Een eeuw geleden, in 1903, brak er in Nederland een beweging uit waarvan de draagwijdte eerst later werd begrepen en die één van de eerste massastakingen was die kenmerkend zouden worden voor de nieuwe periode van verval van het kapitalisme. In tegenstelling tot de anarchistische slogan over de ‘algemene staking’, die van te voren door een kleine minderheid zou worden voorbereid en vervolgens per decreet voor alle arbeiders zou worden afgekondigd, ontwikkelt de massastaking, die economisch zowel als politiek is, zich spontaan, onregelmatig, zichzelf steeds vernieuwend, met horten en stoten waarin de arbeiders zelf hun krachten zoeken, en met tussenpozen waarin de lessen worden getrokken om een volgende beweging des te beter voor te bereiden.
Rosa Luxemburg schreef daarover heel profetisch kort na de Russische revolutie van 1905: ”De Russische revolutie [...] heeft voor de eerste keer in de geschiedenis een grandioze verwezenlijking laten zien van het idee van de massastaking ‑ zoals we verderop nog zullen zien ‑ en zelfs van de algemene staking, en daarmee een nieuw tijdperk in de ontwikkeling van de arbeidersbeweging geopend. Daaruit volgt niet in het minst dat de door Marx en Engels aanbevolen tactiek van de politieke strijd en de door hen op het anarchisme geuite kritiek onjuist was. [...] De Russische revolutie, dezelfde revolutie die de eerste historische toets op het voorbeeld van de massastaking vormde, betekent niet alleen geen enkele redding van de eer van het anarchisme, maar betekent juist een historische afrekening met het anarchisme.” (Gesammelte Werke, Band 2, p. 95).
Omdat de spoorwegstaking van 1903 tot de vroegste voorbeelden behoort van deze beweging zijn de lessen ervan, inclusief die over de rol van de revolutionairen, nog steeds van groot belang. We staan een eeuw later juist aan het begin van een periode van oplevende klassenstrijd waarin het zelfvertrouwen van de klasse nog gering is en waarin het voorbeeld van 1903 een bron van inspiratie kan zijn.
We drukken hieronder het artikel over die staking uit ons boek De Hollandse Linkerzijde dat eerder in het Frans, Engels en Italiaans verscheen.
Deze staking is de belangrijkste sociale beweging die de arbeidersklasse in Nederland voor de Eerste Wereldoorlog beroerde. Zij zou diepe sporen nalaten in het proletariaat dat zich verraden voelde door de sociaal‑democratie, en waarvan het meest militante deel zich nog meer ging richten op het revolutionaire syndicalisme. Vanaf 1903 was onherroepelijk het proces ingezet van scheiding tussen marxisme en revisionisme en als zodanig markeert de staking van 1903 het werkelijke begin van de ‘Tribunistische’ beweging als revolutionaire beweging.
De spoorstaking is eerst en vooral een protest tegen uitbuitingsvoorwaarden die men zich momenteel nog nauwelijks kan voorstellen. De spoorarbeiders waren onderworpen aan arbeidsvoorwaarden vergelijkbaar met die van de oorspronkelijke accumulatie van het kapitaal in het begin van de negentinde eeuw (l). Ze werkten 361 dagen per jaar en ze beschikten in 1900 over slechts vier dagen verlof. Anderzijds verminderde het bijzonder sterke corporatisme, door de verdeling in allerlei beroepscategorieën, de mogelijkheden van een ééngemaakte strijd. Zo hadden stokers, locomotiefbestuurders en arbeiders voor het onderhoud van de sporen ieder hun eigen vakbond. Elke vakbond kon stakingen op gang brengen zonder dat de anderen zich bij de strijd aansloten. De beroepsbonden, die hun eigenheid zorgvuldig beschermden, werden steeds meer een belemmering voor de massale eenheid van de arbeiders over de verschillen van hun scholingen heen. (2)
Tegen dergelijke voorwaarden brak er op 31 januari 1903 een spontane staking uit, niet vanuit de corporatistische vakbonden maar vanuit de basis van de spoorwegarbeiders. Deze nam devorm aan van een massastaking: niet alleen raakte ze alle delen van het transportpersoneel, maar ze breidde zich ook uit over heel het land. Ze was ook een massastaking omdat ze niet vertrok van specifieke eisen maar uit solidariteit met de havenarbeiders van Amsterdam, die in staking waren gegaan. Weigerend om zich te laten gebruiken als stakingsbrekers door verder te werken, verhinderden de transportarbeiders de pogingen van de bazen om hun goederen te vervoeren via het spoor. Deze solidariteitsbeweging, die kenmerkend is voor de massastaking, had een sneeuwbaleffect: de bakkers en metaalarbeiders van het transportmaterieel gaven steun (3). Maar wat nieuw was in deze beweging, die er niet in slaagde zich uit te breiden naar andere lagen van het proletariaat in Nederland, lag ongetwijfeld in het scheppen van een gekozen stakingscomité, dat voortkwam vanuit de basis en dat niet was aangesteld door de transportvakbond of de SDAP, ook al maakten leden daarvan er deel van uit (4). Door al deze kenmerken was de staking van 1903 niet langer een categoriale, zuiver economische staking; ze werd geleidelijk aan een politieke staking door een directe confrontatie met de staat. Op 6 februari besliste de Nederlandse regering inderdaad door een decreet van het Ministerie van Oorlog (5) tot mobilisatie van soldaten. Anderzijds riep ze een organisatie in het leven waarin de katholieke en protestantse vakbonden actief waren om de stakingsbrekers bijeen te brengen. Dit offensief van de bourgeoisie draaide op 25 februari uit op het indienen van een wetsvoorstel tegen de staking: de stakers werden met gevangenisstraf bedreigd en de regering besliste om een militair transportmaatschappij op te zetten om de staking te breken.
Maar meer dan door dreigementen en regeringsmaatregelen zou de staking van binnenuit worden ondermijnd, door de SDAP van Troelstra. Op 20 februari, tijdens een bijeenkomst waarop 60.000 stakers vertegenwoordigd waren, maar die in tegenstelling tot het stakingscomité niet openbaar was, stelde Troelstra de oprichting voor van een Comité van Verweer samengesteld uit verschillende politieke en vakbondsorganisaties. Dit comité bestond uit Vliegen, een SDAP‑revisionist, de leider van de transportvakbond Oudegeest, de NAS en anarchistische medestanders van Nieuwenhuis, die zelf geweigerd had om van een dergelijk orgaan deel uit te maken. Deze richting zou rampzalig blijken voor het verloop van de staking die werd voorgesteld tegen de regeringsmaatregelen. Vliegen verklaarde dat de staking niet kon worden uitgeroepen zolang de decreten van de klerikale regering Kuyper niet waren uitgevaardigd. In feite zou de houding van het ‘Comité van Verweer’ dat door verschillende organisaties, in het bijzonder door de SDAP, in het leven was geroepen, al snel negatief blijken. Niet alleen verlamden de tegenstellingen tussen de libertaire aanhangers van Nieuwenhuis (6) en sociaal‑democraten het Comité, maar het verpletterende gewicht van Troelstra, die er zelf geen deel van uitmaakte hoewel hij aan de wieg ervan stond, maakte er een organisme van dat vreemd was aan de strijd. Onder voorwendsel van de strijd tegen het ‘anarchistisch avonturisme’ sprak Troelstra zich uit tegen de politieke staking; hij beweerde dat deze, mocht daartoe worden besloten door de transportarbeiders in reactie op de ‘worgwetten’, enkel zou leiden tot een verscherping van de anti‑staingswetten in de Tweede Kamer. Die uitlatingen werden gepubliceerd in de sociaal‑democratische krant (7), zonder enig overleg met het Comité van Verweer of partij-instanties. Deze inbreuk op de discipline toont afdoende dat de revisionistische leiding van oordeel was dat ze geen verantwoording hoefde af te leggen tegenover de arbeiders of de militanten van de partij. Ze had zich losgemaakt gemaakt om des te beter de verzoening met de bourgeoisie ter hand te nemen. De Linkerzijde, door de pen van Pannekoek, leverde felle kritiek op deze daad, die enkel het begin was van een lange reeks daden van verraad aan de strijd: “Uw slappe en aarzelende houding kan alleen de bezittende klasse en de regering dienen”, schreef hij aan het adres van Troelstra (8).
Tijdens de tweede transportstaking, in april, wordt het verraad openlijk. De regering had anti-stakingswetten in stemming gebracht waarin werkonderbrekingen in het openbaar vervoer werden verboden. In plaats van een energieke houding aan te nemen verklaarden de leiders inhet Comité die van sociaal‑democratische strekking waren, zoals Oudegeest, zich tegen de algemene staking van alle arbeiders in Nederland. Toch waren op dat ogenblik verschillende stakingen aan de gang die een gunstiger sociale context voor de klassenstrijd schiepen dan in januari‑februari: in Amsterdam brak de staking uit bij de schippers, de smeden, de spoorwerkers en grondwerkers, de metaalarbeiders; en ook de gemeentearbeiders waren uit solidariteit in staking gegaan.
Op 8 april werd onder druk van de basis de algemene staking uitgeroepen. Vanaf het begin was het zwakke punt ervan dat de bijeenkomsten van de spoorarbeiders geheim waren en bijgevolg niet open stonden voor andere categorieën arbeiders. Ondanks de bezetting van de stations en de spoorwegen door het leger, wat aanleiding had moeten geven tot een veralgemening van de staking, was deze niet algemeen. Desondanks werd ze toch spontaan uitgebreid: in Utrecht en Amsterdam sloten de metaalarbeiders en de metselaars zich aan bij de solidariteitsbeweging. Noch de dreiging met vijf jaar gevangenisstraf voor de ‘agitatoren’ en twee jaar voor de stakers, straffen voorzien in de ‘worgwetten’, noch de aanwezigheid van het leger op de sporen, volstonden om de geestdrift te stoppen van de stakende arbeiders, die vanaf januari ‘de vreugde van de strijd’ hadden gekend (9).
De geestdrift en het elan van de arbeiders werden gestopt door de beslissingen die genomen werden door de sociaal‑democratische leiders van het ‘Comité van Verweer’ dat beweerde de strijd te leiden. Op 9 april laat Vliegen beslissen de stakingsbeweging te beëindigen. Voor het ongeloof en de woede van de transportarbeiders bleef het Comité onvindbaar. Tijdens een massabijeenkomst verhinderden de arbeiders Vliegen te spreken met kreten als “Hij heeft ons verraden!” Zelfs de Linkerzijde kreeg de kans niet het woord te voeren: de arbeiders maakten geen enkel onderscheid tussen revisionisten en marxisten en overstemden de toespraak van Roland Holst met de kreet “staking!” Zo zou de houding van de revisionisten bij de arbeidersklasse in Nederland voor lange tijd een verwerping van de sociaal‑democratie, zelfs de marxistische, met zich meebrengen, en wel ten gunste van het anarchosyndicalisme (10).
De transportstaking van 1903 had geen zuiver ‘Nederlandse’ wortels; ze markeert juist een keerpunt in de klassenstrijd in Europa. Ze komt op als spontane massastaking, die een bewuste kracht wordt in staat om de bourgeoisie op politiek vlak terug te dringen en de arbeiders een ontegenzeggenlijk gevoel van overwinning te geven. Maar het is als algemene staking, op gang gebracht door de vakbonden en partijen, dat ze mislukt.
Ze past in een hele historische periode die gekenmerkt wordt door de combinatie van politieke met economische stakingen, een periode die haar hoogtepunt bereikt in de revolutionaire beweging van 1905 in Rusland. Inderdaad, zoals Rosa Luxemburg benadrukt (11), “is het pas in een revolutionaire situatie, met de ontwikkeling van de politieke actie van het proletariaat, dat het belang en de omvang van de massastaking in hun volle omvang veschijnen.” Meer dan wie ook, met uitzondering van Pannekoek (zie verderop), wist Luxemburg in haar strijdschrift tegen de revisionisten de gelijkaardigheid te tonen van de strijd, dat wil zeggen de aard van het verschijnsel in zijn gelijktijdigheid over heel Europa aan het begin van de eeuw, Nederland daarbij inbegrepen, en tot op het Amerikaanse continent:
“In het jaar 1900 de massastaking van de mijnwerkers van Pennsylvania die volgens de Amerikaanse kameraden meer gedaan heeft voor de verspreiding van socialistische ideeën dan tien jaar agitatie; ook in 1900 de massastaking van de mijnwerkers in Oostenrijk, in 1902 massastaking van de mijnwerkers in Frankrijk, 1902 algemene staking van de volledige produktie in Barcelona, ter ondersteuning van de strijdende metaalarbeiders, 1902 demonstratieve massastaking in Zweden voor algemeen en gelijk stemrecht, 1902 in België massastaking voor algemeen en gelijk stemrecht; 1902 massastaking van de landarbeiders in heel oostelijk Galicië (meer dan 200.000) ter verdediging van het vakverenigingsrecht, januari en april 1903 twee massastakingen van de spoorwegpersoneel in Nederland, 1904 demassastaking van de spoorwegpersoneel in Hongarije, 1904 demonstratieve massastaking in Italië uit protest tegen de slachtingen in Sardinië, in januari 1905 massastaking van de mijnwerkers in het Ruhrbekken, in oktober 1905 demonstratieve massastaking in Praag en omgeving (100.000 arbeiders) voor algemeen stemrecht in het Boheems parlement, in oktober 1905 demonstratieve massastaking in Lemberg (Lvov) voor algemeen gelijk stemrecht voor het Galicisch parlement, in november 1905 demonstratieve massastaking in heel Oostenrijk voor algemeen gelijk stemrecht voor de Rijksraad, 1905 massastaking van de landsarbeiders in Italië, 1905 massastaking van het spoorwegpersoneel in Italië...” (12).
De massastaking bereidt voor op de politieke confrontatie met de staat, en stelt zo het vraagstuk van de revolutie aan de orde van de dag. Ze drukt niet alleen de ‘revolutionaire energie’ en het ‘proletarisch instinct’ van de arbeidersmassa’s uit, zoals Gorter benadrukte na de staking van 1903 (13), maar ze betekent ook een diepgaande wijziging in de situatie aan het begin van de eeuw: “Wij hebben alle reden om te denken dat we nu begonnen zijn aan een periode van strijd die de instellingen en de macht van de staat als inzet hebben; gevechten die afhankelijk van allerlei wederwarigheden decennia kunnen duren, waarvan de vormen en de duur voor het ogenblik nog niet overzien kunnen worden, maar die, hoogstwaarschijnlijk, op korte termijn fundamentele veranderingen teweeg zullen brengen in de krachtsverhoudingen ten gunste van het proletariaat, zo al niet het vestigen van zijn macht in West Europa.”
Deze opmerkingen van Kautsky in zijn boek ‘De weg naar de macht’ zullen door de Hollandse Linkerzijde tot de hare worden gemaakt, tegen Kautsky en tegen zijn medestanders in Nederland zoals Troelstra en Vliegen. De staking van 1903 stelde inderdaad het alternatief ‘hervorming of revolutie’ en mondde binnen de SDAP onvermijdelijk uit op een confrontatie met de reformisten die niet alleen de revolutionaire geest van de partij verraadden, maar ook de onmiddellijke strijd.
(1) Het was niet ongebruikelijk dat de arbeiders zes dagen per week veertien uur per dag werkten. Over de onmenselijke omstandigheden van de transportarbeiders en de ontwikkeling van de Nederlandse arbeidersbeweging, zie: De Spoorwegstakingen van 1903. Een spiegel der arbeidersbeweging in Nederland, A.J.C. Rüter, Leiden, 1935; herdruk SUN-reprints, Nijmegen.
(2) De beroepsbonden, een erfenis uit de ambachtelijke periode van de arbeidersbeweging, werden geleidelijk vervangen door industriebonden. Deze verenigden alle arbeiders per industrietak, ongeacht het beroep dat ze uitoefenden. De ontwikkeling van de massastaking aan het begin van de twintigste eeuw zou evenwel aantonen dat - in open strijd tegen het kapitaal - de organisatie via industrietakken al was voorbijgestreefd door de massaorganisatie van arbeiders van alle takken. De idee van een ‘grote vakbond’, zoals gepropageerd door de Amerikaanse IWW zou al snel ontoereikend blijken, doordat ze zich enkel richtte op de economische strijd per tak, terwijl de massastaking ertoe neigde politiek ter worden door de botsing van een hele klasse, en niet van enkele delen ervan, met de staat.
(3) Zie Albert De Jong, De Spoorstaking van 1903, Den Haag, 1953. Een libertaire visie op de spoorstaking.
(4) Zie Rüter, op. cit. p. 260-263. Pannekoek vertelt over de staking op zeer levendige wijze vanuit marxistische en niet vanuit universitair standpunt in zijn Herinneringen, eerder geciteerd p. 86-93. Hij toont heel goed het spontaan opduiken van het stakingscomité en de snelle uitbreiding van de beweging aan.
(5) Zie De Jong, op. cit. p. 17-19.
(6) De anarcho-syndicalisten hadden een veel vastbeslotener houding in de staking; maar ze bleven gevangen in hun theorie van de algemene staking. In de praktijk hadden de anarcho-syndicalisten van het NAS die deel uitmaakten van de Comité van Verweer een weifelende houding en waren ze ‘rechtser’ dan de basis.
(7) Wat nu? in dagblad Het Volk van 17 maart 1903.
(8) Antwoord van Pannekoek aan Troelstra, in Het Volk van 26 maart. Zonder het woord verraad te gebruiken klaagde Pannekoek de “misdaad tegen de eenheid” aan, “de schade aan de arbeidersbeweging berokkend” en de “schande voor de partij”.
(9) Deze vreugde van de strijd noemde Henriëtte Roland Holst kenmerkend voor de massastaking: “Meer dan de organisatie, de strijdvaardigheid, was het in het begin van de twintigste eeuw een plezier te strijden met de arbeiders van Nederland”, wat zich vertaald in “spontaan verzet op grotere en kleinere schaal” (Kapitaal en arbeid, op. cit.).
(10) Het voortbestaan van het anarchisme en de ontwikkeling van het revolutionair syndicalisme was de prijs die betaald werd voor het opportunisme in de socialistische arbeidersbeweging. Toch zouden vele revolutionaire syndicalisten zich in Nederland, net als in bijvoorbeeld Frankrijk en Spanje, zich na 1920 aan de kant scharen van de Kommunistische Partij.
(11) Rosa Luxemburg, Theorie en praktijk, in Die Neue Zeit, 1910, overgedrukt in: Die Massenstreikdebatte, Frankfurt, 1970, met een inleiding van Antonia Grunenberg, en in Rosa Luxemburg, Gesammelte Werke, Band 2, p. 378-420.
(12) Ibid., Gesammelte Werke, p. 404.
(13) Tussenkomst van Gorter op het Negende Congres van de SDAP in 1903, Protocol van het Congres, p. 17 en 19, aangehaald door Rüter, op. cit. p. 572.
(14) Uittreksels van Kautsky, aangehaald door Rosa Luxemburg in haar artikel Theorie en praktijk. De standpunten van Kautsky ten gunste van de revolutie worden door Rosa polemisch te berde gebracht. De weg naar de macht, geschreven in 1909, is de zwanenzang van de ‘paus van het marxisme’.
Na Argentinië in 2001/2002 is het nu de beurt aan Bolivia om het schouwspel te zijn van bloedige ‘volks’-revoltes. Van de 8,8 miljoen inwoners leeft 70% onder de armoedegrens leven en Bolivië is de armste staat van Zuid-Amerika.
Zoals vele landen vandaag overleeft Bolivia onder het toedienen van kredieten die het Internationale Monetaire Fonds verleent in ruil voor het doorvoeren van soberheidsmaatregelen om de immer groeiende schuldenlast af te betalen. Na de ineenstorting van de Argentijnse economie, een overduidelijke uiting van het bankroet van het kapitalisme (1), zinkt Bolivia (waarvan we via de burgerlijke pers vernemen dat het geniet van een specifiek hulpprogramma voor de arme landen die tot hun nek in de schulden zitten) steeds dieper weg in het moeras. Sinds 1999 is de werkloosheidsgraad verdubbeld. In een context waarin de meerderheid van de bevolking over minder dan twee dollar per maand beschikt kan de verbittering elk moment omslaan in een sociale uitbarsting. Reeds in januari-februari 2003 had het leger de betogingen van de arbeiders onderdrukt, waarbij meer dan 20 doden vielen, volgend op de aankondiging van een begrotingsverlaging en een extra heffing van 12,5% op de lonen voor de 750.000 ambtenaren die het land telt.
Dit keer vormde het voornemen om aardgas via Chila naar de Verenigde Staten en Mexico uit te voeren aanleiding voor de opstand van de bevolking. Vooral de boeren kwamen op de been tegen het plan van de regering om met behulp van de Verenigde Staten de cocateelt uit te bannen. Deze in meerderheid uit boeren bestaande volksrevolte, waarbij zich vervolgens studenten, arbeiders uit het onderwijs en de mijnen mengden, brak uit in de stad La Paz, waar de regering zetelt, en in El Alto, in de arme buitenwijk van de hoofdstad. Vervolgens breidde hij uit naar de voornaamste Boliviaanse steden. De botsingen tussen de bevolking en het leger, die meer dan een maand duurden, gaven aanleiding tot een ware slachting: meer dan 80 doden en honderden gewonden.
De revolutionairen kunnen niet anders dan een dergelijk barbarendom aanklagen en hun volle solidariteit betuigen, in het bijzonder met de arbeiders en hun familie, de slachtoffers van deze slachtpartij. Maar tezelfdertijd moeten ze naar voeren brengen dat deze strijd geen versterking betekent voor het proletariaat voorzover hij verwaterde in een ‘protestbeweging van de bevolking’. Het ontslag van de regering Sánchez de Lozada is geen “overwinning voor het Bolivia van onderop”, zoals de krant Libération van 22 oktober titelt, maar een overwinning voor de linkse burgerlijke partijen van Bolivia die deze ‘volks’revolte uitlokten en onder controle hielden.
In tegenstelling tot de strijd in februari, waarover de burgerlijke pers weinig meedeelde, toen de arbeiders reageerden op hun eigen klassenterrein en ter verdediging van hun levensvoorwaarden, zijn ze deze keer ondergedompeld in een beweging waarbinnen zij geen enkel belang te verdedigen hadden. De Boliviaanse linksen sleurden de bevolking en de arbeiders mee in een nationalistische strijd voor de verdediging van het Boliviaanse gas. Het zijn de Boliviaanse arbeiderscentrale (COB), de eenheidsvakbondsconfederatie van de landarbeiders (CSUTCB) en de beweging naar het socialisme (MAS), geleid door Evo Morales (spilfiguur in de strijd tegen de mondialisering van Zuid-Amerika en als indiaans leider verdediger van de kleine coca-telers), die net zo goed als de regering en het leger verantwoordelijk zijn voor dit bloedbad. Door op te roepen om te betogen rond het thema “het Boliviaans gas voor de Bolivianen” worden vooral nationalistische en anti-Chileense gevoelens opgeklopt (Bolivia verloor in de negentiende eeuw een deel van zijn territorium en daarbij zijn toegang tot de Stille Oceaan ten gunste van Chili, tijdens een oorlog waarin deze twee landen tegenover elkaar stonden) omdat de gasleiding zou worden aangelegd in de richting van een Chileense haven om de gas uit te voeren naar de Verenigde Staten(2).
Bovenop dit verachtelijke nationalisme dat Boliviaans links als een gif verspreidt binnen de arbeidersklasse komt het vraagstuk van het uitbannen van de coca, dat, zelfs wanneer het onmiddellijk vlak de boeren nog verder in de ellende zal storten, niets van doen heeft met de arbeidersstrijd in Bolivia noch ergens anders. Hetzelfde geldt voor het binnenkort bijeenroepen van een grondwetgevende vergadering door de nieuwe Boliviaanse regering van Carlos Mesa waardoor de Indiaanse bevolkingsgroepen beter vertegenwoordigd zouden kunnen worden in het burgerlijk parlement. Want ook dat betekent een versterking van de burgerlijke democratie, maar in geen geval van de arbeidersklasse. We hoeven er niet aan te twijfelen dat het trouwens in deze grondwetgevende vergadering zal zijn dat de aanstaande soberheidsmaatregelen tegen de arbeidersklasse genomen zullen worden, in naam van de verdediging van de staat en het Boliviaanse vaderland.
Zo vertegenwoordigen de gebeurtenissen in Bolivia op geen enkele wijze een overwinning voor het proletariaat, maar ze zijn in tegendeel een overwinning voor de burgerlijke democratieën en voornamelijk van haar partijen van links en ultra-links. Men kan niet anders dan deze beweging in Bolivia te vergelijken met de beweging van 2001 in Argentinië, waar de arbeidersklasse eveneens verdronken werd in een beweging van klassensamenwerking (3).
De beweging die we zojuist in Bolivië hebben gezien is geen krachtige beweging van het proletariaat waarin de andere niet-uitbuitende lagen van de bevolking op sleeptouw werden genomen. In tegendeel, het zijn vooral de boeren en de ‘cocaleros’ (coca-producenten) die onder de banier van vakbonden en linkse partijen de revolte leidden. De arbeiders werden ondergedompeld in een beweging zonder ander resultaat dan de versterking van de burgerlijke democratie.
In een revolte van klassensamenwerking ‘van de bevolking’ kan de arbeidersklasse slechts worden gebruikt worden als kanonnenvlees, zoals bevestigd wordt door de recente repressie. Haar eigen perspectief kan daarin alleen maar ten onder gaan. Enkel de zelfstandige arbeidersstrijd, zelfs al is het maar in een kiemvorm, opent echte perspectieven en kan een alternatief bieden voor de andere uitgebuite lagen van de maatschappij n
Donald / 24.11.2003
(1) Zie het artikel: ’Volksrevoltes’ in Argentinië: enkel de bevestiging van het proletariaat op zijn eigen klasse-terrein, kan de bourgeoisie doen terugdringen, Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 109, tweede kwartaal 2002.
(2) In verband daarmee kunnen we een stellingname citeren die wij onlangs ontvingen over de Boliviaanse revolte, van een groep die pas is ontstaan, Núcleo Comunista Internacional: “Men kan zijn best doen om deze ‘oorlog om het gas’ voor te stellen voor wat hij niet is, want hij heeft geen proletarische inhoud, noch de minste tendens van een perspectief tegen het kapitalisme in verval [...]. Het nationalisme of de verstaatsing van de gasvelden, of de verandering van de wet op de brandstoffen, dat heeft helemaal niets te maken met socialisatie van de productiekrachten. Het is de politiek van het staat in het kapitalisme om de basiswetten van het kapitalisme en de uitbuiting in handen te nemen, te behouden, in stand te houden.”
(3) Zoals de Argentijnse groep Núcleo Comunista Internacional nogmaals vaststelt: “De gebeurtenissen in Bolivia vertonen een grote gelijkenis met die van Argentinië in 2001, waarbij het proletariaat niet alleen werd bedolven onder de ordewoorden van de kleinburgerij, maar ook door het feit dat dergelijke ‘volksbewegingen’ hebben, zoals in het geval van Argentinië, net zoals dat van Bolivia, een vrij reactionaire tendens, wanneer ze het vraagstuk van de wederopbouw van de natie stellen, of dat van het buitensmijten van ‘gringos’ en ze daarbij eisen dat de natuurlijke reserve toekomt aan de Boliviaanse staat.”
In de eerste tien maanden van 2003 is er op grote schaal strijd gevoerd. Arbeiders uit een hele serie sectoren streden met een vastberadenheid die we niet meer gezien hadden sinds de jaren 1980. In Mei en Juni zagen we in Frankrijk miljoenen arbeiders demonstreren tegen de aanvallen op de pensioenen. In Oostenrijk waren er eveneens demonstraties, die ook gericht waren tegen de aanvallen op de pensioenen. Deze demonstraties culmineerden op 3 Juni in de grootste demonstratie sinds de Tweede Wereldoorlog, toen een miljoen mensen de straat opgingen (en dat in een land met minder dan tien miljoen inwoners).
Er heeft ook belangrijke, niet-officiële, geïsoleerde, spontane strijd plaatsgevonden. Zoals: de wilde staking van de arbeiders van British Airways op de luchthaven Heathrow; de niet‑officiële staking in Juni bij Alcatel‑Espace in Toulouse, waaraan 1.000 arbeiders deelnamen; de 2.000 contractarbeiders van de olieraffinaderij in Puertollano (Spanje) die staakten na een ongeluk dat zeven arbeiders doodde. In September begonnen 2.000 arbeiders van de Humberside scheepswerven, uit drie verschillende firma’s, aan een wilde staking om 98 arbeiders van een onderaannemer te steunen, die ontslagen waren omdat ze een loonsverhoging van nauwelijks €2,50 hadden geëist. Bovendien was er de staking bij het postbedrijf in Groot‑Brittannië waaraan minstens 20.000 arbeiders meededen. Er is steeds meer strijd in de meeste Europese landen, en ook in de Verenigde Staten. In California (Verenigde Staten) zijn er bijvoorbeeld stakingen geweest bij het openbaar vervoer van Los Angeles waarbij door solidariteitsacties bus‑, metro‑ en light-raillijnen werden afgesneden. Een staking door 70.000 supermarktarbeiders in California raakte bijna 900 winkels. Voor het eerst in 25 jaar kwam er daar zo’n actie tot stand. In Griekenland zagen we ook een serie van stakingen bij de overheid. Duizenden arbeiders, waaronder leraren, arbeiders uit de gezondheidszorg, brandweermannen en kustwachten waren er bij betrokken. Andere lagen, zoals 15.000 taxi chauffeurs hebben ook gestaakt en gedemonstreerd. Na 14 jaar zonder mobilisaties op grote schaal, na laagterecords op het vlak van stakingen in de grote kapitalistische landen, na het proclameren door de heersende klasse van het einde van de klassenstrijd, laten de recente strijdvoorbeelden zien dat de sociale situatie aan het veranderen is.
Om de betekenis en de gevolgen van deze gevechten te kunnen begrijpen is het noodzakelijk om ze in hun historische context te plaatsen. Op het onmiddellijke vlak zijn de gevechten niet zo verschillend van die uit de periode sinds 1989. In 1993 waren er grote demonstraties in Italië tegen de aanvallen op de pensioenen. In 1995 waren er in Frankrijk grootscheepse klassenbewegingen die reageerden op vergelijkbare aanvallen. Echter, ditjaar zien we gelijktijdige bewegingen, gevechten die elkaar opvolgen, de groei van kleine maar belangrijke niet‑officiële gevechten. Bovenal ontwikkelen deze gevechten zich in een context van groeiende onvrede in de arbeidersklasse over de vraag wat het kapitalisme heb in de toekomst nog te bieden heeft. In de strijd werden vergelijkingen gemaakt met Mei 1968. We zien dit jaar niet als een nieuw 1968, maar de vergelijking onderstreept het belang van het begin van het ter discussie stellen van het kapitalisme door de arbeiders.
