CDU.

[8] De Duitse versie van het neo-liberalisme, dat de nadruk legde op de vrije markt, maar ook op de rol van de staat om de vrije markt te beschermen.

[9] Christlich-Soziale Union

[10] Kommunistische Partei Deutschlands, de Duitse sectie van de Derde Internationale

[11] Brazilië, Rusland, India, China, Zuid-Afrika

[12] Zie de geschriften van de Duitse onderzoeker van het anti-semitisme Detlev Claussen.

People: 

  • Trump [29]
  • Merkel [30]

Geografisch: 

  • Duitsland [31]
  • Europese Unie [32]
  • Frankrijk [33]
  • Groot-Brittannië [34]
  • Oostenrijk [35]
  • Polen [36]
  • Verenigde Staten [37]

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Verval van het kapitalisme [38]

Theoretische vraagstukken: 

  • Maatschappelijke ontbinding [39]

Recent en lopend: 

  • populisme [26]
  • Brexit [40]
  • AFD / populisme [41]

Rubric: 

Populisme

Rapport over de rol van de IKS als ‘Fractie’

  • 1560 keer gelezen

Deel 1: Het begrip "Fractie" in de geschiedenis van de arbeidersbeweging

Zoals wordt gezegd in het artikel “40 jaar na de stichting van IKS: Welke balans en welke vooruitzichten voor onze activiteit ?” heeft het 21e congres van IKS een verslag goedgekeurd over de rol van IKS als ‘Fractie’. Dit rapport omvatte twee delen, een eerste deel dat de context van dit verslag presenteert, evenals een historische herinnering van het begrip ‘Fractie’ en een tweede deel dat concreet de wijze analyseert hoe onze organisatie zich van zijn verantwoordelijkheid had gekweten. Wij publiceren hieronder het eerste deel van dit rapport dat van algemeen belang is buiten de kwesties waarmee specifiek IKS wordt geconfronteerd.

Het 21e internationale Congres zal in het centrum van haar zorg een kritische balans van de 40 jaar van bestaan van CCI plaatsen. Deze kritische balans betreft:

  • de algemene analyses die door IKS worden uitgewerkt (Zie de 3 rapporten over de internationale situatie);
  • de wijze waarop CCI haar rol heeft gespeeld met het oog op de deelname aan de voorbereiding van de toekomstige partij.

Het antwoord op deze tweede vraag veronderstelt natuurlijk dat goed wordt gedefinieerd welke rol er op de IKS rust in de huidige historische periode, een periode waar de voorwaarden nog niet bestaan voor het opduiken van een revolutionaire partij, dat wil zeggen van een organisatie die een rechtstreekse invloed heeft op het verloop van de klassenconfrontaties:

“Men kan de geschiedenis van dit organisme, de Partij, niet bestuderen of begrijpen zonder haar te plaatsen in de algemene beweging van de verschillende ontwikkelingstrappen die de beweging van de klasse doorlopen heeft, van de problemen waarvoor de klasse zich gesteld zag, van haar inspanning tot bewustwording, van haar bekwaamheid om op een bepaald moment deze problemen doelmatig te beantwoorden, de lessen uit de ervaring te trekken en deze lessen als springplank te gebruiken naar komende gevechten. Terwijl politieke partijen een hoofdfactor zijn in de ontwikkeling van de klasse, zijn ze dus tegelijkertijd een uitdrukking van de werkelijke toestand van de klasse op een bepaald moment in haar ontwikkeling”. (Resolutie over de partij en zijn verhouding tot de klasse, punt 9, Internationale Revue nr. 16)

“In heel haar geschiedenis onderging de arbeidersklasse het gewicht van de burgerlijke ideologie, dat ertoe neigt de proletarische partijen te vervormen en te ontaarden, hun werkelijke functie te verdraaien. Als antwoord op deze neiging zijn er revolutionaire fracties opgekomen, met als doel het ontwikkelen en verhelderen van kommunistische standpunten en deze nauwkeuriger te omschrijven. Dit was met name het geval bij de Kommunistische Linkerzijde die voortkwam uit de Derde Internationale: ieder begrip van het vraagstuk van de partij houdt noodzakelijkerwijs het opnemen in van de ervaring en de verworvenheden van de hele Internationale Kommunistische Linkerzijde”.

“Het was echter de Italiaanse Fractie van de Kommunistische Linkerzijde die de bijzondere verdienste had de kwalitatieve verschillen in de organisatie van revolutionairen duidelijk te maken tussen perioden van zich ontwikkelende klassenstrijd en die van nederlagen en terugtrekking. De Italiaanse Fractie van de Kommunistische Linkerzijde maakte duidelijk welke vorm de revolutionaire organisatie aannam en wat haar taken waren in elk van deze twee perioden: in het eerste geval de vorm van de partij, een organisatie die een directe en onmiddellijke invloed kan uitoefenen op de klassenstrijd; in het tweede geval een numeriek beperkte organisatie met een veel geringere invloed op het onmiddellijke leven van de klasse. Aan deze tweede soort van organisatie gaf het de bijzondere naam ‘fractie’, die, tussen twee perioden in de ontwikkeling van de klassenstrijd, dat wil zeggen twee momenten in het bestaan van de partij, een link en een scharnier vormt, een organische brug tussen de vorige en de toekomstige partij”. (Idem, punt 10)

Wij worden ertoe aangezet om ons, in dit verband, een bepaald aantal vragen te stellen:

  • wat dekte dit begrip van fractie op de verschillende momenten van de geschiedenis van de arbeidersbeweging?
  • in welke mate kan IKS worden beschouwd als een ‘fractie’?
  • wat zijn de taken van een fractie die geldig blijven voor IKS en welk zijn degene die niet onder haar takenpakket vallen?
  • welke bijzondere taken rusten op IKS en die niet behoorden tot die van de fracties?

In het eerste deel van dit rapport, gaan wij voornamelijk de eerste van deze 4 punten behandelen teneinde een historisch kader te geven aan onze overweging en ons toe te laten om beter het tweede deel van het verslag te behandelen dat van plan is om op de hierboven vermelde centrale kwestie te antwoorden: welke balans kan men opmaken uit de wijze waarop IKS haar rol heeft gespeeld in de deelname aan de voorbereiding van de toekomstige partij?

Om dit begrip fractie op de verschillende momenten van de geschiedenis van de arbeidersbeweging te onderzoeken, die het Italiaanse Fractie in staat heeft gesteld om zijn analyse uit te werken, gaan wij drie periodes onderscheiden:

  • de kinderjaren van de arbeidersbeweging: de Bond van de Kommunisten en de IAA [Ie Internationale];
  • de periode van haar rijpheid: de Tweede Internationale;
  • ‘de periode van de oorlogen en de revoluties’ (volgens de uitdrukking die is gebruikt door de Kommunistische Internationale).

Maar om te beginnen kan het nuttig zijn om de geschiedenis van de partijen van het proletariaat zeer kort in herinnering te brengen, aangezien het vraagstuk van de fractie ons, fundamenteel, dwingt om het vraagstuk van de Partij te stellen, omdat deze laatste, als het ware, het vertrekpunt en het eindpunt is van de fractie.

1) Het begrip Partij in de geschiedenis van de arbeidersbeweging

Het begrip partij werd, zowel theoretisch als praktisch geleidelijk uitgewerkt, in de loop van de opgedane ervaring van de arbeidersbeweging (de Bond van de Kommunisten, de IAA [de Eerste Internationale], de Tweede Internationale, de kommunistische partijen).
De Bond, die een clandestiene organisatie was, behoorde nog tot de periode van de sektes:

“Bij de opkomst van het moderne kapitalisme, in de eerste helft van de 19e eeuw, was de arbeidersklasse nog in haar fase van vorming en voerde plaatselijke en sporadische gevechten, die slechts konden leiden tot het ontstaan van doctrinaire scholen, sekten en bonden. De Bond van de Kommunisten was de meest geavanceerde uitdrukking van deze periode, evenals haar Manifest en haar oproep van ‘proletariërs aller landen, verenigt u !’, waarmee zij de daaropvolgende periode aankondigde”. (‘Over de aard en de functie van de politieke partij van het proletariaat’,  Internationalisme nr. 38 – oktober 1948)

De IAA heeft juist tot taak gehad voorbij te gaan aan de sektes, om het mogelijk te maken de Europese proletariërs op brede schaal te verzamelen en een schifting toe te laten ten opzichte van talrijke verwarringen, die nog op zijn bewustzijn wogen. Met haar heterogene samenstelling (vakbonden, coöperaties, propaganda groepen, enzovoort) was zij tegelijkertijd nog niet de partij in de moderne zin, die het woord later verwierf, in en dank zij de Tweede Internationale.

“De Eerste Internationale stemt overeen met de daadwerkelijke verschijning van het proletariaat op het toneel van de sociale en politieke strijd in de voornaamste landen van Europa. Eveneens groepeert zij alle georganiseerde krachten van de arbeidersklasse, haar meest diverse ideologische tendensen. De Eerste Internationale verenigt zowel alle stromingen als alle aspecten van de bijkomende strijd: economisch, educatief, politiek en theoretisch. Zij vormt het hoogste punt van de EENHEIDSORGANISATIE van de arbeidersklasse, in heel haar verscheidenheid”.

“De Tweede Internationale markeert een etappe in het onderscheiden van de economische strijd en de politiek-sociale strijd van de arbeiders. In deze periode, van volle ontplooiing van de kapitalistische maatschappij, vormt de Tweede Internationale zowel de organisatie van de strijd voor hervormingen en politieke verworvenheden, de politieke bevestiging van het proletariaat, als een hoger stadium in de ideologische afbakening binnen het proletariaat, door de theoretische grondslagen van haar revolutionaire historische missie te preciseren en uit te werken”. (Idem)

Binnen de Tweede Internationale werd er duidelijk een onderscheid gemaakt tussen de algemene organisatie van de klasse (de vakbonden) en haar specifieke organisatie, die was belast met de taak haar historisch programma te verdedigen, de partij. Een onderscheid dat zeer duidelijk was toen de Derde Internationale werd opgericht, op het moment dat de proletarische revolutie, voor de eerste keer, op de agenda van de geschiedenis stond. Voor de Kommunistische Internationale  (Komintern) werd de algemene organisatie van de klasse , in deze nieuwe periode, niet meer gevormd door de vakbonden (die in ieder geval toch niet het geheel van het proletariaat groeperen) maar door de arbeidersraden (zelfs als er in Komintern nog verwarring bestond op het vlak van de vakbondskwestie en de rol van de partij).

Ondanks alle verschillen tussen deze vier organisaties, is er een punt van overeenkomst tussen hen: zij hebben een invloed op de loop van de klassestrijd en het is in die zin dat men hun de naam van ‘partij’ kan toekennen.

