Gepubliceerd op Internationale Kommunistische Stroming (https://nl.internationalism.org)

Home > IKSonline > IKS online - jaren 2010 > IKS Online 2018

IKS Online 2018

  • 40 keer gelezen

22e Congres van de IKS: Resolutie over de internationale situatie

  • 61 keer gelezen

1. De verkiezing van Donald Trump tot president van de Verenigde Staten, die heel kort volgde op de onverwachte resultaten van het referendum in het Verenigd Koninkrijk over de Europese Unie, heeft in de hele wereld een golf van malaise en angst geschapen, maar ook van vraagstelling. Hoe hebben “onze” leiders, die zogenaamd belast zijn met de huidige wereldorde, dergelijke zaken kunnen laten gebeuren – een wending van de gebeurtenissen die schijnt in te druisen tegen de “rationele” belangen van de kapitalistische klasse? Hoe komt het toch dat een krachtpatser, een schelm, een narcistische oplichter die om het even wat zegt, nu aan het hoofd staat van de machtigste staat ter wereld? En nog belangrijker: wat toont het ons aan over de richting die de wereld uitgaat? Zijn we aan het duiken in een scrisis van de beschaving, of zelfs van de mensheid zelf? Op die vragen moeten de revolutionairen duidelijke en overtuigende antwoorden geven.

Een eeuw klassenstrijd

2. Vanuit onze visie kunnen de werkelijke levensomstandigheden van de menselijke maatschappij enkel begrepen worden door ze te bezien vanuit het standpunt van de klassenstrijd, van de uitgebuite klasse, het proletariaat, dat er geen belang bij heeft om de waarheid te verbergen en wiens strijd hem verplicht om alle misleidingen van het kapitalisme te overstijgen met het oog op de omverwerping ervan. Het is bovendien enkel mogelijk om deze “actuele”, onmiddellijke of lokale gebeurtenissen te begrijpen door ze te situeren in een historisch en mondiaal kader. Dat is het wezen van de marxistische methode. Dat is de reden, en niet enkel omdat 2017 de honderdste verjaardag is van de revolutie in Rusland, waarom wij ermee beginnen een eeuw of meer terug te gaan om het kader te begrijpen waarin de meest recente ontwikkelingen van de wereldsituatie hebben plaatsgevonden: die van de neergang of het verval van de kapitalistische productiewijze.

De revolutie in Rusland was het antwoord van de arbeidersklasse op de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog. Zoals het bevestigd werd door de Kommunistische Internationale in 1919, betekende deze oorlog het begin van een nieuw tijdperk, het einde van de opkomstperiode van het kapitalisme, van de eerste explosieve groei van de kapitalistische “globalisering”, omdat deze botste op de grenzen van de verdeling van de wereld in rivaliserende nationale staten: hij opende “het tijdperk van oorlogen en revoluties”. De bekwaamheid van de arbeidersklasse om de burgerlijke staat in een heel land omver te werpen en zich te voorzien van een politieke partij die in staat was om haar te leiden naar de “dictatuur van het proletariaat” toonde aan dat het perspectief van de afschaffing van de kapitalistische barbarij historisch mogelijk en noodzakelijk was.

Meer nog, de Bolsjewistische Partij die in 1917 de voorhoede vormde van de revolutionaire beweging, heeft kunnen inzien dat de machtsovername door de sovjets in Rusland alleen stand kon houden als het werd gezien als de eerste aanval van een opkomende wereldrevolutie. Wat de Duitse revolutie betreft, begreep Rosa Luxemburg ook dat, indien het wereldproletariaat niet antwoordde op de uitdaging die gesteld werd door de Oktoberopstand en geen einde zou maken aan het kapitalistische systeem, de mensheid ondergedompeld zou worden in een tijdperk van toenemende barbarij, een spiraal van oorlogen en vernietiging, die de menselijke beschaving in gevaar zou brengen.

Met de wereldrevolutie in zicht, en met de noodzaak tot het scheppen van een alternatieve referentiepool tegenover de sociaal-democratie, die voortaan contrarevolutionair was, nam de Bolsjewistische Partij het voortouw bij de stichting van de Kommunistische Internationale, waarvan het eerste congres plaatsvond in 1919 in Moskou. De nieuwe kommunistische partijen, in het bijzonder die van Duitsland en Italië, vormden de speerpunten voor de uitbreiding van de proletarische revolutie naar West-Europa.

3. De revolutie in Rusland is zeer zeker de vonk geweest voor een reeks massastakingen op wereldvlak en opstanden die de bourgeoisie ertoe noodzaakten om een einde te maken aan de imperialistische slachtpartijen. Maar de arbeidersklasse is niet in staat geweest om, behalve enkele in de tijd beperkte initiatieven in Hongarije en in sommige Duitse steden, de macht te grijpen in andere landen. Geconfronteerd met de grote dreiging van haar mogelijke doodgraver, is de heersende klasse echter in staat geweest om haar scherpste rivaliteiten opzij te zetten om zo gezamenlijk op te treden tegen de proletarische revolutie. Ze wist de macht van de sovjets te isoleren door de blokkade, de invasie en de steun aan de bewapende contrarevolutie. Daarbij bediende zij zich van de sociaaldemocratische arbeiderspartijen en de vakbonden, die hun trouw reeds betuigd hadden aan het kapitaal door hun deelname aan de imperialistische oorlog, om de arbeidersraden in Duitsland te infiltreren en te neutraliseren en ze te sturen in de richting van een compromis met het nieuwe “democratische” burgerlijke regime. De nederlaag van de revolutie was niet alleen te verklaren door de aanhoudende regeerbekwaamheid van een nieuwe reactionaire heersende klasse. Ze vloeide ook voort uit de onrijpheid van de arbeidersklasse die gedwongen was om een snelle omschakeling te maken van haar strijd voor hervormingen naar een strijd voor de revolutie. En dat terwijl zij nog behept was met veel diepgewortelde illusies over de mogelijkheid om het kapitalistische regime te verbeteren door democratische verkiezingen, de nationalisaties van sleutelindustrieën of door het gratis verlenen van sociale voordelen aan de armste lagen van de maatschappij. Bovendien was de arbeidersklasse zwaar getraumatiseerd door de verschrikkingen van de oorlog, die de bloem van de jeugd gedecimeerd hard, en die geleid had tot een gapende kloof tussen de arbeiders van de ‘overwinnende’ en ‘verliezende’ naties.

In, Rusland werd de Bolsjewistische partij geconfronteerd met het isolement, de burgeroorlog en de economische ineenstorting. En meer nog, door haar deelname aan het apparaat van de Sovjet-staat, maakte ze een reeks rampzalige fouten die steeds meer leidden tot gewelddadige conflicten met de arbeidersklasse, met name de politiek van de “rode terreur”, welke leidde tot een verbod op politieke betogingen en organisaties. Dit liep uit op het neerslaan van de opstand van Kroonstad in 1921, toen deze laatste het herstel eiste van de authentieke macht van de sovjets, zoals die bestaan had in 1917. Op internationaal vlak begon de Kommunistische Internationale, die ook steeds nauwer verbonden was met de belangen van de Sovjet-staat in plaats van met deze van de wereldrevolutie, haar toevlucht te nemen tot een opportunistische politiek die haar oorspronkelijke helderheid ondermijnde, zoals de tactiek van het eenheidsfront, goedgekeurd in 1922.

Deze ontaarding deed een belangrijke Linkse Oppositie oprijzen, vooral in de Duitse en Italiaanse partijen. En op basis van deze laatste is de Italiaanse fractie in staat geweest om, tegen het einde van de jaren 1920, de lessen te trekken omtrent de uiteindelijke nederlaag van de revolutie.

4. De nederlaag van de revolutionaire golf op wereldschaal bevestigde dus de waarschuwingen die de revolutionairen in 1917-18 hadden geuit omtrent de gevolgen van een dergelijke mislukking: een nieuwe afdaling in de barbarij. De dictatuur van het proletariaat in Rusland is niet alleen ontaard, maar heeft zich omgevormd tot een kapitalistische dictatuur tegen het proletariaat, een proces dat bevestigd werd (alhoewel het al eerder begonnen was) door de overwinning van het Stalinistisch apparaat met zijn doctrine van “het socialisme in één land”. De “vrede” die gesloten was om komaf te maken met de dreiging van de revolutie heeft snel geleid tot nieuwe imperialistische wereldconflicten, die versneld en verhevigd werden door het uitbreken van de overproductiecrisis in 1929. Deze was een teken temeer van het feit dat de uitbreiding van het kapitaal in botsing kwam met zijn eigen grenzen.

De arbeidersklasse in de centrale landen van het systeem, en speciaal in de Verenigde Staten en Duitsland, onderging volledig de klappen van de economische depressie. Maar, doordat ze geprobeerd had om een revolutie te maken en deze mislukt was, was ze fundamenteel een verslagen klasse, ondanks bepaalde ontegensprekelijke uitingen van klasseverzet, zoals in de Verenigde Staten en Spanje. Daardoor was zij niet in staat om zich te verzetten tegen een nieuwe gang naar de wereldoorlog.

5. De vork van de contrarevolutie had drie belangrijke tanden : het stalinisme, het fascisme, de democratie. En elk van hen heeft diepe littekens nagelaten in de geest van de arbeidersklasse.

De contrarevolutie heeft haar diepste punt bereikt in die landen waar de revolutionaire vlam het hoogste was. Maar overal nam het kapitalisme een steeds meer totalitaire vorm aan, die ieder sociaal en economisch leven doordrong, daar het geconfronteerd werd met de noodzaak het proletarische spook uit te drijven, aan de grootste economische crisis uit zijn geschiedenis het hoofd te bieden en de oorlog voor te bereiden. Het Stalinistische regime zette de toon: een complete oorlogseconomie, de onderdrukking van alle dissidenten, monsterlijke uitbuitingsgraden, het was een uitgebreid concentratiekamp. Maar de ergste erfenis van het Stalinisme – zowel toen het nog bestond als in de decennia volgend op zijn ineenstorting – was het masker dat het ophield als een ware erfgenaam van de Oktoberrevolutie. De centralisatie van het kapitaal in de handen van de staat werd verkocht als socialisme, de imperialistische expansie als het proletarisch internationalisme. Alhoewel vele arbeiders, in de jaren dat de herinnering aan Oktoberrevolutie nog levendig was, nog bleven geloven in de mythe van het socialistische vaderland, hebben velen zich afgekeerd van elk idee van revolutie bij de opeenvolgende onthullingen van de ware aard van het Stalinistische regime. De schade die het Stalinisme heeft toegebracht aan het perspectief van het kommunisme, aan de hoop dat de revolutie van de arbeidersklasse een hogere vorm van maatschappelijke organisatie zou kunnen teweegbrengen, is onmetelijk. En dit des te meer omdat het Stalinisme niet uit de lucht is komen vallen op het proletariaat, maar mogelijk werd gemaakt door de internationale nederlaag van de klasse-beweging en vooral door de ontaarding van haar politieke partij. Na het traumatische verraad van de sociaaldemocraten in 1914, hadden de organisaties die de arbeidersklasse met zoveel moeite had opgericht en verdedigd, voor de tweede maal in minder dan 20 jaar, verraad gepleegd en zijn ze verworden tot haar ergste vijand. Kon het zelfvertrouwen van het proletariaat, zijn overtuiging in de mogelijkheid om de mensheid te leiden naar een hoger niveau van maatschappelijk leven, nog een grotere klap krijgen? 

Het fascisme, dat oorspronkelijk een beweging was van de uitgeslotenen van de heersende en middenklassen, en zelfs van afvalligen uit de arbeidersbeweging, werd door de machtigste fracties van het Italiaanse en Duitse kapitaal geadopteerd omdat het samenviel met hun noden: het voleinden van de verplettering van het proletariaat en de mobilisatie voor de oorlog. Het was gespecialiseerd in het gebruik van “moderne” technieken om de duistere krachten van de irrationaliteit te ontketenen die sluimerden onder de oppervlakte van de burgerlijke maatschappij. In het bijzonder het nazisme, als product van een veel vernietigendere nederlaag van de arbeidersklasse in Duitsland, heeft een nieuw niveau bereikt van irrationaliteit, door de middeleeuwse pogrom te verstaatsen en te industrialiseren en de gedemoraliseerde massa’s in een gekkenmars naar de zelfvernietiging te leiden. De arbeidersklasse, als geheel, heeft zich niet onderworpen aan enig positief geloof in het fascisme – integendeel, zij was veel kwetsbaarder voor de bedrieglijke schijn van het antifascisme, die de voornaamste mobilisatiekreet was voor de komende oorlog. Maar de ongehoorde verschrikkingen van de dodenkampen van de nazi’s zijn, net als de Stalinistische goelags, eveneens een klap geweest voor het vertrouwen in de toekomst van de mensheid – en dus van het perspectief van het kommunisme.

De democratie, de overheersende vorm van de heerschappij van de bourgeoisie in de ontwikkelde industrielanden, heeft zich opgeworpen als de tegenstander van deze “totalitaire” formaties – wat haar niet belette om het fascisme te ondersteunen toen die afrekende met de revolutionaire arbeidersbeweging of een verbond aan te gaan met het Stalinistische regime tegen het Duitsland van Hitler. Maar de democratie bleek een veel intelligentere en duurzamere vorm van totalitarisme dan het fascisme. Dat ging ten onder in de puinhopen van de oorlog. Het stalinisme (met de notoire uitzondering van China en het atypische regime van Noord-Korea) zou neerzijgen onder het gewicht van de economische crisis en zijn onbekwaamheid om competitief te zijn op de wereldmarkt, wier wetten het had proberen te omzeilen bij staatsdecreten.

De beheerders van het democratisch kapitalisme zijn ook door de crisis van het systeem gedwongen om de staat en de macht van het krediet te gebruiken om de marktwetten te doen plooien, maar zij zijn er niet toe genoodzaakt om de extreme vorm van de centralisatie van bovenaf in te voeren zoals de regimes in Oost-Europa. Hen was die wel opgedrongen door een situatie van materiële en strategische zwakte. De democratie heeft haar rivalen overleefd en is de enige optie geworden voor de centrale kapitalistische landen van het Westen. Tot op heden is het schokkend om de steun aan de democratie tegen het fascisme tijdens de Tweede Wereldoorlog in vraag te stellen.. En diegenen die beweren dat er achter de democratische façade een dictatuur van de heersende klasse schuilgaat, die worden afgedaan als aanhangers van complottheorieën. Reeds in de jaren 1920 en 1930 vormde de ontwikkeling van de massamedia in de democratieën een model voor de verspreiding van officiële propaganda waar Goebbels jaloers op was. Het invoeren van de warenverhoudingen in de ontspanningsfeer en het gezinsleven door het Amerikaanse kapitalisme vormde een veel subtieler kanaal voor de totalitaire overheersing van het kapitaal dan de simpele toevlucht tot verklikkers en de genadeloze terreur.

6. In tegenstelling tot de hoop van de revolutionaire minderheid, die gedurende de jaren 1930 en 1940 sterk was uitgedund en vasthield aan de internationalistische beginselen, leidde het einde van de oorlog niet tot een nieuwe revolutionaire opstand. In tegendeel, het was de bourgeoisie, met Churchill op kop, die de lessen getrokken had uit 1917 en die elke mogelijkheid tot proletarische revolte in de kiem smoorde met een bommentapijt op de Duitse steden en haar politiek van “de Italianen in hun eigen vet te laten gaarkoken”, bij het uitbreken van massale stakingen in Noord-Italië in 1943. Het einde van de oorlog verdiepte aldus nog de nederlaag van de arbeidersklasse. En opnieuw en tegen de verwachtingen in van vele revolutionairen, werd de oorlog niet gevolgd door een nieuwe economische depressie en een nieuwe gang naar een wereldoorlog, zelfs toen de imperialistische tegenstellingen tussen de “overwinnende blokken” bleven bestaan en als een blijvende bedreiging op de mensheid wogen. De naoorlogse periode heeft daarentegen een werkelijke expansie gekend van de kapitalistische verhoudingen onder het Amerikaanse leiderschap, zelfs als een deel van de wereldmarkt (het Russische blok en China) zich poogde af te sluiten van elke doordringing van het westerse kapitaal. De voortzetting van de soberheid en de onderdrukking in het Oostblok lokte belangrijke arbeidersopstanden uit (Oost-Duitsland, 1953; Polen en Hongarije, 1956), maar in het Westen was er, op enkele uitingen van ontevredenheid na, zoals de stakingen van 1947 in Frankrijk, geleidelijk aan een verzwakking van de klassenstrijd. Dit ging zelfs zover dat de sociologen theorieën begonnen te ontwikkelen over de “verburgerlijking” van de arbeidersklasse, als gevolg van de uitbreiding van het consumptiegedrag en de welvaartstaat. Deze twee aspecten van het kapitalisme, na 1945, vormden trouwens een belangrijk bijkomend gewicht dat de mogelijkheid van de arbeidersklasse ondermijnde om zich op te werpen als een revolutionaire kracht. Het consumptiegedrag atomiseert de arbeidersklasse, en verspreidt de illusie dat iedereen het paradijs van het individuele bezit kan bereiken. De welvaartszucht, die dikwijls ingevoerd werd door de linkse partijen, en voorgesteld werd als een verworvenheid van de arbeidersklasse zelf, vormt een nog belangrijker instrument in de kapitalistische controle. Het ondermijnt het vertrouwen van de arbeidersklasse in zichzelf en maakt haar afhankelijk van de welwillendheid van de Staat. En later, in een fase van massale immigratie, zou haar organisatie door de natiestaat betekenen dat het vraagstuk van de toegang tot de zorg, de huisvesting en andere welzijnsuitkeringen een krachtige factor wordt in het tot zondebok maken van de immigranten en in het invoeren van verdelingen binnen de arbeidersklasse. Tegelijkertijd, en gepaard gaande met de schijnbare verdwijning van de klassenstrijd in de jaren 1950 en 1960, werd de politieke revolutionaire beweging gereduceerd tot het grootste isolement uit haar bestaansgeschiedenis.

7. Enkele van deze revolutionairen, die hun activiteit tijdens deze donkere periode hebben voortgezet, begonnen te beweren dat het kapitalisme, dank zij het bureaucratische staatsbeheer, geleerd had om zijn door Marx geanalyseerde economische tegenstrijdigheden te overwinnen. Maar anderen, die helderder waren, zoals de groep Internacionalismo in Venezuela, stelden dat de oude problemen – de beperkingen van de markt, de tendens tot de dalende winstvoet – niet konden worden bezworen en dat de financiële moeilijkheden die op het einde van de jaren 1960 opdoken, een nieuwe fase inluidden van open economische crisis. Zij hebben ook de capaciteit begroet van een nieuwe generatie van proletariërs om de crisis te beantwoorden door een herbevestiging van de klassestrijd. Dit was een voorspelling die volop werd bevestigd door de formidabele beweging van Mei 1968 in Frankrijk, en de internationale strijdgolf die erop volgde. Die toonden aan dat de decennia van contrarevolutie ten einde liepen en dat de strijd van het proletariaat een obstakel vormde in het openen door de nieuwe crisis van een koers naar de wereldoorlog.       

8. Het opduiken van het proletariaat op het einde van de jaren 1960 en het begin van de jaren 1970, werd voorafgegaan door een toenemende politieke gisting binnen brede lagen van de bevolking in de ontwikkelde landen en in het bijzonder bij de jeugd: in de Verenigde Staten, de betogingen tegen de oorlog in Vietnam en de rassenscheiding; in Duitsland, de studentenbewegingen, die interesse toonden in een meer theoretische benadering van de analyse van het hedendaagse kapitalisme; in Frankrijk, de agitatie onder de studenten tegen de oorlog in Vietnam en het onderdrukkende regiem aan de universiteiten; in Italië de “operaïsten” of autonome tendensen, die de onvermijdelijkheid van de klassestrijd herbevestigden op een moment dat de wijze sociologen haar achterhaald noemden. Overal heerste een groeiend ongenoegen ten opzichte van het ontmenselijkte leven dat werd voorgesteld als de zoete vrucht van de naoorlogse economische welvaart. Een kleine minderheid, gedragen door de opkomst van de strijdbare gevechten in Frankrijk en andere industrielanden, heeft kunnen participeren aan de oprichting van een politiek bewuste, internationalistische voorhoede, en niet in het minst omdat een minderheid in haar midden de bijdrage van de Kommunistische Linkerzijde is begonnen te ontdekken.

9. Zoals wij maar al te best weten heeft de ontmoeting tussen de minderheid en de bredere klassebeweging slechts af en toe plaatsgevonden tijdens de gevechten op het einde van de jaren 1960 en begin 1970. Dat was deels het gevolg van het feit dat de gepolitiseerde minderheid fors overheerst werd door een ontevreden kleinburgerij: de studentenbeweging, meer bepaald, had nog niet die sterke proletarische component, zoals die te voorschijn kwam in de loop van de daaropvolgende decennia, als gevolg van de veranderingen in de organisatie van het kapitalisme. En ondanks de krachtige klassebewegingen in de wereld, ondanks de ernstige botsingen tussen de arbeiders en de inkaderingskrachten in haar midden – de vakbonden en de linkse partijen – bleef het merendeel van de klassestrijd defensief en stelde ze slechts zelden op directe wijze politieke kwesties. Bovendien werd de arbeidersklasse geconfronteerd met belangrijke verdelingen in haar rangen als klasse op wereldvlak: het ‘ijzeren gordijn’ tussen Oost en West, de verdelingen tussen de zogenaamde “bevoorrechte” arbeiders van de centra van het kapitaal en de onterfde massa’s in de voormalige koloniale zones.

De rijping van een politieke voorhoede werd afgeremd door de opvatting over een onmiddellijke revolutie, en door activistische praktijken, typisch voor het ongeduld van de kleinburgerij, die niet in staat bleek om het lange termijn karakter van het revolutionaire werk en het reusachtige niveau van de theoretische taken te vatten waar de gepolitiseerde minderheid tegen aankeek. De overheersing van het activisme heeft grote delen van de minderheid kwetsbaar gemaakt voor de recuperatie door ultralinks of, wanneer de strijd afzwakte, voor demoralisering. Tegelijkertijd werden diegenen, die ultralinks verwierpen, belemmerd door radenistische opvattingen die het geheel van het vraagstuk van de opbouw van de organisatie verwierpen. Toch was een kleine minderheid in staat om deze obstakels te overwinnen en zich de traditie van de Kommunistische Linkerzijde toe te eigenen. Zo kwam een dynamiek op gang van groei en hergroepering die voortduurde tijdens de jaren 1970, maar die in het begin van de jaren 1980 ten einde liep, wat symbolisch gemarkeerd werd door de beëindiging van de Internationale Conferenties. De mislukking van de strijd in deze periode om een hoger politiek niveau te bereiken, om de zaadjes uit te strooien die, op straat en in de vergaderingen van 1968, het vraagstuk van de vervanging van het kapitalisme, zowel in Oost als in West, door een nieuwe maatschappij hadden opgeworpen, zou zeer beslissende gevolgen hebben in het daaropvolgende decennium.   

Desalniettemin was deze enorme drang van proletarische energie “niet alleen buiten adem”, het vereiste ook een gezamenlijke inspanning van de heersende klasse om hem te doen ontsporen en te onderdrukken. Fundamenteel gebeurde dit op politiek vlak, door maximaal gebruik te maken van de linkse krachten van het kapitaal en de vakbeweging, die een aanzienlijke invloed hebben gehad binnen de arbeidersklasse. Of het, in de loop van de twee decennia die volgden op 1968, nu ging via beloften om linkse regeringen te kiezen, of een latere strategie van “links in de oppositie”, gekoppeld aan de ontwikkeling van een radicaal syndicalisme, het feit dat de arbeiders hen in zekere zin beschouwden als een instrument van henzelf, was ook een onmisbaar element voor het inkapselen van de klassestrijd.

Tegelijkertijd haalde de bourgeoisie alle voordelen uit de structurele veranderingen die door de wereldwijde crisis werden opgelegd: aan de ene kant de invoering van technologische veranderingen ter vervanging van geschoolde en ongeschoolde arbeidskrachten in industrieën zoals de havens, de automobiel en drukkerijen; aan de andere kant de beweging in de richting van de “globalisering” van het productieproces, die hele industriële netwerken in de oude centra van het kapitalisme decimeerde en de productie verplaatste naar perifere regio's waar de arbeid onvergelijkbaar goedkoper was en veel meer winst opleverde. Deze veranderingen in de samenstelling van de arbeidersklasse in het hart van het kapitalisme, die vaak sectoren troffen die in de jaren zeventig en begin jaren tachtig in het middelpunt van de strijd stonden, werden bijkomende factoren in de atomisering van de klasse en de vernietiging van haar klassenidentiteit.

10. Ondanks bepaalde pauzes bleef de dynamiek, die ingezet werd in 1968, in de loop van de jaren 1970 behouden. Het hoogtepunt van de rijping van de capaciteit van het proletariaat op gebied van zelforganisatie en uitbreiding van haar strijd werd bereikt met de massastakingen in Polen, in 1980. Maar dit hoogtepunt markeerde ook het begin van de neergang. Alhoewel de stakingen in Polen de klassieke interactie hadden laten zien tussen economische en politieke eisen, hebben de Poolse arbeiders op geen enkele moment het probleem van een nieuwe maatschappij gesteld. Wat dit aspect betreft bleven de stakingen “onder” het niveau van de beweging van 1968. Toen was de zelforganisatie nog enigszins embryonaal, maar leidde de context tot een veel radicaler debat omtrent de noodzaak aan een sociale revolutie. Enkele heel beperkte uitzonderingen daargelaten, beschouwde de beweging in Polen het “vrije westen” als de alternatieve maatschappij die ze wilde: het ideaal van democratische regeringen, van “vrije” vakbonden, en al de rest. In het westen zelf waren er enkele uitingen van solidariteit met de stakingen in Polen. Tegenover een economische crisis die snel verdiepte, zagen we vanaf 1983, een golf van gevechten die steeds meer gelijktijdig plaatsvonden en globaal werden kwa omvang. In een groot aantal gevallen toonden ze een groeiend conflict tussen arbeiders en vakbonden. Maar het naast elkaar bestaan van strijd in de wereld, betekende niet automatisch dat er een bewustzijn was omtrent de noodzaak van de internationalisering van de strijd. Er was, in de botsing met de vakbonden, die natuurlijk deel uitmaken van de staat, geen sprake van een politisering van de beweging in de zin van een bewustwording van de noodzaak de staat omver te werpen, noch van een toenemende bekwaamheid om een perspectief naar voren te schuiven voor de mensheid. Meer nog dan in de jaren 1970, bleef de strijd van de jaren 1980 in de ontwikkelde landen steken op het terrein van de sectoriële eisen, en in die zin is hij kwetsbaarder gebleven voor de sabotage door radicale vormen van syndicalisme. De verergering van de imperialistische spanningen tussen de blokken in de loop van die periode heeft beslist een groeiende ongerustheid doen ontstaan over de oorlogsdreiging. Maar dat werd ruim afgeleid naar pacifistische bewegingen die doeltreffend de ontwikkeling verhinderden van een bewust verband tussen het economische verzet en de oorlogsdreiging. En wat betreft de kleine revolutionaire groepen die een georganiseerde activiteit onderhielden tijdens die periode, ook al waren ze in staat om meer direct tussen te komen in bepaalde initiatieven van de arbeidersklasse, toch roeiden ze, op een diepgaander niveau, tegen de stroom in van het wantrouwen ten opzichte van de “politiek”, dat overheerste in de arbeidersklasse in haar geheel. En deze groeiende kloof tussen de klasse en de politieke minderheid is op zichzelf een bijkomende factor geweest voor de onbekwaamheid van de klasse om haar eigen perspectief te ontwikkelen.   

De impact van de ontbinding

11. De strijd in Polen en zijn nederlaag zouden een samenvatting blijken van de globale krachtsverhouding tussen de klassen. De stakingen hebben duidelijk aangetoond dat de arbeiders van Oost-Europa niet bereid waren om te vechten in een oorlog in naam van het Russische Rijk, en toch waren zij niet in staat om een revolutionair alternatief te bieden voor de crisis van het systeem, die zich verdiepte. De fysieke verplettering van de Poolse arbeiders heeft trouwens buitengewoon negatieve politieke gevolgen gehad voor de arbeidersklasse in heel de regio, die als klasse afwezig was in de opstanden die aanleiding gaven tot het verdwijnen van de Stalinistische regimes. En zo werd zij kwetsbaar voor een akelige golf van nationalistische propaganda die belichaamd wordt in de autoritaire regimes die momenteel heersen in Rusland, Hongarije en Polen. De Stalinistische heersende klasse, die niet in staat bleek om de crisis en de klassestrijd aan te pakken zonder wrede onderdrukking, heeft aangetoond dat zij de politieke flexibiliteit miste om zich aan te passen aan de veranderende historische omstandigheden. Zo stond in 1980-1981 het toneel al klaar voor een ineenstorting van het Oostblok in zijn geheel, wat een nieuwe fase inluidde van de historische neergang van het kapitalisme. Maar deze nieuwe fase die wij aanduiden als die van de ontbinding, vindt haar oorsprong in een veel grotere blokkering tussen de klassen.     

De klassebewegingen die uitbarstten in de ontwikkelde landen na 1968 markeerden het einde van de contrarevolutie. En het aanhoudende verzet van de arbeidersklasse vormde een beletsel voor de “oplossing” van de bourgeoisie voor de economische crisis: de wereldoorlog. Het was mogelijk om deze periode aan te duiden als een “koers naar massale klassenbotsingen” en de nadruk te leggen op het feit dat een koers naar oorlog niet kan plaatsvinden zonder een directe nederlaag van een opstandige arbeidersklasse. In de nieuwe fase heeft het uiteenvallen van de twee imperialistische blokken de wereldoorlog afgevoerd van de agenda, wat ook het niveau van de klassestrijd was. Maar dat betekende dat het vraagstuk van het historisch perspectief niet meer in die termen gesteld kon worden. De onbekwaamheid van het kapitalisme om zijn tegenstellingen te boven te komen betekent nog altijd dat het aan de mensheid niets anders te bieden heeft dan een toekomst van barbarij. Hiervan kunnen wij de grote lijnen zich al zien aftekenen in een helse combinatie van lokale en regionale oorlogen, milieurampen, pogroms en sociaal geweld op de naasten. Maar in tegenstelling tot de wereldoorlog, die een directe fysieke en ideologische nederlaag van de arbeidersklasse vereist, is deze “nieuwe” neergang in de barbarij veel trager, veel verraderlijker. Ze kan de arbeidersklasse geleidelijk aan inkapselen en het haar onmogelijk maken om zich te herstellen als klasse. Het criterium voor de inschatting van de evolutie van de krachtsverhouding tussen de klassen kan niet langer meer het beletten van een wereldoorlog zijn. Het is over het algemeen veel moeilijker geworden om het te bepalen.

12. In de beginfase van de heropleving van de kommunistische beweging na 1968, had de stelling van het verval van het kapitalisme talrijke aanhangers gewonnen en vormde ze de programmatische sokkel van een heropkomst van de Kommunistische Linkerzijde. Vandaag is dat niet meer het geval: de meerderheid van nieuwe elementen die in het kommunisme een antwoord zoeken op de problemen waarmee de mensheid geconfronteerd wordt, vinden allerlei soorten redenen om zich te verzetten tegen de opvatting van het verval. En wanneer het gaat over het begrip ontbinding, dat wij verdedigen als laatste fase van de neergang van het kapitalisme, schijnt de IKS ongeveer de enige te zijn om dit te hanteren. Andere groepen aanvaarden het bestaan van belangrijke manifestaties van de nieuwe periode – het algemene inter-imperialistische krijgsgewoel, de terugkeer van aartsreactionaire ideologieën zoals het religieus fundamentalisme en het opkomende nationalisme, de crisis in de verhoudingen tussen mens en natuur – maar weinigen onder hen trekken de conclusie dat deze toestand voortkomt uit een patstelling in de krachtsverhouding tussen de klassen. Weinigen onder hen zijn het evenmin eens met het feit dat deze verschijnselen uitdrukkingen zijn van een kwalitatieve verandering in het verval van het kapitalisme, van een hele fase of periode die slechts kan worden omgekeerd door de proletarische revolutie. Dit verzet tegen de opvatting van de ontbinding neemt dikwijls de vorm aan van scherpe uitvallen tegen de “apocalyptische” tendensen van de IKS, aangezien wij er over spreken als de laatste fase van het kapitalisme, of tegen ons “idealisme” want, alhoewel wij gevolgen van de economische crisis op de lange termijn als een sleutelfactor van de ontbinding zien, beschouwen wij niet enkel de economische factoren als het doorslaggevende element voor de intrede in deze nieuwe fase. Achter deze tegenwerpingen ligt het onbegrip van het feit dat het kapitalisme, als de laatste klassenmaatschappij in de geschiedenis, gedoemd is tot een dergelijke historische patstelling. In tegenstelling tot voorafgaande klassenmaatschappijen toen die in verval raakten, kan het kapitalisme in zijn schoot niet een nieuwe, meer dynamische productiewijze doen ontstaan. Nochtans moet de enige weg naar een hogere vorm van sociaal leven opgebouwd worden, niet als een automatisch product van economische wetten, maar op basis van een bewuste beweging van de overgrote meerderheid van de mensheid, wat per definitie de moeilijkste taak is die ooit is ondernomen in de geschiedenis.