“In 1968 was een van de belangrijkste factoren, in de herrijzenis van de arbeidersklasse en haar strijd op het toneel van de internationale geschiedenis, de brutale beëindiging van de illusies die gekweekt waren in de wederopbouwperiode. Voor een hele generatie van de arbeidersklasse had deze wederopbouw gezorgd voor volledige werkgelegenheid en een duidelijke verbetering van de levensomstandigheden, na de werkloosheid van de jaren 1930 en de rantsoenering en de honger tijdens en vlak na de oorlog. Direct na de eerste uitingen van de open crisis werd de arbeidersklasse aangevallen. Niet alleen op zijn arbeids‑ en levensvoorwaarden, maar ook wat betreft het blokkeren van de toekomstperspectieven. Een nieuwe periode van toenemende economische en sociale stagnatie was het resultaat van de wereldcrisis. De schaal van de arbeidersstrijd na Mei 1968 en het opnieuw verschijnen van het revolutionair perspectief toont aan dat de burgerlijke mystificaties over de ‘consumentenmaatschappij’ en de ‘verburgerlijking’ van de arbeidersklasse afsleten. Alle verhoudingen in acht genomen is het zo dat er overeenkomsten zijn tussen de huidige aanvallen en de situatie toen. Overduidelijk is het dat we de twee perioden niet aan elkaar gelijk kunnen stellen. 1968 was een grootse historische gebeurtenis die het einde van meer dan veertig jaar contrarevolutie markeerde. De uitwerking op het internationale proletariaat was onvergelijkbaar veel groter dan die van de huidige situatie. Desondanks zien we vandaag de ineenstorting van datgene wat een troost moest zijn, de mogelijkheid om na jaren te hebben verkeerd in de gevangenis van de loonarbeid, met pensioen te gaan op een leeftijd van zestig jaar, en de mogelijkheid om dan nog van het leven te genieten zonder materiele zorgen. Nu zijn de arbeiders gedwongen de illusie te verlaten dat ze in de laatste jaren van hun leven kunnen ontsnappen aan, wat in toenemende mate wordt gezien als een bezoeking: een werkomgeving waarin er altijd te weinig mensen voor de hoeveelheid werk zijn, de hoeveelheid werk die steeds toeneemt, en het arbeidstempo dat steeds verder wordt opgeschroefd. Ofwel ze zullen langer moeten doorwerken, wat een verkorting betekent van de periode waarin ze hoopten te ontsnappen aan de loonarbeid, of, omdat ze niet lang genoeg hebben bijgedragen, zullen ze worden teruggebracht tot een staat van extreme armoede, waarbij overwerk wordt opgevolgd door ontberingen. Iedere arbeider moet zich zo dingen gaan afvragen voor zijn toekomst.” (De massale aanvallen van het kapitaal vereisen een massaal antwoord van de arbeidersklasse, in Internationale Revue, Engels, Frans- en Spaanstalige uitgaven, nr. 114).
Deze ongerustheid wordt nog versterkt door de ervaringen die het proletariaat al veertien jaar opdoet. Na de ineenstorting van het Oostblok werd het proletariaat sterk teruggeworpen. De ineenstorting en de verandering van de gehele internationale situatie, waarbij de wereld overspoeld werd met chaos, veroorzaakte bij de arbeiders een gevoel van hulpeloosheid. Tegelijkertijd gebruikte de heersende klasse de ineenstorting en de toenemende economische ‘boom’ van de jaren 1990 om het idee ingang te doen vinden dat de klassenstrijd dood is en dat de arbeiders zichzelf moeten zien als ‘verantwoordelijk burger’. Deze campagnes botsten aan het begin van de nieuwe eeuw met de realiteit van de recessie die gepaard ging met het barsten van de internetluchtbel en golven van ontslagen in de Verenigde Staten, Europa en de rest van de wereld. Tegelijkertijd, in geheel Europa, de Verenigde Staten en elders, zet de kapitalistische staat de welvaartsstaat op de helling. Er wordt gesneden in werkeloosheid‑ en andere uitkeringen, er wordt gekort in de pensioenen, de gezondheidszorg en et onderwijs worden aangevallen. Dit alles laat de arbeidersklasse zien wat het kapitalisme te bieden heeft en het maakt de arbeiders vastbesloten om te antwoorden op de aanvallen op de pensioenen en andere sociale uitkeringen.
De kleinere, geïsoleerde, niet‑officiële strijd brengt een toenemende onvrede in het proletariaat tot uiting, gericht tegen het accepteren van aanvallen die opgelegd worden door bazen en vakbonden. De check‑in staff op Heathrow, die niet bekend staat om zijn strijdbaarheid, was simpelweg niet meer in staat weer een nieuwe aanval en de medeplichtigheid van de vakbonden te slikken. Daarom verlieten de arbeiders hun werk. Het feit dat zo’n klein aantal arbeiders zo’n grote ongerustheid kon veroorzaken bij de bazen, de vakbonden en de media is een tekenend voorbeeld van het feit dat de heersende klasse weet dat er iets aan het veranderen is in de sociale situatie.
De mogelijkheden van de nieuwe situatie zijn van historisch belang. We zijn nu niet in dezelfde situatie als in 1968, de klasse komt niet uit de periode van decennialange nederlagen, maar uit iets meer dan een decennium van terugval. Voor 1989 waren er twintig jaar lang steeds golven van strijd. Dus, de huidige generatie arbeiders kan terugvallen op een ‘reservoir’ van meer dan dertig jaar ervaring van confrontaties met aanvallen en manoeuvres van de heersende klasse. Dit, gecombineerd met de vragen die worden gesteld door de toename van de alomvattendheid van de aanvallen, kunnen de voorwaarden scheppen voor belangrijke stappen in de richting van eventueel beslissende klassenconfrontaties tussen het proletariaat en de bourgeoisie die bepalend zullen zijn voor het vermogen van het proletariaat om al dan niet tot een revolutionair offensief over te gaan.
In het centrum van dit perspectief staat de mogelijkheid van het proletariaat om zijn klassenidentiteit terug te vinden en te versterken. Met ‘klassenidentiteit’ bedoelen we het begrip dat men tot een klasse behoort, een klasse met gemeenschappelijk te verdedigen belangen. Dit klassenbegrip is de basis om de strijd eventueel op een hoger niveau van uitbreiding en zelforganisatie te brengen.
De aard van de huidige aanvallen legt daarvoor de basis. De ontmanteling van de ‘sociale buffers’ van de welvaartsstaat, samen met de toename van de uitbuiting in de fabrieken, kantoren, ziekenhuizen enzovoort en de groei van de massawerkloosheid (meer dan vijf miljoen in Duitsland, 10% van de werkende bevolking, een niveau van ontslagen dat tientallen jaren ongekend was in de Verenigde Staten, 800.000 fabrieksbanen verdwenen in Groot‑Brittannië sinds 1997, enzovoort), confronteren de arbeidersklasse met de harde waarheid van het kapitalisme: ofwel je werkt je te pletter om meerwaarde te produceren of je verrot in armoede. Al decennialang probeert de heersende klasse de welvaartsstaat te gebruiken om de impact van het kapitalisme op de arbeidersklasse te verzachten, maar steeds duidelijker wordt hoeveel waarheid er zat in de woordendie Marx in Het Kapitaal schreef: “De kapitalistische warenproductie is de eerste economische formatie in de geschiedenis van de mensheid waarin de werkloosheid en de vernietiging van een groot en groeiend deel van de bevolking, en de directe hulpeloze armoede van een ander deel dat ook groeit, niet enkel het resultaat is van, maar ook een noodzaak is voor het voortbestaan van deze economie. De onzekerheid van het bestaan van de hele werkende bevolking en de chronische behoeftigheid [...] zijn voor het eerst een normaal sociaal verschijnsel geworden” (Marx, Het Kapitaal, deel 1).
De heersende klasse is zich bewust van het gevaar dat de arbeidersklasse voor haar vormt. De kapitalistische staat heeft dan ook een heel apparaat ter beschikking om met acties vanuit de arbeidersklasse om te gaan: vakbonden, democratie, ultralinks, gerechtshoven, politie enzovoort. Desalniettemin is het haar grootste angst dat de arbeidersklasse zijn klassenidentiteit zal ontwikkelen, en op basis daarvan politieke vragen over de aard van het kapitalisme en de noodzaak voor een alternatief zal gaan opwerpen. Dus, toen de Franse bourgeoisie een frontale aanval op de arbeidersklasse moest uitvoeren deed ze er alles aan om te voorkomen dat dit zou leiden tot het ontstaan van een begin van klassenidentiteit. De vakbonden en links stelden de strijd voor als een tegen een ‘hard line’ rechtse regering, meer dan dat het kapitalisme zelf de oorzaak zou zijn. Alle sectoren van de bevolking werden gemobiliseerd. En ze stelden de leraren ten voorbeeld, hun strijd leed een bittere nederlaag. In Oostenrijk waren de vakbonden eveneens in staat de woede op te sluiten in demonstraties en beperkte stakingen. De heersende klasse in Duitsland gebruikte de strijd in Frankrijk en Oostenrijk om een gevecht van de machinearbeiders in het oosten uit te lokken. Door hen hetzelfde loon als in het westen te laten eisen werd de verdeling opgestookt. Ze was ook in staat de woede van de arbeiders te richten tegen andere arbeiders die niet aan de staking meededen. Deze laatste aanval was een uiting van het grotere probleem van de maatschappelijke ontbinding dat de arbeidersklasse zal tegenkomen in haar gevechten. Het toenemende verval van het sociale netwerk werkt de ontwikkeling van klassenbewustzijn tegen, omdat het de ideeën over ‘ieder tegen allen’ versterkt. Elk individu en elke sector wordt aangemoedigd zich enkel met zijn eigen overleving bezig te houden, zelfs als dat betekent dat medearbeiders naar beneden moeten worden getrapt. Tijdens de onderwijsstaking in Frankrijk moedigde de vakbonden het idee aan dat de meest militante arbeiders de staking moesten opleggen aan de andere arbeiders, door scholen en wegen te blokkeren enzovoort. Dit leidde tot vijandigheid tussen de arbeiders, en tot ontmoediging. De heersende klasse is erg doortrapt en heeft veel ervaring in de strijd tegen de arbeidersklasse waar ze op terug kan vallen. Het is van het grootste belang dit te begrijpen, omdat als men de capaciteiten van de klassenvijand onderschat men het proletariaat ontwapent. De huidige gevechten zijn enkel de eerste aarzelende stappen in de richting van het openen van een periode van een mogelijke ontwikkeling van de klassenstrijd. De bourgeoisie zal alles doen wat ze kan om de strijdbaarheid en de verdieping van het bewustzijn in de arbeidersklasse te ondermijnen, af te leiden en te corrumperen. De arbeidersklasse wordt geconfronteerd met een enorme uitdaging. Er zal een lange en zeer moeizame ontwikkeling van de gevechten gaan plaatsvinden, gemarkeerd door nederlagen en kenteringen. De arbeiders zullen moeten optornen tegen de vernietigende effecten van de zich verdiepende crisis: massa werkloosheid en armoede. De strijd aangaan is een zeer moeilijk proces, maar de serieuze reflectie die de ontwikkeling van de strijd moet vergezellen zal deze meer politiek belag geven. De ontwikkeling van de strijd zal het proletariaat eveneens in staat stellen te beginnen met het trekken van de lessen die ze bezig was te leren in de jaren 1980, met name over de rol van de vakbonden en de noodzaak de strijd uit te breiden over de grenzen van de sectoren heen. Het hele proces zal gevoed en gestimuleerd worden door bredere in vraagstelling van het kapitalistische systeem. De veranderende sociale situatie vertegenwoordigt een belangrijke historische uitdaging, maar er is geen enkele garantie dat de klasse en haar revolutionaire minderheden in staat zullen zijn deze uitdaging met goed gevolg aan te gaan. Het zal afhangen van de vastberadenheid en de wil van de klasse en haar minderheden.
Phil / 01.11.2003
Om de toestand in de wereld te beoordelen volstaat één vraag: welke gebeurtenissen kenmerkten het jaar 2003 het meest? Wat betekent dat?
De vermenigvuldiging van oorlogen en aanslagen in alle hoeken van de planeet hebben steeds grotere delen van de bevolking op een permanente wijze overgeleverd aan moordpartijen en terreur, aan chaos en oorlogsbarbarij. De nieuwe dodelijke oorlog in Irak in maart 2003 heeft het land in een bloedige chaos gestort die nog lang niet onder controle is. Ook de arrestatie van Saddam Hussein zal hieraan niets kunnen veranderen. Het Nabije Oosten is nog steeds ten prooi aan een verscherping van het geweld in het Israëlisch-Palestijns conflict dat steeds meer uitzichtloos lijkt. De kamikazeacties en terroristisch aanslagen die de bevolking blindelings treffen, zijn zodanig veralgemeend dat ze intussen op onverschillig welke plaats ter wereld kunnen toeslaan
In tegenstelling tot alle officiële geruststellende praatjes en vredesbeloften is het duidelijk dat de wereld in een steeds bloediger oorlogsbarbarij wegzinkt. Het aantal slachtoffers van deze barbaarsheid wordt steeds groter. Bij de hel van terreur, vernieling, moordpartijen en verminkingen in de landen die er het meest door worden getroffen, voegt zich nog een afdaling in de meest afgrijselijke misère. De overheersing van deze barbarij over een groot deel van de aardbol valt samen met een ongeziene versnelling van de aanvallen tegen de arbeidersklasse in de centrale industrielanden van het kapitalisme.
Of ze nu van linkse of rechtse signatuur zijn, of het nu in Frankrijk, in Oostenrijk, Duitsland of Brazilië, en vandaag in Italië is: alle regeringen treffen overal dezelfde maatregelen. Terwijl de werkloosheid blijft stijgen en steeds ergere ontslagplannen elkaar blijven opvolgen, terwijl de nepbaantjes zich als een olievlek verspreiden, onthult de aard zelf van deze aanvallen steeds schriller het bankroet van het systeem. Niet alleen smijt het kapitalisme steeds grotere delen van arbeidersklasse op straat, maar het blijkt ook steeds minder in staat te zijn om hen van de meest elementaire bestaansmiddelen te voorzien. De bourgeoisie valt tegelijkertijd de pensioenen en de gezondheid van de proletariërs aan, de uitkeringen van al diegenen die al werkloos werden gemaakt. Ze doet dat op een gelijktijdige, massale en frontale wijze, terwijl de arbeidsvoorwaarden verslechteren en de koopkracht in volle snelheid verwatert. Steeds meer arbeidersfamilies zinken steeds sneller in de ellende.
De ongeziene omvang en diepte van de aanvallen van de bourgeoisie op de arbeidersklasse brengen aan het licht dat het kapitalisme onvermijdelijk wegzinkt in de stuiptrekkingen van zijn wereldcrisis. De bourgeoisie toont steeds duidelijker dat ze niet meer over de middelen beschikt om haar aanvallen op de meest vitale levensvoorwaarden van de arbeidersklasse op een ‘gedoseerde’ wijze en stapje voor stapje uit te voeren.
Het kapitalisme is verplicht om steeds openlijker zijn bankroet te ontsluieren. De dramatische versnelling van deze toestand op de gehele wereld bewijst niet alleen dat dit uitbuitingssysteem niet in staat is om de mensheid een lotsverbetering te bieden, maar dat het bovendien de mensheid permanent dreigt te laten wegzinken in een maalstroom van ellende en barbarij. Tegenover de ernst van wat er op spel staat, bestaat er slechts één uitweg: de omverwerping van dit systeem door de enige klasse die niets anders te verliezen heeft dan de ketenen van zijn uitbuiting, het proletariaat. De arbeidersklasse heeft nog altijd de sleutel van de toekomst in handen. Zij alleen beschikt over de middelen om de mensheid uit deze impasse te halen. Zij is de enige klasse die historisch in staat is om zich op te werpen tegen het voortbestaan van dit uitbuitingssysteem. Zij is de enige klasse van de geschiedenis die zelf een andere maatschappij in zich draagt waarvan de motor niet langer de winst en de uitbuiting zijn maar het voldoen aan de menselijke behoeften. Tegenover het onafwendbaar wegzinken in ellende en barbarij zal de ontwikkeling van de strijd op haar klasseterrein, om zich te verdedigen tegen de aanvallen van de bourgeoisie, een ander perspectief kunnen doen opbloeien voor de mensheid.
Ondanks de tijdelijke nederlaag die de proletariërs hebben opgelopen, heeft de arbeidersstrijd die in het voorjaar van 2003 werd begonnen in Oostenrijk en Frankrijk, aangetoond dat alleen de arbeidersklasse in staat is om het hoofd te bieden aan de aanvallen, en vooral dat zij haar capaciteit heeft behouden om haar eigen revolutionair perspectief te bevestigen. De vrees van de bourgeoisie onthult volop de mogelijkheden van het proletariaat. De bourgeoisie weet maar al te goed dat zij in de komende jaren nog hardere aanvallen zal moeten doorvoeren en dat de arbeidersklasse geen andere keuze heeft dan haar strijd te ontwikkelen. Het is juist om dit te beletten, en vooral om te verhinderen dat de arbeidersklasse zich bewust wordt van het definitieve bankroet van het kapitalisme, dat de bourgeoisie het anders-globalisme (1) naar voren heeft geschoven. Deze misleiding is er op gericht om de arbeidersklasse te doen geloven dat een ‘andere wereld’ mogelijk zou zijn binnen het kader van een ‘ander beheer’ van het kapitalisme. Zij heeft als doel om verwarring te zaaien, om de ontwikkeling van het inzicht te belemmeren dat er geen enkele mogelijkheid bestaat om het systeem te verbeteren of het wezenlijk te hervormen.
De toekomst van de wereld ligt in de handen van de arbeidersklasse. Hieraan herinnerde al het Manifest van de IKS, dat meer dan twaalf jaar geleden werd geschreven en dat meer dan ooit geldig is voor de komende jaren: “Kommunistische revolutie of vernietiging van de mensheid: Nooit in de geschiedenis zijn de keuzes zo dramatisch en beslissend geweest. Nog nooit heeft een sociale klasse een dergelijke verantwoordelijkheid gedragen zoals het proletariaat nu” (2). Maar meer nog dan van deze noodzaak moet de arbeidersklasse zich bewust worden van het feit dat zij volop over de mogelijkheden beschikt om haar strijd te ontwikkelen en deze gigantische taak tot een goed eind te brengen.
IKS, januari 2004
(naar het redactioneel van Révolution Internationale nr. 342, januari 2004)
(1) In het Frans ‘alter-mondialisme’ genoemd.
(2) Manifest van het Negende Congres van de I.K.S., zomer 1991, bijlage bij Internationalisme, nr. 171, te vinden op deze site.
In november was de IKS aanwezig op de jaarlijkse anarchistische boekenmarkt te Utrecht. Het anarchistische milieu trekt mensen aan die op zoek zijn naar revolutionaire alternatieven voor een kapitalisme dat steeds verder wegzinkt in een chaos van oorlog en ellende, in zijn eigen ontbinding. Wij denken dat we aan deze zoektocht een belangrijke bijdrage kunnen leveren vanuit de opvattingen van de kommunistische linkerzijde. Door politiek te argumenteren kunnen standpunten wederzijds worden verhelderd.
Veel aanwezigen vroegen zich bijvoorbeeld af of ze steun moesten verlenen aan de probleemloos aanwezige vertegenwoordigers van het van haat vervulde Baskische en Palestijnse nationalisme, of juist met de internationalisten die in dergelijke conflicten alle kampen in gelijke mate veroordelen. Moet men in de kwestie van de oorlog, zoals in Irak, een pacifistisch standpunt innemen, steun verlenen aan het anti-amerikanisme of anti-terrorisme of juist een internationalistisch standpunt innemen? Er waren vragen over de houding die kan worden ingenomen tegenover het ‘anders-globalisme’, dat het alternatief van een ‘betere wereld’ beweert te vertegenwoordigen, maar met louter ethisch gemotiveerde ‘mensen van goede wil’, zonder dat er een allang aanwezige kracht in de samenleving nodig zou zijn, een historische klasse, die voor haar eigen overleving ertoe gedreven wordt de samenleving om te wentelen.
We waren aanwezig om onze pers en standpunten in het openbaar te verdedigen voor geïnteresseerden die zich al dan niet tot het anarchistische milieu rekenen, die zich daartoe voelen aangetrokken of die er alleen op zoek zijn naar andere meningen; om met hen discussies aan te knopen en om deel te nemen aan openbare discussies als die er zouden zijn. Wanneer de organisatoren ons beletten onze pers te verkopen, dan waagden ze het niet om in een openbaar debat dat daar plaatsvond ons de mond te snoeren.
Onze poging om op deze markt met een boekentafel aanwezig te zijn werd door de anarchistische organisatoren met een ijzig stilzwijgen beantwoord. Er werd ons te verstaan gegeven dat zelfs de verkoop van onze pers op deze markt niet was toegestaan: de IKS zou immers een ‘anti‑anarchistische organisatie’ zijn. Daar staat tegenover dat Baskisch‑nationalistische en Palestijns nationalistische propaganda als naadloos op het officiële anarchisme aansluitend zonder problemen op deze markt kon worden geventileerd.
Het is niet nieuw dat onze aanwezigheid bij een dergelijk evenement wordt verhinderd of belemmerd. In feite probeert de IKS al sinds 1999 aanwezig te zijn op deze boekenmarkt, maar we stuiten daarbij telkens op organisatoren die iedere discussie onmogelijk proberen te maken en die - ijdel - willen beletten dat zelfs maar iemand van ons bestaan op de hoogte raakt. Zo werd ons in 1999 onmiddellijk verboden om binnen onze pers te verkopen en werd er ook nog een (mislukte) poging ondernomen om ons van de openbare weg te jagen die door deze anarchisten blijkbaar als hun privé‑eigendom wordt beschouwd. Dat leidde toen tot heftig protest van een enkele oudere anarchistische deelnemers die ons al heel lang kennen, die het beslist niet met ons eens zijn, maar die wel willen discussiëren, en die de organisatoren op niet mis te verstane wijze van ‘stalinistische praktijken’ betichtten. De ‘officiële’ anarchisten die deze boekenbeurs organiseren spelen namelijk precies de rol van de kapitalistische staat door ieder debat in de kiem te smoren en door methoden te hanteren als monddood maken, bedreigen en intimideren. Het voorwendsel dat we een ‘anti-anarchistische’ organisatie zouden zijn getuigt enkel van miachting voor het eigen publiek dat louter door eigen domheid bijzondere bescherming zou behoeven tegen de boze buitenwereld. Die houding van de organisatoren staat in volslagen tegenspraak tot de wil en de behoefte van veel van de bezoekers van deze markt om een open politiek debat willen aangaan, ter verheldering en juist weg van alle benepen obscurantisme.
We herinneren er aan dat de linkskommunisten en veel anarchisten voortdurend hebben deelgenomen aan elkaars openbare discussies; dat in Nederland bijvoorbeeld de anarchist Domela Nieuwenhuis in 1903 het debat met de linkskommunist Herman Gorter niet in het minst schuwde, net zo goed als de linkscommunisten traditioneel al decennialang aanwezig zijn op de anarchistische landdagen in Appelscha.
Wij hebben nooit onder stoelen of banken geschoven dat de IKS geen anarchistische maar een marxistische organisatie is die principiële verschillen kent met het anarchisme. Dat verschil in beginselen heeft ons echter nooit belet om met anarchisten het debat op te zoeken, net zo goed als we anarchisten die een serieus debat met ons willen aangaan altijd hebben begroet op onze openbarebijeenkomsten. Zonder debat is er geen politiek leven. Alleen door het debat aan te gaan is het mogelijk om lessen te trekken uit de historische strijdervaringen. Het is in het vuur van deze bewuste confrontaties van ideeën dat de verschillende beginselen, opvattingen, methoden en analyses voortdurend aan de toets der kritiek moeten worden onderworpen om ze verder te kunnen ontwikkelen. Maar daarvoor is er een politieke cultuur van open debat nodig dat door de anarchistische organisatoren van de Utrechtse boekenmarkt nu juist wordt gesaboteerd.
We willen al degenen die in serieus politiek debat zijn geïnteresseerd en die zich afkeren van dergelijke stalinistische praktijken, onverschillig met welke veren die worden getooid, aanmoedigen om de discussie met ons op te nemen en voort te zetten, om het debat te verbreden en uit te diepen.
IKS / 05.01.2004
De onderstaande uittreksels die wij hier in het kort bespreken komen uit de tekst Communalisme als alternatief, geschreven door Eric Eijglad, voorzitter van de ‘internationale raad voor het Communalisme’. De eerste twee delen ervan werden in vertaling gepubliceerd in nr. 2 en 3 van het Nederlandse tijdschrift Links Libertair Perspectief van de groep Democratisch Initiatief (DI). Deze tekst heeft de ambitie om de betekenis te bepalen van huidige bewegingen als het altermondialisme en die van de groenen en een balans op te maken van de grote ‘-ismes’ van de twintigste eeuw, zoals socialisme, kommunisme en anarchisme, en om voorstellen te doen voor strijdalternatieven. Voorbijgaand aan de schrijver en de organisatie die hij vertegenwoordigt is deze tekst tekenend voor de vraagstellingen en debatten die een heel milieu in Nederland maar ook elders bezighouden bij hun zoektocht naar een alternatief voor de barbarij van het kapitalistische systeem. Daarom begroeten we de geest van openheid, van het zoeken naar verheldering en samenhang van DI zoals die blijkt uit haar tijdschrift. Door deze tekst te publiceren met ons commentaar hebben we niets anders voor ogen dan deel te nemen aan deze inspanning van verheldering met al degenen die willen strijden voor een revolutionaire omwenteling van de samenleving. In deze krant bespreken wij eerst en vooral de opgemaakte balans: die van het huidige kapitalistische systeem en die van protestbewegingen als altermondialisme en ecologie. In een volgende aflevering zullen wij terugkomen op het voorgesteld alternatief, het communalisme, waarmee de IKS niet overeenstemt. Toch denken we dat de uittreksels van deze tekst interessante elementen bevat om een debat aan te gaan op zoek naar een werkelijke politieke samenhang.
Heeft het kapitalisme nog een toekomst voor de mensheid? Dat is de hamvraag die doorslaggevend is voor revolutionaire strijd. Dit vraagstuk vormt de kern van het eerste uittreksel:
“Het vooruitzicht dat kapitalisme "het einde van de geschiedenis", het hoogtepunt van de menselijke cultuur markeert, is uitermate somber. Het marktsysteem, voortgedreven door haar onophoudelijke behoefte om meer winst te genereren ten koste van zowel mensen en het miliue, veroorzaakt problemen die onze samenleving rusteloos achtervolgen. Ondanks dat de wereld tegenwoordig een ongekende capaciteit heeft om, voortgestuwd door een reeks verrijkende wetenschappelijke en technologische revoluties, een samenleving zonder materiële schaarste te vormen en draaiende te houden, moeten we nog steeds de belangrijke sociale problemen uitbuiten en onderdrukking oplossen. Want nu is slechts een klein percentage van de wereldbevolking in positie om van de voordelen van deze vooruitgang te genieten. Op hetzelfde moment breidt de markt zich uit naar nieuwe gebieden, in wanhopige pogingen om de onstilbare honger naar winsten te stillen - door haar economie te globaliseren en door ‘privaterings’-programma’s een flinke hap te nemen uit de publieke sector, terwijl commodificering het punt heeft bereikt waarop zelfs genen gepatenteerd, gekocht en verkocht kunnen worden voor geld. De rijken worden steeds rijker en de heersende minderheden vinden nog steeds nieuwe manieren om hun ondergeschikten te manipuleren om er mee in te stemmen dat ze overheerst worden, terwijl de vernietiging van onze natuurlijke omgeving afgrijselijke vormen begint aan te nemen. De samenleving wordt opgezet tegen zichzelf door een veelvoud aan hiërarchische stratificaties en tegen de natuur. De levensomstandigheden van een groot gedeelte van de mensheid zijn miserabel, oorlogvoering gaat maar door, sociale onzekerheid groeit, (een gevoel van) onmacht is wijdverspreid en onze steden zijn cultureel gezien aan het instorten; op hetzelfde moment zouden verstoringen van het klimaat en cyclische processen die het leven op aarde ondersteunen het voortbestaan van de mensen en andere complexe levensvormen in vraag kunnen stellen. Voor radicalen is de huidige verwerping van theorie en ideologie daarom hoogst verontrustend: in een samenleving die de meerderheid van de mensheid veroordeelt tot onzekerheid, wanhoop en onmacht terwijl ze enorme ecologische instabiliteit creëert voor de gehele wereld, zijn serieuze alternatieven hard nodig. Op dit moment zijn er, jammer genoeg, geen alternatieven zichtbaar.”
Het belang van deze passage voor een verdieping van de discussie over het perspectief van het kapitalisme springt in het oog. Het laat ons onverbloemd de werkelijkheid zien van een systeemdat ter plekke wegrot en van de barbarij die het kapitalisme in groeiende mate teweegbrengt in alle uithoeken van de planeet. “Het perspectief dat het kapitalisme ‘het einde van de geschiedenis’ zou kunnen zijn [...] is inderdaad bijzonder somber”. Hij laat ook terecht zien dat er een fundamentele tegenstrijdigheid schuilt in de huidige toestand: “Terwijl de wereld, voortgestuwd door een reeks van verrijkende wetenschappelijke en technologische revoluties, vandaag over een ongeziene capaciteit beschikt om een maatschappij op de been te brengen en te onderhouden zonder materiële schaarste, [...] zijn de levensvoorwaarden van een groot deel van de mensheid ronduit ellendig, duren de oorlogsconfrontaties voort, neemt de sociale onzekerheid toe, [...]”. Hier wordt de tegenstelling tussen de materiële mogelijkheden van de mensheid en de limieten die worden opgelegd door de productiewijze, het kapitalisme, goed aan het licht gebracht. Tenslotte drukt de tekst de gewettigde zorg uit over de noodzaak om een alternatief naar voren te brengen voor de maatschappij en voor het zoeken naar een samenhangende benadering ervan om deze te definiëren tegenover de gevolgen van een systeem dat “de overleving van de mens in gevaar zou kunnen brengen”.
Naar onze mening verbergt de tekst toch een fundamentele historische dimensie van het vraagstuk; op geen enkel moment wordt aangetoond dat de beschreven toestand niet het gevolg is van toevallige afwijkingen of spelingen in de geschiedenis maar dat hij het product is van een productiewijze die een ontwikkeling van de maatschappij niet langer mogelijk maakt. Het kapitalisme is immers geen dynamisch systeem meer in volle uitbreiding - in tegenstelling tot wat de media die in haar dienst staan beweren - maar een zieltogend lichaam dat zijn bestaan slechts kan rekken via de opeenstapeling van crises, oorlogen en ellende. En wij zijn niet de eersten die dit vaststellen: met de internationalistische marxisten van het begin van de twintigste eeuw zeggen we dat het kapitalisme momenteel een systeem in verval is dat de mensheid niets meer te bieden heeft dan groeiende barbarij en daarmee wordt de noodzaak gesteld om het kapitalisme te vernietigen voordat het ons vernietigt.
Volgens dit begrip van verval (uiteengezet in talrijke teksten) hebben tot op heden alle klassenmaatschappijen fasen van bloei en verval doorgemaakt. Het is een absoluut fundamenteel begrip in de materialistische opvatting van de geschiedenis. Zoals Marx schreef in zijn beroemde voorwoord tot de Kritiek van de politieke economie komt een productiewijze vanaf een bepaald stadium van zijn ontwikkeling terecht in een tijdperk van sociale revolutie: wanneer de maatschappelijke verhoudingen van hefbomen van de ontwikkeling tot hindernissen worden voor verdere vooruitgang. Wij delen de conclusie van de Kommunistische Internationale (in 1919) en de Duitse en Italiaanse Linkskommunistische fracties. Volgens hen was de periode van ‘interne desintegratie’ van het kapitalisme, van de imperialistische oorlogen en sociale revoluties bewezen met het uitbarsten van de Eerste Wereldoorlog in 1914. Dit werd volop bevestigd door de wereldwijde revolutionaire golf die opkwam tegen de imperialistische oorlog (lees in verband hiermee de reeks ‘het kommunisme is noodzakelijk en mogelijk’ in Internationalisme, nr. 299, 301, 303 en Wereldrevolutie, nr. 100).