Deze impact was nog gering voor de Bond van de Kommunisten bij de revoluties van 1848-1849, waar zij hoofdzakelijk als linkervleugel van de democratische beweging optrad. Daarom stelde de Neue Rheinische Zeitung, die door Marx werd geleid, en die een zekere invloed had in het Rijnland en zelfs in de rest van Duitsland, zich niet direct voor als het orgaan van de Bond, maar als ‘Orgaan van de Democratie’. Zoals het Engels het beschreef: “(…), toen de volksmassa's zich eenmaal in beweging hadden gezet, bleek de Bond veel te zwak om als hefboom op te treden...” (‘Enige aantekeningen over de geschiedenis van de Bond van de Kommunisten’, november 1885). Een van de belangrijke oorzaken van deze zwakheid was gelegen in de zwakheid van het Duitse proletariaat zelf, waar de grootindustrie nog niet zo’n vlucht had genomen. Nochtans wees dezelfde Engels erop dat “De Bond zeker de enige revolutionaire organisatie was die enige betekenis had in Duitsland”. De invloed van de IAA was veel belangrijker, aangezien deze een ‘macht’ werd in Europa. Maar het was vooral de Tweede Internationale (in feite doorheen de verschillende partijen die het vormen) die, voor de eerste keer in de geschiedenis, een beslissende invloed in de arbeidersmassa's kon opeisen.

2) Het begrip fractie bij de opkomst van de arbeidersbeweging

De kwestie heeft zich al gesteld ten tijde van Marx, maar heeft daarna een veel grotere betekenis vervuld: wat wordt er van de partij als de voorhoede, die het historische programma van de arbeidersklasse, de kommunistische revolutie, verdedigt, niet de mogelijkheid heeft om een directe invloed op de klassestrijd van het proletariaat uit te oefenen?

Op deze vraag, heeft de geschiedenis verschillende antwoorden gegeven. Het eerste antwoord was dat van de opheffing van de partij als de voorwaarden voor haar bestaan niet meer aanwezig zijn. Dat was het geval voor de Bond en de IAA. In beide gevallen, hebben Marx en Engels een beslissende rol gespeeld in deze opheffing.

In november 1852, na het Keulse kommunistenproces, dat de overwinning van de contrarevolutie in Duitsland benadrukte, hebben zij de Centrale Raad van de Bond verzocht om de opheffing ervan uit te spreken. Het loont de moeite om te benadrukken dat het vraagstuk van de actie van de revolutionaire minderheid in een periode van reactie, reeds vanaf de herfst 1850 binnen de Bond werd gesteld. In het midden van het jaar 1850 hadden Marx en Engels vastgesteld dat de revolutionaire golf als gevolg van de opleving van de economie terugvloeide:

“Gezien deze algemene welvaart waarin de productiekrachten van de burgerlijke maatschappij zich even overvloedig ontwikkelen als het de burgerlijke voorwaarden toelaten, kan men niet spreken over een echte revolutie. Een dergelijke revolutie is slechts mogelijk in de periodes waar deze twee factoren, moderne productiekrachten en de burgerlijke productieverhoudingen met elkaar in conflict raken”. (Neue Rheinische Zeitung, Politisch-ökonomische Revue, blad V en VI)

Marx en Engels werden er dus toe aangezet om de immediatistische minderheid van Willich-Schapper te bestrijden omdat die, ondanks de terugval in de strijd, de arbeiders tot de opstand wilde blijven oproepen:

“In het bijzonder tijdens ons laatste debat, over de kwestie van ‘de positie van het Duitse proletariaat in de volgende revolutie’, hebben de leden van de minderheid van het Centrale Comité meningen tot uitdrukking gebracht, die in tegenspraak zijn met ons één na laatste rondschrijven en zelfs met het Manifest. Een nationale Duitse benadering heeft de universele opvatting van het Manifest vervangen door het nationale gevoel van de Duitse handwerkers te vleien. In plaats van de materialistische opvatting van het Manifest hebben ze een idealistische opvatting. In plaats van de daadwerkelijke voorwaarden, wordt de wil benadrukt als belangrijkste drijfveer in de revolutie. Wij zeggen daarentegen aan de arbeiders: Als jullie de omstandigheden willen veranderen en jezelf geschikt willen maken voor de maatschappelijke heerschappij, zullen jullie vijftien, twintig, of vijftig jaar van burgeroorlog moeten doormaken. Nu wordt hen verteld: Wij moeten onmiddellijk aan de macht komen of anders zouden we net zo goed kunnen gaan slapen! Net zoals de democraten de term ‘volk’ gebruiken, wordt het woord ‘proletariaat’ door hen gereduceerd tot een loutere frase. Om deze frase tot werkelijkheid te maken zou men de volledige kleinburgerij tot proletariërs moeten verklaren, met andere woorden: niet het proletariaat vertegenwoordigen, maar de kleinburgerij. In plaats van een daadwerkelijke historische ontwikkeling zou men de frase ‘revolutie’ moeten aannemen”. Marx, ‘Toespraak tot de vergadering van de Centrale Raad van de Bond’, van 15 september 1850, geciteerd in de ‘Inleidende Opmerkingen’  bij het Keulse kommunistenproces).

Op dezelfde manier ondersteunden Marx en Engels, op het congres van Den Haag in 1872, de beslissing om de Algemene Raad over te brengen naar New York teneinde hem te onttrekken aan de invloed van de Bakoeninistische tendensen, die aan invloed wonnen op een moment dat het Europese proletariaat, met de verplettering van de Commune van Parijs, een belangrijke nederlaag onderging. Deze verplaatsing buiten Europa van de Algemene Raad betekende het in slaap sussen van de IAA, iets dat aan zijn ontbinding voorafging. Deze ontbinding werd effectief op de Conferentie van Philadelphia, in juli 1876.

Op een bepaalde manier was de ontbinding van de partij, toen de omstandigheden haar bestaan niet langer toelieten, veel gemakkelijker in het geval van de Bond en van de IAA dan in latere gevallen. De Bond was een kleine clandestiene organisatie (behalve op het moment van de revoluties van 1848-1949) die geen ‘officiële’ plaats in de maatschappij had ingenomen. Wat betreft de IAA, betekende haar formele verdwijning niet dat al haar verschillende delen eveneens verdwenen. Zo hebben Engelse vakbonden of de Duitse arbeiderspartij de IAA overleefd. Wat was verdwenen, was het bestaande formele verband tussen zijn verschillende bestanddelen.

Later veranderden de zaken. De arbeiderspartijen verdwenen niet maar gingen over naar de vijand. Zij werden instellingen van de kapitalistische orde, wat aan de revolutionaire elementen een andere verantwoordelijkheid geeft dan die ze hadden tijdens de eerste etappes van de arbeidersbeweging.

Toen de Bond werd ontbonden, bestond er niet de minste formele organisatie, belast met de taak om een brug te vormen naar de nieuwe partij die op een of ander moment plotseling zou moeten verschijnen. Marx en Engels waren trouwens van mening dat de uitwerking en de theoretische verdieping de eerste prioriteit vormde ten tijde van deze periode en daar zij, op dat ogenblik, praktisch de enigen waren om de theorie te beheersen die zij hadden uitgewerkt, hadden zij geen behoefte aan een formele organisatie om dit werk te doen. Maar een zeker aantal voormalige leden van de Bond zijn met elkaar in contact gebleven, met name in de emigratie in Engeland. In 1856 was er zelfs sprake van een verzoening tussen Marx en Schapper. In september 1864, was het Eccarius, voormalig lid van de Centrale Raad van de Bond en die nauwe banden met de Engelse arbeidersbeweging had, die vroeg dat Marx aanwezig zou zijn in de tribune van de beroemde bijeenkomst van 28 september in de Saint-Martin' s Hal waar besloten werd tot de oprichting van de Internationale Arbeiders Associatie. [1] En daardoor zal men tevens een belangrijk aantal van de voormalige leden van de Bond terugvinden in de Algemene Raad van IAA:  Eccarius, Lessner, Lochner, Pfaender, Schapper en, natuurlijk Marx en Engels.

Toen de IAA verdween, bleven er, zoals men heeft gezien, organisaties bestaan die aan de oorsprong stonden van de stichting van Tweede Internationale, met name de Duitse partij die was voortgekomen uit de vereniging van 1875 (SAP) waarvan het deel uit Eisenach (Bebel, Liebknecht) bij de IAA aangesloten was.

Hier moet een opmerking gemaakt worden betreffende de rol die deze twee eerste organisaties zich gaven als ze werden gevormd. In het geval van de Bond maakte het Manifest duidelijk dat die het vooruitzicht heeft van de proletarische revolutie op vrij korte termijn. Het was na de nederlaag van de revoluties van 1848-1949 dat Marx en Engels begrepen dat de historische voorwaarden er nog niet rijp voor waren. Eveneens bestond er, op het moment van de stichting van de IAA, het idee van ‘een emancipatie van de arbeiders’ (volgens de woorden van zijn statuten) op korte of middellange termijn (ondanks de verscheidenheid van de visies die deze formule voor de verschillende delen van Internationaal had: mutualisme, collectivisme, enzovoort). De nederlaag van de Commune van Parijs had nogmaals de onrijpheid duidelijk gemaakt van de voorwaarden voor de omverwerping van het kapitalisme, des te meer daar gedurende de periode die erop volgde men getuige was van een aanzienlijke ontplooiing van het kapitalisme met vooral de vorming van de industriële macht van Duitsland, die bij het begin van de 20ste eeuw aan die van Engeland voorbijging.

3) De fracties in de Tweede Internationale [2]

 In de loop van deze bloeiperiode van het kapitalisme, terwijl het revolutionaire vooruitzicht ver weg bleef, verkregen de socialistische partijen een grote betekenis binnen de arbeidersklasse (in het bijzonder in Duitsland, natuurlijk). Deze toenemende invloed, terwijl de geestesgesteldheid van de meerderheid van de arbeiders niet revolutionair was, hield verband met het feit dat de socialistische partijen, in hun programma het vooruitzicht van het socialisme niet alleen te kennen gaven, maar ook dagelijks het ‘minimumprogramma’ verdedigden, van hervormingen binnen de kapitalistische maatschappij. Het is trouwens deze situatie die leidde tot de oppositie tussen degenen voor wie “Het uiteindelijke doel, wat het ook moge zijn, niets is, en de beweging alles”(Bernstein) en degenen voor wie “het uiteindelijke doel van het socialisme het enige doorslaggevende element is, dat de socialistische beweging onderscheidt van de burgerlijke democratie en het burgerlijke radicalisme, dat de hele arbeidersbeweging van een nutteloos herstelwerk om het kapitalistische systeem te redden, omzet in een klassenstrijd tegen deze orde, voor de afschaffing van deze orde. Voor de sociaaldemocratie, is de strijd binnen het bestaande systeem zelf, dag na dag, voor hervormingen om de situatie van de arbeiders te verbeteren, voor de democratische instellingen, de enige manier om de proletarische klassestrijd tot leven te brengen en om te komen tot het uiteindelijke doel, dat wil zeggen de verovering van de politieke macht en de afschaffing van het loonsysteem”. (Rosa Luxemburg in het Voorwoord bij  ‘Socialistische Hervorming of Revolutie’). Ondanks de officiële afwijzing van de stellingen van Bernstein door de SPD en de Socialistische Internationale, werd deze visie in werkelijkheid een meerderheid in de SPD (en in het bijzonder in het apparaat) en in schoot van de Internationale.

