Bijlage bij Wereldrevolutie, nr.103
Twintig miljard euro! Dat is het bedrag dat de bourgeoisie van de arbeiders wil afpersen. Daarmee wordt het voorbeeld gevolgd van de Franse en Duitse collega’s waartegen onze klassenbroeders en zusters ook al massaal in beweging kwamen. Terwijl steeds meer van ons werkloos worden zonder veel kans op een andere baan verdwijnt ook geleidelijk ons uitzicht op een “zorgeloze oude dag” of zelfs behoorlijke medische verzorging. De hele naoorlogse “welvaartsstaat” en de “sociale zekerheid” waarmee ze ons jarenlang paaiden, worden onderuit gehaald. Als de arbeiders na jarenlange “sociale vrede” met officieel 300.000 in Amsterdam waren dan was de demonstratie van 2 oktober 2004 zeker de grootste manifestatie in Nederland in dertien jaar. Overheersend was het gevoel van verbazing over de eigen enorme aantallen en over het nieuwe strijdvermogen dat daarmee werd blootgelegd. Een betere weerlegging van de jarenlang gevoerde campagnes over “het verdwijnen van de arbeidersklasse” was nauwelijks denkbaar. Verder sluit deze betoging, al was het nog schoorvoetend, ongetwijfeld ook aan bij de bewegingen in andere Europese landen, zoals Frankrijk en Duitsland. Waar staan we precies met dit begin van een keerpunt in de internationale klassenstrijd (1)?
De maatregelen zijn urgent voor de bourgeoisie want als de economische cijfers voor de Euro-zone toch al slechter zijn dan die van de Verenigde Staten, dan bevinden die van Nederland zich nog onder het gemiddelde van de Euro-zone. In 2003 kromp de economie zelfs met 0,9%. De werkloosheid steeg in één jaar met 153.000 en zal naar verwachting stijgen tot 758.000 in 2005. Deze rampzalige ontwikkeling was al ingeluid met inkrimpingen en ontslagen bij UWV, V&D, SP Aerospace, ING, Fortis, Laurus, Wehkamp, Philips, Rabo, Shell, NS-International, Akzo, Boskalis, DSM, RDM, Accordis, ABN-AMRO, OCE, KPN, Staalbankiers en Stork.
Een hoofddoel van de aanvallen wordt gevormd door pensioenen en vervroegde pensioenen, inclusief AOW, VUT en FLO, net als eerder al in bijvoorbeeld Frankrijk, Oostenrijk en Duitsland. Het wordt haast onmogelijk gemaakt om nog met werken te stoppen voor het 65ste levensjaar en ook die leeftijd staat ter discussie, en wie niet meer kan heeft pech. Voorwaarden, duur en omvang van uitkeringen, alles ligt onder vuur voor ouderen, werklozen, zieken en invaliden, kortom voor iedereen die niet direct in de productie staat.
Het is duidelijk dat de aanvallen niet stoppen voor de poorten van bedrijven en kantoren. In navolging van Duitsland wordt er geprobeerd om de werkweek zonder looncompensatie weer tot veertig uur en meer te verlengen en de druk om allerlei vormen van flexibiliteit te aanvaarden neemt toe. De regering zet in op 0% nominale loonsverhoging. Het systeem van bindende collectieve arbeidsovereenkomsten is op de helling gezet zodat de aanvallen beter op maat kunnen worden uitgevoerd en de arbeiders individueel beter onder druk kunnen worden gezet.
Binnen de arbeidersklasse nam de ongerustheid dan ook steeds verder toe en het werd voor de vakbonden steeds moeilijker om de arbeiders geïsoleerd van elkaar naar de slachtbank te leiden.
Het zegt genoeg dat alle betrokken partijen, regering zowel als oppositie, werkgeversorganisaties zowel als vakbonden, vooraf duidelijk te kennen gaven dat ze het met z’n allen eens waren dat er grof in de sociale uitgaven moest worden gesneden en dat wie niet direct kon worden uitgebuit naar een minimum moest en de rest harder moest werken voor minder geld. Het enthousiasme van de vakbeweging om uit naam van de arbeidersklasse “offers” te brengen op het altaar van het nationale belang was er niet minderom geworden dan onder Paars en in het najaarsoverleg van 2003 kwamen minister van financiën Gerrit Zalm en FNV-baas Lodewijk de Waal dan ook wonderwel met elkaar overeen.
Maar in februari en maart waren werkonderbrekingen bij enkele scheepswerven in het noorden en bij DSM-Geleen al een teken dat de sfeer veranderde en in juni stemden 400.000 FNV-leden voor actie tegen de kabinetsplannen. Het werd tijd voor een andere taakverdeling. Het “gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen” voor de maatregelen zoals onder Paars maakte plaats voor een openlijk “Ieder voor zich en God voor ons allen” van de regering. Die sprak dan ook van “meer eigen verantwoordelijkheid”, wat vooral betekende dat de staat verantwoordelijkheid voor de armoede afwijst en dat wie niet direct kan worden uitgebuit aan zijn lot wordt overgelaten.
Hoewel het vakbondslidmaatschap gering is en de vakbeweging te kampen heeft met een “oude mannen-imago” staat de vakbondsideologie traditioneel sterk. De vakbonden gingen zichzelf weer de rol van “verdedigers van arbeidersbelangen” aanmeten. De regering van haar kant nam onmiddellijk de vereiste uitdagende houding aan om de arbeidersklasse te provoceren voordat de strijdbaarheid tot ontwikkeling kwam en zo verleende ze de vakbeweging tegelijkertijd de nodige geloofwaardigheid. Al tijdens het “mislukte” voorjaarsoverleg van 2004 begonnen de vakbonden, in koor met de werkgevers, d van de ministers aan te klagen waarmee die op een “zinloze confrontatie” aanstuurden.
In de miljoenennota van 21 September 2004 kondigt de regering vervolgens ongekende aanvallen aan op de arbeids- en levensomstandigheden, veel omvangrijker zelfs dan die van de drie achtereenvolgende kabinetten Lubbers (1982-1994), maar waarin voor de vakbeweging, die zich in beginsel al akkoord had verklaard, niet veel nieuws kan hebben gestaan. Het hele bezuinigingspakket werd met brede parlementaire steun in ijltempo door de Tweede Kamer gejaagd. Dankzij deze overvaltechniek gaf de regering de vakbeweging alle gelegenheid de vermoorde onschuld te spelen terwijl die nog steeds openlijk verklaarde dat ze het als haar eerste taak zag om een “breed maatschappelijk draagvlak” aan de maatregelen te verlenen.
De bourgeoisie als geheel, in de vorm van de burgerlijke staat, weet wanneer de confrontatie onvermijdelijk is en ze gaat die het liefst aan op een voor haarzelf zo gunstig mogelijk terrein en moment. Het geringe zelfvertrouwen binnen de arbeidersklasse kon worden benut om de illusie te versterken dat we zouden kunnen rekenen op de vakbeweging als organisator van protest en verzet. Maar zelfs aan de vooravond van de manifestatie toonden de vakcentrales nog eens hun ware gelaat in een akkoord bij NedCar-Mitsubishi (Born) over het ontslag van 900 uitzendkrachten en het schrappen van 200 vaste banen bij de ondersteunende diensten. Lodewijk de Waal, op het Museumplein aangekondigd als de “nationale teddybeer”, sloeg iets radicaler taal aan, maar nog altijd in nette termen opdat “een gesprek mogelijk blijft” met een regering die zelf de frontale aanval had geopend. Het was duidelijk dat de beweging zo snel mogelijk moest worden begraven om terug te keren naar een “onderhandelingstafel” waarop de arbeiders geen enkele controle hebben.
Voorafgaand waren er regionale manifestaties en werkonderbrekingen met tienduizenden deelnemers zoals in Rotterdam op maandag 20 september en in Amsterdam op maandag 27 september. De Amsterdamse arbeiders van het openbaar vervoer begonnen een 24-uursstaking waarbij de regionale buschauffeurs zich aansloten. Als de nationale manifestatie een uiting was van die groeiende onvrede, dan werd hij door de vakbeweging vooral georganiseerd om de omslag van onvrede naar strijdbaarheid af te remmen, om zichzelf als enige strijdorganisator voor te stellen en in de stille hoop het verzet in de kiem te kunnen smoren. Onder de slogan “Nederland verdient beter” werd het geheel georganiseerd door FNV, CNV en MHP, waarbij SP en Groenlinks zich aansloten, en op het allerlaatste moment ook nog de PvdA. De onwennige vakcentrale-voorzitters kregen door de media een heldenrol toebedeeld in het ‘volksverzet’. Maar met hun ‘signalen’ aan ‘de politiek’ over de brede afwijzing van de plannen in de bevolking vervulden ze niet alleen hun taak van het doorgeven van de temperatuur aan de regering; ze gaven vooral ook een boodschap door aan de arbeidersklasse: alleen via ons kan de regering tot luisteren worden bewogen en als dit door overleg met ons niet lukt dan is voor jullie alles verloren.
Als aanvulling daarop dook na een haast volledige afwezigheid van jaren ook de vakbondsbasis weer op in de vorm van het comité De maat is vol dat de vakbondstop met ronkende taal ondersteunt in haar sabotagewerk. Het comité was vooral actief in de Rotterdamse haven en bij Hoogovens (Corus) IJmuiden. Het riep niet alleen “de basis” op tot acties gericht op een “regeringswisseling” maar tegelijkertijd ook “de top” tot onderhandelingen met diezelfde regering. En vooral stelt het de arbeiders gerust dat er niets mankeert aan de vakbeweging, maar dat deze alleen eventjes “vanwege een doorgeslagen polderdenken in coma is geraakt”.
Als de PvdA weliswaar heel voelbaar aanwezig was dan is het pijnlijke hoofdstuk “paars” met als zijn bezuinigingen niet vergeten en wordt het verband gelegd met de linkse regeringen Schröder in Duitsland en Blair in Groot-Brittannië die precies hetzelfde soort van maatregelen nemen als de rechtse regering Balkenend II in Nederland. Als de manifestatie op het laatste moment een wat ‘politieker’ karakter kreeg en Lodewijk de Waal het had over “het rotbeleid van dit rotkabinet” dan was het enkel onder druk van de massale opkomst, om met wat radicaler klinkende leuzen greep op het gebeuren te houden. Daartoe hield het comité Keer het tij eerst een eigen manifestatie op de Dam om vervolgens naar het Museumplein te trekken. Onder de slogan “Nee tegen de regering, ja tegen de vakbonden” werd zo het strijdbaarder publiek aangetrokken ten gunste van de bluf van een geheel linkse regering van PvdA, SP en Groenlinks, vooral om de illusie te versterken dat een andere regering de pijn zou kunnen verlichten.
Hoewel de onverwachte massaliteit van de betoging enige wanorde veroorzaakte in minder ingewijde staatskringen en ook in delen van de vakbeweging is het duidelijk dat de maatregelen hoe dan ook zullen worden doorgezet. De arbeiders die na de vakbondsacties concessies verwachten zullen bedrogen uitkomen. Hoe gehaat de regering zich ook maakt, de bourgeoisie is vastbesloten door te drukken voordat de strijdbaarheid werkelijk tot ontwikkeling komt en het is precies daarvoor dat ze links en de vakbeweging zo hard nodig heeft. Vandaar dat de ministers Zalm (VVD), Brinkhorst en De Graaff (D’66) en De Geus (CDA) onmiddellijk in de rij stonden voor de camera’s om te verklaren dat er niets verandert aan de voorgenomen maatregelen en ze deden hun best om de vakbondsleiders geloofwaardig te maken door die zoveel mogelijk te beschimpen.
Maar de druk bleef groot en om de touwtjes in handen te houden moesten van vakbonden tegen heug en meug netjes van elkaar in plaats en tijd gescheiden “estafettestakingen” organiseren. In het openbaar vervoer was er een 24-uursstaking op 14 oktober en op 27oktober nog een van 22.000 metaalarbeiders zoals bij NedCar en bij Corus, waarbij zelfs alle Noord-Hollandse metaalarbeiders werden opgeroepen naar IJmuiden te komen. De arbeiders werden er passief gehouden met vakbondsbetogen en muziek. Zelfs als er strijdwil in tot uiting kwam dan kan de vakbeweging, zolang de arbeiders zelf niet goed zijn voorbereid, proberen de arbeidersklasse in grote mobilisaties en met veel fanfare af te matten en een paar flinke nederlagen te bezorgen om zo de strijdbaarheid bij voorbaat te bekoelen en het gevoel van machteloosheid tegenover de maatregelen te versterken.
Ondanks de kracht en alomtegenwoordigheid van de vakbondsinkapseling, ondanks de aarzelingen van de arbeidersklasse om de strijd aan te gaan, is het nu zonder meer duidelijk dat de arbeiders begonnen zijn om de aanvallen van de bourgeoisie te beantwoorden; zelfs al is dit antwoord nog lang niet bij machte om de omvang van de aanvallen die tegen haar ontketend worden te counteren. En veel belangrijker nog, de massale betoging van 2 oktober moet begrepen worden als een schakel in een keten van arbeidersverzet die over heel Europa loopt: in de lente van 2003 barstten de arbeidersgevechten los in Frankrijk en in Oostenrijk tegen de ‘hervorming’ van de pensioenen; in de winter van datzelfde jaar waren er mobilisaties bij de trambestuurders in Italië en de postbeambten en brandweerlieden in Engeland, gevolgd door de arbeiders van Fiat Melfi in Zuid-Italië in het voorjaar van 2004. In juli van dit jaar barstte de strijd los bij Mercedes-Daimler-Chrysler in Duitsland en enkele weken geleden in verschillende Spaanse steden tegen een privatiseringsplan voor de scheepswerven. Op 14 oktober tenslotte gingen 9400 arbeiders van Opel Bochum, in het hart van het Ruhrgebied, in staking tegen een afdankingsplan van het moederbedrijf General Motors.