Het ideologisch offensief dat het kapitalisme de ineenstorting van het Oostblok op het eind van de jaren 1980 tegen het marxisme voert is vooral gericht op dit historisch begrip van het kapitalisme, en dus van de idee van het verval van het kapitalisme. Dit offensief wordt voor een groot deel gevoerd via de campagne rond de ‘mondialisering’. Hierachter schuilt de idee dat het kapitalisme pas een werkelijk wereldsysteem zou zijn geworden met de komst van de politiek van de ‘vrijhandel’ - de ‘reaganomics’ van de jaren 1980, met de snelle groei van de communicatie ingebracht door de triomf van de informatica, en vooral met de ineenstorting van het Oostblok waarbij zogenaamd de laatste ‘niet-kapitalistische’ regio’s van de economische landkaart zouden zijn geveegd. Diegenen die dit idee onderschrijven kunnen zowel de gevolgen van de mondialisering goedkeuren of afkeuren. De grondslag van dit idee bestaat eruit dat het kapitalisme in een nieuw tijdperk zou zijn getreden, een nieuw soort bloei, die de oude marxistische theorie van het kapitalisme als een systeem in verval zou weerleggen. Een dergelijke visie is totaal in tegenspraak met de traditie van het Linkskommunisme dat zijn analyses baseert op de theorieën van Rosa Luxemburg en van Boecharin, die tijdens de Eerste Wereldoorlog verdedigden dat het kapitalisme was binnengetreden in zijn vervalfase juist omdat het een globaal systeem geworden was, een werkelijke wereldeconomie. Dit idee is ook totaal in tegenspraak met de analyse van de IKS die stelt dat de periode, die aanving met de ineenstorting van het Oostblok, niet kon worden gekenmerkt als een nieuwe periode van bloei van het kapitalisme maar als de meest gevaarlijke eindfase van zijn neergang - de fase van zijnontbinding - waarin het alternatief tussen socialisme of barbarij een steeds afschrikwekkender dagelijkse werkelijkheid wordt.
In het volgende uittreksel wordt een kritiek van de altermondialistische beweging ontwikkeld. En in dit kader leidt dat ook tot het behandelen van een van de grote ‘-ismes’ van de twintigste eeuw, het anarchisme.
“Een wereldwijde serie protesten tegen de G8, het Internationaal Monetair Fonds (IMF), de Asia Pacific Economic Cooperation, de EU en de Wereldhandelsorganisatie (WTO) heeft een nieuw radicaal ontwaken voortgebracht, dat een zekere mate van ontevredenheid van de bevolking met dit economische systeem aan het licht bracht, en dat, gegeven een groeiend niveau van bewustzijn en ervaring, de mogelijkheid heeft om een politieke uitdaging voor dit systeem te vormen [...]. Maar om op een alternatief te wijzen, moet een beweging praktische inhoud hebben: het moet organisatorische continuïteit en een bewuste ideologie hebben die het alternatief duidelijk kan maken, kan uitleggen hoe het mogelijk is om het te bereiken en waarom het waard is ervoor te vechten. Het bezit deze kenmerken niet, verre van. Het huidige verzet tegen ‘globalisering’ blijft uitermate gefragmenteerd en ideologisch verward, jammer genoeg wordt het in vele verschillende en zelfs tegenstrijdige richtingen getrokken [...]. Volgens een van haar leidende figuren, de auteur van No Logo: Taking Aim at the Brand Bullies, Naomi Klein, verdient de beweging tegen door bedrijven gestuurde, economische globalisering ‘de kans om te zien of uit haar chaotische netwerken van naven en spaken iets nieuws, iets helemaal eigens kan opkomen’. [...] Gegeven de eeuwenoude geschiedenis van radicale bewegingen, zal het zonder meer nodig zijn om het wiel opnieuw uit te vinden. De hedendaagse radicale bewegingen zouden moeten leren van en bouwen op vroegere ideeën en ervaringen, en ze niet allemaal terzijde schuiven in de hoop dat ‘iets geheel eigens’ op zal komen. [...] In juli 1936 bevonden de Spaanse anarchisten zich ten tijde van het uitbreken van díe sociale revolutie waar ze zeventig pijnvolle jaren lang naar gesmacht hadden en hadden een veel betere positie om de heersende klassen van hun tijd uit te dagen dan de huidige ‘anti-globaleringsbeweging’. Maar hun gebrek aan een coherente theorie en programma liet hen achter zonder politieke richting op dat cruciale moment. Bij gebrek aan richting en verscheurd door interne conflicten gaven zij zich over aan liberale politiek. Deze overgave werd bekritiseerd door meest bewuste elementen in de libertaire beweging. Maar de anarchistische en syndicalistische beweging als geheel was onwelwillend en niet in staat om te reageren op de oproepen voor een revolutionaire theorie en een revolutionair programma. Tijdens het gebeuren gingen ze, gedurende mei 1937, uiteindelijk de strijd aan met de liberale regering en de stalinisten in Barcelona en leden een definitieve nederlaag. Ondanks de grote verschillen tussen de revolutionaire arbeidersbeweging in Barcelona van 1936/37 en de veelkoppige protestbeweging van Seattle en Genua, staan ze tegenover enkele alarmerend gelijkende problemen. Onopgelost zijn deze problemen dodelijk voor elke beweging die op zoek is naar het uitdagen van de gevestigde sociale orde. Helaas hebben slechts weinigen in de ‘anti-globaliseringsbeweging’ dit probleem onderkend, gefocust op protesteren als de beweging is. Politiek gezien reageert deze ‘beweging van bewegingen’ alleen maar en is niet creatief. Deelnemers aan de demonstraties stellen een wijd scala aan eisen en geen poging wordt ondernomen om ze te verenigen, noch ideologisch, noch organisatorisch. Daarnaast zijn de meeste door de beweging gestelde eisen opvallend reformistisch, zoals de wijd bediscussieerde eis voor de zogenaamde ‘Tobin-tax’. Maar weinig deelnemers schijnen verontrust te zijn over dit vacuüm: in tegendeel, zij prijzen haar diversiteit en openeindigheid. Het zal des te zwaarder zijn om de mensheid uit de diepgewortelde sociale en ecologische problemen van onze tijd te leiden als de de facto leiders van radicale bewegingen een laissez-faire-houding toestaan en zelfs aanmoedigen ten opzichte van kwesties als ideologie, organisatie en de noodzaak voor systematische verandering.”
De tekst geeft een volkomen terechte kritiek op het totale gebrek aan perspectieven bij de anti-globalistische en ecologische bewegingen die er zich toe beperken om het systeem te willen ‘hervormen’. Er wordt heel terecht in benadrukt dat een radicaal alternatief voor het systeem inhoudt dat ‘er lessen worden getrokken uit de geschiedenis’, om een ‘theoretische samenhang’ teontwikkelen van een engagement op basis van een helder programma (’het programmatisch engagement’). Dat keert het anti-mondialisme juist de rug toe, net zoals trouwens het anarchisme in Spanje in 1936. Over het bankroet van het anarchisme in Spanje in 1936, een vraagstuk van de eerste orde, verwijzen wij naar ons antwoord op de correspondentie van een lezer in Internationalisme, nr. 302 en 303.
Wij onderstrepen verder nog de juistheid van het idee dat, om een alternatief te ontwikkelen tegenover het kapitalisme, men moet weten waarom en hoe men kan strijden; daarvoor moet men vóór alles vaststellen wie de revolutionaire kracht is in de maatschappij en wie haar vijanden zijn. Daarom is het van wezenlijk belang te bepalen of de anti-mondialistische beweging werkelijke een uitdrukking is - zelfs een ‘reformistische’, ‘die dezelfde fouten maakt als de sociaal-democratie’ - van “een zekere graad van ongenoegen van de bevolking tegenover het economisch systeem”? Voor ons is het antwoord onmiskenbaar negatief: de altermondialistische beweging is een ideologisch voortbrengsel van de bourgeoisie wiens taak er juist uit bestaat om de zoekende elementen af te houden van een politieke samenhang. Deze elementen die momenteel binnen het proletariaat opduiken worden zo afgehouden van elke poging om de wereld te begrijpen en er de gevolgtrekkingen uit te trekken voor wat betreft de perspectieven, om ze terug te brengen op het burgerlijke terrein van de verdediging van de democratie, de staat, enzovoort.
Zo leiden de conclusies in deze tekst tot een andere diepgang. “Het zal des te moeilijker zijn om de mensheid uit de diepe sociale en ecologische problemen van onze tijd te halen omdat de feitelijke leiders van deze radicale bewegingen dezelfde houding van laissez-faire aannemen en aanmoedigen met betrekking tot vraagstukken van ecologie, de organisatie en de noodzaak van een systematische verandering”. Men moet goed begrijpen dat dit geen vrucht is van verblinding noch van een ‘reformistisch’ onbegrip over wat er op het spel staat, maar van hun aard zelf, die burgerlijk is, die van een ‘tweeslachtige’ beweging die er op gericht is om de geloofwaardigheid van de burgerlijke democratie op te vijzelen en die de rol vervult elke vraagstelling over alternatieven en van de revolutionaire krachten uit de weg te gaan. Deze “laissez-faire-houding toestaan en zelfs aanmoedigen ten opzichte van kwesties als [...] organisatie en de noodzaak voor systematische verandering” is slechts de keerzijde van de medaille van een consequente tamtam ten voordele van de burgerlijke democratie, tegen de dictatuur van de multinationale ondernemingen, de ‘weldaden’ van de ‘sociale’ staat tegen de dictaten van de markten, van een pro-Europees en anti-Amerikaans nationalisme. Kortom, net zoals de ‘radicale’ ecologisten die dezelfde ‘fouten’ herhaalden als de sociaal-democratie, heeft de kritiek van de uitspattingen van het kapitalisme door de altermondialistische beweging geen andere doel dan te vermijden dat de elementen, die op zoek zijn naar een politieke samenhang ten opzichte van het wegkwijnen van de planeet, er toe komen om het kapitalisme zelf te bekritiseren.
Vanuit deze invalshoek is de veelvormige en ‘chaotische’ structuur van de altermondialistische beweging juist een middel om breed te werven en zoveel mogelijk elementen in burgerlijk vaarwater te brengen. Door ze mee te slepen kunnen hun gerechtvaardigde vragen in de klassieke doodlopende straatjes van burgerlijk links en ultralinks worden gewerkt. Zo wordt het enige perspectief verdoezeld dat het kapitalisme te bieden heeft, dat wil zeggen de onvermijdelijke barbarij die leidt tot de vernietiging van de mensheid. Zo worden vooral de fundamentele redenen verborgen van dit falen en van wat er op het spel staat voor het proletariaat, de drager van het kommunisme. Het verbergt ook dat de arbeidersklasse, in haar strijd tegen het kapitalisme, er toe zal gebracht worden om niet de staat, links en de democratie te verdedigen, maar ze in tegendeel te bestrijden zonder de minste illusie in hun burgerlijke aard en in hun rol van volbloed acteurs bij de aanvallen op de arbeidersklasse.
Wereldrevolutie/ 08.01.2004
Tweehonderd en twee doden en meer dan vijfhonderd gewonden tot op heden, vier treinstellen vernietigd, menselijke lichamen die zo verminkt zijn dat ze enkel nog te identificeren zijn via hun DNA, dat is voor het ogenblik de verschrikkelijke balans van de terroristische aanslag die de ‘dodentrein’ genoemd wordt en die op gewelddadige wijze de ochtend van 11 maart in Madrid verscheurd heeft.
Wij worden geconfronteerd met een oorlogsdaad zoals op 11 september 2001, bij de aanval op de Twin Towers van New York. Eens te meer zijn de slachtoffers voor het grootste deel te vinden bij de ongewapende burgerbevolking, en in het bijzonder onder de arbeiders: arbeiders die zoals overal dagelijks opeengepakt zitten in de forensentreinen om vervoerd te worden naar hun werk; arbeiderskinderen die zoals overal dagelijks de trein nemen om naar school of naar de universiteit te gaan. Het blote feit zelf dat ze ertoe gedwongen zijn om opeengepakt te leven in slaapsteden en verplicht zijn om massaal gebruik te maken van het openbaar vervoer maakt hen tot gemakkelijke slachtoffers van terreur, een terreur die steeds grotere en macabere vormen heeft kunnen aannemen.
Zoals 11 september 2001, is 11 maart 2004 een belangrijke datum in de geschiedenis van terroristische aanslagen. Het is niet alleen de grootste slachting die de Spaanse burgerbevolking heeft ondergaan sinds de oorlog in Spanje van 1936-1939, maar tevens ook de meest dodelijke terroristische aanslag in Europa sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog.
De bourgeoisie stort vandaag cynisch haar krokodillentranen uit over de slachtoffers, ze roept drie dagen van nationale rouw uit in Spanje, ze overspoelt vierentwintig uur per dag de media met speciale informatie, ze stapelt de minuten van stilzwijgen op, ze roept op tot betogingen tegen het terrorisme, enzovoort. Wat ons betreft ontzeggen wij, net als bij de aanslagen op 11 september 2001, de schijnheilige bourgeoisie en haar gezagsgetrouwe media het recht om te snotteren over de vermoorde arbeiders, want: “de heersende kapitalistische klasse is al verantwoordelijk voor teveel afslachtingen en moordpartijen: het verschrikkelijke slagveld van de Eerste Wereldoorlog; het nog afschuwelijkere van de Tweede Wereldoorlog, waarbij de burgerbevolkingen voor het eerst het voornaamste doelwit werden. Herinneren we ons waartoe de bourgeoisie in staat is geweest: de bombardementen van Londen, van Dresden en Hamburg, van Hiroshima en Nagasaki, de miljoenen doden in de nazi-concentratiekampen en in de goelags. Denken wij terug aan de hel van de bombardementen van de burgerbevolking en van het Irakese leger op de vlucht tijdens de Golfoorlog in 1991 en aan hun honderdduizenden doden. Denken wij terug aan de dagelijkse moordpartijen in Tsjetsjenië, die nog steeds doorgaan, geheel met medeweten van de democratische staten van het Westen. Denken wij terug aan de medeplichtigheid van de Belgische, Franse en Amerikaanse staten in de burgeroorlog in Algerije, de verschrikkelijke pogroms in Ruanda. Herinneren wij ons tenslotte dat de Afghaanse bevolking, die vandaag geterroriseerd wordt door de dreiging van Amerikaanse bombardementen, twintig jaar lang zonder onderbreking alleen maar oorlog heeft gekend [...] Dit is maar een greep uit de voorbeelden van de smeerlapperijen van een kapitalisme dat gevangen zit in een spiraal van een economische crisis zonder uitweg, in de greep van zijn onafwendbaar verval. Een kapitalisme dat in het nauw zit”. In plaats van de verminderen is deze barbarij, zoals te lezen in Internationale Revue, nr. 107 van oktober 2001, juist toegenomen en zijn er nieuwe wapenfeiten aan toegevoegd zoals de tweede Irak-oorlog en de onophoudelijke slachtpartijen in het Midden-Oosten, de recente moordpartijen in Haïti en de terroristische aanslagen in Bali, Casablanca en Moskou. Aan deze lijst moet nu het treinstation van Atocha in Madrid worden toegevoegd.
De aanslagen van 11 maart zijn geen aanval ‘tegen de beschaving’, maar de uitdrukking zelf van wat deze ‘beschaving’ van de bourgeoisie nu werkelijk is: een uitbuitingssysteem dat ellende, oorlog en vernietiging zweet uit al zijn poriën. Een systeem dat de mensheid geen ander perspectief te bieden heeft dan dat van barbarij en vernietiging. Het terrorisme is geen bijproduct, geen bastaardkind van het kapitalisme dat het zou willen verbergen, het is in tegendeel een organisch product van het kapitalisme, een wettig kind ervan, net zoals de imperialistische oorlog. En naarmate het kapitalisme onafwendbaar wegzinkt in de ultieme fase van zijn verval, die van de ontbinding, wordt het terrorisme steeds wilder en irrationeler.
Een van de kenmerken van het verval van het kapitalisme bestaat er in dat de imperialistische oorlog de permanente levenswijze wordt van dit systeem, met als gevolg dat “deze [kleinburgerlijke] klassen hun onafhankelijkheid volkomen verliezen en nog slechts als manoeuvreermassa en steunpunt gebruikt worden bij de botsingen tussen de verschillende fracties van de heersende klasse zowel binnen als buiten de nationale grenzen” (Terreur, terrorisme en klassegeweld, in Internationale Revue, Nederlandstalige uitgave, nr. 14). Van de jaren 1960 tot op heden is de evolutie van het terrorisme een volkomen bevestiging van dit kenmerk als instrument van de verschillende fracties van de nationale bourgeoisie en van ieder imperialisme in zijn strijd tegen de interne rivalen of in de imperialistische arena. Het terrorisme is zo het troetelkind van het kapitalisme, dat beurtelings door allen zorgvuldig wordt gevoed. Terrorisme en imperialistische conflicten zijn altijd vooral bloedige synoniemen geweest en zullen dat altijd blijven. In de loop van de jaren 1960-1970 heeft de bourgeoisie geen seconde geaarzeld om de ‘selectieve’ moord van politieke leiders te gebruiken ten einde haar ‘interne conflicten’ te regelen. Denken wij maar even terug aan de bom die Carrero Blanco (de Spaanse eerste minister van het Franco-regime) de lucht inblies en die de ETA aan de top van het terrorisme plaatste. De ETA werd door de heersende klasse gebruikt om de verandering van het politieke regime in Spanje te versnellen. De bourgeoisie haalde er evenmin haar neus voor op het terrorisme te gebruiken als middel om het Midden-Oosten te destabiliseren met de moordaanslag op de Egyptische president Sadat in 1981, of in 1995 op de Israëlische eerste minister Itzhak Rabin. Wanneer het gaat om de verdediging van haar belangen tegen rivaliserende nationale fracties of tegen rivaliserende imperialismen kent de bourgeoisie niet de geringste scrupules om blinde slachtingen onder de burgerbevolkingen uit te lokken. Om slechts één voorbeeld te noemen: dat was het geval in december 1969 in Italië in de affaire van de aanslag op de Landbouwkredietbank in Milaan die een vijftiental slachtoffers eiste. De bourgeoisie probeerde onmiddellijk de anarchisten van de aanslag te beschuldigen, met name Pietro Valpreda, en, om die beschuldiging geloofwaardigheid te bezorgen aarzelde ze niet om ‘zelfmoord’ te plegen op een andere anarchist, Pino Pinnelli die vlak na de aanslag werd gearresteerd en omkwam toen hij uit het raam van het gebouw van de Questura (het politiebureau) van Milaan viel. In werkelijkheide, zelfs als er natuurlijk nooit enige officiële lezing van werd gegeven, werd de aanslag beraamd en uitgevoerd door fascisten verbonden aan de Italiaanse en Amerikaanse geheime diensten. Tijdens deze hele periode kwam het terrorisme steeds meer in dienst te staan van de imperialistische conflicten in het kader van de confrontatie tussen de twee supermachten.
De tendens naar veralgemeende chaos kenmerkt de imperialistische botsingen sinds het einde van de jaren 1980, de periode waarin het kapitalisme is terechtgekomen in zijn fase van ontbinding (1). Het kader voor de botsing tussen de imperialistische blokken, dat na de Tweede Wereldoorlog tot stand gekomen was, maakte plaats voor de heerschappij van het ‘ieder voor zich’ (2). In deze context wordt het terrorisme nog meer een wapen in de handen van de grootmachten, ook in de oorlogen zelf, waarin de legers ter plaatse terroristische methoden toepassen zoals het bombarderen van ziekenhuizen en scholen, wat we onlangs nog hebben kunnen zien in Irak (3). De ontbinding van het kapitalisme drukt zijn stempel op de terroristische aanslagen zelf: de ’helse machines’ zoeken steeds minder ‘politieke of militaire doelwitten’ en vallen direct de onbeschermde burgerbevolking aan. De vreselijke keten van dit soort aanslagen werd ingeluid door de bommen die blindelings dood zaaiden in de straten van Parijs in 1987, ze bereikte een soort hoogtepunt met de twee vliegtuigen vol met passagiers die de Twin Towers doorboorden en die duizenden mensen ombrachten. Maar het ging verder met de doden in Bali en Casablanca, en onlangs nog in Moskou, om zich nu te storten op de opeengepakte arbeiders in de forensentreinen in Madrid. Het zou een illusie zijn te denken dat deze barbarij gaat ophouden. Zolang de arbeidersklasse, de enige sociale klasse die in staat is om een perspectief te bieden tegenover dat van de kapitalistische barbarij, niet voor eens en voor altijd afrekent met dit onmenselijke uitbuitingssysteem, zal de mensheid overal ter wereld blijven leven en sterven onder de permanente bedreiging van nieuwe, steeds gewelddadigere aanslagen, en nieuwe, steeds vernietigendere oorlogen.
Naarmate de ontbinding van de kapitalistische maatschappij voortschrijdt zullen de bijproducten ervan zich als een rattenplaag uitbreiden. Want dat zijn de meest onverantwoordelijke en irrationele fracties waaruit alle terroristische bendes, zoals krijgsheren en lokale gangsters worden gevoed. Ze beschikken niet alleen over vernietigingsmiddelen zonder weerga, maar ook over een hoop ‘peetvaders’ die profijt trekken uit hun misdaden. Na de aanslag op de Twin Towers schreven wij: “Wij kunnen momenteel niet met zekerheid zeggen of Osama Bin Laden de werkelijke verantwoordelijke is voor de aanval op de Twin Towers, zoals de Amerikaanse staat hem beschuldigt. Maar als de hypothese Bin Laden juist blijkt te zijn, dan gaat het werkelijk om een geval waarbij een krijgsheer oncontroleerbaar geworden is voor zijn vroegere meesters” (Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgaven, nr. 107). Inderdaad hebben we hier een voorbeeld van een cruciaal kenmerk in de veralgemening van de barbarij: onafhankelijk van het feit of men weet welke imperialistische grootmacht of fractie van de bourgeoisie profijt haalt uit terroristische acties, hebben deze laatste steeds meer de neiging om zich te onttrekken aan de plannen van de opdrachtgevers die hen in het leven geroepen hebben.
Net als bij Frankenstein dreigt zijn ‘schepping’ oncontroleerbaar te worden. Op het moment dat wij dit artikel schrijven, kunnen wij bij gebrek aan werkelijke concrete elementen, rekening houdend met het slechts zeer geringe vertrouwen dat we in de burgerlijke media kunnen stellen, alleen ons analysekader en onze historische ervaring toepassen, en ons de vraag stellen: wie profiteert er van de misdaad?
Zoals we hierboven gezien hebben, zijn het terrorisme en de imperialistische botsingen vandaag bloedbroeders. De aanslag op de Twin Towers van 11 september 2001 kwam de Amerikaanse grootmacht uitermate goed van pas omdat het erin slaagde zich op te dringen aan haar vroegere bondgenoten - en nieuwe vijanden sinds de ineenstorting van het Russische blok- zoals Frankrijk en Duitsland. Zij verplichtte hen hun volle steun te verlenen aan haar militaire campagne voor de bezetting van Afghanistan.
De emotie die uitgelokt werd door 11 september heeft de Bush-administratie eveneens in staat gesteld om de meerderheid van de Amerikaanse bevolking de tweede Golfoorlog in 2003 te doen slikken. Daarom is het zeker legitiem om zich af te vragen of het ongelooflijke ‘gebrek aan vooruitziendheid’ van de Amerikaanse geheime diensten vóór 11 september niet eenvoudigweg voortvloeide uit hun wil om Al Qaïda oogluikend ‘te laten begaan’ (4). Wat de aanslagen van 11 maart betreft, is het duidelijk dat ze helemaal niet in de kaart spelen van de Verenigde Staten. Het tegendeel is waar. Aznar was een onvoorwaardelijk steun voor de Amerikaanse politiek: hij had deel uitgemaakt van het ‘trio van de Azoren’ (de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Spanje - de leden van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties die elkaar gevonden hadden voor het oproepen tot de tweede Golfoorlog). Zijn opvolger Zapatero heeft de overwinning van de PSOE bij de verkiezingen van 14 maart voor een groot deel te danken aan de aanslagen van Atocha. Hij heeft al aangekondigd dat hij de Spaanse troepen zal terugtrekken uit Irak. Dat is een kaakslag voor de Amerikaanse regering, en een onmiskenbare overwinning voor de Frans-Duitse tandem die vandaag de oppositie tegen de Amerikaanse diplomatie aanvoert.
Deze tegenslag van de Amerikaanse politiek betekent geenszins een overwinning voor de arbeidersklasse, zoals sommigen ons willen doen geloven. Tussen 1982 en 1996, toen de PSOE aan het hoofd stond van de regering, heeft zij zich als een fanatiek verdedigster van de belangen van het kapitalisme laten kennen. Haar terugkeer zal geen eind maken aan de burgerlijke aanvallen tegen het proletariaat. Hetzelfde geldt voor het succes van Chirac en Schröder, beide loyale verdedigers van de belangen van het kapitalisme. Het zal de arbeidersklasse absoluut niets opleveren.
Maar het is nog erger: de gebeurtenissen die we zopas hebben meegemaakt, hebben een groot succes voor de ideologie van de bourgeoisie als geheel mogelijk gemaakt, dat erin geslaagd is om de leugen te versterken als zou de ’democratie’ het afweermiddel zijn tegen het terrorisme, als zouden verkiezingen een efficiënt middel zijn om een eind te maken aan de anti-arbeiderspolitiek en het oorlogsgestook van de bourgeoisie, als zouden pacifistische mobilisaties een echte dam tegen de oorlog opwerpen.
Zo heeft de arbeidersklasse niet alleen een aanval te verduren gehad die haar fysiek getroffen heeft met alle doden en gewonden van 11 maart, maar heeft ze ook een politieke klap van jewelste gekregen. Eens te meer profiteert de bourgeoisie van de misdaad. Het is daarom dat er tegenover de terroristische barbarij, uitdrukking van de imperialistische oorlog en van de uitbuiting, slechts één weg mogelijk is!
Met tientallen lijken die nog niet geïdentificeerd zijn, met tientallen families van illegale immigranten (29 doden en meer dan 200 gewonden zijn immigranten) die het zelfs niet aandurven om hun ouders in de ziekenhuizen en de geïmproviseerde mortuaria te gaan opzoeken uit angst om uitgewezen te worden, schept de bourgeoisie een noodsituatie om de proletariërs ieder nadenken over de oorzaken en de gevolgen van de aanslag te beletten. In de eerste ogenblikken na de aanslag, zelfs vóór de hulpverleningsorganen van de staat terplekke waren, zijn het de slachtoffers zelf, de arbeiders en de arbeiderskinderen die in de ‘dodentreinen’ reisden of die zich in de getroffen stations bevonden, die leven in de buurten van Santa Eugenia of El Pozo, die de gewonden te hulp gesneld zijn, en die de rondom verspreide lijken met geïmproviseerde lijkwaden bedekt hebben. Zij waren tot het uiterste bewogen door een solidariteitsgevoel. Het is deze solidariteit die duizenden en duizenden mensen tot uiting brachten door bloed te geven, die te hulp schoten in de ziekenhuizen, maar ook bij de brandweer, de sociale werkers en diegenen van de gezondheidsdiensten die vrijwillig overuren maakten, ondanks het dramatisch gebrek aan middelen wegens de bezuinigingen op medische faciliteiten en burgerlijke bescherming.
De revolutionairen en het geheel van het wereldproletariaat moeten luid en duidelijk hun solidariteit betonen met de slachtoffers. Alleen de ontwikkeling van de solidariteit waarvan de arbeidersklasse als revolutionaire klasse de draagster is, en die voornamelijk tot uiting komt in haar strijd tegen het kapitalisme, zal de grondvesten leggen van een maatschappij waarin deze misdaden, deze uitbuiting, deze afgrijselijke barbarij definitief overstegen en afgeschaft kunnen worden. De verontwaardiging van de arbeidersklasse tegenover deze afgrijselijke aanslag, haar natuurlijke solidariteit met de slachtoffers ervan is door het kapitaal gemanipuleerd en afgeleid naar een verdediging van zijn eigen belangen en doelstellingen. Als antwoord op de slachting heeft de bourgeoisie de arbeidersklasse op vrijdag 12 maart opgeroepen te betogen ‘tegen het terrorisme en vóór de Grondwet’, zij heeft haar gevraagd om de rangen te sluiten als Spaanse burgers met de kreet España unida jamás será vencida (een verenigd Spanje wordt nooit overwonnen), en ze heeft er toe aangespoord om massaal naar de stembus te trekken op 14 maart opdat “dergelijke wreedaardigheden zich nooit meer zouden herhalen”.
De doses patriottisme die toegediend werden door zowel rechts (Aznar die verklaarde: “Ze zijn gestorven omdat ze Spanjaarden waren”) als links (“Als Spanje niet had deelgenomen aan de oorlog in Irak, zouden deze aanslagen niet hebben plaatsgevonden”) proberen de proletariërs te doen slikken dat het belang van de natie ook het hunne is. Dat is een leugen, een cynische en onbeschaamde leugen! Een leugen die er alleen op gericht is om het pacifisme wind in de zeilen te blazen. Het pacifisme dat, zoals we in onze pers ontwikkeld hebben, niet de oorlogen belet maar dat juist de werkelijke strijd afleidt van de echte oorlogsstoker: het kapitalisme.
Het kapitalisme moet sterven opdat de mensheid kan voortleven en er is maar één enkele sociale klasse die in staat is om de rol van grafdelver van het kapitalisme te spelen, het proletariaat. Indien de arbeidersklasse er op wereldvlak niet toe komt om zich op te werpen als onafhankelijke klasse in haar strijd, eerst en vooral voor de verdediging van haar specifieke belangen en vervolgens voor de omverwerping van deze verrotte maatschappij, blijft er voor de mensheid geen enkel ander perspectief over dan vernietigd te worden in een vermenigvuldiging van de botsingen tussen bendes en burgerlijke staten, die alle middelen inzetten, tot de meest onnoemelijke, en met name de banalisering van het dagelijks gebruik van het terroristische wapen.
Het kapitalisme heeft de mensheid geen andere toekomst te bieden dan haar vernietiging via steeds dodelijkere oorlogen, steeds barbaarsere aanslagen, ellende en hongersnood. Het ordewoord dat gegeven werd door de Kommunistische Internationale in het begin van de twintigste eeuw vat het perspectief dat zich voor de maatschappij stelde, toen het kapitalisme in zijn vervalperiode trad, perfect samen. Het blijft vandaag volkomen geldig en actueel: “Het tijdperk van oorlogen en revoluties”, waarvoor er geen andere uitkomst is dan “Socialisme of barbarij”.
Het kapitalisme moet sterven opdat de mensheid kan leven en er is maar één enkele sociale klasse die in staat is om de rol van grafdelver van het kapitalisme te spelen: het proletariaat. Indien de wereldarbeidersklasse er niet in slaagt om haar klasseautonomie te bevestigen, te beginnen in haar strijd voor de verdediging van haar specifieke belangen en vervolgens voor de omverwerping van deze verrotte maatschappij, zal de mensheid geen andere toekomst hebben dan te worden vernietigd door de vermenigvuldiging van de botsingen tussen bendes en burgerlijke staten, die alle middelen inzetten, tot en met de meest onnoemelijke, en met name de banalisering van het terroristische wapen tot iets van dagelijks gebruik.