“De ervaring van Tweede Internationale bevestigt de onmogelijkheid om de partij van het proletariaat te handhaven in een niet-revolutionaire periode. De definitieve deelname van de partijen van Tweede Internationale aan de imperialistische oorlog van 1914 heeft slechts de lange periode van ontaarding van de organisatie geopenbaard. Het binnendringen en doordringen van de ideologie van de kapitalistische klasse, iets wat altijd mogelijk is in de politieke organisatie van het proletariaat neemt, in periodes van langere stagnatie en teruggang van de klassestrijd, een zodanige omvang aan dat de ideologie van de bourgeoisie de plaats inneemt van die van het proletariaat, en dat de partij zich onvermijdelijk ontdoet van de zijn oorspronkelijke klasse-inhoud om daarna het instrument van de klasse-vijand te worden”. (‘Over de aard en de functie van de politieke partij van het proletariaat’, punt 12)

In deze context ontstonden, voor de eerste keer, echte breuken. De eerste fractie was die van de Bolsjewiki die, na het Congres van de RSDAP in 1903, de strijd opnam tegen het opportunisme, eerst op het vlak van de organisatorische kwesties, daarna op het vlak van de tactische vraagstukken met betrekking tot de taken van het proletariaat in een halffeodaal land als Rusland. Er moet worden opgemerkt dat, tot 1917, zelfs toen de bolsjewistische en mensjewistische fractie hun politiek onafhankelijk van elkaar voerden, zij formeel deel uitmaakten van dezelfde partij, de RSDAP.

De marxistische stroming, die zich ontwikkelde rond het weekblad De Tribune (geleid door Wijnkoop, Van Ravesteyn en Ceton, maar waar Gorter en Pannekoek ook aan meewerkten) begon in 1907 een soortgelijke werkzaamheid in de SDAP, de Nederlandse partij. Deze stroming heeft strijd gevoerd tegen de opportunistische afwijking in de partij, voornamelijk vertegenwoordigd door de parlementaire fractie en Troelstra die, na het Congres van 1908, voorstelde om De Tribune te verbieden. Troelstra zou de kwestie uiteindelijk in zijn voordeel beslechten op het buitengewone congres van Deventer (13-14 februari 1909), dat besloot om De Tribune op te heffen en zijn drie redacteuren van de partij uit te sluiten. Deze politiek, die erop was gericht om de Tribunistische ‘leiders’ te scheiden van de aanhangers van deze stroming, veroorzaakte in feite een sterke reactie van deze laatste. Uiteindelijk leidde deze politiek van uitsluiting door Troelstra, door het Internationaal Bureau van de Socialistische Internationale ,die gevraagd wordt om te bemiddelen, maar werd gedomineerd door de reformisten, maar ook door de wil van de drie redacteuren om te breken (iets dat niet gedeeld werd door Gorter [3]), ertoe dat de ‘Tribunisten’ in maart een nieuwe partij oprichtten, de SDP (Sociaal-Democratische Partij). Deze partij, die tot aan de Wereldoorlog een minderheid zou blijven, met een onbeduidende invloed tijdens de verkiezingen, had wel de steun van de links in de Internationale, met inbegrip van de Bolsjewiki. Dit liet hen uiteindelijk toe om (na een aanvankelijke weigering door het Bureau van de Socialistische Internationale in november 1909), in 1910 opnieuw te worden geïntegreerd in de Socialistische Internationale en een afvaardiging te sturen (1mandaat tegen 7 voor de SDAP), naar het Internationaal Congres van 1910 (Kopenhagen) en dat van 1912 (Basel). Tijdens de Oorlog, waaraan Nederland niet deelnam, maar die toch aanzienlijk woog op de arbeidersklasse (werkloosheid, bevoorrading, enzovoort) won de SDP aan invloed, ook op het niveau van de verkiezingen, door haar internationalistische politiek en haar steun aan de arbeidersstrijd. Tenslotte zou SDP, in november 1918, de naam van Communistische Partij Holland (CPH) aannemen, zelfs voor de stichting van de Kommunistische Partij van Duitsland. (KPD).

De derde stroming die een beslissende rol gespeeld heeft als fractie in een deel van Tweede Internationale was diegene die juist de KPD ging vormen. Vanaf 4 augustus, na de unanieme stemming door de socialistische afgevaardigden in de Reichstag vóór de oorlogskredieten, bevonden een bepaald aantal internationalistische militanten zich in het appartement van Rosa Luxemburg om de vooruitzichten voor strijd te bepalen alsmede de mogelijkheden te bepalen om al diegenen te hergroeperen die, in de partij, de strijd aangingen tegen de chauvinistische politiek van de leiding en de meerderheid. Deze militanten waren unaniem om van mening dat men deze strijd BINNEN de partij moest voeren. De stemming voor de oorlogskredieten door de parlementaire fractie werd in talrijke steden door de basis van de partij aangeklaagd. Zelfs Liebknecht werd bekritiseerd vanwege het feit dat hij op 4 augustus, uit discipline, zijn steun had gegeven. Bij de tweede stemming, op 2 december, was Liebknecht de enige die tegenstemde en bij de 2 volgende stemmingen werd hij vergezeld door Otto Rühle, en daarna door een toenemend aantal van afgevaardigden. Vanaf de winter 1914-1915, werden clandestiene pamfletten verspreid (met name het pamflet, getiteld ‘De belangrijkste vijand is in ons eigen land’). In april 1915 werd het eerste en enige nummer van ‘Die Internationale’ gepubliceerd waarvan de verkoop vanaf de eerste  avond opliep tot 5000 exemplaren en die naam aannam van ‘Gruppe Internationale’, die in het bijzonder door Rosa Luxemburg, Jogiches, Liebknecht, Mehring, Clara Zetkin, [en Johannes R. Becher] op gang werd gebracht. In de clandestiniteit, onderworpen aan de repressie [4] stimuleerde deze kleine groep, die de naam ‘Spartakusgruppe’ en vervolgens de naam ‘Spartakusbund’ aannam, het gevecht tegen de oorlog en de regering, en eveneens tegen de rechterzijde en het centrum van de sociaaldemocratie. Ze stond niet alleen in deze strijd, aangezien andere groepen, met name in Hamburg en Bremen (waar zich Pannekoek, Radek en Frölich bevonden) een internationalistische politiek verdedigden met nog meer duidelijkheid dan de Spartakisten. Begin 1917, wanneer de leiding van SPD de oppositie uitsloot om de toename van hun standpunten binnen de partij te stoppen, zetten deze groepen hun activiteit op zelfstandige wijze voort terwijl de Spartakisten hun fractie-activiteit binnen de centristische USPD voortzetten. Tenslotte hergroepeerden deze verschillende stromingen zich bij de oprichting van KPD op 31 december 1918, maar het was duidelijk dat de Spartakisten de kern van de nieuwe partij vormden.

Met een zekere achterstand op de arbeidersbeweging in Rusland, Nederland en Duitsland vormde zich ook een linkse fractie in Italië. Het ging natuurlijk om de ‘Abstentioniste Fractie’, die zich groepeerde rond de krant ‘Il Soviet’ die, vanaf december 1918, in Napels door Bordiga en zijn kameraden werd gepubliceerd. Deze groep vormde zich formeel als fractie tijdens het Congres van PSI in oktober 1919. Nochtans had Bordiga, binnen de Bond van de Jong Socialisten en in de Afdeling van Napels van PSI, al sinds 1912 een onverzettelijke revolutionaire stroming tot leven gebracht. Deze achterstand werd gedeeltelijk verklaard door het feit dat Bordiga, die gemobiliseerd was, vóór 1917 niet in het politieke leven kon tussenkomen, maar vooral door het feit dat, op het moment van de oorlog, de leiding van de partij in handen was van de linkerzijde, nadat het Congres van 1912 de reformistische rechterzijde en het Congres van 1914 de vrijmetselaars had uitgesloten. ‘Avanti’, de krant van de PSI, werd geleid door Mussolini, die, op deze congressen, de moties tot uitsluiting had voorgesteld. Deze profiteerde van deze positie om op 18 oktober 1814 een hoofdartikel getiteld ‘Van de absolute neutraliteit tot de actieve en handelende neutraliteit’, te publiceren: een artikel dat zich uitsprak voor de deelname aan de oorlog van Italië aan de kant van de Entente. Hij werd natuurlijk van zijn post verwijderd, maar nauwelijks een maand later publiceerde hij ‘Il Popolo d'Italia’, dank zij de fondsen die door de socialistische afgevaardigde Marcel Cachin (de toekomstige leider van PCF) voor rekening van de Franse regering en van de Entente werden bijeengebracht. Op 29 november werd Mussolini van de PSI uitgesloten. Vervolgens, zelfs wanneer de situatie, die door de Wereldoorlog werd gedomineerd, aandrong op een schifting tussen een Linker-, een Rechterzijde en een Centrum, schommelde de leiding van de partij heen en weer tussen rechts en links, tussen de ‘maximalistische’ en de reformistische stellingnames. “Het is pas in het jaar 1917, dat er we op het congres van Rome een duidelijke kristallisatie zagen van rechtse en linkse tendensen. De eerste verkreeg 17.000 stemmen tegen 14.000 voor de tweede. De overwinning van Turati, Treves, Modigliani, op het moment dat de Oktoberrevolutie zich ontwikkelde, versnelde de vorming van een revolutionair onverzettelijke Fractie in Florence, Milaan, Turijn en Napels.” (Uit ons boek, ‘The Italian Communist left’). Het was pas vanaf 1920, onder de impuls van de revolutie in Rusland, en van de vorming van de Kommunistische Internationale (die haar steun gaf) en ook van de arbeidersstakingen in Italië, met name in Turijn, dat het Abstentionistische Fractie aan invloed won in de partij. Zij trad eveneens in contact met de stroming in die zich groepeerde rond de krant, ‘Ordine Nuovo’, die door Gramsci werd geïnspireerd, zelfs toen er nog belangrijke meningsverschillen bestonden tussen beide stromingen (Gramsci steunde de verkiezingsdeelname, verdedigde een soort revolutionaire vakbeweging en aarzelde om met de rechterkant en het centrum te breken door zich in een zelfstandige fractie te organiseren). “In oktober 1920, vormde zich in Milaan de Verenigde Kommunistische Fractie, die een Manifest redigeerde om op te roepen tot de vorming van de Kommunistische Partij door de uitwijzing van de rechtervleugel van Turati; krachtens de beslissingen van 2e Congres van de Komintern zag ze af van een verdere boycot van de verkiezingen”. (Idem) In december 1920, tijdens de Conferentie van Imola, werd er tot een principiële splitsing besloten: “Ons werk als Fractie is en moet nu beëindigd worden (…)  onmiddellijk de partij en het congres (van PSI) verlaten, zodra de stemming ons de meerderheid of de minderheid gegeven heeft. Er zal … een splitsing met het Centrum volgen” (Idem) Tijdens het congres van Livourne, dat op 21 januari begon, “verkrijgt de motie van Imola een derde van de stemmen van de socialistische leden: 58.783 op 172.487. De minderheid verlaat het congres en besluit om zich als Kommunistische Partij van Italië, afdeling van de Kommunistische Internationale te vestigen. (…) Net voordat hij het congres verliet,concludeerde Bordiga onstuimig: 'Wij dragen de eer van uw verleden met ons mee’.” (Idem)

Dit (zeer snelle) onderzoek naar de activiteiten van de voornaamste fracties die zich binnen de partijen van Tweede Internationale hebben gevormd, maakt het mogelijk om een eerste taak vast te stellen die op een fractie rust: binnen de partij, die aan het ontaarden is, de revolutionaire principes verdedigen:

  • op de eerste plaats om een maximum aan militanten voor deze principes te winnen en de standpunten van rechts en het centrum van de partij uit te sluiten ;
  • op de tweede plaats om zich tot een nieuwe revolutionaire partij om te vormen, wanneer de omstandigheden het vereisen.