Elk van deze bewegingen onthult het overdenkingsproces dat zich binnen de arbeidersklasse in de diepte ontwikkelt: de opeenstapeling, de omvang en de aard van de aanvallen van de bourgeoisie zullen steeds meer de illusies ondergraven die de heersende klasse probeert te verspreiden. Daarenboven doen ze, in het bewustzijn van de uitgebuitenen, steeds meer een ongerustheid en een vraagstelling groeien over het lot dat dit uitbuitingssysteem weglegt voor henzelf, hun kinderen, de toekomstige generaties. Deze situatie opent nieuwe perspectieven. Ook al worden de huidige gevechten nog gekenmerkt door hun sporadisch karakter, het is door hun opeenvolging, hun massaliteit en het feit dat ze een zeer geconcentreerd proletariaat in beweging brengen, dat ze aantonen geen strovuur te zijn. Zij getuigen fundamenteel van een grondig verlies aan vertrouwen in de toekomst die het kapitalisme ons biedt. Deze gevechten drukken een groeiende bewustwording uit van het feit dat aanvallen en achteruitgang van de levensvoorwaarden de arbeiders van alle landen treffen en geenszins het probleem vertegenwoordigen van een bepaalde sector, bedrijf of land. Tenslotte tonen ze aan dat het gevoelen zich onder de arbeiders verspreidt tot één en dezelfde klasse te behoren.
Internationale Kommunistische Stroming, 30 oktober 2004.
(1) Zie: Een keerpunt in de internationale klassenstrijd, in: Wereldrevolutie, nr. 101, en: Het einde van de ‘welvaartsstaat’ opent een nieuw vooruitzicht voor de klassenstrijd, in Wereldrevolutie, nr. 102.
Het artikel dat we hieronder publiceren geeft een korte samenvatting van de belangrijkste ideeën over de klassenstrijd zoals die in de herfst van 2003 zijn goedgekeurd door het centraal orgaan van de IKS (1).
De grootschalige mobilisaties van het voorjaar 2003 in Frankrijk en Oostenrijk waren een eerste belangrijke stap in het opnieuw ontwikkelen van de strijdbaarheid van de arbeiders na de langste periode van terugval in de klassenstrijd sinds 1968. Zij maken duidelijk dat de arbeidersklasse, ondanks haar voortdurend gebrek aan zelfvertrouwen, er toch steeds meer toe wordt gedreven de strijd aan te gaan door de dramatische verheviging van de crisis en het steeds massaler en algemener worden van de aanvallen die een nieuwe, ongeslagen generatie proletariërs treffen.
Toen vanaf de jaren 1970 de massale werkloosheid terugkwam bestond het antwoord van de bourgeoisie uit het nemen van kapitalistische maatregelen die bekend stonden onder de naam ‘welvaartsstaat’ (met name in sommige landen door gunstiger regelingen om met pensioen te gaan) maar die vanuit puur economisch oogpunt onzinnig waren, zodat die maatregelen vandaag een van de voornaamste oorzaken vormen van de onmetelijke openbare schuld. Het feit dat de bourgeoisie er nu toe wordt gebracht de welvaartsstaat te ontmantelen is een belangrijke factor voor de ontwikkeling van de huidige klassenstrijd.
Dat keerpunt in de dynamiek van de klassenstrijd sinds 1989 betreft niet enkel de strijdbaarheid van de arbeidersklasse, maar ook de geestesgesteldheid in haar midden, het vooruitzicht waarin ze haar activiteit plaatst. Er bestaan vandaag tekenen van een verstoring van illusies, niet alleen wat betreft de typische misleidingen van de jaren 1990 (‘nieuwe technologische revolutie’, enzovoort), maar ook van de illusies die werden gewekt tijdens de wederopbouw na de tweede wereldoorlog, met name rond de hoop op een beter leven voor de volgende generatie en van een leefbaar pensioen voor wie de hel van de loonarbeid overleefde. Maar we moeten niet vergeten dat de massale terugkeer van het proletariaat op het historisch toneel in 1968 en de terugkeer van een revolutionair perspectief niet alleen een antwoord vormden op de aanvallen van dat moment, maar vooral een antwoord op de verstoring van de illusies over de betere toekomst die het kapitalisme na de oorlog leek te bieden. In tegenstelling tot wat een platte en mechanistische vervorming van het historisch materialisme ons probeert wijs te maken, zijn dergelijke keerpunten in de klassenstrijd, ook al worden ze ontketend door een onmiddellijke verslechtering van de materiële bestaansvoorwaarden van het proletariaat, steeds het resultaat van dieperliggende veranderingen in zijn toekomstbeeld.
Terwijl de arbeidersstrijd in het voorjaar van 1968 een omslag betekende in het historisch perspectief, betekende die van 2003 gewoon het einde van een periode van teruggang binnen een algemenere tendens tot massale klassenconfrontaties. Wij hebben nog lang niet te maken met een internationale golf van massale strijd, zoals die bestonden in de jaren 1970 en 1980.
Zowel op internationaal vlak als in elk land afzonderlijk verkeert de strijdbaarheid van de arbeiders nog in een zeer wisselend en embryonaal stadium. De belangrijkste uiting ervan tot nu toe is de strijd van de onderwijzers in Frankrijk in het voorjaar van 2003, en die was vooral het resultaat van een provocatie van de kant van de bourgeoisie door een afzonderlijke gerichte aanval uit te voeren tegen deze sector door middel van de decentralisatie, om zo de onderwijzers van de rest van de arbeidersklasse te isoleren en een massaler en algemener verzet tegen de pensioenhervorming te vermijden (2).
In Frankrijk zelf hebben de onvoldoende ontwikkeling en vooral de afwezigheid van een wijder verbreide strijdbaarheid ervoor gezorgd dat de uitbreiding van de beweging buiten de onderwijssector niet meteen op de dagorde stond. We zagen duidelijke tekenen van die zwakheid in de gevechten in Frankrijk, en we moeten er niet voor terugschrikken die te erkennen. Het verlies van klassen-identiteit en het uit het oog verliezen van het begrip arbeiderssolidariteit hebben de onderwijzers in Frankrijk ertoe gebracht hun specifieke eisen te voorrang te geven op de algemene kwestie van de aanvallen op de pensioenen. De huidige gevechten zijn de gevechten van een klasse die haar klassen-identiteit nog moet heroveren, en dat eerst op elementaire wijze.
Voor het ogenblik kan de heersende klasse de eerste uitingen van arbeidersverzet niet alleen beheersen en isoleren, ze kan die nog relatief zwakke strijdbaarheid ook met minder of meer succes (meer succes in Duitsland dan in Frankrijk) uitspelen tegen de ontwikkeling van de algemene strijdbaarheid op lange termijn door fracties van het proletariaat die op een gegeven moment strijdlustiger zijn maar geïsoleerd blijven in doodlopende straatjes te lokken.
De recente mobilisaties tegen de aanvallen op het pensioenstelsel betekenen geenszins een onmiddellijke en spectaculaire verandering in de botsingen tussen de klassen, die een snelle en fundamentele ontplooiing van de politieke krachten van de bourgeoisie zouden vereisen om er het hoofd aan te bieden. In feite is het meest van betekenis van wat voorafgaat inzake de huidige beperkingen van de klassenstrijd het feit dat de bourgeoisie nog niet gedwongen wordt terug te keren naar de strategie van links in de oppositie (3).
Momenteel kan de kwalitatieve verscherping van de economische crisis ervoor zogen dat kwesties zoals werkloosheid, armoede, uitbuiting op een meer algemene en meer politieke wijze gesteld worden binnen de arbeidersklasse, net als de kwestie van de pensioenen, de gezondheidszorg, de levensonderhoud van de werklozen, de levensvoorwaarden, de toekomst van de komende generaties, enzovoort.
Die les op lange termijn is veruit de belangrijkste, zij heeft een grotere draagwijdte dan het ritme waarmee de onmiddellijke strijdbaarheid van de klasse weer tot ontwikkeling zal komen, te meer omdat dit ritme onvermijdelijk traag zal zijn.
Anderzijds zal de aftakeling van de economische situatie de vakbonden ertoe dwingen steeds openlijker hun rol te spelen van saboteurs van de strijd. Zij zal er ook toe neigen steeds vaker spontane, éénmalige en geïsoleerde confrontaties te veroorzaken tussen arbeiders en vakbonden, zoals bleek tijdens de wilde stakingen van afgelopen zomer bij Heathrow, bij Aérospatiale in Toulouse of Puertollano in Spanje. De nieuwe confrontatie met de vakbonden betekent echter nog niet dat de problemen in dezelfde termen worden gesteld als in de jaren 1980.
Gedurende de jaren 1980 heeft de IKS in de arbeidersstrijd geleerd om in elk afzonderlijk geval de hindernis voor de voortgang van de beweging vast te stellen en waar omheen de botsing met de vakbonden en de linkerzijde moest worden toegespitst. Dat was vaak het vraagstuk van de uitbreiding van de strijd naar andere sectoren. In de algemene vergaderingen werden toen concrete moties ingediend om op te roepen naar andere arbeiders te trekken. Dat was het dynamiet waarmee we probeerden het terrein vrij te maken om de algemene voortgang van de beweging te bevorderen. De centrale vraagstukken die zich nu stellen - wat is klassenstrijd, wat zijn de doelen en middelen, wie zijn er de tegenstanders van, wat zijn de hindernissen die overwonnen moeten worden? - lijken tegengesteld aan de vraagstukken die werden gesteld in de loop van de strijd in de jaren 1980. Zij lijken ‘abstracter’ omdat ze minder onmiddellijk verwerkelijkbaar lijken, of zelfs een terugkeer naar de startblokken van de oorsprong van de arbeidersbeweging. Het vooropstellen van die vragen vereist geduld, een visie op de langere termijn, een dieper gaand politiek en theoretisch vermogen voor de tussenkomst van de revolutionairen.
In werkelijkheid zijn de centrale vraagstukken nu niet abstracter, maar wel omvattender. Er is niets abstracts of achterlijks aan het feit dat we in een arbeidersvergadering moeten tussenkomen om duidelijk te maken dat de huidige aanvallen (met name die op de pensioenen) blootleggen dat het kapitalisme failliet is en dat de maatschappij veranderd moet worden. Het algemene karakter van die vraagstukken toont de weg die gevolgd moet worden. Voorafgaand aan 1989 is het proletariaat niet in zijn opzet geslaagd juist omdat de vraagstukken van de klassenstrijd op een te beperkte, te smalle basis werden gesteld.
Toch ligt er voor de klassenstrijd geen wijde boulevard open. Als de economische crisis een vraagstelling bevordert die globaler wordt, dan heeft de maatschappelijke ontbinding die tegelijk plaatsvindt een tegengesteld effect. Bovendien moet de arbeidersklasse beducht zijn op het optreden van de bourgeoisie met het doel de ontwikkeling van de klassenstrijd in de kiem tesmoren. Het is niet zozeer de strijdbaarheid van de arbeidersklasse als dusdanig die de heersende klasse verontrust, maar wel het gevaar dat sociale conflicten het bewustzijn van de klasse voeden. Dat is een kwestie die de bourgeoisie nu nog veel meer dan in het verleden bezighoudt, juist omdat de economische crisis veel erger en globaler is. Telkens als de strijd niet vermeden kan worden, probeert de bourgeoisie enerzijds de positieve gevolgen ervan op het zelfvertrouwen te beperken, van de solidariteit en de overdenking in de arbeidersklasse, en er anderzijds voor te zorgen dat de strijd een bron wordt van verkeerde lessen.
Bovendien zijn links en ultra-links van de bourgeoisie, in het bijzonder ultra-links, meesters geworden in de kunst van het benutten van de gevolgen van de maatschappelijke ontbinding tegen de arbeiderstrijd. Zo waren er bijvoorbeeld in juni 2003 de oproepen van Frans ultra-links om te beletten dat de leerlingen hun examens zouden afleggen en het spektakel van de West-Duitse vakbonden die wilden voorkomen dat de Oost-Duitse metaalarbeiders, die geen lange staking meer wilden voeren voor de 35 urenweek, het werk zouden hervatten. Dat zijn gevaarlijke aanvallen op het hele idee van de arbeidersklasse en haar solidariteit.
Door die aanvallen die ze ondergaat begint de arbeidersklasse als geheel te begrijpen wat de ware aard van het kapitalisme is. Vanuit marxistisch standpunt vermindert dat geenszins het belang van de rol van de revolutionairen en van de marxistische theorie in dat ontwikkelingsproces van het klassenbewustzijn van het proletariaat. In de marxistische theorie zullen de arbeiders de bevestiging en de verklaring vinden van wat ze zelf ervaren.
IKS
(1) Grote delen van dit rapport werden gepubliceerd in Internationale Revue, nr. 117.
(2) Zie voor een gedetailleerde analyse van deze beweging het artikel Tegen de massale aanvallen van het kapitaal is er nood aan massaal verzet van de arbeidersklasse in Internationale Revue, nr. 114.
(3) Die kaart van links in de oppositie werd door de bourgeoisie uitgespeeld aan het einde van de jaren 1970/begin jaren 1980. Ze bestaat uit een systematische taakverdeling tussen de verschillende sectoren van de bourgeoisie. Rechts in de regering spreekt ‘klare taal’ en voert zonder verpinken de vereiste aanvallen uit op de arbeidersklasse. Links, dat wil zeggen de fracties van de bourgeoisie die door hun taal en geschiedenis de specifieke taak hebben de arbeiders te misleiden en in te kaderen, moet, dankzij zijn positie in de oppositie, de gevechten en de bewustwording die door die aanvallen in het proletariaat veroorzaakt worden afleiden, machteloos maken en verstikken. Voor meer elementen over de toepassing van een dergelijke politiek door de bourgeoisie verwijzen we naar de resolutie gepubliceerd in Internationale Revue, nr. 26.