IKS / 19.03.2004
(1) Stellingen over de ontbinding, Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 62.
(2) Resolutie van het Vijftiende Congres van de IKS over de internationale situatie, in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 113.
(3) Bedoeld wordt de militaire operatie van de coalitie rond de Verenigde Staten in het voorjaar van 2003. Dit artikel is geschreven vóór de meest recente escalatie van gewelddadigheden in Irak vanaf eind maart in het vooruitzicht van de zogenaamd machtsoverdracht op 30 juni daaropvolgend van de Verenigde Staten aan een ‘interim regering’.
(4) Zie hiervoor ons artikel Pearl Harbour 1941, de ‘Twin Towers’ 2001; het machiavellisme van de bourgeoisie, in Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 108.
De aanvallen op de papierlozen en de ‘illegale’ vluchtelingen nemen, in Nederland net als in heel Europa, toe: inperking van hun rechten, opsluiting in gesloten centra, massale uitwijzing van 26.000 ‘uitgeprocedeerden’. Het is in dat verband, dat de krant De Fabel van de Illegaal in een artikel getiteld Plannen voor beperking van migrantenrechten groeiend populair (nr. 63, maart-april 2004), op de bres springt om van leer te trekken tegen opvattingen over een gecontroleerde immigratie zoals die onlangs zijn ontwikkeld in het ‘progressieve’ milieu en dan met name in het boek Grenzeloze solidariteit: Naar een migratiebestendige verzorgingsstaat. In dat boek wil een reeks van ‘beleidsmakers’ en ‘wetenschappers’ aantonen dat de vluchtelingen en papierlozen ‘onze’ welvaartsstaat dreigen te laten doodbloeden. Volgens deze trouwe dienaars van de burgerlijke orde kan een dergelijke ‘overval’ alleen worden voorkomen door de toegang tot die welvaartsstaat te beperken. Twee strategieën worden daartoe naar voren geschoven: enerzijds een tweederangs burgerschap en anderzijds gecontroleerde en tijdelijke migratie, in beide gevallen zonder enige recht op een uitkering.
Hoe moeten we deze campagnes plaatsen en begrijpen? En vooral, welk alternatief kunnen we daar tegenover stellen? Het is inderdaad van het grootste belang om een heldere analyse rond deze vraagstukken te ontwikkelen. De Fabel brandmerkt van haar kant het nationalisme als de grondslag waarop deze aanvallen kunnen plaatsvinden, als een eng€‘nationalistische visie waarin ‘onze’ politiek met betrekking tot de immigratie moet worden verdedigd ter bescherming van 'onze' welvaartsstaat. Bij de verwerping van dat bekrompen uitgangspunt, dat enkel dat van de Nederlandse ‘burger’ kan zijn, stelt De Fabel zich op het standpunt van de “wereldwijde onderklasse”, waarvan ook de papierlozen en vluchtelingen deel uitmaken. Zo gezien zijn er “geen gemeenschappelijke belangen met machthebbers en rijken, met beleidsmakers en politici” en verwerpt zij ieder tegenstelling tussen autochtonen et allochtonen (en binnen die laatsten tussen Europeanen en niet-Europeanen). Bijgevolg wijst De Fabel iedere politiek van controle over de migratie af maar verdedigt daar tegenover “vrije migratie” en uiteindelijk “een wereldwijde revolutionaire opheffing van het kapitalisme, het patriarchaat en het racisme”.
Het artikel neemt eveneens “de meeste ‘progressieven’” op de korrel die blijven redeneren binnen het kader van een eng nationalisme waardoor men “juist immigratie van ‘buitenlanders’ als probleem ziet, en niet de ongelijke machtsverhoudingen”. Dat is het gevolg van het feit dat de sociaal-democratie, waaraan de bezittende klasse begin twintigste eeuw “een deel van de koloniale buit aanbood in ruil voor klassenvrede” vooral met voorstellen komt “om het huidige onrechtvaardige systeem te renoveren in plaats van te vernietigen”.
De schrijver van het artikel in De Fabel heeft gelijk in zijn afwijzing van iedere nationalistische en burgerlijke benadering van de immigratie 1) uitgaat van de belangen van de natie en de economie daarvan, en 2) de verantwoordelijkheid voor de situatie afwentelt op de immigrant als zondebok, die “kans op succes en op mislukken” heeft en die zijn “risico” niet mag “afwentelen op het aankomstland”. Tenslotte heeft het artikel volkomen gelijk in zijn ontmaskering van links, waarvan het ‘progressieve’ imago slechts dient ter misleiding en om het systeem opnieuw geloofwaardig te maken. Met als voorbeeld de leider van de Nederlandse sociaal-democratie Wouter Bos, die in de politiek van gecontroleerde immigratie een middel ziet “waardoor illegalen legaal kunnen worden zonder dat ze meteen uit de ruif van de verzorgingsstaat mogen mee-eten”.
Maar wij gaan verder in de analyse. Inderdaad De Fabel neigt ertoe haar analyse te beperken tot enkele verschijnselen die elk op zich worden bekeken, buiten de historische en internationale context. Dat geldt voor de verschijnselen als het nationalisme, het reformisme van de sociaal-democratie en de tegenstelling tussen de “burger-politiek” en die van de “wereldwijde onderklasse”. Ondanks enkele toespelingen worden de diepe oorzaken van de immigratievloed in zijn huidige vorm met al de ‘zijdelingse’ effecten die deze veroorzaakt (ontwikkeling van racisme, opkomst van nationalisme en populistische partijen), de werkelijke redenen voor deze steeds grovere maatregelen en de steeds intensievere campagnes die de regeringen lanceren nergens aangetoond. Voor ons zijn deze gebeurtenissen het onvermijdelijk product van de steeds duidelijkere verrotting van het wereldkapitalisme. Geconfronteerd met de uitbreiding van de chaos in de richting van het oude geïndustrialiseerde Europa doet de bourgeoisie wanhopige pogingen om de ‘invasie’ van vluchtelingen in te dijken door steeds meer beperkende maatregelen te nemen. Toch kan geen enkele anti-immigratiewet de verwoestende doodscrisis van dit systeem oplossen. Bijgevolg is de vlucht naar de centrale landen het enige alternatief dat zich aan deze geterroriseerde bevolkingen opdringt. Liever dan ter plekke te creperen nemen ze het risico onderweg om te komen, zoals de duizenden bootvluchtelingen, de honderden die aanspoelen op de Spaanse stranden en al de anderen die verstikken in containers. Dit kader is cruciaal omdat het mogelijk maakt om aan het daglicht te brengen dat er binnen het kapitalisme geen enkele blijvende en fundamentele oplossing voor deze problemen bestaat, juist omdat die direct verbonden zijn met het wezen zelf van het kapitalisme, in het bijzonder met zijn periode van verval en ontbinding. Door het probleem in zijn algemene historische context te plaatsen wordt het duidelijk dat van de bourgeoisie ‘vrije migratie’ en ‘stopzetting van de uitwijzingen’ te eisen, binnen een kapitalisme in volle ontbinding, zoals onder andere De Fabel doet, net zo idealistisch, utopisch en ontwapenend is als de actie van de pacifisten die het kapitalisme oproepen de oorlog te beëindigen en een ‘redelijke’ oplossing te vinden, terwijl de tendens naar veralgemening van de conflicten van ieder tegen allen inherent is aan een kapitalisme dat steeds dieper wegzakt in een bloedige barbarij.
Dat standpunt is niet alleen ongepast maar voert ook rechtstreeks naar een praktijk waarbij men zich laat meeslepen in de burgerlijke campagnes. En die wilde De Fabel nu juist bestrijden. Want wat betekent de eis van “een vrije migratie” voor De Fabel nu concreet? Het antwoord daarop vinden we even verder in dezelfde krant in een terzijde over migratiebeheersing: “Deze veranderingen dwingen radicaal-linkse activisten om hun ideeën bij te stellen en scherper te formuleren. Vechten voor gelijke rechten moet daarbij centraal blijven staan” (De Fabel, nr. 63, p. 7). De in theorie zo radicale taal mondt dus in praktijk uit in het perspectief van de verdediging van ‘democratische rechten’. En waaraan beantwoordt de tamtam over ‘democratische rechten’? Het geheel van de bourgeoisie, van rechts tot links, werkt samen om de helse spiraal van het kapitalisme met alle middelen voor de arbeiders te verbergen, de enige klasse die een alternatief aan de mensheid te bieden heeft. Om dee werkelijkheid te verbergen achter een ideologische mist bemachtigt zij zich van deze vernederende verschijnselen als de clandestiene immigratie, de mensen zonder papieren of de vluchtelingen, om andermaal haar campagne van de verdediging en verheerlijking van de democratie te versterken. Zo wordt iedere reflectie over deze fundamentele vraagstukken van het klassenterrein afgevoerd om ze op te sluiten in een steriel debat over ‘democratische rechten’. Van ultralinks tot extreem rechts brengen alle fracties van de bourgeoisie verschillende standpunten naar voren: van de “verdediging van de eigen zwaksten tegen die van buiten”, via “het opzijzetten van onze preoccupatie met gelijkheid”, tot aan “algehele regulering” en “open grenzen”. In werkelijkheid dienen al die stellingnamen er toe om het discussieterrein te beperken tot schermutselingen op legaal vlak, op het terrein van ‘democratische rechten’ binnen het kapitalisme, van ‘wat binnen het burgerlijk kader mogelijk is’. Dat is waaraan het standpunt van De Fabel, waarvan we de goede bedoeling geenszins in twijfel trekken, in de praktijk meewerkt.
Die campagne maakt het de bourgeoisie mogelijk om de kanker te verbergen die de fundamenten van haar systeem wegvreet en die de mensheid steeds verder in de barbarij drijft; zo kan de repressie worden opgevoerd achter een democratisch dekmantel, en wordt vooral het bewustzijn van de arbeidersklasse over haar klasseieenheid en over de noodzakelijke internationale solidariteit in de strijd ondermijnd. De arbeiders in Europa worden opgeroepen om zich achter ‘harde’ maatregelen of achter een ‘voorzichtiger’, meer ‘democratische’ benadering te scharen: in beide gevallen zitten ze in de val. Door de illusie te wekken dat de arbeiders in de geïndustrialiseerde landen nog iets te redden, iets te verdedigen hebben tegen al die armoedzaaiers die uit het oosten en van elders komen, probeert de bourgeoisie de arbeidersklasse te verdelen en verschillende delen tegen elkaar op te zetten door haar de democratische staat te doen steunen en haar te laten meewerken aan de verdediging van het nationale kapitaal. Heel dat betoog is er op gericht te doen vergeten dat de situatie van de immigranten deel uitmaakt van het bestaan zelf van de arbeidersklasse, van de ellende van haar eigen conditie als uitgebuite klasse.
Hoe kon De Fabel ten prooi vallen aan die manoeuvre? Ondanks enkele opmerkingen van principiële aard over de “wereldwijde onderklasse die geen gemeenschappelijke belangen heeft met de machthebbers” verbindt het artikel in De Fabel het probleem van de immigratie aan het vraagstuk van het nationalisme op zich, alsof deze kwestie op zichzelf zou kunnen worden opgelost, alsof “de activisten van radicaal-links” het nationalisme inzake de immigratie zouden kunnen tegengaan met de eis van ‘vrije migratie’, los van de algemene toestand van het kapitalisme in verval, van de krachtsverhouding tussen de klassen, van de manoeuvres van de heersende klasse en van de strijd van de uitgebuite klasse. De gevolgen van een dergelijke idealistische benadering kunnen slechts catastrofaal zijn: ondanks het naar voren brengen van juiste, grote beginselen draaien de praktische oriëntaties van De Fabel uit op een steun aan de democratische campagnes van de bourgeoisie. Over het vraagstuk van het anti-nationalisme benadrukten we al eerder (Internationalisme, nr. 274, mei 2001) dat De Fabel zich in beginsel tegen nationalisme keerde maar in werkelijkheid, tegenover bijvoorbeeld de staat Israël, deze schone beginselen vergat om de Hebreeuwse staat te steunen in naam van “het recht van Joden op een eigen natie”. Omdat zij de kwestie van de immigratie niet integreert in een globale analyse van het kapitalistische systeem en de aanwezige sociale krachten komt De Fabel er andermaal toe ‘in de praktijk’ te verdedigen wat zij ‘in theorie’ energiek verwerpt: van bestrijdster van het systeem in theorie wordt zij in de praktijk tot ofzanger van de burgerlijke democratie!
In de laatste week van januari brak er een staking uit van 8000 arbeiders in de Land Rover fabrieken in Solihull. Het was de eerste strijd sinds zestien jaar in dit bedrijf. Hij werd een week eerder voorafgegaan door de vorming van een massaal stakingspiket van 900 arbeiders, waaronder leden van de vakbonden TGWU, GMB en Amicus. Dezelfde week werd een tweedaagse staking opgevolgd door meer dan 100.000 arbeiders uit de openbare diensten, de eerste staking sedert 17 jaar. Maar de vakbond PCS had op het laatste nippertje de stakingsoproep voor de omvangrijkste sector (Arbeid en Pensioenen) geannuleerd, en alleen het kantoorpersoneel van de kleinere ministeries tot staking opgeroepen. Nog daarvoor was er in deze sector een wilde staking in reactie op een plan om het DWP (Department of Work and Pensions) te ‘hervormen’ dat door de arbeiders wel verworpen moest worden.
In de afgelopen maanden waren er, alleen al in Groot-Brittannië, de volgende strijdbewegingen: 'onofficiële' stakingen bij de post in november en december, staking van 2000 scheepsbouwers van de Humberside in september om de strijd te steunen van de uitzend-arbeiders in het bedrijf; staking van de ambtenaren van het Ministerie van Arbeid en Pensioenen; wilde staking van het personeel van British Airways op de luchthaven van Heathrow. Het heroplaaien van de strijdwil is een internationaal verschijnsel, waarvan de voorafgaande stakingen en betogingen in Frankrijk en in Oostenrijk in het voorjaar van 2003 tegen de aanvallen op de pensioenen deel uitmaken.
De woede van de arbeiders wordt gewekt door talrijke en gelijktijdige aanvallen die ze overal te verduren krijgen. Het kantoorpersoneel van de openbare diensten hebben voorstellen voor loonsverhoging gekregen gaande van 0,5 tot 2,8% naargelang de sector, maar altijd te verwaarlozen vergeleken met de stijgende levenskosten. De bedienden bij Land Rover hebben een aanbod verworpen van 6% meer loon over twee jaar gespreid (of minder dan 3% per jaar). Vakbonden en directies van bedrijven hebben tot nog toe smerige akkoorden tegen de arbeiders gesloten, maar het antwoord van de arbeidersklasse op die verschillende aanvallen duidt op een veranderde houding, een rijping die zich in de klasse heeft doorgezet. Dit is deels het gevolg van het feit dat, na dertig jaar open economische crisis, de beloftes over het einde van de tunnel niets opgeleverd hebben, en er geen vooruitzicht bestaat op de mogelijkheid van een heropleving in de toekomst. Maar het belangrijkste is de aard van de aanvallen, die weinig ruimte laten voor illusies over het kapitalisme. De ontmanteling van de 'sociale schokdempers' van de welvaartstaat, tegelijk met de verscherping van de uitbuiting in de fabrieken, kantoren, hospitalen enzovoort en de toename van de massale werkloosheid (bijna vijf miljoen werklozen in Duitsland, of 1% van de arbeidsbevolking, een peil van ontslagen in de Verenigde Staten zoals in geen decennia gezien is, verlies van 800.000 banen in de Britse industrie sinds 1997, enzovoort) plaatsen de arbeidersklasse voor de sinistere realiteit van het kapitalisme: ofwel zijn krachten uitputten om meerwaarde te produceren, ofwel wegkwijnen in ellende. Het verlies aan vertrouwen in het vermogen van het kapitalisme om een perspectief te bieden voedt de groeiende strijdwil die we momenteel zien.
De IKS heeft de huidige situatie beschreven als een keerpunt in de klassenstrijd, waarin we de ontwikkeling zien van de voorwaarden waaronder het proletariaat in staat zal zijn klasse-identiteit terug te vinden en te versterken, het gevoel om tot één en dezelfde klasse te horen die overal dezelfde belangen te verdedigen heeft. Dat is de basis van elke klassensolidariteit en op deze basis zal in de toekomst de strijd naar een hoger niveau worden opgeheven door de uitbreiding en eenmaking ervan. Die vereenzelviging met de klasse moet zich ontplooien tegenover de ideologische campagnes over het einde van de klassenstrijd, over de mogelijkheid van een ‘alternatieve wereld’ binnen het kapitalisme, en ook tegenover de inspanningen van de bourgeoisie, in het bijzonder door de vakbonden, om de arbeiders te verdelen. De staking in de overheidsdiensten is een duidelijk voorbeeld van die noodzaak. Om te beginnen verdeelt de staat de arbeiders per dienst door lichte verschillen in de loonschaal, en in het toekennen van loonsverhogingen. De reële verschillen zijn echter klein omdat de meeste arbeiders minder dan £15.000 per jaar verdienen en er daaronder enkele duizenden zijn die niet eens £10.000 verdienen. Dat gaf de vakbond PCS, zogenaamd ‘onvermurwbaar’, onder leiding van Mark Serwotka, de kans om de stakingsoproep in de meeste diensten in te trekken nadat een kleine verandering aangebracht was in de voorstellen van de directie.
Er zijn talloze andere voorbeelden van dat soort verdeling van de arbeidersklasse: de opsplitsing in talrijke spoorwegmaatschappijen, tussen verschillende soorten jobs en ook tussen verschillende vakbonden. In de Londense scholen werden de loontrekkers die met dezelfde werkgever overhoop lagen over woonkostenvergoedingen in de hoofdstad door de vakbonden opgeroepen de stakingspiketten van andere vakbonden te doorbreken. En zo gaat het niet alleen bij kleine conflicten en stakingen in Groot-Brittannië, want ook de enorme mobilisatie tegen de aanval op de pensioenen in Frankrijk van voorjaar 2003 had af te rekenen met dezelfde tactieken. In de eerste plaats werd de aanval massaal op de onderwijssector gericht, daarna werd een deel van de aanval specifiek gericht op een minderheid van de onderwijswerkers (psychologen, raadgevers en andere specialisten) teneinde verdelingen te scheppen in deze sector van de arbeidersklasse. De vakbonden hebben dat sabotagewerk voortgezet door een deel van de arbeidersklasse buiten de strijd te houden en het andere deel op te roepen er zich helemaal voor in te zetten. En tenslotte hebben ze aan het einde opgeroepen tot een algemene staking, toen de beweging totaal was uitgeput. “We bevinden ons vandaag dus in een klassiek schema van de klassenstrijd: de regering slaat toe, de vakbonden verzetten zich en roepen eerst op tot syndicale eenheid om de arbeiders massaal, onder hun controle, achter zich aan te trekken. Dan opent de regering onderhandelingen en de vakbonden stellen zich verdeeld op om beter verdeeldheid en desoriëntatie te zaaien in de rangen van de arbeiders. Deze methode, die de vakbondsverdeeldheid uitspeelt tegen de opkomende klassenstrijd, is de meest beproefde methode van de bourgeoisie om de inkadering door de vakbonden globaal te behouden, en het verlies van geloofwaardigheid zoveel mogelijk te concentreren op het ene of het andere vakbondsapparaat dat vooraf werd aangewezen. Dat betekent ook dat de vakbonden opnieuw de vuurproef moeten ondergaan en dt de onvermijdelijke ontwikkeling van de toekomstige gevechten de arbeidersklasse opnieuw voor het probleem zal stellen hoe de confrontatie met haar vijanden aan te gaan, om haar klassenbelangen en de behoeften van haar strijd te doen gelden” (1).
De tactiek om de arbeiders te verdelen, is niet nieuw voor de vakbonden. Ze doen dat op doeltreffende wijze in dienst van de bourgeoisie sinds ze aan het begin van de twintigste eeuw in de staat geïntegreerd werden. Vandaag moeten de arbeiders hun klassenkarakter terugvinden, tegen het idee dat ze zichzelf zouden moeten zien als lid van deze of gene vakbond, als werknemer van de DWP (het Ministerie van Arbeid en Pensioenen) of van een andere tak van de openbare diensten, zoals de leraren of de technici, in plaats van zich eerst en vooral te beschouwen als leden van de arbeidersklasse met gezamenlijke belangen.
In de huidige omstandigheden mag men niet verwachten dat de strijd zich spontaan zal losmaken van de vakbonden. We verwachten van de arbeiders niet dat ze al in staat zullen zijn de vakstrikken te ontlopen die de heersende klasse voor hen uitzet; velen onder hen zullen zich laten provoceren. Wat van belang is, is dat al die tactieken die gepland worden door de heersende klasse (regering, bazen en vakbonden) om de arbeiders te provoceren en te verdelen vandaag de ontwikkeling van een toenemende strijdwil niet kunnen verhinderen. Die trage ontwikkeling van de arbeidersstrijd draagt het potentieel in zich van een versterking van de klassenkarakter, wat een voorwaarde ervoor is dat de arbeidersklasse de lessen uit alle strijdervaringen uit de periode van 1968 tot 1989 weer gaat opnemen.
Naar een artikel in World Revolution, krant in Groot-Brittannië van de IKS, nr. 271, februari 2004.
(1) Uit: Klassenstrijd in Frankrijk, voorjaar 2003: De massieve aanvallen van het kapitaal vereisen een massaal antwoord van de arbeidersklasse, in Internationale Revue, (Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave), nr. 114, 3e kwartaal 2003.
Binnen de strijd van de arbeidersklasse bestaat de bijzondere rol van de revolutionairen niet alleen in het benadrukken van de noodzaak van de strijd, van het belang om die tegenover de aanvallen van het kapitalisme te veralgemenen en te radicaliseren, maar ook in het aantonen hoe het een voorbereiding vormt op de algemene confrontatie met dit systeem met als doel de omverwerping ervan en de oprichting, op zijn ruïnes, van een nieuwe maatschappij: het kommunisme. "Het kommunisme is dood" zeggen ons de al dan niet bewuste en officiële woordvoeders van de kapitalistische ideologie wanneer de revolutionairen dat perspectief voor de mensheid ter sprake brengen. "Het kommunisme is dood" herhalen triest vele arbeiders die gevangen blijven in de grootse campagne die volgde op de val van de Berlijnse muur en de ineenstorting van het stalinisme. Wij hebben in onze pers de leugen gehekeld die door alle krachten van het kapitaal, van extreem-rechts tot ultra-links, overeind werd gehouden. In die leugen wordt het kommunisme op één hoop gegooid met het stalinisme, zijn ergste doodgraver. Wij hebben zelfs een volledige brochure aan het onderwerp gewijd (De ineenstorting van het stalinisme). Met het opnieuw publiceren van het eerste deel van een serie artikelen die werd geschreven in de jaren 1970 willen wij aantonen waarom het kommunisme geen droom is van enkele oude dinosaurussen die zich vastklampen aan het idee van de klassenstrijd (die ook dood en begraven zou zijn) en waarom het niet alleen een noodzaak is maar ook reële mogelijkheid. We zullen met andere woorden zien wie er gelijk hebben, de revolutionairen of degenen die beweren dat ze zich hebben aangepast aan de nieuwe omstandigheden die sinds de ineenstorting van het stalinistische blok bestaan en die zogenaamd de definitieve overwinning van het kapitalisme zou hebben gebracht.
Het idee van een samenleving waarin geen armoede heerst of onderdrukking, sociale ongelijkheid noch privé-eigendom, van een samenleving die gegrondvest is op solidariteit, waarin "de ene mens" niet langer "een wolf voor de ander zou zijn" en waarin "de vrije ontplooiing van de enkeling de voorwaarde zou vormen voor de vrije ontplooiing van allen", is niet nieuw. We kunnen het in de oudheid al in allerlei vormen aantreffen vanaf de geschriften van de Griekse wijsgeer Plato (die overigens de slavernij verdedigde!) tot aan het denken van de eerste christenen. We vinden het terug in de Middeleeuwen, vooral in de chiliastische bewegingen en bij de Duitse monnik Thomas Münzer, een van de leiders van de boerenoorlog.
Toch komt het kommunisme pas tot ware bloei met het verschijnen in de maatschappij van een nieuwe klasse, die voor het eerst de mogelijkheid biedt om deze oude droom van de mensheid in werkelijkheid om te zetten: het proletariaat. En het is juist binnen de burgerlijke revoluties van de zeventiende eeuw in Engeland en aan het einde van de achttiende eeuw in Frankrijk dat we politieke stromingen zien opkomen die zich min of meer uitdrukkelijk op een dergelijk plan beroepen. Terwijl het proletariaat in die landen nog in de wieg ligt, krijgt het al een georganiseerde uitdrukking voor de verdediging van zijn historische belangen (met bijvoorbeeld de Egaux (gelijken) in Frankrijk). Maar het is in het midden van de negentiende eeuw, met de ontwikkeling en de concentratie van de arbeidersklasse die het verschijnen van de grote industrie begeleidt, dat de doelen en middelen van het kommunisme worden verduidelijkt. Het breekt met de utopieën uit het verleden (waarvan de vruchtbaarste ongetwijfeld die van Fourier, Saint-Simon en Owen waren) en begint zich te ontdoen van de sectaire en samenzweerderspraktijken waaraan Blanqui en zijn aanhangers zo verknocht waren net als van de religieuze inslag waaraan een overigens zo scherpzinnige kommunist als Weitling nog vasthield. Met het Manifest van de Kommunistische Partij van 1848 verkrijgt het zijn eerste wetenschappelijke en nauwgezette verwoording. Het is een document dat de grondslag legt voor heel de verdere ontwikkeling van de proletarische beweging. In deze tekst wordt het kommunisme niet voorgesteld als de uitvinding van de één of andere helderziende die vervolgens enkel in praktijk behoeft te worden gebracht, maar als de enige maatschappij die de kapitalistische maatschappij kan opvolgen en de dodelijke tegenstellingen ervan kan overstijgen. Het meest wezenlijke idee van deze tekst bestaat er uit dat het kapitalisme, net als alle maatschappijvormen die eraan voorafgingen, niet onsterfelijk is. Wanneer het een vooruitstrevende stap betekende in de ontwikkeling van de mensheid, vooral door de wereld te verenigen met de vorming van de wereldmarkt, draagt het onoverwinnelijke tegenspraken in zich die het in steeds gewelddadiger uitbarstingen doen afglijden en het uiteindelijk te gronde zullen richten. Door de ontwikkeling van reusachtige materiële productiekrachten mogelijk te maken waaronder op de eerste plaats de arbeidersklasse schept het de voorwaarden om te worden voorbijgestreefd door een maatschappij die deze overvloed als uitgangspunt kan nemen en waarvan de hoofdrolspeler dezelfde arbeidersklasse is die onderaan de sociale ladder staat en die zichzelf alleen kan bevrijden door heel de mensheid te bevrijden.
Als het Kommunistische manifest, zoals Marx en Engels, de schrijvers ervan, het later toegaven, zich vergiste door de indruk te wekken dat het kapitalisme al over het hoogtepunt van zijn ontwikkeling heen was en de kommunistische revolutie elk ogenblik kon uitbreken, dan werd heel de richting die ermee werd ingeslagen vervolgens ruimschoots bevestigd en met name het idee dat het kapitalisme niet kan ontsnappen aan steeds gewelddadiger economische crises.
Momenteel krijgt de maatschappij andermaal de waanzin opgelegd van een economische crisis die kenmerkend is voor het kapitalisme: massa's van tientallen en honderden miljoenen mensen worden in de ergste ellende gestort niet omdat er onvoldoende geproduceerd wordt, maar omdat er... teveel wordt geproduceerd. Maar deze crisis is van een ander soort dan die waarnaar in het Manifest wordt verwezen. De crises uit de vorige eeuw vonden plaats in een periode van volle uitbreiding van het kapitalisme en ze vonden snel een ‘oplossing’ door opruiming van de minst winstgevende sectoren van de economie en door de verovering van nieuwe markten. In zekere zin vormden zij de hartslag van een organisme in volle gezondheid. Sinds de Eerste Wereldoorlog is het kapitalisme daarentegen in zijn fase van historisch verval terechtgekomen, van permanente crisis. Sindsdien bestaat er geen werkelijke oplossing meer voor de crisis. Het systeem kan alleen overleven door een helse spiraal waarin de fasen van acute crisis, oorlog, wederopbouw en nieuwe crisis elkaar opvolgen, fasen die we niet meer kunnen vergelijken met een polsslag maar alleen met het gereutel van zijn doodsstrijd. Zoals de Kommunistische Internationale het in 1919 aankondigde, was het tijdperk van imperialistische oorlogen en van revoluties geopend, het kommunisme stond op de dagorde. Sindsdien hebben de opeenvolgende stuiptrekkingen die de mensheid moest ondergaan enkel steeds meer de dringendheid bevestigd van het overstijgen van de kapitalistische productiewijze. Het is een geweldige rem op de ontwikkeling geworden. Na de Eerste Wereldoorlog vormde de grote crisis van 1929 een volgend spectaculair voorbeeld van het bankroet van het kapitalisme en in de holocaust van de Tweede Wereldoorlog erna werden de grenzen van de afgrijselijkheid, waarvan men dacht dat die al tijdens de eerste imperialistische wereldslachting waren bereikt, nog verder opgeschoven. Sinds het kapitalisme de periode van zijn verval binnentrad heeft de mensheid het overleven van dit systeem betaald met al meer dan honderd miljoen uitgemoorden. Daarbij zijn nog niet eens de gruwelijke verliezen geteld van de hongersnoden, de ondervoeding en het geheel van de ellende waarin het meerdere miljarden mensen heeft gestort, terwijl het zich tegelijkertijd overgeeft aan een onvoorstelbare verspilling van rijkdom en productiekrachten.
De huidige crisis is dus niet de eerste uiting van het bankroet van het kapitalisme of van de noodzaak om het door het kommunisme te vervangen. Op velerlei gebied verschijnen steeds opnieuw de innerlijke tegenspraken aan de oppervlakte die in het verleden al tot uitbarsting kwamen. Naarmate de kloof tussen enerzijds de enorme mogelijkheden die de maatschappij biedt om de menselijke behoeften volledig te bevredigen en anderzijds het catastrofale gebruik dat daarvan wordt gemaakt nog veel verder groeit, wordt ook de dwingende noodzaak van de oprichting van een andere maatschappij nu nog veel meer dan in het verleden voelbaar.
Deze nieuwe maatschappij moet in staat zijn de innerlijke tegenspraken waaronder de huidige maatschappij gebukt gaat te boven te komen: alleen op die manier zal zij geen utopisch bouwwerk van de geest zijn maar een duidelijk omschreven objectieve noodzaak. De kenmerken ervan kunnen dan ook worden verwoord als de positieve opgaven ten opzichte van de negatieve, wurgende uitwerking van de wetten van de kapitalistische maatschappij.