Opgemerkt moet worden dat praktisch alle linkse stromingen de zorg hebben gehad om zo lang mogelijk binnen de partij te blijven. De enige uitzonderingen waren de Tribunisten (maar Gorter en Pannekoek deelden deze haastige beslissing niet) en de ‘radicale linkerzijde’, die door Radek, Pannekoek en Frölich werd geïnspireerd. Deze laatste weigerde, na de uitsluiting in 1917 van de tegenstanders binnen SPD, om (in tegenstelling tot Spartakisten) de USPD te vervoegen. De scheiding van de Linkerzijde van de oude partij, die verraad had gepleegd, was ofwel het gevolg van haar uitsluiting, ofwel van de noodzaak om een partij op te richten die bekwaam genoeg was om als voorhoede van de revolutionaire golf te handelen.

Eveneens moet worden opgemerkt dat de activiteit van de Linkerzijde niet gedoemd is om een minderheid te blijven binnen de partij, die aan het ontaarden is: tijdens het Congres van Tours van de Franse Socialistische Partij, behaalde de motie van de Linkerzijde, die opriep om tot de Komintern toe te treden, een meerderheid. Daarom behield de Kommunistische Partij, die op dit ogenblik werd opgericht, de krant ‘Humanité’ waarvoor Jaurès de grondslag had gelegd. Ze behield, helaas, ook de secretaris-generaal van PS, Frossard, die voor enige tijd de nieuwe belangrijkste leider van PCF werd.

Een laatste opmerking: deze bekwaamheid van het deel van Linkerzijde om meteen de nieuwe partij te vormen is slechts mogelijk geweest omdat er weinig tijd (3 jaar) was verlopen tussen het verraad van de oude partij en de opkomst van de revolutionaire golf. In het vervolg zou de situatie heel anders zijn.

4) De fracties voortkomend uit de Kommunistische Internationale

De Kommunistische Internationale werd in maart 1919 opgericht. Op dat moment bestonden er zeer weinig kommunistische partijen (de kommunistische partijen van Rusland, Holland, Duitsland, van Polen en enkele andere van minder belang). En toch was er vanaf dit moment reeds een eerste ‘linkse fractie’ (die zich als zodanig bekendmaakte) verschenen binnen de voornaamste kommunistische partij, die van Rusland (die pas in maart 1918, bij het 7e Congres van RSDAP de naam kommunistisch heeft aangenomen). Het ging om de stroming die zich, aan het begin 1918, groepeerde rond de krant Kommunist en gestimuleerd werd door Ossinsky, Boecharin, Radek en Smirnov. Het belangrijkste meningsverschil van deze fractie betreft de oriëntatie die door de partij wordt gevolgd ten aanzien van de onderhandelingen in Brest-Litovsk.

‘De Linkskommunisten’ verzetten zich tegen deze onderhandelingen en bevelen ‘de revolutionaire oorlog’ aan, ‘de export’ van de revolutie naar andere landen middels de loop van het geweer. Maar tegelijkertijd ondernam deze fractie een kritiek op de autoritaire methoden van de nieuwe proletarische macht en drong ze aan op de grootst mogelijke deelname van de arbeidersmassa's aan deze macht, een kritiek die vrij dicht stond bij die van Rosa Luxemburg (Zie ‘De Russische Revolutie’). De ondertekening van het Verdrag van Brest-Litovsk zal het einde van deze fractie inluiden. Vervolgens zal Boecharin een vertegenwoordiger worden van de rechtervleugel van de partij, maar bepaalde elementen van deze fractie, zoals Ossinsky, zullen behoren tot de linkerfracties, die later aan de oppervlakte zullen komen. Op een moment dus dat er in West-Europa enkele van de fracties binnen de socialistische partijen, die de kommunistische partijen zouden gaan worden, nog niet zijn gevormd (de Abstentionistische Fractie, die door Bordiga wordt gestimuleerd, vormde zich pas in december 1918), gingen de revolutionairen van Rusland reeds het strijd aan (natuurlijk op zeer verwarde wijze) tegen de afwijkingen, die de kommunistische partij in hun land aantastten.

Het is interessant om op te merken (zelfs als het hier niet de plaats is om dit verschijnsel te analyseren) dat, met betrekking tot een hele reeks kwesties, de Russische militanten, tijdens het hele begin van de 20e eeuw, voorlopers zijn geweest: de samenstelling van het Bolsjewistische Fractie na het Tweede Congres van de RSDAP, de politieke helderheid tegenover de imperialistische oorlog in 1914, de aansporing tot de vorming van de Linkerzijde van Zimmerwald, de noodzaak om een nieuwe Internationale in het leven te roepen, de oprichting van de eerste kommunistische partij in maart 1918, de aansporing en politieke oriëntatie van het Eerste Congres van de Komintern. En deze ‘vroegrijpheid’ is zelfs weer terug te vinden in de vorming van fracties binnen de Kommunistische Partij. In feite, door haar bijzondere rol van eerste (en enige) kommunistische partij, die aan de macht is gekomen, is de partij van Rusland eveneens de eerste om de druk te ondergaan van het belangrijkste element van haar neergang (buiten, de nederlaag van de wereldwijde revolutionaire golf natuurlijk), haar integratie binnen de Staat. Daardoor zijn de proletarische vormen van weerstand tegen dit proces van ontaarding van de partij, hoe verward zij ook mogen zijn, veel vroeger begonnen dan elders.

Vervolgens zal de Russische partij een behoorlijk aantal andere ‘Linkse’ stromingen zien opdoemen:

  • in 1919 ontstaat de groep van het ‘Democratische Centralisme’ die gevormd werd rond Ossinsky en Sapronov, die het principe van ‘de eenhoofdige leiding’ in de industrie bestreed en het collectieve of collegiale principe verdedigde als zijnde ‘het meest effectieve wapen tegen de fragmentatie en de bureaucratische verstikking van het Staatsapparaat’ (Theses on the Collegial Principle and Individual Authority);
  • in 1919 waren veel leden van het ‘Democratische Centralisme’ ook nog betrokken bij de ‘Militaire Oppositie’, die zich, in maart 1919, korte tijd had gevormd. Deze groep bestreed de tendens om het Rode Leger vorm te geven volgens de criteria van een klassiek burgerlijk leger.

Tijdens de burgeroorlog is de kritiek op de politiek, die door de partij wordt gevoerd, veel zeldzamer als gevolg van de dreiging van de Witte Legers, iets wat zwaar weegt op het nieuwe regime. Maar zodra deze burgeroorlog eindigt met de overwinning van het Rode Leger over de Witte, komen ze met dubbele kracht terug:

  • in het begin van 1921, ter gelegenheid van het 10e Congres van de partij en het debat over de vakbondskwestie, werd de ‘Arbeidersoppositie’ gevormd, welke werd geïnspireerd door Chliapnikov, Medvedev (beiden metaalarbeiders) en, vooral, Alexandra Kollontai, schrijfster van het Platform. Naar het voorbeeld van het revolutionaire syndicalisme wilde deze oppositie het beheer van de economie toevertrouwen aan de vakbonden in plaats van aan de staatsbureaucratie [5]. Na het verbod tot het vormen van fracties, waartoe op ditzelfde congres werd besloten (dat plaatsvond tijdens de opstand van Kronstadt), ontbond de Arbeidersoppositie zich waarna Kollontai een trouwe volgelinge van Stalin zou worden;
  • in de herfst van 1921 werd de groep ‘De Arbeiderswaarheid’ opgericht, vooral samengesteld uit intellectuele aanhangers van de ‘Proletkult’, naar het voorbeeld van zijn voornaamste gangmaker, Bogdanov. Samen met andere oppositionele stromingen klaagde deze groep de bureaucratisering van de partij en van de Staat aan, maar aanvaardde tegelijkertijd een semi-mensjewistisch standpunt, uitgaande van het idee dat de voorwaarden voor de proletarische revolutie in Rusland niet rijp waren en dat de voorwaarden en een sterke ontwikkeling daarvoor moesten worden geschapen op een moderne kapitalistische grondslag (een standpunt dat later het standpunt van de ‘radenistische’ stroming zou worden);
  • in 1922-23 ontstond de ‘Arbeidersgroep’, gestimuleerd door Gabriel Miasnikov, een arbeider uit de Oeral, die zich in 1921 had onderscheiden in de Bolsjewistische Partij wanneer hij, meteen na het 10e congres, “de persvrijheid had geëist, voor monarchisten en anarchisten inbegrepen”. Ondanks de inspanningen van Lenin om geen debat over deze kwestie te voeren, weigerde Miasnikov om toe te geven. In 1922 werd hij van de partij uitgesloten. Met andere militanten van arbeidersafkomst, richtte hij ‘de Arbeidersgroep van de Russische Kommunistische Partij (bolsjewistisch)’ op, die haar Manifest verspreidde op het Twaalfde Congres van de RKP.
  • Deze groep begon illegaal werk te doen onder de arbeiders van de partij en schijnt op betekenisvolle wijze aanwezig geweest te zijn in de stakingengolf van de zomer van 1923, door tot massabetogingen op te roepen en door te proberen een voornamelijk verdedigende klassebeweging te politiseren. Deze activiteit in deze stakingen overtuigde de GPU dat de groep een dreiging vormde en zijn leiders, waaronder Miasnikov, werden gevangen gezet. De werkzaamheden van deze groep werden op clandestiene wijze in Rusland (ook in ballingschap) voortgezet tot het eind van de jaren 1920, wanneer Miasnikov erin slaagde om het land te ontvluchten en in Parijs deelnam aan de publicatie van ‘De Kommunistische Arbeider’ die standpunten verdedigde, die dicht bij die van de KAPD stonden.

Van alle stromingen die strijd hebben gevoerd tegen de ontaarding van de Bolsjewistische Partij, was de ‘Arbeidersgroep’ politiek het helderst. Zij stond zeer dicht bij de KAPD (die haar documenten publiceerde en waar mee zij in contact stond). Vooral haar kritiek op de politiek, die door de Partij werd gevoerd, was gebaseerd op een internationale visie van de revolutie, in tegenstelling tot die van de andere groepen die zich alleen polariseren op vraagstukken van democratie (in de Partij en in de arbeidersklasse) en het beheer van de economie. Daarom verwierp zij de politiek van het eenheidsfront, van het 3e en 4e Congres van de Komintern, terwijl de trotskistische stroming zich op de eerste vier congressen bleef beroepen. Er moet worden opgemerkt dat er (met name in ballingschap) discussies bestonden tussen de linkervleugel van de trotskistische stroming en de elementen van de Arbeidersgroep.