In het eerste deel van dit artikel (in Wereldrevolutie, nr. 101) hebben we duidelijk gemaakt dat het kommunisme niet alleen een oude droom van de mensheid is, of eenvoudig het product van de menselijke wil, maar dat het zich opwerpt als de enige maatschappij die in staat is de tegenstellingen te overwinnen die de kapitalistische maatschappij verstikken. In het tweede deel van dit artikel (Wereldrevolutie, nr. 102) hebben we de argumenten weerlegd van degenen die denken dat de kommunistische samenleving die door Marx gedefinieerd werd niet gerealiseerd kan worden tengevolge van het egoïsme, de honger naar macht en het ‘ieder voor zich’ die aangeboren kenmerken zouden zijn van de zogezegde ‘menselijke aard’. Het derde deel dat we hier publiceren heeft tot doel duidelijk te maken dat het proletariaat de enige klasse in de maatschappij is die in staat is het kapitalisme te vernietigen en het kommunisme op wereldvlak op te bouwen.
Zodra het proletariaat begon zijn eigen project naar voor te schuiven, heeft de bourgeoisie niet anders dan misprijzen getoond voor wat zij zag als de hersenspinsels van profeten die een publiek zochten. Wanneer ze verder kwam dan dat simpel misprijzen, was het enige dat ze zich kon voortellen dat het de arbeiders zou vergaan zoals de andere uitgebuiten uit de voorbije tijdperken: zij zouden enkel van onmogelijke utopieën kunnen dromen. Natuurlijk leek de geschiedenis de bourgeoisie gelijk te geven en die vatte haar filosofie als volgt samen: ‘Er zijn altijd armen en rijken geweest, en dat zal zo blijven. De armen winnen er niets bij in opstand te komen. Wat er moet gebeuren, is dat de rijken zich niet te buiten gaan aan hun rijkdommen en dat ze zich inzetten om de ellende van de armsten te verlichten.’ De pastoors en de liefdadige dames hebben zich tot woordvoerders en uitvoerders gemaakt van die ‘filosofie’. Wat de bourgeoisie weigert in te zien, is dat haar economisch en sociaal systeem, net zoals de voorgaande systemen, niet eeuwig kan zijn, en dat het, net als het slavendom en de feodaliteit, veroordeeld is plaats te maken voor een ander soort maatschappij.
Net zoals de kenmerken van het kapitalisme het mogelijk gemaakt hebben de tegenstellingen op te lossen die de feodale maatschappij verlamd hadden (zoals dit eerder het geval was geweest met de feodaliteit tegenover de antieke maatschappij), zo vloeien de kenmerken van de samenleving die geroepen is om de dodelijke tegenstellingen van het kapitalisme aante vallen uit diezelfde noodzaak voort. Door van die tegenstellingen uit te gaan kunnen we dus de kenmerken van de toekomstige samenleving bepalen.
We kunnen in het kader van dit artikel natuurlijk niet in detail treden over deze tegenstellingen. Sinds meer dan een eeuw onderzoekt het marxisme die systematisch en onze organisatie heeft er al talloze teksten aan gewijd (1). We kunnen hier wel in grote trekken de oorsprong van die tegenstellingen samenvatten. Ze spruiten voort uit de wezenlijke kenmerken van het kapitalistisch systeem zelf: een productiewijze die de warenruil veralgemeend heeft tot alle geproduceerde goederen, terwijl in de maatschappijen uit het verleden een vaak klein deel van die goederen tot waren omgevormd werd. Die kolonisering van de economie door de waar heeft in het kapitalisme zelfs de arbeidskracht getroffen die door de mensen gebruikt wordt in hun productieve activiteit. Ontdaan van productiemiddelen heeft de producent om te overleven geen andere mogelijkheid dan zijn arbeidskracht te verkopen aan degenen die de productiemiddelen bezitten, de kapitalistische klasse. In de feodale maatschappij bijvoorbeeld, waar er al een wareneconomie bestond, was het de vrucht van zijn arbeid die door de handwerker of de boer verkocht werd. En het is precies die veralgemening van de waar die aan de basis ligt van de tegenstellingen van het kapitalisme: de overproductiecrisis heeft haar wortels in het feit dat het doel van dit systeem er niet in bestaat gebruikswaarden te produceren, maar ruilwaarden die kopers moeten vinden. In het onvermogen van de maatschappij om het geheel van de geproduceerde waren te kopen (hoewel de behoeften verre van bevredigd zijn) schuilt die rampzalige toestand die als een werkelijke absurditeit verschijnt: het kapitalisme stort niet ineen omdat het te weinig produceert, maar juist omdat het teveel produceert.
Het eerste kenmerk van het kommunisme zal dus de afschaffing van de waar zijn, de ontwikkeling van de productie van gebruikswaarden, en niet van ruilwaarden.
Het marxisme, en Rosa Luxemburg in het bijzonder, heeft duidelijk gemaakt dat de oorsprong van de overproductie ligt in de behoefte van het kapitaal als geheel om door de verkoop buiten zijn eigen sfeer dat deel van de geproduceerde waren te realiseren dat overeenstemt met de meerwaarde die aan de proletariërs onttrokken wordt en die moet dienen voor de accumulatie. Naarmate die buitenkapitalistische sfeer kleiner wordt kunnen de stuiptrekkingen van het systeem alleen maar rampzaliger vormen gaan aannemen.
Het enige middel om de tegenstellingen van het kapitalisme te overstijgen ligt dus in de afschaffing van alle vormen van de waar, en in het bijzonder van de waar arbeidskracht, dat wil zeggen van het loonstelsel.
De afschaffing van de warenruil veronderstelt ook dat de basis daarvan afgeschaft wordt, het privé eigendom. Pas wanneer de rijkdommen van de maatschappij door haarzelf op collectieve wijze toegeëigend worden kan de koop en verkoop van die rijkdommen verdwijnen (wat onder embryonaire vorm al bestond in de primitieve gemeenschappen). Zo’n collectieve toe-eigening door de samenleving van de rijkdommen die zij produceert, en in het bijzonder van de productiemiddelen, betekent dat het niet meer mogelijk is voor een deel ervan, een sociale klasse (ook onder de vorm van een staatsbureaucratie) over die middelen te beschikken en daarmee een ander deel uit te buiten. De afschaffing van het loonstelsel zal dus niet gerealiseerd kunnen worden op basis van de invoering van een andere vorm van uitbuiting, maar enkel door de afschaffing van de uitbuiting onder al haar vormen. In tegenstelling tot het verleden zal het soort omvorming dat vandaag de maatschappij kan redden voortaan niet meer kunnen uitmonden op nieuwe uitbuitingsvoorwaarden. Het kapitalisme heeft werkelijk de materiële voorwaarden geschapen voor een overvloed die toelaat de uitbuiting achter ons te laten. Die voorwaarden voor overvloed blijken ook uit het bestaan van overproductiecrises (zoals het Kommunistisch Manifest vaststelt).
De vraag die zich dus stelt is: welke kracht in de maatschappij is in staat die omvorming door te voeren, de privé eigendom af te schaffen, en een eind te maken aan elke vorm van uitbuiting?
Het eerste kenmerk van die klasse is dat ze uitgebuit wordt, want enkel een uitgebuite klasse heeft belang bij het afschaffen van de uitbuiting. Wanneer in de revoluties uit het verleden de revolutionaire klasse in geen geval een uitgebuite klasse kon zijn, omdat de nieuwe productieverhoudingen noodzakelijkerwijs uitbuitingsvoorwaarden waren, is vandaag precies het omgekeerde waar. In hun tijd koesterden utopische socialisten (zoals Fourier, Saint-Simon, Owen) nog de illusie dat de revolutie uitgevoerd kon worden door elementen uit de bourgeoisie zelf. Zij hoopten dat zich binnen de heersende klasse verlichte en gefortuneerde filantropen zouden bevinden die, omdat ze de superioriteit van het kommunisme ten opzichte van het kapitalisme begrepen, geneigd zouden zijn projecten te financieren van ideale gemeenschappen die zich door hun voorbeeld als een olievlek zouden verbreiden. Maar omdat de geschiedenis niet gemaakt wordt door individuen maar door klassen, werd die hoop in enkele decennia tijd de bodem ingeslagen. Ook al werden enkele zeldzame leden van de bourgeoisie bereid gevonden de vrijgevige ideeën van de utopisten over te nemen, dan keerde het geheel van de heersende klasse als zodanig dergelijke initiatieven, die haar eigen verdwijnen tot doel hadden, natuurlijk de rug toe, als ze ze al niet actief bestreed.
Maar verder is het geenszins voldoende een uitgebuite klasse te zijn om ook een revolutionaire klasse te zijn, zoals we gezien hebben. Er bestaan vandaag in de wereld, in het bijzonder in de onderontwikkelde landen, nog massa’s arme boeren die de uitbuiting ondergaan onder de vorm van het onttrekken van een deel van de vrucht van hun arbeid waarmee een deel van de heersende klasse zich verrijkt, ofwel rechtsreeks, ofwel via belastingen, of door de rente die ze aan banken of aan woekeraars moeten betalen. Op de vaststelling van de vaak ondraaglijke ellende van die sociale laag van boeren steunen allerlei tiersmondistische, maoïstische, guevaristische e.a. misleidingen. Wanneer deze boeren ertoe gebracht worden de wapens op te nemen, was dat steeds als voetvolk van een of andere kliek van de bourgeoisie die zich, eens ze aan de macht geraakt was, gehaast heeft de uitbuiting op te drijven, vaak onder bijzonder wrede vormen (zie bijvoorbeeld de episode met de Rode Khmer in Cambodja in de tweede helft van de jaren 1970). Het afnemen van die misleidingen (die zowel door stalinisten als door trotskisten en zelfs door sommige ‘radicale denkers’ zoals Marcuse verspreid werden) bewijst alleen de patente mislukking van het zogenaamde ‘revolutionair perspectief’ dat gedragen zou worden door de arme boerenstand. In werkelijkheid kunnen de boeren, al worden ze op verschillende manieren uitgebuit en voeren ze soms bijzonder gewelddadige strijd om die uitbuiting te beperken, in hun strijd nooit het doel stellen van de afschaffing van de privé-eigendom, omdat zij zelf kleine eigenaars zijn of dat willen wrden daar zij in gelijkaardige omstandigheden leven (2). En zelfs wanneer boeren collectieve structuren opzetten om hun inkomsten te verhogen door een verbetering van hun productiviteit of van de commercialisering van hun productie, is dat in regel onder de vorm van coöperatieven die noch de privé-eigendom, noch de warenruil in vraag stellen. Samengevat kunnen klassen en sociale lagen die overblijfselen van het verleden zijn (landbouwbedrijven, artisanaat, vrije beroepen enzovoort) en die enkel blijven bestaan omdat het kapitalisme, ook al overheerst dat de wereldeconomie compleet, niet in staat is alle producenten in loontrekkers te veranderen, geen dragers zijn van een revolutionair project. Wel integendeel: het enige perspectief waar zij eventueel van dromen is dat van een terugkeer naar een mythische ‘gouden eeuw’ uit het verleden. De dynamiek van hun specifieke strijd kan alleen reactionair zijn.
Omdat de afschaffing van de uitbuiting in wezen samenvalt met de afschaffing van het loonstelsel zal de enige klasse die deze specifieke vorm van uitbuiting ondergaat, het proletariaat in werkelijkheid de enige klasse zijn die in staat is een revolutionair project te dragen. Alleen de uitgebuite klasse binnen de kapitalistische productie-verhoudingen, product van de ontwikkeling van die productieverhoudingen, is in staat een perspectief van overstijgen van die verhoudingen te ontwikkelen.
Als product van de ontwikkeling van de grootindustrie, van een socialisering van het productieproces zoals de mensheid nooit eerder heeft beleefd, kan het moderne proletariaat nooit dromen van enige terugkeer naar vroeger (3). Bijvoorbeeld: terwijl de herverdeling of verdeling van de gronden een ‘realistische’ eis kan lijken voor de arme boeren, zou het voor de arbeiders die op geassocieerde wijze producten maken die onderdelen, grondstoffen en technologie omvatten uit de gehele wereld, onzinnig zijn voor te stellen hun onderneming in stukjes te verdelen om die zich eigen te maken. Zelfs de illusies over zelfbeheer, dat wil zeggen het gemeenschappelijk eigendom van het bedrijf door degenen die er werken (wat een moderne versie is van de arbeiderscoöperatie) hebben hun beste tijd gehad. Na talloze ervaringen (zoals bij de LIP-fabriek in Frankrijk, begin jaren 1970) die meestal uitgedraaid zijn op een confrontatie tussen het geheel van de arbeiders en degenen die zij als beheerders benoemd hadden, zijn de meeste arbeiders er zich van bewust dat gezien het nodig is de competitiviteit van het bedrijf te behouden op de kapitalistische markt, zelfbeheer meteen zelfuitbuiting betekent. Het proletariaat kan enkel maar vooruit kijken wanneer zijn historische strijd zich ontwikkelt, niet naar een opsplitsen van het eigendom en van de kapitalistische productie, maar naar het voltooien van het proces van hun socialisering dat het kapitalisme aanzienlijk heeft doen vorderen, maar dat het door zijn eigen aard niet kan voltooien, ook al zijn eigendom en productie geconcentreerd in handen van een nationale staat (zoals het geval was in de stalinistische regimes).Het proletariaat beschikt over een aanzienlijke potentiële kracht om die taak te volbrengen.Enerzijds wordt in de ontwikkelde kapitalistische maatschappij het leeuwendeel van de maatschappelijke rijkdom geproduceerd door de arbeid van de arbeidersklasse, ook al vormt die vandaag een minderheid van de wereldbevolking. In de industrielanden is het aandeel van de onafhankelijke werkers (boeren, handwerkslui enzovoort) in het nationaal product verwaarloosbaar. Dat is zelfs het geval in de achtergebleven landen waar de grote meerderheid van de bevolking leeft (of overleeft) van het bewerken van het land.