De diepere oorzaken van het kwaad dat het kapitalistische systeem aantast bestaat uit het feit dat het doel van de productie niet bestaat uit de bevrediging van de menselijke behoeften maar uit de accumulatie van kapitaal, dat het geen gebruikswaarden maar ruilwaarden produceert, dat de private toe-eigening van de productiemiddelen botst op het steeds meer sociaal karakter ervan. Met andere woorden, het kapitalisme valt uiteen omdat hij is gebaseerd op uitbuiting van de loonarbeid en omdat de meerwaarde die door deze uitbuiting wordt voortgebracht niet meer gerealiseerd kan worden, dat wil zeggen geruild kan worden tegen goederen die kunnen worden opgenomen in een uitgebreide reproductiecyclus van het kapitaal.
De economische karaktertrekken van het kommunisme zijn daarmee de volgende:
Tegenover deze beschrijving wordt vaak ingeworpen: “Waarom is een dergelijke maatschappij, die alle kenmerken heeft van een ideale maatschappij die het meest geëigend is voor de menselijke ontwikkeling, niet al veel eerder verschenen?” Met andere woorden: waarom zou een dergelijke maatschappij momenteel mogelijk zijn, terwijl die in het verleden nooit verwezenlijkt kon worden? Op zulke vragen antwoorden de anarchisten, waarvan de benaderingswijze, afgezien van het genie, op dat van de utopisten lijkt, gewoonlijk: “In feite was het kommunisme altijd mogelijk, het is geen probleem van objectieve, materiële omstandigheden, maar van de menselijke wil”. Wat ze verder nergens uitleggen is waarom die wil zich niet eerder heeft gemanifesteerd, of waardoor hij niet algemeen werd of werd verwezenlijkt toen hij zich bij minderheidsstromingen manifesteerde. Het marxisme geeft daarentegen een serieus antwoord op deze vraag. Het legt uit dat een van de wezenlijke kenmerken van de ontwikkeling van de mensheid bestaat uit de ontwikkeling van de productiekrachten, met andere worden van de productiviteit van de menselijke arbeid. Aan iedere ontwikkelingstrap van deze productiekrachten beantwoordde een gegeven productieverhouding, dat wil zeggen de betrekkingen tussen de mensen in de productie-activiteit van goederen die bestemd zijn voor hun behoeftebevrediging. In de primitieve maatschappijen is de arbeidsproductiviteit dermate zwak dat hij nauwelijks kan voorzien in de bevrediging van de meest elementaire fysiologische behoeften van de leden van de gemeenschap. Daardoor is uitbuiting en economische ongelijkheid onmogelijk in de zin dat wanneer sommige enkelingen zich meer goederen toe-eigenen of meer consumeren dan de anderen, de rest niet in staat is om te overleven. De uitbuiting, meestal in de vorm van slavernij van leden van gemeenschappen die zijn overwonnen in territoriale conflicten, kan pas ontstaan wanneer in grote lijnen de gemiddelde productie van een mens het fysiologisch minimum overschrijdt. Maar tussen de bevrediging van dit minimum en een volledige bevrediging van de materiële en vervolgens ook geestelijke behoeften van de mensen bestaat er een ontwikkelingsruimte van de arbeidsproductiviteit (dat wil zeggen van de beheersing van de natuur) die historisch nu juist de ondergang van het oorspronkelijk kommunisme scheidt van de mogelijkheid van het hogere kommunisme. In dezelfde zin is het niet omdat de mens ‘van nature’ goed is dat hij zijn soortgenoten in het primitieve kommunisme niet uitbuitte, evenzeer is het niet omdat hij ‘slecht’ is geworden dat hij dat sindsdien en tot op de dag van vandaag heeft gedaan. De uitbuiting van de ene mens door de andere, het bestaan van economische privileges, werd mogelijk omdat de gemiddelde menselijke productie boven het fysiologische minimum uitsteeg en noodzakelijk omdat deze de behoeften van alle leden van de maatschappij nog niet volledig kon bevredigen.
Zolang dat nog niet het geval was, was ook het kommunisme onmogelijk, hoe vervelend de anarchisten dat ook vinden. Maar juist die omstandigheid werd door het kapitalisme grondig gewijzigd. Door de geweldige vooruitgang van de arbeidersproductiviteit die mogelijk werd door het systematisch toepassen van wetenschappelijke uitvindingen, door de algemene toepassing van de geassocieerde arbeid en door gebruik te maken van de natuurlijke en menselijke rijkdommen van de hele wereld, maar natuurlijk ook ten koste van het op gang brengen van een tot dan toe ongekende uitbuiting, werden eindelijk de grondslagen gelegd voor het kommunisme. Door meester over de natuur te worden schiep het de omstandigheden waarin de mens zijn eigen meester kan worden.
En juist dat laat de crisis van het kapitalisme andermaal zien. Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid stort een maatschappij het overgrote deel van zijn leden in de armoede, niet omdat hij niet genoeg produceert, maar omdat hij teveel produceert in verhouding tot de wetten waardoor het wordt beheerst.
Voorafgaand aan het kapitalisme kende de mensheid crises maar nooit overproductie-crises. Momenteel komt deze aangeboren afwijking met ongekende kracht aan de oppervlakte: de onverbiddelijke groei van de werkloosheid, de groeiende onder-benutting van het geheel van de productiekrachten, de omvangrijke vernietigingen van die productiekrachten in de steeds bloediger en omvangrijker oorlogen. Ze laten zien dat de werkelijke utopisten degenen zijn die nog altijd proberen dit systeem te hervormen in de richting van een betere bevrediging van de menselijke behoeften, zonder het geheel en al onderste boven te keren.
Het geheel van de economische, politieke en militaire gebeurtenissen sinds meer dan dertig jaar getuigen van het heit dat de mensheid, als hij blijft overgeleverd aan de wetten van het kapitalisme, recht afstevent op steeds meer barbarij, op een versnelde ontbinding die de gruwel en de chaos van de wereldoorlogen van de twintigste eeuw overstijgen. Wanneer de ongelooflijke vernietigingskracht van de voorbije imperialistische conflicten liet zien dat de mens voldoende meester over de natuur was om de kommunistische maatschappij te vestigen, dan heeft deze heerschappij over de natuur, die sindsdien nog verder versterkt werd, hem momenteel in staat gesteld om de mensheid te vernietigen. Het is dus niet alleen om het ontluiken van de menselijke soort de verzekeren dat het kommunisme momenteel noodzakelijk is, maar ook eenvoudigweg om het overleven van de menselijke soort mogelijk te maken.
In het volgende deel van dit artikel gaan we nader in op de verschillende tegenwerpingen die vaak naar voren worden gebracht tegen het perspectief van het kommunisme en met name de bewering dat de mensheid ‘van nature’ niet in staat zou om een dergelijke maatschappij te verwezenlijken.
Eind 2003 lanceerde de bourgeoisie in Frankrijk een brede ideologische campagne rond het al dan niet mogen dragen van een sluier of hoofddoek en andere opzichtige religieuze uitingen op scholen en in openbare ambten en functies. Dit onderwerp is vervolgens in andere Europese staten meteen overgenomen als welkome aanvulling op de algemene campagne van de bourgeoisie tegen extremisme, terrorisme, vandalisme, zinloos geweld en onveiligheid, en voor een meer actieve deelname van alle bevolkingslagen aan de ‘democratie’ en het ontwikkelen van meer burgerschapszin ter versterking van de kapitalistische staat die ons allen zou beschermen. De campagne is er vooral op gericht een complete Babylonische spraakverwarring te stichten, waarin raciale, culturele, godsdienstige geslachts- en sociale schijntegenstellingen zoveel mogelijk worden opgeklopt en met elkaar vermengd om de gemoederen flink te verhitten.
Arabieren komen tegenover Europeanen of Nederlanders te staan, culturele vrijheid en de pluriforme multi-culturele samenleving tegenover de noodzaak tot integratie van allochtonen en het voorkoming van getto-vorming, islam-fundamentalisme tegenover de waarden van het christendom en de verdediging van de scheiding van kerk en staat. In het beloofde land van het feminisme natuurlijk ook het ‘baas op eigen hoofd’ tegenover de strijd tegen de onderwerping van de vrouw. Een gediscrimineerde onderklasse van niettemin ‘profiterende’ allochtonen komt te taan tegenover ‘bevoordeelde’ arbeiders die weer zouden opdraaien voor de kosten van de sociale verzekeringen. Telkens zou er een absurde keuze moeten worden gemaakt tussen twee kwaden, waarbij iedereen wordt uitgenodigd zelf een ‘minste kwaad’ uit te kiezen.
Met al het gedoe over hoofddoekjes op school en de vele verschillende debatten, betogingen en protesten die daarover op gang kwamen, en met de wet over het dragen van herkenbare tekens van religieuze overtuiging heeft de Franse bourgeoisie een langdurige campagne opgestart om het bewustzijn van de arbeidersklasse diepgaand te vertroebelen. Rechts, links en extreem-rechts, iedereen zingt zijn couplet voor of tegen, een beetje voor of heel erg tegen, enzovoort. De media, de politici, de sociale en culturele verenigingen, of ze nu islamitisch, joods of christelijk zijn, allen dragen ze bij aan wat ze een ‘breed debat van alle burgers over het secularisme’ noemen. In weerwil van de kakofonie die in de ‘Franse samenleving’ daarover zou heersen gaan alle standpunten in feite in dezelfde richting: een zo groot mogelijke verwarring in de hoofden van de arbeiders zaaien om hen beter aan de burgerlijke staat te kunnen vastketenen en hen hun lot te doen aanvaarden (1).
Door dit vals debat probeert de bourgeoisie de andacht af te leiden van het failliet van het kapitalistisch systeem, van de toenemende ellende en de reeks aanvallen die ze aan het voorbereiden is. De bourgeoisie spoort de arbeiders dus aan als geïsoleerde individuen deel te nemen aan het debat. Zij worden uitgenodigd als ‘burgers’ na te denken, naast de kleinburgers en de bourgeois die hen uitbuiten. Allen gelijk in het debat!!! De arbeider wordt zo gescheiden van zijn klasse, verzopen in een massa en compleet blootgesteld aan de heersende ideologie.
Maar de hoofddoekaffaire is ook een nieuwe gelegenheid om breuken te ontwikkelen binnen de bevolking en vooral binnen het proletariaat. Het is opvallend dat het debat vooral olie op het vuur gegooid heeft en zo het racisme (zoals na de oprichting door de PS van SOS Racisme begin de jaren 1980), het seksisme en de verdeeldheid tussen de gemeenschappen op de spits gedreven heeft in hun meest kleinzielige aspecten. Het gaat er weer om de arbeiders tegen elkaar in competitie te plaatsen, niet alleen op basis van hun nationaliteit, maar ook van hun geloof. Het gaat erom een diep gevoel van verdeeldheid te zaaien binnen de arbeidersklasse op basis van de valse tegenstelling tussen Franse en geïmmigreerde arbeiders, waarbij die laatsten per definitie mogelijk ‘islamisten’ kunnen zijn. En binnen die groep duidt de bourgeoispropaganda aan de ene kant ‘slechte’ immigranten aan die betoogd hebben voor het onvoorwaardelijk dragen van de hoofddoek, en aan de andere ‘goede’ immigranten die onderworpen zijn aan de wetten van de ‘religieus neutrale republiek’. Ze vormt de ware solidariteit tussen de arbeiders, die nationaliteit en geloof overstijgt, om tot een solidariteit tussen hen die zich terugvinden in een ‘geloof’ in de burgerlijke staat als ultieme vrederechter en bewaarder van de sociale samenhang. Want achter heel dat debat over de verdediging van de neutraliteit gaat de kwestie schuil van de verdediging van de democratische staat. Citeren we de krant Libération van 29.01.2004 die duidelijk de zin van de campagne toont: “In onze vrijzinnige traditie is de staat de beschermer van de vrije uitoefening door elkeen van zijn bewustzijn, van de uitdrukking of de niet-uitdrukking ervan. Er moet ingegrepen worden wanneer die vrijheid bedreigd wordt.” De staat zou de enige waarborg zijn van de individuele vrijheden, in dit geval zou alleen de staat zich kunnen verzetten tegen de toenemende onderdrukking van individuen die het gevolg is van de opkomst van religieuze integrismen. Maar het is juist één van de objectieven van dit ‘debat’ een rookgordijn op te trekken rond de oorzaken van die opkomst van integrisme, om de arbeidersklasse ervan te weerhouden zich bewust te worden van het feit dat de ontbinding zelf van het kapitalistisch systeem daarvan aan de oorsprong ligt (2).
Zoals Marx meer dan 150 jaar geleden schreef: “De religieuze ellende is tegelijk zowel de uitdrukking van de werkelijke ellende, als het protest tegen de werkelijke ellende. De religie is de verzuchting van het gekwelde schepsel, het gemoed van een harteloze wereld,evenals zij de geest van geestloze toestanden is. Ze is het opium van het volk.” (3). Tegenover de cultus van de religie wil de bourgeoisie die van de neutrale staat stellen, het nec plus ultra van de bevrijding van de onderdrukten van de religie. Maar het is zeker niet door vertrouwen te stellen in de staat en zijn flikken dat de jonge meisjes die onderworpen worden aan de dictaten van de islamisten zullen kunnen ontsnappen aan de onderdrukking, evenmin als om het even welke proletariër. Het ligt trouwens geenszins in de bedoeling van de regering de cultussen af te schaffen, wel hen te versterken. Zo zien we hoe onder de hoede van de ‘vrijzinnige’ republikeinse staat, in naam van de ‘vrijheid’ en het ‘respect’ voor de cultussen, moskeeën en synagogen opbloeien. Daar blijkt zonder enige dubbelzinnigheid dat de doelstellingen van de democratische staat niet in tegenstelling staan tot die van de religies, maar dat ze elkaar aanvullen.
Ideologische onderdrukking, verplettering van denken en bewustzijn, allerlei vormen van uitbuiting van de individuen zijn het gewijde brood waarvan ze hun hosties maen. In de negentiende eeuw heeft de bourgeoisie, voorzover ze een progressieve klasse was, haar best gedaan om de Kerk te behouden als een kracht gescheiden van de burgerlijke staat, omdat die een belemmering vormde voor de ontwikkeling van de productiekrachten, wat leidde tot de wetten over scheiding van kerk en staat, waarbij die eerste wel achter de hand gehouden werd als ideologische kracht. Maar ook toen al stelden de revolutionairen de illusie aan de kaak als zou het anti-klerikalisme dat bloeide binnen de Franse republikeinse bourgeoisie op zich een kracht van bevrijding vertegenwoordigde. Rosa Luxemburg beschouwde dat als een misleidend element dat ontsproten was aan de burgerlijke ideologie zelf. In een artikel dat in januari 1902 gepubliceerd werd, schreef ze: “De socialisten zijn juist verplicht de Kerk, die antirepublikeinse en reactionaire macht, te bestrijden, niet om deel te nemen aan het burgerlijk anti-klerikalisme, maar om zich daarvan te ontdoen. De onophoudelijke guerrilla die sinds jaar en dag gevoerd wordt tegen het pastoordom is voor de Franse burgerlijke republikeinen een van de doeltreffendste middelen om de aandacht van de werkende klassen af te leiden van de sociale kwesties.” En ze voegde daaraan toe: “Het burgerlijk anti-klerikalisme leidt tot het verstevigen van de macht van de Kerk, net zoals het burgerlijk antimilitarisme, zoals dat opdook in de affaire Dreyfus, dat zich enkel verzette tegen de natuurlijke verschijnselen van het militarisme, van de corruptie van de Generale Staf, er enkel in geslaagd is die instelling uit te zuiveren en te versterken.” (4).
Met het verval van het kapitalisme en de intrede van het systeem in zijn fase van ontbinding, zijn die illusies over het anti-klerikalisme en de verdediging van de neutraliteit zonder meer misleidingen geworden die door de kapitalistische staat als ideologisch wapen gebruikt worden om de arbeidersklasse te verdelen en de arbeiders tegen elkaar op te zetten.
Tegenover de verrotting die heel de planeet in haar greep krijgt gaat het er niet om de zaak van de religie of die van de ‘vrijzinnige’ staat te verdedigen. Tegenover dat valse alternatief moeten we verdedigen dat alleen de proletarische revolutie een eind zal maken aan alle misleidingen, die, ‘vrijzinnig’ of ‘religieus’, alle het product zijn van de kapitalistische onderdrukking.
AM / 20-02-2004
(1) Deze doldrieste verdeel- en heerscampagne is vervolgens snel overgenomen door de bourgeoisieën van andere West-Europese landen, zoals België en Nederland. Na de aanslagen in Madrid van 11 maart worden, in het kader van het ‘anti-terrorisme’, de ideologische duimschroeven nog wat verder aangedraaid: de bourgeoisie probeert een atmosfeer van angst en repressie te creëren waarin alle immigranten uit ‘moslimlanden’ bij voorbaat van ‘islam-terrorisme’ worden verdacht, tenzij zij onvoorwaardelijk steun aan de burgerlijke staat betuigen.
(2) Zie Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 109, De heropkomst van het islamisme, symptoom van de ontbinding van, de kapitalistische sociale verhoudingen.
(3) Karl Marx, Bijdrage tot de kritiek op Hegel’s rechtsfilosofie, Inleiding, in Over godsdienst, staat en het joodse vraagstuk, Pegasus, Amsterdam 1975, p. 87 e.v.
(4) Rosa Luxemburg, Het socialisme in Frankrijk, Editions Belfond, p. 213-214.
Bijlage bij Wereldrevolutie, nr.103
Twintig miljard euro! Dat is het bedrag dat de bourgeoisie van de arbeiders wil afpersen. Daarmee wordt het voorbeeld gevolgd van de Franse en Duitse collega’s waartegen onze klassenbroeders en zusters ook al massaal in beweging kwamen. Terwijl steeds meer van ons werkloos worden zonder veel kans op een andere baan verdwijnt ook geleidelijk ons uitzicht op een “zorgeloze oude dag” of zelfs behoorlijke medische verzorging. De hele naoorlogse “welvaartsstaat” en de “sociale zekerheid” waarmee ze ons jarenlang paaiden, worden onderuit gehaald. Als de arbeiders na jarenlange “sociale vrede” met officieel 300.000 in Amsterdam waren dan was de demonstratie van 2 oktober 2004 zeker de grootste manifestatie in Nederland in dertien jaar. Overheersend was het gevoel van verbazing over de eigen enorme aantallen en over het nieuwe strijdvermogen dat daarmee werd blootgelegd. Een betere weerlegging van de jarenlang gevoerde campagnes over “het verdwijnen van de arbeidersklasse” was nauwelijks denkbaar. Verder sluit deze betoging, al was het nog schoorvoetend, ongetwijfeld ook aan bij de bewegingen in andere Europese landen, zoals Frankrijk en Duitsland. Waar staan we precies met dit begin van een keerpunt in de internationale klassenstrijd (1)?
De maatregelen zijn urgent voor de bourgeoisie want als de economische cijfers voor de Euro-zone toch al slechter zijn dan die van de Verenigde Staten, dan bevinden die van Nederland zich nog onder het gemiddelde van de Euro-zone. In 2003 kromp de economie zelfs met 0,9%. De werkloosheid steeg in één jaar met 153.000 en zal naar verwachting stijgen tot 758.000 in 2005. Deze rampzalige ontwikkeling was al ingeluid met inkrimpingen en ontslagen bij UWV, V&D, SP Aerospace, ING, Fortis, Laurus, Wehkamp, Philips, Rabo, Shell, NS-International, Akzo, Boskalis, DSM, RDM, Accordis, ABN-AMRO, OCE, KPN, Staalbankiers en Stork.
Een hoofddoel van de aanvallen wordt gevormd door pensioenen en vervroegde pensioenen, inclusief AOW, VUT en FLO, net als eerder al in bijvoorbeeld Frankrijk, Oostenrijk en Duitsland. Het wordt haast onmogelijk gemaakt om nog met werken te stoppen voor het 65ste levensjaar en ook die leeftijd staat ter discussie, en wie niet meer kan heeft pech. Voorwaarden, duur en omvang van uitkeringen, alles ligt onder vuur voor ouderen, werklozen, zieken en invaliden, kortom voor iedereen die niet direct in de productie staat.
Het is duidelijk dat de aanvallen niet stoppen voor de poorten van bedrijven en kantoren. In navolging van Duitsland wordt er geprobeerd om de werkweek zonder looncompensatie weer tot veertig uur en meer te verlengen en de druk om allerlei vormen van flexibiliteit te aanvaarden neemt toe. De regering zet in op 0% nominale loonsverhoging. Het systeem van bindende collectieve arbeidsovereenkomsten is op de helling gezet zodat de aanvallen beter op maat kunnen worden uitgevoerd en de arbeiders individueel beter onder druk kunnen worden gezet.
Binnen de arbeidersklasse nam de ongerustheid dan ook steeds verder toe en het werd voor de vakbonden steeds moeilijker om de arbeiders geïsoleerd van elkaar naar de slachtbank te leiden.
Het zegt genoeg dat alle betrokken partijen, regering zowel als oppositie, werkgeversorganisaties zowel als vakbonden, vooraf duidelijk te kennen gaven dat ze het met z’n allen eens waren dat er grof in de sociale uitgaven moest worden gesneden en dat wie niet direct kon worden uitgebuit naar een minimum moest en de rest harder moest werken voor minder geld. Het enthousiasme van de vakbeweging om uit naam van de arbeidersklasse “offers” te brengen op het altaar van het nationale belang was er niet minderom geworden dan onder Paars en in het najaarsoverleg van 2003 kwamen minister van financiën Gerrit Zalm en FNV-baas Lodewijk de Waal dan ook wonderwel met elkaar overeen.
Maar in februari en maart waren werkonderbrekingen bij enkele scheepswerven in het noorden en bij DSM-Geleen al een teken dat de sfeer veranderde en in juni stemden 400.000 FNV-leden voor actie tegen de kabinetsplannen. Het werd tijd voor een andere taakverdeling. Het “gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen” voor de maatregelen zoals onder Paars maakte plaats voor een openlijk “Ieder voor zich en God voor ons allen” van de regering. Die sprak dan ook van “meer eigen verantwoordelijkheid”, wat vooral betekende dat de staat verantwoordelijkheid voor de armoede afwijst en dat wie niet direct kan worden uitgebuit aan zijn lot wordt overgelaten.
Hoewel het vakbondslidmaatschap gering is en de vakbeweging te kampen heeft met een “oude mannen-imago” staat de vakbondsideologie traditioneel sterk. De vakbonden gingen zichzelf weer de rol van “verdedigers van arbeidersbelangen” aanmeten. De regering van haar kant nam onmiddellijk de vereiste uitdagende houding aan om de arbeidersklasse te provoceren voordat de strijdbaarheid tot ontwikkeling kwam en zo verleende ze de vakbeweging tegelijkertijd de nodige geloofwaardigheid. Al tijdens het “mislukte” voorjaarsoverleg van 2004 begonnen de vakbonden, in koor met de werkgevers, d van de ministers aan te klagen waarmee die op een “zinloze confrontatie” aanstuurden.
In de miljoenennota van 21 September 2004 kondigt de regering vervolgens ongekende aanvallen aan op de arbeids- en levensomstandigheden, veel omvangrijker zelfs dan die van de drie achtereenvolgende kabinetten Lubbers (1982-1994), maar waarin voor de vakbeweging, die zich in beginsel al akkoord had verklaard, niet veel nieuws kan hebben gestaan. Het hele bezuinigingspakket werd met brede parlementaire steun in ijltempo door de Tweede Kamer gejaagd. Dankzij deze overvaltechniek gaf de regering de vakbeweging alle gelegenheid de vermoorde onschuld te spelen terwijl die nog steeds openlijk verklaarde dat ze het als haar eerste taak zag om een “breed maatschappelijk draagvlak” aan de maatregelen te verlenen.
De bourgeoisie als geheel, in de vorm van de burgerlijke staat, weet wanneer de confrontatie onvermijdelijk is en ze gaat die het liefst aan op een voor haarzelf zo gunstig mogelijk terrein en moment. Het geringe zelfvertrouwen binnen de arbeidersklasse kon worden benut om de illusie te versterken dat we zouden kunnen rekenen op de vakbeweging als organisator van protest en verzet. Maar zelfs aan de vooravond van de manifestatie toonden de vakcentrales nog eens hun ware gelaat in een akkoord bij NedCar-Mitsubishi (Born) over het ontslag van 900 uitzendkrachten en het schrappen van 200 vaste banen bij de ondersteunende diensten. Lodewijk de Waal, op het Museumplein aangekondigd als de “nationale teddybeer”, sloeg iets radicaler taal aan, maar nog altijd in nette termen opdat “een gesprek mogelijk blijft” met een regering die zelf de frontale aanval had geopend. Het was duidelijk dat de beweging zo snel mogelijk moest worden begraven om terug te keren naar een “onderhandelingstafel” waarop de arbeiders geen enkele controle hebben.
Voorafgaand waren er regionale manifestaties en werkonderbrekingen met tienduizenden deelnemers zoals in Rotterdam op maandag 20 september en in Amsterdam op maandag 27 september. De Amsterdamse arbeiders van het openbaar vervoer begonnen een 24-uursstaking waarbij de regionale buschauffeurs zich aansloten. Als de nationale manifestatie een uiting was van die groeiende onvrede, dan werd hij door de vakbeweging vooral georganiseerd om de omslag van onvrede naar strijdbaarheid af te remmen, om zichzelf als enige strijdorganisator voor te stellen en in de stille hoop het verzet in de kiem te kunnen smoren. Onder de slogan “Nederland verdient beter” werd het geheel georganiseerd door FNV, CNV en MHP, waarbij SP en Groenlinks zich aansloten, en op het allerlaatste moment ook nog de PvdA. De onwennige vakcentrale-voorzitters kregen door de media een heldenrol toebedeeld in het ‘volksverzet’. Maar met hun ‘signalen’ aan ‘de politiek’ over de brede afwijzing van de plannen in de bevolking vervulden ze niet alleen hun taak van het doorgeven van de temperatuur aan de regering; ze gaven vooral ook een boodschap door aan de arbeidersklasse: alleen via ons kan de regering tot luisteren worden bewogen en als dit door overleg met ons niet lukt dan is voor jullie alles verloren.
Als aanvulling daarop dook na een haast volledige afwezigheid van jaren ook de vakbondsbasis weer op in de vorm van het comité De maat is vol dat de vakbondstop met ronkende taal ondersteunt in haar sabotagewerk. Het comité was vooral actief in de Rotterdamse haven en bij Hoogovens (Corus) IJmuiden. Het riep niet alleen “de basis” op tot acties gericht op een “regeringswisseling” maar tegelijkertijd ook “de top” tot onderhandelingen met diezelfde regering. En vooral stelt het de arbeiders gerust dat er niets mankeert aan de vakbeweging, maar dat deze alleen eventjes “vanwege een doorgeslagen polderdenken in coma is geraakt”.
Als de PvdA weliswaar heel voelbaar aanwezig was dan is het pijnlijke hoofdstuk “paars” met als zijn bezuinigingen niet vergeten en wordt het verband gelegd met de linkse regeringen Schröder in Duitsland en Blair in Groot-Brittannië die precies hetzelfde soort van maatregelen nemen als de rechtse regering Balkenend II in Nederland. Als de manifestatie op het laatste moment een wat ‘politieker’ karakter kreeg en Lodewijk de Waal het had over “het rotbeleid van dit rotkabinet” dan was het enkel onder druk van de massale opkomst, om met wat radicaler klinkende leuzen greep op het gebeuren te houden. Daartoe hield het comité Keer het tij eerst een eigen manifestatie op de Dam om vervolgens naar het Museumplein te trekken. Onder de slogan “Nee tegen de regering, ja tegen de vakbonden” werd zo het strijdbaarder publiek aangetrokken ten gunste van de bluf van een geheel linkse regering van PvdA, SP en Groenlinks, vooral om de illusie te versterken dat een andere regering de pijn zou kunnen verlichten.
Hoewel de onverwachte massaliteit van de betoging enige wanorde veroorzaakte in minder ingewijde staatskringen en ook in delen van de vakbeweging is het duidelijk dat de maatregelen hoe dan ook zullen worden doorgezet. De arbeiders die na de vakbondsacties concessies verwachten zullen bedrogen uitkomen. Hoe gehaat de regering zich ook maakt, de bourgeoisie is vastbesloten door te drukken voordat de strijdbaarheid werkelijk tot ontwikkeling komt en het is precies daarvoor dat ze links en de vakbeweging zo hard nodig heeft. Vandaar dat de ministers Zalm (VVD), Brinkhorst en De Graaff (D’66) en De Geus (CDA) onmiddellijk in de rij stonden voor de camera’s om te verklaren dat er niets verandert aan de voorgenomen maatregelen en ze deden hun best om de vakbondsleiders geloofwaardig te maken door die zoveel mogelijk te beschimpen.
Maar de druk bleef groot en om de touwtjes in handen te houden moesten van vakbonden tegen heug en meug netjes van elkaar in plaats en tijd gescheiden “estafettestakingen” organiseren. In het openbaar vervoer was er een 24-uursstaking op 14 oktober en op 27oktober nog een van 22.000 metaalarbeiders zoals bij NedCar en bij Corus, waarbij zelfs alle Noord-Hollandse metaalarbeiders werden opgeroepen naar IJmuiden te komen. De arbeiders werden er passief gehouden met vakbondsbetogen en muziek. Zelfs als er strijdwil in tot uiting kwam dan kan de vakbeweging, zolang de arbeiders zelf niet goed zijn voorbereid, proberen de arbeidersklasse in grote mobilisaties en met veel fanfare af te matten en een paar flinke nederlagen te bezorgen om zo de strijdbaarheid bij voorbaat te bekoelen en het gevoel van machteloosheid tegenover de maatregelen te versterken.
Ondanks de kracht en alomtegenwoordigheid van de vakbondsinkapseling, ondanks de aarzelingen van de arbeidersklasse om de strijd aan te gaan, is het nu zonder meer duidelijk dat de arbeiders begonnen zijn om de aanvallen van de bourgeoisie te beantwoorden; zelfs al is dit antwoord nog lang niet bij machte om de omvang van de aanvallen die tegen haar ontketend worden te counteren. En veel belangrijker nog, de massale betoging van 2 oktober moet begrepen worden als een schakel in een keten van arbeidersverzet die over heel Europa loopt: in de lente van 2003 barstten de arbeidersgevechten los in Frankrijk en in Oostenrijk tegen de ‘hervorming’ van de pensioenen; in de winter van datzelfde jaar waren er mobilisaties bij de trambestuurders in Italië en de postbeambten en brandweerlieden in Engeland, gevolgd door de arbeiders van Fiat Melfi in Zuid-Italië in het voorjaar van 2004. In juli van dit jaar barstte de strijd los bij Mercedes-Daimler-Chrysler in Duitsland en enkele weken geleden in verschillende Spaanse steden tegen een privatiseringsplan voor de scheepswerven. Op 14 oktober tenslotte gingen 9400 arbeiders van Opel Bochum, in het hart van het Ruhrgebied, in staking tegen een afdankingsplan van het moederbedrijf General Motors.
