Ver van een Spaans-Marokkaanse bijzonderheid is de repressie van de emigranten te Ceuta en Melilla de nieuwste episode van een lange lijst van verschrikkingen die het kapitalisme dit armste deel van de bevolking doet ondergaan. Duizenden emigranten verdrinken jaarlijks in de Straat van Gibraltar. Evenveel, zo al niet meer, worden met geweld onderdrukt en in doorgangskampen geparkeerd, omdat ze met ellendige bootjes Europa hebben willen bereiken via Sicilië, de Canarische Eilanden en, recentelijk, Cyprus en Malta. De kampioenen van de ‘mensenrechten’, Frankrijk en Groot-Brittannië, blijven niet stilstaan zoals blijkt uit de gezamenlijke sluiting van het centrum in Sangatte in Pas-de-Calais, die honderden vluchtelingen volslagen berooid achterlaat, en uit de belofte van Sarkozy om 24.000 vluchtelingen zonder papieren per chartervlucht voor het einde van het jaar 2005 terug te sturen, of uit de onderhandelingen die Frankrijk voert met Libië om er doorgangskampen te openen, zoals in Marokko, Algerije of Oekraïne en Moldova. Tegenover een economische crisis die alsmaar groter wordt, waarin het aantal migranten in dertig jaar is gestegen van 75 naar 200 miljoen personen, is het kapitalisme ten einde raad, en het lot dat het voor de mensheid in petto heeft, ligt opgesloten in wat het deze massa van immigranten laat ondergaan. Want de ellende van de immigranten condenseert die van het proletariaat als een klasse die niets anders bezit dan zijn arbeidskracht. In de onmenselijke condities die vandaag de emigranten wordt opgelegd, verschijnt deze arbeidskracht duidelijk voor wat ze is: een eenvoudige waar, die de burgerlijke slavenhandelaars altijd voor de laagste prijs hebben gekocht om hun kapitaal te laten gedijen, en wanneer er teveel werklieden op de markt zijn, betekent dit werkloosheid voor een groot deel van de arbeidersklasse, de uittocht, repressie en de dood voor de armsten onder ons.
Vanaf eind september hebben we gedurende twee weken een opeenvolging van hallucinante scènes aan de Zuidgrens van de Europese Unie gezien. Eerst waren het de massale overvallen op de versperringen die door de Spaanse regering waren aangebracht. Het lukte duizenden emigranten deze hindernis te overwinnen met kleerscheuren en bloedvergieten. Daarna kwamen de kogelregens die vijf emigranten hebben neergemaaid. Alle verdraaiingen door de officiële woordvoerders ten spijt zijn deze naar alle waarschijnlijkheid afgevuurd door de krachten van de ‘zeer democratische’ en ‘zeer vredelievende’ regering van de heer Zapatero, die zich graag voordoet als een Bambi, een ongevaarlijk hertje. Vervolgens kwam de inzet van het Legioen en de Guardia Civil met de opdracht om de emigranten ‘op een humane wijze’ (sic) terug te drijven. Op 6 oktober, na duistere onderhandelingen tussen de Spaanse en Marokkaanse regering, namen de gebeurtenissen een wending: zes emigranten werden op Marokkaans grondgebied neergemaaid. Deze moorden zijn het begin van een hele reeks van steeds brutaler wordende acties: emigranten die op 7 oktober aan hun lot worden overgelaten in de woestijn ten zuiden van Oujda, het massaal uitkammen van de Marokkaanse steden met concentraties van emigranten; chartervluchten ter repatriëring naar Mali en Senegal waarbij mannen en vrouwen opeengepakt werden, opnieuw een massale deportatie van emigranten in autobussen van de dood naar de Sahara woestijn.
Vanaf 6 oktober neemt de regering Zapatero haar de rol weer op van ‘kampioen onder de handige jongens’. Zij ‘protesteert’ luidruchtig tegen Marokko vanwege de ‘onmenselijke’ behandeling die de emigranten ondergaan en stelt met een groots opgezet mediavertoon haar project voor van een ‘ultramoderne’ omheining (in werkelijkheid drie hekwerken achter elkaar) die ondoordringbaar is, zonder dat de emigranten ‘ook maar een haartje wordt gekrenkt’. Hun collega’s van de Europese Unie haasten zich om zich te vervoegen bij het koor van het ‘democratisch protest’ tegenover de Marokkaanse ‘excessen’. Ze ‘eisen’ een ‘respectvolle behandeling van de emigranten’ en debiteren ons hun gewoontegetrouw gekakel over de Europese Unie als ‘gastland’ en over de noodzaak tot ‘ontwikkeling’ van de Afrikaanse landen. De Spaanse minister van buitenlandse zaken, een expert in gelukzalig glimlachen, laat zijn tanden zien en kondigt heel ernstig aan dat ‘Spanje geen enkele illegale emigratie zal toelaten hoewel dat compatibel zou zijn met het respect voor de emigranten.’ (sic)
In deze crisis kunnen we de twee gezichten van de democratische staten zien. Vanaf 6 oktober toont de regering Zapatero, nadat zij haar vuile oorlog tegen de emigranten handig heeft uitbesteed aan Marokko, haar gewone masker van engelachtige voorstander van de ‘vrede’, de ‘mensenrechten’ en het ‘respect voor personen’. Dat is het gezicht van het cynisme, de leugen en het manoeuvre: de mantel van de meest afstotelijke schijnheiligheid waarmee de ‘grote democratieën’ zich gewoonlijk omhullen. Want de dagen er voor liet de regering Zapatero een ander gezicht zien: dat van het massaal neermaaien, dat van de Guardia Civil die zijn woede koelde op een emigrant, dat van de prikkeldraad en de overvliegende helikopters, dat van de uitzettingen naar de Afrikaanse landen… Een gezicht dat de hypocriete sluier van het gezwets over de ‘rechten’ en de ‘vrijheden’ scheurt en harde werkelijkheid onverbloemd liet doorschemeren: de ‘socialist’ Zapatero doet tegenover de emigranten hetzelfde als de zo verguisde Sharon met zijn muur in Cisjordanië en Gaza of de Oost-Duitse stalinisten Ulbricht en Honecker die de Berlijnse muur optrokken. De twee gezichten, die van de democratische schijnheiligheid en die van de bloedhond zijn in werkelijkheid niet met elkaar in tegenspraak maar vullen elkaar aan. Ze vormen een onmisbare eenheid in de methoden van het kapitalisme, een sociaal systeem dat steunt op een minderheidsklasse van uitbuiters, de bourgeoisie, wier overleving steeds meer frontaal in botsing komt met de belangen en noden van het proletariaat en van de grote meerderheid van de bevolking.
In het tragische probleem van de emigratie zien we hoe het kapitalisme, geconfronteerd met een steeds scherper wordende crisis – die de meest extreme vormen aanneemt op continenten als Afrika – niet langer in staat is om een overlevingsminimum te verzekeren voor een steeds groeiende massa van mensen die vluchten voor de hel van honger, oorlog en de meest dodelijke epidemieën. Op hun vlucht worden ze uitgekleed en beroofd door de politie en de maffia’s van de landen waar ze doorheen trekken, die daarbij kunnen rekenen op de baatzuchtige instemming van hun respectievelijke staten. En wanneer ze het verhoopte doel bereiken botsen ze op een nieuwe muur van de schande, met prikkeldraad, kogels en deportaties… Onderworpen aan een steeds dieper wordende crisis, zijn de landen van de Europese Unie steeds minder het ‘toevluchtsoord van vrede en voorspoed’ waarmee ze ons proberen te imponeren. Hun economieën kunnen slechts druppelsgewijs die onmetelijke menselijke vloedgolf opslorpen en dan nog onder vernederende uitbuitingsvoorwaarden die geleidelijk aan gaan lijken op die van de landen waar de emigranten vandaan vluchtten.
Deze toestand ontwikkelt zich in een context van groeiende imperialistische spanningen tussen de verschillende staten die ieder voor zich uitpluizen hoe ze aan de rivaal klappen kunnen uitdelen of messen kunnen slijpen om hem te chanteren. Dit maakt van de emigranten een aantrekkelijke massa om mee te manoeuvreren die misbruikt wordt door de verschillende regeringen. Marokko probeert Spanje te chanteren door aan de gespecialiseerde maffia’s allerlei faciliteiten te verschaffen voor het verhandelen van de emigranten om hun ‘sprong’ naar de andere kant uit te voeren. Maar van zijn kant probeert Spanje, als zuidelijke toegangspoort tot de Europese Unie, de hoogst mogelijke prijs te ontvangen voor zijn diensten als bloeddorstige waakhond.
Dit bloedige spel van bedriegers en afzetters gebeurt ten koste van de levens van honderdduizenden mensen die zijn veroordeeld tot een tragische Odyssee. De machtigste staten stellen zich aan de wereld voor als de meest ‘menselijke en solidaire’, eenvoudigweg omdat zij er achter de coulissen in slagen om hun zwakkere collega’s voor het vuile werk te laten opdraaien. Marokko komt er uit als ‘de schurk van de film’ (de traditie van de meest wilde brutaliteit van zijn politiekorps en militairen maken het mogelijk om die rol perfect te spelen) terwijl Spanje en de ‘partners’ van de EU, zijn opdrachtgevers zonder scrupules (1), het lef hebben om het de les te lezen in ‘democratie’ en ‘mensenrechten’. Maar de groeiende tegenstellingen van het kapitalisme, de verdieping van zijn historische crisis, het proces van ontbinding dat het langzaam aanvreet, de verscherping van de klassenstrijd, laat deze grootmachten, volleerde acteurs in de rol van de ‘goede’ in het democratisch theater, steeds directer als bloedhonden zien. Drie maanden geleden zagen we hoe de Britse politie, de meest democratische ter wereld’, in koelen bloede een jonge Braziliaan heeft vermoord(2). In september zagen we hoe het leger en de Noord-Amerikaanse politie klappen uitdeelde in plaats van voedsel en hulp voor de slachtoffers van de orkaan Katrina. Vandaag zien we hoe de regering Zapatero emigranten liquideert, troepen opstelt en een muur van de schande opricht. Een kapitalisme met een menselijk gezicht is onmogelijk. De belangen van de mensheid zijn onverzoenlijk met de noden van dit systeem. Opdat de mensheid kan leven, moet het kapitalisme sterven. De kapitalistische staat in alle landen vernietigen, de grenzen afschaffen en de uitbuiting van de ene mens door de andere, dat is de richting die het proletariaat moet geven aan zijn strijd opdat de mensheid eenvoudigweg kan beginnen te leven.
I.K.S. / 11.10. 2005.
(1) Onlangs hebben de autoriteiten van de Europese Unie hun Marok-kaanse spitsbroeders openlijk herinnerd aan de omvangrijke kredieten die ze hen hadden toegekend om hun rol van gendarme te spelen, iets wat ze tot nog toe hadden vermeden.