Anderzijds heeft het kapitaal de arbeidersklasse uit noodzaak geconcentreerd in reusachtige productie-eenheden, die niets meer gemeen hebben met wat er in de tijd van Marx bestond. Die productie-eenheden zijn op hun beurt in het algemeen weer geconcentreerd in het hart of de nabijheid van steeds dichter bevolkte steden. Dat samenbrengen van de arbeidersklasse, zowel qua wonen als qua werken, houdt een onvergelijkbare kracht in wanneer de klasse die weet uit te spelen, in het bijzonder door de ontwikkeling van haar collectieve strijd en haar solidariteit.
En tenslotte is één van de wezenlijke krachten van het proletariaat zijn vermogen tot bewustwording. Alle klassen, in het bijzonder de revolutionaire klassen, hebben zich een vorm van bewustzijn gegeven. Maar dat bewustzijn kon enkel maar misleid zijn, ofwel omdat het project dat vooropgesteld werd niet verwezenlijkt kon worden (wat het geval is met de boerenoorlog van 1525 in Duitsland, bijvoorbeeld), ofwel omdat de revolutionaire klasse gedwongen worden te liegen, de werkelijkheid te verbergen voor degenen die zij wil meetrekken in haar actie maar die zij zal blijven uitbuiten (wat het geval is met de burgerlijke revolutie van 1789 met de slogans ‘Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap’). Omdat ze als uitgebuite klasse die draagster is van het revolutionair project dat alle uitbuiting gaat afschaffen, haar objectieven noch de einddoelen van haar actie verborgen moet houden, noch voor zichzelf, noch voor andere klassen, kan het proletariaat in de loop van zijn historische strijd een bewustzijn ontwikkelen dat vrij is van elke misleiding. Daardoor kan dit zich tot een zeer hoog niveau ontwikkelen, veel hoger dan waartoe de vijandelijke klasse, de bourgeoisie, ooit in staat is. En juist dat vermogen tot bewustwording vormt, samen met zijn klasse-organisatie, de beslissende kracht van het proletariaat.
Naar Internationale Revue, nr. 73.
(1) Zie met name de brochure ‘Het verval van het kapitalisme’.
(2) Er bestaat een landbouwproletariaat dat als enig bestaansmiddel de verkoop van zijn arbeidskracht aan de grondbezitters heeft, in ruil voor een loon. Dat deel van de boerenstand maakt deel uit van de arbeidersklasse en zal tijdens de revolutie haar bruggenhoofd zijn op het platteland. Maar omdat hij zijn uitbuiting beleeft als het gevolg van een ‘ongeluk’ dat hem de erfenis van een stuk grond ontnomen heeft, of hem een te klein perceel overgelaten heeft, zal de landarbeider in loondienst, die vaak een seizoenarbeider is of werkt in een familiebedrijf, er meestal van dromen ooit een eigendom of een groter stuk grond te verwerven. Alleen de strijd in een gevorderd stadium van het stadsproletariaat zal hem toelaten die hersenschimmen te vergeten door hem het perspectief voor te stellen van de socialisering van de grond, op dezelfde manier als de socialisering van de andere productiemiddelen.
(3) In het begin van de ontwikkeling van de arbeidersklasse, voerden bepaalde sectoren daarvan die werkloos werden door de invoering van nieuwe machines, hun revolte tegen die machines om ze te vernietigen. Die pogingen tot terugkeer naar vroegere waren slechts een embryonaire vorm van arbeidersstrijd die snel voorbijgestreefd werd door de economische en politieke ontwikkeling van het proletariaat.
Na de aanslag van 11 september 2001 in New York heeft de Amerikaanse staat uitgelegd dat het noodzakelijk was om de oorlog te verklaren aan Irak uitgaande van drie elementen. Het eerste was de dreiging die uitging van de ‘massavenietingingswapens’; wapens van dien aard waren er duidelijk niet te vinden. Het tweede argument was het scheppen van een democratie in Irak naar het beeld van die van de Verenigde Staten; de burgerlijke democratie in Irak neigt meer naar een politieke anarchie en een land dat momenteel onregeerbaar is. Tenslotte, en nog belangrijker, zei men dat de militaire aanval op Irak absoluut noodzakelijk was om op wereldvlak in staat te zijn een totale en ongenadige oorlog te voeren tegen het terrorisme. Dit hield natuurlijk in dat er een nauwe band bestond tussen de slachter Saddam Hussein en de organisatie Al Qaïda van Osama Bin Laden. Sindsdien is de wereld nog meer afgegleden in een bloedige chaos. Geen dag gaat voorbij in Afghanistan, in Irak, in het Midden-Oosten, in Afrika zonder dat er zich nieuwe afslachtingen plaatsvinden. De gefilmde onthoofding wordt een oorlogswapen, dat ongeremd gebruikt kan worden zonder enige blijk van menselijkheid. Maar erger nog is dat de burgerbevolking, vrouwen en kinderen inbegrepen, gegijzeld wordt door alle imperialistische klieken, machtig of zwak, die elkaar ongeremd verscheuren.
Na de aanslag in Madrid van 11 maart 2004 die volop de arbeidersbevolking trof op weg naar het werk, heeft het terrorisme niet meer opgehouden nieuwe ravages aan te richten. In Irak hebben in de eerste dagen van augustus niet minder dan zes ontploffingen met bomauto’s de christenminderheid getroffen in Bagdad en Mossoel, die tenminste tien doden veroorzaakten en tientallen gewonden. De eerste twee aanvallen hebben in Bagdad een Armeense kerk getroffen en ook een van de Syriaakse richting, elders vormde een Chaldese plaats het doel. In Palestina worden er gewoon bommen gegooid op huizen bewoond door een bevolking zonder inkomsten die ondergedompeld is in de ellende. Op 11 augustus waren er aanslagen op hotels en gas-depots. Volgens The Independent werden deze opgeëist door een groep die zich ‘Aba Hafa Al Masri’ noemt. Deze laatste verklaarde op Internet: “Istanboel is slechts het begin van de bloedige oorlog die wij de Europeanen beloofd hebben”. Wie ook de werkelijke aanstichters zijn van de wreedheden in Istanboel, in Bagdad of Madrid, feit is dat deze bloedige aanslagen berekend zijn om angst en terreur te zaaien. De toepassing van het terrorisme als oorlogswapen begint algemene toepassing te vinden. Gisteren nog was het een wapen van de zwakke imperialistische staten, zoals Syrië en Libië, vandaag behoort het tot de oorlogsuitrusting bij uitstek van alle militaire klieken en andere krijgsheren die steeds in invloed toenemen door de verzwakking van de nationale staten. Deze algemene tendens van het uiteenvallen van de maatschappij dringt zich op als de barbaarse werkelijkheid van het wereldkapitalisme op weg naar zijn ontbinding.
Onder leiding van het Amerikaanse imperialisme zijn de politieke en religieuze leiders van Irak op 15 augustus in Bagdad bijeengekomen om de eerste sessie te houden van een nationale conferentie die officieel het in de loop van 2005 te organiseren verkiezingen tot doel heeft. Volgens The New York Times “proberen de Amerikanen en de huidige Iraakse regering met deze conferentie aan te tonen dat de verkiezingen kunnen plaatsvinden ondanks het geweld ddat het land in opschudding brengt”. Dit verkiezingsperspectief is feitelijk gedoemd tot een totale mislukking. De New Yorkse krant geeft als bewijs: “De openingsdag van de conferentie werd meer gekenmerkt door oproepen om een eind te maken aan de strijd in Nadjaf dan door de komende verkiezingen”. En inderdaad, de conferentie was nauwelijks van start gegaan of twee obussen vielen in de nabijheid waardoor men gedwongen werd deze ontmoeting af te gelasten. Sedert 5 augustus zijn het geweld en de chaos weer sterk toegenomen in heel het land. Op die datum verklaarde de radicale sjiitische chef Maqtada Al Sadr “de Jihad (heilige oorlog) tegen de Amerikaanse en Britse bezetters, nadat deze laatsten de avond ervoor vier van zijn mannen hadden aangehouden”, naar een bericht van Al Hayat (Courier International, 06.08.2004). Sindsdien belegert het Amerikaanse leger Nadjaf met instemming van de gouverneur van de stad Al Zorfi. Op het moment dat we dit schrijven zitten de mannen van Moqtada Al Sadr verschanst rond het mausoleum van de iman Ali, de heiligste religieuze plek van het wereldsjiitisme, en ze dwingen sjeik Jawad Al Khalesi, de iman van de grote moskee van Kadimiya, tot het afleggen van de volgende verklaring: “Noch deze pseudo-gouverneur, die voormalige tolk van het Amerikaanse leger die werd uitgekozen vanwege zijn bereidheid om de krankzinnigste orders op te volgen, noch iemand anders, daarbij inbegrepen de hoogste religieuze autoriteiten, hebben het recht om ongelovigen toe te laten in het mausoleum van Ali”. De strijd heeft zich vervolgens uitgebreid naar Kout, Amara, Diwaniya en Bassora, evenals naar de sjiitische wijk Sadr City in Bagdad. Totnutoe zouden er volgens een Amerikaans pers-communiqué enkele honderden doden zijn gevallen aan de kant van de sjiitische milities en slechts twee aan Amerikaanse zijde. Onmiddellijk werd het land overspoeld door pro-Al Sadr en anti-Amerikaanse betogingen. Zo werd Irak ondergedompeld in chaos en niets kan het er uit halen. Zelfs niet de tussenkomst in hoogsteigen persoon van de opperste religieuze chef van de sjiitische gemeenschap, Al Sistani, die opriep tot een staakt-het-vuren dat hoe dan ook slechts tijdelijk kan zijn. De Verenigde Staten zien zich, willens nillens, meegesleurd in een vlucht vooruit in de oorlog, als uitdrukking van het feit dat ze steeds minder in staat zijn om de toestand zelfs maar een beetje onder controle te houden. De Verenigde Staten, zich bewust van het groeiende verzet tegen henzelf, hebben, met een voorstel van staatssecretaris Colin Powell dat in Saoedi-Arabië ter tafel kwam, geprobeerd om de moslimstaten militair te betrekken in het Iraakse wespennest. Deze poging toont eens te meer de totale impasse waarin het Amerikaanse imperialisme is terechtgekomen en hij isonvermijdelijk tot mislukken gedoemd. De Egyptische minister van buitenlandse zaken heeft er geen gras over laten groeien door te verklaren dat Egypte geen troepen zou sturen. De terugtrekking van de Amerikaanse troepen uit Nadjaf zou neerkomen op het openlijk toegeven van hun onmacht en een fantastische aansporing voor de oorlog tegen henzelf. Anderzijds zou de inname van Nadjaf en van de heilige plaats van de sjiitische cultus een werkelijke aardbeving teweegbrengen in de hele sjiitische en moslimwereld. Het zou onvermijdelijk een zeer belangrijke factor vormen voor toename van het verzet tegen de Verenigde Staten, van de oorlog, van de chaos, en van het terrorisme in de hele regio. Wat ook de gevolgen van de belegering van Nadjaf, het Amerikaanse imperialisme zal steeds meer geconfronteerd worden met een nog grotere radicalisering van het geweld en het verzet van de Sjiieten niet alleen in Irak, maar ook in het geheel van de Arabische landen waar ze aanwezig zijn.
In dit wespennest waar ieder enkel zijn eigen imperialistische belangen verdedigt, is het zeker dat Iran politiek noch militair geen vreemde is van de sjiitische revolte in Irak. Daarom hebben we de laatste tijd een reeks bedreigingen zien uitgaan van Washington en de Amerikaanse administratie. Colin Powell zelf heeft op 1 augustus vanuit Bagdad Iran ervan beschuldigd zich te mengen in Iraakse zaken. Zo heeft de oorlog in Irak grote gevolgen voor de hele regio, van Koerdistan tot Turkije via Iran: heel de regio komt steeds meer in de greep van een destabiliseringsproces en de chaos. In Irak stallen de Verenigde Staten openlijk en zichtbaar voor de hele wereld hun toenemende verzwakking uit als eerste imperialistische wereldmacht. Deze stand van zaken is verheugend voor hun belangrijkste concurrenten in de wereldarena, zoals Frankrijk, Duitsland en zelfs Rusland, en het kan hun vastbeslotenheid enkel versterken.