Elk van deze bewegingen onthult het overdenkingsproces dat zich binnen de arbeidersklasse in de diepte ontwikkelt: de opeenstapeling, de omvang en de aard van de aanvallen van de bourgeoisie zullen steeds meer de illusies ondergraven die de heersende klasse probeert te verspreiden. Daarenboven doen ze, in het bewustzijn van de uitgebuitenen, steeds meer een ongerustheid en een vraagstelling groeien over het lot dat dit uitbuitingssysteem weglegt voor henzelf, hun kinderen, de toekomstige generaties. Deze situatie opent nieuwe perspectieven. Ook al worden de huidige gevechten nog gekenmerkt door hun sporadisch karakter, het is door hun opeenvolging, hun massaliteit en het feit dat ze een zeer geconcentreerd proletariaat in beweging brengen, dat ze aantonen geen strovuur te zijn. Zij getuigen fundamenteel van een grondig verlies aan vertrouwen in de toekomst die het kapitalisme ons biedt. Deze gevechten drukken een groeiende bewustwording uit van het feit dat aanvallen en achteruitgang van de levensvoorwaarden de arbeiders van alle landen treffen en geenszins het probleem vertegenwoordigen van een bepaalde sector, bedrijf of land. Tenslotte tonen ze aan dat het gevoelen zich onder de arbeiders verspreidt tot één en dezelfde klasse te behoren.
Internationale Kommunistische Stroming, 30 oktober 2004.
(1) Zie: Een keerpunt in de internationale klassenstrijd, in: Wereldrevolutie, nr. 101, en: Het einde van de ‘welvaartsstaat’ opent een nieuw vooruitzicht voor de klassenstrijd, in Wereldrevolutie, nr. 102.
Het artikel dat we hieronder publiceren geeft een korte samenvatting van de belangrijkste ideeën over de klassenstrijd zoals die in de herfst van 2003 zijn goedgekeurd door het centraal orgaan van de IKS (1).
De grootschalige mobilisaties van het voorjaar 2003 in Frankrijk en Oostenrijk waren een eerste belangrijke stap in het opnieuw ontwikkelen van de strijdbaarheid van de arbeiders na de langste periode van terugval in de klassenstrijd sinds 1968. Zij maken duidelijk dat de arbeidersklasse, ondanks haar voortdurend gebrek aan zelfvertrouwen, er toch steeds meer toe wordt gedreven de strijd aan te gaan door de dramatische verheviging van de crisis en het steeds massaler en algemener worden van de aanvallen die een nieuwe, ongeslagen generatie proletariërs treffen.
Toen vanaf de jaren 1970 de massale werkloosheid terugkwam bestond het antwoord van de bourgeoisie uit het nemen van kapitalistische maatregelen die bekend stonden onder de naam ‘welvaartsstaat’ (met name in sommige landen door gunstiger regelingen om met pensioen te gaan) maar die vanuit puur economisch oogpunt onzinnig waren, zodat die maatregelen vandaag een van de voornaamste oorzaken vormen van de onmetelijke openbare schuld. Het feit dat de bourgeoisie er nu toe wordt gebracht de welvaartsstaat te ontmantelen is een belangrijke factor voor de ontwikkeling van de huidige klassenstrijd.
Dat keerpunt in de dynamiek van de klassenstrijd sinds 1989 betreft niet enkel de strijdbaarheid van de arbeidersklasse, maar ook de geestesgesteldheid in haar midden, het vooruitzicht waarin ze haar activiteit plaatst. Er bestaan vandaag tekenen van een verstoring van illusies, niet alleen wat betreft de typische misleidingen van de jaren 1990 (‘nieuwe technologische revolutie’, enzovoort), maar ook van de illusies die werden gewekt tijdens de wederopbouw na de tweede wereldoorlog, met name rond de hoop op een beter leven voor de volgende generatie en van een leefbaar pensioen voor wie de hel van de loonarbeid overleefde. Maar we moeten niet vergeten dat de massale terugkeer van het proletariaat op het historisch toneel in 1968 en de terugkeer van een revolutionair perspectief niet alleen een antwoord vormden op de aanvallen van dat moment, maar vooral een antwoord op de verstoring van de illusies over de betere toekomst die het kapitalisme na de oorlog leek te bieden. In tegenstelling tot wat een platte en mechanistische vervorming van het historisch materialisme ons probeert wijs te maken, zijn dergelijke keerpunten in de klassenstrijd, ook al worden ze ontketend door een onmiddellijke verslechtering van de materiële bestaansvoorwaarden van het proletariaat, steeds het resultaat van dieperliggende veranderingen in zijn toekomstbeeld.
Terwijl de arbeidersstrijd in het voorjaar van 1968 een omslag betekende in het historisch perspectief, betekende die van 2003 gewoon het einde van een periode van teruggang binnen een algemenere tendens tot massale klassenconfrontaties. Wij hebben nog lang niet te maken met een internationale golf van massale strijd, zoals die bestonden in de jaren 1970 en 1980.
Zowel op internationaal vlak als in elk land afzonderlijk verkeert de strijdbaarheid van de arbeiders nog in een zeer wisselend en embryonaal stadium. De belangrijkste uiting ervan tot nu toe is de strijd van de onderwijzers in Frankrijk in het voorjaar van 2003, en die was vooral het resultaat van een provocatie van de kant van de bourgeoisie door een afzonderlijke gerichte aanval uit te voeren tegen deze sector door middel van de decentralisatie, om zo de onderwijzers van de rest van de arbeidersklasse te isoleren en een massaler en algemener verzet tegen de pensioenhervorming te vermijden (2).
In Frankrijk zelf hebben de onvoldoende ontwikkeling en vooral de afwezigheid van een wijder verbreide strijdbaarheid ervoor gezorgd dat de uitbreiding van de beweging buiten de onderwijssector niet meteen op de dagorde stond. We zagen duidelijke tekenen van die zwakheid in de gevechten in Frankrijk, en we moeten er niet voor terugschrikken die te erkennen. Het verlies van klassen-identiteit en het uit het oog verliezen van het begrip arbeiderssolidariteit hebben de onderwijzers in Frankrijk ertoe gebracht hun specifieke eisen te voorrang te geven op de algemene kwestie van de aanvallen op de pensioenen. De huidige gevechten zijn de gevechten van een klasse die haar klassen-identiteit nog moet heroveren, en dat eerst op elementaire wijze.
Voor het ogenblik kan de heersende klasse de eerste uitingen van arbeidersverzet niet alleen beheersen en isoleren, ze kan die nog relatief zwakke strijdbaarheid ook met minder of meer succes (meer succes in Duitsland dan in Frankrijk) uitspelen tegen de ontwikkeling van de algemene strijdbaarheid op lange termijn door fracties van het proletariaat die op een gegeven moment strijdlustiger zijn maar geïsoleerd blijven in doodlopende straatjes te lokken.
De recente mobilisaties tegen de aanvallen op het pensioenstelsel betekenen geenszins een onmiddellijke en spectaculaire verandering in de botsingen tussen de klassen, die een snelle en fundamentele ontplooiing van de politieke krachten van de bourgeoisie zouden vereisen om er het hoofd aan te bieden. In feite is het meest van betekenis van wat voorafgaat inzake de huidige beperkingen van de klassenstrijd het feit dat de bourgeoisie nog niet gedwongen wordt terug te keren naar de strategie van links in de oppositie (3).
Momenteel kan de kwalitatieve verscherping van de economische crisis ervoor zogen dat kwesties zoals werkloosheid, armoede, uitbuiting op een meer algemene en meer politieke wijze gesteld worden binnen de arbeidersklasse, net als de kwestie van de pensioenen, de gezondheidszorg, de levensonderhoud van de werklozen, de levensvoorwaarden, de toekomst van de komende generaties, enzovoort.
Die les op lange termijn is veruit de belangrijkste, zij heeft een grotere draagwijdte dan het ritme waarmee de onmiddellijke strijdbaarheid van de klasse weer tot ontwikkeling zal komen, te meer omdat dit ritme onvermijdelijk traag zal zijn.
Anderzijds zal de aftakeling van de economische situatie de vakbonden ertoe dwingen steeds openlijker hun rol te spelen van saboteurs van de strijd. Zij zal er ook toe neigen steeds vaker spontane, éénmalige en geïsoleerde confrontaties te veroorzaken tussen arbeiders en vakbonden, zoals bleek tijdens de wilde stakingen van afgelopen zomer bij Heathrow, bij Aérospatiale in Toulouse of Puertollano in Spanje. De nieuwe confrontatie met de vakbonden betekent echter nog niet dat de problemen in dezelfde termen worden gesteld als in de jaren 1980.
Gedurende de jaren 1980 heeft de IKS in de arbeidersstrijd geleerd om in elk afzonderlijk geval de hindernis voor de voortgang van de beweging vast te stellen en waar omheen de botsing met de vakbonden en de linkerzijde moest worden toegespitst. Dat was vaak het vraagstuk van de uitbreiding van de strijd naar andere sectoren. In de algemene vergaderingen werden toen concrete moties ingediend om op te roepen naar andere arbeiders te trekken. Dat was het dynamiet waarmee we probeerden het terrein vrij te maken om de algemene voortgang van de beweging te bevorderen. De centrale vraagstukken die zich nu stellen - wat is klassenstrijd, wat zijn de doelen en middelen, wie zijn er de tegenstanders van, wat zijn de hindernissen die overwonnen moeten worden? - lijken tegengesteld aan de vraagstukken die werden gesteld in de loop van de strijd in de jaren 1980. Zij lijken ‘abstracter’ omdat ze minder onmiddellijk verwerkelijkbaar lijken, of zelfs een terugkeer naar de startblokken van de oorsprong van de arbeidersbeweging. Het vooropstellen van die vragen vereist geduld, een visie op de langere termijn, een dieper gaand politiek en theoretisch vermogen voor de tussenkomst van de revolutionairen.
In werkelijkheid zijn de centrale vraagstukken nu niet abstracter, maar wel omvattender. Er is niets abstracts of achterlijks aan het feit dat we in een arbeidersvergadering moeten tussenkomen om duidelijk te maken dat de huidige aanvallen (met name die op de pensioenen) blootleggen dat het kapitalisme failliet is en dat de maatschappij veranderd moet worden. Het algemene karakter van die vraagstukken toont de weg die gevolgd moet worden. Voorafgaand aan 1989 is het proletariaat niet in zijn opzet geslaagd juist omdat de vraagstukken van de klassenstrijd op een te beperkte, te smalle basis werden gesteld.
Toch ligt er voor de klassenstrijd geen wijde boulevard open. Als de economische crisis een vraagstelling bevordert die globaler wordt, dan heeft de maatschappelijke ontbinding die tegelijk plaatsvindt een tegengesteld effect. Bovendien moet de arbeidersklasse beducht zijn op het optreden van de bourgeoisie met het doel de ontwikkeling van de klassenstrijd in de kiem tesmoren. Het is niet zozeer de strijdbaarheid van de arbeidersklasse als dusdanig die de heersende klasse verontrust, maar wel het gevaar dat sociale conflicten het bewustzijn van de klasse voeden. Dat is een kwestie die de bourgeoisie nu nog veel meer dan in het verleden bezighoudt, juist omdat de economische crisis veel erger en globaler is. Telkens als de strijd niet vermeden kan worden, probeert de bourgeoisie enerzijds de positieve gevolgen ervan op het zelfvertrouwen te beperken, van de solidariteit en de overdenking in de arbeidersklasse, en er anderzijds voor te zorgen dat de strijd een bron wordt van verkeerde lessen.
Bovendien zijn links en ultra-links van de bourgeoisie, in het bijzonder ultra-links, meesters geworden in de kunst van het benutten van de gevolgen van de maatschappelijke ontbinding tegen de arbeiderstrijd. Zo waren er bijvoorbeeld in juni 2003 de oproepen van Frans ultra-links om te beletten dat de leerlingen hun examens zouden afleggen en het spektakel van de West-Duitse vakbonden die wilden voorkomen dat de Oost-Duitse metaalarbeiders, die geen lange staking meer wilden voeren voor de 35 urenweek, het werk zouden hervatten. Dat zijn gevaarlijke aanvallen op het hele idee van de arbeidersklasse en haar solidariteit.
Door die aanvallen die ze ondergaat begint de arbeidersklasse als geheel te begrijpen wat de ware aard van het kapitalisme is. Vanuit marxistisch standpunt vermindert dat geenszins het belang van de rol van de revolutionairen en van de marxistische theorie in dat ontwikkelingsproces van het klassenbewustzijn van het proletariaat. In de marxistische theorie zullen de arbeiders de bevestiging en de verklaring vinden van wat ze zelf ervaren.
IKS
(1) Grote delen van dit rapport werden gepubliceerd in Internationale Revue, nr. 117.
(2) Zie voor een gedetailleerde analyse van deze beweging het artikel Tegen de massale aanvallen van het kapitaal is er nood aan massaal verzet van de arbeidersklasse in Internationale Revue, nr. 114.
(3) Die kaart van links in de oppositie werd door de bourgeoisie uitgespeeld aan het einde van de jaren 1970/begin jaren 1980. Ze bestaat uit een systematische taakverdeling tussen de verschillende sectoren van de bourgeoisie. Rechts in de regering spreekt ‘klare taal’ en voert zonder verpinken de vereiste aanvallen uit op de arbeidersklasse. Links, dat wil zeggen de fracties van de bourgeoisie die door hun taal en geschiedenis de specifieke taak hebben de arbeiders te misleiden en in te kaderen, moet, dankzij zijn positie in de oppositie, de gevechten en de bewustwording die door die aanvallen in het proletariaat veroorzaakt worden afleiden, machteloos maken en verstikken. Voor meer elementen over de toepassing van een dergelijke politiek door de bourgeoisie verwijzen we naar de resolutie gepubliceerd in Internationale Revue, nr. 26.
In het eerste deel van dit artikel (in Wereldrevolutie, nr. 101) hebben we duidelijk gemaakt dat het kommunisme niet alleen een oude droom van de mensheid is, of eenvoudig het product van de menselijke wil, maar dat het zich opwerpt als de enige maatschappij die in staat is de tegenstellingen te overwinnen die de kapitalistische maatschappij verstikken. In het tweede deel van dit artikel (Wereldrevolutie, nr. 102) hebben we de argumenten weerlegd van degenen die denken dat de kommunistische samenleving die door Marx gedefinieerd werd niet gerealiseerd kan worden tengevolge van het egoïsme, de honger naar macht en het ‘ieder voor zich’ die aangeboren kenmerken zouden zijn van de zogezegde ‘menselijke aard’. Het derde deel dat we hier publiceren heeft tot doel duidelijk te maken dat het proletariaat de enige klasse in de maatschappij is die in staat is het kapitalisme te vernietigen en het kommunisme op wereldvlak op te bouwen.
Zodra het proletariaat begon zijn eigen project naar voor te schuiven, heeft de bourgeoisie niet anders dan misprijzen getoond voor wat zij zag als de hersenspinsels van profeten die een publiek zochten. Wanneer ze verder kwam dan dat simpel misprijzen, was het enige dat ze zich kon voortellen dat het de arbeiders zou vergaan zoals de andere uitgebuiten uit de voorbije tijdperken: zij zouden enkel van onmogelijke utopieën kunnen dromen. Natuurlijk leek de geschiedenis de bourgeoisie gelijk te geven en die vatte haar filosofie als volgt samen: ‘Er zijn altijd armen en rijken geweest, en dat zal zo blijven. De armen winnen er niets bij in opstand te komen. Wat er moet gebeuren, is dat de rijken zich niet te buiten gaan aan hun rijkdommen en dat ze zich inzetten om de ellende van de armsten te verlichten.’ De pastoors en de liefdadige dames hebben zich tot woordvoerders en uitvoerders gemaakt van die ‘filosofie’. Wat de bourgeoisie weigert in te zien, is dat haar economisch en sociaal systeem, net zoals de voorgaande systemen, niet eeuwig kan zijn, en dat het, net als het slavendom en de feodaliteit, veroordeeld is plaats te maken voor een ander soort maatschappij.
Net zoals de kenmerken van het kapitalisme het mogelijk gemaakt hebben de tegenstellingen op te lossen die de feodale maatschappij verlamd hadden (zoals dit eerder het geval was geweest met de feodaliteit tegenover de antieke maatschappij), zo vloeien de kenmerken van de samenleving die geroepen is om de dodelijke tegenstellingen van het kapitalisme aante vallen uit diezelfde noodzaak voort. Door van die tegenstellingen uit te gaan kunnen we dus de kenmerken van de toekomstige samenleving bepalen.
We kunnen in het kader van dit artikel natuurlijk niet in detail treden over deze tegenstellingen. Sinds meer dan een eeuw onderzoekt het marxisme die systematisch en onze organisatie heeft er al talloze teksten aan gewijd (1). We kunnen hier wel in grote trekken de oorsprong van die tegenstellingen samenvatten. Ze spruiten voort uit de wezenlijke kenmerken van het kapitalistisch systeem zelf: een productiewijze die de warenruil veralgemeend heeft tot alle geproduceerde goederen, terwijl in de maatschappijen uit het verleden een vaak klein deel van die goederen tot waren omgevormd werd. Die kolonisering van de economie door de waar heeft in het kapitalisme zelfs de arbeidskracht getroffen die door de mensen gebruikt wordt in hun productieve activiteit. Ontdaan van productiemiddelen heeft de producent om te overleven geen andere mogelijkheid dan zijn arbeidskracht te verkopen aan degenen die de productiemiddelen bezitten, de kapitalistische klasse. In de feodale maatschappij bijvoorbeeld, waar er al een wareneconomie bestond, was het de vrucht van zijn arbeid die door de handwerker of de boer verkocht werd. En het is precies die veralgemening van de waar die aan de basis ligt van de tegenstellingen van het kapitalisme: de overproductiecrisis heeft haar wortels in het feit dat het doel van dit systeem er niet in bestaat gebruikswaarden te produceren, maar ruilwaarden die kopers moeten vinden. In het onvermogen van de maatschappij om het geheel van de geproduceerde waren te kopen (hoewel de behoeften verre van bevredigd zijn) schuilt die rampzalige toestand die als een werkelijke absurditeit verschijnt: het kapitalisme stort niet ineen omdat het te weinig produceert, maar juist omdat het teveel produceert.
Het eerste kenmerk van het kommunisme zal dus de afschaffing van de waar zijn, de ontwikkeling van de productie van gebruikswaarden, en niet van ruilwaarden.
Het marxisme, en Rosa Luxemburg in het bijzonder, heeft duidelijk gemaakt dat de oorsprong van de overproductie ligt in de behoefte van het kapitaal als geheel om door de verkoop buiten zijn eigen sfeer dat deel van de geproduceerde waren te realiseren dat overeenstemt met de meerwaarde die aan de proletariërs onttrokken wordt en die moet dienen voor de accumulatie. Naarmate die buitenkapitalistische sfeer kleiner wordt kunnen de stuiptrekkingen van het systeem alleen maar rampzaliger vormen gaan aannemen.
Het enige middel om de tegenstellingen van het kapitalisme te overstijgen ligt dus in de afschaffing van alle vormen van de waar, en in het bijzonder van de waar arbeidskracht, dat wil zeggen van het loonstelsel.
De afschaffing van de warenruil veronderstelt ook dat de basis daarvan afgeschaft wordt, het privé eigendom. Pas wanneer de rijkdommen van de maatschappij door haarzelf op collectieve wijze toegeëigend worden kan de koop en verkoop van die rijkdommen verdwijnen (wat onder embryonaire vorm al bestond in de primitieve gemeenschappen). Zo’n collectieve toe-eigening door de samenleving van de rijkdommen die zij produceert, en in het bijzonder van de productiemiddelen, betekent dat het niet meer mogelijk is voor een deel ervan, een sociale klasse (ook onder de vorm van een staatsbureaucratie) over die middelen te beschikken en daarmee een ander deel uit te buiten. De afschaffing van het loonstelsel zal dus niet gerealiseerd kunnen worden op basis van de invoering van een andere vorm van uitbuiting, maar enkel door de afschaffing van de uitbuiting onder al haar vormen. In tegenstelling tot het verleden zal het soort omvorming dat vandaag de maatschappij kan redden voortaan niet meer kunnen uitmonden op nieuwe uitbuitingsvoorwaarden. Het kapitalisme heeft werkelijk de materiële voorwaarden geschapen voor een overvloed die toelaat de uitbuiting achter ons te laten. Die voorwaarden voor overvloed blijken ook uit het bestaan van overproductiecrises (zoals het Kommunistisch Manifest vaststelt).
De vraag die zich dus stelt is: welke kracht in de maatschappij is in staat die omvorming door te voeren, de privé eigendom af te schaffen, en een eind te maken aan elke vorm van uitbuiting?
Het eerste kenmerk van die klasse is dat ze uitgebuit wordt, want enkel een uitgebuite klasse heeft belang bij het afschaffen van de uitbuiting. Wanneer in de revoluties uit het verleden de revolutionaire klasse in geen geval een uitgebuite klasse kon zijn, omdat de nieuwe productieverhoudingen noodzakelijkerwijs uitbuitingsvoorwaarden waren, is vandaag precies het omgekeerde waar. In hun tijd koesterden utopische socialisten (zoals Fourier, Saint-Simon, Owen) nog de illusie dat de revolutie uitgevoerd kon worden door elementen uit de bourgeoisie zelf. Zij hoopten dat zich binnen de heersende klasse verlichte en gefortuneerde filantropen zouden bevinden die, omdat ze de superioriteit van het kommunisme ten opzichte van het kapitalisme begrepen, geneigd zouden zijn projecten te financieren van ideale gemeenschappen die zich door hun voorbeeld als een olievlek zouden verbreiden. Maar omdat de geschiedenis niet gemaakt wordt door individuen maar door klassen, werd die hoop in enkele decennia tijd de bodem ingeslagen. Ook al werden enkele zeldzame leden van de bourgeoisie bereid gevonden de vrijgevige ideeën van de utopisten over te nemen, dan keerde het geheel van de heersende klasse als zodanig dergelijke initiatieven, die haar eigen verdwijnen tot doel hadden, natuurlijk de rug toe, als ze ze al niet actief bestreed.
Maar verder is het geenszins voldoende een uitgebuite klasse te zijn om ook een revolutionaire klasse te zijn, zoals we gezien hebben. Er bestaan vandaag in de wereld, in het bijzonder in de onderontwikkelde landen, nog massa’s arme boeren die de uitbuiting ondergaan onder de vorm van het onttrekken van een deel van de vrucht van hun arbeid waarmee een deel van de heersende klasse zich verrijkt, ofwel rechtsreeks, ofwel via belastingen, of door de rente die ze aan banken of aan woekeraars moeten betalen. Op de vaststelling van de vaak ondraaglijke ellende van die sociale laag van boeren steunen allerlei tiersmondistische, maoïstische, guevaristische e.a. misleidingen. Wanneer deze boeren ertoe gebracht worden de wapens op te nemen, was dat steeds als voetvolk van een of andere kliek van de bourgeoisie die zich, eens ze aan de macht geraakt was, gehaast heeft de uitbuiting op te drijven, vaak onder bijzonder wrede vormen (zie bijvoorbeeld de episode met de Rode Khmer in Cambodja in de tweede helft van de jaren 1970). Het afnemen van die misleidingen (die zowel door stalinisten als door trotskisten en zelfs door sommige ‘radicale denkers’ zoals Marcuse verspreid werden) bewijst alleen de patente mislukking van het zogenaamde ‘revolutionair perspectief’ dat gedragen zou worden door de arme boerenstand. In werkelijkheid kunnen de boeren, al worden ze op verschillende manieren uitgebuit en voeren ze soms bijzonder gewelddadige strijd om die uitbuiting te beperken, in hun strijd nooit het doel stellen van de afschaffing van de privé-eigendom, omdat zij zelf kleine eigenaars zijn of dat willen wrden daar zij in gelijkaardige omstandigheden leven (2). En zelfs wanneer boeren collectieve structuren opzetten om hun inkomsten te verhogen door een verbetering van hun productiviteit of van de commercialisering van hun productie, is dat in regel onder de vorm van coöperatieven die noch de privé-eigendom, noch de warenruil in vraag stellen. Samengevat kunnen klassen en sociale lagen die overblijfselen van het verleden zijn (landbouwbedrijven, artisanaat, vrije beroepen enzovoort) en die enkel blijven bestaan omdat het kapitalisme, ook al overheerst dat de wereldeconomie compleet, niet in staat is alle producenten in loontrekkers te veranderen, geen dragers zijn van een revolutionair project. Wel integendeel: het enige perspectief waar zij eventueel van dromen is dat van een terugkeer naar een mythische ‘gouden eeuw’ uit het verleden. De dynamiek van hun specifieke strijd kan alleen reactionair zijn.
Omdat de afschaffing van de uitbuiting in wezen samenvalt met de afschaffing van het loonstelsel zal de enige klasse die deze specifieke vorm van uitbuiting ondergaat, het proletariaat in werkelijkheid de enige klasse zijn die in staat is een revolutionair project te dragen. Alleen de uitgebuite klasse binnen de kapitalistische productie-verhoudingen, product van de ontwikkeling van die productieverhoudingen, is in staat een perspectief van overstijgen van die verhoudingen te ontwikkelen.
Als product van de ontwikkeling van de grootindustrie, van een socialisering van het productieproces zoals de mensheid nooit eerder heeft beleefd, kan het moderne proletariaat nooit dromen van enige terugkeer naar vroeger (3). Bijvoorbeeld: terwijl de herverdeling of verdeling van de gronden een ‘realistische’ eis kan lijken voor de arme boeren, zou het voor de arbeiders die op geassocieerde wijze producten maken die onderdelen, grondstoffen en technologie omvatten uit de gehele wereld, onzinnig zijn voor te stellen hun onderneming in stukjes te verdelen om die zich eigen te maken. Zelfs de illusies over zelfbeheer, dat wil zeggen het gemeenschappelijk eigendom van het bedrijf door degenen die er werken (wat een moderne versie is van de arbeiderscoöperatie) hebben hun beste tijd gehad. Na talloze ervaringen (zoals bij de LIP-fabriek in Frankrijk, begin jaren 1970) die meestal uitgedraaid zijn op een confrontatie tussen het geheel van de arbeiders en degenen die zij als beheerders benoemd hadden, zijn de meeste arbeiders er zich van bewust dat gezien het nodig is de competitiviteit van het bedrijf te behouden op de kapitalistische markt, zelfbeheer meteen zelfuitbuiting betekent. Het proletariaat kan enkel maar vooruit kijken wanneer zijn historische strijd zich ontwikkelt, niet naar een opsplitsen van het eigendom en van de kapitalistische productie, maar naar het voltooien van het proces van hun socialisering dat het kapitalisme aanzienlijk heeft doen vorderen, maar dat het door zijn eigen aard niet kan voltooien, ook al zijn eigendom en productie geconcentreerd in handen van een nationale staat (zoals het geval was in de stalinistische regimes).Het proletariaat beschikt over een aanzienlijke potentiële kracht om die taak te volbrengen.Enerzijds wordt in de ontwikkelde kapitalistische maatschappij het leeuwendeel van de maatschappelijke rijkdom geproduceerd door de arbeid van de arbeidersklasse, ook al vormt die vandaag een minderheid van de wereldbevolking. In de industrielanden is het aandeel van de onafhankelijke werkers (boeren, handwerkslui enzovoort) in het nationaal product verwaarloosbaar. Dat is zelfs het geval in de achtergebleven landen waar de grote meerderheid van de bevolking leeft (of overleeft) van het bewerken van het land.
Anderzijds heeft het kapitaal de arbeidersklasse uit noodzaak geconcentreerd in reusachtige productie-eenheden, die niets meer gemeen hebben met wat er in de tijd van Marx bestond. Die productie-eenheden zijn op hun beurt in het algemeen weer geconcentreerd in het hart of de nabijheid van steeds dichter bevolkte steden. Dat samenbrengen van de arbeidersklasse, zowel qua wonen als qua werken, houdt een onvergelijkbare kracht in wanneer de klasse die weet uit te spelen, in het bijzonder door de ontwikkeling van haar collectieve strijd en haar solidariteit.
En tenslotte is één van de wezenlijke krachten van het proletariaat zijn vermogen tot bewustwording. Alle klassen, in het bijzonder de revolutionaire klassen, hebben zich een vorm van bewustzijn gegeven. Maar dat bewustzijn kon enkel maar misleid zijn, ofwel omdat het project dat vooropgesteld werd niet verwezenlijkt kon worden (wat het geval is met de boerenoorlog van 1525 in Duitsland, bijvoorbeeld), ofwel omdat de revolutionaire klasse gedwongen worden te liegen, de werkelijkheid te verbergen voor degenen die zij wil meetrekken in haar actie maar die zij zal blijven uitbuiten (wat het geval is met de burgerlijke revolutie van 1789 met de slogans ‘Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap’). Omdat ze als uitgebuite klasse die draagster is van het revolutionair project dat alle uitbuiting gaat afschaffen, haar objectieven noch de einddoelen van haar actie verborgen moet houden, noch voor zichzelf, noch voor andere klassen, kan het proletariaat in de loop van zijn historische strijd een bewustzijn ontwikkelen dat vrij is van elke misleiding. Daardoor kan dit zich tot een zeer hoog niveau ontwikkelen, veel hoger dan waartoe de vijandelijke klasse, de bourgeoisie, ooit in staat is. En juist dat vermogen tot bewustwording vormt, samen met zijn klasse-organisatie, de beslissende kracht van het proletariaat.
Naar Internationale Revue, nr. 73.
(1) Zie met name de brochure ‘Het verval van het kapitalisme’.
(2) Er bestaat een landbouwproletariaat dat als enig bestaansmiddel de verkoop van zijn arbeidskracht aan de grondbezitters heeft, in ruil voor een loon. Dat deel van de boerenstand maakt deel uit van de arbeidersklasse en zal tijdens de revolutie haar bruggenhoofd zijn op het platteland. Maar omdat hij zijn uitbuiting beleeft als het gevolg van een ‘ongeluk’ dat hem de erfenis van een stuk grond ontnomen heeft, of hem een te klein perceel overgelaten heeft, zal de landarbeider in loondienst, die vaak een seizoenarbeider is of werkt in een familiebedrijf, er meestal van dromen ooit een eigendom of een groter stuk grond te verwerven. Alleen de strijd in een gevorderd stadium van het stadsproletariaat zal hem toelaten die hersenschimmen te vergeten door hem het perspectief voor te stellen van de socialisering van de grond, op dezelfde manier als de socialisering van de andere productiemiddelen.
(3) In het begin van de ontwikkeling van de arbeidersklasse, voerden bepaalde sectoren daarvan die werkloos werden door de invoering van nieuwe machines, hun revolte tegen die machines om ze te vernietigen. Die pogingen tot terugkeer naar vroegere waren slechts een embryonaire vorm van arbeidersstrijd die snel voorbijgestreefd werd door de economische en politieke ontwikkeling van het proletariaat.
Na de aanslag van 11 september 2001 in New York heeft de Amerikaanse staat uitgelegd dat het noodzakelijk was om de oorlog te verklaren aan Irak uitgaande van drie elementen. Het eerste was de dreiging die uitging van de ‘massavenietingingswapens’; wapens van dien aard waren er duidelijk niet te vinden. Het tweede argument was het scheppen van een democratie in Irak naar het beeld van die van de Verenigde Staten; de burgerlijke democratie in Irak neigt meer naar een politieke anarchie en een land dat momenteel onregeerbaar is. Tenslotte, en nog belangrijker, zei men dat de militaire aanval op Irak absoluut noodzakelijk was om op wereldvlak in staat te zijn een totale en ongenadige oorlog te voeren tegen het terrorisme. Dit hield natuurlijk in dat er een nauwe band bestond tussen de slachter Saddam Hussein en de organisatie Al Qaïda van Osama Bin Laden. Sindsdien is de wereld nog meer afgegleden in een bloedige chaos. Geen dag gaat voorbij in Afghanistan, in Irak, in het Midden-Oosten, in Afrika zonder dat er zich nieuwe afslachtingen plaatsvinden. De gefilmde onthoofding wordt een oorlogswapen, dat ongeremd gebruikt kan worden zonder enige blijk van menselijkheid. Maar erger nog is dat de burgerbevolking, vrouwen en kinderen inbegrepen, gegijzeld wordt door alle imperialistische klieken, machtig of zwak, die elkaar ongeremd verscheuren.