(2) Zie op onze web site het artikel: ‘Executie bij Stockwell, Londen: De democratische politiekogels van vandaag bereiden de doodseskaders van morgen voor’
Negentig jaar geleden, in september 1915, werd in Zimmerwald de eerste internationale socialistische conferentie gehouden, amper een jaar na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Wanneer we deze gebeurtenis in herinnering brengen, is dat niet alleen om de aandacht te vestigen op een bladzijde uit de geschiedenis van de arbeidersbeweging, maar vooral om de centrale, nog steeds geldige, betekenis van die conferentie levend te houden in het geheugen van de arbeiders: de strijd van het proletariaat is onwankelbaar en wezenlijk verbonden met een strijd tegen zijn uitbuiting en tegen de oorlog, voor de omverwerping van het kapitalisme. In dat verband is de verantwoordelijkheid van de revolutionairen van vitaal belang: zij moeten die strijd richten op zijn revolutionair perspectief.
De vermenigvuldiging van de oorlogsconflicten, de oorlogspropaganda van de imperialistische grootmachten en hun zucht naar concurrentie en vernedering overspoelen de wereld met een steeds wredere barbaarsheid. In die zin zijn de ‘geest’ en de lessen van Zimmerwald nog steeds brandend actueel voor het proletariaat.
Zimmerwald is de eerste proletarische reactie op de slachtpartij van de Eerste Wereldoorlog. De toenemende weerklank van de conferentie heeft opnieuw hoop gegeven aan de miljoenen arbeiders die ondergedompeld waren in de bloedige verschrikkingen van de oorlog. Het uitbreken van de oorlog op 4 augustus 1914 is een catastrofe zonder weerga voor de arbeidersbeweging. Parallel aan de intense nationalistische hersenspoeling door de bourgeoisie vormt het verraad van de voornaamste sociaal-democratische arbeiderspartijen het doorslaggevend element dat het proletariaat in deze onnoemelijke moordpartij zal meeslepen. Hun parlementsfracties hebben in naam van de Heilige Eenheid de oorlogskredieten goedgekeurd en zetten de arbeidersmassa’s op die manier aan elkaar te vermoorden voor de belangen van de imperialistische mogendheden, in de meest verwerpelijke chauvinistische hysterie. Vanaf het begin van de oorlog verklaren de vakbonden uit eigen beweging elke staking voor verboden. De trots van de arbeidersklasse, de Tweede Internationale, gaat op in de vlammen van de wereldoorlog, nadat haar belangrijkste partijen, de Franse Socialistische Partij en vooral de Duitse Sociaal-democratische Partij schandelijk zijn overgelopen. Hoewel ze al door reformisme en opportunisme aangetast was, had de Tweede Internationale zich, onder impuls van haar revolutionaire minderheden, de Duitse linkerzijde en de Bolsjewieken met name, al vroeg uitgesproken tegen de oorlogsvoorbereidingen en de oorlogsdreiging. In 1907, op het Congres van Stuttgart, daarna bevestigd op het Congres van Bazel in 1912, en nog herhaald tot in de laatste dagen van juli 1914, was ze opgestaan tegen de oorlogspropaganda en de militaristische plannen van de heersende klasse. Zo gingen enkele decennia van werk en inspanningen in één klap verloren. Maar, trouw gebleven en onverzettelijk in het principe van het proletarisch internationalisme blijft de revolutionaire minderheid, die jarenlang gevochten heeft tegen het opportunisme binnen de Tweede Internationale en haar partijen, zich verzetten en blijft ze de strijd leiden:
- in Duitsland met de groep ‘Die Internationale’, die in augustus 1914 feitelijk gevormd wordt rond Luxemburg en Liebknecht, en met ‘Lichtstrahlen’, de linkerzijde uit Bremen;
- in Rusland en in de emigratie met de Bolsjewieken;
- in Nederland met de Tribunistische Partij van Gorter en Pannekoek;
- in Frankrijk met een deel van het revolutionair syndicalisme rond Rosmer en Monatte;
- in Polen met de SDKPiL, enz.
Ook begint zich een andere, nog aarzelende, stroming te ontwikkelen, die twijfelt tussen een houding van oproep tot de revolutie en een pacifistisch standpunt (de Mensjewieken, de groep van Martov, de Italiaanse Socialistische Partij). Sommigen ervan zullen opnieuw aansluiting zoeken bij de sociaal-chauvinistische verraders. Het is dus in een voortschrijdende confrontatie, dat de revolutionaire beweging de strijd zal aangaan tegen de imperialistische oorlog. Zo worden de onvermijdelijke breuk binnen de socialistische partijen en de vorming van een nieuwe Internationale voorbereid.
De belangrijkste taak van het moment is dus het bevorderen van de internationale hergroepering van de revolutionairen. Meteen worden er contacten gelegd tussen de verschillende internationalisten die gebroken hebben met het sociaal-patriottisme. De strijd tegen de oorlog wordt aangewakkerd, in Duitsland in de eerste plaats, waar Liebknecht op 2 december nog de enige was die openlijk tegen de oorlogskredieten stemde. In de komende maanden volgen andere afgevaardigden zijn voorbeeld. De activiteit van de arbeidersklasse tegen de oorlog komt op gang, aan de basis van de arbeiderspartijen, maar ook in de fabrieken en op straat. De vreselijke realiteit van de oorlog met haar massagraven, de talloze verminkten aan het front, de toenemende armoede in het binnenland zal steeds meer arbeiders de ogen openen en hen doen ontwaken uit de nevels van de nationalistische roes. In Duitsland komt het in maart 1915 tot de eerste betoging tegen de oorlog van vrouwen die aan het werk gezet zijn in de wapenindustrie. In oktober vinden bloedige botsingen plaats tussen politie en betogers. In november van hetzelfde jaar betogen in Berlijn 15.000 mensen wederom tegen de oorlog. Klassenbewegingen duiken ook in andere landen op, in Oostenrijk, in Groot-Brittannië, in Frankrijk. Deze heropleving van de klassenstrijd, verbonden aan de activiteit van de revolutionairen, die in zeer gevaarlijke omstandigheden propagandamateriaal tegen de oorlog verspreiden, zal de organisatie van de Conferentie van Zimmerwald (bij Bern in Zwitserland) versnellen, waar van 5 tot 8 september 1915 37 afgevaardigden uit 12 Europese landen bijeenkomen. Deze Conferentie wordt het symbool van het ontwaken van het internationale proletariaat dat getraumatiseerd was door de schok van de oorlog. Zij wordt een beslissende etappe op weg naar de revolutie in Rusland en de oprichting van de Derde Internationale. Het Manifest dat ze doet verschijnen is de vrucht van een compromis tussen de verschillende tendensen die er vertegenwoordigd zijn. De Centristen spreken zich uit voor een einde aan de oorlog in een pacifistische optiek, zonder te wijzen op de noodzaak van revolutie. Zij keren zich heftig tegen de Linkerzijde, vertegenwoordigd door de groep ‘Die Internationale’, de ISD en de Bolsjewieken, die van het verband tussen oorlog en revolutie de centrale kwestie maakt. Lenin bekritiseert zeer sterk die pacifistische toon, en de afwezigheid van middelen om de oorlog te bestrijden die uit het Manifest spreekt: "Het ordewoord vrede heeft op zich helemaal niets revolutionairs. Het wordt pas revolutionair wanneer het zich verbindt met onze argumentatie voor een revolutionaire tactiek, wanneer het samengaat met een oproep tot revolutie, met een revolutionair protest tegen de regering van het land waarvan men burger is, tegen de imperialisten van het vaderland waartoe men behoort." (1) Met andere woorden: het enige ordewoord voor het imperialistische tijdperk is: "omvorming van de imperialistische oorlog in een burgeroorlog". Zonder haar kritieken weg te steken beschouwt de Linkerzijde het Manifest, ondanks zijn zwakke kanten "als een stap voorwaarts naar de werkelijke strijd tegen het opportunisme, naar de breuk en de splitsing" (1). Het Manifest van Zimmerwald zal een enorme weerklank krijgen in de arbeidersklasse en onder de soldaten. Met de voortzetting van een sterke heropleving van de internationale klassenstrijd, en de onverzoenlijke strijd van de Linkerzijde om een splitsing te bewerkstelligen in de rangen van de centristen, zal de tweede Internationale Conferentie in maart 1916 in Kienthal zich duidelijker links oriënteren en een duidelijke breuk doorzetten met de pacifistische fraseologie.
De aanzienlijke uitbreiding van de klassenstrijd in het jaar 1917 in Duitsland, in Italië en vooral het uitbreken van de revolutie in Rusland, eerste stap naar de wereldrevolutie, betekenen het einde van de Zimmerwaldbeweging die al haar potentieel opgebruikt had. Van nu af aan is het enige perspectief de oprichting van een nieuwe Internationale, die, rekening houdend met de trage rijping van het revolutionair bewustzijn, de vorming van consequente Kommunistische partijen en het wachten op het uitbreken van een revolutie in Duitsland, anderhalf jaar later zou volgen, in 1919.
Ondanks haar zwakheden heeft de Beweging van Zimmerwald dus een doorslaggevende betekenis in de geschiedenis van de revolutionaire beweging gehad: symbool van het proletarisch internationalisme, banier van het proletariaat in zijn strijd tegen de oorlog en voor de revolutie. Ze vormde een werkelijke brug tussen de Tweede en de Derde Internationale.
Eén van de grote lessen van Zimmerwald die nog steeds geldig zijn voor ons tijdperk van onvoorstelbare toespitsing van imperialistische spanningen en conflicten, is het opnieuw bevestigen van het belang van de kwestie van de oorlog voor het proletariaat. Samen met de strijd tegen de uitbuiting maakt de strijd tegen de oorlog, tegen het oorlogszuchtig gestook van de bourgeoisie, integraal bestanddeel uit van de klassenstrijd. De geschiedenis van de arbeidersbeweging toont aan dat de arbeidersklasse oorlog altijd als een ramp beschouwd heeft waar zij systematisch het voornaamste slachtoffer van wordt. Oorlog is geen afwijkend fenomeen binnen het kapitalisme, zeker niet in zijn periode van verval. Hij maakt deel uit van het functioneren ervan en is een permanent aspect geworden van zijn bestaanswijze. De reformistische illusie van een kapitalisme zonder oorlog is dodelijk voor het proletariaat. Verstrengeld in hun tegenstellingen, in een economische crisis die geen uitweg heeft omdat de betaalkrachtige markten op wereldvlak verzadigd zijn, kunnen de verschillende nationale fracties van de bourgeoisie niet anders dan elkaar verscheuren om hun deel van de koek te behouden, om het deel van andere fracties te overmeesteren of strategische posities te veroveren die nodig zijn om hun heerschappij te behouden. In die zin is het idee dat we kunnen vechten voor een verbetering van onze levensvoorwaarden of voor vrede op zich, zonder te raken aan de grondvesten van de macht van het kapitaal een misleiding, een onmogelijkheid. Zonder het perspectief van massale politieke, revolutionaire strijd van de arbeidersklasse is er gewoon geen echte strijd tegen de kapitalistische oorlog. Het pacifisme is een reactionaire ideologie die gebruikt wordt om de ontevredenheid met de oorlog en de revolte van het proletariaat ertegen te kanaliseren om ze machteloos te maken. Evenzo betekent het voor de proletariërs, wanneer zij in de valstrik van de verdediging van de burgerlijke democratie trappen door de handen ineen te slaan met hun uitbuiters, door zich aan te sluiten bij oorlogszuchtige campagnes van de heersende klasse, dat ze zich aan handen en voeten gebonden uitleveren aan steeds meer barbarij: aan de oorlogsdynamiek van het kapitalisme in ontbinding dat, van de ene ‘lokale’ oorlog naar de andere, tenslotte het voortbestaan zelf van de mensheid bedreigt. De strijd van de arbeidersklasse voor haar eigen belangen, met het oog op de omverwerping van deze maatschappij voor het kommunisme is de enig mogelijke strijd tegen de oorlog.