Van alle Linkse stromingen, die binnen de Bolsjewistische Partij zijn ontstaan, was de Arbeidersgroep waarschijnlijk enige die verwantschap heeft met een consequente fractie. Maar de verschrikkelijke repressie, die Stalin ontketende tegen de revolutionairen (en waarbij de tsaristische repressie verbleekte) ontnam haar elke mogelijkheid om zich te ontwikkelen. Tenslotte besloot Miasnikov om, na de Tweede Wereldoorlog, naar Rusland terug te keren. Zoals te verwachten was, verdween hij meteen, iets wat de toch al geringe krachten van de Kommunistische Linkerzijde van een van zijn dapperste strijders beroofde.

De strijd van de Linkse fracties in de andere landen dan Rusland heeft noodzakelijkerwijs andere vormen aangenomen, maar als men terugkomt op de drie andere kommunistische partijen, waarvan de oprichting hierboven wordt vermeld, kan men constateren dat de Linkse stromingen eveneens zeer vroeg de strijd aangingen, ofschoon in verschillende vormen.

Bij de stichting van de Kommunistische Partij van Duitsland, vormde het standpunt van de Linkerzijde een meerderheid. Met betrekking tot de vakbondskwestie was Rosa Luxemburg, die het programma van KPD had opgesteld en het aan het Congres had voorgelegd, zeer duidelijk en categorisch: “(… de vakbonden) zijn geen arbeidersorganisaties meer, maar de meest solide beschermers van de Staat en de burgerlijke maatschappij. Bijgevolg spreekt het vanzelf dat de strijd voor de socialisatie niet kan worden gevoerd zonder daarin de liquidatie van de vakbonden mee te nemen. Op dit punt zijn wij het eens”.

Ten aanzien van de parlementaire kwestie verwierp het congres, tegen het standpunt van de Spartakisten (Rosa Luxemburg, Liebknecht, Jogiches, enzovoort), de deelname aan de verkiezingen die kort nadien werden gehouden. Na de verdwijning van deze militanten (allemaal vermoord) scheen de nieuwe leiding (Levi, Brandler), aanvankelijk een concessie te doen aan de Linkerzijde (die in de meerderheid bleef) met betrekking tot het vakbondsvraagstuk, maar vanaf augustus 1919 (Conferentie van de KPD in Frankfurt) sprak Levi, die toenadering zocht tot de USPD, zich uit voor een werk zowel in het parlement als in de vakbonden. Op het Congres van Heidelberg, in oktober, slaagde hij erin om, dank zij een manoeuvre, de anti-vakbonds en anti-parlementaire Linkerzijde, die nochtans in de meerderheid was, uit te sluiten.

De uitgesloten militanten weigerden bij meerderheid om onmiddellijk een nieuwe partij op te richten, want zij waren tegen de splitsing en zij hoopten opnieuw te kunnen integreren in de KPD. Zij werden stevig gesteund door de linkse militanten van de Hollandse Linkerzijde (met name Gorter en Pannekoek) die op dit moment een groot gezag binnen de Komintern genoten. Deze Linkerzijde gaf richting aan het Bureau van Amsterdam, dat door Internationale werd benoemd om het werk in de richting van West-Europa en van Amerika te coördineren. In reactie op de weigering van het Congres van KPD van februari 1920 om de uitgesloten militanten opnieuw te integreren, en ook in reactie op de verzoenende houding van deze partij jegens de SPD bij de Kapp Putsch (13-17 maart) richtten deze militanten, inmiddels 6 maanden later (op 4 en 5 april 1920), de KAPD (Kommunistische Arbeiderspartij van Duitsland) op.

Hun benadering werd nog versterkt door de steun van het Bureau van Amsterdam, dat in februari een internationale conferentie organiseerde, waar de standpunten van de Linkerzijde een overwinning behaalden (ten aanzien van de vakbondskwestie, de parlementaire kwestie en de verwerping van de opportunistische koers van de Komintern, die in het bijzonder tot uitdrukking kwam in de vraag aan de Engelse kommunisten om Labour te vervoegen) [6]. De nieuwe partij genoot de steun van de linkse minderheid (gestimuleerd door Gorter en Pannekoek) van de Kommunistische Partij Holland (CPH), die in zijn krant het programma publiceerde van KAPD, dat tijdens haar oprichtingscongres was goedgekeurd.

Dat verhinderde Pannekoek niet om een aantal kritieken te leveren op deze partij (brief van 5 juli 1920), met name ten aanzien van haar standpunt ten opzichte van de ‘Unionen’ (zijn waarschuwing voor elke vorm van concessie aan het revolutionaire syndicalisme) en vooral van de aanwezigheid in haar rijen van de ‘Nationaal-Bolsjewistische’ stroming, die hij als een ‘enorme misvatting’ beschouwde. Op dat ogenblik stond de Hollandse Linkerzijde - en in het bijzonder Pannekoek, die de meerderheid van KAPD inspireerde - op alle essentiële punten, waarmee het wereldproletariaat werd geconfronteerd (vakbondskwestie parlementaire kwestie, de partij [7], de houding ten aanzien van de socialistische partijen, de aard van de revolutie in Rusland, enzovoort) in de voorhoede van de arbeidersbeweging.

Het congres van KAPD, dat van 1e tot de 4e augustus plaatsvond, sprak zich uit ten gunste van deze oriëntaties: op dit ogenblik verlieten de ‘Nationaal-Bolsjewisten’ de partij en, enkele maanden later was het de beurt aan de federalistische elementen, die gekant waren tegen het lidmaatschap van de Komintern. Van hun kant waren Pannekoek, Gorter en KAPD vastbesloten om binnen de Komintern te blijven om de strijd aan te gaan tegen de opportunistische afwijking, die steeds meer terrein won.

Daarom zond de KAPD twee afgevaardigden naar Rusland, Jan Appel en Franz Jung, met het oog op Tweede Congres van de Komintern, dat vanaf 17 juli 1920 in Moskou [8] moest worden gehouden. Maar omdat er niets van hen werd vernomen, zond zij twee andere afgevaardigden, waaronder Otto Rühle die, gezien de catastrofale situatie waaronder de arbeidersklasse gebukt ging en de bureaucratisering van het regeringsapparaat, besloten om niet aan het Congres deel te nemen ondanks het feit deel dat deze hen had voorgesteld om er hun standpunten te verdedigen en hun raadgevende stem uit te brengen. Het is met het oog op dit congres dat Lenin ‘De kinderziekte van het kommunisme’ schreef. Er moet worden opgemerkt dat Lenin in deze brochure schreef dat: “de fout die door het dogmatisme van de linkerzijde in de kommunistische beweging wordt vertegenwoordigd, op dit moment, duizend maal minder gevaarlijk en minder ernstig is dan de fout die wordt vertegenwoordigd door het dogmatisme van de rechterzijde”.

Zowel van de kant van de Komintern en de Bolsjewiki als van de kant van de KAPD bestond de wil om laatstgenoemde te integreren in de Internationale, en dus in de KPD. Maar in december 1920 vond er een hergroepering plaats van de KPD met de Linkerzijde van de USPD, teneinde de VKPD te vormen. Omdat alle linkse stromingen binnen de Komintern er tegen waren, versperde deze de weg voor een mogelijke herintegratie van de linkse militanten. Niettemin verkreeg de KAPD het statuut van “partij die sympathiseert met de Komintern”, en beschikte daardoor over een permanente vertegenwoordiger in haar Uitvoerend Comité. Daarom zond zij vertegenwoordigers naar haar 3e Congres in juni 1921.

Intussen was deze gemeenschappelijke werking echter sterk achteruit gegaan met name door ‘de Maartactie’ (een avonturistisch ‘offensief’, aangemoedigd door de VKPD) en de onderdrukking van de opstand van Kronstadt (een repressie die aanvankelijk door de Linkerzijde werd gesteund, omdat ze de propaganda van de Sovjetregering geloofde, die beweerde dat deze opstand in feite het werk was van de Witte Legers). Tegelijkertijd voerde de rechtse leiding van de CPH (Wijnkoop werd de ‘Nederlandse Levi’ genoemd), die het vertrouwen genoot van Moskou, een politiek van uitsluiting van de militanten van de Linkerzijde, wat tegen de statuten inging. Uiteindelijk zouden deze militanten, naar het voorbeeld van de KAPD, in september een nieuwe partij oprichten, de KAPN.

De politiek van het Eenheidsfront die op het 3e Congres van de Komintern werd aangenomen, verergerde de zaken slechts, net zoals het ultimatum gericht aan de KAPD om met de VKPD samen te gaan. In juli 1921 nam de leiding van de KAPD, met de steun van Gorter, een resolutie aan die de link met de Komintern doorsneed en die opriep tot de oprichting van de ‘Kommunistische Arbeiders Internationale’, en dat twee maanden voor het Congres van de KAPD, dat voorzien was in september. Het was duidelijk een volkomen overhaaste beslissing. Op dit congres werd de kwestie van de oprichting van een nieuwe internationale bediscussieerd (de militanten van Berlijn, en met name Jan Appel, waren er op tegen) en het Congres besloot tenslotte om, in het licht van de vorming van een nieuwe internationale, een Informatiebureau te creëren. Dit Informatiebureau handelde alsof de nieuwe internationale reeds bestond, terwijl haar oprichtingsconferentie pas in april 1922 heeft plaatsgevonden. Op dit moment had de KAPD ook een splitsing gekend tussen, enerzijds, de ‘tendens Berlijn’, de meerderheid die gekant is tegen de vorming van een nieuwe internationale, en de ‘tendens Essen’ (die de loonstrijd verwierp). Alleen de laatste nam deel aan deze conferentie, die echter kon rekenen op de aanwezigheid van Gorter, de schrijver van het programma van KAI (Kommunistische Arbeiders Internationale, de naam van de nieuwe internationale).De deelnemende groepen waren klein in aantal en vertegenwoordigden zeer beperkte krachten: behalve de tendens Essen, waren aanwezig de KAPN, de Linkse Bulgaarse Kommunisten, de Communist Workers Party (CWP) van Sylvia Pankhurst, de KAP van Oostenrijk, die door KAPD van Berlijn wordt betiteld als het ‘Potemkin-dorp’. Tenslotte zou deze romp van een ‘Internationale’ tenietgaan met de verdwijning van de verschillende groepen die er deel van uitmaakten en zich terugtrokken. Zo kende de tendens Essen vele splitsingen. De KAPN desintegreerde, eerst door het verschijnen in haar midden van een stroming die zich aansloot bij de tendens Berlijn, en gekant was tegen de vorming van KAI, vervolgens door interne conflicten, die niet van principiële aard waren, maar plaatsvonden tussen clans.