Na de aanslag in Madrid van 11 maart 2004 die volop de arbeidersbevolking trof op weg naar het werk, heeft het terrorisme niet meer opgehouden nieuwe ravages aan te richten. In Irak hebben in de eerste dagen van augustus niet minder dan zes ontploffingen met bomauto’s de christenminderheid getroffen in Bagdad en Mossoel, die tenminste tien doden veroorzaakten en tientallen gewonden. De eerste twee aanvallen hebben in Bagdad een Armeense kerk getroffen en ook een van de Syriaakse richting, elders vormde een Chaldese plaats het doel. In Palestina worden er gewoon bommen gegooid op huizen bewoond door een bevolking zonder inkomsten die ondergedompeld is in de ellende. Op 11 augustus waren er aanslagen op hotels en gas-depots. Volgens The Independent werden deze opgeëist door een groep die zich ‘Aba Hafa Al Masri’ noemt. Deze laatste verklaarde op Internet: “Istanboel is slechts het begin van de bloedige oorlog die wij de Europeanen beloofd hebben”. Wie ook de werkelijke aanstichters zijn van de wreedheden in Istanboel, in Bagdad of Madrid, feit is dat deze bloedige aanslagen berekend zijn om angst en terreur te zaaien. De toepassing van het terrorisme als oorlogswapen begint algemene toepassing te vinden. Gisteren nog was het een wapen van de zwakke imperialistische staten, zoals Syrië en Libië, vandaag behoort het tot de oorlogsuitrusting bij uitstek van alle militaire klieken en andere krijgsheren die steeds in invloed toenemen door de verzwakking van de nationale staten. Deze algemene tendens van het uiteenvallen van de maatschappij dringt zich op als de barbaarse werkelijkheid van het wereldkapitalisme op weg naar zijn ontbinding.
Onder leiding van het Amerikaanse imperialisme zijn de politieke en religieuze leiders van Irak op 15 augustus in Bagdad bijeengekomen om de eerste sessie te houden van een nationale conferentie die officieel het in de loop van 2005 te organiseren verkiezingen tot doel heeft. Volgens The New York Times “proberen de Amerikanen en de huidige Iraakse regering met deze conferentie aan te tonen dat de verkiezingen kunnen plaatsvinden ondanks het geweld ddat het land in opschudding brengt”. Dit verkiezingsperspectief is feitelijk gedoemd tot een totale mislukking. De New Yorkse krant geeft als bewijs: “De openingsdag van de conferentie werd meer gekenmerkt door oproepen om een eind te maken aan de strijd in Nadjaf dan door de komende verkiezingen”. En inderdaad, de conferentie was nauwelijks van start gegaan of twee obussen vielen in de nabijheid waardoor men gedwongen werd deze ontmoeting af te gelasten. Sedert 5 augustus zijn het geweld en de chaos weer sterk toegenomen in heel het land. Op die datum verklaarde de radicale sjiitische chef Maqtada Al Sadr “de Jihad (heilige oorlog) tegen de Amerikaanse en Britse bezetters, nadat deze laatsten de avond ervoor vier van zijn mannen hadden aangehouden”, naar een bericht van Al Hayat (Courier International, 06.08.2004). Sindsdien belegert het Amerikaanse leger Nadjaf met instemming van de gouverneur van de stad Al Zorfi. Op het moment dat we dit schrijven zitten de mannen van Moqtada Al Sadr verschanst rond het mausoleum van de iman Ali, de heiligste religieuze plek van het wereldsjiitisme, en ze dwingen sjeik Jawad Al Khalesi, de iman van de grote moskee van Kadimiya, tot het afleggen van de volgende verklaring: “Noch deze pseudo-gouverneur, die voormalige tolk van het Amerikaanse leger die werd uitgekozen vanwege zijn bereidheid om de krankzinnigste orders op te volgen, noch iemand anders, daarbij inbegrepen de hoogste religieuze autoriteiten, hebben het recht om ongelovigen toe te laten in het mausoleum van Ali”. De strijd heeft zich vervolgens uitgebreid naar Kout, Amara, Diwaniya en Bassora, evenals naar de sjiitische wijk Sadr City in Bagdad. Totnutoe zouden er volgens een Amerikaans pers-communiqué enkele honderden doden zijn gevallen aan de kant van de sjiitische milities en slechts twee aan Amerikaanse zijde. Onmiddellijk werd het land overspoeld door pro-Al Sadr en anti-Amerikaanse betogingen. Zo werd Irak ondergedompeld in chaos en niets kan het er uit halen. Zelfs niet de tussenkomst in hoogsteigen persoon van de opperste religieuze chef van de sjiitische gemeenschap, Al Sistani, die opriep tot een staakt-het-vuren dat hoe dan ook slechts tijdelijk kan zijn. De Verenigde Staten zien zich, willens nillens, meegesleurd in een vlucht vooruit in de oorlog, als uitdrukking van het feit dat ze steeds minder in staat zijn om de toestand zelfs maar een beetje onder controle te houden. De Verenigde Staten, zich bewust van het groeiende verzet tegen henzelf, hebben, met een voorstel van staatssecretaris Colin Powell dat in Saoedi-Arabië ter tafel kwam, geprobeerd om de moslimstaten militair te betrekken in het Iraakse wespennest. Deze poging toont eens te meer de totale impasse waarin het Amerikaanse imperialisme is terechtgekomen en hij isonvermijdelijk tot mislukken gedoemd. De Egyptische minister van buitenlandse zaken heeft er geen gras over laten groeien door te verklaren dat Egypte geen troepen zou sturen. De terugtrekking van de Amerikaanse troepen uit Nadjaf zou neerkomen op het openlijk toegeven van hun onmacht en een fantastische aansporing voor de oorlog tegen henzelf. Anderzijds zou de inname van Nadjaf en van de heilige plaats van de sjiitische cultus een werkelijke aardbeving teweegbrengen in de hele sjiitische en moslimwereld. Het zou onvermijdelijk een zeer belangrijke factor vormen voor toename van het verzet tegen de Verenigde Staten, van de oorlog, van de chaos, en van het terrorisme in de hele regio. Wat ook de gevolgen van de belegering van Nadjaf, het Amerikaanse imperialisme zal steeds meer geconfronteerd worden met een nog grotere radicalisering van het geweld en het verzet van de Sjiieten niet alleen in Irak, maar ook in het geheel van de Arabische landen waar ze aanwezig zijn.
In dit wespennest waar ieder enkel zijn eigen imperialistische belangen verdedigt, is het zeker dat Iran politiek noch militair geen vreemde is van de sjiitische revolte in Irak. Daarom hebben we de laatste tijd een reeks bedreigingen zien uitgaan van Washington en de Amerikaanse administratie. Colin Powell zelf heeft op 1 augustus vanuit Bagdad Iran ervan beschuldigd zich te mengen in Iraakse zaken. Zo heeft de oorlog in Irak grote gevolgen voor de hele regio, van Koerdistan tot Turkije via Iran: heel de regio komt steeds meer in de greep van een destabiliseringsproces en de chaos. In Irak stallen de Verenigde Staten openlijk en zichtbaar voor de hele wereld hun toenemende verzwakking uit als eerste imperialistische wereldmacht. Deze stand van zaken is verheugend voor hun belangrijkste concurrenten in de wereldarena, zoals Frankrijk, Duitsland en zelfs Rusland, en het kan hun vastbeslotenheid enkel versterken.
De anti-Iraanse campagne die door de Verenigde Staten wordt gevoerd en waarbij Israël zich aansluit draait ook rond de kwestie van zijn nucleaire programma. Tijdens een persconferentie in augustus verklaarde de Amerikaanse minister van landsverdediging D. Rumsfeld: “Iran heeft jarenlang op de lijst gestaan van terroristische staten en één van de grote zorgen van de wereld betreft de banden tussen een terroristische staat die massavernietigingswapens bezit en de terroristische netwerken. Het is begrijpelijk dat de naties, niet alleen in deze regio maar in de hele wereld, ernstig verontrust zijn”. Het valt niet uit te sluiten dat de volgende stap van het Amerikaanse imperialisme in zijn vlucht naar voren in Iran wordt gezet. Zelfs als de Verenigde Staten, verzwakt als ze zijn, er in de toekomst belang bij zouden hebben om op Iran te steunen, is het mogelijk dat ze zich bij de steeds barbaarsere zelfmoordpolitiek van de staat Israël gaan aansluiten. Een artikel uit de Sunday Times van 15 juli citeert ‘Israëlische bronnen’ volgens welke Israël “oefeningen heeft afgerond voor een aanval op Iran” en “in geen geval zal toestaan dat de Iraanse kernreactors, met name die van Bushehr, die met Russische hulp gebouwd worden, het beslissende niveau zouden bereiken [...] In het ergste geval, mochten de internationale inspanningen mislukken, hebben we er het volste vertrouwen in dat wij met één klap de nucleaire hoop van deayatollah’s de grond in kunnen boren.”
De Palestijnse Autoriteit valt onherroepelijk uiteen
Deze oorlogspolitiek van de vlucht vooruit komt eveneens op barbaarse wijze tot uiting in het Midden-Oosten. Eén van de belangrijkste gevolgen van de ontwikkeling van de chaos in dit deel van de wereld is het plaatsgrijpende uiteenvallen van de Palestijnse Autoriteit. Deze werd in het leven geroepen in de nasleep van de akkoorden van Oslo, die in 1993 een aanzet tot zelfstandigheid toekenden aan de Palestijnse gebieden. Het vertegenwoordigde de sokkel voor een toekomstige Palestijnse staat, die na een overgangsperiode van vijf jaar verwezenlijkt moest worden. Dit illusoire vooruitzicht van stabilisering van het Midden-Oosten is veranderd in een precies tegenovergestelde situatie bestaande uit slachtpartijen, sluipmoorden, bombardementen en onophoudelijke aanslagen, waaruit geen enkele Palestijnse staat te voorschijn kan komen. De vergevorderde staat van ontbinding in dit deel van de wereld, onder druk van de expansionistische en oorlogszuchtige politiek van Israël, maakt dat de Palestijnse Autoriteit haar laatste machtsattributen verliest. Zelfs als Arafat nog krampachtig vasthoudt aan zijn plaats als president van deze Autoriteit, dan belet dat niet dat zijn handlangers elkaar steeds gewelddadiger de machtsattributen betwisten. De Palestijnse Autoriteit die ondermijnd is door corruptie laat de vrije loop aan deze interne spanningen die het gevolg zijn van de onmacht van de Palestijnse bourgeoisie. En zelfs als het ‘gehakketak’ tussen de Palestijnse leider Yasser Arafat en zijn eerste minister Ahmed Qorei tijdelijk geluwd is zal niets kunnen verhinderen dat de Palestijnse Autoriteit in de toekomst uiteenvalt en zal leiden tot de ontwikkeling van nog meer geradicaliseerde bewapende bendes die misbruik maken van de wanhoop van de bevolking om over te gaan tot steeds blinder terroristische en zelfmoordacties. Onder de banier van Sharon kan de Israëlische staat niets anders doen dan haar oorlogspolitiek voortzetten gericht op het verpletteren van elk Palestijns verzet en op de totale kolonisatie van Westelijke Oever. Daarom bouwt de Israëlische staat voort aan de muur rond Westelijke Oever en verandert ze deze regio in een onmetelijk concentratiekamp. Het verzet van Sharon binnen zijn eigen partij en zijn verlangen om het Israëlische links van Simon Perez in de regering op te nemen, wat op zichzelf getuigt van de verzwakking van de samenhang van de Israëlische staatsstructuur, zal geen enkel gewicht in de schaal leggen van de oorlogspolitiek van de Israëlische staat. De gebeurtenissen in het Midden-Oosten bevatten alle ingrediënten voor een destabilisering van het geheel van de regio, van Jordanië tot Libanon via Egypte en het geheel van de landen van de Arabische Golf. Maar ook de twist tussen de president van de Franse Republiek, Jacques Chirac, en Sharon in verband met de bedreigingen die er zouden bestaan aan het adres van de Joodse gemeenschap in Frankrijk, toont aan dat de stijging van de imperialistische spanningen ook zwaar doorweegt in de verhoudingen tussen Frankrijk en Israël, als het ware aansluitende op de Frans-Amerikaanse spanningen.
In het kapitalisme is er geen ander perspectief dan veralgemening van chaos en ellende
De versnelde aftakeling van de Verenigde Staten als eerste imperialistische wereldmacht kan de andere grootmachten, met Frankrijk en Duitsland voorop, er enkel toe aanmoedigen om louter nog hun eigen belangen te verdedigen, door de Verenigde Staten er zoveel mogelijk in de richting te sturen van militaire wespennesten, zoals momenteel in Irak. Deze toestand van het ontstaan van steeds meer oorlogshaarden, slachtpartijen, volkerenmoorden en aanslagen vergroot op zichzelf nog eens de wereldchaos en daarmee de ontbinding van de kapitalistische maatschappij. Geen enkele regeringswissel in Israël, in de Verenigde Staten of elders kan een dergelijk vooruitzicht veranderen. Met eventueel Kerry aan het hoofd van de Amerikaanse regering en het vertrek van Bush, zou er niets wezenlijks veranderen aan deze werkelijkheid: die van de imperialistische politiek van de vlucht vooruit van de Verenigde Staten. “De onmacht inroepen van deze of gene staatschef als oorzaak van de oorlogen stelt de bourgeoisie in staat om de werkelijkheid te verdoezelen, namelijk de afschuwelijke verantwoordelijkheid te verbergen die het kapitalisme in verval draagt en daarmee die van het geheel van de burgerlijke klasse op wereldvlak” (De ware verantwoordelijke is het kapitalisme, Internationale Revue, nr. 115). Het wereldkapitalisme als geheel wordt geconfronteerd met de versnelling van zijn economische crisis die onvermijdelijk afstevent op ontbinding en chaos.
Tino / 26.08.2004
Hoe te strijden tegen massale ontslagen? Hoe kunnen we ons daartegen doelmatig verzetten, als de ‘eigen’ arbeidsplaats of ‘vestiging’ niet langer als winstgevend geldt? Verliest de staking als wapen aan doeltreffendheid wanneer de kapitalist er aan denkt het bedrijf te sluiten, of als hele bedrijven hun financiële verplichtingen niet meer kunnen nakomen? Deze vragen worden momenteel niet alleen concreet bij Opel, bij Karstadt en VW gesteld, maar overal waar door de kapitalistische economische crisis bedrijven en hele concerns ‘gesaneerd’ worden of meteen maar worden gesloten. En dat gebeurd tegenwoordig haast overal. Niet alleen in Duitsland, maar in Amerika en ook in China. Niet alleen de industrie maar ook in de ziekenhuizen en bij de openbare diensten.
De noodzaak om strijd te leveren maar hoe?
In het midden van de jaren 1980 was er nog veel strijd tegen massaontslagen: bij Krupp Rheinhausen bijvoorbeeld of de strijd van de Britse mijnwerkers. Toen werden hele industrietakken als mijnbouw en scheepsbouw ontmanteld.
Maar nu zijn werkloosheid en bedrijfssluitingen alomtegenwoordig. Dit leidde aanvankelijk tot een wijd verbreid gevoel geïntimideerd te zijn. Het laten verdwijnen van arbeidsplaatsen werd meestal zonder protest doorgevoerd. Toch vormde de strijd bij Daimler-Chrysler deze zomer een belangrijk signaal. Daar verdedigden de werknemers zich voor het eerst weer spectaculair tegen de afpersingen door de bedrijfsdirectie. Door solidariteitsacties bij vooral Werk Bremen met de direct betrokkenen in Sindelfingen lieten ze zien dat de arbeiders van de verschillende vestigingen zich niet tegen elkaar lieten uitspelen.
En nu hebben de stakingsacties bij vooral Opel in Bochum als een eerste antwoord op de aangekondigde afvloeiingen opnieuw weer benadrukt dat we massaontslagen niet zomaar hoeven te aanvaarden.
Toch moet de vraag naar de mogelijkheden en de doelstelling van de strijd onder zulke omstandigheden worden gesteld. Want het is bekend dat de strijd bij Daimler-Chrysler net als indertijd bij Krupp en die van de Britse mijnwerkers telkens in een nederlaag eindigde. Want telkens, en ook nu, zien we hoe de vakbonden en de bedrijfsraden - daar waar de betrokken arbeiders verzet plegen - het ook over strijd hebben, maar tegelijk ook meteen beweren dat er geen andere keuze is dan zich aan de logica van het kapitaal te onderwerpen. Ze beweren dat het er uiteindelijk om gaat het ergste te voorkomen, om de voor de ‘sanering’ van het bedrijf onvermijdelijke ontslagen zo ‘sociaal’ mogelijk te laten plaatsvinden. Zo werd de beëindiging bij Karstadt-Quelle, waar het onmiddellijke schrappen van 5.500 banen, het ‘afstoten’ van 77 winkels en omvangrijke nominale loonsdalingen (‘bezuinigingen’, 760 miljoen tot 2007) werden overeengekomen, door ver.di (Vereinte Dienstleistungsgewerkschaft) als een overwinning van de arbeiders gevierd.
Al minstens twee eeuwen leveren loonarbeid en kapitaal strijd over lonen en arbeidsomstandigheden, dat wil zeggen over de uitbuitingsgraad van de loonarbeid door het kapitaal. Als de uitgebuiten zich niet telkens opnieuw verdedigd hadden, van de ene generatie tot de andere, dan waren de mannelijke en vrouwelijke arbeiders van nu niet veel meer geweest dan willoze slaven die men naar believen kon uitpersen en ook tot hun dood kon laten werken. Maar naast dit vraagstuk van de uitbuitingsgraad, die ook werd gesteld voor de slaven en lijfeigenen in eerdere tijden, bestaat er in de moderne productiewijze een tweede probleem dat alleen bestaat als markteconomie en loonarbeid overheersen. Dat vraagstuk luidt: Wat te doen, hoe zich te verzetten, als de bezitter van de productiemiddelen de arbeidskracht van de arbeiders niet langer winstgevend kan uitbuiten? Deze vraag hebben de werklozen zich telkens weer, in de hele geschiedenis van het kapitalisme, moeten stellen. Maar nu, terwijl de chronische overproductiecrisis op de wereldmarkt en het bankroet van de kapitalistische productiewijze steeds meer zichtbaar is geworden, wordt dit tot een vraag van leven en dood van alle loonafhankelijken.
Het vooruitzicht van de arbeidersklassetegenover het vooruitzicht van het kapitaal
De ondernemers, de politici, maar ook de vakbonden en de bedrijfsraden - al degenen dus die deel hebben in het bestuur van afzonderlijke bedrijven, van concerns of het staatsapparaat - beschouwen de arbeiders en het kantoorpersoneel als onderdelen van de verschillende ondernemingen, die in lief en leed aan de belangen van de ‘werkgevers’ verbonden zijn. Vanuit dat gezichtspunt is het natuurlijk altijd nadelig wanneer de ‘medewerkers’ zich tegen de winstbelangen van de ondernemingen keren. Want het ondernemen bestaat alleen om winst te maken. En uit deze logica volgt, zoals de voorzitter van de algemene bedrijfsraad van Opel, Klaus Franz, het onmiddellijk op niet mis te verstane wijze duidelijk maakte: “Wij weten dat we niet om de door het bedrijf vastgestelde ontslagen heen kunnen.” Dat is dus de logica van het kapitaal. Maar dat is niet het enig mogelijke vooruitzicht van waaruit het probleem kan worden bezien. Als het niet langer als een probleem van Opel of van Karstadt, of als een probleem van de BV Duitsland wordt gezien, maar als een probleem van de samenleving als geheel, dan openen zich heel andere perspectieven. Als men de wereld niet langer beziet vanuit het gezichtspunt van een afzonderlijk bedrijf of concern, maar vanuit het gezichtspunt van de samenleving, van het welzijn van de mensen, dan zien we de betrokkenen niet langer als mensen die deel uitmaken van Opel of Karstadt, maar als behorend tot een maatschappelijke klasse van loonarbeiders, die de belangrijkste slachtoffers van de kapitalistische crisis zijn. Vanuit deze invalshoek wordt het duidelijk dat de verkoopster van Karstadt in Herne, de assemblage-arbeider bij Opel in Bochum, maar ook de werkloze uit Oost-Duitsland of de rechteloze, al haast tot slavernij gebrachte illegale mijnwerker uit de Oekraïne, een gemeenschappelijk lot en gemeenschappelijke belangen hebben - niet met hun uitbuiters maar met elkaar.
De kant van het kapitaal weet dat dit andere vooruitzicht bestaat. En het is juist dit andere gezichtspunt dat het angst aanjaagt. De machthebbers weten: zolang de arbeiders bij Opel het probleem alleen maar zien vanuit het gezichtspunt van VW of Opel dan komen ze wel ‘tot rede’. Maar wanneer de arbeiders daarentegen hun eigen vooruitzicht ontdekken en de gemeenschappelijkheid van hun belangen inzien, dan volgen daaruit heel andere perspectieven voor de strijd.
Uitgaan van de invalshoek van de samenleving als geheel
Daarom vertellen de vertegenwoordigers van het kapitaal ons voortdurend dat de door hun economisch systeem veroorzaakte rampen het gevolg zijn van ‘nalatigheden’ of van de ‘bijzonderheden’ van het afzonderlijke concern of van de vestiging. Zo wordt er beweerd dat de problemen bij Karstadt het gevolg zouden zijn van een gebrekkige verkoopstrategie. Opel daarentegen zou het verzuimd hebben om het voorbeeld van concurrenten als Daimler-Chrysler of Toyota te volgen, die met nieuwe, aantrekkelijke, vaak dieselgedreven motoren resultaten boeken. Daarnaast zou het feit dat 10.000 van de 12.000 door General Motors aangekondigde ontslagen in Duitsland vallen een afstraffing zijn van de Amerikaanse machthebbers voor de Irak-politiek van Duitsland! Alsof de Duitse bedrijven, net als Karstadt-Quelle, niet net zo goed genadeloos arbeidsplaatsen afbouwen in Duitsland! Alsof Daimler-Chrysler nog maar een paar maanden geleden niet net zo goed haar werkenden het pistool op de borst zette! De werkelijkheid logenstraft die verklaringen. Op 14 oktober werd niet alleen bij Karstadt besloten tot het verdwijnen van vele arbeidsplaatsen, maar als ‘bezuinigingsmaatregel’ werd ook bij ‘Spar’ het verdwijnen van vele arbeidsplaatsen in het vooruitzicht gesteld. En op dezelfde dag liet het Nederlandse Philips-concern doorschemeren dat ook daar een volgende ‘sanering’ zijn opwachting maakt.
Toen op ‘zwarte donderdag’, de 14de oktober, bekend werd gemaakt dat in de komende drie jaar in totaal 15.000 banen bij Karstadt-Quelle en bij Opel zouden verdwijnen, haasten de ‘onderhandelingspartners’, de politici en de ‘verslaggevers’ zich om een haarschep onderscheid te maken tussen deze beide gevallen. Eigenlijk zou men verwachten dat waar de werkenden van twee grote concerns hetzelfde erge lot treft, de gelijkenis van de toestand en de belangen van de betroffen loonafhankelijken op de voorgrond zou staan. Maar precies het tegenovergestelde gebeurde. Nadat de bevoegde onderhandelingsleidster van de vakbond Wiethold, op donderdagnamiddag haast glunderend de ‘redding’ van het Karstadt-concern bekend maakte werd onmiddellijk door de media verspreidt: omdat de toekomst van Karstadt nu verzekerd is, blijft Opel als enige zorgenkind over. Terwijl het personeel van de warenhuisketen dus ‘gerustgesteld’ weer aan het werk kon gaan, hoefden alleen de mensen bij Opel zich nog zorgen om hun toekomst te maken.
Maar het enige verschil in de toestand van de werkenden bij de beide firma’s bestond alleen daaruit, dat wat bij Karstadt al een treurige zekerheid is - massa-ontslagen, gedeeltelijke sluitingen, uitgebreide afpersing van het hele personeel - voor de mensen bij Opel nog komen moet. Het personeel van beide bedrijven moet ingrepen met een omvang van totaal 1,2 miljard euro slikken, wordt deels het brood uit de mond gestoten, om de winsten (niet de arbeidsplaatsen!) te redden.
De bewering dat de toestand van het personeel bij Karstadt zich fundamenteel zou onderscheiden van die bij Opel mist iedere grondslag. Voor de loonafhankelijken bij Karstadt is er in het geheel niets ‘gered’. De vakbond heeft het over een ‘sanering die zijn naam waard is’ en over ‘resultaten voor de werknemers’ omdat er een ‘arbeidsplaatsengarantie’ is afgegeven en omdat er een collectieve arbeidsovereenkomst kon worden afgesloten. Zo klinkt het als nederlagen van de arbeidersklasse als overwinningen worden verkocht. Wat betekenen arbeidsplaatsengaranties en collectieve arbeidsovereenkomsten en andere beloften nog als zelfs wereldconcerns voor hun leven vechten? In waarheid bevinden de slachtoffers van de ‘sanering’ bij Karstadt, toen en nu, zich in precies dezelfde omstandigheden als de arbeiders bij Opel, maar ook bij VW, Daimler-Chrysler, Siemens en zelfs de openbare diensten.
Bij Karstadt-Quelle werden de onderhandelingen ook al zo snel mogelijk ‘met succes’ afgesloten omdat bekend was dat op 14 oktober General Motors haar ‘saneringsplan’ voor Europa zou publiceren. Nog altijd behoort het namelijk tot de ongeschreven regels van de heersenden om nooit tegelijkertijd meerdere grote delen van de arbeidersklasse aan te pakken, om het gevoel van arbeiderssolidariteit niet ongewild te bevorderen. Maar nu laat de verscherping van de crisis van het wereldkapitalisme het achtereenvolgens uitvoeren van deze aanvallen steeds mindert toe. Vandaar dat er, toen de Jobs-tijding uit Detroit begon door te dringen, bij Karstadt in ieder geval gesproken moest kunnen worden van ‘succes’.
De middelen van de solidaire strijd
Massaontslagen en ook dreigende bankroeten betekenen niet dat het stakingswapen onbruikbaar wordt. Zo vormden de werkonderbrekingen bij Mercedes en Opel een krachtig signaal om de slachtoffers van de kapitalistische crisis tot strijd op te roepen.
Maar jammer genoeg raakt in dergelijke omstandigheden de staking als middel om de tegenstander terug te drijven veel van zijn werkzaamheid kwijt. Werklozenstrijd bijvoorbeeld moet het zonder stakingsmogelijkheden stellen. Maar ook als de uitbuiter van plan is om zich van de diensten van de door hem uitgebuiten te ontdoen, boezemt de stakingsdreiging veel minder angst in.
Het middel dat we tegenover de huidige niveau van de aanvallen van het kapitaal moeten inzetten in dat van de massa-staking van alle betrokkenen. Zo’n zelfverdedigingsactie van de hele arbeidersklasse zou in staat zijn om de loonafhankelijken het zelfvertrouwen te geven om de arrogantie van de heersenden het hoofd te bieden. Bovendien kunnen massale mobiliseringen er toe bijdragen om het maatschappelijke klimaat te veranderen om de noodzaak duidelijk wordt om de behoeften van de mensen tot leidsnoer van de maatschappelijke activiteit te maken. Een dergelijk ter discussie stellen van het kapitalisme zou de vastbeslotenheid doen toenemen van werkenden en werklozen om nu al hun belangen te verdedigen.
Natuurlijk zijn zulke massale, gemeenschappelijke, solidaire acties nu nog niet ten uitvoer worden gebracht. Maar dat betekent niet in het minst dan nu niets gedaan en bereikt kan worden. Wel is het noodzakelijk in te zien dat de staking niet het enige wapen van de klassenstrijd is. Alles wat nu al vereist dat de gemeenschappelijkheid van de belangen van alle loonafhankelijken wordt ingezien, en alles wat de traditie van arbeiderssolidariteit in de herinnering roept jaagt de heersende klasse angst aan, verzwakt haar aanvallen en maakt haar minder zeker van haar zaak, vergroot de bereidheid van de tegenstander om hier en daar daadwerkelijke toegevingen, minstens tijdelijk, te doen.
In 1987 stelde het door sluiting bedreigde personeel van Krupp in Rheinhausen hun dagelijkse algemene vergaderingen open voor de bevolking, voor her personeel van andere bedrijven net als voor de werklozen. Juist nu valt het helemaal niet in te zien waarom de betrokkenen bij Opel en Karstadt, bij ‘Spar’ en bij Siemens, niet bijeen zouden komen om gezamenlijk over hun situatie te discussiëren. Tijdens de massastakingen in Polen in 1980 kwamen de arbeiders van een hele stad telkens bijeen op het gebied van het plaatselijk grootste bedrijf. Daar stelden ze gezamenlijke eisen op en werd de strijd in eigen hand genomen.
De strijd bij Mercedes maakte al duidelijk wat nu in de aanvallen bij Opel en Karstadt wordt bevestigd - het grote solidariteitsgevoel van de werkende bevolking met de betrokkenen. In zulke omstandigheden stellen demonstraties in steden op een centrale plek de bevolking, en dan vooral het personeel van andere bedrijven en werklozen, in de gelegenheid zich daarbij aan te sluiten en hun solidariteit te betuigen.
De strijd bij Mercedes liet bovendien zien dat de arbeiders steeds beter begrijpen dat ze zich bij massa-ontslagen niet tussen de verschillende vestigingen tegen elkaar mogen laten uitspelen. Ook aan de kant van het kapitaal wordt nu ingezien dat men niet meer zo grof als in de zomer tussen Bremen en Stuttgart kan proberen om verdeeldheid te zaaien. Het was veelbetekenend dat op de avond van 14 oktober minister-president Steinbrí¼ck van Nordrhein-Westfalen op de televisie ten beste gaf dat hij er voor zou zorgen dat ‘men’ niet (zoals de boze Amerikanen van General Motors) de Duitse Opel-vestigingen van Rí¼sselsheim, Bochum, Eisenach en Kaizerslautern tegen elkaar kon uitspelen. En als het belangrijkste resultaat van de zitting van de algemene bedrijfsraad van Opel op dezelfde avond werd eveneens aangekondigd dat het elkaar onderling bijstaan van de verschillende delen van het personeel voorop zou staan. Maar wat betekent het als sociaal-democraten en vakbondsvertegenwoordigers van solidariteit spreken? Omdat die instellingen bestanddelen en verdedigers van de kapitalistische maatschappij zijn betekent ‘onderling bijstaan’ uit hun mond hoogstens dat elkaar beconcurrerende vestigingen zullen proberen om prijsafspraken te maken. Zo maakte de voorzitter van de algemene bedrijfsraad bekend dat hij ook met de Zweedse collega’s wilde overleggen welke offertes de verschillende fabrieken voor de nieuw te bouwen modellen konden uitbrengen. In gewone taal: de bedrijfsraden net als de vakbonden maken zelf deel uit van de kapitalistische concurrentiestrijd die de arbeidersklasse verdeelt en haar klassensolidariteit ondermijnt.