De anti-Iraanse campagne die door de Verenigde Staten wordt gevoerd en waarbij Israël zich aansluit draait ook rond de kwestie van zijn nucleaire programma. Tijdens een persconferentie in augustus verklaarde de Amerikaanse minister van landsverdediging D. Rumsfeld: “Iran heeft jarenlang op de lijst gestaan van terroristische staten en één van de grote zorgen van de wereld betreft de banden tussen een terroristische staat die massavernietigingswapens bezit en de terroristische netwerken. Het is begrijpelijk dat de naties, niet alleen in deze regio maar in de hele wereld, ernstig verontrust zijn”. Het valt niet uit te sluiten dat de volgende stap van het Amerikaanse imperialisme in zijn vlucht naar voren in Iran wordt gezet. Zelfs als de Verenigde Staten, verzwakt als ze zijn, er in de toekomst belang bij zouden hebben om op Iran te steunen, is het mogelijk dat ze zich bij de steeds barbaarsere zelfmoordpolitiek van de staat Israël gaan aansluiten. Een artikel uit de Sunday Times van 15 juli citeert ‘Israëlische bronnen’ volgens welke Israël “oefeningen heeft afgerond voor een aanval op Iran” en “in geen geval zal toestaan dat de Iraanse kernreactors, met name die van Bushehr, die met Russische hulp gebouwd worden, het beslissende niveau zouden bereiken [...] In het ergste geval, mochten de internationale inspanningen mislukken, hebben we er het volste vertrouwen in dat wij met één klap de nucleaire hoop van deayatollah’s de grond in kunnen boren.”
De Palestijnse Autoriteit valt onherroepelijk uiteen
Deze oorlogspolitiek van de vlucht vooruit komt eveneens op barbaarse wijze tot uiting in het Midden-Oosten. Eén van de belangrijkste gevolgen van de ontwikkeling van de chaos in dit deel van de wereld is het plaatsgrijpende uiteenvallen van de Palestijnse Autoriteit. Deze werd in het leven geroepen in de nasleep van de akkoorden van Oslo, die in 1993 een aanzet tot zelfstandigheid toekenden aan de Palestijnse gebieden. Het vertegenwoordigde de sokkel voor een toekomstige Palestijnse staat, die na een overgangsperiode van vijf jaar verwezenlijkt moest worden. Dit illusoire vooruitzicht van stabilisering van het Midden-Oosten is veranderd in een precies tegenovergestelde situatie bestaande uit slachtpartijen, sluipmoorden, bombardementen en onophoudelijke aanslagen, waaruit geen enkele Palestijnse staat te voorschijn kan komen. De vergevorderde staat van ontbinding in dit deel van de wereld, onder druk van de expansionistische en oorlogszuchtige politiek van Israël, maakt dat de Palestijnse Autoriteit haar laatste machtsattributen verliest. Zelfs als Arafat nog krampachtig vasthoudt aan zijn plaats als president van deze Autoriteit, dan belet dat niet dat zijn handlangers elkaar steeds gewelddadiger de machtsattributen betwisten. De Palestijnse Autoriteit die ondermijnd is door corruptie laat de vrije loop aan deze interne spanningen die het gevolg zijn van de onmacht van de Palestijnse bourgeoisie. En zelfs als het ‘gehakketak’ tussen de Palestijnse leider Yasser Arafat en zijn eerste minister Ahmed Qorei tijdelijk geluwd is zal niets kunnen verhinderen dat de Palestijnse Autoriteit in de toekomst uiteenvalt en zal leiden tot de ontwikkeling van nog meer geradicaliseerde bewapende bendes die misbruik maken van de wanhoop van de bevolking om over te gaan tot steeds blinder terroristische en zelfmoordacties. Onder de banier van Sharon kan de Israëlische staat niets anders doen dan haar oorlogspolitiek voortzetten gericht op het verpletteren van elk Palestijns verzet en op de totale kolonisatie van Westelijke Oever. Daarom bouwt de Israëlische staat voort aan de muur rond Westelijke Oever en verandert ze deze regio in een onmetelijk concentratiekamp. Het verzet van Sharon binnen zijn eigen partij en zijn verlangen om het Israëlische links van Simon Perez in de regering op te nemen, wat op zichzelf getuigt van de verzwakking van de samenhang van de Israëlische staatsstructuur, zal geen enkel gewicht in de schaal leggen van de oorlogspolitiek van de Israëlische staat. De gebeurtenissen in het Midden-Oosten bevatten alle ingrediënten voor een destabilisering van het geheel van de regio, van Jordanië tot Libanon via Egypte en het geheel van de landen van de Arabische Golf. Maar ook de twist tussen de president van de Franse Republiek, Jacques Chirac, en Sharon in verband met de bedreigingen die er zouden bestaan aan het adres van de Joodse gemeenschap in Frankrijk, toont aan dat de stijging van de imperialistische spanningen ook zwaar doorweegt in de verhoudingen tussen Frankrijk en Israël, als het ware aansluitende op de Frans-Amerikaanse spanningen.
In het kapitalisme is er geen ander perspectief dan veralgemening van chaos en ellende
De versnelde aftakeling van de Verenigde Staten als eerste imperialistische wereldmacht kan de andere grootmachten, met Frankrijk en Duitsland voorop, er enkel toe aanmoedigen om louter nog hun eigen belangen te verdedigen, door de Verenigde Staten er zoveel mogelijk in de richting te sturen van militaire wespennesten, zoals momenteel in Irak. Deze toestand van het ontstaan van steeds meer oorlogshaarden, slachtpartijen, volkerenmoorden en aanslagen vergroot op zichzelf nog eens de wereldchaos en daarmee de ontbinding van de kapitalistische maatschappij. Geen enkele regeringswissel in Israël, in de Verenigde Staten of elders kan een dergelijk vooruitzicht veranderen. Met eventueel Kerry aan het hoofd van de Amerikaanse regering en het vertrek van Bush, zou er niets wezenlijks veranderen aan deze werkelijkheid: die van de imperialistische politiek van de vlucht vooruit van de Verenigde Staten. “De onmacht inroepen van deze of gene staatschef als oorzaak van de oorlogen stelt de bourgeoisie in staat om de werkelijkheid te verdoezelen, namelijk de afschuwelijke verantwoordelijkheid te verbergen die het kapitalisme in verval draagt en daarmee die van het geheel van de burgerlijke klasse op wereldvlak” (De ware verantwoordelijke is het kapitalisme, Internationale Revue, nr. 115). Het wereldkapitalisme als geheel wordt geconfronteerd met de versnelling van zijn economische crisis die onvermijdelijk afstevent op ontbinding en chaos.
Tino / 26.08.2004
Hoe te strijden tegen massale ontslagen? Hoe kunnen we ons daartegen doelmatig verzetten, als de ‘eigen’ arbeidsplaats of ‘vestiging’ niet langer als winstgevend geldt? Verliest de staking als wapen aan doeltreffendheid wanneer de kapitalist er aan denkt het bedrijf te sluiten, of als hele bedrijven hun financiële verplichtingen niet meer kunnen nakomen? Deze vragen worden momenteel niet alleen concreet bij Opel, bij Karstadt en VW gesteld, maar overal waar door de kapitalistische economische crisis bedrijven en hele concerns ‘gesaneerd’ worden of meteen maar worden gesloten. En dat gebeurd tegenwoordig haast overal. Niet alleen in Duitsland, maar in Amerika en ook in China. Niet alleen de industrie maar ook in de ziekenhuizen en bij de openbare diensten.
De noodzaak om strijd te leveren maar hoe?
In het midden van de jaren 1980 was er nog veel strijd tegen massaontslagen: bij Krupp Rheinhausen bijvoorbeeld of de strijd van de Britse mijnwerkers. Toen werden hele industrietakken als mijnbouw en scheepsbouw ontmanteld.
Maar nu zijn werkloosheid en bedrijfssluitingen alomtegenwoordig. Dit leidde aanvankelijk tot een wijd verbreid gevoel geïntimideerd te zijn. Het laten verdwijnen van arbeidsplaatsen werd meestal zonder protest doorgevoerd. Toch vormde de strijd bij Daimler-Chrysler deze zomer een belangrijk signaal. Daar verdedigden de werknemers zich voor het eerst weer spectaculair tegen de afpersingen door de bedrijfsdirectie. Door solidariteitsacties bij vooral Werk Bremen met de direct betrokkenen in Sindelfingen lieten ze zien dat de arbeiders van de verschillende vestigingen zich niet tegen elkaar lieten uitspelen.
En nu hebben de stakingsacties bij vooral Opel in Bochum als een eerste antwoord op de aangekondigde afvloeiingen opnieuw weer benadrukt dat we massaontslagen niet zomaar hoeven te aanvaarden.
Toch moet de vraag naar de mogelijkheden en de doelstelling van de strijd onder zulke omstandigheden worden gesteld. Want het is bekend dat de strijd bij Daimler-Chrysler net als indertijd bij Krupp en die van de Britse mijnwerkers telkens in een nederlaag eindigde. Want telkens, en ook nu, zien we hoe de vakbonden en de bedrijfsraden - daar waar de betrokken arbeiders verzet plegen - het ook over strijd hebben, maar tegelijk ook meteen beweren dat er geen andere keuze is dan zich aan de logica van het kapitaal te onderwerpen. Ze beweren dat het er uiteindelijk om gaat het ergste te voorkomen, om de voor de ‘sanering’ van het bedrijf onvermijdelijke ontslagen zo ‘sociaal’ mogelijk te laten plaatsvinden. Zo werd de beëindiging bij Karstadt-Quelle, waar het onmiddellijke schrappen van 5.500 banen, het ‘afstoten’ van 77 winkels en omvangrijke nominale loonsdalingen (‘bezuinigingen’, 760 miljoen tot 2007) werden overeengekomen, door ver.di (Vereinte Dienstleistungsgewerkschaft) als een overwinning van de arbeiders gevierd.
Al minstens twee eeuwen leveren loonarbeid en kapitaal strijd over lonen en arbeidsomstandigheden, dat wil zeggen over de uitbuitingsgraad van de loonarbeid door het kapitaal. Als de uitgebuiten zich niet telkens opnieuw verdedigd hadden, van de ene generatie tot de andere, dan waren de mannelijke en vrouwelijke arbeiders van nu niet veel meer geweest dan willoze slaven die men naar believen kon uitpersen en ook tot hun dood kon laten werken. Maar naast dit vraagstuk van de uitbuitingsgraad, die ook werd gesteld voor de slaven en lijfeigenen in eerdere tijden, bestaat er in de moderne productiewijze een tweede probleem dat alleen bestaat als markteconomie en loonarbeid overheersen. Dat vraagstuk luidt: Wat te doen, hoe zich te verzetten, als de bezitter van de productiemiddelen de arbeidskracht van de arbeiders niet langer winstgevend kan uitbuiten? Deze vraag hebben de werklozen zich telkens weer, in de hele geschiedenis van het kapitalisme, moeten stellen. Maar nu, terwijl de chronische overproductiecrisis op de wereldmarkt en het bankroet van de kapitalistische productiewijze steeds meer zichtbaar is geworden, wordt dit tot een vraag van leven en dood van alle loonafhankelijken.
Het vooruitzicht van de arbeidersklassetegenover het vooruitzicht van het kapitaal
De ondernemers, de politici, maar ook de vakbonden en de bedrijfsraden - al degenen dus die deel hebben in het bestuur van afzonderlijke bedrijven, van concerns of het staatsapparaat - beschouwen de arbeiders en het kantoorpersoneel als onderdelen van de verschillende ondernemingen, die in lief en leed aan de belangen van de ‘werkgevers’ verbonden zijn. Vanuit dat gezichtspunt is het natuurlijk altijd nadelig wanneer de ‘medewerkers’ zich tegen de winstbelangen van de ondernemingen keren. Want het ondernemen bestaat alleen om winst te maken. En uit deze logica volgt, zoals de voorzitter van de algemene bedrijfsraad van Opel, Klaus Franz, het onmiddellijk op niet mis te verstane wijze duidelijk maakte: “Wij weten dat we niet om de door het bedrijf vastgestelde ontslagen heen kunnen.” Dat is dus de logica van het kapitaal. Maar dat is niet het enig mogelijke vooruitzicht van waaruit het probleem kan worden bezien. Als het niet langer als een probleem van Opel of van Karstadt, of als een probleem van de BV Duitsland wordt gezien, maar als een probleem van de samenleving als geheel, dan openen zich heel andere perspectieven. Als men de wereld niet langer beziet vanuit het gezichtspunt van een afzonderlijk bedrijf of concern, maar vanuit het gezichtspunt van de samenleving, van het welzijn van de mensen, dan zien we de betrokkenen niet langer als mensen die deel uitmaken van Opel of Karstadt, maar als behorend tot een maatschappelijke klasse van loonarbeiders, die de belangrijkste slachtoffers van de kapitalistische crisis zijn. Vanuit deze invalshoek wordt het duidelijk dat de verkoopster van Karstadt in Herne, de assemblage-arbeider bij Opel in Bochum, maar ook de werkloze uit Oost-Duitsland of de rechteloze, al haast tot slavernij gebrachte illegale mijnwerker uit de Oekraïne, een gemeenschappelijk lot en gemeenschappelijke belangen hebben - niet met hun uitbuiters maar met elkaar.
De kant van het kapitaal weet dat dit andere vooruitzicht bestaat. En het is juist dit andere gezichtspunt dat het angst aanjaagt. De machthebbers weten: zolang de arbeiders bij Opel het probleem alleen maar zien vanuit het gezichtspunt van VW of Opel dan komen ze wel ‘tot rede’. Maar wanneer de arbeiders daarentegen hun eigen vooruitzicht ontdekken en de gemeenschappelijkheid van hun belangen inzien, dan volgen daaruit heel andere perspectieven voor de strijd.