13. De ontbinding was het gevolg van blokkade in de strijd tussen de twee voornaamste klassen. Maar ze blijkt ook een actieve factor te zijn bij de groeiende moeilijkheden van de arbeidersklasse sinds 1989. De uitstekend georkestreerde campagnes over de dood van het kommunisme die de val van het Russische blok begeleidden -  en die aantoonden dat de heersende klasse in staat  was om de manifestaties van de ontbinding te gebruiken tegen de uitgebuitenen – zijn een zeer belangrijk element geweest in het ondermijning van het zelfvertrouwen van de klasse en haar bekwaamheid om haar historische missie opnieuw te bevestigen. Het kommunisme, het marxisme, zelfs de klassenstrijd werden beschouwd als achterhaald, als niets anders dan dode geschiedenis. Maar de enorme en langdurige negatieve effecten van de gebeurtenissen van 1989 op het bewustzijn, op de strijdbaarheid en de klasse-identiteit van het proletariaat zijn niet enkel het resultaat van de reusachtige anti-kommunistische campagne. De doeltreffendheid van deze campagne zelf moet uitgelegd worden. Ze kan slechts begrepen worden in de context van de specifieke ontwikkeling van de revolutie en de contrarevolutie sinds 1917. Met de mislukking van de militaire contrarevolutie tegen de USSR zelf, met de nederlaag van de wereldrevolutie, ontstond er een compleet onverwachte constellatie: die van een contrarevolutie die voortkwam uit de schoot van een proletarisch bastion, en uit een kapitalistische economie in de Sovjet-Unie zonder enige historisch ontwikkelde kapitalistische klasse. Dat heeft geleid tot een realiteit die geenszins de uitdrukking was van een historisch hogere noodzaak, maar van een historische afwijking: de leiding van een kapitalistische economie door een contrarevolutionaire bourgeois staatsbureaucratie, een bureaucratie die helemaal niet opgeleid en geschikt was voor een dergelijke taak. Alhoewel de economie onder de stalinistische leiding efficiënt bleek in de vuurproef van de tweede wereldoorlog, is ze op lange termijn compleet mislukt in het genereren van een nationaal concurrerend kapitaal.

De stalinistische regimes waren bijzonder reactionaire vormen van de burgerlijke maatschappij in verval. Hoewel ze geen terugval waren in een soort van feodaal of despotisch regime, waren ze geenszins “normale” kapitalistische economieën. Met zijn ineenstorting bewees het Stalinisme evenwel nog een laatste dienst aan de heersende klasse. Bovenal omdat de campagnes over de dood van het kommunisme een soort bevestiging leken te krijgen in de realiteit zelf. De afwijkingen van het Stalinisme van een juist functionerend kapitalisme waren zo ernstig en aanzienlijk dat het in de ogen van de bevolking leek alsof het echt geen kapitalisme was. Maar daarvoor, tot zolang het in staat was zichzelf te handhaven, leek het te bewijzen dat er alternatieven mogelijk waren voor het kapitalisme. Zelfs als dat bijzondere alternatief voor het kapitalisme allesbehalve aantrekkelijk was voor de meerderheid van de arbeiders, liet zijn bestaan niettemin een mogelijke bres in het ideologische harnas van de heersende klasse. De heropleving van de klassestrijd in de jaren 1960 was in staat om voordeel te halen uit deze bres en een visie te ontwikkelen van de revolutie die tegelijkertijd antikapitalistisch en antistalinistisch was en gebaseerd, niet op een staatsbureaucratie of een één-partijen-staat, maar op de arbeidersraden. Als de wereldrevolutie, tijdens de jaren 1960-1970, door velen gezien werd als een niet te verwezenlijken utopie, een hersenspinsel, dan was dat het resultaat van de onmetelijke macht van de heersende klasse of van wat beschouwd werd als de egoïstische en inherent destructieve aard van onze soort. Nochtans vonden of konden dergelijke gevoelens van wanhoop soms een tegengewicht vinden in de massale strijd en solidariteit van het proletariaat. Na 1989, met de ineenstorting van de “socialistische” regimes, dook er een kwalitatief nieuwe factor op: de indruk dat het onmogelijk was een moderne maatschappij op te bouwen die niet gebaseerd was op kapitalistische beginselen. In die omstandigheden was het voor het proletariaat veel moeilijker, niet alleen om haar bewustzijn en klasse-identiteit, maar ook de economisch defensieve strijd te ontwikkelen. Want de logica van noden van de kapitalistische economie weegt veel zwaarder door als er geen alternatief voor schijnt te bestaan.

Al is het zeker niet nodig dat de hele arbeidersklasse marxistisch wordt of een duidelijke visie ontwikkelt over het kommunisme om de proletarische revolutie door te voeren, dan verandert de onmiddellijke toestand van de klassestrijd aanzienlijk, naarmate brede sectoren van de klasse al of niet de mogelijkheid zien om het kapitalisme in vraag te stellen.

14. Maar op een nog veel verraderlijke manier heeft de ontbinding in het algemeen en “op zich” in de arbeidersklasse haar klasse-identiteit en haar klassenbewustzijn aangevreten. Dat was bijzonder duidelijk bij de langdurig werklozen of bij de werkers met een deeltijdbaan die “aan hun lot waren overgelaten” door de structurele veranderingen, die werden ingevoerd in de jaren 1980: terwijl de werklozen in het verleden behoorden tot de voorhoede van de arbeiderstrijd, waren zij in deze periode veel kwetsbaarder voor verpaupering, voor bendevorming en voor de verspreiding van ideologieën zoals het jihadisme en het neo-fascisme. Zoals de IKS had voorzien in de periode onmiddellijk na de gebeurtenissen van 1989 zou de klasse een lange periode van teruggang tegemoet gaan. Maar de lengte en diepte van deze teruggang blijken nog veel groter te zijn dan wij verwachtten. Belangrijke bewegingen van een nieuwe generatie van de arbeidersklasse in 2006 (de anti-CPE beweging in Frankrijk tegen het startbanenplan voor jongeren) en tussen 2009 en 2013 in talrijke landen over de hele wereld (Tunesië, Egypte, Israël, Griekenland, de VS, Spanje… ) tegelijkertijd met een zekere opkomst van een milieu dat geïnteresseerd was in kommunistische ideeën, maakten het mogelijk om te denken dat de klassenstrijd eens te meer het centrum van het toneel zou worden, en dat een nieuwe fase in de ontwikkeling van het revolutionaire beweging was aangebroken. Maar talrijke ontwikkelingen in de loop van het laatste decennium hebben juist aangetoond hoe diepgaand de moeilijkheden zijn waarmee de arbeidersklasse en haar voorhoede worden geconfronteerd.

15. De strijd rond het jaar 2011 was uitdrukkelijk verbonden met de gevolgen van de verdiepende economische crisis, hun hoofdrolspelers verwezen bijvoorbeeld dikwijls naar de precaire voorwaarden van de tewerkstelling en het gebrek aan mogelijkheden voor de jongeren, zelfs na meerdere jaren van universitaire studies. Maar er bestaat geen automatisch verband tussen de verergering van de economische crisis en de kwalitatieve ontwikkeling van de klassestrijd – een wezenlijke les uit de jaren 1930, toen de Grote Depressie neigde tot meer demoralisatie in een klasse die al verslagen was. En gegeven de jarenlange teruggang en verwarring, die voorafgingen aan de financiële aardbeving van 2007-2008, zou deze een negatieve weerslag hebben op het bewustzijn van het proletariaat.

Een belangrijk element in dit verband was de proliferatie van het kredietsysteem zelf, dat centraal stond in de economische expansie van de jaren 1990 en 2000, maar waarvan de intrinsieke tegenstellingen de crash nu versnelden. Dit proces van “financialisering” speelde zich niet alleen af op het niveau van de grote financiële instellingen, maar ook in het leven van miljoenen werkers. Op dit vlak is de situatie heel anders dan in de jaren 1920 en 1930, toen de zogenaamde middenklasse (kleine eigenaars, vrije beroepen, enz.), maar niet de arbeiders, spaargeld hadden te verliezen, en toen de bescherming door de Staat nauwelijks genoeg was om te voorkomen dat de proletariërs zouden verhongeren. Enerzijds is de onmiddellijke materiële toestand van de arbeidersklasse in dergelijke landen nog altijd minder dramatisch dan die van 8 of 9 decennia geleden. Anderzijds zaten juist in die landen miljoenen arbeiders in de knoei, iets wat nagenoeg niet bestond in de jaren 1930: zij zijn zelf schuldenaren geworden, dikwijls voor een aanzienlijk bedrag. Tijdens de 19e eeuw, en zelfs nog in grote mate tot 1945, waren de lokale kroegen, cafés en kruidenierszaken de enigen die de arbeiders krediet verleenden. Op momenten van grote beproevingen moesten de arbeiders hun toevlucht nemen tot klasse-solidariteit. Kredietverlening aan de arbeiders is op grote schaal begonnen met woning- en bouwkredieten. Maar dat is in de daarop volgende decennia geëxplodeerd met de ontwikkeling, op een massale schaal, van het consumptieve krediet. De steeds meer geraffineerde, geslepen en verraderlijke ontwikkeling van deze kredieteconomie voor een groot deel van de arbeidersklasse, heeft uiterst negatieve gevolgen gehad op het bewustzijn van de proletarische klasse. De onteigening van het inkomen van de arbeidersklasse door de bourgeoisie is verborgen en lijkt onbegrijpelijk wanneer die de vorm aanneemt van een devaluering van het spaargeld, van het bankroet van de banken of de verzekeringsmaatschappijen of van de confiscatie van het huiseigendom op de markt. De toenemende kwetsbaarheid van de verzekeringen van de “Welvaartstaat” en hun financiering vergemakkelijkt de verdeling van de arbeiders tussen diegenen die betalen voor deze openbare systemen, en diegenen die er door worden onderhouden zonder daarvoor een equivalent te hebben betaald. En het feit dat miljoenen arbeiders in de schuldenlast zitten is een nieuw, bijkomend en krachtig middel om het proletariaat te disciplineren.

Zelfs indien het gevolg van de krach soberheid betekende voor de meesten en een nog onbeschaamdere overdracht van rijkdom naar een kleine minderheid, leidde het globale resultaat ervan niet tot het aanscherpen of ontwikkelen van een inzicht in het functioneren van het kapitalisme: de wrevel tegen de groeiende ongelijkheid is voor een groot deel gericht geworden op de “corrupte stedelijke elite”, een thema dat het voornaamste handelsmerk is geworden van het rechtspopulisme. En zelfs als de reacties, tegen de crisis en de onrechtvaardigheden die er mee verbonden zijn, leidden tot meer vormen van proletarische strijd, zoals de beweging van de Occupy in de VS, dan waren ze toch in zeer grote mate gelood door een tendens om de schuld af te schuiven op de graaizucht van de bankiers of zelfs op geheime genootschappen, die de krach met opzet zouden hebben georkestreerd om hun controle over de maatschappij de behouden.

16. De revolutionaire golf van 1917-1923 was, net zoals de voorafgaande opstandige bewegingen van de arbeidersklasse (1871, 1905), ontketend door een imperialistische oorlog. Dit leidde de revolutionairen ertoe om de oorlog te beschouwen als de meest gunstige omstandigheden voor de proletarische revolutie. In werkelijkheid heeft de nederlaag van de revolutionaire golf aangetoond dat de oorlog diepe verdelingen kan creëren binnen de klasse, in het bijzonder tussen de proletariërs van de “overwinnende” en die van de “verliezende” naties. Bovendien had de bourgeoisie, zoals door de gebeurtenissen aan het einde van de Tweede Wereldoorlog is aangetoond, de nodige lessen getrokken uit wat er gebeurd was in 1917. Ze heeft haar bekwaamheid laten zien om mogelijke proletarische reacties tegen de imperialistische oorlog in te perken, voornamelijk door strategieën en vormen van militaire technologie te ontwikkelen die de verbroedering tussen de elkaar confronterende legers steeds moeilijker maakt.

In tegenstelling tot de beloften van de westerse heersende klasse na de ineenstorting van het Russische imperialistische blok, was de nieuwe historische fase die werd ingezet geenszins een tijdperk van vrede en stabiliteit, maar van uitbreiding van de militaire chaos, van steeds meer onoplosbare oorlogen, die hele delen van Afrika en het Midden-Oosten verwoest hebben en zelfs aan de poorten van Europa aanklopten. Maar terwijl de barbarij die werd ontplooid en Irak, Afghanistan, Rwanda, en nu ook in Jemen en Syrië, zeker en vast afgrijzen en verontwaardiging heeft veroorzaakt bij aanzienlijke delen van het wereldproletariaat – ook in de centrale kapitalistische landen wier bourgeoisie direct betrokken is in deze oorlogen – hebben de oorlogen van de ontbinding slechts zelden aanleiding gegeven tot proletarische vormen van verzet. Bovendien was de arbeidersklasse, in de landen die direct getroffen werden, te zwak om zich te organiseren tegen de lokale militaire gangsters en hun imperialistische sponsors. Dit is het meest evident in de huidige oorlog in Syrië, waar men niet alleen een ongenadige afslachting van de bevolking heeft gezien door lucht- en andere bombardementen, vooral door de officiële strijdkrachten van de staat, maar ook de afleiding van een aanvankelijke sociale onvrede door de vorming van militaire fronten en de rekrutering van tegenstanders van het regime in een wirwar van gewapende bendes, de ene wreder dan de andere.

In de kapitalistische centra, hebben dergelijke afschuwelijke scenario’s vooral gevoelens van wanhoop en onmacht doen ontstaan – voornamelijk omdat het er op kan lijken dat elke poging om te rebelleren tegen het huidige systeem enkel kan leiden tot een nog veel ergere situatie. Het treurige lot van de “Arabische lente” kan gemakkelijk gebruikt worden tegen de mogelijkheid tot revolutie. Maar de verbrokkeling van hele landen in de periferie van Europa is, in de loop van de laatste dertig jaren, als een boemerang beginnen te werken op de arbeidersklasse in het centrum van het systeem. Dit kan samengevat worden in twee vraagstukken: enerzijds de steeds meer chaotische ontwikkeling van de wereldwijde vluchtelingencrisis, die zich werkelijk heeft uitgebreid over de hele planeet, en anderzijds de ontwikkeling van het terrorisme.

17. Het triggermoment van de vluchtelingencrisis was de openstelling van de grenzen van Duitsland (en Oostenrijk) voor de vluchtelingen van de “Balkan-route” in 2015. De motieven voor deze beslissing van de kanselier Merkel waren dubbel. Eerstens, de economische en demografische toestand van Duitsland (een bloeiende industrie die geconfronteerd werd met het vooruitzicht van schaarste aan gekwalificeerde en “gemotiveerde” arbeidskrachten). Ten tweede het gevaar van de ineenstorting van de openbare orde in Zuid-Oost Europa vanwege de concentratie van duizenden vluchtelingen in landen die dit niet aankonden.

Maar de Duitse bourgeoisie had de gevolgen van haar eenzijdige beslissing op de rest van de wereld slecht ingeschat, in het bijzonder in Europa. In het Midden-Oosten en in Afrika zijn miljoenen vluchtelingen en andere slachtoffers van de kapitalistische ellende begonnen plannen te maken om naar Europa te trekken, in het bijzonder naar Duitsland. In Europa hebben de regels van de EU, zoals die van “Schengen” of het “Verdrag van Dublin”, het probleem van Duitsland tot een probleem van heel Europa gemaakt. Een van de eerste gevolgen van deze toestand is een crisis geweest van de Europese Unie – tot op heden misschien wel de ergste in haar geschiedenis.

De komst van zovele vluchtelingen in Europa bracht in het begin een spontane golf van sympathie teweeg bij grote delen van de bevolking – een geestdrift die nog sterk is in landen zoals Italië of Duitsland. Maar deze geestdrift werd snel verstikt door een xenofobe reactie in Europa die niet alleen door de populisten werd georganiseerd maar ook door de veiligheidsdiensten en de professionele verdedigers van de burgerlijke wet en orde, die gealarmeerd werden door de plotselinge en ongecontroleerde toevloed van niet-geïdentificeerde personen. De schrik voor de komst van terroristische agenten ging gepaard met de vrees voor het feit dat de komst van zovele moslims de ontwikkeling zou versterken van subculturen van immigranten in Europa, die zich niet identificeren met de natie-staat van het land waarin zij leven. Deze vrees werd nog versterkt door de toename van terroristische aanslagen in Frankrijk, België en Duitsland. In Duitsland zelf was er een duidelijke toename van terroristische aanvallen van rechts tegen de vluchtelingen. In delen van de voormalige DDR heeft zich een ware pogromsfeer ontwikkeld. In geheel West-Europa is de “vluchtelingencrisis”, na de economische crisis, de tweede factor geworden die (versterkt door het fundamentalistisch terrorisme) de vlammen aanwakkert van het rechtse populisme.

Zoals de economische crisis na 2008 ernstige verdeeldheid teweeg bracht binnen de bourgeoisie wat betreft de beste manier om de wereldeconomie te beheren, markeerde 2015 het begin van het einde van een consensus met betrekking tot de immigratie. Tot dan toe was een half-doorlaatbare grens de basis van het beginsel van deze politiek geweest. De muur tegen Mexico die Donald Trump wil bouwen bestaat al, net zoals die rond Europa (ook in de vorm van militaire patrouilleschepen en gevangenissen op de luchthavens). Maar de bedoeling van de huidige muren is de immigratie te vertragen en te reguleren, niet om die te beletten. De immigranten onwettig binnen laten komen criminaliseert hen, verplicht hen op die manier om te werken voor een hongerloon, in verschrikkelijke omstandigheden, zonder enig recht op sociale voorzieningen. Door mensen te verplichten hun leven te riskeren om toegelaten te worden, wordt het grenzenbeleid bovendien een soort barbaars selectiemechanisme, waarbij alleen de meest gewaagde, vastberaden en dynamische vluchtelingen binnen geraken.

De zomer van 2015 vormde in feite het begin van de ineenstorting van het bestaande immigratiesysteem. De onevenwichtigheid tussen het onophoudelijk groeiende aantal van diegenen die proberen binnen te geraken enerzijds en de afnemende vraag naar arbeidskrachten in de landen waar zij binnenkomen anderzijds, (met Duitsland als uitzondering) is onhoudbaar geworden. En zoals gewoonlijk hebben de populisten een gemakkelijke oplossing bij de hand: de half-doorlaatbare grens moet ondoordringbaar worden, ongeacht het geweld dat daarbij vereist is. Ook daar lijkt wat zij voorstellen vanuit burgerlijk standpunt heel geloofwaardig. Het komt niet meer of minder neer op de toepassing van de logica van “gesloten gemeenschappen” op de schaal van complete naties.

Ook op dat vlak zijn de gevolgen van deze toestand, voor het ogenblik, zeer negatief voor het bewustzijn van de arbeidersklasse. De ineenstorting van het Oostblok werd voorgesteld als de ultieme zege van het westerse democratische kapitalisme. Daartegenover stond, vanuit het gezichtspunt van het proletariaat, dat de crisis van het kapitalisme, op alle vlakken, zou bijdragen tot het beschadigen van het imago van het kapitalisme als het best mogelijke systeem. Maar vandaag – en ondanks de ontwikkeling van de crisis – zijn miljoenen mensen (en niet enkel vluchtelingen) bereid om hun leven te wagen om toegang te krijgen tot de oude kapitalistische centra zoals Europa en Noord-Amerika. Dit kan niet anders dan de indruk versterken dat deze zones (relatief gezien tenminste) wel geen paradijzen zijn, maar ten minste eilanden van welvaart en relatieve stabiliteit.

In tegenstelling tot de periode van de Grote Depressie in de jaren 1930, toen de ineenstorting van de wereldeconomie vooral tot uiting kwam in de Verenigde Staten en in Duitsland, zullen de centrale kapitalistische landen vandaag, dank zij een globale staatskapitalistische aanpak, waarschijnlijk de laatsten zijn om in te storten. In deze context is een situatie ontstaan die lijkt op deze van een belegerde burcht, meer bepaald (maar niet uitsluitend) in Europa en de VS. Er bestaat een reëel gevaar dat de arbeidersklasse in deze zones, zelfs al is ze niet actief gemobiliseerd achter de ideologie van de heersende klasse, de bescherming opzoekt van haar “eigen” uitbuiters (“de identificatie met de agressor” om het in psychologische termen te zeggen) tegen wat gezien wordt als een gemeenschappelijk gevaar dat van buitenaf komt.

18. De “weerslag” van de terroristische aanvallen als gevolg van de oorlogen in het Midden-Oosten is begonnen lang voor de huidige vluchtelingencrisis. De aanvallen van Al Qaïda op de Twin Towers in 2001, gevolgd door de andere wreedheden in het openbaar vervoer in Madrid en Londen, toonden reeds dat de belangrijkste kapitalistische staten zouden gaan oogsten wat ze in Afghanistan en Irak gezaaid hadden. Maar de recente reeks moorddadige aanslagen in Duitsland, Frankrijk, België, Turkije, de Verenigde staten en elders, die toegeschreven werden aan de Islamitische Staat, hoewel ze dikwijls eerder van amateuristische en zelfs van toevallige aard waren, waarbij het steeds moeilijker wordt om het onderscheid te maken tussen een getrainde terroristische “soldaat” en een geïsoleerd, gestoord individu, maar die plaatsvonden in combinatie met de vluchtelingencrisis, heeft de gevoelens van wantrouwen en paranoia onder de bevolking nog versterkt. Dit leidt ertoe dat de mensen zich tot de staat richten om bescherming te vragen tegen de vormeloze en onvoorspelbare “interne vijand”. Tegelijkertijd biedt de nihilistische ideologie van de Islamitische Staat en zijn trawanten een kort moment van glorie aan de jonge rebellerende immigranten die voor zichzelf geen toekomst zien in de quasi getto’s van de westerse metropolen. Het terrorisme dat, in de fase van ontbinding, steeds meer het middel is geworden om oorlog te voeren tussen staten en proto-staten, maakt het steeds moeilijker om uitdrukking te geven aan het internationalisme.

19. De huidige opkomst van het rechtse populisme is dus gevoed door deze verschillende factoren – de economische crisis van 2008, de impact van de oorlog, van het terrorisme en van de vluchtelingencrisis – en blijkt een geconcentreerde uitdrukking te zijn van de ontbinding van het systeem, van de onbekwaamheid van een van de twee belangrijkste klassen van de maatschappij om een perspectief te bieden voor de mensheid. Vanuit het standpunt van de heersende klasse betekent dit de uitputting van de “neo-liberale” consensus die het kapitalisme in staat had gesteld om zich, sinds het begin van de openlijke economische crisis van 1970, overeind te houden en de accumulatie zelfs op te drijven en, in het bijzonder, sinds de uitputting van de keynesiaanse politiek die had overheerst in de no-oorlogse boom. In de nasleep van de krach van 2008, die de enorme welvaartskloof nog verbreed heeft tussen de weinige superrijken en de grote meerderheid, zijn de deregulering en de globalisering, evenals het “vrije verkeer” van kapitaal en arbeid in een kader dat bedacht werd door de machtigste staten van de wereld, door een groeiend deel van de bourgeoisie in vraag gesteld. Daarvan is het rechtspopulisme de typische exponent, zelfs al kan het neo-liberalisme en neo-keynesianisme in een en hetzelfde campagnediscours met elkaar verwisselen. Het wezen van de populistische politiek is de politieke, administratieve en juridische formalisering van de ongelijkheid van de burgerlijke samenleving. De crisis van 2008 heeft er in het bijzonder toe bijgedragen om duidelijk te stellen dat wat voorgesteld wordt als formele gelijkheid eigenlijk de grondslag is van een sociale ongelijkheid die meer dan ooit evident is. In een situatie waarbij het proletariaat niet in staat is om zijn revolutionaire oplossing – de instelling van een klassenloze maatschappij – naar voren te schuiven, bestaat de populistische reactie erin de bestaande schijnheilige pseudo-gelijkheid te willen vervangen door een “eerlijk” en open systeem van wettelijke discriminatie. Dit is de kern van de “conservatieve revolutie” waarvoor de topraadgever van president Trump, Steve Bannon, voor pleit.

Een eerste aanwijzing van wat wordt bedoeld met leuzen als “Amerika eerst”, wordt gegeven door het verkiezingsprogramma “Frankrijk eerst” van het Front National. Het stelt voor om de Franse burgers voorrang te verlenen op het gebied van tewerkstelling, belastingen en sociale uitkeringen, ten opzichte van de staatsburgers van andere landen van de Europese Unie die, op hun beurt, voorrang zouden krijgen op de overige vreemdelingen. Er bestaat een gelijkaardig debat in Groot-Brittannië over het vraag of de burgers van de EU, na de Brexit, zouden kunnen genieten van een overgangsstatuut tussen staatsburger en vreemdeling. In het Verenigd Koninkrijk was het hoofdargument dat naar voren werd gebracht ten gunste van de Brexit geen verwerping van de handelspolitiek van de EU of om het even welke Britse protectionistische drijfveer ten opzichte van continentaal Europa, maar de politieke wil om de “nationale soevereiniteit te herwinnen” voor wat betreft de immigratie en de nationale arbeidsmarkt. De logica van deze argumentatie is dat, bij afwezigheid van een perspectief op lange termijn groei voor de nationale economie, de levensomstandigheden van de autochtone bevolking slechts min of meer kunnen worden gestabiliseerd door een discriminatie van alle anderen.

20. In plaats van een tegengif te vormen tegen de lange en diepe teruggang van het klassebewustzijn, van de klasse-identiteit en de strijdbaarheid na 1989, hebben de zogenaamde financiële crisis en die van de Euro het tegengestelde effect gehad. Vooral de verderfelijke gevolgen van het verlies van solidariteit in de rangen van het proletariaat zijn aanzienlijk toegenomen. Meer in het bijzonder zien wij de opkomst van het zoeken naar zondebokken, een manier van denken die personen – waarop alle kwaad van de wereld geprojecteerd wordt – de schuld geeft van alles wat er slecht gaat in de maatschappij. Dergelijke ideeën maken de weg vrij voor pogroms. Vandaag is het populisme daarvan de meest treffende manifestatie, maar het is verre van de enige manifestatie van dit probleem, dat ertoe neigt alle sociale verhoudingen te doordringen. Op het werk en in het dagelijkse leven van de arbeidersklasse verzwakt het in toenemende mate de samenwerking en versterkt de atomisering en de ontwikkeling van het wederzijdse wantrouwen en van pesterijen.

De marxistische arbeidersbeweging heeft sedert lange tijd de theoretische visies verdedigd die een tegengewicht geven aan deze tendens. De twee meest wezenlijke visies waren de volgende: a) in het kapitalisme is de uitbuiting onpersoonlijk geworden, aangezien ze werkt volgens de “marktwetten” (waardewet), de kapitalisten zelf zijn verplicht zich aan deze wetten te onderwerpen; b) ondanks de indruk dat het functioneert als een machine, is het kapitalisme een sociale verhouding tussen klassen, aangezien dit “systeem” gebaseerd is op en in stand gehouden wordt door een wilsdaad van de burgerlijke staat (de schepping en versterking van het kapitalistische privé-eigendom); de klassenstrijd is dus niet persoonlijk maar politiek. In plaats van personen te bestrijden, strijdt zij tegen een systeem - en de klasse die het belichaamt - om de sociale verhoudingen om te vormen. Deze visies hebben zelfs de meest bewuste lagen van het proletariaat nooit immuun gemaakt voor het zoeken naar zondebokken. Maar ze versterken de weerstand van het proletariaat tegen deze tendenzen. Dat verklaart gedeeltelijk waarom het proletariaat, zelfs midden in de contrarevolutie, Duitsland daarbij inbegrepen, zich meer en langer verzet heeft tegen de uitbarsting van antisemitisme dan andere delen van de maatschappij. Deze proletarische tradities bleven positieve effecten hebben, ook toen de arbeiders zich niet langer op een bewuste manier identificeerden met het socialisme. De arbeidersklasse blijft dus de enige dam tegen de uitbreiding van dat soort gif, zelfs als bepaalde delen ervan er ernstig door zijn aangetast.

21. Dat alles heeft een verandering teweeg gebracht in het politieke palet van de burgerlijke maatschappij in haar geheel; die is nochtans, voor het ogenblik helemaal niet in het voordeel van het proletariaat. In landen zoals de Verenigde Staten of Polen, waar de populisten daadwerkelijk in de regering zitten, verdedigen de belangrijke staatbetogingen vooral de bestaande kapitalistische democratie en haar “liberale” reglementering. Een ander vraagstuk dat de massa’s mobiliseert is de strijd tegen de corruptie, zoals in Brazilië, in Zuid-Korea, in Roemenië of in Rusland. De “5 Sterren” beweging in Italië teert voornamelijk op deze kwestie. De corruptie, die eigen is aan het kapitalisme, neemt in zijn laatste fase epidemische vormen aan. Aangezien het schade toebrengt aan de productiviteit en aan het concurrentievermogen, zijn diegenen die er tegen strijden tot de beste verdedigers geworden van de belangen van het nationale kapitaal. De hoeveelheid nationale vlaggen, waarmee in dergelijke betogingen gezwaaid wordt, zijn geen toeval.

Er bestaat ook een hernieuwde belangstelling voor de burgerlijke verkiezingen. Door de teruggang van de solidariteit of als een soort protest tegen de gevestigde politiek klasse, vallen bepaalde delen van de arbeidersklasse ten prooi aan het stemmen voor de populisten. Deze arbeiders hebben tegenwoordig de indruk dat zij de heersende klasse meer kunnen doen wankelen en druk op haar kunnen uitoefenen door te stemmen voor de populisten, dan op te komen voor de proletarische strijd. Dit vormt een van de belemmeringen voor de ontwikkeling van het perspectief van de emancipatie Maar het grootste gevaar is misschien wel dat de meest moderne en geglobaliseerde sectoren van de klasse, in het hart van het productieproces, door hun verontwaardiging tegen de smerige uitsluiting die wordt voorgestaan door het populisme, of vertrekkend van een min of meer helder begrip dat deze stroming de stabiliteit van de bestaande orde in gevaar brengt, zouden kunnen trappen in de val van de verdediging van het heersende democratische kapitalistische regime.