De gezamenlijke strijd van de arbeiders kan dus alleen door de arbeiders zelf op gang worden gebracht en geleid worden.
De noodzaak om het kapitalisme politiek ter discussie te stellen
Voor wat betreft de omvang van de crisis van het huidige kapitalisme moeten de arbeiders eindelijk hun schroom verliezen om zich met politieke vraagstukken bezig te gaan houden. Daarmee bedoelen we niet de burgerlijke politiek maar dat de arbeiders de problemen van de maatschappij als geheel aansnijden.
Door de huidige massa-ontslagen worden we geconfronteerd met de werkelijkheid van deze maatschappij, dat we helemaal geen ‘medewerkers’ van deze of gene firma zijn, maar uitbuitingsobjecten en kostenfactoren die men naar believen genadeloos opruimt. Deze aanvallen maken duidelijk wat het betekent dat de productiemiddelen niet aan de samenleving als geheel toebehoren en helemaal niet de belangen van de maatschappij dienen. In plaats daarvan zijn ze eigendom van een kleine minderheid. Op de eerste plaats zijn ze onderworpen aan de blinde, steeds vernietigender wetten van de concurrentie en de markt, waardoor steeds grotere delen van de mensheid in ellende en onverdraaglijke onzekerheid worden gestort. Wetten, die de elementaire menselijke solidariteit ondergraven, zonder welke er op de langere termijn helemaal geen maatschappij meer kan bestaan. En de loonafhankelijke arbeiders, die nu haast alle goederen en ‘diensten’ voortbrengen die de mensheid nodig heeft, beginnen zich er langzaam van bewust te worden dat zij in deze maatschappelijke ordening in het geheel niets, maar dan ook niets te vertellen hebben.
De crisis bij Karstadt en Opel is niet gevolg van slecht beheer maar uitdrukking van een al tientallen jaren durende, chronische, vernietigende overproductiecrisis. Door deze crisis verdwijnt steeds meer de koopkracht van de massa van de werkende bevolking. Dat raakt omgekeerd weer de kleinhandel, de afzet van auto’s, kortom, het raakt de hele economie steeds harder. De verscherpte concurrentiestrijd dwingt de kapitalisten ertoe om de kosten te verminderen, wat de massa-koopkracht nog verder doet slinken en de crisis verder verscherpt. Binnen het kapitalisme bestaat er geen ontsnappen aan deze vicieuze cirkel.
Internationale Kommunistische Stroming.
Er is door drie organisaties (de Internationale Kommunistische Stroming, de Moskouse organisatie Confederatie van revolutionaire anarcho-syndicalisten in Rusland en de Groep van Revolutionaire Proletarische Collectivisten) het initiatief genomen om een internationaal discussieforum op te zetten. Het eerste onderwerp dat aan debat wordt onderworpen is dat van de lering die kan worden getrokken uit de nederlaag van de Oktoberrevolutie.
De gruwelijke nederlaag van de Oktoberrevolutie die door de stalinistische contra-revolutie werd opgelegd decimeerde de revolutionaire krachten waarop de lange nacht volgde van de contra-revolutie en de bloedigste oorlog die de mensheid ooit heeft gezien; dit liet de kleine groepen die trouw bleven aan de beginselen van het proletarisch internationalisme versplinterd en vreselijk verzwakt achter.
Daardoor is de situatie van opkomende revolutionaire minderheden en elementen die op zoek zijn momenteel nog moeilijker. Niet alleen moeten ze strijd leveren om ideeën en een tussenkomst te ontwikkelen, om de situatie waarin zij handelend optreden te begrijpen en een echo te vinden in de arbeidersklasse; ze moeten dus ook strijden tegen het gruwelijk isolement en de versplintering van de revolutionaire krachten over de wereld.
Het was altijd een fundamenteel uitgangspunt van de IKS dat de komende wereldwijde eenheid van proletarische revolutionairen nooit gesmeed kan worden tenzij de groepen die momenteel bestaan in staat zijn om in een open en broederlijke geest over de kwesties te debatteren die hen verdelen en verenigen. Zo’n debat is noodzakelijk, niet alleen voor de vitale verheldering van de beginselen van actie van de arbeidersklasse, maar ook om het heersende isolement te doorbreken, vertrouwen te scheppen tussen de verschillende groepen die momenteel bestaan, ze te helpen te begrijpen wat het betekent om internationaal samen te werken als strijders van één enkele klasse.
Daarom hebben we besloten om deel te nemen aan een Internationaal Discussieforum opgezet met groepen in Rusland en dat voor het moment georganiseerd is rond een website.
Het doel van dit forum bestaat geenszins uit het kunstmatig scheppen van een politieke organisatie of het bieden van een beginselloos rekruteringsterrein. Integendeel, zoals het oprichtingsadres voor het forum stelt: “Het doel ervan bestaat uit het aangaan van een systematische discussie om tot verheldering te komen rond die vraagstukken die bewezen hebben van cruciaal belang te zijn voor de arbeidersbeweging en die dat in de toekomstige confrontaties tussen de klassen zullen blijven: internationalisme, de redenen voor de nederlaag van de wereldwijde revolutionaire golf, de ontaarding van de Russische revolutie, staatskapitalisme, nationale bevrijding, de rol van de vakbonden, enzovoort. Het doel wordt gevormd door het bijeenbrengen en bekendmaken van bijdragen over deze vraagstukken die verschillende benaderingen naar voren brengen die al binnen de arbeidersbeweging tot uiting zijn gekomen, zowel als verschillende gezichtspunten, meningsverschillen, en vraagstellingen die onder de deelnemers aan het forum kunnen bestaan. Het forum is daarom een open plek voor de discussie en confrontatie van politieke ideeën, met als enig doel de verheldering door politieke argumentatie waarbij de proletarische methode wordt gehanteerd die iedere benadering uitsluit die in tegenspraak is met het belangenloze doel van de bevrijding van de arbeidersklasse. Het is vooral geen ‘jachtgebied’ voor beginselloze rekrutering zoals die momenteel wordt bedreven door organisaties die zich bevinden aan de uiterst linkerzijde van het politieke apparaat van de bourgeoisie (trotskisten, enzovoort).”
Een dergelijk forum kan alleen worden gegrondvest op beginselen die het duidelijk onderscheiden van de linkervleugel van het kapitalisme. In deze periode, gekenmerkt door veralgemeende imperialistische oorlog, zijn we van mening dat het vraagstuk van het internationalisme beslissend is om een onderscheid te maken tussen zij die proberen te werken aan de revolutionaire bevrijding van de arbeidersklasse en degenen die er alleen op uit zijn de overheersing door de burgerlijke staat en zijn apparaat van controle en bedrog te versterken. Deelname aan de site is daarom afhankelijk van bepaalde politieke criteria in die zin.
Zoals het er nu voorstaat onderneemt het discussieforum pas zijn eerste twijfelende stappen. We kunnen niet vooraf weten of het een succes zal zijn - er zijn geen garanties in revolutionaire politiek. Maar we blijven er van overtuigd dat we alleen door een dergelijke geduldige en weinig spectaculaire inspanningen kunnen bijdragen aan het leggen van een basis voor de toekomstige politieke en organisatorische eenheid van de arbeidersklasse, die een vitaal wapen zal zijn in de poging om het kapitalisme omver te werpen en een nieuwe, kommunistische maatschappij op te richten.
Midden juli heeft Daimler de arbeiders van Sindelfingen-Stuttgart (Baden-Wurtemberg) een ultimatum gesteld: ofwel stemden ze erin toe hun ‘voordelen’ (1) op te geven, waardoor de productiekosten verlaagd zouden kunnen worden, ofwel zou de productie van de nieuwe Mercedes C-klasse overgebracht worden naar Bremen en naar East London (in Zuid-Afrika).
In reactie daarop heeft de metaalvakbond IG Metall op 15 juli opgeroepen tot stakingen en protestbetogingen van de loontrekkenden van Daimler. De vakbond rechtvaardigde zijn 'strijdlustige houding' met het feit dat het bedrijf vorig jaar 5,7 miljard euro winst had geboekt.
Zestigduizend arbeiders bij Daimler, vooral uit de ochtendploegen, gingen in staking en betoogden overal in Duitsland (2) waarbij ze de steun kregen van de plaatselijke bevolking. De deelname van de arbeiders in Bremen, waar de zesduizend jobs die in Stuttgart geschrapt zouden worden naar toe konden gaan, was niet minder talrijk of minder strijdbaar dan elders.
Die actiedag bewijst dat de woede groot is en dat er echt een gevoel van solidariteit bestaat bij de arbeiders. In de betogingen hebben de arbeiders herhaaldelijk de ontwikkeling aangeklaagd van hetzelfde soort chantage in andere ondernemingen en dat vaak geprobeerd wordt arbeiders langer te laten werken zonder extra loon. Het ging er de arbeiders om de nieuwe trend bij de directies te breken die geïllustreerd wordt door het akkoord dat bij Siemens in Bocholt en Kamp-Lindfort bereikt werd, waarbij er weer veertig uur gewerkt moet worden om aan de verhuizing van de productie naar Hongarije te ontkomen.
Tijdens de actiedag begonnen regering en politici druk uit te oefenen op Daimler opdat de directie daar snel tot een akkoord zou komen, met als geste het aanvaarden van een verlaging met 10% van de directielonen. De protestbeweging duurde echter voort met 12.000 stakende arbeiders op 17 juli in Sindelfingen en betogingen in de streek van Stuttgart in het begin van de volgende week. De arbeiders van andere bedrijven in Stuttgart en ook de woordvoerders van een ‘initiatief van arbeiders met tijdelijke jobs’ zouden aan die betogingen hebben deelgenomen (maar we vermoeden dat het vooral om vakbondsafgevaardigden ging).
De onderhandelingen begonnen op donderdag 24 juli. De IG Metall ‘dreigde’ ermee alle 160.000 arbeiders van Daimler tot staking op te roepen moest er geen akkoord uit de bus komen. Dat akkoord werd vrijdag al ondertekend, alle eisen van de directie werden ingewilligd, in ruil voor ‘werkzekerheid’ tot eind 2011.
Het spreekt vanzelf dat de media, de patroons en de vakbonden dat akkoord begroet hebben als een grote zege van de redelijkheid en een voorbeeld om de tewerkstelling in Duitsland te redden. De arbeiders reageerden anders en toonden grote woede. Arbeiders protesteerden fel tegen het feit dat de vakbonden en de ondernemingsraad zo’n akkoord in hun naam ondertekend hadden, waartoe ze niet gerechtigd waren. Maar dergelijke taferelen waren natuurlijk niet te zien op het tv-journaal ’s avonds.
Het is duidelijk dat de arbeiders een nederlaag geleden hebben en dat ze beseffen dat de vakbonden daar voor iets mee te maken hebben. Tijdens de actie zelf lijkt er geen enkel verzet tegen de vakbonden te zijn geweest, maar na deze nederlaag kunnen we in dit vakbondsbastion dat Daimler is en waar 90% van de arbeiders is aangesloten bij de IG Metall, een begin verwachten van nadenken over de rol van de vakbonden.
Onze afdeling in Duitsland is met een pamflet in deze strijd tussengekomen. We drukken er hier de belangrijkste stukken uit af.
Het lijkt erop dat het patronaat kreeg wat het wilde. Miljoenen loontrekkers werden op verlof gestuurd met het bericht dat de grootste industriereus van Europa, de vestiging van Mercedes in Stuttgart-Sindelfingen, bezig is te besparen op de productiekosten, voor een waarde van een half miljard euro, op kosten van de arbeiders. Men wil ons duidelijk maken dat zelfs als de bedrijven winst maken, de arbeiders machteloos staan tegenover de chantage van de verplaatsing van de productie en de dreiging met massale ontslagen. Tijdens de vakantieperiode worden we verondersteld het hoofd te buigen voor de verplichting meer te werken voor minder loon. Net op het moment dat de krachten van de arbeiders versnipperd zijn gedurende de zomervakantie, en nu het gevoel van machteloosheid in het isolement bijzonder hard aankomt, willen ze ons wijsmaken dat er een bres geslagen is. Een bres tegen de arbeiders die niet alleen de arbeiders bij Daimler-Chrysler bedreigt, maar alle loonslaven.
Amper enkele weken nadat het personeel van de Siemensfabrieken in Bocholt en Kamp-Lindfort gezwicht is voor de chantage die het dwong terug te keren naar de veertig-urenweek zonder enige loonopslag; na de beslissing in Beieren de werkdag zonder looncompensatie te verlengen, ook in de openbare diensten, begint het patronaat de verlenging van de werkweek te eisen - naargelang het geval - tot 40, 42, ja zelfs tot 50 uur. In Karstadt bijvoorbeeld (in de commerciële sector) zei men tegen de arbeiders: ofwel werk je 42 uur, ofwel er worden 4000 banen geschrapt. Of het nu in de bouwsector is, bij Mann of bij Bosch, overal wordt dezelfde eis gesteld.
De ervaring van de afgelopen weken bewijst wat steeds meer arbeiders al begonnen aan te voelen: de markteconomie (met of zonder ‘sociale’ praatjes) heeft niets anders te bieden dan verarming, onzekerheid en ellende zonder eind.
Bovenop de bittere maar noodzakelijke erkenning van die realiteit, moeten nog andere lessen getrokken en begrepen worden uit de conflicten van de afgelopen weken.
Na de strijd bij Daimler-Chrysler wil de heersende klasse er ons toe brengen te denken dat het nergens toe dient zich te verzetten, dat de logica van de kapitalistische concurrentie zich hoedan ook zal doorzetten en dat het dus beter is zich neer te leggen bij het standpunt dat uitbuiters en uitgebuiten tenslotte in hetzelfde schuitje zitten van het “behoud van de werkgelegenheid in Duitsland”. Vanuit het standpunt van de arbeidersklasse moeten compleet andere conclusies getrokken worden. Meer dan 60.000 arbeiders van Daimler-Chrysler hebben de laatste weken aan de stakingen en protestacties deelgenomen. De arbeiders van Siemens, Porsche, Bosch en Alcatel hebben aan de betogingen in Sindelfingen deelgenomen. Deze acties tonen dat de arbeiders weer de weg van de strijd opgaan. Tegenover het vooruitzicht van een verergering van het lijden en de ellende van de arbeiders van de hele wereld in de komende jaren is het belangrijkste niet dat de kapitalisten zich eens te meer organiseren om hun wil op te leggen maar wel dat de aanvallen dit keer niet passief worden ondergaan.
Daimler-Chrysler heeft heel bewust de kaart gespeeld van de verdeling van de arbeiders uit de verschillende vestigingen, door te dreigen jobs te schrappen in Sindelfingen, Untertürkheim en Mannheim ten voordele van de vestiging in Bremen, waar vanaf 2007 de productie van de nieuwe modellen van de S-klasse zou worden ondergebracht. Het feit dat de arbeiders uit Bremen deelgenomen hebben aan de betogingen tegen de loondalingen, tegen de werktijdverlenging en de sluiting van de fabrieken in Baden-Wurtemberg is zonder twijfel het belangrijkste element van deze strijd. Door de strategie van het patronaat gedeeltelijk te doen mislukken hebben de arbeiders met hun actie duidelijk gemaakt dat het antwoord van de arbeiders op de crisis van het kapitalisme enkel kan liggen in de solidariteit tussen de arbeiders. Die solidariteit is de kracht die de strijd mogelijk maakt en die hem betekenis geeft.
De heersende klasse wil ons de indruk geven dat de strijd bij Mercedes haar in het geheel niet beroerd heeft. Maar als we de gebeurtenissen van de laatste dagen aandachtig bekijken zien we dat de heersende klasse in feite zeer oplettend is geweest voor de uitingen van verzet van de arbeidersklasse. Ze vreest inderdaad vooral dat de proletariërs zouden beseffen dat solidariteit niet alleen het beste wapen is voor de verdediging van hun eigen belangen, maar dat ze ook het fundamentele beginsel inhoudt van een hogere sociale orde die een alternatief biedt voor de huidige maatschappij.
Het is natuurlijk geen toeval dat meteen na de terugkeer naar de veertig-urenweek bij Siemens in het Roergebied, een andere enorme en publieke uitdaging gericht wordt tot de arbeiders van Daimler-Chrysler. Siemens diende als waarschuwing voor de arbeiders:overal waar ze bedreigd zullen worden met fabriekssluiting, zullen ze verslechterde werkvoorwaarden en lonen moeten slikken, en langere werktijden. Bij Mercedes in Stuttgart was er - voor het ogenblik - nog geen sprake van sluiting van het bedrijf, dat nog efficiënt en rendabel geacht wordt. Daimler-Chrysler werd uitgekozen om een tweede boodschap te lanceren: de verergering zonder grenzen van de uitbuiting hoeft niet beperkt te blijven tot bedrijven en fabrieken die met de rug tegen de muur staan. Alle ondernemingen zijn betrokken. Daimler-Chrysler is juist het paradepaardje van de Duitse industrie: de grootste concentratie van de industriële arbeidersklasse in Duitsland, in het hart van Baden-Wurtemberg met zijn honderdduizenden industriearbeiders. De betekenis van de luide en duidelijke boodschap van de kapitalisten is deze: als de sterkste fractie van de arbeidersklasse, bekend zowel voor haar strijdervaring als voor haar strijdwil, zich niet tegen dergelijke maatregelen kan verzetten, dan zal de arbeidersklasse nergens anders in Duitsland dat kunnen.
Het is geen toeval dat de werkgevers zijn krachten verenigd heeft in wat ondernemersvakbonden genoemd worden. Daarmee kunnen zij hun inspanningen coördineren tegen de arbeidersklasse. Bovendien zijn die organismen geïntegreerd in het staatsapparaat. Dit betekent dat de strategie van het patronaat gebonden is aan de globale strategie die door de regering op nationaal en regionaal niveau geleid wordt, en dus met de regerende sociaal-democratie. Binnen die strategie bestaat er een taakverdeling tussen regering en bedrijven. De meeste hervormingen waartoe de bondsregering besluit en die direct uitgevoerd worden door de staat zelf, worden meestal geprogrammeerd gedurende de eerste helft van de regeringsperiode. Zo zagen we de afgelopen twee jaar de invoering van de meest ongelooflijke aanvallen tegen het levenspeil van de arbeiders: ‘de hervorming van de gezondheidszorg’, de wet Hartz tegen de werkloosheid, de ‘versoepeling’ van de wetten die de werklozen beschermen, enzovoort. Nu, in de periode die leidt naar de volgende algemene verkiezingen, wil de SPD het graag aan de werkgevers overlaten om het initiatief tot de aanvallen te nemen, in de hoop dat de bevolking zich zal blijven vereenzelvigen met de staat, dat ze zal gaan stemmen en het vertrouwen in de sociaal-democratie niet compleet zal verliezen.
De arbeiders mogen zich niet laten misleiden door de verklaringen waarin de SPD haar steun betuigd aan de arbeiders van Daimler-Chrysler. In feite zijn de aanvallen van vandaag rechtstreeks verbonden met de ‘hervormingen’ van de bondsregering. Het is zeker geen toeval dat de nieuwe vragenlijst voor werklozen (die dient om de financiële middelen van de werklozen en van hun familie te kennen - en die kennis te gebruiken om hun uitkering te verminderen) zo dik in het nieuws gebracht is net op het moment dat de aanvallen bij Daimler zich ontwikkelden. Hetsamensmelten van de uitkering voor langdurig werklozen met de sociale minimumuitkering, net als de versterkte controle en begeleiding van werklozen, dienen om het staatsbudget te verlichten, door de hulp aan de armsten onder de armen te verminderen. Maar dat alles dient ook om alle chantagemiddelen tegen wie nog werk heeft doeltreffender te maken. Voor diegenen die nog een job hebben moet het duidelijk zijn dat ook zij in bodemloze armoede gestort kunnen worden als ze hun stem verheffen en niet aanvaarden wat men van hen vraagt.
Het feit echter dat de aanvallen vanwege het kapitaal niet zonder strijd geslikt worden blijkt niet alleen uit de mobilisaties bij Daimler, maar ook uit de wijze waarop de bourgeoisie erop gereageerd heeft. Het werd al snel duidelijk dat politici, vakbonden, de ondernemingsraad, maar ook de werkgevers zich realiseerden dat het conflict bij Daimler zo snel mogelijk opgelost moest worden. De kapitalistische strategie was er in het begin op gericht de arbeiders van Stuttgart op te zetten tegen die van Bremen. Dat de arbeiders in het zuidwesten van Duitsland, die meer zelfvertrouwen hebben en die nu rechtstreeks aangevallen werden, zich zouden verzetten, werd verwacht. Maar wat verraste was het enthousiasme waarmee de arbeiders uit Bremen deelnamen aan de beweging. Het spook van de arbeiderssolidariteit, dat lange tijd als dood en begraven werd beschouwd, of in ieder geval dood verklaard, dreigde de kop weer op te steken. En dat maakte de vertegenwoordigers van het kapitalisme zichtbaar nerveus.
De woordvoerders van de politieke partijen in het parlement - de liberalen van de FDP die zichzelf de partij van de rijken noemen, inbegrepen - begonnen de directie van Daimler-Chrysler te interpelleren opdat die zou instemmen met een verlaging van haar eigen salarissen. Natuurlijk zou zo’n maatregel enkel zand in de ogen zijn. De directie bepaalt de lonen, dus ze kan zich ten allen tijde verzekeren tegen een dergelijke ‘vermindering’. Bovendien zal dat de arbeiders niet helpen om hun huur of de opvoeding van hun kinderen te betalen.
Waarom riepen de politieke leiders de patroons dan op zo’n geste te doen? Om de ideologie te propageren dat bazen en arbeiders sociale partners zijn, die allebei in moeilijkheden dreigen te geraken door een sociaal conflict.
Om dezelfde reden hebben de politici hun kritiek losgelaten op de arrogantie van de patroons. Wat er problematisch is aan de huidige situatie waarin de patroons de aanvallen op hun eentje uitvoeren, terwijl de staat zich als ‘neutrale kracht’ in de schaduw houdt, is dat zoiets te zichtbaar wordt. Patroons als Schremp of Hubbert hebben niet de finesse van de sociaal-democratie wanneer het erom gaat de arbeidersklasse een klinkende nederlaag te bezorgen zonder haar te grof te provoceren. De heersende klasse vreest voor alles dat de arbeiders te veel zouden beginnen na te denken over hun eigen strijd en over hun levensvooruitzichten onder het kapitalisme. In dat verband spreken de kritieken die kanselier Schröder gemaakt heeft voor zich: “Mijn advies is die problemen binnen de bedrijven te laten en er zo weinig mogelijk over te praten.”
Sinds het stalinisme ineengestort is - een bijzonder ondoeltreffende vorm van staatskapitalisme, rigide en overgereglementeerd - is tot in den treuren herhaald dat er voor het socialisme geen enkel vooruitzicht meer is en dat de klassenstrijd van de arbeidersklasse niet meer bestaat. Maar niets is meer afdoende dan de grote gevechten van de arbeidersklasse om aan de wereld te tonen dat noch de arbeidersklasse, noch de klassenstrijd tot het verleden behoren.
We willen de strijd bij Daimler niet overschatten. Hij volstaat niet om te beletten dat een nieuwe kapitalistische ‘bres’ geslagen wordt in de levensvoorwaarden van de arbeiders. Om te beginnen blijft het conflict voornamelijk beperkt tot de arbeiders bij Daimler. Heel de geschiedenis toont dat enkel de uitbreiding van de strijd naar andere delen van de arbeidersklasse in staat is - zelfs maar tijdelijk - de bourgeoisie terug te dringen. Daarbij is de strijd op geen enkel moment de controle door de vakbonden ter discussie gesteld. De IG Metall en de plaatselijke fabrieksraad hebben zich eens te meer meesters getoond om alle aandacht te vestigen op de vraag wat de situatie van de arbeiders bij Mercedes anders maakt dan die van andere arbeiders: de rentabiliteit van het bedrijf wordt gezien als een probleem van de arbeiders die er werken, de bestellingen als de zaak van elke fabriek afzonderlijk, hun hoge productiviteit als een troef van de metaalarbeiders van Baden-Wurtemberg. Daardoor werd een actievere en sterkere solidariteit tussen de arbeiders vermeden. De media hebben van hun kant hetzelfde thema gekozen door de jaloezie aan te dikken die er tegen de ‘bijzonder bevoorrechte arbeiders’ van Daimler zou bestaan. Het was opvallend te zien hoe de media dagelijks verslag uitbrachten van de situatie in Sindelfingen (waar de uit marmer gemaakte oversteekplaatsen voor voetgangers speciaal voor de camera gebracht werden), terwijl met geen woord werd gerept over de situatie in Bremen (waar de elementen van de arbeiderssolidariteit veel duidelijker aanwezig waren).
Ruim voordat de eisen van de directie van een half miljard euro besparingen per jaar bekend was geworden, had de ondernemingsraadal bezuinigingen ter waarde van 180 miljoen euro per jaar voorgesteld. En zodra de directie aanvaardde mee te werken aan het spelletje van ‘ook haar offer te brengen’, drukten de IG Metall en de ondernemingsraad een ‘globaal akkoord’ uit met een plan dat op alle punten tegemoet kwam aan de eisen van de directie, maar dat als een overwinning voor de arbeiders voorgesteld werd omdat er zogenaamd een ‘werkgarantie’ voor iedereen inzat.
Het is niet omdat ze de incarnatie van de duivel zouden zijn dat de vakbonden de arbeiders verdelen en de belangen van het bedrijf verdedigen ten koste van de uitgebuiten. Nee, ze maken sinds lang deel uit van het kapitalisme en zijn een onderdeel van de logica daarvan. Dat betekent daarentegen wel dat arbeiderssolidariteit, de uitbreiding van de strijd, enkele gerealiseerd kan worden door de arbeiders zelf. Daarvoor zijn soevereine massavergaderingen nodig, een wijze van strijden die zich richt op de rechtstreekse deelname van de verschillende sectoren arbeiders, aan het werk of werkloos. Dat kan enkel werkelijkheid worden buiten en tegen de vakbonden.
We zijn nog ver verwijderd van een dergelijke praktijk van autonome strijd die steunt op actieve solidariteit. Toch zijn nu al de kiemen zichtbaar van die komende gevechten. De arbeiders van Daimler waren zichzelf zeer bewust van het feit dat ze niet enkel voor zichzelf vochten, maar voor de belangen van alle arbeiders. Het valt niet de ontkennen dat hun strijd - ondanks de haatdragende campagnes over de voorrechten toegekend aan die van Sindelfingen - kon rekenen op de sympathie van heel de arbeidersklasse, wat niet meer was voorgekomen sinds de staking bij Krupp Rheinhausen in 1987.
De arbeiders bij Krupp begonnen destijds de kwestie te stellen van actieve uitbreiding van de strijd naar andere sectoren, en ze stelden de vakbondscontrole over hun strijd in vraag. Het feit dat die kwesties vandaag nog niet echt aan de orde zijn, toont hoeveel terrein de arbeidersklasse de laatste vijftien jaar verloren heeft, in Duitsland en in de rest van de wereld. Maar anderzijds betekenden gevechten zoals die bij Krupp, of de strijd van de Britse mijnwerkers, het einde van een reeks arbeidersgevechten die duurde van 1968 tot 1989 en die gevolgd werd door een lange periode van terugval. De strijd van nu daarentegen, zoals in de openbare sector in Frankrijk en Oostenrijk vorig jaar, of nu bij Daimler, staan aan het begin van een nieuwe reeks belangrijke sociale gevechten. Die ontwikkelen zich op een moeizamer en trager manier dan vroeger. Vandaag is de crisis van het kapitalisme veel verder gevorderd, de algemene barbaarsheid van het systeem is veel zichtbaarder, de dreigende rampspoed van dewerkloosheid is veel breder aanwezig.
Maar vandaag, veel meer dan het geval was bij Krupp-Rheinhausen, is de grote golf sympathie voor de strijdende arbeiders die de bevolking beroerd heeft veel directer verbonden aan de steeds bredere erkenning van de ernst van de situatie. De heersende klasse en de vakbonden doen vandaag hun best om de verlenging van de arbeidstijd die opgelegd wordt voor te stellen als een tijdelijke maatregel om jobs te behouden ‘tot de concurrentiekracht hersteld zal zijn’. Maar de arbeiders beginnen te begrijpen dat er iets veel fundamentelers aan de hand is. Inderdaad! Het zijn verworvenheden, niet van de laatste tientallen jaren, maar van twee eeuwen arbeidersstrijd die vandaag opgedoekt dreigen te worden. Wat er vandaag gebeurt, is dat de arbeidsdag net als in het begin van het kapitalisme steeds langer wordt, maar dan met de arbeidsvoorwaarden van het moderne kapitalisme, met de hel van de intensifiëring van de arbeid. Wat er steeds meer gebeurt, is dat de menselijke arbeid, de bron van de rijkdommen van de maatschappij, steeds minder gewaardeerd wordt en dat hij op lange termijn gedoemd is te verdwijnen. Dat alles is geen teken van de moeizame en pijnlijke geboorte van een nieuw systeem, maar is integendeel de uitdrukking van een zieltogend kapitalisme dat een hindernis geworden is voor de vooruitgang van de mensheid. Op lange termijn zullen de onzekere inspanningen van vandaag tot arbeidersverzet, naar een terugkeer naar de solidariteit, samen gaan met een diepgaande overdenking van de situatie. Dit kan en moet leiden tot het in vraag stellen van dit barbaars systeem, met het vooruitzicht op een hoger, op een socialistisch sociaal systeem.
Weltrevolution (afdeling in Duitsland van de IKS).
(1) De ‘plaspauze’ van 5 minuten elk uur, de berekeningswijze van de overuren tijdens de nacht, waardoor één uur meer uitbetaald wordt dan bij andere Mercedesvestigingen. Plus, ten opzichte van hun makkers in Bremen, drie extra verlofdagen per jaar.
(2) Daimler stelt 160.000 arbeiders te werk in Duitsland, waarvan 41.000 in Sindelfingen, 15.500 in Bremen, 20.9000 in Untertürkheim (ook bij Stuttgart) en 5.200 in Düsseldorf.
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/klassenstrijd-nederland
[2] https://nl.internationalism.org/tag/4/83/midden-en-zuid-amerika
[3] https://nl.internationalism.org/tag/3/43/historische-koers
[4] https://nl.internationalism.org/tag/3/49/oorlog
[5] https://nl.internationalism.org/tag/7/122/officieel-anarchism
[6] https://nl.internationalism.org/tag/4/80/spanje
[7] https://nl.internationalism.org/tag/3/52/terrorisme
[8] https://nl.internationalism.org/tag/3/47/maatschappelijke-ontbinding
[9] https://nl.internationalism.org/tag/4/73/groot-brittannie
[10] https://nl.internationalism.org/tag/18/224/het-kommunistisch-perspectief
[11] https://nl.internationalism.org/tag/3/46/kommunisme
[12] https://nl.internationalism.org/tag/4/76/nederland
[13] https://nl.internationalism.org/tag/11/155/tussenkomsten
[14] https://nl.internationalism.org/tag/4/87/midden-oosten
[15] https://nl.internationalism.org/tag/4/95/rusland-kaukasus-centraal-azie
[16] https://nl.internationalism.org/tag/6/105/911
[17] https://nl.internationalism.org/tag/6/108/irak
[18] https://nl.internationalism.org/tag/4/69/duitsland
[19] https://russia.internationalist-forum.org
[20] https://nl.internationalism.org/tag/7/115/beinvloed-door-de-kommunistische-linkerzijde