SB
(1) Lenin, Tegen de stroom, eerste deel.
Via een wrede uitbuiting van de arbeidersklasse verwezenlijkte de Belgische bourgeoisie een indrukwekkende economische en imperialistische expansie op het einde van de 19e en bij het begin van de 20e eeuw. Dat maakte van België één van de meest ontwikkelde en machtige kapitalistische landen.
In Internationalisme nr. 319 en nr. 321, hebben we aangetoond dat de Belgische staat een contrarevolutionaire en kunstmatige schepping was, die door de grootmachten van die tijd in het leven werd geroepen, als een benepen en niet-progressief kader, ongunstig voor de industrialisering en het invoeren van moderne sociale verhoudingen. Via een wrede uitbuiting van de arbeidersklasse verwezenlijkte de Belgische bourgeoisie nochtans een indrukwekkende economische en imperialistische expansie op het einde van de 19e en bij het begin van de 20e eeuw. Dat maakte van België één van de meest ontwikkelde en machtige kapitalistische landen. Niettemin kon de Belgische bourgeoisie niet profiteren van de bloeiperiode van het kapitalisme voor het wegwerken van de economische, politieke en taalkundige tegenstellingen die voortvloeiden uit de kunstmatige schepping van haar staat. Dit onvermogen gaat zich steeds openlijker laten aanvoelen wanneer het wereldkapitalisme, met de Eerste Wereldoorlog, langzaam maar zeker afglijdt in een permanente toestand van crisis en oorlog.
De intrede in de vervalperiode van het kapitalisme legtonvermijdelijk het inherente gebrek aan samenhang van de ‘Belgische staat’ bloot en gaat de tegenstellingen in de schoot van de bourgeoisie nog verscherpen. Dat komt op opzienbarende wijze tot uiting in het verloop zelf van de Eerste Wereldoorlog waarbij een fractie van de bourgeoisie en van de Vlaamse kleinburgerij heult met het Duitse imperialisme, door het feit dat zij vindt dat elk perspectief van het verdedigen van haar belangen geblokkeerd wordt in de schoot van de Belgische staat door de heersende Franstalige bourgeoisie.
In de periode tussen de twee wereldoorlogen glijdt het zwaartepunt van de Belgische economie steeds meer naar de Vlaamse regio: de stagnatie van de Waalse industriële productie zet in terwijl Vlaanderen profiteert van de strategische positie van de haven van Antwerpen en van de nieuwe mijnen in Limburg, uitgebaat op grote schaal en volgens een geavanceerde technologie, en een werkelijke economische ontwikkeling kent. Zelfs de crisis van 1930 brengt de opmars van het industrialiseringsproces in Vlaanderen weinig uit zijn evenwicht, terwijl in Wallonië de industriële tewerkstelling stagneert wegens de belangrijke rationalisering van de staalsector van 1930-1939. Op het politiek vlak echter blijft de blokkade op het niveau van de staat totaal, wat binnen de bourgeoisie en de Vlaamse kleinburgerij in de jaren 1930 een opstoot veroorzaakt van een contesterende, zelfs separatistische stroming. Dit komt tot uiting in de steile opkomst van het ‘autonomistische’ VNV (Vlaamse Nationaal Verbond) en van het Groot-Nederlandse ‘Verdinaso’.
Na de Tweede Wereldoorlog, in de na-oorlogse ontwik-kelingsperiode, wordt de neergang van de Waalse industrie nog versterkt, terwijl de ontwikkeling van Vlaanderen nog toeneemt, begunstigd door een massale toevloed van buitenlands kapitaal in de petroleumsector, de petrochemie (60% vestigt zich in Antwerpen), de automobiel en de elektronica. Op politiek vlak ontbrandt de strijd om de invloed in het traditioneel politiek apparaat tussen de oude Franstalige bourgeoisie en de nieuwe Vlaamse bourgeoisie dat zijn economische macht vertaald wil zien in een overeenkomstig gewicht in het staatsapparaat.
Het opduiken van een nieuwe crisis van het kapitalisme op het einde van de jaren 1960 en begin van de jaren 1970 versterkt deze tegenstellingen nog meer: de traditionele politieke formaties van de bourgeoisie (Christen-democraten, Socialisten, Liberalen) vallen allemaal uiteen in Vlaamse en Franstalige partijen terwijl er op het politiek schaakbord een opbloei komt van ‘regionalistische’ partijen, zoals de ‘Volksunie’ in Vlaanderen, het ‘Rassemblement Wallon’ in Wallonië of het ‘Front des Francophones’ in Brussel. De bourgeoisie gaat dan de weg op van een eindeloze ‘federalisering’ van de staat om te proberen een broos evenwicht tussen de regionale fracties te vinden.
De uitdeining van de ontbinding en van het ‘ieder-voor-zich’ in de wereld op het einde van de 20e eeuw maakt dat het zoeken naar en het opleggen van deze evenwichten steeds meer illusoir en onzeker worden en maakt de tegenstellingen alsmaar explosiever: ‘Wallonië sterft af omdat Vlaanderen alle investeringen afsnoept’ beweert de Franstalige bourgeoisie in koor. En haar Vlaamse tegenhanger repliceert daarop met: ‘We zitten in de crisis omdat men ons doet opdraaien voor de miljoenenafgrond van de onrendabele Waalse industrie’. En ook al heeft de bourgeoisie geprobeerd om de regionalistische partijen te elimineren door ze te laten opslorpen door de traditionele partijen, het kwam als een boemerang terug op haar af. Het heeft slechts een destabilisering van diezelfde traditionele partijen tot resultaat gehad en een sterke expansie van een openlijke separatistische partij, het ‘Vlaams Blok’ (nu Vlaams Belang) dat sinds de jaren 1990 in opmars blijft.
De middelpuntvliedende krachten en de communautaire spanningen zijn wel degelijk de uitdrukking van de misvorming van bij de geboorte van de Belgische bourgeoisie, die te wijten is aan de omstandigheden van de oprichting van haar staat. Toch betekent dat niet dat zij een machteloze en zwakke bourgeoisie zou zijn tegenover de arbeidersklasse. Wel integendeel. Het gaat om een economisch krachtige bourgeoisie, die door de beperktheid van haar nationaal territorium bedreven is in de internationale handelsoorlog en uitermate ervaren in de strijd tegen haar aartsvijand, de arbeidersklasse.
Sinds het begin van de 20e eeuw, heeft de Belgische bourgeoisie uitgeblonken als een bijzonder expert in het gebruik van heel het gamma van democratische misleidingen tegen de arbeiders. Maar daarenboven heeft ze breedvoerig haar meesterschap laten zien in het gebruik van haar interne spanningen tegen de arbeidersklasse. Het systematisch gebruik ervan is een constante in de anti-arbeiderspolitiek van de Belgische bourgeoisie sinds de Eerste Wereldoorlog en in het bijzonder sinds het heropduiken van de klassenstrijd op het einde van de jaren 1960 en dit op meerdere vlakken:
- De politiek van de ‘machtsoverdracht naar de regio’s’ dient vooral voor het wettigen van het doorvoeren van herstructureringen in de industrie en de administratie, zoals het nog op karikaturale wijze wordt aangetoond met het recente ‘Marshall-plan voor Wallonië’ van de Waalse regering. Sinds de jaren 1970 is de vermindering van de budgetten en het personeel, onder de mom van een ‘grotere doeltreffendheid’ een kenmerk van de ‘geregionaliseerde administraties’, zoals het Onderwijs, de Openbare Werken, het Openbaar Vervoer, het gemeentepersoneel of de werkloosheid. Wat de verlieslijdende industrieën betreft, zoals de staalnijverheid in Wallonië of de scheepswerven in Vlaanderen, die zijn gesaneerd of gesloten in naam van het regionale dynamisme dat zich niet kan laten hinderen door ‘bedrijven in moeilijkheden’.
- De communautaire en regionale spanningen worden bovendien handig opgezet en gedramatiseerd om de aanvallen tegen de arbeidersklasse te verdoezelen. Een perfect symbool daarvan is het feit dat de heropkomst van de arbeiderstijd in 1968 in België gepaard ging met een scherpe communautaire crisis (de splitsing van de Leuvense Universiteit) en dat werd een constante bij de soberheidspolitiek van de bourgeoisie. Gedurende de ganse jaren negentig, haalde het federaliseringsproces de krantenkoppen terwijl er op het zelfde moment uiterst harde soberheidsmaatregelen genomen werden om drastisch te snoeien in het verlieslatende staatsbudget. De verbale dreigingen met separatisme die beantwoord werden door oproepen tot eendracht werden aangedikt om de aandacht van de bevolking te polariseren, en natuurlijk vooral de arbeiders, om hen af te leiden van wat er werkelijk op het spel stond.