22. De opkomst van het populisme en het anti-populisme vertoont bepaalde gelijkenissen met de jaren 1930, toen de arbeidersklasse werd gevangen tussen de tang van het fascisme en het anti-fascisme. Maar ondanks deze gelijkenis is de historische situatie niet dezelfde als die van de jaren 1930. Toentertijd had het proletariaat in de Sovjet-Unie en in Duitsland niet alleen een politieke klap gekregen maar ook een fysieke nederlaag geleden. In tegenstelling daarmee zitten we vandaag niet in een contrarevolutionaire situatie. Om die reden is de kans dat de heersende klasse zal proberen om het proletariaat een fysieke nederlaag op te leggen op dit moment erg klein. Er is nog een verschil met de jaren 1930: de ideologische steun van de proletariërs voor het populisme of het anti-populisme is geenszins definitief. Vele arbeiders die vandaag stemmen voor een populistische kandidaat kunnen, van de ene op de andere dag, weer aan de kant staan van hun strijdende klassebroeders, en hetzelfde geldt voor de arbeiders die meegesleurd worden in anti-populistische manifestaties. De arbeidersklasse is vandaag, vooral in de oude centra van het kapitalisme, niet bereid om haar leven op te offeren voor de belangen van de natie, ondanks de groter wordende invloed van het nationalisme op bepaalde sectoren van de klasse. Ze heeft evenmin de mogelijkheid verloren om te vechten voor haar eigen belangen en dit potentieel blijft de kop opsteken, zelfs al is het op een veel meer versnipperde en vluchtige manier dan in de periode 1968-1989 en 2006-2013. Tegelijkertijd zet zich een proces voort van nadenken en rijping in de schoot van een minderheid van het proletariaat ondanks de moeilijkheden en de terugslagen. En dat wijst op zijn beurt op een meer onderaards proces dat plaatsgrijpt in veel bredere lagen van het proletariaat.

Onder die voorwaarden zou de poging om het proletariaat te terroriseren potentieel gevaarlijk en zeer waarschijnlijk contraproductief zijn. Het zou sterk de illusies van de arbeiders kunnen uithollen, die er bestaan over het democratisch kapitalisme, en dat is net een van de belangrijkste ideologische troeven van de uitbuiters.

Om al deze redenen biedt het veel meer voordelen voor de kapitalistische klasse om de negatieve gevolgen van de ontbinding en de impasse van het kapitalisme aan te wentelen tegen de arbeidersklasse.

1917, 2017 en het perspectief van het kommunisme

23. Een van de voornaamste aanvalslijnen van de “liberale” bourgeoisie tegen de Oktoberrevolutie van 1917 was en blijft het zogenaamde contrast tussen de democratische verwachtingen van de Februariopstand en de Bolsjewistische “staatsgreep” van Oktober, die Rusland in onheil en tirannie stortte. Maar de sleutel tot het begrijpen van de Oktoberrevolutie is dat ze berust op de noodzaak om te breken met het imperialistische oorlogsfront. Dat werd door alle fracties van de bourgeoisie overeind gehouden en niet in het minst door haar “democratische” vleugel. Daardoor werd dit het eerste wapenfeit van de wereldrevolutie. Het was het eerste duidelijke antwoord van het wereldproletariaat op de intrede van het kapitalisme in zijn periode van neergang. En het was vooral op dat vlak dat Oktober 1917, verre van een relict uit oeroude tijden, een mijlpaal is voor de toekomst van de mensheid.

Thans, na de tegenslagen die de arbeidersklasse te verwerken heeft gekregen van de kant van de wereldbourgeoisie, lijkt de herovering van haar revolutionnair project zeer ver verwijderd. En nochtans: “in zekere zin vormt het vraagstuk van het kommunisme de eigenlijke kern van de moeilijke toestand van de mensheid vandaag, domineert het de wereldsituatie in de vorm van de leegte die het geschapen heeft door zijn afwezigheid” (Rapport over de Wereldsituatie). De veelvuldige barbaarse gebeurtenissen van de 20e en 21e eeuw, van Hiroshima tot Auschwitz, van Fukushima tot Aleppo, zijn de zware prijs die de mensheid betaald heeft voor de mislukking van de Kommunistische revolutie al die decennia geleden. En als in dit late ogenblik van het verval van de burgerlijke beschaving, de hoop op een revolutionaire omvorming definitief zou zijn vermorzeld, zouden de gevolgen voor de overleving van de maatschappij nog erger zijn. En toch zijn wij ervan overtuigd dat deze hoop nog steeds leeft en nog altijd stoelt op reële mogelijkheden.

Enerzijds is die gebaseerd op de objectieve mogelijkheid en noodzakelijkheid van het kommunisme. Dit zit verweven in de botsing tussen de productiekrachten en de productieverhoudingen, die steeds heviger wordt. Deze botsing wordt steeds heviger juist omdat het kapitalisme in verval en de ontbinding, in tegenstelling tot de klassenmaatschappijen van weleer die een ganse periode kenden van stagnatie, nooit zijn opgehouden met hun globale expansie en hun doordringing van alle poriën van het sociale leven. Men kan dit zien op meerdere vlakken:

- In de tegenstelling tussen het potentieel dat vervat zit in de moderne technologie en haar huidige aanwending binnen het kapitalisme: de ontwikkeling van de informatietechnologie en de kunstmatige intelligentie, die gebruikt zouden kunnen worden om bij te dragen tot de bevrijding van de mensheid van vervelend werk en de werkdag enorm zouden kunnen verkorten, heeft enerzijds geleid tot het schrappen van banen en anderzijds tot het verlengen van de werkdag.

- In de tegenstelling tussen het wereldwijde, geassocieerde karakter van de kapitalistische productie en het privé-eigendom die enerzijds de deelname belicht van miljoenen proletariërs in de productie van de sociale rijkdom en anderzijds de toe-eigening ervan door een kleine minderheid, wier arrogantie en verspilling een klap in het gezicht zijn voor stagnerende levensomstandigheden of totale verarming waarmee de overgrote meerderheid wordt geconfronteerd. Het globaal objectieve karakter van de arbeidsassociatie is de laatste decennia spectaculair toegenomen, in het bijzonder door de industrialisering van China en andere landen van Azië. Deze nieuwe proletarische bataljons, die zich dikwijls heel strijdbaar hebben getoond, vormen in potentie een nieuwe grote bron van kracht voor de globale klassestrijd, zelfs indien het proletariaat van West-Europa de sleutel bewaart tot de politieke rijping van de arbeidersklasse met het oog op de revolutionaire confrontatie met het kapitaal.

- In de tegenstelling tussen de gebruikswaarde en de ruilwaarde komt vooral de crisis van overproductie tot uiting en van alle middelen die het kapitalisme aanwendt om die te boven te komen, in het bijzonder de massale toevlucht tot het krediet. De overproductie, deze ingebakken absurditeit van het kapitalisme, toont tegelijkertijd overduidelijk de mogelijk aan van overvloed en de onmogelijkheid om daartoe te geraken binnen het kapitalisme. Eén voorbeeld van de technologische ontwikkeling belicht deze absurditeit nog duidelijker: Internet heeft het mogelijk gemaakt om allerlei soorten goederen gratis te verdelen (muziek, boeken, films, enz.) en toch moet het kapitalisme, vanwege de noodzaak het winstsysteem overeind te houden, een enorme bureaucratie in het leven roepen om zich ervan te verzekeren dat een dergelijke gratis distributie wordt beperkt of voornamelijk werkt als een forum dat reclame maakt voor goederen. Bovendien resulteert de overproductiecrisis in voortdurende aanvallen op de levensomstandigheden van de arbeidersklasse en de verarming van een groot deel van de mensheid.

- In de tegenstelling tussen de globale expansie van het kapitaal en de onmogelijkheid om de grenzen te overschrijden van de natie-staat. De bijzondere fase van globalisering, die in de jaren tachtig begon, heeft ons steeds dichter gebracht bij het door Marx in de Grundrisse voorspelde punt: "de universaliteit waarnaar het onweerstaanbaar tendeert, stuit op hindernissen van zijn eigen aard, die het in een bepaald stadium van zijn ontwikkeling toelaten te worden erkend als zelf de grootste belemmering voor deze tendens te zijn, en van daaruit zal leiden tot zijn eigen overstijging". [1].

Deze tegenstelling kon natuurlijk al opgemerkt worden door de revolutionairen ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, aangezien de wereldoorlog zelf de eerste duidelijke uitdrukking was dat, terwijl de natie-staat zichzelf overleefde, het kapitalisme het niet echt kon overstijgen. En vandaag weten wij dat de verdwijning – in feite de val – van het kapitalisme geen louter economische vorm zal aannemen: hoe meer het zijn economische impasse nadert, hoe erger zijn drift zal zijn naar “overleving” ten koste van anderen via militaire middelen. De openlijke nationalistische oorlogsdrift van Trump, Poetin, en anderen betekent dat de kapitalistische globalisering, verre van de mensheid te verenigen, ons steeds dichter naar de zelfvernietiging voert, zelfs als de neergang in de hel niet noodzakelijk de vorm van een wereldoorlog zal aannemen.

- In de tegenstelling tussen de kapitalistische productie en de natuur, die sinds het begin van het kapitalisme (Adam Smith) als een “vrije gift” beschouwd wordt. Deze tegenstelling bereikt ongekende niveaus in de fase van de ontbinding. Dit komt het sterkst tot uiting in het openlijke vandalisme van diegenen die de klimaatverandering ontkennen en die het voor het zeggen hebben in de VS en in de opkomst van hun gezworen vijand, China, waar de ongebreidelde zoektocht naar groei ten koste van alles geleid heeft tot steden waar de lucht niet meer valt in te ademen. Daarbij komt nog het gevaar van de hoge vlucht van de globale opwarming en – in een bizarre combinatie van antiek bijgeloof en modern gangsterkapitalisme –de versnelde complete vernietiging van soorten, in Afrika en elders, die gevangen worden omwille van magische geneeskracht van hun hoorns of hun huiden. Het kapitalisme kan niet voortbestaan zonder deze groeimanie maar die is wel onverenigbaar met de gezondheid van het leefmilieu, waarin de mensheid leeft en ademt. Het voortbestaan zelf van het kapitaal bedreigt dus het menselijk bestaan, en niet enkel op militair vlak, maar ook op het vlak van zijn verhouding tot de natuur.

- Die ondraaglijke verscherping van de hierboven aangehaalde tegenstellingen wijzen allen naar één mogelijke oplossing: de wereldwijde geassocieerde productie voor gebruik en niet voor winst, een associatie niet enkel tussen de mensen maar ook tussen de mensen en de natuur. Misschien berust het grootste potentieel voor deze verandering momenteel in het feit dat, in de schoot van de meest moderne en centrale sectoren van het wereldproletariaat, de jonge generatie, alhoewel ze steeds meer bewust is van de ernst van de historische situatie, de wanhoop van de “no future” van de vorige decennia niet deelt. Dit vertrouwen is gebaseerd op het besef van ieders eigen geassocieerde productiviteit: op het potentieel dat vertegenwoordigd wordt door de wetenschappelijke en technische vooruitgang, op de “accumulatie” van kennis en middelen om die te bereiken, en op de groei van een veel diepere en meer kritische interactie tussen de mensheid en de rest van de natuur. Tegelijkertijd is dit deel van het proletariaat – zoals we gezien hebben in de bewegingen van West-Europa in 2011, die op het hoogtepunt de leuze van de “wereldrevolutie” hanteerden – vandaag veel bewuster van het internationale karakter van de geassocieerde arbeid en dus beter in staat om de mogelijkheden aan te grijpen van de internationale eenmaking van de strijd.

Maar de globale eenmaking van het proletariaat is een oplossing die het kapitaal ten koste van alles moet vermijden, zelfs als het daarvoor middelen moet gebruiken, die de inherente grenzen aantonen van de productie van ruilwaren. De ontwikkeling van het staatskapitalisme in het tijdperk van het verval is, in zekere zin, een soort van wanhopige zoektocht naar een manier om een maatschappij in stand te houden met totalitaire middelen. Het is een poging van de heersende klasse om haar controle uit te oefenen op het economische leven in een periode waarin de ontwikkeling van de “natuurlijke wetten” van het systeem het doen afstevenen op zijn eigen ineenstorting.

24. Zelfs al kan het kapitalisme de noodzaak van het kommunisme niet bezweren, toch weten wij dat de nieuwe productiewijze niet vanzelf kan ontstaan, maar dat hij de bewuste tussenkomst vereist van de revolutionaire klasse, het proletariaat. In weerwil van de extreme moeilijkheden waaraan de klasse vandaag blootstaat, van haar ogenschijnlijke onbekwaamheid om haar “eigen” kommunistisch project te doen ontluiken, hebben wij reeds onze argumenten onderstreept om te bevestigen dat deze opleving, deze wederopstanding van het proletariaat als klasse voor het kommunisme, vandaag nog mogelijk is. Want op dezelfde wijze als het kapitalisme de objectieve noodzaak van het kommunisme niet kan bezweren, kan het evenmin de subjectieve aspiraties naar een nieuwe maatschappij onderdrukken, of de zoektocht naar het inzicht hoe deze te verwezenlijken, in de schoot van de geassocieerde klasse, het proletariaat.

 De herinnering aan wat de Rode Oktober werkelijk betekent en natuurlijk ook de herinnering aan de revolutie in Duitsland en de revolutionaire golf die ontketend werd door Oktober, kunnen niet helemaal verdwijnen. Het werd, om zo te zeggen, onderdrukt, maar alle onderdrukte herinneringen zijn bestemd om weer op te duiken wanneer de omstandigheden er rijp voor zijn. Er bestaat, binnen de klasse, nog altijd een minderheid die de werkelijke geschiedenis en haar lessen op een bewuste manier vastgehouden en uitgewerkt heeft, klaar om de overdenking van de klasse te bevruchten, wanneer deze de noodzaak herontdekt om zin te geven aan haar eigen geschiedenis.

De klasse kan dit niveau van zoektocht op een massale schaal niet bereiken zonder de harde school van de praktische strijd te passeren. Deze strijd, als antwoord op de toenemende aanvallen van het kapitaal, vormt de rotsvaste basis voor de ontwikkeling van het zelfvertrouwen en de grenzeloze solidariteit die voortspruit uit de realiteit van de geassocieerde arbeid.

Maar de impasse waarin de economische - zuiver defensieve - strijd van het proletariaat sinds 1968 is verzeild, vereist enerzijds ook een theoretische strijd, een opzoekwerk om “op diepgaande wijze” het eigen verleden en zijn mogelijke toekomst te begrijpen. Dit is een zoektocht die, voor de klassebeweging, enkel kan leiden tot de noodzaak te gaan van het lokale en nationale vlak naar het wereldwijde, van het economische naar het politieke, van het defensieve naar het offensieve. Zelfs al is de onmiddellijke klassestrijd min of meer een feit in het leven van het kapitalisme,  toch is er geen enkele waarborg dat deze volgende vitale stap ook zal gezet worden. Maar ze manifesteert zich, hoe beperkt en verward ze ook moge zijn, via de strijd van de huidige generatie proletariërs, en dan vooral in bewegingen zoals die van de Indignados in Spanje. Die was trouwens een uiting van daadwerkelijke verontwaardiging tegen het systeem in zijn geheel, – een “achterhaald” systeem zoals de betogers op hun spandoeken demonstreerden – van een verlangen om te begrijpen hoe dit systeem functioneert, en wat het zou kunnen vervangen. En tegelijkertijd ook van het ontdekken van de organisatorische middelen die aangewend kunnen worden om te ontsnappen aan de instellingen van de bestaande orde. Deze middelen waren in wezen niet nieuw: de veralgemening van de massale bijeenkomsten, de verkiezing van afgevaardigden met een mandaat, waren een duidelijke echo van de tijd van de sovjets van 1917. Het was een duidelijke demonstratie van de diepgaande werking van de “oude mol” in de ondergrond van het maatschappelijk leven.  

Dat gaf ook een eerste schets van het potentieel voor de ontwikkeling van wat men de politieke en morele dimensie van de proletarische strijd zou kunnen noemen: het opduiken van een diepgaande verwerping van de bestaande levenswijze en gedrag door grotere sectoren van de klasse. De evolutie van dit moment is een zeer belangrijke factor in de voorbereiding en in de rijping zowel van de massale strijd op een klasseterrein als van een revolutionair perspectief.

Tezelfdertijd wijst de mislukking van de beweging van de Indignados om een werkelijke klasse-identiteit in het leven te roepen, op de noodzaak om deze ontluikende politisering, op straat en op de pleinen, te koppelen aan de economische strijd, aan de beweging in de werkplaatsen, waar de arbeidersklasse nog haar meest onderscheiden bestaan heeft. De revolutionaire toekomst berust niet op een “negatie” van de economische strijd, zoals beweerd wordt door de modernisten, maar op een werkelijke synthese van de politieke en economische dimensies van de klassebeweging, zoals werd vastgesteld en verdedigd in “De Massastaking” van Rosa Luxemburg.

25. In de ontwikkeling van het vermogen om het verband te zien tussen de politieke en economische dimensies van de strijd spelen de kommunistische politieke organisaties een onontbeerlijke rol. En daarom zal de bourgeoisie alles in het werk stellen om de rol van de Bolsjewistische Partij te belasteren, door haar voor te stellen als een samenzwering van fanatici en intellectuelen die enkel geïnteresseerd waren in de verovering van de macht. De taak van de kommunistische minderheid is niet om strijd uit te lokken of vooraf te organiseren, maar om daarin tussen te komen om de methodes en de doelstellingen van de beweging te verhelderen.

Teneinde de Rode Oktober te verdedigen moeten we natuurlijk ook aantonen dat het stalinisme, verre van een vervolg daarvan te zijn, de burgerlijke contrarevolutie was tegen die Oktoberrevolutie. Deze taak is vandaag des te noodzakelijker tegenover het gewicht van de opvatting als zou de ineenstorting van het stalinisme hebben bewezen dat het kommunisme, economisch gezien, onmogelijk te verwezenlijken is. De negatieve inwerking van dit gewicht op de zoekende politieke minderheden – het onstabiele milieu tussen het Linkskommunisme en de linkse fractie van het kapitaal – is aanzienlijk. Terwijl de verwarde maar toch openlijk antikapitalistische ideeën, zoals de radenistische of autonomistische stromingen, vóór 1989 redelijk veel invloed hadden in die kringen, is er sindsdien een belangrijke opmars geweest van opvattingen gebaseerd op de vorming van netwerken van wederzijdse uitwisseling op locaal niveau, van het behoud en de uitbreiding van gebieden met een zelfvoorzienende economie of van de nog bestaande “communes”. De opmars van dergelijke ideeën toont aan dat zelfs de meest gepolitiseerde sectoren van het proletariaat op dit moment vaak niet in staat zijn om zich een maatschappij in te beelden die het kapitalisme overtreft. Onder deze omstandigheden is een van de noodzakelijke factoren om de opkomst van een toekomstige generatie van revolutionairen voor te bereiden dat de huidige revolutionaire minderheden op de meest diepgaande en overtuigende manier (zonder te vervallen in utopisme) uitleggen waarom het kommunisme vandaag niet alleen noodzakelijk is, maar ook een zeer reële en praktische mogelijkheid is.

Gezien de uiterst beperkte en versnipperde aard van de Kommunistische Linkerzijde van vandaag, en de enorme moeilijkheden waarmee een veel breder milieu van elementen die op zoek zijn naar politieke helderheid geconfronteerd worden, is het overduidelijk dat er een enorme weg afgelegd dient te worden van het huidige kleine revolutionaire milieu naar heel de toekomstige bekwaamheid om op te treden als een authentieke voorhoede in de massale klassebewegingen. De revolutionairen en de gepolitiseerde minderheden zijn niet eenvoudigweg passieve producten van deze toestand, aangezien hun eigen verwarringen ertoe bijdragen om de verdeeldheid en de desoriëntatie nog meer te verergeren. Maar in wezen is de zwakheid van de revolutionaire minderheid een uiting van de zwakheid van de klasse in haar geheel, en zijn er geen organisatorische recepten of activistische ordewoorden die dat kunnen verhelpen.

De tijd speelt niet langer in het voordeel van de arbeidersklasse, maar zij kan niet sneller zijn dan haar schaduw. Zij is wel degelijk genoodzaakt om veel te recupereren van wat zij verloren heeft, niet alleen sinds 1917, maar ook van de strijd tussen 1968-1989. Van de revolutionairen vereist dat een geduldig werk, op lange termijn, van analyse van de reële klassebeweging en de perspectieven die voortvloeien uit de crisis van de kapitalistische productiewijze. En op grond van deze theoretische inspanning moeten zij antwoorden geven op vragen die gesteld worden door elementen die toenadering zoeken tot de kommunistische standpunten. Het meest belangrijke aspect van dit werk is dat het beschouwd moet worden als een deel van de politieke en organisatorische voorbereiding van de toekomstige partij, wanneer de objectieve en subjectieve voorwaarden opnieuw het probleem van de revolutie zullen stellen. Met andere woorden, de taken van de revolutionaire organisatie van vandaag zijn dezelfde als die van een kommunistische fractie, zoals dit op zeer heldere wijze werd uitgewerkt door de Italiaanse Fractie van de Kommunistische Linkerzijde in de jaren 1930.

Voetnoten

 [1]  Schrift IV, Het hoofdstuk over het kapitaal

 

Aktiviteiten van de IKS: 

  • Congres Resoluties [1]

Mei 68 en het revolutionaire perspectief (II): Einde van de contrarevolutie, historische heropleving

  • 43 keer gelezen

Tegen al de leugens in die vandaag de ronde doen over Mei 1968 moeten de revolutionairen de waarheid rechtzetten, moeten zij de sleutels aangeven om de betekenis en de lessen uit deze gebeurtenissen te begrijpen, moeten zij in het bijzonder haar eersteklas begrafenis verhinderen onder een lawine van bloemen en kransen.

Daarmee zijn we begonnen met de publicatie van een artikel in onze revue dat terugkomt op het eerste aspect van de “gebeurtenissen van Mei 68”, de studentenrevolte, op internationaal vlak en in Frankrijk. Hier keren we terug op het essentiële onderdeel van deze gebeurtenissen: de beweging van de arbeidersklasse.

In het eerste artikel sloten we het verslag van de gebeurtenissen in Frankrijk als volgt af: “Op 14 mei worden de discussies in veel bedrijven voortgezet. Na de reusachtige betoging van de dag ervoor, met het enthousiasme en het gevoel van kracht dat eruit voortvloeit, is het moeilijk om weer aan het werk te gaan alsof er niets is gebeurd. In Nantes ontketenen de arbeiders van Sud-Aviation, meegevoerd door de jongsten onder hen, een spontane staking en besluiten de fabriek te bezetten. De arbeidersklasse is begonnen de fakkel over te nemen... ”.

De algemene staking in Frankrijk

De uitbreiding van de staking

In Nantes zijn het de jonge arbeiders, van dezelfde leeftijd als de studenten, die de beweging op gang brengen. Hun redenering is eenvoudig: “als de studenten, die toch geen druk kunnen uitoefenen met een staking, de kracht bezaten om de regering terug te dringen, dan kunnen de arbeiders haar ook doen wijken”. Van hun kant komen de studenten van de stad hun solidariteit betuigen met de arbeiders en sluiten zich aan bij hun stakingspiket: verbroedering. Het is duidelijk dat de campagnes van de PCF[1] en de CGT[2] die waarschuwen tegen “ultra-linkse provocateurs die door de bazen en het ministerie van binnenlandse zaken worden betaald”, en die in het studentenmilieu geïnfiltreerd zouden zijn, hier weinig impact hebben.

Op de avond van 14 mei zijn er in totaal 3100 stakers.

Op 15 mei bereikt de beweging de Renaultfabriek in Cléon, Normandië, evenals twee andere fabrieken in de regio: een totale staking, ongelimiteerde bezetting, gijzeling van de directie, rode vlag op de hekken. Aan het eind van de dag zijn er 11.000 stakers.

Op 16 mei sluiten de andere Renaultfabrieken zich aan bij de beweging: rode vlaggen op Flins, Sandouville, Le Mans en Billancourt (een voorstad van Parijs). Die avond zijn er in totaal slechts 75.000 stakers, maar de deelname van Renault-Billancourt aan de strijd is een signaal: het is de grootste fabriek in Frankrijk (35.000 arbeiders) en sinds lang geldt het spreekwoord: “Als Renault niest, is Frankrijk verkouden.”

Op 17 mei tellen we 215.000 stakers: de staking begint heel Frankrijk te treffen, vooral ook het “platteland”. Het is een volkomen spontane beweging; de vakbonden lopen er achteraan. Overal staan de jonge arbeiders vooraan. Er zijn veel verbroederingen tussen studenten en jonge arbeiders: de laatste komen naar de bezette faculteiten en nodigen de studenten uit om te komen eten in hun kantine.

Er zijn geen specifieke eisen: het is een “alles beu zijn” dat tot uiting komt: op een fabrieksmuur in Normandië staat geschreven: “Tijd om te leven en met meer waardigheid!” Die dag, uit angst “voorbijgestreefd te worden door de basis” en ook door het CFDT[3], dat veel meer aanwezig is in de mobilisaties van de eerste dagen, roept de CGT op tot een uitbreiding van de staking. De vakbond is “op de rijdende trein gesprongen”, zoals toen werd gezegd. Het communiqué van de CGT wordt pas de volgende dag bekend.

Op 18 mei zijn er 's middags, nog voordat de instructies van de CGT bekend zijn, 1 miljoen arbeiders in staking. ’s Avonds zijn het er 2 miljoen.

Op maandag 20 mei worden het er 4 miljoen en de volgende dag 6,5 miljoen.

Op 22 mei zijn er 8 miljoen arbeiders betrokken in een ongelimiteerde staking. Dit is de grootste staking in de geschiedenis van de internationale arbeidersbeweging. Het is veel massaler dan de twee voorgaande referenties: de “algemene staking” van mei 1926 in Groot-Brittannië (die een week duurde) en de stakingen van mei-juni 1936 in Frankrijk.

Alle sectoren zijn erin betrokken: industrie, transport, energie, post en telecommunicatie, onderwijs, administraties (verschillende ministeries liggen volledig lam), media (de nationale televisie staakt, de arbeiders veroordelen vooral de censuur die wordt opgelegd), onderzoekslaboratoria, enzovoort. Zelfs de begrafenisondernemingen zijn verlamd (het is geen goed idee te sterven in mei 1968). Zelfs beroepssporters nemen aan de beweging deel: de rode vlag wappert op het gebouw van de Franse voetbalfederatie. Ook de kunstenaars blijven niet achter en het Festival van Cannes wordt onderbroken op aandringen van de filmproducenten.

In deze periode worden de bezette faculteiten (net als andere openbare gebouwen, zoals het Odéon Theater in Parijs) plaatsen van permanente politieke discussie. Veel arbeiders, vooral jongeren, maar niet alleen, nemen aan deze discussies deel. Sommige arbeiders vragen aan hen die het idee van de revolutie verdedigen om hun standpunt te komen uitleggen in het bezette bedrijf. Zo wordt in Toulouse de kleine kern, die later de afdeling van de IKS in Frankrijk zal oprichten, uitgenodigd om het idee van de arbeidersraden in de bezette JOB-fabriek (papier en karton) uiteen te zetten.

En het belangrijkste is dat deze uitnodiging afkomstig is van militanten... van de CGT en de PCF. Deze moeten een uur lang onderhandelen met bonzen van de CGT van de grote fabriek Sud-Aviation, die het stakingspiket bij JOB kwamen “versterken”, om toestemming te krijgen om “ultra-linksen” de fabriek binnen te laten. Meer dan zes uur lang zullen arbeiders en revolutionairen, zittend op rollen karton discussiëren over de revolutie, de geschiedenis van de arbeidersbeweging, de sovjets en het verraad van… de PCF en de CGT.

Veel discussies vinden ook plaats op straat, op de trottoirs (in heel Frankrijk is het mooi weer in mei 68!). Ze ontstaan spontaan, iedereen heeft iets te zeggen (“Je praat en je luistert” is een leuze). Overal heerst een feestelijke stemming, behalve in de “chique wijken” waar angst en haat zich opstapelen.

Overal in Frankrijk, in de wijken, in sommige grote bedrijven en daaromheen, ontstaan ‘actiecomité’s’: men discussiert over hoe de strijd te voeren, over het revolutionair perspectief. De discussies worden in het algemeen geanimeerd door ultra-linkse en anarchistische groepen die veel meer volk bijeenbrengen dan hun organisaties aan leden tellen. Zelfs bij de ORTF, de Franse staatsradio en -televisie, wordt een actiecomité gevormd dat met name door Michel Drucker[4] leven wordt ingeblazen en waaraan zelfs de onnavolgbare Thierry Rolland[5] deelneemt.

De reactie van de bourgeoisie

Geconfronteerd met deze situatie kent de heersende klasse een periode van ontreddering die zich uitdrukt in ondoordachte en ondoeltreffende initiatieven.

Zo discussieert (en verwerpt) de Nationale Assemblee (het Franse parlement), gedomineerd door rechts, over een motie die twee weken eerder door links ingediend werd: de officiële instanties van de Franse Republiek leven blijkbaar in een andere wereld. Hetzelfde geldt voor de regering, die dezelfde dag het besluit neemt om de terugkeer te verbieden van Cohn-Bendit, die naar Duitsland was gegaan.

Die beslissing laat de onvrede alleen maar groeien: op 24 mei zijn er verschillende betogingen, met name om het verblijfsverbod voor Cohn-Bendit aan te klagen: “Wij hebben lak aan grenzen!”, “Wij zijn allen Duitse joden!” Ondanks het cordon sanitaire van de CGT tegen “avonturiers” en “provocateurs” (d.w.z. de “radicale” studenten) sluiten vele jonge arbeiders zich aan bij die betogingen.

Die avond houdt de President van de Republiek, generaal de Gaulle, een toespraak: hij stelt voor een referendum te houden zodat de Fransen zich kunnen uitspreken over de “participatie” (een soort verbond tussen kapitaal en arbeid). Het kan niet verder van de werkelijkheid staan. Deze toespraak is een complete flop die de verwarring van de regering en de bourgeoisie in het algemeen aan het licht brengt.[6]

Op straat hebben de betogers de toespraak gehoord op draagbare radio’s en de woede neemt nog meer toe: “We hebben lak aan zijn praatjes!” Gedurende heel de nacht zijn er schermutselingen en barricades in Parijs en verschillende provinciesteden. Ruiten worden ingegooid, auto’s in brand gestoken, wat tot gevolg heeft dat een deel van de publieke opinie zich tegen de studenten keert die langzamerhand als “brokkenmakers” worden beschouwd. Het is waarschijnlijk dat zich onder de betogers leden van gaullistische milities en politie in burger bevonden om het “vuur aan te wakkeren” en de bevolking bang te maken.

Het is ook duidelijk dat een aantal studenten zich verbeeldt “de revolutie te maken” door het opwerpen van barricades of het verbranden van auto's, symbolen van de “consumptiemaatschappij”. Maar deze daden drukken bovenal de woede uit van de betogers, studenten en jonge arbeiders, tegenover de lachwekkende en provocerende antwoorden die de autoriteiten hebben gegeven op de grootste staking in de geschiedenis. Illustratie van deze woede tegen het systeem: in de Beurs van Parijs, het symbool van het kapitalisme, wordt er brand gesticht.

Tenslotte begint de bourgeoisie pas de volgende dag doeltreffende initiatieven te nemen. Op zaterdag 25 mei beginnen op het Ministerie van Arbeid (in rue de Grenelle) onderhandelingen tussen vakbonden, ondernemers en regering.

De bazen zijn van meet af aan bereid veel meer toe te geven dan de vakbonden zich hadden voorgesteld: het is duidelijk dat de bourgeoisie bang is. De eerste minister, Pompidou, zit de bijeenkomst voor. Op zondagochtend vergadert hij, een uur lang, alleen met Séguy, de baas van de CGT[7] : de twee belangrijkste personen die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de orde in Frankrijk achten het nodig om zonder getuigen te bespreken hoe deze kan worden hersteld.[8]

In de nacht van 26 op 27 mei worden de “akkoorden van Grenelle” gesloten:

  • loonsverhoging voor alle betrokkenen van 7% op 1 juni, en 3% op 1 oktober;
  • verhoging van het minimumloon met 25%;
  • verlaging van het “eigen risico” van 30% tot 25% (het bedrag van de ziektekosten die niet door de sociale zekerheid worden gedekt);
  • erkenning van de vakbondsafdeling binnen de onderneming;
  • en een reeks vage beloften inzake het openen van onderhandelingen, met name over de arbeidstijd (die gemiddeld ongeveer 47 uur per week bedraagt).