Uitgaan van de invalshoek van de samenleving als geheel
Daarom vertellen de vertegenwoordigers van het kapitaal ons voortdurend dat de door hun economisch systeem veroorzaakte rampen het gevolg zijn van ‘nalatigheden’ of van de ‘bijzonderheden’ van het afzonderlijke concern of van de vestiging. Zo wordt er beweerd dat de problemen bij Karstadt het gevolg zouden zijn van een gebrekkige verkoopstrategie. Opel daarentegen zou het verzuimd hebben om het voorbeeld van concurrenten als Daimler-Chrysler of Toyota te volgen, die met nieuwe, aantrekkelijke, vaak dieselgedreven motoren resultaten boeken. Daarnaast zou het feit dat 10.000 van de 12.000 door General Motors aangekondigde ontslagen in Duitsland vallen een afstraffing zijn van de Amerikaanse machthebbers voor de Irak-politiek van Duitsland! Alsof de Duitse bedrijven, net als Karstadt-Quelle, niet net zo goed genadeloos arbeidsplaatsen afbouwen in Duitsland! Alsof Daimler-Chrysler nog maar een paar maanden geleden niet net zo goed haar werkenden het pistool op de borst zette! De werkelijkheid logenstraft die verklaringen. Op 14 oktober werd niet alleen bij Karstadt besloten tot het verdwijnen van vele arbeidsplaatsen, maar als ‘bezuinigingsmaatregel’ werd ook bij ‘Spar’ het verdwijnen van vele arbeidsplaatsen in het vooruitzicht gesteld. En op dezelfde dag liet het Nederlandse Philips-concern doorschemeren dat ook daar een volgende ‘sanering’ zijn opwachting maakt.
Toen op ‘zwarte donderdag’, de 14de oktober, bekend werd gemaakt dat in de komende drie jaar in totaal 15.000 banen bij Karstadt-Quelle en bij Opel zouden verdwijnen, haasten de ‘onderhandelingspartners’, de politici en de ‘verslaggevers’ zich om een haarschep onderscheid te maken tussen deze beide gevallen. Eigenlijk zou men verwachten dat waar de werkenden van twee grote concerns hetzelfde erge lot treft, de gelijkenis van de toestand en de belangen van de betroffen loonafhankelijken op de voorgrond zou staan. Maar precies het tegenovergestelde gebeurde. Nadat de bevoegde onderhandelingsleidster van de vakbond Wiethold, op donderdagnamiddag haast glunderend de ‘redding’ van het Karstadt-concern bekend maakte werd onmiddellijk door de media verspreidt: omdat de toekomst van Karstadt nu verzekerd is, blijft Opel als enige zorgenkind over. Terwijl het personeel van de warenhuisketen dus ‘gerustgesteld’ weer aan het werk kon gaan, hoefden alleen de mensen bij Opel zich nog zorgen om hun toekomst te maken.
Maar het enige verschil in de toestand van de werkenden bij de beide firma’s bestond alleen daaruit, dat wat bij Karstadt al een treurige zekerheid is - massa-ontslagen, gedeeltelijke sluitingen, uitgebreide afpersing van het hele personeel - voor de mensen bij Opel nog komen moet. Het personeel van beide bedrijven moet ingrepen met een omvang van totaal 1,2 miljard euro slikken, wordt deels het brood uit de mond gestoten, om de winsten (niet de arbeidsplaatsen!) te redden.
De bewering dat de toestand van het personeel bij Karstadt zich fundamenteel zou onderscheiden van die bij Opel mist iedere grondslag. Voor de loonafhankelijken bij Karstadt is er in het geheel niets ‘gered’. De vakbond heeft het over een ‘sanering die zijn naam waard is’ en over ‘resultaten voor de werknemers’ omdat er een ‘arbeidsplaatsengarantie’ is afgegeven en omdat er een collectieve arbeidsovereenkomst kon worden afgesloten. Zo klinkt het als nederlagen van de arbeidersklasse als overwinningen worden verkocht. Wat betekenen arbeidsplaatsengaranties en collectieve arbeidsovereenkomsten en andere beloften nog als zelfs wereldconcerns voor hun leven vechten? In waarheid bevinden de slachtoffers van de ‘sanering’ bij Karstadt, toen en nu, zich in precies dezelfde omstandigheden als de arbeiders bij Opel, maar ook bij VW, Daimler-Chrysler, Siemens en zelfs de openbare diensten.
Bij Karstadt-Quelle werden de onderhandelingen ook al zo snel mogelijk ‘met succes’ afgesloten omdat bekend was dat op 14 oktober General Motors haar ‘saneringsplan’ voor Europa zou publiceren. Nog altijd behoort het namelijk tot de ongeschreven regels van de heersenden om nooit tegelijkertijd meerdere grote delen van de arbeidersklasse aan te pakken, om het gevoel van arbeiderssolidariteit niet ongewild te bevorderen. Maar nu laat de verscherping van de crisis van het wereldkapitalisme het achtereenvolgens uitvoeren van deze aanvallen steeds mindert toe. Vandaar dat er, toen de Jobs-tijding uit Detroit begon door te dringen, bij Karstadt in ieder geval gesproken moest kunnen worden van ‘succes’.
De middelen van de solidaire strijd
Massaontslagen en ook dreigende bankroeten betekenen niet dat het stakingswapen onbruikbaar wordt. Zo vormden de werkonderbrekingen bij Mercedes en Opel een krachtig signaal om de slachtoffers van de kapitalistische crisis tot strijd op te roepen.
Maar jammer genoeg raakt in dergelijke omstandigheden de staking als middel om de tegenstander terug te drijven veel van zijn werkzaamheid kwijt. Werklozenstrijd bijvoorbeeld moet het zonder stakingsmogelijkheden stellen. Maar ook als de uitbuiter van plan is om zich van de diensten van de door hem uitgebuiten te ontdoen, boezemt de stakingsdreiging veel minder angst in.
Het middel dat we tegenover de huidige niveau van de aanvallen van het kapitaal moeten inzetten in dat van de massa-staking van alle betrokkenen. Zo’n zelfverdedigingsactie van de hele arbeidersklasse zou in staat zijn om de loonafhankelijken het zelfvertrouwen te geven om de arrogantie van de heersenden het hoofd te bieden. Bovendien kunnen massale mobiliseringen er toe bijdragen om het maatschappelijke klimaat te veranderen om de noodzaak duidelijk wordt om de behoeften van de mensen tot leidsnoer van de maatschappelijke activiteit te maken. Een dergelijk ter discussie stellen van het kapitalisme zou de vastbeslotenheid doen toenemen van werkenden en werklozen om nu al hun belangen te verdedigen.
Natuurlijk zijn zulke massale, gemeenschappelijke, solidaire acties nu nog niet ten uitvoer worden gebracht. Maar dat betekent niet in het minst dan nu niets gedaan en bereikt kan worden. Wel is het noodzakelijk in te zien dat de staking niet het enige wapen van de klassenstrijd is. Alles wat nu al vereist dat de gemeenschappelijkheid van de belangen van alle loonafhankelijken wordt ingezien, en alles wat de traditie van arbeiderssolidariteit in de herinnering roept jaagt de heersende klasse angst aan, verzwakt haar aanvallen en maakt haar minder zeker van haar zaak, vergroot de bereidheid van de tegenstander om hier en daar daadwerkelijke toegevingen, minstens tijdelijk, te doen.
In 1987 stelde het door sluiting bedreigde personeel van Krupp in Rheinhausen hun dagelijkse algemene vergaderingen open voor de bevolking, voor her personeel van andere bedrijven net als voor de werklozen. Juist nu valt het helemaal niet in te zien waarom de betrokkenen bij Opel en Karstadt, bij ‘Spar’ en bij Siemens, niet bijeen zouden komen om gezamenlijk over hun situatie te discussiëren. Tijdens de massastakingen in Polen in 1980 kwamen de arbeiders van een hele stad telkens bijeen op het gebied van het plaatselijk grootste bedrijf. Daar stelden ze gezamenlijke eisen op en werd de strijd in eigen hand genomen.
De strijd bij Mercedes maakte al duidelijk wat nu in de aanvallen bij Opel en Karstadt wordt bevestigd - het grote solidariteitsgevoel van de werkende bevolking met de betrokkenen. In zulke omstandigheden stellen demonstraties in steden op een centrale plek de bevolking, en dan vooral het personeel van andere bedrijven en werklozen, in de gelegenheid zich daarbij aan te sluiten en hun solidariteit te betuigen.
De strijd bij Mercedes liet bovendien zien dat de arbeiders steeds beter begrijpen dat ze zich bij massa-ontslagen niet tussen de verschillende vestigingen tegen elkaar mogen laten uitspelen. Ook aan de kant van het kapitaal wordt nu ingezien dat men niet meer zo grof als in de zomer tussen Bremen en Stuttgart kan proberen om verdeeldheid te zaaien. Het was veelbetekenend dat op de avond van 14 oktober minister-president Steinbrí¼ck van Nordrhein-Westfalen op de televisie ten beste gaf dat hij er voor zou zorgen dat ‘men’ niet (zoals de boze Amerikanen van General Motors) de Duitse Opel-vestigingen van Rí¼sselsheim, Bochum, Eisenach en Kaizerslautern tegen elkaar kon uitspelen. En als het belangrijkste resultaat van de zitting van de algemene bedrijfsraad van Opel op dezelfde avond werd eveneens aangekondigd dat het elkaar onderling bijstaan van de verschillende delen van het personeel voorop zou staan. Maar wat betekent het als sociaal-democraten en vakbondsvertegenwoordigers van solidariteit spreken? Omdat die instellingen bestanddelen en verdedigers van de kapitalistische maatschappij zijn betekent ‘onderling bijstaan’ uit hun mond hoogstens dat elkaar beconcurrerende vestigingen zullen proberen om prijsafspraken te maken. Zo maakte de voorzitter van de algemene bedrijfsraad bekend dat hij ook met de Zweedse collega’s wilde overleggen welke offertes de verschillende fabrieken voor de nieuw te bouwen modellen konden uitbrengen. In gewone taal: de bedrijfsraden net als de vakbonden maken zelf deel uit van de kapitalistische concurrentiestrijd die de arbeidersklasse verdeelt en haar klassensolidariteit ondermijnt.
De gezamenlijke strijd van de arbeiders kan dus alleen door de arbeiders zelf op gang worden gebracht en geleid worden.
De noodzaak om het kapitalisme politiek ter discussie te stellen
Voor wat betreft de omvang van de crisis van het huidige kapitalisme moeten de arbeiders eindelijk hun schroom verliezen om zich met politieke vraagstukken bezig te gaan houden. Daarmee bedoelen we niet de burgerlijke politiek maar dat de arbeiders de problemen van de maatschappij als geheel aansnijden.
Door de huidige massa-ontslagen worden we geconfronteerd met de werkelijkheid van deze maatschappij, dat we helemaal geen ‘medewerkers’ van deze of gene firma zijn, maar uitbuitingsobjecten en kostenfactoren die men naar believen genadeloos opruimt. Deze aanvallen maken duidelijk wat het betekent dat de productiemiddelen niet aan de samenleving als geheel toebehoren en helemaal niet de belangen van de maatschappij dienen. In plaats daarvan zijn ze eigendom van een kleine minderheid. Op de eerste plaats zijn ze onderworpen aan de blinde, steeds vernietigender wetten van de concurrentie en de markt, waardoor steeds grotere delen van de mensheid in ellende en onverdraaglijke onzekerheid worden gestort. Wetten, die de elementaire menselijke solidariteit ondergraven, zonder welke er op de langere termijn helemaal geen maatschappij meer kan bestaan. En de loonafhankelijke arbeiders, die nu haast alle goederen en ‘diensten’ voortbrengen die de mensheid nodig heeft, beginnen zich er langzaam van bewust te worden dat zij in deze maatschappelijke ordening in het geheel niets, maar dan ook niets te vertellen hebben.
De crisis bij Karstadt en Opel is niet gevolg van slecht beheer maar uitdrukking van een al tientallen jaren durende, chronische, vernietigende overproductiecrisis. Door deze crisis verdwijnt steeds meer de koopkracht van de massa van de werkende bevolking. Dat raakt omgekeerd weer de kleinhandel, de afzet van auto’s, kortom, het raakt de hele economie steeds harder. De verscherpte concurrentiestrijd dwingt de kapitalisten ertoe om de kosten te verminderen, wat de massa-koopkracht nog verder doet slinken en de crisis verder verscherpt. Binnen het kapitalisme bestaat er geen ontsnappen aan deze vicieuze cirkel.
Internationale Kommunistische Stroming.
Er is door drie organisaties (de Internationale Kommunistische Stroming, de Moskouse organisatie Confederatie van revolutionaire anarcho-syndicalisten in Rusland en de Groep van Revolutionaire Proletarische Collectivisten) het initiatief genomen om een internationaal discussieforum op te zetten. Het eerste onderwerp dat aan debat wordt onderworpen is dat van de lering die kan worden getrokken uit de nederlaag van de Oktoberrevolutie.
De gruwelijke nederlaag van de Oktoberrevolutie die door de stalinistische contra-revolutie werd opgelegd decimeerde de revolutionaire krachten waarop de lange nacht volgde van de contra-revolutie en de bloedigste oorlog die de mensheid ooit heeft gezien; dit liet de kleine groepen die trouw bleven aan de beginselen van het proletarisch internationalisme versplinterd en vreselijk verzwakt achter.
Daardoor is de situatie van opkomende revolutionaire minderheden en elementen die op zoek zijn momenteel nog moeilijker. Niet alleen moeten ze strijd leveren om ideeën en een tussenkomst te ontwikkelen, om de situatie waarin zij handelend optreden te begrijpen en een echo te vinden in de arbeidersklasse; ze moeten dus ook strijden tegen het gruwelijk isolement en de versplintering van de revolutionaire krachten over de wereld.