- Er wordt een constante mediacampagne ontwikkeld om de arbeiders te mobiliseren achter de belangen van ‘hun’ taalgemeenschap en alles wordt ingezet om een concurrentie tussen de regio’s aan te wakkeren. In 1918-19 al werd de revolutionaire golf tegen de afschuw van de oorlogsslachtingen bij de Vlaamse arbeiders overstemd door geklets over ‘de Vlaamse soldaten die het slachtveld ingestuurd werden door Franstalige officieren wier orders ze niet eens snapten’. En vandaag hameren de burgerlijke media er de godganse dag in dat ‘Vlaanderen niet langer wil betalen voor het verlieslatende Waalse staal’, dat “Wallonië niets te maken heeft met de Vlaamse scheepswerven zonder toekomst’, dat ‘Het Onderwijs degelijker zou zijn in Vlaanderen’, dat ‘de werklozen minder gesanctioneerd worden in Wallonië’, enz. België is -zoals wij gezien hebben- niet het resultaat van een lang historisch, economisch en sociaal rijpingsproces, zoals bijvoorbeeld Frankrijk of Duitsland. Het zal bijgevolg niet dezelfde nationalistische misleidingen kunnen ontwikkelen van een ‘onafhankelijke en solidaire, sterke en eendrachtige natie’. Maar de Belgische bourgeoisie speelt haar eigen beperkingen handig uit om de bewustwording van het proletariaat te belemmeren. De misleiding van het ‘sub-nationalisme’ van de ‘macht van de regio’s’ is dus inherent aan naties als België, net zoals die van de ‘nationale inspanning’ dat is voor meer ‘samenhangende’ naties. Ze mikken fundamenteel op het verkrijgen van hetzelfde resultaat: de arbeiders mobiliseren achter hun (nationale of regionale) bourgeoisie, de Waalse arbeiders dus opzetten tegen hun Vlaamse klassebroeders of omgekeerd en hen de onvermijdelijkheid van de crisis, de offers en de oorlog doen aanvaarden.
- Het regionalistische gif is tenslotte een wapen dat systematisch gebruikt wordt door de bourgeoisie om de arbeidersstrijd die opduikt te verdelen en te isoleren. Het gaat om een cruciale dam die al sinds de jaren 1930 weegt op de ontwikkeling van de strijd van de arbeiders: het oproer van 1932 werd voornamelijk beperkt tot Wallonië (en dan nog voornamelijk tot Charleroi en de Borinage); bij de algemene staking van 1960-61, buitten de socialisten en de Waalse syndicalisten de misleiding van het federalisme uit om de arbeidersstrijd te verdelen en af te leiden naar een doodlopend straatje; het Vlaamse nationalisme heeft een niet te verwaarlozen rol gespeeld in de wilde stakingen van de Limburgse mijnwerkers in 1966 en 1970; het regionalistische wapen werd nog gebruikt als een krachtig instrument om de strijd tegen de sluiting van de mijnen te beperken en uit elkaar te slaan, eerst in Wallonië en later in Vlaanderen, en later ook in de Waalse staalindustrie en de Vlaamse scheepswerven.
De ‘sub-nationalistische’ misleiding probeert voor de arbeidersklasse te verdoezelen dat het een veralgemeende wereldcrisis is die de Waalse industrie de das omdoet en de Vlaamse industrie aan mootjes hakt, dat het kapitalisme in zijn geheel in crisis verkeert en in vraag moet gesteld worden. En de bourgeoisie maakt daarbij handig gebruik van het verwrongen evenwicht van haar staat en haar eigen tegenstellingen om elke ontwikkeling tegen te werken van de bewustwording van de arbeiders ontrent deze werkelijkheid, om hun strijdbaarheid te ontrafelen en om te proberen hen aan ‘hun’ regionale bourgeoisie te binden ter ‘verdediging van hun regio’. Het is geen toeval dat haar agenten onder de arbeiders, de socialisten, de vurigste propagandisten zijn van de verdediging van ‘hun’ streek en dat ze oproepen tot de ‘verantwoordelijkheidszin van de arbeiders om Wallonië te redden’, samen met de andere ‘burgers’. En het zijn welzeker de meest ‘linkse’ vakbondsleiders in Wallonië die de ‘federalisering’ verdedigen, terwijl er in de vakbonden in Vlaanderen stemmen opgaan (vooral in de sectoren die al hevig getroffen zijn door de crisis: de textiel-, voeding- en meubelsector) voor een ‘positievere’ samenwerking met het Vlaamse patronaat en voor ‘het behoud van het Vlaamse geld in Vlaanderen’.
Daartegenover moeten de arbeiders het voorbeeld nemen van de massale stakingen in de Openbare Diensten in 1983 en vooral van de golf van arbeidersstrijd van april-mei 1986, wier kracht er juist in bestond dat er een duidelijke tendens was om de regionalistische opsluiting te overstijgen en te weigeren in te gaan op het doodlopende straatje van het regionalisme en de valse tegenstelling tussen Waalse en Vlaamse arbeiders. Het redden van een natie of van een regio is de doelstelling van de bourgeoisie, niet de onze. Het zijn hun structuren, hun instellingen, hun voorrechten die ze proberen te redden. Vandaag is de crisis algemeen en wereldomvattend en ze leidt de bourgeoisie in recht lijn naar de helse cyclus van oorlogen, van vernietiging en van chaos, als wij niet onze oplossing opdringen: de internationale macht van de arbeidersklasse om een maatschappij op te bouwen die eindelijk ten dienste van de mens zal staan. En dat kunnen we enkel eendrachtig bereiken, door de regionale en nationale barrières te doorbreken.
Jos / 25.10.2005
In het eerste deel van dit artikel, verschenen in het vorig nummer van Internationalisme hebben we de ontwikkeling van de economische crisis van het kapitalisme laten zien sinds het einde van de jaren 1960, na de wederopbouwperiode van na de Tweede Wereldoorlog. In dit tweede gedeelte zullen we proberen aan te tonen dat de kapitalistische wereld nu wegzinkt in een nieuwe wereldwijde recessie, die de bourgeoisie steeds zwaarder op de arbeidersklasse moet laten doorwegen.
Geconfronteerd met die nieuwe aftakeling van de kapitalistische economie heeft de bourgeoisie ons begin jaren 2000 wijs willen maken dat er een nieuwe fase van economische expansie begon, met name in de Verenigde Staten, maar ook in China en India. Wat die landen in Azië betreft ging het om schammteloze leugenpropaganda van de bourgeoisie, we komen daar in een komend artikel nog uitvoerig op terug.
Wat betreft de Verenigde Staten, de eerste economische macht van de wereld, is het niet moeilijk aan te tonen dat de burgerlijke leugens terzake niets om het lijf hebben. Zonder een federaal begrotingstekort, waarvan de omvang en de groei de bourgeoisie zelf angst aanjaagt, zou de Amerikaanse economie zonder de minste twijfel in recessie zijn.
Maar welke andere factoren spelen er mee bij die fameuze Amerikaanse ‘heropleving’?
De eerste oorzaak is de massale steun die de Amerikaanse regering ontwikkelde voor de consumptie door de huishoudens. Die politiek is het gevolg van een spectaculaire daling van de belastingen van de betere en de middenklassen ten koste van een versnelde aftakeling van de federale begroting.
Op de tweede plaats is er de daling van de rentevoeten van 6,5% begin 2001 naar 1% begin 2004, waardoor de schuldenlast van de huishoudens werd opgedreven.
En tenslotte wordt er steeds meer beroep gedaan op spaargeld, dat daardoor wegsmelt als sneeuw voor de zon: van 12% in 1980 naar een magere 2% begin jaren 2000.
De spectaculaire daling van de rentevoeten en het massaal gebruiken van spaargeld vertalen zich in de Verenigde Staten dus in een massale schuldenlast van de huishoudens.
De Amerikaanse staat heeft zo op volledig kunstmatige wijze de onroerend goedmarkt en de automarkt ondersteund. De Amerikaanse bourgeoisie heeft de huishoudens, soms met gratis leningen ertoe gedreven hun eigen huis te kopen, waardoor er meer leningen dan ooit werden afgesloten. Sinds 1977 zijn de Amerikaanse hypothecaire leningen met 94% gestegen tot een totaal van 7,4 miljard dollar. Sinds 1977 zijn de bankkredieten bestemd om onroerend goed te verwerven toegenomen met 200%. Sinds 1988 is de prijs van onroerend goed meer dan verdubbeld. Gemiddeld vertegenwoordigt de hypothecaire schuld van een familie van vier personen een gemiddelde som van zo’n 120.000 dollar. De doorgedreven stijging van de roerend goedprijzen heeft ook voor koortsachtige speculatie in die sector geleid. Zolang de interestvoeten laag blijven, dicht bij nul, kan de schuldenlast van de huishoudens nog draaglijk zijn. Maar met de stijging van de interestvoeten die op gang komt en de toename van de schuld die eruit voortkomt wacht een grote meerderheid van Amerikaanse huishoudens kort en goed de ruïnering.
En tenslotte voeren de Verenigde Staten met dat beleid van uiterst lage interestvoeten een schaamteloze politiek van devaluatie van de dollar om de eigen concurrentiekracht te vergroten, waardoor ze de ergste gevolgen van de verslechtering van de economische crisis op de rest van de wereld kunnen afwentelen. Geconfronteerd met de ernst van die crisis stort elke bourgeoisie zich in een genadeloze handelsoorlog.
Het proletariaat in Europa heeft bittere ervaringen opgedaan met van de massale ontwikkeling van ontslagen en de ontmanteling van de ‘welvaartsstaat’ (terugbetaling van dokters- en medicijnkosten, uitverkoop van de pensioenen,…). Maar wat nog meer opvalt is dat deze heropleving, ondanks de grote middelen die zijn ingezet, van zeer korte duur waren. De nieuwe recessie en de terugkeer van de inflatie laten de bourgeoisie geen enkel respijt. De recessie kondigt zich aan en de inflatie doet haar herintrede. De financiële groep TD Bank wil iedereen graag geruststellen, maar kondigt niettemin een vertraging aan van de wereldwijde groei: “Het reëel Bruto Intern Product zal wereldwijd waarschijnlijk afnemen van 4,8% in 2004 naar 4,2% in 205 en 3,9% in 2006… In feite zal de Amerikaanse groei vertragen van 4,4% in 2004 naar 3,8% in 2005, en dan 3,2% in 2006, terwijl men in China voorziet dat de groeivoet er zal schommelen rond 8%-8,5%, tegenover meer dan 9% in 2004.” Toch lijken die voorspellingen door de burgerlijke deskundigen de werkelijkheid nog te onderschatten, wat niet belet dat ze al donkere dagen voorzien voor de kapitalistische economie, die openlijk de ideologische campagnes van de bourgeoisie tegenspreken.
Op 22 februari jl. doken nieuwe belangrijke problemen op de financiële markten op, die andermaal wezen op de rampzalige omstandigheden waarin het internationaal financieel systeem zich bevindt. Op 24 februari stelde het hoofdartikel van de New York Times vast dat “De koersdaling van de dollar dinsdag geen ineenstorting veroorzaakte. Maar ze heeft er zonder twijfel een voorproefje van gegeven […] De episode van dinsdag vindt haar oorsprong in structurele Amerikaanse onevenwichten…” De Washington Post schreef in de loop van dezelfde maand: “De klok brengt ons steeds sneller bij de catastrofe. Een afgeleefde financiële bovenbouw wordt door elkaar geschud door een nieuwe energiecrisis, door de agitatie rond de dollar en de ongecontroleerde Amerikaanse financiën.” Een tijdje geleden werd 1,32 dollar nog geruild tegen 1 euro. Een daling van de dollar leek onafwendbaar. Maar de crisis die de Europese economische ruimte momenteel treft heeft dat tijdelijk verstoord. Op 3 juni haalde de euro zijn laagste peil sinds acht maanden, samenvallend met een bruuske opgang van de dollar.