Gezien het belang en de kracht van de beweging is dat een echte provocatie:

  • de 10% zal worden uitgewist door de inflatie (die op die periode aanzienlijk is);
  • niets over een looncompensatie voor de  inflatie;
  • niets concreets over de verkorting van de arbeidstijd; men stelt zich tevreden met het perspectief van de “geleidelijke terugkeer naar de 40 uur” (die officieel reeds was verkregen in 1936!); in het door de regering voorgestelde tempo zal die bereikt worden in... 2008!;
  • de enigen die iets tastbaars verkrijgen zijn de armste arbeiders (men wil de arbeidersklasse verdelen door ze ertoe aan te zetten het werk weer te hervatten) en de vakbonden (die worden beloond voor hun rol als saboteurs).

Op maandag 27 mei worden de “akkoorden van Grenelle” unaniem verworpen door de vergaderingen van arbeiders.

Bij Renault Billancourt hebben de vakbonden een grote ‘show’ georganiseerd die volledig wordt uitgezonden op radio en televisie: toen hij de onderhandelingen verliet, had Séguy aan de journalisten gezegd: “Het werk zal nu wel snel hervat worden” en hij hoopt dat de arbeiders in Billancourt het voorbeeld zullen geven. Maar 10.000 van hen, die ‘s morgens vroeg verzamelen, besluiten nog voor de vakbondsleiders aangekomen zijn dat ze de beweging zullen voortzetten.

Benoît Frachon, “historisch” leider van de CGT (reeds aanwezig bij de onderhandelingen van 1936) verklaarde: “De akkoorden van de rue de Grenelle zullen miljoenen arbeiders een welzijn brengen waarop ze niet hadden gehoopt”. – Doodse stilte!

André Jeanson, van de CFDT, is trots op zijn aanvankelijke stem voor de voortzetting van de staking en spreekt over de solidariteit van de arbeiders met de leerlingen en middelbare scholieren in de strijd. Het wordt verwelkomd met een oorverdovend applaus.

Séguy ten slotte, presenteert een “objectieve samenvatting” van wat er “in Grenelle is bereikt”: een fluitconcert en dan een algemeen gejoel van meerdere minuten. Dan maakt Séguy een ommezwaai: “Afgaande op wat ik hoor, laten jullie je niet in de luren leggen” Applaus, maar in de menigte hoor je: “Hij neemt ons in de maling!”.

Het beste bewijs voor de verwerping van de “akkoorden van Grenelle” is dat het aantal stakers op 27 mei nog toeneemt tot negen miljoen.
Diezelfde dag wordt er in het Charléty-stadion in Parijs een grote bijeenkomst gehouden, bijeengeroepen door de studentenvakbond UNEF, de CFDT (die de CGT voorbijstreeft) en ultra-linkse groepen.

De toon van de toespraken is buitengewoon revolutionair: het gaat er in feite om een uitlaatklep te geven aan de toenemende ontevredenheid over de CGT en de PCF. Naast ultra-links zijn er sociaal-democratische politici aanwezig zoals Mendès-France (voormalig regeringsleider in de jaren vijftig). Cohn-Bendit, met zijn haar zwartgeverfd, doet daar ook zijn opwachting (hij was de dag ervoor al gezien in de Sorbonne).

28 mei is de dag dat de linkse partijen hun gekonkel beginnen:

In de voormiddag houdt François Mitterrand, voorzitter van de Federatie van Democratisch en Socialistisch Links (waarin de Parti Socialiste, de Parti Radical en diverse linkse partijtjes verzameld zijn) een persconferentie: gezien het machtsvacuüm kondigt hij zijn kandidatuur aan voor het presidentschap van de Republiek. In de namiddag stelt Waldeck Rochet, de baas van de PCF, een regering voor met “communistische deelname”: het doel is te voorkomen dat de sociaal-democraten de situatie ten eigen voordele uitbuiten. De volgende dag, 29 mei, wordt hij gesteund door een grote manifestatie, waartoe is opgeroepen door de CGT, die een “volksregering” eist. Rechts schreeuwt onmiddellijk: “communistisch complot!”

Diezelfde dag stelt men de “verdwijning” vast van generaal De Gaulle. Sommigen verspreiden het gerucht dat hij zich terugtrekt, maar werkelijkheid is hij naar Duitsland om zich bij generaal Massu, die aan het hoofd staat van de Franse bezettingstroepen, te verzekeren van de loyaliteit van het leger.

30 mei is voor de bourgeoisie een beslissende dag om de situatie weer in handen te krijgen. De Gaulle houdt een nieuwe toespraak:

 “Onder de huidige omstandigheden zal ik mij niet terugtrekken. (...) Vandaag ontbind ik de Nationale Vergadering...”.

Tegelijkertijd vindt er in Parijs op de Champs-Élysées een enorme betoging plaats ter ondersteuning van de Gaulle. Ze komen uit de chique wijken, de welvarende buitenwijken en ook uit het “diepe Frankrijk”. Dankzij de inzet van legertrucks marcheert het “volk” van de angst en de poen, de bourgeois en zijn religieuze instellingen, de van hun “superioriteit” overtuigde hogere kaders, de achter hun vitrine bevende kleine winkeliers, de oud-strijders die verbolgen zijn over de aanvallen op de nationale driekleur, de veteranen uit Frans Algerije en de OAS[9], de jonge leden van de fascistoïde groep Occident, de oude nostalgici van Vichy (die allen een hekel hebben aan de Gaulle). Heel dit allegaartje komt zijn haat tegen de arbeidersklasse en zijn “liefde voor de orde” proclameren. In de menigte hoort men, naast de oud-strijders van “Vrij Frankrijk”, “Cohn-Bendit naar Dachau!”

Maar de "Partij van de Orde" bestaat niet enkel uit degenen die demonstreren op de Champs-Élysées. Diezelfde dag roept de CGT op tot onderhandelingen per bedrijfstak om “de verworvenheden van Grenelle te verbeteren”. Op deze manier wil men de beweging verdelen en de nek omdraaien.

Terug aan het werk

Vanaf die datum (een donderdag) wordt het werk weer hervat, maar langzaam, want op 6 juni zijn er nog 6 miljoen stakers. De werkhervatting gebeurt in verspreide slagorde:

  • 31 mei: staalindustrie in Lotharingen, textiel in het Noorden;
  • 4 juni: wapenarsenalen, verzekeringen;
  • 5 juni: EDF[10], steenkoolmijnen;
  • 6 juni: postkantoor, telecommunicatie, transport (in Parijs dwingt de CGT het werk te hervatten: in elk depot verklaren de vakbondsleiders dat de andere depots het werk hebben hervat, wat niet waar is);
  • 7 juni: basisonderwijs;
  • 10 juni: bezetting van de Renault Flins fabriek door de politie; een 17-jarige middelbare scholier, Gilles Tautin, die zijn solidariteit met de arbeiders kwam tonen, valt bij een charge door de gendarmes in de Seine en verdrinkt;
  • 11 juni: interventie van de CRS[11] in de fabriek van Peugeot te Sochaux (tweede grootste fabriek in Frankrijk): twee arbeiders worden gedood, waarvan één door kogels.

Overal in Frankrijk ontstaan er dan nieuwe gewelddadige betogingen: “Ze hebben onze kameraden gedood!” Gezien het vastberaden verzet van de arbeiders trekken de CRS zich terug uit de fabriek van Sochaux. Het werk wordt er pas 10 dagen later hervat.

Uit vrees dat de verontwaardiging de staking nieuw leven inblaast (er zijn nog 3 miljoen stakers), dringen de vakbonden (de CGT voorp) en de linkse partijen onder de leiding van de PCF aan op de hervatting van het werk “zodat er verkiezingen kunnen worden gehouden en de overwinning van de arbeidersklasse kan worden bezegeld.” De krant van de PCF, l’Humanité, titelt: “Gesterkt door de overwinning gaan miljoenen arbeiders weer aan het werk.”

De systematische oproep van de vakbonden om vanaf 20 mei in staking te gaan, kan nu worden verklaard: niet alleen moest worden voorkomen dat ze door de “basis” zouden worden voorbijgestreefd, maar de beweging moest ook onder controle worden gebracht om, op het juiste moment, de werkhervatting van de minder strijdvaardige sectoren te kunnen uitlokken en de andere sectoren daarmee te demoraliseren.

Waldeck Rochet verklaart in zijn verkiezingstoespraken dat “de Communistische Partij een partij van de orde is”. En de burgerlijke “orde” wordt geleidelijk aan hersteld::

  • 12 juni: het werk wordt hervat in het secundair onderwijs;
  • 14 juni: Air France en de koopvaardij;
  • 16 juni: de Sorbonne wordt bezet door de politie;
  • 17 juni: chaotische werkhervatting bij Renault Billancourt;
  • 18 juni: de Gaulle laat de OAS-leiders vrij die nog in de gevangenis zaten;
  • 23 juni: eerste ronde van de parlementsverkiezingen met een zeer grote winst voor rechts;
  • 24 juni: werkhervatting in de fabriek van Citroën Javel in het midden van Parijs (Krasucki, nummer 2 van de CGT, dringt er in de algemene vergadering op aan tot beëindiging van de staking op te roepen);
  • 26 juni: Usinor Dunkerque;  
  • 30 juni: tweede ronde van de verkiezingen met een historische zege voor rechts.

Eén van de laatste bedrijven waar op 12 juli het werk hervat wordt, is de ORTF: talloze journalisten willen niet dat de bemoeizucht en de censuur van de regering, die ze voordien ondergingen, weer terugkeert. Na de “normalisering van de toestand” zullen velen van hen worden ontslagen. De orde is overal teruggekeerd, ook met betrekking tot de informatie die men geschikt acht om onder de bevolking te verspreiden.

Zo eindigde de grootste staking uit de geschiedenis in een nederlaag, in tegenstelling tot de beweringen van de CGT en de PCF. Een klinkende nederlaag gesanctioneerd door de terugkeer van de partijen en de “autoriteiten” die tijdens de beweging zwaar op de korrel waren genomen. Maar de arbeidersbeweging weet al lang dat: “Het eigenlijk resultaat van hun gevechten is niet het directe succes, maar de altijd verder om zich grijpende vereniging van de arbeiders.” (Het Communistisch Manifest).

Naast hun nederlaag op het onmiddellijke vlak behaalden de arbeiders in 1968 in Frankrijk ook een grote overwinning, niet voor zichzelf, maar voor het hele wereldproletariaat. Dit gaan we zien in het volgende deel van het artikel als we proberen om de diepere oorzaken, evenals de historische en wereldwijde inzet van de “mooie maand mei” in Frankrijk duidelijk te maken.

De internationale betekenis van de staking van mei 1968

In het merendeel van de talrijke boeken en tv-uitzendingen over Mei 1968 die in de voorbije periode aandacht van de media kregen, wordt het internationale karakter onderstreept van de studentenbeweging die Frankrijk in de loop van die maand getroffen heeft. Iedereen lijkt het er over eens dat de Franse studenten niet de eersten waren om massaal in beweging te komen; dat zij als het ware “op de rijdende trein waren gesprongen” van een beweging die in de herfst van 1964 gestart was aan de Amerikaanse universiteiten. Vertrekkend vanuit de VS had die beweging zich verspreid over het merendeel van de Westerse landen en had vanaf 1967 in Duitsland haar meest spectaculaire ontwikkeling gekend. Dit maakte de studenten uit dit land tot een “referentie” voor die van de andere Europese landen.

Toch reppen diezelfde journalisten of ‘historici’ die zo graag de internationale omvang van de studentencontestatie uit de jaren 1960 onderstrepen, over het algemeen met geen woord over de arbeidersstrijd die zich in diezelfde periode wereldwijd ontwikkelde. Natuurlijk kunnen zij de immense staking niet overslaan die het tweede luik vormde van de “gebeurtenissen” van 1968 in Frankrijk: het valt hen moeilijk om de grootste staking uit de geschiedenis van de arbeidersbeweging onder het vloerkleed te vegen. Maar als men hun redenering volgt zou deze beweging van het proletariaat, andermaal een soort “Franse uitzondering” geweest zijn.

In werkelijkheid maakte de beweging van de arbeidersklasse, net zoals de studentenbeweging, en misschien nog meer, wezenlijk deel uit van een internationale beweging die men pas echt kan begrijpen in deze internationale context.

De context van de arbeidersstaking in Frankrijk...

Het is waar dat er in Mei 1968 in Frankrijk een toestand bestond die men in geen enkel ander land terugvond, behalve zeer marginaal: een massale beweging van de arbeidersklasse die snel tot ontwikkeling kwam vanuit de studentenmobilisatie. Het is duidelijk dat de studentenmobilisatie en de repressie die zij onderging – en die haar voedde – evenals de uiteindelijke terugtrekking van de regering na de “nacht van de barricades” van 10-11 Mei een rol hebben gespeeld, niet alleen in het uitbarsten maar ook in de omvang van de arbeidersstaking. Dit gezegd zijnde, als het proletariaat in Frankrijk zich eenmaal in een dergelijke beweging stort, is het zeker niet alleen om “net zoals de studenten te doen”, want in zijn midden heerst een zeer veralgemeende en diepgaande ontevredenheid samen met de politiek wil om de strijd aan te gaan.

Dit feit wordt over het algemeen niet verhuld in de boeken en tv-programma’s over Mei 1968: dikwijls wordt er aan herinnerd dat de arbeiders sinds 1967 belangrijke gevechten gevoerd hebben, waarvan de kenmerken een breuk vertoonden met die van de voorafgaande periode. Terwijl de “stakinkjes” en de vakbondsactiedagen maar weinig enthousiasme konden opwekken, zijn er zeer harde en vastberaden conflicten tegenover een hevige repressie van de bazen en de politie waarbij de vakbonden meermaals overspoeld worden. Zo doen er zich vanaf begin 1967 belangrijke botsingen voor in Bordeaux (in de vliegtuigfabriek Dassault), in Besançon en in de streek van Lyon (staking met bezetting van Rhodia, staking bij Berliet die de bazen doet overgaan tot een uitsluiting en tot de bezetting van de fabriek door de CRS), in de mijnen van Lotharingen, op de scheepswerven Saint-Nazaire (die verlamd worden door een algemene staking op 11 april).

In Caen, in Normandië, levert de arbeidersklasse één van haar belangrijkste gevechten vóór Mei 68. Op 20 januari 1968 hadden de vakbonden van Saviem (vrachtwagens) een stakingsoproep gelanceerd van anderhalf uur. Maar de basis, die oordeelt dat deze actie ontoereikend is, gaat spontaan in staking op de 23ste. Op de tweede, daaropvolgende dag ontmantelt de CRS om 4 uur ’s morgens het stakingspiket om de kaderleden en de “onderkruipers” de fabriek binnen te laten. De stakers besluiten om naar het stadscentrum te trekken waar ze worden vergezeld door arbeiders van andere bedrijven die ook in staking zijn gegaan. Om 8 uur ‘s morgens komen 5.000 mensen vreedzaam samen op weg naar de grote markt: de Mobiele eenheid[12] chargeert hen brutaal en slaat hen daarbij onder andere met geweerkolven.

Op 26 januari betuigen de arbeiders uit alle sectoren van de stad (waaronder de leerkrachten) evenals talrijke studenten, hun solidariteit: een meeting brengt om 18 uur 7.000 mensen samen op de grote markt. Op het einde van de meeting chargeert de Mobiele eenheid om het plein schoon te vegen maar ze worden verrast door het verzet van de arbeiders. De botsingen duren heel de nacht door; er zijn 200 gewonden en tientallen aanhoudingen. Zes jongeren, allen arbeiders, lopen straffen op van 15 dagen tot 3 maanden. Maar deze repressie bereikt niets anders dan de uitbreiding van de strijd: op 30 januari telt men 15.000 stakers in Caen. Op 2 februari worden de autoriteiten en de bazen gedwongen om toe te geven: opheffing van de vervolgingen tegen de betogers, loonsverhogingen van 3 tot 4%.

De volgende dag wordt het werk hervat, maar onder impuls van de jonge arbeiders worden de werkonderbrekingen bij Saviem nog een maand voortgezet.

Saint-Nazaire in april 1967 en Caen zijn niet de enige steden die worden getroffen door de algemene staking van de hele werkende bevolking. Dit is ook het geval in andere, minder belangrijke steden zoals Redon in maart en Honfleur in april. Deze massale stakingen, van al de uitgebuiten van één stad, zijn de voorlopers van wat er midden mei in heel het land gaat gebeuren.

We kunnen dus niet zeggen dat de storm van mei 1968 uitbrak bij heldere hemel. De studentenbeweging heeft het land “in vuur en vlam” gezet, maar ze stond al op het punt te ontbranden.

Natuurlijk hebben de “specialisten” en vooral de sociologen, geprobeerd om de oorzaken van de Franse “uitzondering” aan te dikken. Ze hebben met name het zeer hoge ritme aangetoond van de industriële ontwikkeling van Frankrijk in de jaren 1960, waarbij dit oude landbouwland werd omgevormd tot een moderne grootmacht. Dit feit verklaart in het bijzonder de aanwezigheid en de rol van een belangrijk aantal jonge arbeiders in fabrieken, die dikwijls nog maar kortelings uit de grond gestampt waren. Van deze jonge arbeiders, die vrij dikwijls uit een landbouwgebieden komen, zijn er ook zeer weinig aangesloten bij de vakbond. Bovendien verdragen ze heel slecht de kazernediscipline van de fabriek waarvoor ze in de meeste gevallen slechts een flutloontje krijgen, zelfs al hebben ze een diploma van vakbekwaamheid.

Deze situatie maakt het mogelijk te begrijpen waarom het de jongste sectoren van de arbeidersklasse zijn die het eerst de strijd aangaan en ook waarom het merendeel van de bewegingen die aan Mei 1968 voorafgaan, plaatsvinden in het westen van Frankrijk, een landbouwstreek die vrij laat geïndustrialiseerd werd. Nochtans faalt de uitleg van de sociologen wanneer het er op aan komt om te verklaren waarom het niet enkel de jonge arbeiders zijn die in 1968 in staking gaan, maar de zeer grote meerderheid van heel de arbeidersklasse, van alle leeftijden.

…en internationaal

In feite gingen er achter een beweging van een dergelijke omvang en diepgang als die van Mei 68, noodzakelijkerwijs veel diepere oorzaken schuil, die het kader van Frankrijk ver overstegen. De reden waarom het geheel van de arbeidersklasse van dit land zich lanceerde in een nagenoeg algemene staking, is dat alle sectoren aangetast begonnen te worden door de economische crisis die zich in 1968 nog maar in een beginstadium bevond. Het is geen typisch “Franse” crisis maar één van het gehele wereldkapitalisme. Het waren de gevolgen in Frankrijk van deze wereldcrisis (stijging van de werkloosheid, aanvallen op de sociale zekerheid), die voor een groot deel de verklaring vormen voor de stijging van de strijdbaarheid onder de arbeiders in dit land bij het begin van 1967:

“In alle industrielanden van Europa en in de VS, ontwikkelt zich de werkloosheid en versomberen de economische perspectieven. Engeland dat zich, ondanks een vermenigvuldiging van de maatregelen om het evenwicht te bewaren, eind 1967 tenslotte genoodzaakt ziet om het Pond Sterling te devalueren, veroorzaakt een reeks van devaluaties in zijn kielzog. De regering Wilson kondigt een uitzonderlijk bezuinigingsprogramma af: een massale vermindering van de openbare uitgaven…, loonblokkade, vermindering van de interne consumptie en de invoer, inspanning om de uitvoer op te voeren. Op 1 januari is het aan Johnson [president van de Verenigde Staten] om een alarmkreet te slaken en onontkoombare strenge maatregelen te nemen om het economisch evenwicht te in stand te houden. In maart barst de financiële crisis van de Dollar uit. De economische pers die elke dag pessimistischer wordt, roept steeds meer het beeld op van het spook van de crisis van 1929 (…) Mei 1968 toont zich in al zijn betekenis omdat ze een van de eerste en meest belangrijke reacties is van de massa van de arbeiders op een economische wereldsituatie die steeds maar verslechtert”. (Révolution Internationale (oude serie), nr. 2, lente 1969).

In feite hebben de bijzondere omstandigheden het mogelijk gemaakt dat het wereldproletariaat in Frankrijk zijn eerste strijd van omvang leverde tegen de toenemende aanvallen die het kapitalisme in crisis alleen maar kon vermenigvuldigen. Maar vrij vlug gingen ook andere nationale sectoren van de arbeidersklasse op hun beurt de strijd aan. Uit dezelfde oorzaken moesten wel dezelfde reacties loskomen.

Zo kwam het dat aan de andere kant van de wereld, in Argentinië, mei 1969 gekenmerkt werd door wat sindsdien in het geheugen gegrift staat als de “Cordobazo”. Als gevolg van een reeks mobilisaties in de arbeiderssteden tegen de gewelddadige economische aanvallen en de repressie van de militaire junta, hadden de arbeiders van Cordoba op 29 mei de politie- en legermacht volkomen onder de voet gelopen (alhoewel die uitgerust waren met tanks) en hadden ze zich meester gemaakt van de stad (de tweede van het land). De regering slaagde er slechts in de loop van de volgende dag in om de “orde te herstellen” dankzij een massale troepenmacht.

Op hetzelfde moment ontstaat in Italië de belangrijkste strijdbeweging van de arbeidersklasse sinds de Tweede Wereldoorlog. De stakingen beginnen bij Fiat in Turijn, eerst in de belangrijkste fabriek van de stad, Fiat-Mirafiori, en vervolgens breidt ze zicht uit naar de andere fabrieken van de groep in Turijn en omgeving. Op 3 juli, ter gelegenheid van een actiedag van de vakbond tegen de verhoging van de huren, stromen arbeidersmassa’s op weg naar de fabriek van Mirafiori samen en worden ze vervoegd door de studenten,. Voor de ingang ervan breken gewelddadige gevechten uit met de politie. Ze gaan bijna de hele nacht door en breiden zich uit naar andere wijken van de stad.

Vanaf einde augustus, als de arbeiders terugkomen van de zomervakantie, worden de stakingen hernomen bij Fiat, maar ook bij Pirelli (banden) in Milaan en heel wat andere bedrijven.

Nochtans laat de Italiaanse bourgeoisie, die lering heeft getrokken uit de ervaring van Mei 68, zich niet verrassen zoals de Franse bourgeoisie het jaar voordien. Ze moet absoluut voorkomen dat de diepgaande sociale onvrede omslaat in een algemene ontvlamming. Om die reden gaat haar vakbondsapparaat gebruik maken van het aflopen van de CAO’s, namelijk die van de metaal-, chemie- en bouwsector, om zijn manoeuvres te ontwikkelen.  Door de arbeidersstrijd te richten op het bereiken van een “goed contract” in hun respectievelijke sectoren slagen zij erin de strijd te versnipperen. De vakbonden scherpen de zogenaamde tactiek aan van de “estafettestakingen”: de ene dag staken de metaalarbeiders, de andere die van de chemie, en nog weer een andere die van de bouw.

“Algemene” stakingen tegen de levensduurte en de huurverhogingen worden uitgeroepen, maar wel per provincie of zelfs per stad. Op het vlak van de onderneming propageren de vakbonden beurtstakingen, de ene werkplaats na de andere, onder het voorwendsel van zoveel mogelijk schade te veroorzaken voor de patroon en zo weinig mogelijk voor de arbeiders. Tegelijkertijd doen de vakbonden het nodige om de controle terug te winnen over de basis, die hen dreigt te ontglippen: terwijl in vele bedrijven de arbeiders, die ontevreden zijn over de traditionele vakbondsstructuren, afgevaardigden kiezen per werkplaats, worden deze laatste geïnstitutionaliseerd onder de vorm van “fabrieksraden”, die worden voorgesteld als de “basisorganen” van de eenheidsvakbond die de drie vakbonden CGIL, CISL en UIL beweren gezamenlijk te willen oprichten.

Na verschillende maanden, waarin de strijdbaarheid van de arbeiders uitgeput raakt in de “actiedagen” per sector en de “algemene” stakingen per provincie of per stad, worden tussen begin november en eind december de CAO’s in de ene na de andere sector getekend. En even voor het tekenen van het laatste en belangrijkste contract, dat van de particuliere metaalsector, die de voorhoede van de beweging is, ontploft er op 12 december een bom in een bank in Milaan die 16 mensen doodt. De aanslag wordt toegeschreven aan anarchisten (één van hen is Giuseppi Pinelli, die sterft terwijl hij in handen is van de Milanese politie), maar later verneemt men dat hij voortkwam uit bepaalde sectoren van het staatsapparaat. De geheime structuren van de burgerlijke staat verlenen dus hand- en spandiensten aan de vakbonden om verwarring te zaaien in de rangen van de arbeidersklasse en tegelijkertijd worden de repressiemiddelen opgedreven.

Het proletariaat in Italië is niet de enige die zich tijdens de herfst van 1969 mobiliseert. Op kleinere schaal, maar toch veelbetekenend, gaat ook de arbeidersklasse in Duitsland de strijd aan, als er in september bijna overal in het land wilde stakingen uitbreken tegen de door de vakbond overeengekomen “loonmatiging”. Aan hen wordt gevraagd om zich “realistisch” op te stellen tegenover de verslechtering van de toestand van de Duitse economie die ondanks het naoorlogse “wonder” niet gespaard was gebleven van de moeilijkheden van het wereldkapitaal die zich sinds 1967 hadden opgestapeld (dat jaar kende de Duitse economie haar eerste recessie sinds de Tweede Wereldoorlog).

Het ontwaken van het Duitse proletariaat, zelfs al is dat nog heel bedeesd, heeft een bijzondere betekenis. Enerzijds gaat het om het belangrijkste en meest geconcentreerde proletariaat van Europa. Maar vooral omdat dit proletariaat in de geschiedenis altijd een vooraanstaande rol heeft gespeeld, en opnieuw zal spelen, binnen de arbeidersklasse op wereldschaal. In Duitsland werd het lot bezegeld van de internationale revolutionaire golf, die vanaf oktober 1917 de kapitalistische wereldheerschappij had doen wankelen. De nederlaag die de Duitse arbeiders leden bij hun revolutionaire pogingen tussen 1918 en 1923 had de weg geopend voor de meest verschrikkelijke contrarevolutie die het wereldproletariaat ooit in zijn geschiedenis heeft ondergaan.

En waar de revolutie het verst was gegaan, in Rusland en in Duitsland, nam deze contrarevolutie de meest diepgaande en barbaarse vormen aan: het stalinisme en het nazisme. Deze contrarevolutie zou meer dan een halve eeuw duren en vond haar hoogtepunt in de Tweede Wereldoorlog. In tegenstelling tot de Eerste Wereldoorlog had de Tweede het proletariaat niet in staat gesteld om het hoofd op te richten. Hij had het zelfs nog dieper de grond ingeduwd, voornamelijk dankzij de illusies die waren gecreëerd door de overwinning van het kamp van de “democratie” en van het “socialisme”.

De reusachtige staking van Mei 1968 in Frankrijk en de “hete herfst” in Italië hadden het bewijs geleverd dat het wereldproletariaat deze periode van contrarevolutie achter zich had gelaten en dat de crisis, die bezig was zich te ontvouwen, in tegenstelling tot die van 1929 niet tot een wereldoorlog zou leiden, maar tot een ontwikkeling van klassenstrijd. Deze strijd zou de heersende klasse verhinderen haar barbaarse antwoord te geven op de stuiptrekkingen van haar economie. De strijd van de Duitse arbeiders in september 1969 bevestigde dit, net zoals op een veel betekenisvollere schaal de strijd van de Poolse arbeiders in de loop  van de winter van 1970-71.

In december 1970 reageert de arbeidersklasse in Polen spontaan en massaal op een prijsstijging van meer dan 30%. Arbeiders vernietigen het stalinistische partijhoofdkwartier in Gdansk, Gdynia en Elbląg. De stakingsbeweging strekt zich uit van de Baltische kust tot Poznań, Katowice, Wrocław en Krakau. Op 17 december stuurt Gomulka, secretaris-generaal van de regerende stalinistische partij, zijn tanks naar de altische havens. Honderden arbeiders komen om het leven. Straatgevechten vinden plaats in Szczecin en in Gdańsk.

De repressie slaagt er niet in de beweging te verpletteren. Op 21 december breekt in Warschau een golf van stakingen uit. Gomulka wordt afgezet. Zijn opvolger, Gierek, zal onmiddellijk persoonlijk met de arbeiders van SSN onderhandelen. Gierek doet enkele concessies, maar weigert de prijsverhogingen in te trekken. Op 11 februari breekt er in Łódź een massale staking uit, die in gang wordt gezet door 10.000 textielarbeiders. Gierek geeft uiteindelijk toe: de prijsverhogingen worden geannuleerd.

De stalinistische regimes waren de zuiverste belichaming van de contrarevolutie: in naam van het “socialisme” en van de “belangen van de arbeidersklasse” onderging de arbeidersklasse de meest verschrikkelijke terreur. De “hete” winter van de Poolse arbeiders, evenals de stakingen die bij de aankondiging van de strijd in Polen plaatsvonden aan de andere kant van de grens, met name in de regio's Lvov (Oekraïne) en Kaliningrad (West-Rusland), leverde het bewijs dat zelfs daar waar de contrarevolutie nog haar zwaarste loden gewicht handhaafde, in de “socialistische” regimes, er een bres was geslagen.

Wij kunnen hier niet alle arbeidersgevechten opsommen die na 1968 deze fundamentele verandering bevestigt in de krachtsverhouding tussen de bourgeoisie en het proletariaat op wereldvlak. Wij halen hier slechts twee voorbeelden aan, die van Spanje en van Groot-Brittannië.

In Spanje komt de strijdbaarheid van de arbeiders, ondanks de wrede repressie die wordt uitgeoefend door het regime van Franco op massale wijze tot uiting in de zomer van 1974. De stad Pamplona kent een groter aantal stakingsdagen per arbeider dan die van de Franse arbeiders in 1968. Alle industriële regio’s worden getroffen (Madrid, Asturië, Baskenland), maar in de reusachtige arbeidersconcentraties van de buitenwijken van Barcelona kennen de stakingen hun grootste uitbreiding. Ze beroeren alle bedrijven uit de regio, met voorbeeldige uitingen van arbeiderssolidariteit (dikwijls startte de staking in een bedrijf enkel uit solidariteit met de arbeiders uit andere bedrijven).

Het voorbeeld van het proletariaat in Groot-Brittannië is ook zeer betekenisvol, aangezien het gaat om het oudste proletariaat van de wereld. Gedurende heel de jaren 1970 heeft het massale strijd geleverd tegen de uitbuiting (met 29 miljoen stakingsdagen in 1979 staan de Engelse arbeiders op de tweede plaats in de statistieken achter de Franse arbeiders van 1968). Deze strijdbaarheid verplicht de Engelse bourgeoisie om tweemaal van Eerste Minister te veranderen: in april 1976 (Callaghan vervangt Wilson) en begin 1979 (Callaghan wordt opzij gezet door het parlement).

Zo moet de fundamenteel historische betekenis van Mei 68 niet worden gezocht in de “Franse bijzonderheden”, noch in de studentenoproer, noch in de “morele revolutie”, zoals men ons vandaag voorspiegelt. Ze moet worden gezocht in het feit dat het wereldproletariaat een einde maakte aan de contrarevolutie en een nieuwe periode opende van historische botsingen met de kapitalistische orde. Een periode die eveneens werd geïllustreerd door een nieuwe ontwikkeling van politieke proletarische groepen, waaronder de onze, die door de contrarevolutie bijna waren uitgeroeid of tot stilzwijgen gebracht. We zullen dit in het volgende artikel onder nde loep nemen

De internationale heropleving van de revolutionaire krachten

De verwoestingen van de contrarevolutie in de communistische gelederen

Aan het begin van de 20e eeuw, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog, leverde het proletariaat titanische gevechten die het kapitalisme bijna versloegen. In 1917 gooide hij de burgerlijke macht in Rusland omver. Tussen 1918 en 1923 ondernam hij in het belangrijkste Europese land, Duitsland, meerdere aanvallen om hetzelfde doel te bereiken. Deze revolutionaire golf verspreidde zich over alle delen van de wereld, waar er een ontwikkelde arbeidersklasse was, van Italië tot Canada, van Hongarije tot China. Dit was het antwoord van het wereldproletariaat op de intrede van het kapitalisme in zijn periode van verval, waarvan de wereldoorlog de eerste grote manifestatie was.