In feite werd het wezenlijke element dat het mogelijk maakte om de erbarmelijke en dramatische mislukking van KAI uit te leggen gevormd door de teruggang van de revolutionaire golf, die had gediend als springplank voor de oprichting van de Komintern:

“De fout van Gorter en zijn aanhangers om kunstmatig de KAI te proclameren, terwijl er nog linkerfracties in de Komintern bleven, die binnen diezelfde internationale in een linkskommunistische stroming hadden kunnen worden gegroepeerd, is een zeer zware slag geweest voor de revolutionaire beweging. (…) De neergang van de wereldrevolutie, die zeer duidelijk was in Europa vanaf 1921, maakte het nauwelijks mogelijk om de vorming van een nieuwe Internationale  te overwegen. Door te geloven dat de koers nog altijd naar de revolutie was, met de theorie van de ‘doodscrisis van het kapitalisme’, volgden de stromingen van Gorter en Essen een zekere logica in het uitroepen van de KAI. Maar de veronderstellingen waren fout.” (Zie ons boek, The Dutch Left, Hoofdstuk V.4.d)

De definitieve ineenstorting van de KAPD en KAPN illustreerde op treffende wijze de noodzaak dat revolutionairen een zo duidelijk mogelijk beeld moeten hebben van de veranderende krachtsverhoudingen tussen het proletariaat en de bourgeoisie.
De Hollands-Duitse Linkerzijde heeft met veel vertraging de teruggang begrepen van het revolutionaire golf [9]. Maar dit was niet het geval voor de Bolsjewiki en de leiders van de Kommunistische Internationale, noch, voor de Kommunistische Linkerzijde van Italië. Maar de antwoorden die deze stromingen hebben gegeven, geconfronteerd met de situatie, waren heel verschillend:

  • de Bolskjewiki en de meerderheid van de Komintern, beslisten dat het nodig was om ‘naar de massa’s te gaan’, omdat de massa niet meer naar de revolutie kwam. Dit leidde tot een steeds verder gaande opportunistische politiek, vooral in de richting van de socialistische partijen en ‘centristische’ stromingen en in de richting van de vakbonden ;
  • de Italiaanse Linkerzijde vond, integendeel, dat men moest doorgaan met het tonen van dezelfde onverzettelijkheid, die de Bolsjewiki had gekenmerkt tijdens de oorlog en hen gebracht had tot de oprichting van de Komintern. Voor hen was er sprake van om te proberen kortere wegen naar de revolutie te nemen door te onderhandelen over de principes en hun onverzettelijkheid in te perken; dergelijke kortere wegen vormden het meest zekere pad naar de nederlaag.

In werkelijkheid vormde de opportunistische koers die de Komintern vanaf het 2e, maar vooral vanaf het 3e Congres trof, en die de helderheid en de onverzettelijkheid in vraag stelde, zoals die was bevestigd tijdens haar 1e Congres, niet alleen de uitdrukking van de problemen die het wereldproletariaat ontmoette in de voortzetting en versterking van haar revolutionaire strijd, maar ook de onoplosbare tegenspraak waarin de Bolsjewistische Partij was verzonken, die in feite de Komintern leidde. Enerzijds, moest deze partij het speerpunt vormen van de wereldrevolutie nadat ze die geweest was in de revolutie in Rusland. Bovendien had zij altijd bevestigd dat deze laatste slechts een kleine stap was op weg naar de wereldrevolutie en zij was zich er zeer goed van bewust dat een nederlaag van het wereldproletariaat het einde betekende voor de revolutie in Rusland. Anderzijds, als draagster van de macht in één land, was zij onderworpen aan de specifieke functie van een nationale staat, in het bijzonder op het vlak van het waarborgen van de externe en interne ‘veiligheid’. Dat wil zeggen een buitenlandse politiek voeren die in overeenstemming was met de belangen van Rusland en een binnenlandse politiek die de stabiliteit van de macht garandeerde. In die zin waren de onderdrukking van de stakingen in Petrograd en de bloedige onderdrukking van de opstand van Kronstadt van maart 1921 de tegenhanger van een politiek van de ‘uitgestoken hand’. Onder de dekmantel van het ‘Eenheidsfront’ voerde ze deze politiek in de richting van de socialistische partijen, met het idee dat die laatsten druk konden uitoefenen op hun regeringen teneinde hun buitenlandse politiek te oriënteren in een richting, die gunstig was voor Rusland.

De onverzettelijkheid van de Italiaanse Kommunistische Linkerzijde, die in feite de leiding had over de PCI (de ‘Stellingen van Rome’, aangenomen op haar 2e Congres in 1922, die werden geschreven door Bordiga en Terracini) vond haar bijzondere en voorbeeldige uitdrukking tegenover de opkomst van het fascisme in Italië, dat volgde na de nederlaag van de klassegevechten van 1920. Op praktisch vlak manifesteerde deze onverzettelijkheid zich door een totale weigering om, tegenover de fascistische dreiging, allianties te smeden met burgerlijke partijen (liberaal of socialistisch): het proletariaat kan het fascisme alleen bestrijden op zijn eigen terrein, de economische staking en de organisatie van de milities van arbeiderszelfverdediging. Op theoretisch vlak danken wij aan Bordiga de eerste serieuze analyse (die nog steeds geldig is) van het fascistische fenomeen, een analyse die hij presenteerde aan de afgevaardigden van het 4e Congres van de Komintern en waarin hij de analyse, gemaakt door deze laatste, weerlegde:

  • “Het fascisme is niet het product van de middenklasse en de agrarische burgerij. Het is het gevolg van de nederlaag, die het proletariaat heeft geleden, en die de besluiteloze kleinburgerlijke lagen achter de fascistische reactie heeft geworpen. (‘The Italian Communist Left’, Hoofdstuk I)
  • “Het fascisme is geen feodale reactie. Hij ontstond in de grote industriële concentraties als Milaan ...” (Idem) en heeft de steun gekregen van de industriële bourgeoisie.
  • “Het fascisme is niet tegen de democratie. De gewapende bendes zijn een onmisbare aanvulling als de staat niet langer volstaat om de macht van de bourgeoisie te verdedigen”. (Idem).

Deze onverzettelijkheid werd ook geuit met betrekking tot de politiek van het Eenheidsfront, van de ‘uitgestoken hand’ naar de socialistische partijen en de daaruit voortvloeiende leuze van de ‘Arbeidersregering’ die “in de praktijk het politieke programma van het kommunisme ontkent, dat wil zeggen de noodzaak om de massa voor te bereiden op de strijd voor de dictatuur van het proletariaat”. (Citaat van Bordiga in ‘The Italian Communist Left’).

Ze heeft zich ook uitgesproken over de politiek van de Komintern om de kommunistische partijen te doen samensmelten met de linkse stromingen binnen de socialistische partijen of met de ‘centristische’, wat in Duitsland, leidde tot de vorming van VKPD. In Italië heeft dat geleid tot de intrede, in augustus 1924, van 2000 “Terzini” (aanhangers van de 3e Internationale) in een partij die, als gevolg van de onderdrukking en demoralisatie, nog slechts 20.000 leden telde.

Ze heeft uiteindelijk haar standpunt geuit ten aanzien van de politiek van de ‘bolsjewisering’ van de kommunistische partijen, die werd ingezet vanaf het 5e Congres van de Komintern in juli 1924, een politiek die ook werd bestreden door Trotski. Deze politieke bestond er, in grote lijnen, in om de discipline in de kommunistische partijen te versterken, een bureaucratische discipline bedoeld om het verzet tegen de ontaarding het zwijgen op te leggen. Deze bolsjewisering was ook een manier om de kommunistische partijen te organiseren op basis van ‘fabriekscellen’, een politiek die de arbeiders polariseerde op de problemen die zich voordeden in ‘hun’ bedrijf en, natuurlijk, ten koste ging van de bevordering van een visie over en een algemeen perspectief van de proletarische strijd.

Terwijl de Linkerzijde nog ruim in de meerderheid was binnen de partij, bracht de Komintern een rechtse tendens (Gramsci, Togliatti) aan de leiding, die haar politiek ondersteunde, een ingreep die nog werd vergemakkelijkt door het feit dat Bordiga tussen februari en oktober 1923 zat opgesloten. Nochtans werden op de clandestiene conferentie van de PCI, in mei 1924, de stellingen gepresenteerd van Bordiga, Grieco, Fortichiari en Repossi, die zeer kritisch stonden ten opzichte van de politiek van de Komintern, goedgekeurd door 35 van de 45 secretarissen van de federatie en door 4 van de 5 interregionale secretarissen.  In 1925 ontketende de Komintern een campagne tegen de oppositie, te beginnen met de ‘Linkse Oppositie’ die werd geleid door Trotski. “In maart-april 1925 zette de Uitgebreid Uitvoerende Comité van de Komintern de verwijdering van de ‘bordigistische’ tendens op de agenda, die moest plaatsvinden ter gelegenheid van het 3e Congres van de CP van Italië . Het verbood de publicatie van het artikel van Bordiga, dat gunstig was voor Trotski. De bolsjewisering van de Italiaanse afdeling begon met de afzetting van Fortichiari van zijn post als federale secretaris van Milaan. Dan, plotseling, in april, richtte de Linkerzijde van de partij, met Damen, Repossi, Perrone en Fortichiari een ‘Entente Comité’ op (…) om een tegenaanval te coördineren.

"Sous la menace d'exclusion, le 'Comité d'entente' dut se dissoudre… C'était le commencement de la fin de la Gauche italienne comme majorité." (Ibid.). De leiding van de PC, met Gramsci, viel het ‘Entente Comité’ heftig aan door het aan te klagen als ‘georganiseerd fractie’. In feite wilde de Linkerzijde nog geen fractie vormen: zij stond erop om geen voorwendsel te geven voor haar uitwijzing, terwijl zij nog in de meerderheid bleef in de partij. Bij het begin, weigerde Bordiga om lid te worden van het Comité, omdat hij het kader van de opgelegde discipline niet wilde doorbreken. Pas in juni stemde hij in met het standpunt van Damen, Fortichiari en Repossi. Hij werd belast met het schrijven van 'een ‘Platform van de Linkerzijde’, die de eerste systematische afbraak van de bolsjewisering vormde” (Idem). “Onder de dreiging van uitsluiting moest het 'Entente Comité’ zich ontbinden… Het was het begin van het einde van de Italiaanse Linkerzijde als meerderheid”. (Idem).

Tijdens het congres van januari 1926 dat, als gevolg van de fascistische repressie, in het buitenland werd gehouden, presenteerde de Linkerzijde de ‘Stellingen van Lyon’, die slechts 9,2% van de stemmen behaalden. Het gevoerde beleid, de toepassing van de instructies van de Komintern, de intensieve rekrutering van jonge en weinig gepolitiseerde elementen, had zijn vruchten afgeworpen …. Deze ‘Stellingen van Lyon’ zouden de politiek oriënteren van de Italiaanse Linkerzijde in de emigratie.

Tijdens het 6e Uitgebreide Uitvoerend Comité van de Komintern van februari-maart 1926 zou Bordiga een laatste strijd voeren. Hij klaagde de opportunistische afwijking van de Komintern aan en stelde de kwestie van de fracties aan de orde, evenwel zonder de onmiddellijke instelling ervan te overwegen. Hij verzekerde dat “de geschiedenis van de fracties de geschiedenis van Lenin is”; zij zijn geen ziekte, maar het symptoom van deze ziekte. Zij zijn een “defensieve reactie tegen de opportunistische invloeden”.