De bourgeoisie heeft af te rekenen met steeds ernstiger monetaire turbulenties, die haar elke visie op middenlange termijn ontnemen. Daar moeten we nog aan toe voegen dat de dollar de laatste jaren vooral door Japan, Saoedi-Arabië en China werd ondersteund. We weten dat de Saoedi’s sinds twee jaar hun investeringen uit de Verenigde Staten verhuizen naar andere delen van de wereld. Vandaag toont China dat het op dat vlak ook een punt bereikt heeft dat onhoudbaar is geworden voor zijn economie. De woordvoerder van het ministerie van buitenlandse zaken Aing Gang verklaarde in april in Peking dat “als een land niet in staat is die tekorten met binnenlands spaargeld te ondersteunen, het niet kan steunen op het spaargeld van een ander land”. Anders gezegd: op zijn beurt is China niet meer in staat het enorme Amerikaan tekort te financieren. De Aziatische, Japanse en Chinese centrale banken zijn overspoeld met krediet-dollars, met banken aan de rand van het failliet die ze niet meer kunnen opslorpen. De grootste obliga-tiehouders van de Amerikaanse staat zijn de centrale banken van Azië en de regio van de Stille Oceaan. Zij beschikken samen, met die van Japan en China, over Amerikaanse staatsobligaties ter waarde van meer dan een miljard dollar. China zet een groot gedeelte van zijn productie af op de Amerikaanse binnenlandse markt. Het wordt dan in dollars betaald, die het voor een deel gebruikt om obligaties van de Amerikaanse schatkist te kopen, en zo het kolossaal Amerikaans begrotingstekort te financieren. Die politiek maakt het Peking op zijn beurt mogelijk om elke dag nieuwe fabrieken voor exportgoederen te openen, voor uitvoer naar de markt van de Verenigde Staten en met Amerikaanse goedkeuring. Ondertussen wordt de Chinese economie gesubsidieerd door het begrotingstekort en het staatsschulden. Dat blijft maar aangroeien en komt net als in de Verenigde Staten in een zone van hoge turbulentie. In 1987 bedroeg het nog iets meer dan 100 miljard yuan, momenteel is dat bijna 500 miljard. Een tekort dat voornamelijk door het Chinese banksysteem wordt gefinancierd en dat daardoor verzuipt in dubieze schuldbekentenissen. De toenemende instabiliteit van de dollar brengt het internationaal financieel systeem vandaag in een verhoogde risicozone.
Voor de meeste landen heeft het bezit van dollars allen zin omdat het gaat om de voornaamste munt van de wereldhandel. Precies die functie van de dollar wordt in gevaar gebracht door de mogelijke ineenstorting ervan. Ondanks de huidige stijging van de dollar in vergelijking met de verzwakking van de euro, kan de ongelooflijke schuldenlast van de Amerikaanse economie in de huidige periode de dollar alleen naar een nieuwe daling drijven. Dit gevaar stelt vele landen voor de noodzaak om hun tegoeden in andere, sterkere deviezen om te zetten. Er is het oplaaien van de grondstofprijzen, die op 8 maart volgens de index van het CRB (Commodity Research Bureau), die de 17 belangrijkste grondstoffen omvat, het hoogste peil sinds 24 jaar bereikten. Er is dus niet allen de aardolie die duurder wordt, al kost een vat dat zes jaar geleden 10 dollar kostte nu meer dan 55 dollar. De speculatie, die altijd aanwezig is, ook bij het vormen van een onroerend goedballon die op het punt staat uiteen te knallen, en de rampzalige toestand van het internationaal monetair systeem hebben de goudprijs naar een nieuw historisch record gedreven van 440 dollar per ounce. Twee dagen later verklaarde de voormalige premier van Australië, Paul Keating: “We moeten ons voorbereiden op een rampzalige krach van de dollar en op het uitbarsten van paniek.”
Ondanks een neerwaartse druk op de prijzen door een politiek van terugdringen van de lonen, doet deze algemene schuldenlast overal samen met de recessie ook het spook van de inflatie weer opduiken. De uitermate sterke druk om de loonmassa te verlagen, die een tendens tot prijsdaling meebrengt, is niet meer in staat de inflationistische tendensen op langere termijn tegen te houden. Alle geïndustrialiseerde landen van Europa, Azië en ook van Amerika zelf ondergaan opnieuw inflationistische tendensen. De vermindering van de monetaire massa die daaruit onherroepelijk voortvloeit, zal op haar beurt een bijkomende actieve factor zijn in de recessie die zich vandaag aftekent. De bourgeoisie wordt aldus zelf gedwongen maatregelen te nemen die de economie zullen vertragen, terwijl de recessie al opnieuw aanwezig is. Met een schuld die gelijk was aan 58% van het BIP en een groei die voor 60% toe te schrijven is aan militaire uitgaven, geeft de Amerikaanse recessie die komt opzetten de toon aan voor het geheel van de wereldeconomie. De verzwakking van de economische samenhang in de Europese Ruimte, met name op monetair vlak, zal zich in die internationale context vertalen in een nog sterkere intrede in de recessie. De turbulentie die het internationaal financieel systeem zal doormaken zal zonder twijfel ook nog moeilijk te meten gevolgen hebben voor de aftakeling van de kapitalistische economie.
De zeer korte economische heropleving begin jaren 2000 heeft geleid tot een massale versnelling van de werkloosheid en van de verarming van de arbeidersklasse. We kunnen ons dus al inbeelden wat de omvang zal zijn van de aanval die het kapitalisme nu zal proberen uitvoeren op het proletariaat. Eén van de symbolen van de fameuze heropleving die pas ineengestort is was waarschijnlijk het virtueel failliet van twee van de grootste autoconstructeurs van de wereld: General Motors en Ford. Gesteld voor een dergelijke aftakeling van de kapitalistische economie en een dergelijke ontwikkeling van de uitbuiting van de arbeiders mag het proletariaat zich minder dan ooit vergissen wie de vijand is. Die vijand is niet het liberalisme of de vrije concurrentie, het is evenmin het privé-patronaat, of wat men de globalisering noemt. De vijand is het kapitalisme dat nu failliet is, de burgerlijke klasse en haar staat. Dat zijn de enige ware vijanden van de arbeidersklasse en van de gehele mensheid. Nu al kunnen we stellen dat de nieuwe recessie veel dieper zal zijn dan alle voorgaande sinds het einde van de wederopbouwperiode. Maar het proletariaat moet zich niet laten ontmoedigen door dit vooruitzicht. Als de economische crisis versnelt en met haar ook de aanvallen tegen de arbeidersklasse zullen toenemen, dan ontwikkelen die zich op een moment waarop het proletariaat dankzij een groeiend zelfvertrouwen weer de weg opgaat van de strijd en van de ontwikkeling van zijn solidariteit en klassenbewustzijn. Dat is een situatie die veel mogelijkheden biedt voor de klassenstrijd.
Tino
Ondanks de algemene ontevredenheid onder de arbeiders, ondanks een massale aanwezigheid op de betoging van het gemeenschappelijk vakbondsfront op 28 oktober in Brussel, zet de regering onverwijld haar plannen door. Zeker, een ‘ultiem overleg’ over ‘punten en komma’s’ kan nog wel om ‘iets eerbaars’ (dixit de secretaris van ABVV-metaal Jorissen) aan de bonden toe te staan waarmee deze hun achterban kunnen wijsmaken dat ze ‘het uiterste uit de kan gehaald hebben’ om alzo de strijdbaarheid definitief te ondergraven. Want, SPa voorzitter Vande Lanotte stelt het overduidelijk : het generatiepact is een ‘links programma’ (sic) dat niet vatbaar is voor heronderhandeling.
Voor ‘links’ zijn dus de toename van de jaren arbeid, het verminderen van het pensioen en van de werkloosheidsuitkeringen, de afschaffing van het prepensioen een ‘links programma dat de arbeiders ten goede komt’! Zo blijkt eens te meer hoezeer socialisten en vakbonden meesterstukken zijn in de strategie van de bourgeoisie om de arbeiders te misleiden, hun strijd te ontkrachten en ze te doen opdraaien voor de doodscrisis van haar systeem. Onze tussenkomst op de betoging van 28.10 legde precies de klemtoon op de betekenis van de maatregelen en op de hypocriete rol van socialisten en bonden, deze zogenaamde ‘arbeidersvrienden’ die in werkelijkheid alles doen om de strijd van de arbeiders tegen de aanvallen te nekken. Onze analyse blijkt duidelijk uit het pamflet hieronder dat de IKS in het Nederlands en het Frans verspreidde.
De inzet blijft dus niet beperkt tot het vraagstuk van de brugpensioenen. De regeringsmaatregelen vormen een aanval op de hele arbeidersklasse: ouderen net als jongeren, werkenden net als werklozen, de arbeiders van alle regio’s en gemeenschappen. Tegenover de aanvallen bestaat er geen andere keuze dan strijd te leveren om de arbeids- en levensomstandigheden te verdedigen.
De sociale werkelijkheid laat duidelijk zien dat het proletariaat bestaat en geen andere keuze heeft dan zijn strijd overal ter wereld tot ontwikkeling te brengen. Dat bleek ook al toen de arbeiders van de openbare diensten in Frankrijk en in Oostenrijk in 2003 met aanvallen van dezelfde orde werden geconfronteerd, uit de manifestaties in Duitsland en ook uit de 300.000 manifestanten tegen de plannen van de regering Balkenende in Nederland in 2004. De arbeiders weten heel goed dat ze een krachtsverhouding in hun eigen voordeel moeten opleggen en dat de vakbondsonderhandelingen er alleen toe dienen de verraderlijke maatregelen door te drukken en nederlagen te versterken. Het is alleen in de strijd dat de arbeidersklasse de bourgeoisie kan terugdrijven.
Tegenover de vakbondsverklaringen dat ‘deze of gene niet betrokken is’, tegen de verdeling in regio’s en sectoren, tegen het laten ontsporen van de strijd door de vakbonden en de capitulatie tegenover de maatregelen van de bourgeoisie, moeten de arbeiders hun onderlinge solidariteit ontwikkelen, naar eenheid zoeken, hun algemeen belang naar voren brengen tegenover de nadruk die de vakbonden voortdurend leggen op het specifiek karakter. Deze klassensolidariteit komt de laatste tijd steeds sterker tot uiting in Europa waarbij de vakbondsverdelingen worden overstegen:
– bij Daimler-Benz in 2004 in Duitsland gingen de arbeiders van de andere vestigingen in staking uit solidariteit met de arbeiders van een der vestigingen die gesloten zou worden;
– bij Heathrow in Groot-Brittannië gingen onlangs zo’n duizend arbeiders van de vlieghaven spontaan in staking uit solidariteit met de 670 arbeiders van het cateringbedrijf waarvan het ontslag was aangekondigd;
– in de Verenigde Staten trapten de arbeiders tijdens de staking van 18.500 mecaniciens van Boeing niet in de manoeuvre van de verdeling tussen ‘nieuwkomers’ en ‘anciens’, jongeren en ouderen; ze verzetten zich ook tegen een poging van de directie om tijdens de onderhandelingen de belangen van de arbeiders onderling tegen elkaar uit te spelen met het voorstel om verschillende maatregelen te nemen voor drie grote fabrieken.