Maar de wereldbourgeoisie wist deze gigantische beweging van de arbeidersklasse in te dammen, en daar bleef het niet bij. Ze ontketende de verschrikkelijkste contrarevolutie in de geschiedenis van de arbeidersbeweging. Deze contrarevolutie nam de vorm aan van een onvoorstelbare barbaarsheid, waarvan het stalinisme en het nazisme de twee belangrijkste vertegenwoordigers waren, juist in de landen waar de revolutie het verst was gevorderd, Rusland en Duitsland.

In deze context veranderden de communistische partijen, die zich in de voorhoede van de revolutionaire golf bevonden, in partijen van de contrarevolutie.

Uiteraard heeft het verraad van de communistische partijen in hun midden de opkomst teweeg gebracht van linkse fracties ter verdediging van de ware revolutionaire standpunten. Een gelijkaardig proces had zich al voorgedaan binnen de socialistische partijen tijdens hun overgang naar het burgerlijke kamp in 1914 door hun steun aan de imperialistische oorlog. Maar terwijl degenen die binnen de socialistische partijen hadden gevochten tegen hun opportunistische koers en verraad, aan kracht en toenemende invloed in de arbeidersklasse hadden gewonnen tot op het punt dat ze na de Russische revolutie in staat waren om een nieuwe Internationale op te richten, was dat, vanwege het toenemende gewicht van de contrarevolutie, niet het geval voor de linkse stromingen die binnen de communistische partijen waren ontstaan.

Hoewel zij aanvankelijk de meeste militanten van de Duitse en Italiaanse partijen hergroepeerden, verloren deze stromingen geleidelijk aan invloed in de klasse en verloren zij ook de meeste van hun militante krachten, als zij zich al niet versplinterden in verschillende kleine groepjes, zoals het geval was in Duitsland nog voordat het Hitler-regime de laatste militanten vernietigde of in ballingschap dwong.

In feite telden de groepen die in de jaren ‘30 op een krachtige manier revolutionaire standpunten bleven verdedigen, zoals de Groep van Internationalistische Communisten (GIC) in Nederland (die zich beriep op het “Radencommunisme” en de noodzaak van een proletarische partij verwierp) en de Linkse Fractie van de Communistische Partij van Italië (die het tijdschrift Bilan publiceerde) slechts een paar dozijn militanten en hadden ze geen enkele invloed meer op het verloop van de arbeidersstrijd. Naast hen bestonden ook de door Trotski geïnspireerde groepen, die echter steeds meer door het opportunisme werden aangevreten.

De Tweede Wereldoorlog stond, in tegenstelling tot de Eerste, geen omkering van de krachtsverhouding toe tussen het proletariaat en de bourgeoisie. Integendeel zelfs. Wijs geworden door de historische ervaring, en dankzij de onbetaalbare steun van de stalinistische partijen, zorgde de heersende klasse ervoor dat iedere nieuwe opleving van het proletariaat in de kiem werd gesmoord. In de democratische euforie van de “bevrijding”raken de groeperingen van de Communistische Linkerzijde nog meer geïsoleerd dan in de jaren ‘30. In Nederland neemt de Communistenbond Spartacus de fakkel over van de GIC in de verdediging van de “radenistische” standpunten, die vanaf 1965 ook worden verdedigd door Daad en Gedachte, een splitsing van de Bond.

Deze twee groepen doen veel publicitair werk, ook al worden ze gehinderd door hun radenistische standpunten die de rol van een voorhoede-organisatie voor het proletariaat verwerpt. De grootste handicap is echter het ideologische gewicht van de contrarevolutie. Dat is ook het geval in Italië, waar de oprichting in 1945, rond Damen en Bordiga (twee voormalige grondleggers van de Italiaanse Linkerzijde in de jaren 1920), van de Partito Comunista Internazionalista (die Battaglia Comunista en Prometeo uitgeeft), niet de beloften waarmaakt die de militanten ervan hadden verwacht.

Terwijl deze organisatie bij haar oprichting 3000 leden telde, verzwakte zij geleidelijk, slachtoffer van demoralisatie en splitsingen, in het bijzonder die van 1952, geanimeerd door Bordiga die de Parti Communiste International (die Programma Comunista publiceert) zal oprichten. Eén van de oorzaken van de splitsingen berust ook in de verwarring die was voorafgegaan aan de hergroepering van 1945, welke tot stand was gebracht op basis van het opgeven van een hele reeks verworvenheden, die in de jaren 1930 door Bilan waren uitgewerkt.

In Frankrijk was in 1945 de groep Gauche Communiste de France (GCF) opgericht, die in continuïteit was met de standpunten van Bilan (maar ook een aantal programmatische standpunten van de Hollands-Duitse Linkerzijde integreerde). Nadat ze 42 nummers van het tijdschrift Internationalisme had gepubliceerd, verdween zij in 1952.

In hetzelfde land verdedigde een andere groep, naast enkele individuen die verbonden waren met de Parti Communiste International, die Le Prolétaire publiceerde, tot het begin van de jaren zestig klassenstandpunten met het tijdschrift Socialisme ou Barbarie (SouB). Maar deze groep, die na de Tweede Wereldoorlog ontstond uit een afscheiding van het trotskisme, heeft het marxisme geleidelijk en expliciet laten vallen, wat leidde tot haar verdwijning in 1966. In de late jaren vijftig en het begin van de jaren zestig leidden verschillende afsplitsingen van SouB, met name vanwege het opgeven van het marxisme, tot de vorming van kleine groepen die zich hadden aangesloten bij de radenistische beweging, met name Informations et Correspondances Ouvrières (ICO).

We zouden ook nog het bestaan van andere groepen in andere landen kunnen noemen, maar wat de situatie kenmerkt van de stromingen die in de jaren ‘50 en begin jaren ‘60 communistische standpunten bleven verdedigen is hun extreme numerieke zwakte, het beperkte lezerspubliek van hun publicaties, hun internationale isolement en de regressies. Deze leidden ofwel tot hun eenvoudige verdwijning ofwel tot een sektarische opsluiting, zoals met name het geval was met de Parti Communiste International, die zichzelf als de enige communistische organisatie ter wereld beschouwde.

De vernieuwing van de revolutionaire standpunten

De algemene staking van 1968 in Frankrijk en de verschillende massale bewegingen van de arbeidersklasse waar we hierboven verslag van hebben gedaan, hebben het idee van de communistische revolutie in talrijke landen weer op de agenda gezet. De leugen van het stalinisme, dat zich presenteerde als “communistisch” en “revolutionair”, begon aan alle kanten barsten te vertonen. Daarvan hebben natuurlijk de stromingen geprofiteerd die, zoals de maoïstische en trotskistische organisaties, de USSR verwierpen als het “Socialistische Vaderland”.

De trotskistische beweging beleefde, vooral door haar geschiedenis van strijd tegen het stalinisme, vanaf 1968 een nieuwe jeugd en kwam uit de schaduw die tot dan toe door de stalinistische partijen over haar was geworpen. Haar gelederen namen soms op spectaculaire wijze toe, met name in landen als Frankrijk, België of Groot-Brittannië. Maar deze stroming behoorde al sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer tot het proletarische kamp, in het bijzonder vanwege haar standpunt over de

“verdediging van de proletarische verworvenheden in de USSR”, dat wil zeggen de verdediging van het imperialistische kamp dat door dit land werd gedomineerd.

De stakingen van de arbeiders, die zich vanaf het einde van de jaren zestig ontwikkelden, toonden aan dat de rol van de stalinistische partijen en vakbonden anti-arbeiders was. Ze toonden ook de functie van de electorale en democratische farce als instrument van de burgerlijke overheersing. Dit leidde ertoe dat veel groepen en individuen in de hele wereld zich wendden tot de politieke stromingen die in het verleden de rol van de vakbonden en het parlementarisme het duidelijkst hadden aangeklaagd, die de strijd tegen het stalinisme zich het beste eigen had gemaakt, die van de Communistische Linkerzijde,

Na mei 1968 werden de geschriften van Trotski op grote schaal verspreid, maar ook die van Pannekoek, Gorter[13] en Rosa Luxemburg die kort voor haar moord in januari 1919 als één van de eersten haar bolsjewistische kameraden had gewaarschuwd voor bepaalde gevaren die de revolutie in Rusland bedreigden.

Er ontstonden nieuwe groepen die steunden op de ervaringen van de Communistische Linkerzijde. De groepen en individuen die begrepen dat het trotskisme een soort linkervleugel van het stalinisme was geworden, richtten zich in feite veel meer op het radenisme dan op de Italiaanse Linkerzijde. Daar waren verschillende redenen voor. Enerzijds ging de verwerping van de stalinistische partijen vaak gepaard met de verwerping van de notie zelf van een communistische partij. In zekere zin was dit de tol die de nieuwe groepen betaalden, die zich keerden tot het perspectief van de proletarische revolutie, in reactie op de stalinistische leugen van continuïteit tussen het bolsjewisme en het stalinisme, tussen Lenin en Stalin.

Dit verkeerde idee werd deels ook gevoed door de standpunten van de bordigistische stroming, de enige van de Italiaanse Linkerzijde met een internationale uitbreiding, die het idee verdedigde dat de communistische partij de macht moet grijpen en zich beriep op het “monolithisme” in haar gelederen. Aan de andere kant was dit het gevolg van het feit dat de stromingen, die zich bleven beroepen op de Italiaanse Linkerzijde, aan het wezen van Mei 1968 voorbijgingen. Ze begrepen de  historische betekenis niet, zagen daarin alleen de studentendimensie.

Tegelijkertijd met het ontstaan van nieuwe groepen, die geïnspireerd waren door het radenisme, beleefden de groepen die eerder bestonden ongekend succes. Dit was met name het geval voor ICO, die in 1969 in Brussel een internationale bijeenkomst organiseerde waaraan onder andere Cohn-Bendit, Mattick (voormalig militant van Duitse Linkerzijde die naar de Verenigde Staten was geëmigreerd en daar diverse radenistische tijdschriften had gepubliceerd) en Cajo Brendel, animator van Daad en Gedachte, deelnamen.

De successen van het “georganiseerde” radenisme zijn echter van korte duur geweest. ICO verklaarde in 1974 zijn opheffing. De Nederlandse groepen hielden op te bestaan op hetzelfde moment als hun belangrijkste animatoren.

In Groot-Brittannië kende de groep Solidarity, geïnspireerd door de standpunten van Socialisme ou Barbarie, na een gelijkaardig succes als dat van ICO, splitsing op splitsing tot ze in 1981 uiteenspatte (hoewel de Londense groep het tijdschrift bleef uitgeven tot 1992).

In Scandinavië waren de radenistische groepen, die zich na 1968 hadden ontwikkeld, in staat om in september 1977 in Oslo een conferentie organiseren, maar die bleef zonder vervolg.

Uiteindelijk heeft de stroming die zich aansloot bij de standpunten van Bordiga (overleden in juli 1970), zich in de jaren zeventig van de vorige eeuw het meest ontwikkeld. Ze profiteerde in het bijzonder van een “toestroom” van elementen voortgekomen uit crises die bepaalde linkse groepen (met name de maoïstische groepen) in deze periode troffen. In 1980 was de Parti Communiste International op internationaal vlak de grootste en invloedrijkste organisatie die zich beriep op de Communistische Linkerzijde. Maar deze “opening” van de bordigistische stroming voor elementen, die sterk getekend waren door ultra-links, leidde in 1982 tot de explosie van de groep en reduceerde haar sindsdien tot een veelheid van kleine beperkte sekten.

Het begin van de Internationale Kommunistische Stroming

De belangrijkste manifestatie op de lange termijn van deze vernieuwing van de standpunten van de Communistische Linkerzijde was in feite de ontwikkeling van onze eigen organisatie.[14]

Ze ontstond hoofdzakelijk veertig jaar geleden, in juli 1968 in Toulouse, met de goedkeuring van een eerste beginselverklaring door een kleine kern van elementen die het jaar daarvoor een discussiekring had gevormd rond een kameraad, RV, die zijn politieke debuut had gemaakt in de groep Internacionalismo in Venezuela. Deze laatste groep was in 1964 opgericht door kameraad MC[15], die de belangrijkste animator was van de Gauche Communiste de France (1945-52). MC was in 1919 (op 12-jarige leeftijd) militant geworden, eerst in de Kommunistische Partij van Palestina, daarna in de PCF. In 1938 was hij lid geworden van de Italiaanse Fractie van de Communistische Linkerzijde.

Tijdens de algemene staking van Mei 1968 hadden de elementen van de discussiegroep verschillende pamfletten gepubliceerd die waren ondertekend met Mouvement pour l'Instauration des Conseils Ouvriers (MICO). Ze waren bovendien een discussie gestart met andere elementen waarmee uiteindelijk de groep werd opgericht die, vanaf december 1968, Révolution Internationale ging uitgeven. Deze groep was in contact gekomen en voortdurend in discussie getreden met twee andere groepen van de radenistische beweging, de Organisation Conseilliste de Clermont-Ferrand en de Cahiers du Communisme de Conseils in Marseille.

Ten slotte zijn de drie groepen, in 1972, samengegaan en hebben de Franse sectie van de IKS opgericht, die Révolution Internationale (nouvelle série) begon te publiceren.

In de politieke lijn van Internacionalismo, de GCF en Bilan heeft deze groep discussies aangeknoopt met verschillende groepen die ook waren ontstaan na 1968, met name de groep Internationalism in de Verenigde Staten. In 1972 stuurde Internationalism een brief aan een twintigtal groepen die zich beroepen op de Communistische Linkerzijde, waarin wordt opgeroepen tot het opzetten van een netwerk van correspondentie en internationaal debat. Révolution Internationale heeft van harte gereageerd op dit initiatief en opperde als perspectief de organisatie van een internationale conferentie. De andere groepen die positief reageerden, behoorden allemaal tot de radenistische stroming. De groepen, die zich beriepen op de Italiaanse Linkerzijde, hebben zich van hun kant doof gehouden of vonden dit initiatief prematuur.

Op basis van dit initiatief werden in er 1973 en 1974 verschillende bijeenkomsten gehouden in Engeland en Frankrijk, waaraan voor Groot-Brittannië met name werd deelgenomen door World Revolution, Revolutionary Perspective en Workers' Voice. De eerste twee waren afsplitsingen van Solidarity en de laatste een afsplitsing van het trotskisme.

Ten slotte eindigde deze cyclus van bijeenkomsten in januari 1975 met de organisatie van een conferentie waar de groepen die dezelfde politieke oriëntatie deelden - Internacionalismo, Révolution Internationale, Internationalism, World Revolution, Rivoluzione Internazionale (Italië) en Accion Proletaria (Spanje) - besloten zich te verenigen binnen de Internationale Kommunistische Stroming.

Deze besloot om de politiek van contacten en van discussies met de andere groepen van de Communistische Linkerzijde voort te zetten, wat haar ertoe bracht deel te nemen aan de Conferentie van Oslo in 1977 (tegelijk met Revolutionary Perspective), en positief te reageren op het in 1976 door Battaglia Comunista gelanceerde initiatief om een internationale conferentie van groepen van de Communistische Linkerzijde te houden.

De drie conferenties die in mei 1977 (Milaan), november 1978 (Parijs) en mei 1980 (Parijs) werden gehouden, hadden steeds meer belangstelling gewekt bij de elementen van de Communistische Linkerzijde, maar het besluit van Battaglia Comunista en van Communist Workers' Organisation (voortgekomen uit een hergroepering van Revolutionary Perspective en Workers' Voice in Groot-Brittannië) om de IKS voortaan uit te sluiten, luidde de doodsklok in voor deze inspanning. [16] De sektarische terugtrekking (in ieder geval ten opzichte van de IKS) van BC en de CWO (die in 1984 samengingen in het Internationaal Bureau voor de Revolutionaire Partij - IBRP) was in zekere zin een aanwijzing dat de eerste impuls, die door de historische opkomst van het wereldproletariaat in Mei 1968 aan de stroming van de Communistische Linkerzijde was gegeven, uitgeput was.

Ondanks de moeilijkheden die de arbeidersklasse de afgelopen decennia heeft ondervonden, met name de ideologische campagnes over de “dood van het communisme” na de ineenstorting van de stalinistische regimes, is de wereldbourgeoisie er niet in geslaagd haar een beslissende nederlaag toe te brengen. Dit blijkt uit het feit dat de stroming van de Communistische Linkerzijde (voornamelijk vertegenwoordigd door het IBRP[17] en vooral de IKS) haar positie heeft behouden en vandaag de dag een toenemende belangstelling ondervindt bij de elementen die zich, met de langzame heropkomst van de klassenstrijd sinds 2003, keren naar een revolutionair perspectief.

De weg van het proletariaat naar de communistische revolutie is lang en moeilijk. Het kan niet anders, want deze klasse heeft de reusachtige taak om de mensheid mee te voeren van “de heerschappij van de noodzaak naar de heerschappij van de vrijheid”. De bourgeoisie laat geen enkele kans onbenut om te verkondigen dat “het communisme dood is!” Maar de hardnekkigheid waarmee ze zich inzet om haar te begraven, is kenmerkend voor de angst die ze nog ondervindt van dit perspectief. Veertig jaar later nodigt ze ons uit om Mei 68 te “liquideren” (Sarkozy) of te “vergeten” (Cohn-Bendit, die een vooraanstaande “groene” is geworden in het Europees Parlement en onlangs een boek heeft gepubliceerd met de opmerkelijke titel “Forget 68”) en dat is normaal: Mei 68 heeft een bres geslagen in haar systeem van overheersing, een bres die ze niet heeft kunnen dichten en die alleen maar groter zal worden naarmate het historische bankroet van dit systeem duidelijker wordt.

Fabienne / 06.07.2008

 

[1] Partie Communiste de France (PCF) : Communistische Partij van Frankrijk

[2] Confédération Générale du Travail (CGT). Dat is de sterkste vakcentrale, vooral onder de industrie- en transportarbeiders evenals onder de ambtenaren. Ze wordt gecontroleerd door de PCF.

[3] Confédération Française Démocratique du Travail. Deze vakcentrale was oorspronkelijk christelijk geïnspireerd maar verwierp in het begin van de jaren 1960 de referenties naar het christendom en wordt nu sterk beïnvloed door de Parti Socialiste en door een kleine linkse socialistische partij, de inmiddels ter ziele gegane Parti Socialiste Unifié.

[4] Bekend presentator van televisie-uitzendingen.

[5] Een grenzeloos chauvinistische sportcommentator.

[6] De dag na deze toespraak kondigen gemeente-ambtenaren op veel plaatsen aan dat ze weigeren het referendum te organiseren. Ook weten de autoriteiten niet hoe ze de stembiljetten moeten drukken: de nationale drukkerij is in staking en de particuliere drukkerijen, die niet in staking zijn, weigeren: de bazen ervan willen geen bijkomende problemen met hun werkers.

[7] Georges Séguy is eveneens lid van het Politiek Bureau van de PCF.

[8] Later zullen we vernemen dat Chirac, staatssecretaris van Sociale Zaken, ook (op een zolder!) Krasucki, de nummer 2 van de CGT, heeft ontmoet.

[9] Organisation Armée Secrète (AOS): Geheime Gewapende Organisatie: clandestiene groep soldaten en voorstanders van de handhaving van Frankrijk in Algerije, die zich in het begin van de jaren zestig onderscheidde door terroristische aanslagen, moorden en zelfs een poging tot aanslag op de Gaulle.

[10] Eléctricité de France (EDF): Franse elektriciteitsmaatschappij.

[11] Compagnies Républicaines de Sécurité (CRS): nationale politiediensten gespecialiseerd in het onderdrukken van straatdemonstraties.

[12] Eenheid van de nationale politie (d.w.z. het leger) die dezelfde rol vervult als de CRS.

[13] Pannekoek en Gorter waren de twee belangrijkste theoretici van de Hollandse Linkerzijde.

[14] Voor een meer gedetailleerde geschiedenis van de IKS, lees onze artikelen “Construction of the revolutionary organisation: 20 years of the International Communist Current” in International Review nr. 80 en “30 years of the ICC: learning from the past to build the future” in International Review nr. 123.

[15] Over de bijdrage van MC aan de revolutionaire beweging, zie ons artikel “Marc” in de nummers 65 en 66 van de International Review.

[16] Voor wat betreft deze conferenties, zie ons artikel: “The international conferences of the Communist Left (1976 - 1980) - Lessons of an experience for the proletarian milieu” in International Review nr. 122.

[17] De geringere ontwikkeling van het BIPR in vergelijking met die van de IKS is voornamelijk te wijten aan haar sektarisme en haar opportunistische politiek van hergroepering (wat er vaak toe leidt dat zij haar politiek op zand bouwt). Zie hierover ons artikel “An opportunist policy of regroupment that will only lead to ‘abortions’ ” in International Review nr. 121.

Historische gebeurtenissen: 

  • Mei 1968 [2]

Geschiedenis van de arbeidersbeweging: 

  • 1968 - Mei in Frankrijk [3]

Rubric: 

Mei 1968

Mei 68 en het revolutionaire vooruitzicht (I): de studentenbeweging in de wereld in de jaren 1960

  • 110 keer gelezen

In januari 1969, bij de inauguratie van zijn eerste mandaat als president van de Verenigde Staten, verklaarde Richard Nixon: “Wij hebben eindelijk geleerd om een moderne economie te beheren en zijn onafgebroken groei te waarborgen.” Achteraf kan men vaststellen hoezeer een dergelijk optimisme wreed door de werkelijkheid werd verstoord: aan het begin van zijn tweede mandaat, nauwelijks vier jaar later, kenden de Verenigde Staten hun hevigste teruggang sinds de Tweede Wereldoorlog, een teruggang die gevolgd werd door talrijke andere, die steeds ernstiger waren. Maar men moet erkennen dat qua niet aflatend optimisme Nixon een jaar eerder door een ander meer ervaren staatshoofd was voorafgegaan: generaal de Gaulle, die tijdens de Tweede Wereldoorlog hoofd was van het “Vrije Frankrijk” en sinds 1958 President van de Franse Republiek.

Had de grand homme in zijn toespraak aan het volk niet verklaard: “Ik begroet het jaar 1968 met een gerust gevoel.”? We hebben geen vier jaar moeten wachten voordat dit optimisme werd weggeveegd; vier maanden volstonden opdat het geruste gevoel van de Général het veld ruimde voor de grootste verwarring. Het is waar dat de Gaulle niet alleen het hoofd moest bieden aan een bijzonder heftige en massale studentenrevolte, maar ook en vooral aan de grootste staking in de geschiedenis van de internationale arbeidersbeweging. Er is weinig verbeelding voor nodig om vast te stellen dat 1968 geen “rustig” jaar is geweest voor Frankrijk: het was en blijft tot nu toe zelfs het meest onrustige jaar sinds de Tweede Wereldoorlog. Maar het was niet alleen Frankrijk die in dat jaar grote beroeringen doormaakte, verre van dat. Twee auteurs die niet beticht kunnen worden van “franco-centrisme”, de Engelsman David Caute en de Amerikaan Mark Kurlansky, zijn duidelijk over dit onderwerp: “1968 was het meest turbulente jaar sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Een keten van opstanden troffen Amerika en West-Europa en verspreidden zich zelfs tot Tsjecho-Slowakije; ze stelden de naoorlogse wereldorde in vraag.” [1] “Er was geen jaar dat leek op 1968 en het is waarschijnlijk dat er nooit meer iets gelijkaardigs zal komen. In een tijd waarin naties en culturen nog gescheiden waren en zich duidelijk aftekenden (...) ontvlamde er een geest van rebellie in de vier uithoeken van de wereld. Er waren andere jaren van revolutie geweest: 1848 bijvoorbeeld, maar in tegenstelling tot 1968 bleven die gebeurtenissen beperkt tot Europa...” [2]

Veertig jaar na dit “hete jaar”, wanneer we in een aantal landen getuige zijn van een vloedgolf van radio- en televisie-uitzendingen over dit onderwerp, is het de taak van de revolutionairen om terug te komen op de belangrijkste gebeurtenissen van dit jaar, niet om er een gedetailleerde of uitputtende beschrijving van te geven [3], maar om de ware betekenis ervan vast te stellen. Het is in het bijzonder hun taak om een oordeel te vellen over een idee dat vandaag de dag zeer wijdverbreid is en dat op pagina 4 van Kurlansky's boek staat: “Of het nu historici of politieke wetenschappers zijn, specialisten in de menswetenschappen over de hele wereld zijn het erover eens dat er een tijd vóór en een tijd na 1968 bestaat”.

Laten we maar meteen zeggen dat we dit oordeel volledig delen, maar zeker niet om de redenen die algemeen worden aangehaald: “seksuele bevrijding”, “bevrijding van de vrouw”, het in vraag stellen van het autoritarisme in familierelaties, de “democratisering” van bepaalde instellingen (zoals de universiteit), nieuwe artistieke vormen, enzovoort. In deze zin stelt dit artikel dan ook voor de aandacht te vestigen op de werkelijke verandering die zich volgens de IKS in 1968 heeft voltrokken.

Het jaar 1968 wordt naast een hele reeks vrij aanzienlijke feiten op zich (zoals het Tet-offensief van de Vietcong in februari dat, hoewel het uiteindelijk door het Amerikaanse leger werd afgeslagen, duidelijk heeft aangetoond dat de laatste er nooit in zou slagen de oorlog in Vietnam te winnen evenals de interventie van de Sovjettanks in Tsjecho-Slowakije in augustus), gekenmerkt door een “geest van rebellie, die de vier uithoeken van de aardbol spontaan in lichterlaaie heeft gezet”, zoals Caute en Kurlansky benadrukken.

En bij de invraagstelling van de bestaande orde is het belangrijk om twee componenten van ongelijke omvang en ook van ongelijk belang te onderscheiden. Aan de ene kant de studentenrevolte, die bijna alle landen van het westerse blok trof en zich zelfs op een bepaalde manier uitbreidde naar landen van het Oostblok. Aan de andere kant de massale strijd van de arbeidersklasse die dat jaar fundamenteel slechts één land trof, Frankrijk.

In dit eerste artikel gaan we alleen het eerste aspect behandelen, niet omdat het het belangrijkste is, verre van dat, maar omdat het grotendeels voorafgaat aan het tweede en omdat het tweede zelf een prominente historische betekenis heeft, die veel verder gaat dan die van studentenrevoltes.

De studentenbeweging in de wereld…

De grootste en belangrijkste bewegingen van deze periode vinden plaats op het grondgebied van de eerste wereldmacht, te beginnen in 1964. Met name aan de universiteit van Berkeley, in Noord-Californië, zal het studentenprotest voor het eerst een massaal karakter krijgen. De eis die de  studenten op de eerste plaats op de been brengt is die van de “free speech movement” (de beweging voor vrije politieke meningsuiting) ten gunste van de vrijheid van politieke expressie binnen de muren van de universiteit. Geconfronteerd met de ronselaars van het Amerikaanse leger willen de protesterende studenten propaganda maken tegen de Vietnam-oorlog en ook tegen rassenscheiding (het is één jaar na de “mars voor de burgerrechten” van 28 augustus 1963 in Washington, waar Martin Luther King zijn beroemde toespraak “I have a dream” hield).

Aanvankelijk reageren de autoriteiten uiterst repressief, met name door het inzetten van politie tegen de “sit-ins”, tegen de vreedzame bezetting van de gebouwen, waarbij 800 arrestaties worden verricht. Ten slotte staan de universitaire autoriteiten, begin 1965, politieke activiteiten toe aan de universiteit, die één van de belangrijkste centra zal worden van het studentenprotest in de Verenigde Staten. Tegelijkertijd wordt Ronald Reagan, met de leuze “de rommel opruimen op Berkeley”, eind 1965, tegen alle verwachtingen in gekozen tot gouverneur van Californië. De beweging zal zich de daaropvolgende jaren massaal ontwikkelen en radicaliseren rond het protest tegen de rassenscheiding, voor de verdediging van vrouwenrechten en vooral tegen de Vietnam-oorlog.

Terwijl jonge Amerikanen, vooral studenten, massaal naar het buitenland vluchten om te voorkomen dat ze naar Vietnam worden gestuurd, worden de meeste universiteiten van het land getroffen door massale anti-oorlogsbewegingen en ontstaan er ongeregeldheden in de zwarte getto's van de grote steden (het aandeel van jonge zwarten onder de soldaten, die naar Vietnam worden gestuurd, is veel hoger dan het nationale gemiddelde). Deze protestbewegingen worden vaak krachtig onderdrukt; eind 1967 worden 952 studenten veroordeeld tot zware gevangenisstraffen omdat ze weigeren naar het front te gaan en op 8 februari 1968 worden drie studenten gedood bij een betoging voor burgerrechten in Zuid-Carolina.

1968 is het jaar waarin de bewegingen hun grootste omvang zullen bereiken. In maart bezetten zwarte studenten van de Howard Universiteit in Washington 4 dagen lang de gebouwen. Van 23 tot 30 april 1968 wordt de Columbia Universiteit in New York bezet, uit protest tegen de bijdrage van haar faculteiten aan de activiteiten van het Pentagon en uit solidariteit met de bewoners van het naburige zwarte getto van Harlem. Eén van de elementen die de ontevredenheid radicaliseerde is de moord op Martin Luther King op 4 april, die werd gevolgd door talrijke gewelddadige rellen in de zwarte getto's van het land.

De bezetting van de Colombia Universiteit is een van de hoogtepunten van het studentenprotest in de Verenigde Staten, die nieuwe confrontaties op gang zal brengen. In mei zijn twaalf universiteiten in staking gegaan om te protesteren tegen racisme en de oorlog in Vietnam. Californië wordt in de zomer in vuur en vlam gezet, met gewelddadige botsingen, twee nachten lang, tussen studenten en politie aan de Universiteit van Berkeley, die de gouverneur van Californië, Ronald Reagan, ertoe brengt de noodtoestand uit te roepen en een uitgaansverbod in te stellen. Deze nieuwe golf van confrontaties zal zijn meest gewelddadige momenten beleven tussen 22 en 30 augustus in Chicago, met ernstige ongeregeldheden, tijdens de Conventie van de Democratische Partij.

De revoltes van Amerikaanse studenten breiden zich in de loop van dezelfde periode uit naar talloze andere landen

Op het Amerikaanse continent zelf zijn het Brazilië en Mexico waar de studenten het meest in beweging zijn.

In 1967 vinden er in Brazilië betogingen plaats tegen de regering en tegen Amerika. Op 28 maart 1968 komt de politie tussenbeide in een studentenvergadering waarbij één student, Luis Edson, wordt gedood en verscheidene anderen ernstig gewond raken, van wie er één enkele dagen later alsnog overlijdt. De begrafenis van Luis Edson op 29 maart leidt tot een grote demonstratie. Van de universiteit van Rio de Janeiro, waar een onbeperkte staking begint, breidt de beweging zich uit tot de universiteit van Sao-Paulo, waar barricades worden opgeworpen. Op 30 en 31 maart vinden in het hele land nieuwe betogingen plaats. Op 4 april worden in Rio 600 mensen gearresteerd. Ondanks repressie en de reeks van arrestaties vinden er tot oktober bijna dagelijks betogingen plaats.

Enkele maanden later wordt Mexico getroffen. Eind juli breekt de studentenrevolte uit in Mexico-Stad waarbij de politie reageert met de inzet van tanks. Het hoofd van de politie van het “Federale District” van Mexico-Stad rechtvaardigt de repressie als volgt: het gaat erom “een subversieve beweging” te blokkeren die “de neiging heeft om aan de vooravond van de 19e Olympische Spelen een sfeer van vijandigheid tegenover onze regering en ons land te scheppen”. De onderdrukking wordt voortgezet en geïntensiveerd. Op 18 september wordt de universiteitscampus bezet door de politie. Op 21 september worden 736 mensen gearresteerd tijdens nieuwe botsingen in de hoofdstad.