In een brief aan Karl Korsch, in september 1926, schreef Bordiga: “De splitsing van de partijen en Internationale is niet gewenst. We moeten de ervaring van de kunstmatige en mechanische discipline volbrengen door deze discipline tot in zijn meest absurde consequenties te respecteren zolang dat mogelijk is, zonder ooit de standpunten van de ideologische en politieke kritiek op te geven en zonder zich ooit te solidair te verklaren met de heersende oriëntatie. (…) In het algemeen geloof ik dat wat vandaag op de voorgrond moet staan - meer dan de organisatie en de manoeuvre – werk moet zijn van voorafgaande uitwerking van een politieke ideologie van de internationale Linkerzijde, dat gebaseerd is op de veelzeggende ervaringen, die de Komintern heeft gekend. Aangezien dit punt nog lang niet verwezenlijkt is, zal elk internationaal initiatief moeilijk blijken.” (Geciteerd uit: The Italian Communist Left)

Dat was de basis waarop de Linkse Fractie van de Italiaanse Kommunistische Partij zich uiteindelijk zou vormen en die zijn eerste conferentie zou houden in april 1928 in Pantin, een voorstad van Parijs. Zij telt dan vier ‘federaties’: Brussel, New York, Parijs en Lyon met ook nog militanten in Luxemburg, in Berlijn en in Moskou.
Deze conferentie neemt met algemene stemmen een resolutie aan die haar perspectieven definieert, waarvan hier de belangrijkste uittreksels:

  1. “Zich omvormen tot de Linkerfractie van de Kommunistische Internationale.
  2. (…)
  3. Het publiceren van een tweemaandelijks tijdschrift, genaamd Prometeo.
  4. Linkse groepen in het leven roepen, die tot taak hebben de genadeloze strijd te voeren tegen het opportunisme en de opportunisten. (…)
  5. Zichzelf als direct doel toedichten:
    1. De re-integratie van allen die zijn uitgesloten uit de Internationale en die zich beroepen op het Kommunistisch Manifest en akkoord gaan met de stellingen van het 2e Wereldcongres.
    2. Het bijeenroepen van het 6e Wereldcongres onder het voorzitterschap van Leon Trotski.
    3. De plaatsing op de agenda van het 6e Wereldcongres van de uitsluiting van alle elementen die zich solidair verklaren met de resoluties van 15e Russische Congres”

Zoals men het ziet:

  • de Fractie beschouwde zich niet als een ‘Italiaanse’, maar als fractie van de Komintern ;
  • zij was van mening dat er in de Komintern nog proletarisch leven bestond en dat deze te redden was ;
  • zij was van mening dat de Russische partij zich moest onderwerpen aan de beslissingen van het Congres van de Komintern en ‘schoon schip moet maken in haar eigen rangen’ door allen uit te sluiten die openlijk verraad hadden gepleegd (zoals het al het geval was ten aanzien van andere partijen van de Internationale);
  • zij stelde zich niet als taak om tussen te komen onder de arbeiders in het algemeen, maar in de eerste plaats onder de militanten van de Komintern.

De Fractie zou vervolgens, tot in 1945, een opmerkelijke activiteit ondernemen, die werd voortgezet en aangevuld tot in 1952 door de ‘Gauche Communiste de France’ (GCF). Wij hebben dit werk al vaak vermeld in onze artikelen, interne teksten en discussies en het is niet nodig om er hier op terug te komen.

Een van de belangrijkste bijdragen van de Italiaanse Fractie, en wat de kern van dit rapport uitmaakt, zal juist de uitwerking zijn van het begrip Fractie, gebaseerd op de hele ervaring van de arbeidersbeweging. Deze begrip wordt, in grote trekken, reeds aan het begin van het rapport gedefinieerd. Bovendien brengen wij in een bijlage voor de kameraden, een reeks citaten van teksten van het Italiaanse Fractie en de GCF ter kennis, die het mogelijk maken om zich een nauwkeuriger beeld van dit begrip te vormen. Derhalve zullen wij er ons hier toe beperken om opnieuw enkele citaten te geven uit onze pers, waar de notie van Fractie werd gedefinieerd  (Uit ‘The Italian Fraction and the French Communist Left’; International Review nr. 90):

“De kommunistische minderheid bestaat permanent als uitdrukking van de revolutionaire wording (onstaan) van het proletariaat. Nochtans wordt het effect dat zij kan hebben op de directe strijd van de klasse rechtstreeks bepaald door het niveau van deze strijd en de graad van bewustzijn van de arbeidersmassa's. Alleen in periodes van open en steeds meer bewuste strijd van het proletariaat kan deze minderheid hopen een invloed te hebben op deze strijd.

Alleen in deze omstandigheden kan men over deze minderheid spreken als een partij. In periodes van historische teruggang van het proletariaat, van de overwinning van de contrarevolutie daarentegen, is het zinloos om te hopen dat de revolutionaire standpunten een belangrijke en beslissende invloed kunnen hebben op het geheel dat van de klasse. In dergelijke periodes is het enige mogelijke werk, en dit is absoluut noodzakelijk, dat van een fractie: de politieke voorwaarden voorbereiden voor de vorming van de toekomstige partij als de krachtsverhouding tussen de klassen opnieuw zal toelaten dat de kommunistische standpunten een invloed hebben op het hele proletariaat.” (uittreksel uit noot 4).

“De Linkse Fractie vormt zich op een moment waarop de partij van het proletariaat neigt te ontaarden, en slachtoffer te worden van het opportunisme, of anders gezegd: van het binnendringen van de burgerlijke ideologie. Het is de verantwoordelijkheid van de minderheid, die het revolutionaire programma hooghoudt, om op een georganiseerde wijze te strijden voor haar overwinning binnen de partij. Ofwel slaagt de Fractie erin om haar principes te doen overwinnen en de partij te redden, ofwel zet de laatstgenoemde zijn koers van ontaarding voort en gaat zij uiteindelijk met huid en haar over naar het kamp van de bourgeoisie. Het moment van de overgang van de proletarische partij naar het burgerlijke kamp is niet gemakkelijk te bepalen. Een van de belangrijkste aanwijzingen voor deze overgang is het feit dat er geen blijk meer is van het bestaan van een proletarisch politiek leven binnen de partij. De Linkse Fractie heeft de verantwoordelijkheid om de strijd binnen de partij te voeren zolang er hoop bestaat dat zij hersteld kan worden: dat is de reden waarom, in de jaren 1920 en bij het begin van de jaren 1930, de linkse stromingen de partijen van de Komintern niet hebben verlaten, maar dat zij, vaak middels vuile manoeuvres, werden uitgesloten. Maar eens die partij van het proletariaat naar het kamp van de bourgeoisie is overgegaan, is er geen terugkeer meer mogelijk. Het proletariaat zal genoodzaakt zin om een nieuwe partij te doen verschijnen om zijn weg naar de revolutie opnieuw op te nemen en de taak van het Fractie is daarin een ‘brug’ te vormen tussen de oude partij, die naar de vijand is overgegaan, en de toekomstige partij, waarvan zij de programmatische basis zal moeten uitwerken en het skelet ervan zal moeten vormen. Na de overgang van de partij naar het burgerlijke kamp kan er geen proletarisch leven meer bestaan in haar midden. Dit betekent eveneens dat het volkomen zinloos, en gevaarlijk is voor de revolutionairen om een politiek van ‘entrisme’ toe te passen, wat een van de ‘tactieken’ vormde van het trotskisme en dat de Fractie altijd heeft verworpen. Proberen een proletarisch leven te behouden in een burgerlijke partij, en dus onvruchtbaar voor de klasse-standpunten, heeft nooit tot een ander resultaat geleid dan tot het versnellen van de opportunistische ontaarding van die organisaties, die zich er aan hebben gewaagd en zonder ook maar tot het minste herstel te leiden van de partij. Wat betreft de ‘rekrutering’, waartoe deze methoden hebben geleid, deze was altijd bijzonder verward, en aangevreten door het opportunisme en heeft nooit een voorhoede voor de arbeidersklasse kunnen vormen.

In feite bestaat een van de fundamentele verschillen tussen de Italiaanse Fractie en het trotskisme uit het feit dat de Fractie, wat betreft de politiek inzake de hergroepering van de revolutionaire krachten, steeds de noodzaak voorop stelde van de grootste duidelijkheid, van de grootste programmatische strengheid, ook al stond zij open voor discussie met alle andere stromingen, die het gevecht aangingen tegen de ontaarding van Komintern. De trotskistische stroming heeft daarentegen geprobeerd in alle haast organisaties te vormen, zonder een voorafgaande ernstige discussie en een schifting van de politieke standpunten. Ze zette voornamelijk in op overeenkomsten tussen ‘personen’ en op de autoriteit van Trotski als een van de voornaamste leiders van de revolutie van 1917 en van de Komintern in zijn eerste jaren.”

Deze paragraaf brengt de methoden ter sprake van de trotskistische stroming die wij, bij gebrek aan plaats, hierboven niet hebben vermeld. Maar het is betekenisvol dat twee van de kenmerken van deze stroming, voordat zij naar het burgerlijke kamp overging, de volgende zijn:

  • op geen enkel moment heeft zij in haar opvattingen de notie van de Fractie opgenomen; voor haar ging men van de ene partij over op de andere, en als de revolutionairen een, in de periodes van teruggang van de klasse, een kleine minderheid vormden, moest men haar organisatie beschouwen als een ‘kleine partij’, een begrip dat binnen het Italiaanse Fractie in het midden van de jaren 1930 naar boven kwam, en dat vandaag van Internationale Kommunistische Tendens (ICT) is, aangezien zijn belangrijkste component zichzelf Partito Comunista Internazionalista noemt;
  • Trotski (maar hij was niet enige) heeft absoluut niet de omvang van de contrarevolutie begrepen. En wel zodanig dat hij de stakingen van mei-juni 1936 in Frankrijk als het ‘begin van de revolutie’ beschouwde. In deze zin, is het begrip van de historische koers (dat eveneens verworpen wordt door ICT) essentieel en fundamenteel voor de Fractie.

De wil tot verheldering, die de Italiaanse Linkerzijde altijd heeft geïnspireerd als de fundamentele voorwaarde om haar taak te vervullen, kan natuurlijk niet worden gescheiden van de zorg voor de theorie en de permanente noodzaak om in staat te zijn de analyses in vraag te stellen.

5) Bij wijze van conclusie

Om dit deel van het rapport af te sluiten, moeten wij zeer kort terugkomen op de weg die de stromingen hebben afgelegd die de Komintern hebben verlaten en waarvan wij hierboven alleen de afkomst hebben vermeld.

De stroming afkomstig, van de Duits-Hollandse Linkerzijde, heeft zich zelfs na de verdwijning van KAPD en KAPN gehandhaafd. Haar voornaamste vertegenwoordiger was de GIC (Groep Internationale Communisten) in Nederland, een groep die een invloed had buiten dit land (zoals Living Marxism, dat door Paul Mattick in de Verenigde Staten werd geïnspireerd). Tijdens een van de meest tragische en kritieke momenten van de jaren 1930, de Oorlog van Spanje, heeft deze groep een perfect internationalistisch standpunt verdedigd, zonder enige concessie te doen aan het antifascisme. Zij heeft de overdenking gestimuleerd van de Kommunistische Linkerzijde met inbegrip van Bilan (die het standpunt van Rosa Luxemburg en van de Duitse Linkerzijde ten aanzien van het nationale vraagstuk overnam), evenals die van GCF [Gauche Communiste de France] die het klassieke standpunt van de Italiaanse Linkerzijde over de vakbonden heeft verworpen om die van de Duits-Hollandse Linkerzijde over te nemen. Nochtans heeft deze stroming twee standpunten ingenomen, die haar fataal zouden worden (en die niet die van KAPD waren):

  • de analyse van de Revolutie van 1917 als burgerlijk ;
  • het verwerpen van de noodzaak van de partij.