De crisis drijft alle nationale bourgeoisieën ertoe dezelfde steeds brutaler en massaler maatregelen te nemen. De uniformisering van deze aanvallen op wereldschaal toont de innerlijke tegenstellingen van het systeem, het bankroet van het kapitalisme en zijn historische impasse. Zij moet bij de arbeiders wel de vraag oproepen welke werkelijke toekomstperspectieven de bourgeoisie nog voor de maatschappij te bieden heeft.
JA tegen de klassensolidariteit in de strijd tegen de aanvallen!
JA tegen de strijd voor de opbouw van een maatschappij gebaseerd op menselijke behoeften en niet op de winst!
27 oktober 2005, Internationalisme
December vorig jaar teisterde de tsunami Zuid-Azië. De vloedgolf zou 500.000 mensenlevens kosten in Indonesië (Sumatra), Thailand en India raken. De burgerlijke media konden overal hun krokodillentranen plengen en oproepen tot omvangrijke hulpacties, maar toch ging het de kapitalistische staten om iets heel anders. In dit gebied zijn de spanningen tussen de staten heel groot, vooral tussen India en Pakistan, en al de grote imperialistische machten probeerden nauwelijks verholen hun belangen zo goed mogelijk te verbergen achter hun respectievelijke niet-regeringsorganisaties. Vandaar dat gezien de volslagen ondoelmatigheid van de humanitaire hulp ter plekke zelfs journalisten werden gedwongen toe te geven: "Het concurrentieklimaat waarin de niet-regeringsorganisaties en de diensten van de Verenigde Naties werken vormt een andere verklaring. Vier recente studies komen onafhankelijk van elkaar tot vergelijkbare conclusies: het financiële manna waaruit de internationale humanitaire hulp bestaat heeft een tamelijk ongepaste stormloop op de middelen van de donateurs teweeggebracht, vaak ten koste van de door de rampen getroffen bevolking en de hulp in noodsituaties en daarmee dus van de integriteit van de organisaties... Deze worden vaak geleid door de prioriteiten van hun donateurs, die fondsen toekennen om hun nationale belangen voor te laten gaan” (Le Monde Diplomatique, 17 oktober, vet van ons). Erger nog, “de afwezigheid van coördinatie en de veelheid van initiatieven van de verschillende niet-regeringsorganisaties brachten rivaliteitsverschijnselen, langs elkaar heen werken en ontoereikende hulp met zich mee” (Libération, 20 oktober). De werkelijkheid kan niet cynischer worden weergegeven. Deze imperialistische concurrentie, waarvan de niet-regeringsorganisaties de speerpunt vormen, komt tot uiting in verspilling, zo al niet sterilisatie, van een heel deel van de povere hulp die door de staten wordt toegekend en zelfs van de hulp van particulieren die verontwaardigd waren over zoveel menselijk lijden.
Het werkelijke belang dat het kapitalisme aan het menselijk leven toekent, zijn motieven voor de politiek van de ‘humanitaire’ hulp, worden heel gruwelijk en helder duidelijk bij rampen die geografische zones treffen van weinig geostrategisch belang. Slechts enkele maanden voor de tsunami Zuidoost-Azië trof werden er in Haïti en Santo Domingo verwoestingen aangericht door vreselijke overstromingen. Hoewel er duizenden doden vielen werd er nauwelijks hulp geboden, geen bekendheid aan gegeven of een media-campagne van ‘solidariteit’ met de getroffen bevolking op gang gebracht (bij de tsunami was die niet meer dan een gigantische zwendelarij op wereldschaal). Hetzelfde moet worden vastgesteld voor wat betreft het Amazonegebied, waar al vier jaar de gruwelijkste droogte uit zijn geschiedenis heerst, en alwaar de bevolking eenvoudig aan haar trieste lot wordt overgelaten. En in de maand september trof de storm Stan volop Guatemala, maar ook El Salvador, Nicaragua en het zuidoosten van Mexico, waarbij duizenden doden en tienduizenden slachtoffers vielen. Bijvoorbeeld, op zondag 9 oktober werden daaraan enkele seconden besteed in de rubriek ‘overig nieuws’, een modderstroom in een afgelegen dorp van Guatemala. Dit korte bericht ging over een afschuwelijk bloedbad. De 1400 inwoners van dit dorp kwamen om. Mannen, vrouwen en kinderen kwamen om, verdronken, verstikt en verpletterd onder de grondverschuivingen en de stortregens. Tegenover deze nieuwe tragedie beloofde Washington heel ‘vrijgevig’ om zes helikopters te sturen en evacuaties te vergemakkelijken. Het overgrote deel van de niet-regeringsorganisaties en de belangrijkste imperialistische machten toonden geen enkele belangstelling voor dit menselijk drama; dit gebied ging lijdend ten onder in onverschilligheid en epidemieën.
Toen de cycloon Katrina, nog maar enkele weken geleden, New Orleans en het zuidoosten van de Verenigde Staten trof, was de houding van de bourgeoisie heel anders. De onverschilligheid werd afgewisseld door een mediabombardement. Op de televisie, in de kranten werden de godganse dag beelden vertoond van de arme bevolking, in de val zittend, zonder levensmiddelen, zonder dak boven het hoofd en rustig gehouden door tot de tanden bewapende Amerikaanse soldaten. Dat was niet onschuldig. Het ging de belangrijkste rivaliserende nationale bourgeoisieën er om de onmenselijkheid, de onverschilligheid en het onvermogen van de Verenigde Staten te laten zien om hun eigen bevolking te beschermen, terwijl ze in staat zijn fabelachtige militaire middelen in te zetten om de bevolking van Irak en Afghanistan te bombarderen. De anti-Amerikaanse ideologische campagne kwam op volle gang en bood imperialistische machten als Frankrijk en Duitsland de gelegenheid om te laten weten dat ze klaar stonden de tekortschietende Amerikaanse staat te hulp te snellen. Condoleeza Rice moest zelfs de woorden van de regering en van president Bush afzwakken, die onmiddellijk en heftig reageerde op die aanbiedingen: “In een interview met het netwerk ABC verklaarde Bush aanvankelijk ‘Wij stellen de hulp op prijs, maar we redden onszelf wel’. Vervolgens kwam de Amerikaanse president ter zake: ‘We hebben ze niet om hulp gevraagd’.” Het cynische gebruik van deze ramp door de belangrijkste rivaliserende machten van de Verenigde Staten baarde tijdelijk vrucht door de hele wereld te laten zien hoezeer de grootste wereldmacht zijn taken verwaarloost ten overstaande van de ontreddering van de eigen bevolking.
De ontwikkeling van de imperialistische spanningen was geen enkel respijt beschoren. In de maand oktober vond onmiddellijk een nieuwe aardbeving plaats, die het gebied van Indisch en Pakistaans Kasjmier raakte. Tien dagen na deze beving bleef het aantal slachtoffers stijgen nadat het de 50.000 al had overschreden. Net als na de tsunami haastten allerlei niet-regeringsorganisaties zich om hulp aan te bieden, en daarachter toonden alle grootmachten hun bereidwilligheid om actief aan de hulpverlening deel te nemen. Wat werd daarmee bereikt? “Ik denk niet dat veel mensen in deze kou kunnen overleven [...]. We zagen de laatste dagen gevallen van diarree, koorts, aandoeningen van de luchtwegen” (Dokter Bilal, aangehaald in Courrier International, 16 oktober).
In dit deel van Kasjmier grijpt de stank van dood en verrotting eenieder naar de keel en uit de bergen komen overlevenden toestromen op zoek naar onderdak. Meerdere weken na deze gigantische ramp is de in praktijk gebrachte hulp zo goed als onbetekenend. Deze uithoek van de wereld is van heel groot geostrategisch en imperialistisch belang, als kardinaal punt tussen Europa, Azië en Rusland. Vandaar dat het al jarenlang het toneel vormt van oorlogsrivaliteiten tussen India en Pakistan. Het contrast tussen de logistieke militaire middelen die in dit gebied worden ingezet en de extreme nood van de bevolking is absoluut aangrijpend. In feite kunnen deze militaire middelen op geen enkele manier worden ingezet voor hulp. “De dichtstbijzijnde inzetbare helikopters bevinden zich in India, maar de betrekkingen tussen de twee landen die elkaar de soevereiniteit over Kasjmier betwisten zijn gespannen.” De Pakistaanse president Pervez Musharraf zei dat “hij de inzet van Indische helikopters zou aanvaarden, op voorwaarde dat deze zonder uitrusting komen” (Libération, 22 oktober). Nog duidelijker en onmenselijker verdedigde hij zijn standpunt in de volgende bewoordingen: “er bestaan militaire verdedigingsplannen en er worden, net als aan de Indische kant, militaire middelen ingezet. Maar we willen in geen geval dat de militairen hier komen.” Als president Pervez Mousharraf zo reageert dan is het omdat hij heel goed weet dat achter deze voorstellen voor humanitaire hulp in werkelijkheid een poging schuilgaat om militair vooruitgang te boeken. Maar in de imperialistische rivaliteiten tussen India en Pakistan zijn ook de grote imperialistische machten betrokken: de Verenigde Staten, China, Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië... geen enkele grootmacht kan onverschillig blijven als het over deze regio gaat. Ten bewijze daarvan “besloot de NAVO om 500 tot 1000 manschappen naar het noorden van Pakistan te sturen, maar zal daarentegen niet in staat zijn om tegemoet te komen aan de oproep van de Verenigde Naties om een luchtbrug te vormen naar honderdduizenden geïsoleerde slachtoffers, die door koude en honger worden bedreigd.” (Libération, 22 oktober). Wanneer internationale instellingen als de NAVO en de Verenigde Naties al niet in staat zijn om de minste hulp te coördineren, dan is dat eenvoudigweg omdat hun roeping niet is om humanitair op te treden. Ze vormen niet meer dan een arena voor de imperialistische confrontaties tussen diezelfde grootmachten.