Op 30 september wordt de universiteit van Veracruz bezet. Op 2 oktober tenslotte laat de regering (met gebruik van paramilitaire troepen zonder uniform) het vuur openen op een betoging van 10.000 studenten op het Place des Trois-Cultures in Mexico-Stad. Deze gebeurtenis, die zal worden herinnerd als het bloedbad van Tlatelolco, leidt tot minstens 200 doden, 500 ernstig gewonden en 2000 arrestaties. Zo zorgt president Díaz Ordaz ervoor dat de Olympische Spelen vanaf 12 oktober “vreedzaam” kunnen plaatsvinden. Na de wapenstilstand van de Olympische Spelen zullen de studenten de beweging nog enkele maanden voortzetten.

Niet alleen het Amerikaanse continent wordt getroffen door deze golf van studentenrevoltes. In feite worden ALLE continenten erin betrokken.

In Azië is Japan het toneel van bijzonder spectaculaire bewegingen. Al in 1963 en gedurende de rest van de jaren zestig vinden er gewelddadige demonstraties plaats tegen de Verenigde Staten en tegen de Vietnam-oorlog, voornamelijk onder leiding van de Zengakuren (Nationaal Verbond van Autonome Comité’s van Japanse Studenten). Aan het eind van het voorjaar van 1968 belegeren de protesterende studenten massaal de scholen en de universiteiten. Er wordt een leuze gelanceerd: "Laten we Kanda [het universiteitsdistrict in Tokio] veranderen in een Quartier Latin”.

In oktober bereikt de beweging, versterkt door de deelname van arbeiders, haar hoogtepunt. Op 9 oktober leiden gewelddadige botsingen tussen politieagenten en studenten in Tokio, Osaka en Kyoto tot 80 gewonden en 188 arrestaties. De anti-oproerwet wordt opnieuw in leven geroepen en 800.000 mensen gaan de straat op om te protesteren tegen het besluit. In reactie op de inval van de politie in de universiteit van Tokio, teneinde de bezetting te beëindigen, gaan er op 25 oktober 6.000 studenten in staking. De Universiteit van Tokio, het laatste bastion dat nog in handen is van de beweging, valt midden januari 1969.

In Afrika zijn er twee landen die opvallen: Senegal en Tunesië.

In Senegal verwerpen de studenten de rechtse oriëntatie van de machthebbers en de neokoloniale invloed van Frankrijk en eisen een herstructurering van de universiteit. Op 29 mei 1968 wordt de algemene staking van studenten en arbeiders door Léopold Sédar Senghor, lid van de “Socialistische Internationale”, met de hulp van het leger hard onderdrukt De repressie veroorzaakt één dode en 20 gewonden aan de Universiteit van Dakar. Op 12 juni gaat een betoging van studenten en middelbare scholieren in de buitenwijken van Dakar gepaard met nog een slachtoffer.

In Tunesië begon de beweging in 1967. Op 5 juni wordt in Tunis, tijdens een betoging tegen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, die ervan beschuldigd worden Israël te steunen tegen de Arabische landen, het Amerikaanse culturele centrum geplunderd en de Britse ambassade aangevallen. Een student, Mohamed Ben Jennet, wordt gearresteerd en veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf. Op 17 november demonstreren studenten tegen de Vietnam-oorlog. Van 15 tot 19 maart 1968 gaan ze in staking en demonstreren ze voor de vrijlating van Ben Jennet. De beweging wordt onderdrukt door een reeks arrestaties.

… in Europa…

Maar in Europa maakte de studentenbeweging haar belangrijkste en meest spectaculaire ontwikkelingen door.

In Groot-Brittannië begint de beroering vanaf oktober 1966 in de zeer respectabele London School of Economics (LSE), één van de Mekka's van het burgerlijke economische denken, waar de studenten protesteren tegen de benoeming tot president van een figuur die bekend staat om zijn banden met de racistische regimes van Rhodesië (nu Zimbabwe) en Zuid-Afrika. Daarna wordt de LSE nog steeds geraakt door protestbewegingen. Zo is er in maart 1967 een vijfdaagse sit-in tegen de disciplinaire maatregelen die leiden tot de vorming van een “vrije universiteit”, naar het voorbeeld van de Amerikaanse universiteiten. In december 1967 vinden er sit-ins plaats aan het Regent Street Polytechnic en aan het Holborn College of Law and Commerce, beide met een eis tot studentenvertegenwoordiging in de bestuursinstellingen.

In mei en juni 1968 vinden er bezettingen plaats aan de Universiteit van Essex, aan het Hornsey College of Art, in Hull, Bristol en Keele, gevolgd door andere protestbewegingen in Croydon, Birmingham, Liverpool, Guildford en aan het Royal College of Arts. De meest spectaculaire betogingen (met veel mensen met verschillende achtergronden en met even uiteenlopende benaderingen) zijn die tegen de Vietnam-oorlog: in maart en oktober 1967, in maart en oktober 1968 (de laatste is de meest massale), die allemaal aanleiding geven tot gewelddadige botsingen met de politie met honderden gewonden en arrestaties voor de Amerikaanse ambassade op het Grosvenorplein.

In België gaan de studenten vanaf april 1968 verschillende keren de straat op om hun oppositie tegen de Vietnam-oorlog tot uiting te brengen en om een reorganisatie in het functioneren van het universitaire systeem te vragen. Op 22 mei bezetten zij de Vrije Universiteit van Brussel en verklaren deze “open voor het volk”. Eind juni, na het besluit van de Universiteitsraad om rekening te houden met een aantal van hun eisen, ontruimen ze het gebouw.

Vanaf 1967 vermenigvuldigen de studenten in Italië het aantal bezettingen van de universiteiten en vinden er regelmatig botsingen plaats met de politie. In februari 1968 is de universiteit van Rome bezet. De politie ontruimt het pand, wat de studenten doet besluiten om zich te installeren in de faculteit architectuur, in de Villa Borghese. Er vinden gewelddadige botsingen plaats, bekend als de “Slag om Valle Giulia”, met de politie, die charges uitvoert tegen de studenten. Tegelijkertijd ontstaan er spontane bewegingen van woede en revoltes in industrieën waar de vakbonden zwak staan (Marzotto-fabriek in Venetië). Dit brengt de vakbonden ertoe een algemene stakingsdag uit te roepen in de industrie, die massaal wordt opgevolgd. Ten slotte zullen de verkiezingen van mei een einde maken aan deze beweging, die vanaf het voorjaar begon af te brokkelen.

In het Spanje van Franco vinden er vanaf 1966 een golf van arbeidersstakingen en universitaire bezettingen plaats. De beweging komt in 1967 in een stroomversnelling en zet zich voort in 1968. Studenten en arbeiders tonen hun solidariteit, zoals op 27 januari 1967 als 100.000 arbeiders demonstreren in reactie op de wrede onderdrukking van een dag van betogingen in Madrid, die de studenten, die hun toevlucht hebben gezocht in het gebouw van de Economische Wetenschappen, ertoe aanzet om 6 uur lang het gevecht aan te gaan met de politie. De autoriteiten onderdrukken de demonstranten met alle middelen: de pers wordt gecontroleerd, activisten van clandestiene bewegingen en vakbonden worden gearresteerd. Op 28 januari 1968 stelt de regering in elke universiteit een “universiteitspolitie” in. Dit verhindert niet dat de onrust onder studenten weer oplaait, tegen het Franco-regime en ook tegen de Vietnam-oorlog, wat de autoriteiten noodzaakt de Universiteit van Madrid in maart voor onbepaalde tijd te sluiten.

Van alle landen in Europa heeft Duitsland de sterkste studentenbeweging.

In dit land wordt er eind 1966 een “buitenparlementaire oppositie” gevormd, met name als reactie op de deelname van de sociaal-democratie aan de regering. Deze is vooral gebaseerd op een groeiend aantal studentenvergaderingen aan de universiteiten, die worden geanimeerd door discussies over de doelstellingen en de middelen van het protest. In navolging van de Verenigde Staten worden tal van academische discussiegroepen opgericht; als tegenpool tegen de “gevestigde” burgerlijke universiteiten wordt er een “kritische universiteit” opgericht. Een oude traditie van debat, van discussies in openbare algemene vergaderingen, wordt nieuw leven ingeblazen.

Ook al worden veel studenten aangetrokken door spectaculaire acties, de belangstelling voor de theorie, voor de geschiedenis van de arbeidersbeweging duikt opnieuw op en, met die belangstelling, de moed om de omverwerping van het kapitalisme te overwegen. Veel elementen spreken de hoop uit op het ontstaan van een nieuwe samenleving. Vanaf dat moment wordt de protestbeweging in Duitsland op internationaal niveau beschouwd als het meest actief in de theoretische discussies, het meest diepgaand in deze discussies, het meest politiek.

Parallel aan deze overdenking vinden tal van manifestaties plaats. De Vietnam-oorlog is hiervan uiteraard de belangrijkste reden in een land wiens regering haar volledige steun geeft aan de Amerikaanse militaire macht, maar dat zelf ook bijzonder getekend was door de Tweede Wereldoorlog. Op 17 en 18 februari vond er in Berlijn een internationaal congres plaats tegen de Vietnam-oorlog, gevolgd door een betoging met zo'n 12.000 deelnemers. Maar deze betogingen, die in 1965 begonnen, hekelen ook de ontwikkeling van het politiekarakter van de staat, in het bijzonder het ontwerp van de uitzonderingswet die de staat de mogelijkheid geeft om de noodtoestand uit te roepen en de repressie te intensiveren. De SPD, die in 1966 de CDU vervoegt in een “grote coalitieregering”, blijft trouw aan haar beleid van 1918-1919, toen zij leiding gaf aan de bloedige verplettering van het Duitse proletariaat.

Op 2 juni 1967 wordt er een betoging tegen de komst van de sjah van Perzië naar Berlijn met het grootste geweld onderdrukt door de Duitse “democratische” staat, die met deze bloeddorstige dictator de beste betrekkingen onderhoudt. Een student, Benno Ohnesorg, wordt doodgeschoten door een schot in de rug, afgeschoten door een agent in uniform (die later werd vrijgesproken). Na deze moord worden de weerzinwekkende lastercampagnes tegen de protestbewegingen, vooral tegen hun leiders, geïntensiveerd. Bild-Zeitung, een tabloid met een grote oplage, eist dat “De terreur van de rode jeugd nu wordt gestopt”. Tijdens een door de Berlijnse Senaat georganiseerde pro-Amerikaanse demonstratie op 21 februari 1968 roepen de deelnemers Rudi Dutschke, de belangrijkste woordvoerder van de protestbeweging, uit “als vijand nr. 1 van het volk”.

Een voorbijganger, die op “Rode Rudi” lijkt, wordt door demonstranten aangevallen, die hem dreigen te vermoorden. Een week na de moord op Martin Luther King bereikt deze haatdragende campagne op 11 april haar hoogtepunt met de moordaanslag op Dutschke door Josef Bachmann, een opgewonden jongeman, duidelijk beïnvloed door de hysterische campagnes, die ontketend worden door de pers van magnaat Axel Springer, baas van de Bild-Zeitung [4]. Daarop volgen rellen tegen dit sinistere individu en zijn persgroep. Voordat de aandacht overging naar Frankrijk, heeft de studentenbeweging in Duitsland een aantal weken lang haar rol bevestigd als referentiepunt voor alle bewegingen die het merendeel van de Europese landen treffen.

... en in Frankrijk

De grootste episode van de studentenrevolte in Frankrijk begon op 22 maart 1968 aan de Universiteit van Nanterre, in de westelijke voorstad van Parijs. Op zich waren de gebeurtenissen van die dag niet uitzonderlijk: een ultra-linkse student van deze universiteit, die ervan verdacht wordt te hebben deelgenomen aan een aanval op American Express in Parijs tijdens een gewelddadige demonstratie tegen de Vietnam-oorlog wordt aangehouden. Uit protest tegen zijn arrestatie houden 300 van zijn kameraden een meeting in een amfitheater en besluiten 142 van hen om 's nachts de zaal van de Universiteitsraad, in het administratiegebouw, te bezetten. Het is niet de eerste keer dat de studenten van Nanterre uiting geven aan hun ontevredenheid.

Nog maar een jaar eerder had er aan deze universiteit al een krachtmeting plaatsgevonden tussen studenten en politie over de vrije toegang tot het universitaire meisjestehuis, wat voor jongens verboden was. Op 16 maart 1967 had een vereniging van 500 bewoners, ARCUN, de afschaffing van het huishoudelijk reglement afgekondigd, dat onder andere vrouwelijke studenten, ook al waren ze meerderjarig (toen was dat vanaf 21 jaar), als minderjarig beschouwde. Daarna had de politie, op verzoek van de universiteitsadministratie, op 21 maart 1967 het meisjestehuis omsingeld met het plan de 150 jongens die zich daar bevonden en zich op de bovenste verdieping van het gebouw hadden gebarricadeerd, te arresteren.

Maar de volgende ochtend werd de politie zelf omsingeld door enkele duizenden studenten en kregen uiteindelijk het bevel om de gebarricadeerde studenten vrijuit het gebouw te laten verlaten. Maar noch dit incident, noch andere uitingen van woede van studenten, in het bijzonder die van de herfst van 1967 tegen het “plan Fouchet” voor de hervorming van de universiteit, hadden verdere gevolgen. Dat was heel anders na 22 maart 1968. Enkele weken later zou een opeenvolging van gebeurtenissen niet alleen leiden tot de grootste studentenmobilisatie sinds de oorlog, maar vooral tot de grootste staking uit de geschiedenis van de internationale arbeidersbeweging.

Vóór de zaal van de universiteitsraad te verlaten besluiten de 142 bezetters om de agitatie in stand te houden en te ontwikkelen, en de “22 maart Beweging” (M22) op te richten. Het is een informele beweging, oorspronkelijk samengesteld uit trotskisten van de Ligue Communiste Révolutionnaire (LCR) en anarchisten (waaronder Daniel Cohn-Bendit), en waar zich eind april de maoïsten van de Union des jeunesses communistes marxistes-léninistes (UJCML), bij aansluiten en die in de daaropvolgende weken meer dan 1200 deelnemers zal bijeenbrengen.

De muren van de universiteit worden bedekt met affiches en graffiti: “Professoren, jullie zijn oud en jullie cultuur ook”, “Laat ons leven”, “Neem je verlangens voor werkelijkheid”. De M22 kondigt voor 29 maart een “kritische universiteitsdag” aan, naar het voorbeeld van de acties van de Duitse studenten. De rector besluit de universiteit tot 1 april te sluiten, maar de agitatie wordt hervat zodra de universiteit heropend wordt. Voor 1000 studenten stelt Cohn-Bendit: “Wij weigeren de toekomstige kaders te worden van de kapitalistische uitbuiting”.

De meeste professoren reageren conservatief: op 22 april eisen 18 van hen, waaronder mensen van “links” dat “maatregelen en middelen worden ingezet om de agitatoren te ontmaskeren en te straffen”. De rector laat een hele reeks repressieve maatregelen aannemen, in het bijzonder de vrije toegang van de politie tot de campus, terwijl er in de pers een campagne wordt ontketent tegen de “dollemannen”, de “kleine groepjes” en de “anarchisten”. De Franse “communistische” partij (PCF) volgt haar daarin: op 26 april houdt Pierre Juquin, lid van het centraal comité, een meeting in Nanterre: “Die agitatoren-rijkeluiszoontjes beletten de zonen van arbeiders te slagen voor hun examens”. Hij kan zijn toespraak niet afmaken en moet zich uit de voeten maken. In de l’Humanité van 3 mei gaat Georges Marchais, de nummer twee van de PCF, op zijn beurt ook te keer: “Die valse revolutionairen moeten met kracht ontmaskerd worden, aangezien ze objectief de belangen dienen van de Gaullistische machthebbers en de grote kapitalistische monopolies.”.

Op de campus van Nanterre wordt er steeds vaker gevochten tussen ultra-linkse studenten en de fascistische groepen van Occident, die naar Parijs komen om die “bolsjewiki in elkaar te slaan”. Geconfronteerd met deze situatie besluit de rector op 2 mei om de universiteit opnieuw te sluiten, die door de politie afgegrendeld wordt. De studenten van Nanterre besluiten de volgende dag een meeting te houden op de binnenplaats van de Sorbonne om te protesteren tegen de sluiting van hun universiteit en het voor de tuchtraad dagen van 8 leden van M22, waaronder Cohn-Bendit.

De meeting telt slechts 300 deelnemers: de meeste studenten zijn druk bezig met de voorbereiding van hun examens. De regering, die een einde wil maken aan de agitatie, besluit echter een grote slag toe te brengen door de Quartier Latin te bezetten en de Sorbonne te laten omsingelen door de politiediensten, die er ook binnengaat, wat in geen eeuwen meer was gebeurd. De studenten,  die zich in de Sorbonne verschanst hebben, krijgen de verzekering dat ze zonder problemen kunnen vertrekken. Maar terwijl meisjes vrij kunnen vertrekken, worden de jongens, zodra ze zich op de stoep begeven, systematisch naar de “boevenwagens” geleid.

Al snel verzamelen zich honderden studenten op het plein van de Sorbonne die de politie beginnen uit te jouwen. Het begint traangasgranaten te regenen: het plein wordt ontruimd, maar de steeds talrijker wordende groep studenten gaat dan de groepjes politieagenten en hun auto’s te lijf. De botsingen gaan 's avonds 4 uur lang door: 72 politieagenten raken gewond en 400 demonstranten worden gearresteerd. De dagen daarop grendelt de politie de Sorbonne volledig af, terwijl 4 studenten tot effectieve gevangenisstraffen worden veroordeeld. Deze politiek van harde aanpak zal de agitatie niet doen verstommen, maar haar juist een massaal karakter geven.

Vanaf maandag 6 mei worden de confrontaties met de politie die rond de Sorbonne wordt ingezet, afgewisseld met groeiende betogingen, waartoe wordt opgeroepen door M22, UNEF (studentenvakbond) en de SNESup (vakbond van het onderwijzend personeel van de hogescholen) en die 45.000 deelnemers tellen. In de betoging wordt geroepen: “De Sorbonne aan de studenten”, “De smerissen uit Quartier Latin” en in het bijzonder “Onze kameraden vrij”. Studenten worden vergezeld door een groeiend aantal middelbare scholieren, leraren, werkers en werklozen. Op 7 mei steekt de betoging bij verrassing de Seine over en kruist de Champs-Élysées, op een steenworp afstand van het presidentieel paleis. De internationale weerklinkt onder de Arc de Triomphe, waar meestal de Marseillaise of de Sonnerie aux Morts wordt gehoord. De demonstraties slaan ook over naar enkele steden in de provincie. 

De regering wil een blijk van goede wil tonen door… op 10 mei de universiteit van Nanterre te heropenen. Diezelfde avond staan tienduizenden betogers in het Quartier Latin oog in oog met de politie, die de Sorbonne afgrendelt. Om 21.00 uur beginnen enkele betogers barricades op te richten (het zullen er zo’n zestig worden). Om middernacht wordt een delegatie van 3 docenten en 3 studenten (waaronder Cohn-Bendit) ontvangen door de rector van de Academie van Parijs, maar deze laatste kan, terwijl hij de heropening van de Sorbonne toezegt, niets beloven over de vrijlating van de studenten die op 3 mei zijn gearresteerd. Om twee uur in de morgen begint de oproerpolitie CRS de barricades te bestormen nadat die overvloedig met traangas zijn bestookt.

De botsingen zijn buitengewoon gewelddadig en hebben aan beide zijden honderden gewonden tot gevolg. Bijna 500 betogers worden gearresteerd. In de Quartier Latin betuigen veel inwoners hun sympathie door de studenten thuis op te vangen of door water op straat te gooien dat hen moet beschermen tegen traangas en granaten. Al deze gebeurtenissen, en met name de getuigenissen over de wreedheid van de repressiekrachten, worden van minuut tot minuut op de radio gevolgd door honderdduizenden mensen. Om 6 uur in de morgen “heerst er orde” in de Quartier Latin, dat door een tornado lijkt te zijn getroffen.

Op zaterdag 11 mei is de verontwaardiging in Parijs en de rest van Frankrijk enorm. Overal vinden spontane optochten plaats, waaraan niet alleen studenten aan deelnemen, maar ook honderdduizenden betogers van allerlei komaf, waaronder veel jonge arbeiders of ouders van studenten. In de provincies worden talrijke universiteiten bezet; overal, op straat, op de pleinen, wordt het optreden van de repressiekrachten bediscussieerd en veroordeeld.

Geconfronteerd met deze situatie kondigt de eerste minister Georges Pompidou 's avonds aan dat de politie vanaf maandag 13 mei uit de Quartier Latin zal worden teruggetrokken, dat de Sorbonne zal worden heropend en dat de gevangengezette studenten zullen worden vrijgelaten.

Diezelfde dag roepen alle vakcentrales, waaronder de CGT (een centrale die tot dan toe door de PCF werd geleid en die “ultalinkse” studenten onophoudelijk bleef aanvallen) en de politievakbonden op tot een staking en betogingen op 13 mei om te protesteren tegen de repressie en de politiek van de regering.

Op 13 mei vinden in alle steden van het land de belangrijkste demonstraties plaats sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Aan de zijde van de studenten is de arbeidersklasse massaal aanwezig. Een van de populairste leuzen is: “Tien jaar is genoeg!” onder verwijzing naar de datum van 13 mei 1958, toen de Gaulle opnieuw aan de macht kwam. Aan het eind van de betogingen worden bijna alle universiteiten bezet, niet alleen door de studenten maar ook door veel jonge arbeiders. Overal wordt vrijuit gesproken. De discussies beperken zich niet tot academische kwesties, of de repressie. Ze beginnen alle sociale problemen op te rakelen: de arbeidsomstandigheden, de uitbuiting, de toekomst van de maatschappij.

Op 14 mei worden de discussies in veel bedrijven voortgezet. Na de reusachtige betoging van de dag ervoor, met het enthousiasme en het gevoel van kracht dat eruit voortvloeit, is het moeilijk om weer aan het werk te gaan alsof er niets is gebeurd. In Nantes ontketenen de arbeiders van Sud-Aviation, meegevoerd door de jongsten onder hen, een spontane staking en besluiten de fabriek te bezetten. De arbeidersklasse is begonnen de fakkel over te nemen...

De betekenis van de studentenrevoltes in de jaren 1960

Kenmerkend voor al deze bewegingen is natuurlijk vooral de verwerping van de Vietnam-oorlog. Maar terwijl de stalinistische partijen, bondgenoten van het regime in Hanoi en Moskou, logischerwijs de leiding ervan hadden moeten nemen, in ieder geval in die landen waar ze een belangrijke invloed hadden, zoals het geval was bij de anti-oorlogsbewegingen tijdens de Koreaanse oorlog in het begin van de jaren 1950, is dat hier absoluut niet het geval.

Integendeel, deze partijen hebben vrijwel geen invloed en keren zich vaak compleet tegen deze bewegingen [5]. Dat is één van de kenmerken van de studentenbewegingen aan het eind van de jaren 1960 die de diepere betekenis ervan blootlegt. Dat is de betekenis die we nu gaan proberen vast te stellen. Daarvoor is het uiteraard noodzakelijk om in herinnering te roepen wat de belangrijkste thema's waren van de studenten in deze periode in beweging brachten.

De thema’s van de revolterende studenten in de Verenigde Staten in de jaren 1960.

Als het verzet tegen de oorlog gevoerd door de Verenigde Staten in Vietnam in alle westerse landen het meest verbreide en sterkst mobiliserende thema was, dan is het natuurlijk niet toevallig dat de eerste studentenrevoltes zich in dat land begonnen te ontwikkelen. De Amerikaanse jeugd werd rechtstreeks en onmiddellijk met het oorlogsvraagstuk geconfronteerd, aangezien zij het waren die werden uitgezonden om de “vrije wereld” te verdedigen. Tienduizenden jonge Amerikanen hebben met hun leven betaald voor de polotiek van hun regering, honderdduizenden keerden gewond of verminkt uit Vietnam terug, miljoenen zijn voor het leven getekend door wat ze in dat land hebben meegemaakt. Naast de verschrikkingen die ze ter plekke meemaakten en typisch zijn voor alle oorlogen, werden velen van hen geconfronteerd met de vraag: “Wat deden we in Vietnam?”

Het officiële discours was dat ze waren gestuurd om de “democratie”, de “vrije wereld” en de “beschaving” te verdedigen. Maar de realiteit die ze hadden meegemaakt, was flagrant in tegenspraak met deze argumenten: het regime dat ze moesten beschermen, het regime van Saigon, was allesbehalve “democratisch” of “beschaafd”: het was een militair, dictatoriaal en bijzonder corrupt regime. Op het terrein hadden Amerikaanse soldaten grote moeite om te begrijpen dat ze de “beschaving” verdedigden terwijl van hen verlangd werd om zich te gedragen als barbaren, die ongewapende arme boeren terroriseerden en afslachtten, waaronder vrouwen, kinderen en ouderen. Maar niet alleen de soldaten ter plekke waren aangeslagen door de verschrikkingen van de oorlog, dat was ook het geval voor een groeiend deel van de Amerikaanse jeugd.

Niet alleen waren de jongens bang om naar de oorlog te worden gestuurd en de meisjes om hun vrienden te verliezen, ook de “veteranen” die terugkwamen, of gewoon de televisiezenders [6], waren steeds meer op de hoogte van de barbaarsheid van de oorlog. De flagrante tegenstrijdigheid tussen de uitleg van de Amerikaanse regering over “de verdediging van de beschaving en de democratie” en haar acties in Vietnam was één van de voornaamste voedingbodems voor een revolte tegen de autoriteiten en traditionele waarden van de Amerikaanse bourgeoisie [7].

Deze revolte voedde in eerste instantie de Hippie-beweging, een vreedzame, geweldloze beweging die zich beriep op de “Flower Power” en waarvan één van haar leuzen “Make Love, not War” was. Het is waarschijnlijk geen toeval dat de eerste grootschalige studentenmobilisatie plaatsvond aan de Universiteit van Berkeley, in de buitenwijken van San Francisco, het Mekka van de hippies.

De thema's en vooral de middelen van deze mobilisatie vertoonden nog overeenkomsten met deze beweging: het gebruik van geweldloze “sit-ins” om de “Free Speech” te eisen. Maar zoals in veel andere landen daarna, en vooral in Frankrijk in 1968, was de repressie in Berkeley een belangrijke factor in de “radicalisering” van de beweging.

Vanaf 1967, met de oprichting van de Youth International Party, door Abbie Hoffman en Jerry Rubin, die een overgang had gemaakt naar de beweging van de geweldloosheid, gaf de revolterende beweging zichzelf een “revolutionair” perspectief tegen het kapitalisme. De nieuwe “helden” van de beweging waren niet langer Bob Dylan of Joan Baez, maar figuren als Che Guevara (die Rubin in 1964 in Havana had ontmoet). De ideologie van deze beweging was zeer verward.

Er zaten anarchistische ingrediënten in (zoals de cultus van vrijheid, met name seksuele vrijheid of drugsgebruik), maar ook stalinistische (Cuba en Albanië werden als een model beschouwd). De actiemiddelen waren grotendeels ontleend aan die van anarchisten, zoals bespotting en provocatie. Zo was één van de eerste wapenfeiten van het tandem Hoffman-Rubin het verspreiden van pakjes valse bankbiljetten op de Beurs van New York, wat een stormloop veroorzaakte onder de beursgangers om ze te bemachtigen. Eveneens stelden ze, tijdens de Democratische Conventie in de zomer van 1968, het varken Pigasus kandidaat voor het presidentschap van de Verenigde Staten [8], tegelijkertijd bereidden ze een gewelddadige confrontatie met de politie voor.

Om de belangrijkste kenmerken van de revoltebewegingen die de Verenigde Staten in de jaren zestig hebben geteisterd samen te vatten, kan men zeggen dat ze zich hebben gepresenteerd als een protest tegen de Vietnam-oorlog, tegen de rassendiscriminatie, tegen de ongelijkheid tussen de seksen en tegen de moraal en traditionele waarden van Amerika. Zoals de meesten van hun voornaamste persoonlijkheden (die zich als revolterende kinderen van de bourgeoisie presenteerden) vaststelden, had de beweging geenszins een proletarisch klassenkarakter. Het is geen toeval dat een van haar “theoretici”, de filosofieprofessor Herbert Marcuse, van mening was dat de arbeidersklasse “geïntegreerd” was en dat de krachten van de revolutie tegen het kapitalisme gezocht moesten worden bij onder de zwarte slachtoffers van discriminatie, boeren van de Derde Wereld of rebellerende intellectuelen.

…en in andere landen

In de meeste andere westerse landen vertonen de bewegingen, die de studentenwereld in de jaren 1960 op stelten hebben gezet, sterke gelijkenissen met die in de Verenigde Staten: verwerping van de Amerikaanse interventie in Vietnam, opstand tegen de autoriteiten, vooral de universitaire, tegen het gezag in het algemeen, tegen de traditionele moraal, vooral de seksuele moraal. Dit is één van de redenen waarom de stalinistische partijen, symbolen van het autoritarisme, geen weerklank vonden in deze revoltes terwijl ze toch deel uitmaakten van de aanklacht tegen de Amerikaanse interventie in Vietnam, tegen de strijdkrachten die ondersteund werden door het Sovjetblok, en zich beriepen op het “anti-kapitalisme”.

Het is waar dat het imago van de Sovjet-Unie ernstig was aangetast door de onderdrukking van de Hongaarse opstand van 1956 en dat het portret van de oude apparatsjik Brezjnev niet bijzonder inspireerde. De opstandelingen van de jaren 1960 hingen liever een poster op hun kamer van Ho Chi Minh (een andere oude apparatsjik, maar meer presentabel en “heldhaftiger”) en nog meer het romantische gezicht van Che Guevara (een ander lid van een stalinistische maar “exotische” partij) of van Angela Davis (ook lid van de Amerikaanse stalinistische partij, maar iemand die het dubbele voordeel had zwart en vrouw te zijn, met een knappe “look” zoals Che Guevara).

Deze component, die zowel anti-Vietnam en “libertair” is, vinden we in het bijzonder terug in Duitsland. De belangrijkste woordvoerder van de beweging, Rudi Dutschke, kwam uit de Oost-Duitse DDR, onder de heerschappij van de USSR. Daar had hij zich al op jonge leeftijd verzet tegen de onderdrukking van de Hongaarse opstand. Hij veroordeelde het stalinisme als een bureaucratische verdraaiing van het marxisme en beschouwde de Sovjet-Unie als deel van een en dezelfde keten van autoritaire regimes die de hele wereld regeerde. Zijn ideologische referenties waren zowel de “jonge Marx” als de Frankfurter Schule (waarvan Marcuse deel van uitmaakte), alsmede de Situationistische Internationale (waar de groep Subversive Aktion zich op beroept, waarvan hij in 1962 de Berlijnse afdeling opricht) [9].

In de loop van de discussies, die vanaf 1965 aan de Duitse universiteiten plaatsvonden, heeft de zoektocht naar een “echt anti-autoritair marxisme” een groot succes gekend, wat verklaart waarom veel teksten van de radenistische beweging op dat moment opnieuw werden gepubliceerd.

De thema’s en eisen van de studentenbeweging, zoals die zich in 1968 in Frankrijk ontwikkelt, zijn fundamenteel dezelfde. Toch zien we dat de verwijzingen naar de Vietnam-oorlog in de loop van de beweging plaats maken voor een hele reeks leuzen van situationistische of anarchistische (of zelfs surrealistische) signatuur, waarmee de muren bedekt raken (“Les murs ont la parole” – de muren hebben het woord).