Het was altijd een fundamenteel uitgangspunt van de IKS dat de komende wereldwijde eenheid van proletarische revolutionairen nooit gesmeed kan worden tenzij de groepen die momenteel bestaan in staat zijn om in een open en broederlijke geest over de kwesties te debatteren die hen verdelen en verenigen. Zo’n debat is noodzakelijk, niet alleen voor de vitale verheldering van de beginselen van actie van de arbeidersklasse, maar ook om het heersende isolement te doorbreken, vertrouwen te scheppen tussen de verschillende groepen die momenteel bestaan, ze te helpen te begrijpen wat het betekent om internationaal samen te werken als strijders van één enkele klasse.
Daarom hebben we besloten om deel te nemen aan een Internationaal Discussieforum opgezet met groepen in Rusland en dat voor het moment georganiseerd is rond een website.
Het doel van dit forum bestaat geenszins uit het kunstmatig scheppen van een politieke organisatie of het bieden van een beginselloos rekruteringsterrein. Integendeel, zoals het oprichtingsadres voor het forum stelt: “Het doel ervan bestaat uit het aangaan van een systematische discussie om tot verheldering te komen rond die vraagstukken die bewezen hebben van cruciaal belang te zijn voor de arbeidersbeweging en die dat in de toekomstige confrontaties tussen de klassen zullen blijven: internationalisme, de redenen voor de nederlaag van de wereldwijde revolutionaire golf, de ontaarding van de Russische revolutie, staatskapitalisme, nationale bevrijding, de rol van de vakbonden, enzovoort. Het doel wordt gevormd door het bijeenbrengen en bekendmaken van bijdragen over deze vraagstukken die verschillende benaderingen naar voren brengen die al binnen de arbeidersbeweging tot uiting zijn gekomen, zowel als verschillende gezichtspunten, meningsverschillen, en vraagstellingen die onder de deelnemers aan het forum kunnen bestaan. Het forum is daarom een open plek voor de discussie en confrontatie van politieke ideeën, met als enig doel de verheldering door politieke argumentatie waarbij de proletarische methode wordt gehanteerd die iedere benadering uitsluit die in tegenspraak is met het belangenloze doel van de bevrijding van de arbeidersklasse. Het is vooral geen ‘jachtgebied’ voor beginselloze rekrutering zoals die momenteel wordt bedreven door organisaties die zich bevinden aan de uiterst linkerzijde van het politieke apparaat van de bourgeoisie (trotskisten, enzovoort).”
Een dergelijk forum kan alleen worden gegrondvest op beginselen die het duidelijk onderscheiden van de linkervleugel van het kapitalisme. In deze periode, gekenmerkt door veralgemeende imperialistische oorlog, zijn we van mening dat het vraagstuk van het internationalisme beslissend is om een onderscheid te maken tussen zij die proberen te werken aan de revolutionaire bevrijding van de arbeidersklasse en degenen die er alleen op uit zijn de overheersing door de burgerlijke staat en zijn apparaat van controle en bedrog te versterken. Deelname aan de site is daarom afhankelijk van bepaalde politieke criteria in die zin.
Zoals het er nu voorstaat onderneemt het discussieforum pas zijn eerste twijfelende stappen. We kunnen niet vooraf weten of het een succes zal zijn - er zijn geen garanties in revolutionaire politiek. Maar we blijven er van overtuigd dat we alleen door een dergelijke geduldige en weinig spectaculaire inspanningen kunnen bijdragen aan het leggen van een basis voor de toekomstige politieke en organisatorische eenheid van de arbeidersklasse, die een vitaal wapen zal zijn in de poging om het kapitalisme omver te werpen en een nieuwe, kommunistische maatschappij op te richten.
Midden juli heeft Daimler de arbeiders van Sindelfingen-Stuttgart (Baden-Wurtemberg) een ultimatum gesteld: ofwel stemden ze erin toe hun ‘voordelen’ (1) op te geven, waardoor de productiekosten verlaagd zouden kunnen worden, ofwel zou de productie van de nieuwe Mercedes C-klasse overgebracht worden naar Bremen en naar East London (in Zuid-Afrika).
In reactie daarop heeft de metaalvakbond IG Metall op 15 juli opgeroepen tot stakingen en protestbetogingen van de loontrekkenden van Daimler. De vakbond rechtvaardigde zijn 'strijdlustige houding' met het feit dat het bedrijf vorig jaar 5,7 miljard euro winst had geboekt.
Zestigduizend arbeiders bij Daimler, vooral uit de ochtendploegen, gingen in staking en betoogden overal in Duitsland (2) waarbij ze de steun kregen van de plaatselijke bevolking. De deelname van de arbeiders in Bremen, waar de zesduizend jobs die in Stuttgart geschrapt zouden worden naar toe konden gaan, was niet minder talrijk of minder strijdbaar dan elders.
Die actiedag bewijst dat de woede groot is en dat er echt een gevoel van solidariteit bestaat bij de arbeiders. In de betogingen hebben de arbeiders herhaaldelijk de ontwikkeling aangeklaagd van hetzelfde soort chantage in andere ondernemingen en dat vaak geprobeerd wordt arbeiders langer te laten werken zonder extra loon. Het ging er de arbeiders om de nieuwe trend bij de directies te breken die geïllustreerd wordt door het akkoord dat bij Siemens in Bocholt en Kamp-Lindfort bereikt werd, waarbij er weer veertig uur gewerkt moet worden om aan de verhuizing van de productie naar Hongarije te ontkomen.
Tijdens de actiedag begonnen regering en politici druk uit te oefenen op Daimler opdat de directie daar snel tot een akkoord zou komen, met als geste het aanvaarden van een verlaging met 10% van de directielonen. De protestbeweging duurde echter voort met 12.000 stakende arbeiders op 17 juli in Sindelfingen en betogingen in de streek van Stuttgart in het begin van de volgende week. De arbeiders van andere bedrijven in Stuttgart en ook de woordvoerders van een ‘initiatief van arbeiders met tijdelijke jobs’ zouden aan die betogingen hebben deelgenomen (maar we vermoeden dat het vooral om vakbondsafgevaardigden ging).
De onderhandelingen begonnen op donderdag 24 juli. De IG Metall ‘dreigde’ ermee alle 160.000 arbeiders van Daimler tot staking op te roepen moest er geen akkoord uit de bus komen. Dat akkoord werd vrijdag al ondertekend, alle eisen van de directie werden ingewilligd, in ruil voor ‘werkzekerheid’ tot eind 2011.
Het spreekt vanzelf dat de media, de patroons en de vakbonden dat akkoord begroet hebben als een grote zege van de redelijkheid en een voorbeeld om de tewerkstelling in Duitsland te redden. De arbeiders reageerden anders en toonden grote woede. Arbeiders protesteerden fel tegen het feit dat de vakbonden en de ondernemingsraad zo’n akkoord in hun naam ondertekend hadden, waartoe ze niet gerechtigd waren. Maar dergelijke taferelen waren natuurlijk niet te zien op het tv-journaal ’s avonds.
Het is duidelijk dat de arbeiders een nederlaag geleden hebben en dat ze beseffen dat de vakbonden daar voor iets mee te maken hebben. Tijdens de actie zelf lijkt er geen enkel verzet tegen de vakbonden te zijn geweest, maar na deze nederlaag kunnen we in dit vakbondsbastion dat Daimler is en waar 90% van de arbeiders is aangesloten bij de IG Metall, een begin verwachten van nadenken over de rol van de vakbonden.
Onze afdeling in Duitsland is met een pamflet in deze strijd tussengekomen. We drukken er hier de belangrijkste stukken uit af.
Het lijkt erop dat het patronaat kreeg wat het wilde. Miljoenen loontrekkers werden op verlof gestuurd met het bericht dat de grootste industriereus van Europa, de vestiging van Mercedes in Stuttgart-Sindelfingen, bezig is te besparen op de productiekosten, voor een waarde van een half miljard euro, op kosten van de arbeiders. Men wil ons duidelijk maken dat zelfs als de bedrijven winst maken, de arbeiders machteloos staan tegenover de chantage van de verplaatsing van de productie en de dreiging met massale ontslagen. Tijdens de vakantieperiode worden we verondersteld het hoofd te buigen voor de verplichting meer te werken voor minder loon. Net op het moment dat de krachten van de arbeiders versnipperd zijn gedurende de zomervakantie, en nu het gevoel van machteloosheid in het isolement bijzonder hard aankomt, willen ze ons wijsmaken dat er een bres geslagen is. Een bres tegen de arbeiders die niet alleen de arbeiders bij Daimler-Chrysler bedreigt, maar alle loonslaven.
Amper enkele weken nadat het personeel van de Siemensfabrieken in Bocholt en Kamp-Lindfort gezwicht is voor de chantage die het dwong terug te keren naar de veertig-urenweek zonder enige loonopslag; na de beslissing in Beieren de werkdag zonder looncompensatie te verlengen, ook in de openbare diensten, begint het patronaat de verlenging van de werkweek te eisen - naargelang het geval - tot 40, 42, ja zelfs tot 50 uur. In Karstadt bijvoorbeeld (in de commerciële sector) zei men tegen de arbeiders: ofwel werk je 42 uur, ofwel er worden 4000 banen geschrapt. Of het nu in de bouwsector is, bij Mann of bij Bosch, overal wordt dezelfde eis gesteld.
De ervaring van de afgelopen weken bewijst wat steeds meer arbeiders al begonnen aan te voelen: de markteconomie (met of zonder ‘sociale’ praatjes) heeft niets anders te bieden dan verarming, onzekerheid en ellende zonder eind.
Bovenop de bittere maar noodzakelijke erkenning van die realiteit, moeten nog andere lessen getrokken en begrepen worden uit de conflicten van de afgelopen weken.
Na de strijd bij Daimler-Chrysler wil de heersende klasse er ons toe brengen te denken dat het nergens toe dient zich te verzetten, dat de logica van de kapitalistische concurrentie zich hoedan ook zal doorzetten en dat het dus beter is zich neer te leggen bij het standpunt dat uitbuiters en uitgebuiten tenslotte in hetzelfde schuitje zitten van het “behoud van de werkgelegenheid in Duitsland”. Vanuit het standpunt van de arbeidersklasse moeten compleet andere conclusies getrokken worden. Meer dan 60.000 arbeiders van Daimler-Chrysler hebben de laatste weken aan de stakingen en protestacties deelgenomen. De arbeiders van Siemens, Porsche, Bosch en Alcatel hebben aan de betogingen in Sindelfingen deelgenomen. Deze acties tonen dat de arbeiders weer de weg van de strijd opgaan. Tegenover het vooruitzicht van een verergering van het lijden en de ellende van de arbeiders van de hele wereld in de komende jaren is het belangrijkste niet dat de kapitalisten zich eens te meer organiseren om hun wil op te leggen maar wel dat de aanvallen dit keer niet passief worden ondergaan.
Daimler-Chrysler heeft heel bewust de kaart gespeeld van de verdeling van de arbeiders uit de verschillende vestigingen, door te dreigen jobs te schrappen in Sindelfingen, Untertürkheim en Mannheim ten voordele van de vestiging in Bremen, waar vanaf 2007 de productie van de nieuwe modellen van de S-klasse zou worden ondergebracht. Het feit dat de arbeiders uit Bremen deelgenomen hebben aan de betogingen tegen de loondalingen, tegen de werktijdverlenging en de sluiting van de fabrieken in Baden-Wurtemberg is zonder twijfel het belangrijkste element van deze strijd. Door de strategie van het patronaat gedeeltelijk te doen mislukken hebben de arbeiders met hun actie duidelijk gemaakt dat het antwoord van de arbeiders op de crisis van het kapitalisme enkel kan liggen in de solidariteit tussen de arbeiders. Die solidariteit is de kracht die de strijd mogelijk maakt en die hem betekenis geeft.
De heersende klasse wil ons de indruk geven dat de strijd bij Mercedes haar in het geheel niet beroerd heeft. Maar als we de gebeurtenissen van de laatste dagen aandachtig bekijken zien we dat de heersende klasse in feite zeer oplettend is geweest voor de uitingen van verzet van de arbeidersklasse. Ze vreest inderdaad vooral dat de proletariërs zouden beseffen dat solidariteit niet alleen het beste wapen is voor de verdediging van hun eigen belangen, maar dat ze ook het fundamentele beginsel inhoudt van een hogere sociale orde die een alternatief biedt voor de huidige maatschappij.
Het is natuurlijk geen toeval dat meteen na de terugkeer naar de veertig-urenweek bij Siemens in het Roergebied, een andere enorme en publieke uitdaging gericht wordt tot de arbeiders van Daimler-Chrysler. Siemens diende als waarschuwing voor de arbeiders:overal waar ze bedreigd zullen worden met fabriekssluiting, zullen ze verslechterde werkvoorwaarden en lonen moeten slikken, en langere werktijden. Bij Mercedes in Stuttgart was er - voor het ogenblik - nog geen sprake van sluiting van het bedrijf, dat nog efficiënt en rendabel geacht wordt. Daimler-Chrysler werd uitgekozen om een tweede boodschap te lanceren: de verergering zonder grenzen van de uitbuiting hoeft niet beperkt te blijven tot bedrijven en fabrieken die met de rug tegen de muur staan. Alle ondernemingen zijn betrokken. Daimler-Chrysler is juist het paradepaardje van de Duitse industrie: de grootste concentratie van de industriële arbeidersklasse in Duitsland, in het hart van Baden-Wurtemberg met zijn honderdduizenden industriearbeiders. De betekenis van de luide en duidelijke boodschap van de kapitalisten is deze: als de sterkste fractie van de arbeidersklasse, bekend zowel voor haar strijdervaring als voor haar strijdwil, zich niet tegen dergelijke maatregelen kan verzetten, dan zal de arbeidersklasse nergens anders in Duitsland dat kunnen.