De schade die door de zogenaamde natuurrampen wordt aangericht waren in de jaren 1990 drie keer omvangrijker dan in het daaraan voorafgaande decennium en vijftien keer groter dan in de jaren 1950. Als steeds meer geografische zones en bevolkingen vernietigd worden door de gevolgen van deze rampen, dan moet het voor het proletariaat duidelijk zijn dat de bourgeoisie er alleen iets om geeft als zij openlijk haar imperialistische en nationale belangen kan uitspelen. In de getroffen gebieden die niet aan hun lot worden overgelaten omdat ze een geostrategische inzet vormen, is de zogenaamd humanitaire interventie in feite een factor die de toestand ter plekke nog slechter maakt, die de wanorde, de puinhoop en de chaos nog vergroot. De vlucht vooruit van het kapitalisme in de imperialistische spanningen draagt onmiddellijk bij tot de verergering van de barbarij die uit deze rampen voortvloeit. De arbeidersklasse is de enige klasse die in staat is om het kapitalisme omver te werpen en een eind te maken aan dit zelfmoord-scenario door de kommunistische maatschappij op te richten die voor eens en voor altijd de verhoudingen van uitbuiting en van winst opheft waaruit deze verschrikkingen voortkomen.
Tino / 22.10.2005
Zoals onze lezers bekend is, organiseert de IKS regelmatig openbare- en lezersbijeenkomsten. De levendige debatten die er gevoerd worden gaan over uiteenlopende onderwerpen in verband met vragen naar aanleiding van actuele gebeurtenissen of over historische kwesties rond de strijd van de arbeidersklasse. Tijdens de lezersbijeenkomst van 11 juni te Nantes (Frankrijk) stelde één van de deelnemers een pamflet voor dat hij samen met andere jonge kritische elementen opgesteld had en dat in Rennes verspreid werd om de ideologische campagne en het referendum over de Europese grondwet aan de kaak te stellen. Deze actie past volkomen in de inspanningen van het proletariaat om zijn klassenstrijd te ontwikkelen.
We geven hier enkele citaten uit het pamflet:
“De geschiedenis van Europa is niets anders dan de geschiedenis van het kapitaal en zijn afstotelijke creaturen, de Natie-Staten. De verwezenlijking van dat Europa is nodig geworden door de wereldwijde dynamiek van het kapitalisme, een kartel van staten voor de - tot op zekere hoogte gemeenschappelijke - verdediging van hun respectievelijke imperialismen, en voor de –nog te zeer versplinterde - repressie van hun gedeelde schrikbeeld: het proletariaat en de weinige fracties daarvan die zich nog roeren, waaraan de rustige zwijgzaamheid van de democratie zou opgelegd moeten worden.
Deze bedrieglijke eenmaking onder de leiding van een handvol dominerende staten, dat gemeenschappelijk maken van de middelen om te schaden, wordt ons voorgesteld als de meest wenselijke verwezenlijking van het democratisch tijdperk, en als de altijd nog te verwachten rechtvaardiging van de ellende die we ondergaan.
Wat ons betreft, die eraan gewend zijn onder de charmante trekken van de wijze en gelukkige democratie het afschuwelijke gezicht van het kapitaal en zijn bloedige dictatuur te herkennen, wij zeggen duidelijk: “net zoals Frankrijk, die oude tandeloze heks, ons ten allen tijde vreemd is, net zo zal dat kreng Europa in ons altijd doodsvijanden vinden, die dromen van de dag dat het in de diepste krochten van de geschiedenis valt. Tegen de naties en de super-naties, rotte wiegen van het kapitaal, tegen de beschimmelde en door wormen aangevreten democratische ideologie, is ons vaderland de proletarische Internationale, de Internationale die alle paleizen, alle kapitalen van de oude wereld zal plunderen (…) Men stelt ons een referendum voor over de pompeuze Europese grondwet waar we ons gat aan afvegen. Laten we om te beginnen spuwen op die arme domkoppen en die gore smeerlappen, waarvan de eersten beslist hebben heel het walgelijke ‘democratische debat’ te respecteren dat door de anderen georkestreerd wordt” (…) We danken de zeer betrekkelijke goedaardigheid van onze goede en loyale democratische staten slechts aan de tijdelijke afwezigheid van het revolutionaire proletariaat op het slagveld van de geschiedenis (maar wees daar maar zeker van: de Oude Mol graaft altijd, en op een goeie dag zal zijn ondermijnend werk beloond worden).
In de democratie worden de genomen beslissingen alleen toegepast als de werkelijkheid dat vereist: het is de noodzakelijkheid van de beweging van de geschiedenis die de knopen doorhakt, niet de pathetische vergaderingen en de brave referenda. Zeg ‘ja’ of zeg ‘nee’: er verandert niets, behalve dat jullie weer eens zult hebben deelgenomen aan het verkiezingscircus en daarmee de democratische maskerade hebt versterkt die wij uitkotsen. Dat voor eens en altijd de bloedige nationale en supranationale leeghoofden en hun staatsmarionetten creperen! Weg met Frankrijk! Weg met Europa! Leve het proletariaat! Leve de revolutie!”
Het pamflet is getekend: “enkele communisten”
Het initiatief en de inhoud van een dergelijk pamflet werden warm begroet door de IKS en de aanwezigen. Het gaat inderdaad om een doordachte en bewuste inspanning van een minderheid van de arbeidersklasse om de burgerlijke democratie en de mediacampagne van de heersende klasse aan te klagen. Dat moeten we des te meer onderstrepen omdat de democratie inderdaad het hart is van de ideologie van de heersende klasse, één van de voornaamste pijlers van het kapitalistisch systeem. In een context van zeer grote intensiteit van de campagne van democratisch bedrog, waarmee ze zo sterk de instellingen en de ‘opbouw van Europa’ prees en daarbij wilde doen geloven dat de toekomst van elke proletariër zou afhangen van het invullen van een simpel stembiljet, was het des te moediger om zowel zijn verontwaardiging uit te drukken, als ook het resultaat van een overdenking om die staatspropaganda aan te klagen. Verschillende tussenkomsten in de bijeenkomst plaatsten de aanval die de bourgeoisie uitvoert op het bewustzijn van het proletariaat op de voorgrond, en de gevaren die de terecht aangeklaagde democratische ideologie inhoudt. De discussie heeft dus duidelijk laten zien dat de overdenking die in het pamflet ontwikkeld wordt een politieke kracht vertegenwoordigt om uit het omhulsel van democratisch en nationalistisch gif te geraken. En het is duidelijk dat deze positieve dynamiek in de zin gaat van verduidelijking, die de intiatiefnemende kameraden in staat stelt om toenadering te zoeken tot de revolutionaire standpunten van de Kommunistische Linkerzijde en om zich die opnieuw eigen te maken.
De inspanning om zo’n pamflet uit te brengen is ook tekenend voor de huidige periode. Het laat zien dat de ontwikkeling van een ondergrondse rijping binnen de arbeidersklasse een realiteit is. In verband hiermee drukt zij een ander, meer bijzonder verschijnsel uit, namelijk het opkomen van een overdenking bij de jeugd van de barbaarse realiteit van het kapitalisme en van de noodzaak om een ander perspectief te vinden dan het ‘no future’ en de uitwasemingen van de sociale ontbinding.
Het onvermijdelijke verlangen dat “alles meteen moet bewegen”, buiten elk organisatorisch en gestructureerd kader, heeft zich in het pamflet afgetekend in een reactie van revolte tegen de “arme domkoppen” die “heel het walgelijke ‘democratische debat’ (...) respecteren.” Deze kortzichtige verwerping werd op verschillende wijze bekritiseerd door sommige aanwezigen. Maar in feite kan die reactie van revolte tegen “hen die de burgerlijke propaganda voor zoete koek slikken” gerechtvaardigd lijken voor elementen die ongeduld en revolte uitdrukken tegenover het feit dat de arbeiders voor de één of andere fractie van de bourgeoisie gaan stemmen. De discussie toonde ook aan dat zo’n houding toegevingen inhoudt aan de anarchiserende ideologie, wat die kameraden kwetsbaarder maakt voor het anarchisme, dat door bourgeoisie in stand wordt gehouden en waarvan één van de klassieke ideologische bestanddelen het beschuldigen van individuen is (de ‘domkoppen’). Hier weegt ook de ideologie van individualistische visies op de klassenstrijd die ertoe leiden dat bepaalde delen van de arbeidersklasse verworpen of geminacht worden omdat ze als ‘minder duidelijk’ worden gezien. Maar dat ideologisch product wordt tezelfdertijd ook meteen bestreden, aangezien één van de opstellers tijdens de bijeenkomst verduidelijkte dat het pamflet geschreven was “om reacties uit te lokken”. In de arbeidersbeweging hebben de revolutionairen zich altijd ingespannen om de arbeidersklasse te doen reageren, maar nooit door haar te beschimpen, of door de arbeiders die door de burgerlijke ideologie misleid zijn als imbecielen te behandelen. Eén van de voornaamste taken van de revolutionairen is juist de valstrikken van de burgerlijke ideologie bloot te leggen en geduldig en onvermoeibaar aan de arbeidersklasse de gevaren uit te leggen die haar bedreigen wanneer ze geloof hecht aan de verkiezingsleugens van de heersende klasse. De houding die erin bestaat “dommeriken” die gaan stemmen met de vinger te wijzen, kan die elementen die op zoek zijn of twijfels hebben enkel maar tegen zich in het harnas jagen. Ze belemmert een echte overdenking door die elementen meteen in het kamp te gooien van “hen die zich laten beetnemen”, zonder een duidelijk en echt kritisch antwoord te geven op hun vragen.
In die zin heeft de discussie de noodzaak aangetoond van een kameraadschappelijk debat om de overdenking vooruit te helpen. Dat is ook de benaderingswijze van de kameraad geweest die naar de bijeenkomst was gekomen om een tekst van strijdbare elementen te verdedigen, en die zich daarbij op een zeer positieve wijze in de discussie heeft ingeschakeld.