Anarchistische thema's zijn met name terug te vinden in:

  • De passie van de vernietiging is een scheppende vreugde (Bakunin)
  • Het is verboden te verbieden
  • Vrijheid is het misdrijf dat alle misdrijven omvat
  • Verkiezingen, een valstrik voor idioten!
  • Vrijpostigheid is het nieuwe revolutionaire wapen

Ze worden aangevuld door hen die oproepen tot de “seksuele revolutie”:

  • Heb elkaar lief
  • Open je hersenen net zo dikwijls als je gulp
  • Hoe meer liefde ik bedrijf, hoe meer ik de revolutie wil voeren. Hoe meer ik de revolutie voer, hoe meer liefde ik wil bedrijven

De situationistische referentie is te vinden in:

  • Weg met de consumptiemaatschappij!
  • Weg met de commerciële spektakelmaatschappij!
  • Afschaffing van de vervreemding!
  • Werk nooit!
  • Ik neem mijn verlangens voor de werkelijkheid omdat ik geloof in de werkelijkheid van mijn verlangens.
  • Wij willen geen wereld waarin de zekerheid om niet van honger te sterven, wordt ingeruild voor het risico te sterven van verveling.
  • Verveling is contrarevolutionair
  • Leven zonder dode momenten en genieten zonder belemmeringen
  • Wees realistisch zijn, eis het onmogelijke.

Bovendien is het thema van het generatieconflict (dat wijdverbreid was in de Verenigde Staten en Duitsland) terug te vinden (zelfs in tamelijk weerzinwekkende vormen) in:

  • Ren, kameraad, de oude wereld zit achter je aan!
  • Jongeren bedrijven de liefde, ouderen maken obscene gebaren.

Ook in het Frankrijk van mei 1968, dat regelmatig bedekt is met barricades, is het niet verwonderlijk te vinden:

  • De barricade sluit de straat maar opent de weg
  • Het uitkomst van iedere gedachte is de straatsteen in je gezicht CRS
  • Onder de straatstenen ligt het strand!

Tot slot wordt de grote verwarring in het denken, die met deze periode kenmerkt, goed samengevat in deze twee leuzen:

  • Er zijn geen revolutionaire gedachten, alleen revolutionaire daden.
  • Ik heb iets te zeggen, maar ik weet niet wat.

Het klassenkarakter van de studentenbewegingen in de jaren 1960

Deze leuzen, net als de meeste leuzen die in andere landen naar voren zijn gebracht, geven duidelijk aan dat de studentenbeweging van de jaren 1960 geenszins een proletarisch klassekarakter had, ook al bestond er op verschillende plaatsen (zoals in Frankrijk natuurlijk, en ook in Italië, Spanje of Senegal) de wil om een brug te slaan met de strijd van de arbeidersklasse. Deze intentie verraadde overigens een zekere neerbuigendheid tegenover deze laatste, vermengd met een fascinatie voor dit mythische wezen, de arbeider in een blauwe overall, de held van de slecht verteerde lessen van de klassieken van het marxisme.

Fundamenteel was de studentenbeweging van de jaren 1960 kleinburgerlijk van aard, waarbij naast het anarchistische karakter ook de wil om het leven “onmiddellijk te veranderen” één van de duidelijkste kenmerken was van een sociale laag, zoals de kleine bourgeoisie, die op historisch vlak geen toekomst heeft.

Het “revolutionaire” radicalisme van de voorhoede van deze beweging, met inbegrip van de geweldcultus die door sommige van haar sectoren werd gepromoot, is een illustratie temeer van haar kleinburgerlijke aard [10]. De “revolutionaire” bekommernissen van de studenten van 1968 waren ontegenzeggelijk oprecht, maar ze werden sterk getekend door de “derde-wereld-ideologie” (guevarisme of maoïsme) of zelfs door het antifascisme. Ze hadden een romantische kijk op de revolutie zonder enig idee van het werkelijke ontwikkelingsproces van de beweging van de arbeidersklasse dat daartoe leidt.

Voor de studenten die zichzelf als “revolutionair” beschouwden, was Mei 68 in Frankrijk al dé Revolutie en werden de barricades, die dagelijks werden opgeworpen, voorgesteld als een erfenis van de opstand van Juni 1848 en van de Commune van 1871. Een van de componenten van de studentenbeweging van de jaren 1960 was het “generatieconflict”, de zeer belangrijke kloof tussen de nieuwe generatie en die van hun ouders, die talloze kritieken naar het hoofd geslingerd kregen. In het bijzonder werd deze generatie, vanwege het feit dat ze hard gewerkt had om te ontsnappen aan de ellende en zelfs de hongersnood, als gevolg van de Tweede Wereldoorlog, verweten dat ze zich alleen bekommerde om het materiële welzijn.

Vandaar het succes van fantasieën over de “consumptiemaatschappij” en leuzen als “Werk nooit!” Kind van een generatie die volop het juk van de contrarevolutie had ondergaan, verweet de jeugd van de jaren 1960 haar haar conformisme en haar onderwerping aan de eisen van het kapitalisme. Omgekeerd begrepen veel ouders niet, en konden het moeilijk accepteren dat hun kinderen de offers die ze hadden gebracht om hen een betere economische situatie te geven dan henzelf met misprijzen bejegenden. 

Achter de studentenrevolte van de jaren 1960 was echter ook een reële economische factor. Destijds bestond er, aan het einde van de studie, geen grote dreiging van werkloosheid of onzekerheid, zoals nu het geval is. De grootste ongerustheid die bij jonge studenten toen leefde, was dat zij niet langer dezelfde sociale status zouden kunnen genieten als de vorige generatie afgestudeerden.

In feite werd de generatie van 1968 als eerste, op een nogal wrede manier, geconfronteerd met de “proletarisering van de kaders”, iets wat door de sociologen van die tijd overvloedig werd bestudeerd. Dit fenomeen was enkele jaren eerder begonnen, nog voordat de open crisis zich manifesteerde, na een zeer aanzienlijke toename van het aantal studenten aan universiteiten (zo steeg het aantal studenten in Duitsland tussen 1964 en 1974 van 330.000 tot 1,1 miljoen)

Deze stijging was het gevolg van de behoeften van de economie, maar ook van de wil en de mogelijkheid van de oudere generatie om hun kinderen een betere economische en sociale situatie te verzekeren dan henzelf. Het was onder andere deze “massaliteit” van de studentenpopulatie die de groeiende malaise had veroorzaakt als gevolg van het permanente voortbestaan binnen de universiteit van structuren en praktijken uit een tijd waarin slechts een elite haar kon bezoeken, met name een sterk autoritarisme.

Maar als de studentenbeweging, die in 1964 begint, zich ontwikkelt in een periode van “welvaart van het kapitalisme”, is dat niet langer hetzelfde vanaf 1967 als de economische situatie ernstig begint te verslechteren en de malaise van de studentenjeugd versterkt. Dit is een van de redenen die ons in staat stelt om te begrijpen waarom deze beweging in 1968 haar hoogtepunt bereikt. Dat maakt het ons ook mogelijk om te verklaren waarom de beweging van de arbeidersklasse in mei 1968 het voortouw neemt.

Dat is wat we in het volgende artikel zullen doen

Fabienne /  29.03.08

 

Voetnoten:

[1] David Caute, 1968 dans le monde. Paris: Laffont, 1988; vertaald als Sixty-Eight: The Year of the Barricades, London: Hamilton, 1988; eveneens verschenen in de  VS onder de titel: The Year of the Barricades: A Journey through 1968, New York: Harper & Row, 1988.

[2] Mark Kurlansky, 1968 : l’année qui ébranla le monde. Paris: Presses de La Cité, 2005; vertaald uit: The Year That Rocked the World. New York: Ballantine Books, 2004.

[3] In een aantal van onze territoriale publicaties zijn al of zullen nog artikelen worden gepubliceerd over de gebeurtenissen die in hun respectievelijke landen hebben plaatsgevonden. 

[4] Rudi Dutschke heeft de aanslag overleefd, maar leed aan ernstige neurologische gevolgen die gedeeltelijk verantwoordelijk zijn voor zijn vroegtijdige dood op 39-jarige leeftijd, op 24 december 1979, 3 maanden voor de geboorte van zijn zoon, Rudi Marek. Bachmann werd veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf voor poging tot moord. Dutschke nam schriftelijk contact op met zijn aanvaller om uit te leggen dat hij geen persoonlijke wrok tegen hem koesterde en om te proberen hem te overtuigen van de juistheid van een socialistisch engagement. Bachmann pleegde op 24 februari 1970 zelfmoord in de gevangenis. Dutschke betreurde het dat hij hem niet vaker had geschreven: “De strijd om de bevrijding is net begonnen; helaas zal Bachmann er niet meer aan kunnen deelnemen...”. 

[5] Studentenbewegingen hebben ook landen getroffen met stalinistische regimes in 1968. In Tsjecho-Slowakije maken ze deel uit van de "Praagse Lente", die wordt gepromoot door een deel van de stalinistische partij. Ze kunnen daarom niet worden beschouwd als bewegingen die het regime in vraag stelden. De situatie in Polen is compleet anders. Betogingen van protesterende studenten, in gang gezet door het verbod van een show welke als anti-Sovjet wordt beschouwd, worden op 8 maart onderdrukt door de politie. In de maand maart neemt de spanning toe en vermenigvuldigen de studenten de bezettingen van de universiteiten en de betogingen. Onder leiding van de minister van Binnenlandse Zaken, generaal Moczar, leider van de “partizanen”-stroming in de stalinistische partij, worden zij wreed onderdrukt, terwijl de joden uit de partij worden gezet, beschuldigd van “zionisme”.

[6] Tijdens de Vietnam-oorlog waren de Amerikaanse media niet onderworpen aan de militaire autoriteiten. Het is een “fout” die de Amerikaanse regering niet opnieuw heeft begaan in de oorlogen tegen Irak in 1991 en vanaf 2003.

[7] Een dergelijk verschijnsel heeft zich niet voorgedaan in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog: Amerikaanse soldaten hadden ook de hel beleefd, in het bijzonder degenen die in 1944 in Normandië waren geland, maar hun offers werden door bijna ieder van hen en door de bevolking aanvaard, dankzij de onthulling, door de autoriteiten en door de media, van de barbaarsheid van het nazi-regime.

[8] Aan het begin van de 20ste eeuw hadden Franse anarchisten een ezel voorgedragen als kandidaat bij de parlementaire verkiezingen.

[9] Voor een samenvatting van de politieke standpunten van het situationisme, zie ons artikel “Guy Debord: The Second Death of the Situationist International” gepubliceerd in International Review No. 80, https://en.internationalism.org/node/3624 [4].

[10] Opgemerkt moet worden dat de autoriteiten in de meeste gevallen (zowel in de “autoritaire” als de meer “democratische” landen) uiterst meedogenloos hebben gereageerd op studentenbetogingen, zelfs toen deze aanvankelijk vreedzaam verliepen. Bijna overal is de repressie, in plaats van het intimideren van demonstranten, een factor geweest tot massale mobilisatie en radicalisering van de beweging. Veel studenten die zichzelf aanvankelijk niet als “revolutionairen” beschouwden, aarzelden niet om zich na enkele dagen of weken zo te noemen als gevolg van de ontketening van een repressie die meer het ware gezicht van de burgerlijke democratie onthulde dan alle toespraken van Rubin, Dutschke of Cohn-Bendit.

Historische gebeurtenissen: 

  • Mei 1968 [2]

Structuur van de site: 

  • Thema's verdiepen [5]

Geschiedenis van de arbeidersbeweging: 

  • 1968 - Mei in Frankrijk [3]

Rubric: 

50 jaar na Mei 1968

Migranten en vluchtelingen: slachtoffers van het kapitalisme (deel IV)

  • 69 keer gelezen

Deel 4: Van de val van de Berlijnse Muur tot aan de nieuwe muren rond Europa en de VS

In het eerste artikel in deze serie gaven wij een kort overzicht van de oorsprong en de functie van migratie in het kapitalistische systeem en hoe die is veranderd toen datzelfde systeem zijn meedogenloze historische neergang begon aan het begin van de 20e eeuw. In deel twee onderzochten wij het hoogtepuntpunt van die tendens in de verschrikking van de Holocaust. Deel drie besprak het lot van de migranten tijdens de terreur van de Koude Oorlog.

Tegen het einde van de jaren 1980 ging de wereld een nieuwe periode in: die van algemene, sociale ontbinding. Dit fenomeen was het resultaat van de mislukking van de arbeidersklasse om de strijd, die het in de jaren 1970 begonnen was, te politiseren en vooruit te brengen. Maar hoewel de heersende klasse de heropleving van het proletariaat kon terugdringen, was ze niet in staat om haar een beslissende nederlaag toe te dienen, een die haar zou hebben toegelaten om een openlijke koers naar de oorlog op te leggen.

Het gevolg was een neergang in een langdurige uitputtingsstrijd die, terwijl ze smartelijke wonden toebracht aan het proletariaat, ook de economische en politieke apparaten van de bourgeoisie begon te destabiliseren. De ineenstorting van het Oostblok kondigde een nieuw stadium aan in dit proces, een “Nieuwe Wereldwanorde” met zwakkere staten die volledig desintegreerden. Zodra er één verwoeste regio scheen te zijn hersteld, begon een andere uiteen te vallen. Geconfronteerd met wat leek op een nieuwe golf van post-apocalyptische nachtmerries, met complete maatschappijen die schijnbaar in anarchie oplosten, gingen meer mensen dan ooit wanhopig op zoek naar veiligheid in een instortende wereld. Het is deze periode die wij nu zullen onderzoeken.

Economische crisis, staten omgebouwd tot bunkers en explosie van het aantal migranten en vluchtelingen

Met de terugkeer van de economische crisis, in het midden van de jaren 1970, moest het immigratiebeleid sterk worden gereduceerd. Het migratiebeleid werd veel beperkender wat betreft grenstoelatingen. Het kapitaal bleef wel goedkope, geïmmigreerde handarbeiders in dienst nemen, ondanks de werkloosheid die massaal was geworden, maar het kon niet de hele massa buitenlanders opnemen die op weg waren naar de grote industriële centra.

Aan het einde van de jaren 1980 en het begin van de jaren 1990, werden hele charters ingezet om de immigranten naar hun geboorteland terug te voeren. En dat terwijl door de verscherpte conflicten en de verdieping van de economische crisis tegelijkertijd het aantal kandidaten voor migratie toenam.

Overal in de wereld trad er een nieuw verschijnsel massaal op de voorgrond: het verschijnsel van de ‘illegalen’. Met de sluiting van de grenzen, nam de illegale immigratie, waarvan de hoeveelheid moeilijk is in te schatten, op spectaculaire wijze toe.

Een ware maffia-economie, bestaande uit transnationale netwerken, kon zich vervolgens in alle straffeloosheid ontplooien. Ze begunstigde het bestaan van gewetenloze smokkelaars, die allerlei vormen van moderne slavernij voeden, zoals prostitutie, maar ook een onderbetaalde en illegale arbeidsmarkt, in het bijzonder in de bouw en de landbouw. De Verenigde Staten zelf profiteerden van deze situatie door de illegale migranten, vooral die uit Latijns-Amerika, zwaar uit te buiten.

Zo is bijvoorbeeld, “het aantal Mexicanen, dat buiten Latijns-Amerika werd geregistreerd (de meerderheid in de Verenigde Staten), tussen 1970 en 1980 verdrievoudigd, en bereikte een omvang van meer dan twee miljoen. Als er rekening zou worden gehouden met het enorme aantal illegale migranten, moet het exacte cijfer dus nog veel hoger zijn: tussen 1965-1975 schommelde het aantal illegalen rond de 400.000 per jaar, om tussen 1975 en 1990 het aantal van om en nabij de 900.000 migranten te bereiken.” [1]

De val van de Berlijnse Muur, het einde van de Koude Oorlog en van de nagenoeg autarkische stalinistische regimes versnelden dit proces en openden een nieuwe spiraal van oorlogen, chaos, crises en nog nooit vertoonde veranderingen. Na 1945 en vóór de bouw van de muur in 1961 waren het voornamelijk oorlogsslachtoffers die zich verplaatsten, hoofdzakelijk uitgewezen Duitsers, en daarna de mensen die het regime van de Duitse Democratische Republiek ontvluchten. Na 1989 waren de migraties eerder het product van nieuwe internationale stromen. Tot in 1989, werden de migranten uit Oost-Europa door het IJzeren gordijn geblokkeerd. De migratiestromen gingen dus meer van het zuiden naar het noorden, voornamelijk uit Noord-Afrika en de landen rond de Middellandse Zee naar de grote stedelijke centra van de Europese landen.

Na de val van de Berlijnse Muur en met de integratie van de landen van Centraal-Europa in de Europese Unie (de EU), konden arbeidskrachten van de Oost-Europese landen zich opnieuw richten op de landen van West-Europa. In dezelfde periode leidde de snelle en massale groei van China tot de start van de grootste interne migratie, die honderden miljoenen personen aantrok die van het platteland naar de steden trokken. Door de groei van de Chinese economie, konden deze massa's opgenomen worden. Daarentegen werden door de gevorderde crisis in de Europese landen en in de Verenigde Staten, de stromen die afkomstig waren uit andere landen, door de politiek van uitwijzing beperkt.

De verschrikkingen voortgebracht door het militarisme

De dynamiek van het militarisme en de wereldwijde chaos, die volgde op het uiteenvallen van het Oostblok en de ontbinding van de allianties rond de Verenigde Staten, verergerde het “ieder voor zich” en de spanningen tussen de verschillende naties, en dwong bevolkingsgroepen om de gevechten en/of de toenemende ellende te ontvluchten. De kloof die het Oosten van het Westen scheidde, en die niet alleen tot doel had om de imperialistische grens aan te duiden maar ook om de migrantenstroom onder controle te houden, verdween. Ze maakte plaats voor de vrees van de West-Europese regeringen voor de veronderstelde dreiging van een “massale immigratie” vanuit de landen van Oost-Europa.

Na 1989 begaf een stroom van migranten zich naar het Westen, vooral afkomstig uit Roemenië, Polen en Centraal-Europa, op zoek naar werk, zelfs als dat miserabel betaald werd. Ondanks de tragische gebeurtenis van de oorlog op de Balkan tussen 1990 en 1993 en het recente conflict in de Oekraïne, bleven de migratiestromen binnen Europa relatief “onder controle”. En dat, terwijl de migratiedruk op de EU vanuit de perifere landen van het kapitalisme steeds meer toenam. [2]

Aan het begin van de jaren 1990 zaaiden de nieuwe oorlogen chaos in het Midden-Oosten, in de Balkan, in de Kaukasus en in Afrika, en veroorzaakten etnische zuiveringen en pogroms van allerlei slag (Rwanda, Congo, Soedan, Ivoorkust, Nigeria, Somalië, Irak, Syrië, Myanmar, Thailand, enzovoort). Miljoenen personen moesten een goed heenkomen zoeken, maar het merendeel van de vluchtelingen bleef nog in hun regio. Slechts een gering aantal van hen keerde zich naar West-Europa. Tijdens de eerste Golfoorlog gebruikte de “coalitie”, die door de Verenigde Staten werd geleid, de plaatselijke Koerdische en Sjiietische bevolking voor haar interventie, die resulteerde in minstens 500.000 doden en nieuwe vluchtelingen. [3]

Onder de dekmantel van “humanitaire” en/of “vredesoperaties” was het mogelijk geweest om de ergste imperialistische wreedheden toe te dekken in naam van “de bescherming van de vluchtelingen” en de bevolkingsgroepen, in het bijzonder de Koerdische minderheden. De bourgeoisie had een tijdperk van “vrede”, van “welvaart” en de zege van de democratie beloofd. In werkelijkheid, zoals men het vandaag kan zien, werden de grote mogendheden en alle staten meegesleurd in de logica van het militarisme, de logica van een systeem waarvan de spiraal altijd maar moorddadiger en vernietigender wordt. De oorlog kwam trouwens snel terug in Europa, in ex-Joegoslavië, wat tot meer dan 200.000 doden leidde. In 1990 begonnen 35.000 Albanezen van Kosovo naar West-Europa te vluchten. Een jaar later, als gevolg van de onafhankelijkheidsverklaring van Kroatië, verlieten 200.000 personen de verschrikkingen van het conflict en werden 350.000 anderen verplaatst binnen het totaal versnipperde oude territorium.

In 1995 breidde de oorlog zich uit naar Bosnië en verjoeg nog eens 700.000 personen, in het bijzonder na de dagelijkse bombardementen op Sarajevo. [4] Een jaar eerder veroorzaakte de genocide in Rwanda, met de medeplichtigheid van het Franse imperialisme, bijna een miljoen slachtoffers (hoofdzakelijk onder de Tutsi bevolking, maar ook onder de Hutu's). Dit bracht een massale en tragische stroom van Rwandese vluchtelingen op gang richting de Congolese provincie van Kivu (1,2 miljoen verplaatste personen en duizenden doden door de cholera, door de onderlinge afrekeningen, enzovoort). Telkens waren de vluchtelingen gijzelaars en slachtoffers van de ergste wreedheden. In de ogen van de militaire logistiek werden ze in het beste geval beschouwd als “collateral damage” en anders als gewoon hinderlijke objecten.

Velen geloofden na 1989 dat het spook van de oorlog was verdwenen naar een verre toekomst, maar in de werkelijkheid en in de logica van het kapitalisme kon de oorlogsspiraal zijn vernietigende waanzin slechts voortzetten. Hele zones van de planeet werden besmet met krijgsheren en de honger van de grootmachten, die hele bevolkingen opjaagden en terroriseerden en daardoor nog meer bevolkingsgroepen dwong om de barbaarsheid van de gevechtszones te ontvluchten. Tallozen gingen op de vlucht ofwel vanwege de gruweldaden van bendes en de maffia, zoals in Latijns-Amerika met de drugsoorlogen, of omdat ze stuurloos waren achtergebleven vanwege staten die in stukjes uiteenvielen, zoals Irak waar we de opkomst zagen van het obscurantisme van Al-Qaida en daarna Daesh met zijn “Islamitische Staat”. Hetzelfde gebeurde in Afrika waar de interetnische spanningen en de gewapende bendes van moorddadige terroristen het aantal aanslagen opvoerden en zo’n beetje overal chaos zaaiden.

De militaire interventies van de grootmachten, met name van de Verenigde Staten, eerst in Afghanistan (2001) en vervolgens in Irak (2003), wekten de ambities op van de regionale machten, destabiliseerden deze uiterst kwetsbaar gemaakte landen nog meer, verwoestten nog grotere zones door ze over te leveren aan de oorlog. Dat alles verergerde het verschijnsel van de vluchtelingen, verveelvoudigde de kampen en de tragedies. De vluchtelingen vielen ten prooi aan de maffia, ondergingen wreedheden, roof, aanrandingen; vrouwen werden vaak ingelijfd of ontvoerd om opgenomen te worden in netwerken van prostitutie. [5]

Zo’n beetje overal op de aardbol vallen dezelfde verschijnselen samen, sterk gevoed door de oorlog in de “hot spots”, zoals het Midden-Oosten, wat hele families ertoe veroordeelt om in ballingschap te gaan of vast te zitten in kampen.

Tot aan deze periode bleef het merendeel van de oorlogsvluchtelingen rond Europa in hun eigen regio. Maar sinds enkele jaren voert de confrontatie met de steeds uitgebreidere oorlogszones, in het bijzonder in het Midden-Oosten en in Afrika, een groter aantal vluchtelingen naar West-Europa. Dat komt dan bovenop de “economische” migranten van Oost-Europa, de Balkan, van het gebied rondom de Middellandse Zee en andere landen, die doorheen geschud worden door de economische crisis en de chaos. Hetzelfde geldt voor het Amerikaanse werelddeel: behalve de vluchtelingen afkomstig uit Mexico, ontvluchten een toenemend aantal vluchtelingen het geweld in Centraal-Amerika, die dan naar Mexico proberen te ontsnappen om naar de Verenigde Staten te gaan.

De oorlog in Syrië en de massale toestroom van de vluchtelingen

Irak, Libië en Syrië zijn sinds enige tijd ten prooi gevallen aan een ongecontroleerde chaos die nog meer bevolkingsgroepen ertoe aanzet om massaal te vluchten. Tegelijkertijd zijn duizenden personen in gijzeling genomen door de plaatselijke imperialistische rivalen, zoals in Aleppo, waar zij zijn veroordeeld om te sterven onder de massale bombardementen en de kogels, of van honger en dorst om te komen. Alleen al in het Midden-Oosten worden vandaag zo’n 15 miljoen personen verdreven. In 2015 bedroeg enkel voor Duitsland de toestroom van vluchtelingen meer dan een miljoen!

Voor de eerste keer sinds 1945 trekken vluchtelingenstromen, slachtoffers van de oorlog en bombardementen, massaal naar fort Europa, dat als een “eldorado” wordt gezien, maar dat ze meedogenloos terugdrijft. In de Oekraïne is de oorlog teruggekeerd en duizenden Oekraïners zijn voor de gevechten gevlucht. Ze vragen asiel aan in de naburige landen, voornamelijk Polen, dat echter steeds vijandiger staat tegenover de vluchtelingen. Ondanks het politieapparaat dat de toegang tot de grenzen zeer moeilijk maakt, zijn er tussen 2000 en 2014 22.400 personen gestorven of gewoon verdwenen in de Middellandse Zee [6] in een poging om in de Europese Unie binnen te geraken, dat zo door hen wordt geïdealiseerd. Deze exodus vergemakkelijkt het maffiawerk van scrupuleloze smokkelaars, waarvan de bloeiende organisaties industriële proporties hebben aangenomen.

De rijkste staten worden zo langzamerhand echte bunkers door de toename van muren, prikkeldraadversperringen, patrouilles en politie-inzet. Om deze te ontwijken wordt vaak de hoogste prijs betaald: de dood. De ironie van het lot wil dat de Verenigde Staten, de kampioenen van de “democratische vrijheden”, die geen woorden te kort kwamen om “de muur van schaamte” te Berlijn te stigmatiseren, zelf een reusachtige muur hebben gebouwd aan hun zuidelijke grens om de “chicanos” de weg te versperren! [7]

In veel landen zijn de vluchtelingen niet alleen ongewenst geworden, maar worden ze eveneens als potentiële misdadigers of terroristen voorgesteld. Dit rechtvaardigt een veiligheidsparanoia, die opzettelijk in stand wordt gehouden om volkeren te verdelen, te controleren en de repressie van toekomstige sociale strijdbewegingen voor te bereiden. Bovenop de politierepressie komen, behalve de honger en de kou, ook nog de administratieve en bureaucratische ergernissen.

De grote mogendheden hebben dus een heel juridisch arsenaal ontplooid om de “goede migranten” (degenen die nuttig kunnen zijn voor de waardevermeerdering van het kapitaal, met name de best opgeleide, de “Brain Drain”), eruit te filteren. De “asielzoekers” en de “slechte migranten”, de hongerige meerderheid zonder kwalificaties, moeten maar … “thuis creperen”. In ieder geval elders! Volgens demografische en economische behoeften “reguleren” de verschillende staten en nationale kapitalen het aantal geschikte vluchtelingen, die in de arbeidsmarkt kunnen worden geïntegreerd.

Een groot aantal wordt brutaal terugverwezen. De mannen, vrouwen en kinderen, vooral in de kampen in Turkije [8], zijn slachtoffer van de politie die niet aarzelt om in koelen bloede op hen te schieten, als elektroshocks, stokslagen, enzovoort, niet voldoende zijn. De EU is zich volkomen bewust van deze angstaanjagende praktijken en van de lijken die op stranden van de Middellandse Zee blijven aanspoelen. Niet alleen laat heel deze slachting haar koud, maar zij organiseert ook een heel militair apparaat en een mensenjacht om de vluchtelingen terug te drijven. Voor haar is dit, buiten de lafheid en de hypocrisie, eenvoudigweg de prijs die betaald moet worden om de kandidaat-bannelingen af te schrikken.

Een reusachtige inzet en een moreel gevecht voor het proletariaat
 
Met dit zeer algemene overzicht van de geschiedenis van de vluchtelingen en van de migratiestromen, hebben wij geprobeerd aan te tonen dat het kapitalisme altijd brute kracht en geweld heeft gebruikt, op directe of indirecte wijze en wanneer en waar het maar kon, om de boeren te dwingen hun land op te geven en hun arbeidskracht te verkopen. Wij hebben gezien dat deze migraties, hun aantal, hun statuut (onwettig of wettig), hun oriëntatie, afhankelijk zijn van de schommelingen van de wereldmarkt en de economische situatie.

De oorlog, die in de 20e eeuw steeds maar heviger, frequenter en uitgebreider werd, maakte dat het aantal vluchtelingen en oorlogsslachtoffers voortdurend is gestegen. De recente conflicten voeren deze stroom in nieuwe proporties naar Europa en de andere grote industriële centra. Daar komt nog bij dat steeds meer vluchtelingen ontstaan ten gevolge van de vernietiging van het milieu. De klimaatveranderingen en de ecologische rampen voegen zich vandaag bij al dit kwaad. In 2013 telde men al 22 miljoen klimaatvluchtelingen. Volgens bepaalde bronnen zou hun aantal drie keer zoveel bedragen als de oorlogsvluchtelingen.

Voor 2050 voorziet de VN een stroom van 250.000 klimaatvluchtelingen, een fantasierijke en veel te lage schatting, wanneer men ziet dat bepaalde zones of steden (zoals Peking of New-Delhi) vandaag letterlijk verstikkend zijn geworden. Het samenkomen van deze gecombineerde factoren vermenigvuldigt de tragedies en leidt tot een toenemend aantal vluchtelingen, die het kapitaal ten gevolge van zijn historische crisis niet meer voldoende in de productie kan opnemen.

Daarom vormt het tragische lot van de vluchtelingen voortaan een echt moreel probleem voor de arbeidersklasse. Het kapitalistische systeem praktiseert immers de jacht op de illegalen, de uitwijzing, de deportatie, de opsluiting in de kampen, de opvoering van de xenofobe campagnes, die tenslotte de voorbereiding aanmoedigen van allerlei soorten van geweld tegen migranten. Bovendien verdiept de bourgeoisie de verdeling onder de migranten door een wig te drijven tussen de “echte asielzoekers” en de ongewenste “economische vluchtelingen”, die zogenaamd heel snel te talrijk zijn geworden.

Geconfronteerd met de realiteit van de economische crisis, zo’n beetje overal in Europa, en door opnieuw gebruik te maken van de angst voor en de context van het terrorisme, introduceert de bourgeoisie de noodzaak van een “redelijke oplossing” en laat tegelijkertijd, in een gecontroleerde dosering, de paniek en vlagen van vreemdelingenhaat neerdalen op een deel van de bevolking. Daarbij presenteert ze de staat als het enige bolwerk dat de stabiliteit kan garanderen tegenover de dreiging van “invasies” en dat zogenaamd het middel is om de “vreemdelingenhaat” te bestrijden’.

De propaganda die de angst aanwakkert voor de concurrentie door de vluchtelingen op het vlak van werk, huisvesting en gezondheidszorg, spoort een groeiende reactionaire en pogromistische mentaliteit aan. Dat alles vormt de vruchtbare bodem voor de ontplooiing van het populisme. [9]

Zoals wij hebben gezien, houdt de bourgeoisie niet op om de arbeiders en de volkeren onderling te verdelen, de xenofobe gevoelens te versterken en uit te buiten, die dan door het populisme worden gebruikt, in het bijzonder tegen de migranten. Dit wordt sinds enkele jaren bevestigd door de opkomst van de ultraconservatieve politieke partijen tegen de immigranten in Europa en in de Verenigde Staten, die met name de meest gemarginaliseerde delen van het proletariaat aanspreken in de eertijds geïndustrialiseerde gebieden. Het resultaat van het Brexit-referendum in Groot-Brittannië, net zoals het verschijnsel Trump in Amerika, bevestigen dat op duidelijke wijze.

Wat betreft het moeilijke migranten-vraagstuk zal de arbeidersklasse voortaan een toenemende verantwoordelijkheid moeten opnemen. Zij zal noodzakelijkerwijs de hatelijke taal moeten weren van enerzijds degenen die menen dat men “de immigranten buiten moet gooien” en anderzijds degenen die, in hun patriottische en democratische elan, van mening zijn dat “men niet alle ellende van de wereld kan opvangen”. Verder moeten De valstrikken van de officiële propaganda worden verijdeld, net als de voorschriften die de noodzakelijke solidariteit als bewuste uitdrukking van dit morele gevecht verhinderen. Het cijfer van het aantal migranten rijst ongetwijfeld de pan uit, wat steeds meer lijden tot uitdrukking brengt, maar vertegenwoordigt nochtans slechts 3% van de totale wereldbevolking.