Het is geen toeval dat de werkgevers zijn krachten verenigd heeft in wat ondernemersvakbonden genoemd worden. Daarmee kunnen zij hun inspanningen coördineren tegen de arbeidersklasse. Bovendien zijn die organismen geïntegreerd in het staatsapparaat. Dit betekent dat de strategie van het patronaat gebonden is aan de globale strategie die door de regering op nationaal en regionaal niveau geleid wordt, en dus met de regerende sociaal-democratie. Binnen die strategie bestaat er een taakverdeling tussen regering en bedrijven. De meeste hervormingen waartoe de bondsregering besluit en die direct uitgevoerd worden door de staat zelf, worden meestal geprogrammeerd gedurende de eerste helft van de regeringsperiode. Zo zagen we de afgelopen twee jaar de invoering van de meest ongelooflijke aanvallen tegen het levenspeil van de arbeiders: ‘de hervorming van de gezondheidszorg’, de wet Hartz tegen de werkloosheid, de ‘versoepeling’ van de wetten die de werklozen beschermen, enzovoort. Nu, in de periode die leidt naar de volgende algemene verkiezingen, wil de SPD het graag aan de werkgevers overlaten om het initiatief tot de aanvallen te nemen, in de hoop dat de bevolking zich zal blijven vereenzelvigen met de staat, dat ze zal gaan stemmen en het vertrouwen in de sociaal-democratie niet compleet zal verliezen.
De arbeiders mogen zich niet laten misleiden door de verklaringen waarin de SPD haar steun betuigd aan de arbeiders van Daimler-Chrysler. In feite zijn de aanvallen van vandaag rechtstreeks verbonden met de ‘hervormingen’ van de bondsregering. Het is zeker geen toeval dat de nieuwe vragenlijst voor werklozen (die dient om de financiële middelen van de werklozen en van hun familie te kennen - en die kennis te gebruiken om hun uitkering te verminderen) zo dik in het nieuws gebracht is net op het moment dat de aanvallen bij Daimler zich ontwikkelden. Hetsamensmelten van de uitkering voor langdurig werklozen met de sociale minimumuitkering, net als de versterkte controle en begeleiding van werklozen, dienen om het staatsbudget te verlichten, door de hulp aan de armsten onder de armen te verminderen. Maar dat alles dient ook om alle chantagemiddelen tegen wie nog werk heeft doeltreffender te maken. Voor diegenen die nog een job hebben moet het duidelijk zijn dat ook zij in bodemloze armoede gestort kunnen worden als ze hun stem verheffen en niet aanvaarden wat men van hen vraagt.
Het feit echter dat de aanvallen vanwege het kapitaal niet zonder strijd geslikt worden blijkt niet alleen uit de mobilisaties bij Daimler, maar ook uit de wijze waarop de bourgeoisie erop gereageerd heeft. Het werd al snel duidelijk dat politici, vakbonden, de ondernemingsraad, maar ook de werkgevers zich realiseerden dat het conflict bij Daimler zo snel mogelijk opgelost moest worden. De kapitalistische strategie was er in het begin op gericht de arbeiders van Stuttgart op te zetten tegen die van Bremen. Dat de arbeiders in het zuidwesten van Duitsland, die meer zelfvertrouwen hebben en die nu rechtstreeks aangevallen werden, zich zouden verzetten, werd verwacht. Maar wat verraste was het enthousiasme waarmee de arbeiders uit Bremen deelnamen aan de beweging. Het spook van de arbeiderssolidariteit, dat lange tijd als dood en begraven werd beschouwd, of in ieder geval dood verklaard, dreigde de kop weer op te steken. En dat maakte de vertegenwoordigers van het kapitalisme zichtbaar nerveus.
De woordvoerders van de politieke partijen in het parlement - de liberalen van de FDP die zichzelf de partij van de rijken noemen, inbegrepen - begonnen de directie van Daimler-Chrysler te interpelleren opdat die zou instemmen met een verlaging van haar eigen salarissen. Natuurlijk zou zo’n maatregel enkel zand in de ogen zijn. De directie bepaalt de lonen, dus ze kan zich ten allen tijde verzekeren tegen een dergelijke ‘vermindering’. Bovendien zal dat de arbeiders niet helpen om hun huur of de opvoeding van hun kinderen te betalen.
Waarom riepen de politieke leiders de patroons dan op zo’n geste te doen? Om de ideologie te propageren dat bazen en arbeiders sociale partners zijn, die allebei in moeilijkheden dreigen te geraken door een sociaal conflict.
Om dezelfde reden hebben de politici hun kritiek losgelaten op de arrogantie van de patroons. Wat er problematisch is aan de huidige situatie waarin de patroons de aanvallen op hun eentje uitvoeren, terwijl de staat zich als ‘neutrale kracht’ in de schaduw houdt, is dat zoiets te zichtbaar wordt. Patroons als Schremp of Hubbert hebben niet de finesse van de sociaal-democratie wanneer het erom gaat de arbeidersklasse een klinkende nederlaag te bezorgen zonder haar te grof te provoceren. De heersende klasse vreest voor alles dat de arbeiders te veel zouden beginnen na te denken over hun eigen strijd en over hun levensvooruitzichten onder het kapitalisme. In dat verband spreken de kritieken die kanselier Schröder gemaakt heeft voor zich: “Mijn advies is die problemen binnen de bedrijven te laten en er zo weinig mogelijk over te praten.”
Sinds het stalinisme ineengestort is - een bijzonder ondoeltreffende vorm van staatskapitalisme, rigide en overgereglementeerd - is tot in den treuren herhaald dat er voor het socialisme geen enkel vooruitzicht meer is en dat de klassenstrijd van de arbeidersklasse niet meer bestaat. Maar niets is meer afdoende dan de grote gevechten van de arbeidersklasse om aan de wereld te tonen dat noch de arbeidersklasse, noch de klassenstrijd tot het verleden behoren.
We willen de strijd bij Daimler niet overschatten. Hij volstaat niet om te beletten dat een nieuwe kapitalistische ‘bres’ geslagen wordt in de levensvoorwaarden van de arbeiders. Om te beginnen blijft het conflict voornamelijk beperkt tot de arbeiders bij Daimler. Heel de geschiedenis toont dat enkel de uitbreiding van de strijd naar andere delen van de arbeidersklasse in staat is - zelfs maar tijdelijk - de bourgeoisie terug te dringen. Daarbij is de strijd op geen enkel moment de controle door de vakbonden ter discussie gesteld. De IG Metall en de plaatselijke fabrieksraad hebben zich eens te meer meesters getoond om alle aandacht te vestigen op de vraag wat de situatie van de arbeiders bij Mercedes anders maakt dan die van andere arbeiders: de rentabiliteit van het bedrijf wordt gezien als een probleem van de arbeiders die er werken, de bestellingen als de zaak van elke fabriek afzonderlijk, hun hoge productiviteit als een troef van de metaalarbeiders van Baden-Wurtemberg. Daardoor werd een actievere en sterkere solidariteit tussen de arbeiders vermeden. De media hebben van hun kant hetzelfde thema gekozen door de jaloezie aan te dikken die er tegen de ‘bijzonder bevoorrechte arbeiders’ van Daimler zou bestaan. Het was opvallend te zien hoe de media dagelijks verslag uitbrachten van de situatie in Sindelfingen (waar de uit marmer gemaakte oversteekplaatsen voor voetgangers speciaal voor de camera gebracht werden), terwijl met geen woord werd gerept over de situatie in Bremen (waar de elementen van de arbeiderssolidariteit veel duidelijker aanwezig waren).
Ruim voordat de eisen van de directie van een half miljard euro besparingen per jaar bekend was geworden, had de ondernemingsraadal bezuinigingen ter waarde van 180 miljoen euro per jaar voorgesteld. En zodra de directie aanvaardde mee te werken aan het spelletje van ‘ook haar offer te brengen’, drukten de IG Metall en de ondernemingsraad een ‘globaal akkoord’ uit met een plan dat op alle punten tegemoet kwam aan de eisen van de directie, maar dat als een overwinning voor de arbeiders voorgesteld werd omdat er zogenaamd een ‘werkgarantie’ voor iedereen inzat.
Het is niet omdat ze de incarnatie van de duivel zouden zijn dat de vakbonden de arbeiders verdelen en de belangen van het bedrijf verdedigen ten koste van de uitgebuiten. Nee, ze maken sinds lang deel uit van het kapitalisme en zijn een onderdeel van de logica daarvan. Dat betekent daarentegen wel dat arbeiderssolidariteit, de uitbreiding van de strijd, enkele gerealiseerd kan worden door de arbeiders zelf. Daarvoor zijn soevereine massavergaderingen nodig, een wijze van strijden die zich richt op de rechtstreekse deelname van de verschillende sectoren arbeiders, aan het werk of werkloos. Dat kan enkel werkelijkheid worden buiten en tegen de vakbonden.
We zijn nog ver verwijderd van een dergelijke praktijk van autonome strijd die steunt op actieve solidariteit. Toch zijn nu al de kiemen zichtbaar van die komende gevechten. De arbeiders van Daimler waren zichzelf zeer bewust van het feit dat ze niet enkel voor zichzelf vochten, maar voor de belangen van alle arbeiders. Het valt niet de ontkennen dat hun strijd - ondanks de haatdragende campagnes over de voorrechten toegekend aan die van Sindelfingen - kon rekenen op de sympathie van heel de arbeidersklasse, wat niet meer was voorgekomen sinds de staking bij Krupp Rheinhausen in 1987.
De arbeiders bij Krupp begonnen destijds de kwestie te stellen van actieve uitbreiding van de strijd naar andere sectoren, en ze stelden de vakbondscontrole over hun strijd in vraag. Het feit dat die kwesties vandaag nog niet echt aan de orde zijn, toont hoeveel terrein de arbeidersklasse de laatste vijftien jaar verloren heeft, in Duitsland en in de rest van de wereld. Maar anderzijds betekenden gevechten zoals die bij Krupp, of de strijd van de Britse mijnwerkers, het einde van een reeks arbeidersgevechten die duurde van 1968 tot 1989 en die gevolgd werd door een lange periode van terugval. De strijd van nu daarentegen, zoals in de openbare sector in Frankrijk en Oostenrijk vorig jaar, of nu bij Daimler, staan aan het begin van een nieuwe reeks belangrijke sociale gevechten. Die ontwikkelen zich op een moeizamer en trager manier dan vroeger. Vandaag is de crisis van het kapitalisme veel verder gevorderd, de algemene barbaarsheid van het systeem is veel zichtbaarder, de dreigende rampspoed van dewerkloosheid is veel breder aanwezig.
Maar vandaag, veel meer dan het geval was bij Krupp-Rheinhausen, is de grote golf sympathie voor de strijdende arbeiders die de bevolking beroerd heeft veel directer verbonden aan de steeds bredere erkenning van de ernst van de situatie. De heersende klasse en de vakbonden doen vandaag hun best om de verlenging van de arbeidstijd die opgelegd wordt voor te stellen als een tijdelijke maatregel om jobs te behouden ‘tot de concurrentiekracht hersteld zal zijn’. Maar de arbeiders beginnen te begrijpen dat er iets veel fundamentelers aan de hand is. Inderdaad! Het zijn verworvenheden, niet van de laatste tientallen jaren, maar van twee eeuwen arbeidersstrijd die vandaag opgedoekt dreigen te worden. Wat er vandaag gebeurt, is dat de arbeidsdag net als in het begin van het kapitalisme steeds langer wordt, maar dan met de arbeidsvoorwaarden van het moderne kapitalisme, met de hel van de intensifiëring van de arbeid. Wat er steeds meer gebeurt, is dat de menselijke arbeid, de bron van de rijkdommen van de maatschappij, steeds minder gewaardeerd wordt en dat hij op lange termijn gedoemd is te verdwijnen. Dat alles is geen teken van de moeizame en pijnlijke geboorte van een nieuw systeem, maar is integendeel de uitdrukking van een zieltogend kapitalisme dat een hindernis geworden is voor de vooruitgang van de mensheid. Op lange termijn zullen de onzekere inspanningen van vandaag tot arbeidersverzet, naar een terugkeer naar de solidariteit, samen gaan met een diepgaande overdenking van de situatie. Dit kan en moet leiden tot het in vraag stellen van dit barbaars systeem, met het vooruitzicht op een hoger, op een socialistisch sociaal systeem.
Weltrevolution (afdeling in Duitsland van de IKS).
(1) De ‘plaspauze’ van 5 minuten elk uur, de berekeningswijze van de overuren tijdens de nacht, waardoor één uur meer uitbetaald wordt dan bij andere Mercedesvestigingen. Plus, ten opzichte van hun makkers in Bremen, drie extra verlofdagen per jaar.
(2) Daimler stelt 160.000 arbeiders te werk in Duitsland, waarvan 41.000 in Sindelfingen, 15.500 in Bremen, 20.9000 in Untertürkheim (ook bij Stuttgart) en 5.200 in Düsseldorf.
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/4/76/nederland
[2] https://nl.internationalism.org/tag/11/155/tussenkomsten
[3] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/klassenstrijd-nederland
[4] https://nl.internationalism.org/tag/3/43/historische-koers
[5] https://nl.internationalism.org/tag/18/224/het-kommunistisch-perspectief
[6] https://nl.internationalism.org/tag/3/46/kommunisme
[7] https://nl.internationalism.org/tag/4/87/midden-oosten
[8] https://nl.internationalism.org/tag/4/95/rusland-kaukasus-centraal-azie
[9] https://nl.internationalism.org/tag/6/105/911
[10] https://nl.internationalism.org/tag/6/108/irak
[11] https://nl.internationalism.org/tag/4/69/duitsland
[12] https://russia.internationalist-forum.org
[13] https://nl.internationalism.org/tag/7/115/beinvloed-door-de-kommunistische-linkerzijde