Dat heeft ertoe geleid een hele reeks proletarische organisaties van het verleden te verwerpen als burgerlijk om, tenslotte, de geschiedenis van de arbeidersbeweging en de lessen te verwerpen die zij voor de toekomst kon brengen.

Dat heeft haar er eveneens toe aangezet om zich elke rol als fractie te ontzeggen, aangezien de taak van deze laatstgenoemde er in bestaat een organisme voor te bereiden waarvan de radenistische stroming niet wil weten, de partij. Als gevolg van deze twee zwaktes, ontzegde ze het zich om een belangrijke rol te spelen in het proces dat zal leiden tot de toekomstige partij, en dus tot de kommunistische revolutie, ook al blijven de radenistische ideeën een invloed op het proletariaat hebben.

Een laatste inleidend punt bij het tweede deel van het rapport: kan men de IKS beschouwen als een fractie? Het antwoord springt in het oog. Natuurlijk niet, aangezien onze organisatie zich op geen enkel moment heeft gevormd binnen een proletarische partij. Maar dit antwoord werd reeds aan het begin van de jaren 1950 door de kameraad MC gegeven in een brief aan de andere kameraden van de groep Internationalisme:

“De Fractie was een organische, rechtstreekse voortzetting, omdat zij een betrekkelijk korte tijd bestond. Vaak bleef zij binnen de oude organisatie bestaan tot het moment van de breuk. Haar breuk stond vaak gelijk met haar omvorming tot een nieuwe Partij (zoals de Bolsjewistische Fractie en de Spartakusbund, net als bijna alle linkerfracties van de oude Partij). Deze organische voortzetting is vandaag nagenoeg onbestaand. (…)  Omdat de Fractie geen fundamenteel nieuwe problemen had te beantwoorden, zoals die gesteld worden door onze periode van de permanente crisis en de evolutie naar het staatskapitalisme, en ook niet uiteen was gevallen in een stofwolk van kleine tendensen, was zij meer verankerd in haar verworven revolutionaire principes dan geroepen om nieuwe principes te formuleren, zij was er meer op gericht om te handhaven dan om op te bouwen. Omwille van deze reden en die van haar rechtstreekse organische voortzetting in een betrekkelijk korte tijdsperiode, was zij de nieuwe Partij in wording. (…).

[De groep], heeft gedeeltelijk de taak van de Fractie, te weten: het heronderzoek van de ervaring, de opleiding van de militanten, en heeft bovendien tot taak de analyse te maken van de nieuwe evolutie en het nieuwe vooruitzicht. Ze heeft minder tot taak om het programma van de toekomstige Partij weer op te bouwen. Zij vormt slechts een element in deze wederopbouw, zoals zij slechts een element is van de toekomstige Partij. Vanwege haar organisatorische aard heeft ze op het vlak van  de programmatische bijdrage slechts een gedeeltelijke functie”.

Vandaag, op het moment van het 40-jarige bestaan van de IKS, moeten wij dezelfde benadering volgen als die welke we omschreven ter gelegenheid van haar 30-jarig bestaan:

“De bekwaamheid van de IKS om haar verantwoordelijkheden het hoofd te bieden gedurende haar dertig jaar durend bestaan, moeten wij grotendeels toeschrijven aan de inbreng van het Italiaanse Fractie  van de Kommunistische Linkerzijde. Het geheim van de positieve balans, die wij opmaken van onze activiteiten gedurende deze periode, is gelegen in onze trouw aan de lering van de Fractie en, meer in het algemeen, de methode en de geest van het marxisme die zij zich ten volle had toegeëigend.” (‘30 years of the ICC: Learning from the past to build the future’, International Review nr. 123).

Voetnoten

[1] Hierbij moet worden opgemerkt dat Marx, volgens een brief die hij kort na deze bijeenkomst aan Engels had gezonden, de uitnodiging van Eccarius had aanvaard omdat de zaak hem dit keer ernstig leek, in tegenstelling tot de vorige pogingen om organisaties te vormen, en waarvoor hij was uitgenodigd en die hij als kunstmatig beoordeelde.

[2]  In dit deel, evenals in het volgende deel, buigen wij ons over de fracties die zijn ontstaan in vier verschillende partijen, die van Rusland, Nederland, Duitsland en Italië zonder de partijen te onderzoeken van twee belangrijke landen, Groot-Brittanië en Frankrijk. In feite hebben er in deze laatste partijen geen linkse fracties bestaan, die deze naam verdienen, met name vanwege de uiterste zwakheid van de marxistische gedachte in hun midden. Zo was, in een land als Frankrijk, de eerste georganiseerde reactie tegen de Eerste Wereldoorlog niet afkomstig van een minderheid binnen de Socialistische Partij maar van een minderheid binnen de CGT-vakcentrale, de kern rond Rosmer en Monatte die La Vie ouvrière heeft gepubliceerd.

[3] “Ik heb voortdurend tegen de redactie van De Tribune gezegd: wij moeten alles in het werk stellen om de anderen aan te trekken, maar als dat niet lukt, nadat wij tot het einde hebben gestreden en dat al onze inspanningen hebben gefaald, dan wij moeten toegeven… [dat wil zeggen de opheffing van De Tribune aanvaarden].” (Brief van Gorter aan Kautsky, 16 februari 1909). “Onze kracht in de partij kan groeien; onze kracht buiten de partij zal nooit kunnen toenemen.” (Tussenkomst van Gorter op het Deventer Congres). (Zie het artikel ‘The Dutch Left (1900-1914), part 3: The ‘Tribunist’ Movement’, International Review nr. 47)

[4] Onder de talrijke militanten die door de repressie werden getroffen, kan men Rosa Luxemburg aanduiden die een groot deel van de oorlog in gevangenis doorbracht, Liebknecht die eerst werd gemobiliseerd, vervolgens opgesloten in een vesting nadat hij het woord had genomen om de oorlog en de regering aan te klagen ter gelegenheid van de manifestatie van 1 mei 1916; zelfs Mehring, die meer dan 70 jaar oud was, werd gevangen gezet.

[5] De twee andere standpunten waren die van Trotski, die de vakbonden wilde integreren in de Staat teneinde er organen van te maken om de arbeiders te controleren (naar het model van het Rode Leger) voor een grotere discipline op het werk en die van Lenin, daarentegen, die van mening was dat de vakbonden een rol moeten spelen in de bescherming van de arbeiders tegen de Staat, die “sterke bureaucratische vervormingen” kende.

[6] Vanwege het ‘gevaar’ dat het Bureau van Amsterdam een pool van hergroepering van de Linkerzijde binnen de Komintern zou worden, kondigde het Uitvoerende Comité van deze laatste, op 4 mei 1920, via radio zijn opheffing aan.

[7] Op dat moment zijn de Hollandse Linkerzijde en Pannekoek bijzonder duidelijk in de bestrijding van de visie, zoals die door Otto Rühle werd ontwikkeld, en die de noodzaak van de partij verwierp. Hetzelfde standpunt dat later dat van de radenisten … en van Pannekoek zal worden.

[8] Men weet hoe deze afgevaardigden in Rusland hebben bereikt (terwijl de burgeroorlog en de ‘blokkade’ de toegang over land bijna onmogelijk maakten): door de bemanning aan te zetten tot muiterij hebben zij een koopvaardijschip koers doen varen naar Moermansk.

[9] In zijn laatste geschriften, aan de vooravond van zijn dood, toonde Gorter dat hij zijn eigen fouten had begrepen en hij spoorde zijn kameraden aan om hetzelfde te doen en er de lessen uit te trekken (zie ‘The German and Dutch Left’, aan het eind van het hoofdstuk 4).

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Revolutionaire organisatie [20]

Aktiviteiten van de IKS: 

  • Congres Resoluties [42]

Theoretische vraagstukken: 

  • Partij en fractie [21]

Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

  • Internationale Kommunistische Stroming [19]

Bron-URL:https://nl.internationalism.org/internationalerevue/2017/1366/maart

Links
[1] https://nl.internationalism.org/files/nl/pdf/n_ir_26_cover.pdf [2] https://nl.internationalism.org/iksonline/201412/1203/de-buitengewone-internationale-conferentie-van-iks-het-%E2%80%9Cnieuws%E2%80%9D-van-onze-verdw [3] https://en.internationalism.org/ir/133/china [4] https://en.internationalism.org/node/3204 [5] https://en.internationalism.org/ir/065/marc-01 [6] https://en.internationalism.org/ir/066/marc-02 [7] https://en.internationalism.org/node/3105 [8] https://en.internationalism.org/ir/1982/31/critique-of-the-weak-link-theory [9] https://nl.internationalism.org/rint/17/zwakkeschakel [10] https://en.internationalism.org/node/2962 [11] https://en.internationalism.org/ir/107_decomposition [12] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201510/1290/stellingen-de-ontbinding-als-hoogste-stadium-van-het-verval-van-het- [13] https://en.internationalism.org/ir/109_functioning [14] https://nl.internationalism.org/node/1062 [15] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201511/1294/1914-hoe-de-duitse-sociaal-democratie-de-arbeiders-verraadde [16] https://en.internationalism.org/taxonomy/term/66 [17] https://en.internationalism.org/node/3116 [18] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/201601/1304/opbouw-van-de-revolutionaire-organisatie-stellingen-over-het-parasit [19] https://nl.internationalism.org/tag/8/139/internationale-kommunistische-stroming [20] https://nl.internationalism.org/tag/2/39/revolutionaire-organisatie [21] https://nl.internationalism.org/tag/3/50/partij-en-fractie [22] https://nl.internationalism.org/node/706 [23] https://fr.internationalism.org/rinte32/Internationalisme_1947_parti_ou_cadres.htm [24] https://nl.internationalism.org/tag/8/137/franse-kommunistische-linkerzijde [25] https://de.internationalism.org/content/2675/bericht-und-praesentation-ueber-die-nationale-lage-deutschlands [26] https://nl.internationalism.org/tag/6/312/populisme [27] https://nl.internationalism.org/files/nl/pdf/n_ir_27_cover.pdf [28] https://nl.internationalism.org/internationalerevue/200709/472/stellingen-over-de-studentenbeweging-van-lente-2006-frankrijk [29] https://nl.internationalism.org/tag/17/320/trump [30] https://nl.internationalism.org/tag/17/321/merkel [31] https://nl.internationalism.org/tag/4/69/duitsland [32] https://nl.internationalism.org/tag/4/70/europese-unie [33] https://nl.internationalism.org/tag/4/71/frankrijk [34] https://nl.internationalism.org/tag/4/73/groot-brittannie [35] https://nl.internationalism.org/tag/4/77/oostenrijk [36] https://nl.internationalism.org/tag/4/78/polen [37] https://nl.internationalism.org/tag/4/94/verenigde-staten [38] https://nl.internationalism.org/tag/2/25/verval-van-het-kapitalisme [39] https://nl.internationalism.org/tag/3/47/maatschappelijke-ontbinding [40] https://nl.internationalism.org/tag/6/313/brexit [41] https://nl.internationalism.org/tag/6/319/afd [42] https://nl.internationalism.org/tag/11/151/congres-resoluties