De kameraad is in de discussie tussengekomen om te antwoorden, om zijn standpunt en zijn meningsverschillen uiteen te zetten: “Ons pamflet heeft niet de bedoeling te verhelderen, maar werd geschreven tegen de consensus en om reacties uit te lokken (…) Ik heb een andere visie op de organisatiekwestie en het militantisme dan de IKS. De IKS is zeker niet akkoord met onze analyse op dat vlak, dat zij als radenistisch zal beschouwen. Zonder de massa’s die de revolutie doorvoeren zijn wij geen revolutionairen. De organisatie wordt in het leven geroepen om aan een precieze taak en aan precieze behoeften te beantwoorden. Buiten de revolutionaire periode is zij van geen nut en wordt er in dat kader toe gedreven zich te bureaucratiseren. Waarvoor zouden we een organisatie nodig hebben? De meetings, pamfletten enz. kunnen zeer goed zonder haar gemaakt worden. (…) Marx en Engels waren theoretici en vertolkten de sociale beweging. Tussen 1852 en 1864 bestond er geen organisatie en toch zijn de ideeën van Marx niet ontaard. Mijn kritiek heeft betrekking op het feit dat organisaties ontaarden wanneer hun rol is uitgespeeld (…) De IKS heeft een tussenkomst in de arbeidersklasse, de IKS wil discussiëren. Goed ! Maar ik ben er niet zeker van dat men met het houden van openbare bijeenkomsten een invloed opbouwt. Er zijn niet vanzelf proletariërs die komen of die overtuigd zijn. Ik heb de indruk dat het niets oplevert te discussiëren over een tekst (Nvdr: de kameraad verwijst hier naar onze inleidende teksten op de openbare bijeenkomsten) Wij hebben geen cursus nodig! (…) Ik ontken de noodzaak van een organisatie niet, maar (die is) alleen in de revolutionaire periode (nodig).“
Volgens het standpunt dat de kameraad hier ontwikkelt, zou de organisatie zich beperken tot een aspect dat van onmiddellijk en beperkt nut is tijdens de revolutionaire periode. En vooral zou zijn een gevaar inhouden na de revolutie. We vinden hier, zoals de kameraad overigens zelf toegeeft, het oude radenistische liedje terug, dat achter een vage overweging over het ‘eventuele nut’ van de organisatie, deze a priori beschouwt als een soort bedreiging, een ‘machine die corrumpeert’, een ‘instrument’ in de handen van ‘leiders’. Per slot van rekening wordt hieruit duidelijk dat de kameraad niet overtuigd is van het nut van een organisatie, eigenlijk ook niet voor de ‘periode van revolutie’. Volgens hem is de arbeidersklasse perfect in staat zichzelf te organiseren – en op dat punt zijn we het met hem eens. Maar we raken hier de knoop van de problematiek van de kameraad die in de partij ook een permanent potentieel gevaar ziet voor de arbeidersklasse. Voor hem kan de partij niet anders dan de controle over de strijd aan het proletariaat ontfutselen en is daarom op termijn een vijand van de ontwikkeling van zijn strijd die zich slechts volledig kan identificeren met de machtsgreep binnen de staat.
De kameraad gaat in feite voorbij aan deze essentiële kwesties, wat nog bijdraagt tot zijn neiging om de partij op een verwarde wijze aan de staat gelijk te stellen, en dus om in de partij in de eerste plaats slechts een ‘gevaar’ te zien. Als in een noodlot wordt de dynamiek van ‘bureaucratisering’, in de radenistische terminologie, vanuit dat standpunt gezien, dan onvermijdelijk. Welnu, er bestaat geen enkele fataliteit en het leven van een organisatie is een permanente strijd waarvan de uitkomst niet op voorhand vaststaat. Het moet duidelijk zijn dat de partij niet tot taak heeft de macht te grijpen, zelfs niet ‘in naam van de klasse’, en dat zij altijd een orgaan van politieke oriëntering blijft, dat verre van zich met de staat te vereenzelvigen, er vreemd aan is. En dat zowel voor, tijdens, als na de revolutie, dus inclusief de periode na een opstand. Zij is en blijft een product van de arbeidersklasse en van haar historische strijd. Alleen een nederlaag van de marxistische stroming en een zege van het opportunisme, dat wil zeggen het binnendringen van de heersende ideologie in de partij, betekent een potentieel gevaar dat inderdaad dodelijk kan zijn. Maar dat neemt niet weg dat het op alle momenten van vitaal belang is voor de meest bewuste minderheden van de klasse om georganiseerd te zijn om een actieve factor in de strijd te zijn, om actief en doeltreffend deel te nemen aan de versnelling van de homogenisering van het bewustzijn in de klasse.
Wat in werkelijkheid soms moeilijk te begrijpen valt, is dat de arbeidersbeweging voortdurend organisatorische taken moet vervullen, ook wanneer de grote massa’s compleet afwezig schijnen te zijn van het toneel van de geschiedenis of wanneer ze verslagen zijn. Het is waar dat de proletarische partijen opduiken in verband met de opkomst van de strijd van de arbeidersklasse, dat ze zich vervolgens ontwikkelen en weer verdwijnen in de fasen van contrarevolutie, zoals dat formeel het geval was met de Bond van Kommunisten in 1852. Maar dat betekent nog niet dat elke georganiseerde activiteit geheel verdwijnt.
Vanuit dit oogpunt bezien was Marx van 1852 tot 1864 geen ‘geïsoleerd individu’ die zich ‘terugtrok om te studeren’, een ‘denker’ of ‘geniale filosoof’, zoals de bourgeoisie hem graag voorstelt. Hij is integendeel een echte kommunistische militant gebleven: “Marx heeft de Bond niet op autoritaire wijze ontbonden in 1850, evenmin als de Ie Internationale in 1872. Hij heeft gewoon uitgelegd dat de revolutionairen zich moeten voorbereiden op het komende uiteenvallen van die partijen, door zich te organiseren om zelfs in afwezigheid van die partijen de rode draad van de kommunistische activiteit voort te zetten.” (1) Geïsoleerde individuen kunnen a contrario geen enkel reëel actieterrein behouden en de bewuste beweging van de klasse kan nooit worden teruggebracht tot de overdenking van een aantal verspreide individuen. Gedurende die periode van terugval van de klassenstrijd hebben Marx en Engels daarentegen steeds hun wil getoond om georganiseerde banden te behouden en een revolutionaire pers uit te geven. Uit de historische ervaring van de klasse hebben Marx en Engels zo de contouren van de notie van de partij vooruitlopend kunnen preciezeren door wat we het werk van een ‘fractie’ avant la lettre zouden kunnen noemen: “het proces van rijping en bepaling van het begrip fractie vindt dus zijn oorsprong (maar niet zijn conclusie) in dat eerste netwerk van kameraden dat de ontbinding van de Bond van Kommunisten overleefd had.” (idem)
Het voorbeeld van de Italiaanse Linkerzijde in de jaren 1930, dat in de discussie werd aangehaald, vormt een duidelijke weerlegging van het idee dat organisaties nutteloos zouden zijn buiten revolutionaire bewegingen. Het werk van de Italiaanse Linkerzijde, verricht in de uiterst moeilijke omstandigheden van de triomf van het stalinisme, is een van de vruchtbaarste geweest op verschillende theoretische vlakken, met name inzake het organisatievraagstuk. Zonder deze activiteit van een fractie en dus van een organisatie, die met name door Bilan werd gevoerd, zou er vandaag geen georganiseerde uitdrukking van de Kommunistische Linkerzijde kunnen bestaan die zover is uitgebouwd als de IKS! We kunnen ook veel eenvoudiger stellen dat als we de redenering van de kameraad toepassen op de opkomende fase van het kapitalisme, waarin de revolutie nog niet mogelijk is omdat de historische voorwaarden er nog niet rijp voor zijn, waarin het proletariaat zich als klasse vormt, we er al snel toe zouden komen om de organisatorische gevechten van Marx en Engels, van Luxemburg en Lenin in de afvalbak te gooien! Zoals een deelnemer terecht opmerkte : “De organisatie is niet alleen op bepaalde historische momenten aanwezig. Er bestaat een sociale verhouding die maakt dat de organisatie er is om tegen de heersende ideologie te strijden. De organisatie is een noodzaak om opgewassen te kunnen zijn tegen de permanente druk van de burgerlijke ideologie. Het gaat om een fundamentele factor die zowel in de diepte werkt als in de breedte.”
Juist door de breedste en omvangrijkste politieke discussie en door de erkenning dat de revolutionaire organisaties zijn belangen verdedigen zal het proletariaat het best in staat zijn om zich politiek te versterken en de confrontatie met de bourgeoisie aan te gaan.
De geduldige activiteit van internationale krachtenbunde-ling gaat samen met de opbouw van de organisatie van het pro-letariaat. De zorg om continuïteit om een politieke erfenis door te geven aan een nieuwe generatie militanten is vandaag onmisbaar om de toekomstige partij en de volgende revolutionaire aanval voor te bereiden. De voorwaarden voor het verschijnen van de partij hangen samen met de klassenstrijd, maar zij is er geen mechanisch product van dat uit het niets verschijnt. Zij dankt haar bestaan vooral aan de duidelijkheid en de vastbeslotenheid, aan de strijd van de revolutionaire voorhoede. Zoals de Russische revolutie bewezen heeft, werd de bolsjewistische partij lang voor de revolutie opgebouwd. Hierdoor werd een vruchtbare tussenkomst mogelijk die de gisting voorbereid heeft in de meetings, in de stakingen en betogingen, in de arbeidersraden. Dit alles om een onvervangbare functie te vervullen, die van het katalyseren van het rijpingsproces van het proletarisch bewustzijn naar de overwinning. Vandaag, nu de impasse van het kapitalisme in crisis het proletariaat er opnieuw toe drijft zijn strijd voort te zetten en te ontwikkelen, is het de taak van de revolutionairen te werken aan de hergroepering, aan de eenheid van de revolutionaire energieën met het oog op de opbouw van de toekomstige wereldpartij. Uit dat oogpunt kunnen we het niet eens zijn met de visie van de kameraad die in onze bijeenkomsten en in het uitwerken van een politieke koers enkel een ‘cursus’ ziet die ‘niets bijdraagt’. In tegenstelling tot deze visie die van de IKS een soort ‘leraar’ maakt en van de deelnemers ‘passieve leerlingen’ die voorgekauwde ‘lessen’ moeten slikken, stellen wij dat het proletariaat niet dergelijke ‘pedagogische’ recepten volgt die vreemd zijn aan het marxisme. Wel integendeel, onze bijeenkomsten zijn, we herhalen het, een plaats van debat die een politieke confrontatie mogelijk moet maken met het oog op een verheldering voor de behoeften van de strijd. Ze maken deel uit van het noodzakelijk bewustwordingsproces om te vechten tegen de ideologische druk van de bourgeoisie, om de strijd te ontwikkelen en de toekomst voor te bereiden.
WH / 20.8.2005
(1) Zie De verhouding Fractie-Partij in de marxistische theorie in: Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 64, eerste kwartaal 1991.
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/3/47/maatschappelijke-ontbinding
[2] https://nl.internationalism.org/tag/3/49/oorlog
[3] https://nl.internationalism.org/tag/8/133/de-beweging-van-zimmerwald
[4] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/situatie-belgie
[5] https://nl.internationalism.org/tag/18/296/het-proletariaat-tov-de-belgische-staat
[6] https://nl.internationalism.org/tag/3/42/economie
[7] https://nl.internationalism.org/tag/11/155/tussenkomsten
[8] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/klassenstrijd-belgie
[9] https://nl.internationalism.org/tag/2/25/verval-van-het-kapitalisme
[10] https://nl.internationalism.org/tag/3/44/imperialisme
[11] https://nl.internationalism.org/tag/2/39/revolutionaire-organisatie
[12] https://nl.internationalism.org/tag/aktiviteiten-van-de-iks/openbare-discussiebijeenkomsten-permanenties