De bourgeoisie, die vreest op termijn de controle te verliezen over een situatie die steeds chaotischer wordt, houdt dus opzettelijk de angsten in stand, schept een klimaat van terreur dat de geïsoleerde personen ertoe aanzet om zich onder de “bescherming van de staat” te stellen. Tegenover de officiële verontrustende redevoeringen en de veiligheidsmaatregelen van de staatsapparaten, moeten de proletariërs absoluut op bewuste wijze handelen en de reflexen van angst verwerpen die door de media worden geconditioneerd. Zij moeten ook bewust worden dat de vluchtelingen vooral slachtoffers zijn van het kapitalisme en van de brute maatregelen van dezelfde Staten. Dit probeerde onze reeks artikelen aan te tonen. De arbeidersklasse zal op termijn moeten beseffen dat, achter de migrantenkwestie, zich de internationale eenheid stelt van de revolutionaire strijd tegen het kapitalistische systeem.

“Als onze klasse erin slaagt haar identiteit terug te vinden, dan kan de solidariteit een belangrijk bindend middel vormen in haar strijd. Wanneer ze in de vluchtelingen echter alleen concurrenten en een bedreiging ziet, als ze er niet in slaagt een alternatief voor de kapitalistische ellende te formuleren, waarbij niemand meer wordt gedwongen om uit zijn huis te vluchten omdat hij wordt bedreigd door oorlog of honger, dan dreigt er een massale verspreiding van de pogromistische mentaliteit, waar zelfs de centrale delen van de arbeidersklasse niet van gespaard zullen blijven.” [10]

WH, november 2016

Voetnoten

[1] Véronique PETIT, Les migrations internationales, publié dans : La population des pays en développement.

[2] Om deze reden schiep de EU een uniek territorium (Schengen) dat een drastische controle en een strakkere politiecontrole aan de grenzen (evenals het “vrije verkeer” van de arbeidskrachten binnen dit territorium) toelaat.

[3] Zie Internationale Revue nr. 13 over de Golfoorlog

[4] Bij een Servisch offensief in de enclave van Srebrenica bleven de Franse militairen van UNPROFOR op bevel van hun generale staf “neutraal”, waardoor meer dan 8000 Bosniërs werden vermoord…

[5] Het verschijnsel van de prostitutie, dat in de eerste plaats minderjarigen bedreigt, is in volle expansie in de wereld. Er zijn ongeveer 40 miljoen prostituees afkomstig uit de gehele wereld, die vaak met geweld zijn verplaatst.

[6] Fatal journeys, tracking lives lost during migration, International Organisation for Migration

[7] Zie ons artikel: De wreedheid en de hypocrisie van de heersende klasse [6]

[8] Turkije en Mexico nemen een cruciale plaats in voor de Verenigde Staten en de EU vanwege hun strategische ligging die het mogelijk maakt om het grootste aantallen vluchtelingen/migranten tegen te houden.

[9] Zie onze artikels over dit onderwerp inde Inernationale Revue nr. 157 (Frans-, Engels- en Spaanstalige uitgave).

[10] Die deutsche Politik und das Flüchtlingsproblem: Ein Spiel mit dem Feuer [7]“

 

Thema's verdiepen: 

  • Immigratie, vluchtelingen en de arbeidersbeweging [8]

Rubric: 

Migratie en vlucht

Notities als bijdrage voor de discussie over Mei '68

  • 21 keer gelezen

De hiernavolgende tekst is een bijdrage van een sympathisant van de IKS, die hij heeft geschreven naar aanleiding van de publieke bijeenkomst over De historische betekenis van Mei 1968.

In zijn tekst maakt de kameraad duidelijk dat Mei 68 voor hem niet slechts een studentenopstand was, maar als het ware een “oceaan van fenomenen van de massastaking”, die definitief de historische heropleving van de internationale proletarische strijd inluidde. Verder benadrukt hij ook hoe de massale stakingsbeweging de voedingsbodem vormde voor een radicale kritiek van het parlementarisme. De kameraad bevestigt die kritiek met de conclusie dat “het zwaartepunt van het huidige politieke leven definitief en volledig buiten het parlement is komen te liggen”. Tenslotte beschrijft de kameraad heel juist hoe de dynamiek van de beweging een “tendens tot zelforganisatie” in zich borg met een “overvleugeling van en confrontatie met de structuren en methoden van de vakbond”. Al met al heeft de strijd in Frankrijk een schat aan strijdervaringen opgeleverd, waaruit – en de bijdrage van de kameraad is daar een bewijs van - tot “vandaag nog lessen kunnen worden getrokken”.

De historische heropleving van de proletarische strijd die, na meer dan veertig jaar van contrarevolutie, met Mei 1968 haar definitieve bevestiging kreeg, gaf de stoot aan “een ontwaken van het bewustzijn van miljoenen arbeiders” en “een herstel en verdieping van de revolutionaire politieke standpunten”.

Notities als bijdrage voor de discussie over Mei '68

De grote mobilisaties en stakingen van slechts enkele weken, tussen mei en juni 1968, in Frankrijk vertonen duidelijk de tendensen en de contouren van de oceaan aan fenomenen van de massastaking, de historische uitdrukking van de proletarische strijd (zelfs van het bestaan van het proletariaat als een maatschappelijke en politieke macht, als een klasse voor zichzelf) sinds het begin van de 20e eeuw:

  • een tendens tot zelforganisatie waarbij de stakende en strijdende massa’s een hoofdrol spelen met de daaruit voortvloeiende overvleugeling van en confrontatie met de structuren en methoden van de vakbond;
  • de tendens tot uitbreiding van de strijd en de stakingen door de zelfstandig gestuurde delegaties naar werkplekken of studiecentra, en andere populaire sectoren (studenten, boeren);
  • de wijziging van het dagelijks leven en van de “normaliteit” van de dominantie van de kapitalistische maatschappelijke verhoudingen dank zij het op de voorgrond treden van een permanente mobilisatie en de aanwending van de openbare ruimte door middel van massademonstraties en bezettingen van werk- en studiecentra (of institutionele gebouwen, theaters, enzovoort), waarin het isolement doorbroken werd en het monopolie van de overheersing van de kapitalistische maatschappelijke en productieverhoudingen in vraag wordt gesteld;
  • het in vraag stellen van de “normaliteit” van het leven in deze maatschappij en de maatschappelijke organisatie die deze schept, met de daaruit voortvloeiende tendens tot politisering tegenover een bekrompen en kunstmatig in stand gehouden economisme van de arbeidersvakbonden: “De mensen die zich mobiliseerden, de ongeveer 10 miljoen mensen die in 1968 het werk neerlegden, hadden het gevoel hun hoofd te hebben opgeheven het gevoel hun kritische geest, hun onafhankelijkheid van geest te hebben uitgedrukt,... hun werkplekken te hebben bezet, aangezien niet alles aanvaardbaar is, te hebben nagedacht over een andere toekomst, over andere leef-, werk- en buurtomstandigheden....” Ludivine Bantigny [1]. Sporen van deze tendensen zijn, in meerdere of mindere mate, terug te vinden in de grote proletarische gevechten die tussen Mei 1968, in Frankrijk, en 1980 plaatsvonden in Italië, Argentinië, Polen, Spanje of Iran.

De historische heropleving van de massale proletarische strijd zal noodzakelijkerwijs de essentie van deze historische kenmerken in zich dragen, op een hoger historisch niveau - als gevolg van het feit dat 40 jaar kapitalistische tegenspraken en tegenstellingen zijn voorbijgegaan - of zal niet plaatsgrijpen.

Mei 68 en de internationale golf die daarmee begon, luidden een rijke periode van strijd in waaruit vandaag nog lessen kunnen worden getrokken, maar de eb en vloed ervan legden ook de basis voor nieuwe (of min of meer nieuwe) politiek-ideologische elementen van de kant van de bourgeoisie, waarmee ze het proletarische kommunistische perspectief probeerde te bestrijden en te karikaturiseren. Deze werden voornamelijk gedragen door de kleinburgerij en de linkerzijde van het kapitaal: de fixatie op het “spectaculaire karakter” van straatrellen en botsingen met de politie, die uit hun context zijn gehaald, als synoniem voor de strijd tegen kapitalistische verhoudingen; de mythe van “de jeugd” als een “opstandig” politiek subject op zich; de gettoachtige valstrik van “contra-culturalisme” en “marginalisme” als revolutionaire subjecten (die we vandaag de dag bijvoorbeeld terugvinden in de vorm van krakers of agro-ecologisme); de partiële en ongefocuste (en dus steriele en globaal perspectiefloze) kritiek op concrete fenomenen van de kapitalistische maatschappelijke organisatie (feminisme, ecologisme, antiracisme, enz...).

Als onderdeel van de mythe van de verheerlijking van de jeugd kunnen we ook de onduidelijke en vage categorie van “de studenten” opnemen. Meer dan 50 jaar na de grote studentenmobilisaties in de VS, Frankrijk of Tsjecho-Slowakije kan gesteld worden dat studentenbewegingen slechts op twee manieren een samenhangend perspectief van confrontatie met het bestaande systeem kunnen vinden:

  • ofwel (in het geval van proletarische of geproletariseerde studenten) vechtend als een integraal deel van de proletarische klasse door te mobiliseren op basis van hun levensomstandigheden (vooruitzichten op werkloosheid, hun woon- en werkomstandigheden, enzovoort) en van hun menselijke behoeften die in tegenstelling staan tot de noden van het kapitaal;
  • ofwel (in het geval van de kleinburgerlijke en andere “populaire lagen”) door “een bondgenootschap” aan te gaan met en uiteindelijk hun mobilisatie te integreren in het proletarische kommunistische perspectief, het enige dat in staat is om een globaal perspectief en globale samenhang te geven aan de strijd tegen alle grieven die de burgerlijke maatschappij in verval tov de mensheid voortbrengt.

Buiten deze twee richtingen is het enige wat er overblijft voor de “studentenbeweging”, evenals voor andere onduidelijke sociologische categorieën (“jeugd”, “vrouwen”, “huisvrouwen”, “consumenten”, “gepensioneerden”, “immigranten”, enz...), de impasse van het “populaire” interklassisme, of het a-klassisme, van het humanisme, van het burgerschap, kortom, het kanaliseren van onrust tegenover de burgerlijke samenleving naar onmacht en de nederlaag.

- Mei 1968 toont opnieuw de historische tweespalt die bestaat tussen het electorale terrein van het burgerlijke parlementarisme en de proletarische strijd. Het is niet alleen “dat het zwaartepunt van het huidige politieke leven definitief en volledig buiten het parlement is komen te liggen” (tot uitdrukking gebracht op het Tweede Congres van de Komintern, in 1920), maar nog duidelijker gesteld, beide historische fenomenen hebben de neiging elkaar uit te sluiten, waarbij de sociale en politieke basis die het één mogelijk maakt, onverenigbaar is met het ander. De ene impliceert het oplossen van het proletariaat in de massa van het “volk” als een geatomiseerde, passieve, concurrerende en machteloze massa, die onder de heerschappij van kapitalistische maatschappelijke en productieverhoudingen haar lot verbindt aan de resultaten van de “democratische instellingen” gedomineerd door haar uitbuiters. De andere impliceert de tendens naar permanente mobilisatie, zelforganisatie, politisering en uiteindelijk een breuk met kapitalistische “normaliteit”, en in hogere fasen, de ontbinding van de materiële grondslagen van de burgerlijke “democratie”.

Wat was de weerspiegeling in de electorale arena van de beweging van mei ’68, de waarschijnlijk belangrijkste proletarische beweging in West-Europa sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog, waarvan het stempel tot op de dag van vandaag voortduurt? Een verpletterende overwinning voor de rechtse partijen.

Dit veronderstelde “mysterie” wordt, los van het bovenstaande, verklaard door het feit dat de historische kracht van de proletarische strijd niet voortkomt uit de democratische numerieke legitimiteit van de “werkende mensen”, maar uit een krachtsverhouding die in staat is om de overheersing van bestaande maatschappelijke verhoudingen te ondermijnen en te doorbreken, door de directe massa-actie van het proletariaat ter verdediging van zijn menselijke behoeften, door het winnen van brede, niet-uitbuitende delen van het volk voor zijn zaak, en door de bourgeoisie, haar staat en haar onvoorwaardelijke maatschappelijke steunpunten te veroordelen tot isolement en onmacht.

De gebeurtenissen van 1917 in Rusland verduidelijken deze historische onverenigbaarheid in voldoende mate: de waarschijnlijk grootste opstand van de uitgebuite massa’s in de geschiedenis van de mensheid wordt weerspiegeld in de verkiezingen van de grondwetgevende vergadering van november, die amper 25 procent van de stemmen opleverden voor de partijen die de overgang van de macht naar de 'Bolsjewistische' sovjets voorstonden.

Naast de verklaringen door middel van bijzonderheden (vertraging en manipulatie van informatie over de politieke evolutie in de reusachtige gebieden van het Russische Rijk, geen gebruikelijk onderscheid tussen verschillende partijen door de facto opstandige boerenmassa's, enz...) pasten de Bolsjewiki van 1917 de enige revolutionaire maatregel toe die die naam waardig was: ontbinding van de burgerlijke Assemblee en het opnemen van de klassenstrijd als een krachtsverhouding tussen historische projecten, niet als een rekenkundig "democratisch" optelling, al dan niet gelegitimeerd met procenten, tegenover een bourgeoisie die zich al op een burgeroorlog voorbereidde.

We moeten ook het feit benadrukken dat de verschillende facties van de bourgeoisie in Frankrijk hun verschillen opzij hebben gezet om het hoofd te bieden aan de "rode dreiging" (die een constante is gebleven op internationaal vlak sinds de revolutionaire zaak werd begunstigd door de strijd tussen aanhangers van Kerenski en Kornilov in Rusland in 1917). We zien een gecoördineerde werkverdeling tussen rechts en links. Aan de rechterkant zien we dat de "Partij van de Orde" de rijen sluit bij de demonstratie op 30 mei, waar onder andere te horen is: "Cohn-Bendit à Dachau", en de republiek oproept de OAS-leden [2] op 7 juni amnestie te verlenen en de nationaliteit terug te geven. Op de linkerflank zien we dat de vakbonden en linkse partijen de stakers verdelen en zich inzetten voor het einde van de beweging en voor het kanaliseren van ontevredenheid in de richting van  het parlementarisme.

Mei 68 en de internationale golf van strijd die zich aandient, laten zien dat, in het kader van de praktische massale strijd tegen de burgerlijke maatschappij, met alle tegenstellingen die er duidelijk en schrijnend in worden weergegeven (onder de aureool van "normaliteit" en "sociale vrede" verborgen in het dagelijks leven van de dictatuur van het kapitaal), er over het algemeen een vruchtbare voedingsbodem wordt gevonden voor een betekenisvolle kwantitatieve invloed van standpunten die de bestaande fenomenen op de meest coherente wijze verklaren.

Met andere woorden: alleen de ontwikkeling en verdieping van de historische crisis van de burgerlijke maatschappelijke en productieverhoudingen en van een massabeweging die ze praktisch in vraag stelt en in perspectief plaatst, kan de noodzakelijke historische voedingsbodem scheppen voor een kwantitatief belangrijke invloed van de revolutionaire programmastandpunten.

Het is in deze context dat “Mei 1968 een ontwaken vormde van het bewustzijn van miljoenen arbeiders”, dat revolutionaire politieke standpunten worden hersteld en verdiept en dat de politisering van brede sectoren van de arbeidersklasse plaatsvindt. Een “ontwaken van het bewustzijn” kan nauwelijks plaatsvinden in het luchtledige, niet onder de burgerlijke “normaliteit”, noch enkel als het product van “morele verontwaardiging”, maar het wordt resoluut gevoed door de praktische massale strijd tegen de bestaande orde die een perspectief schetst en het herstel van revolutionaire standpunten bevordert.

In die zin zijn er verschillende gevaren verbonden aan het zoeken naar of het koesteren van de hoop dat revolutionaire standpunten een aanzienlijke kwantitatieve invloed kunnen hebben buiten deze perioden van directe massa-acties:

  • op zijn best kan het omslaan in een steriel productivistisch voluntarisme, met het daaruit voortvloeiende risico van de erosie van misbruikte militante energieën (die nog nu harder nodig zijn voor twee van de revolutionaire taken van dit moment: de verdieping en verfijning van het kommunistische programma, en de ontwikkeling van een pool van confrontatie en internationale hergroepering van de revolutionaire standpunten van de Kommunistische Linkerzijde);
  • in het ergste geval kan het leiden tot een gevaarlijke uitglijder in de richting van een “strategisch” opportunisme om de kommunistische standpunten “aanvaardbaar” te maken voor de “publieke opinie” (arbeidseconomisme, “assembleisme” (dit is de roes van algemene vergaderingen zonder inhoud, “allen (principeloos) verenigd”), “(perspectiefloze) verontwaardiging”...).

Draba / Juni 2018

[1] https://ici.radio-canada.ca/premiere/emissions/aujourd-hui-l-histoire/segments/entrevue/69025/mai-1968-paris-france-manifestations-etudiants-violence [9]

[2] OAS: Organisatie van het Geheime Leger, een Franse extreemrechtse terroristische groepering die voorstander is van de Franse overheersing van Algerije.

Historische gebeurtenissen: 

  • Mei 1968 [2]

Rubric: 

Mei 1968

Rapport over de imperialistische spanningen (november 2017)

  • 17 keer gelezen

Het rapport dat we hieronder publiceren, is gepresenteerd en besproken op een internationale bijeenkomst van de IKS (in november 2017), en bedoeld om een balans op te maken van de ontwikkeling van de belangrijkste tendensen die ten grondslag liggen aan de evolutie van de imperialistische spanningen. Het is gebaseerd op de teksten en rapporten waarin deze tendensen binnen onze organisatie grondig werden geanalyseerd en besproken, met name de oriëntatietekst (OT) ‘Militarisme en ontbinding’ uit 1991 (Internationale Revu­e nr. 13,1991) en het Rapport van het 20e Internationale Congres (Internationale Revue, Frans, Engels-, en Spaanstalige uitgave nr. 152, 2e halfjaar 2013).

Sinds dit laatste rapport is opgesteld, hebben zich een reeks belangrijke gebeurtenissen voorgedaan in de verergering van de imperialistische spanningen in het Midden-Oosten. Ten eerste de directe militaire invasie op 20 januari 2018 van Turkije in Syrië om de Koerdische troepen aan te pakken die in Noord-Syrië in de regio Afrin zijn gestationeerd. Deze interventie, die werd uitgevoerd met de, op zijn minst stilzwijgende, instemming van Rusland staat bol van toekomstige militaire confrontaties, met name met de Verenigde Staten, die in deze regio de bondgenoten zijn van de Koerdische strijdkrachten van de YPG, en van scheuringen binnen de NAVO waar Turkije en de Verenigde Staten lid van zijn.

Daarna volgde de militaire aanval door de Verenigde Staten (gesteund door Groot-Brittannië en Frankrijk) gericht op de vermoedelijke locaties voor de productie van chemische wapens in Syrië. Deze aanval markeerde de directe groei van de spanningen tussen de Verenigde Staten en Rusland. Nog recenter is er het besluit van Trump om zich terug te trekken uit het Iraanse nucleaire akkoord, dat niet alleen leidt tot de verscherping van de spanningen tussen Israël en Iran, maar ook wereldwijd tot destabilisatie, aangezien het besluit van de VS door een grote meerderheid van landen is veroordeeld. Dit alles illustreert het risico van een ongecontroleerde escalatie van conflicten in het Midden-Oosten en laat zien dat, zoals ons gelijknamige artikel ontwikkelt, "Het kapitalisme in toenemende mate een bedreiging voor de mensheid vormt".

(14/05/2018)

* * *

In de laatste vier jaar, sinds ons 20e Internationale Congres, hebben zich belangrijke ontwikkelingen voorgedaan in de imperialistische verhoudingen: de oorlog in Syrië en de strijd tegen Islamitische Staat, de Russische interventie in de Oekraïne, de vluchtelingencrisis en de aanslagen in Europa, Brexit en de druk van het populisme, de verkiezing van Trump in de Verenigde Staten en de beschuldigingen van Russische inmenging in de verkiezingscampagne (Russiagate), de spanningen tussen de Verenigde Staten en China omtrent de provocaties van Noord-Korea, de oppositie tussen Saoedi-Arabië en Iran (die de druk verklaart die dit eerste land op Qatar uitoefent), de mislukte staatsgreep tegen Erdogan en de repressie in Turkije, het conflict over de Koerdische autonomie, de uitbarsting van nationalisme tussen Catalonië en Spanje, enzovoort. Het is daarom belangrijk om te evalueren in hoeverre deze gebeurtenissen in overeenstemming zijn met onze algemene analyses van de periode, maar ook welke nieuwe oriëntaties zij onthullen.

Daarvoor is het van cruciaal belang, zoals de oriëntatietekst (OT) “Militarisme en Ontbinding” het van meet af aan stelt, om de juiste methode te gebruiken teneinde een situatie te begrijpen die nog nooit vertoond is:

“In tegenstelling tot de bordigistische stroming heeft de IKS het marxisme nooit als een “onveranderlijke doctrine” beschouwd, maar als een levende gedachte waarvoor iedere belangrijke historische gebeurtenis een gelegenheid tot verrijking betekent. Zulke gebeurtenissen maken het ofwel mogelijk het kader en de eerder ontwikkelde analyses te bevestigen, en deze te ondersteunen ofwel geven ze aan dat bepaalde analyses achterhaald zijn. In dit laatste geval is een inspanning tot overdenking vereist om het toepassingsgebied van voorheen geldige, maar nu achterhaalde, schema’s te verruimen of nieuwe schema’s uit te werken die in staat zijn de nieuwe realiteit beter te vatten. Het is de specifieke en fundamentele verantwoordelijkheid van de revolutionaire organisaties en militanten om deze inspanning tot overdenking te doen en ervoor te waken - net zoals onze voorgangers Lenin, Rosa Luxemburg, de Italiaanse Fractie van de Internationale Communistische Linkerzijde (Bilan), de Communist Linkerzijde van Frankrijk (GCF), enzovoort - dat deze met voorzichtigheid en stoutmoedigheid wordt aangegaan:

  • door zich stevig te baseren op de fundamentele verworvenheden van het marxisme;
  • door de werkelijkheid zonder oogkleppen te onderzoeken en het denken te ontwikkelen zonder “enig voorbehoud of iets uit te sluiten” (Bilan).

In het licht van dergelijke historische gebeurtenissen is het vooral belangrijk dat de revolutionairen in staat zijn een duidelijk onderscheid te maken tussen analyses die achterhaald zijn en analyses die nog steeds van toepassing zijn, om een dubbele valkuil te voorkomen: het vervallen in sclerose of “het kind met het badwater weg te gooien” (OT Militarisme en ontbinding, 1991)

De toepassing van deze aanpak, die is opgelegd door de realiteit van het moment, heeft inderdaad de basis gevormd voor ons vermogen om de fundamentele ontwikkelingen van de afgelopen 26 jaar op imperialistisch vlak te analyseren.

In dit vooruitzicht stelt dit rapport drie benaderingsniveaus voor van de recente gebeurtenissen om hun belang te situeren met betrekking tot ons analysekader:

  1. In hoeverre komen zij overeen met het analysekader dat na de implosie van het Oostblok is ontwikkeld? In dit verband zullen we herinneren aan de belangrijkste krachtlijnen van de analyse van de OT “Militarisme en ontbinding”.
  2. In hoeverre zijn ze in overeenstemming met de belangrijkste oriëntaties van de imperialistische spanningen op wereldniveau, zoals beschreven in het verslag van het 20e Internationale Congres?
  3. Wat zijn de opvallende evoluties die de ontwikkeling van de imperialistische spanningen vandaag de dag kenmerken?

De oriëntaties van de OT van 1991

Deze tekst schetst het analysekader voor een beter begrip van de kwestie van imperialisme en militarisme in de periode van ontbinding. Hij ontwikkelt twee fundamentele oriëntaties voor de karakterisering van het imperialisme in de huidige periode:

  • In de fase van de ontbinding van het kapitalisme worden imperialisme en militarisme, door het verdwijnen van de imperialistische blokken, nog barbaarser en chaotischer.
  • De vorming van nieuwe imperialistische blokken staat niet op de agenda.

De verdwijning van de blokken stelt de realiteit van imperialisme en militarisme niet in vraag

Integendeel, ze worden barbaarser en chaotischer: “De vorming van imperialistische blokken is niet de oor­zaak van militarisme en imperialisme. Het tegengestelde is waar: de vorming van deze blokken is slechts de uiterste con­sequentie (die op haar beurt de oorzaken kan versterken) van de duik van het kapitalisme in verval in militarisme en oorlog. (…) Het einde van de blokken daarentegen opent slechts de deur naar een nog meer bar­baarse, verwrongen en chaotische vorm van imperialisme”.

Dit komt in het bijzonder tot uiting in het oplaaien van de imperialistische honger en de toename van spanningen en conflicten: “Het verschil met de voorbije periode is dat deze spanningen, deze tegenstellingen, die eer­der door de grote imperialistische blok­ken werden gebruikt en ingekaderd, nu op de voorgrond gaan treden. (…) door het feit dat de discipline is verdwenen, die werd opgelegd door het bestaan van twee blokken, dreigen deze conflicten steeds gewelddadiger, steeds talrijker te worden, vooral in de gebieden waar het proletariaat zwak is.”

Eveneens zijn we getuige van de ontwikkeling van het ‘ieder voor zich’ en, als uitvloeisel daarvan, pogingen om de chaos in te dammen. Deze beide factoren verergeren de oorlogsbarbarij: “de chaos die al heerst in een groot gedeelte van de wereld en die nu de belangrijkste en meest ontwik­kelde landen en hun onderlinge relaties bedreigt, (…) tegenover de veralgemeende chaos die inherent is aan de fase van de ontbinding, waar de ineenstorting van het Oostblok een belangrijke stoot aan heeft gegeven, is er voor het kapitalisme geen andere manier om de verschillende delen van een lichaam, die neigen te desintegreren, op hun plaats te houden dan het opleggen van een ijzeren dwangbuis. Deze wordt gevormd door de macht van de wapens. In die zin zijn juist de middelen die het gebruikt in een poging een steeds bloediger chaos in te dammen zelf een factor in de aanzienlijke verergering van de oorlogsbarbarij waarin het kapitalisme is ondergedompeld”.

De OT benadrukt dus als een heel wezenlijk punt dat er een historische tendens bestaat tot het “ieder voor zich”, tot een verzwakking van de Amerikaanse controle over de wereld, in het bijzonder over haar voormalige bondgenoten, en tot een poging van de VS om hun militaire macht te gebruiken, een terrein waarop zij een enorme superioriteit hebben, teneinde hun status te behouden en hun controle aan diezelfde bondgenoten op te leggen.

De vorming van nieuwe blokken staat niet op de agenda

Het steeds barbaarser en chaotischer karakter van het imperialisme in tijden van ontbinding vormt een groot obstakel voor de vorming van nieuwe blokken: “de verergering van deze laatste twee [het militarisme en het imperialisme] in de huidige fase van het kapitalistische leven vormt paradoxaal genoeg een grote hindernis voor de vorming van een nieuw systeem van blokken dat de plaats zou innemen van het systeem dat net verdwenen is. (...) Alleen al het feit dat de kracht van de wapens - zoals bevestigd is door de Golfoorlog - een overheersende factor is geworden in de poging van geavanceerde landen om de chaos in de wereld te beperken, vormt een aanzienlijke rem op deze tendens. (...) De vorming van twee nieuwe imperialistische blokken is niet alleen vele jaren onmogelijk, maar kan heel goed nooit meer plaatsvinden.”

De Verenigde Staten zijn het enige land dat de politieagent over de wereld kan spelen. De enige andere mogelijke kandidaten voor het leiderschap van een blok zijn Duitsland en Japan: echter, “(...) de wereld doet zich voor als een reusachtige boksring, waar de tendens van het ‘ieder voor zich’ ten volle zal heersen, waar de allianties tussen staten verre van het stabiele karakter zullen hebben dat de blokken nog kenmerkte, maar gedicteerd zullen worden door de noden van het moment. Een wereld van moorddadige wanorde, van bloedige chaos waarin de Amerikaanse politieagent zal proberen een minimum aan orde te scheppen door een steeds massalere en wredere inzet van hun militaire macht.”

Bovendien zal de USSR nooit meer in staat zijn om haar rol als uitdager terug te winnen: “(...) zo is het bijvoorbeeld uitgesloten dat het hoofd van het zojuist ingestorte blok, de USSR, ooit een dergelijke plaats zou kunnen heroveren.”

Ook hier blijft de analyse in essentie juist: na vijfentwintig jaar ontbinding ontstaat er geen uitzicht op de vorming van nieuwe blokken.

Concluderend kan worden gesteld dat het kader en de belangrijkste krachtlijnen, zoals die in de OT zijn gepresenteerd, ruimschoots zijn bevestigd en ten diepste geldig blijven.

Het is echter nodig een meer diepgaande overdenking ten aanzien van bepaalde onderdelen van de analyse te doen

De rol van de Verenigde Staten als enige politieagent ter wereld is in de afgelopen 25 jaar sterk geëvolueerd: dit is één van de centrale thema's die zal worden uitgediept in dit rapport. De OT wees echter wel op een oriëntatie die verder ging dan de voorspelling van 1991: het feit dat Amerikaanse actie nog meer chaos zou veroorzaken. Dit wordt op briljante wijze geïllustreerd door de ontwikkeling van het hedendaagse terrorisme, die voornamelijk het gevolg is van de politiek van de Verenigde Staten in Irak, en zijdelings van de Frans-Britse interventie in Libië.

Bovendien kunnen we nu stellen dat in de analyse de potentiële rol die werd toegekend aan Japan en zelfs aan Duitsland, werd overschat. Japan heeft zijn bewapening kunnen versterken en in bepaalde sectoren meer autonomie gekregen, maar dat is geenszins te vergelijken met een tendens tot blokvorming, aangezien Japan zich moest onderwerpen aan Amerikaanse bescherming tegen Noord-Korea en vooral China. Het potentieel blijft voor Duitsland behouden, zonder dat het in deze 25 jaren werkelijk is versterkt. Duitsland heeft meer gewicht gekregen, speelt een overheersende en zelfs leidende rol in Europa, maar op militair vlak is het nog steeds een dwerg, ook al neemt dit land (in tegenstelling tot Japan) met zijn troepen deel aan zoveel mogelijk militaire ‘mandaten’ van de VN. Aan de andere kant liet de afgelopen periode de opkomst zien van China als een nieuwe opkomende macht, een rol die we in het verleden grotendeels hebben onderschat.

Tenslotte blijft de analyse voor Rusland fundamenteel correct, ook in de zin dat zijn positie als blokleider in 1945 al een “historisch ongeluk” was. Maar de voorspellingen dat het “ondanks zijn aanzienlijke wapenarsenalen geen belangrijke rol zal kunnen spelen op het internationale toneel” en dat het “veroordeeld is om plaats te nemen op de derde rang” zijn niet echt uitgekomen: Rusland is zeker niet opnieuw een wereldwijde uitdager van de Verenigde Staten geworden, maar het land speelt wel een belangrijke rol als “onruststoker”, typerend voor de ontbinding, die de chaos in de hele wereld verergert door zijn militaire interventies en allianties (het heeft bepaalde successen geboekt in de Oekraïne en in Syrië, zijn positie ten opzichte van Turkije en Iran versterkt en zijn samenwerking met China ontwikkeld). We hebben op dit niveau ongetwijfeld de middelen onderschat van een wanhopig imperialisme dat bereid is alles in het werk te stellen om zijn belangen met hand en tand te verdedigen.

De analyses van het rapport van het 20e Congres van de IKS (2013)

Tegen de achtergrond van een steeds barbaarser en chaotischer imperialisme en de toenemende impasse in de Amerikaanse politiek, die de oorlogsbarbarij alleen maar verergert (krachtlijnen van het Rapport van het 19e Congres van de IKS[1]), brengt het rapport vier oriëntaties naar voren in de ontwikkeling van imperialistische confrontaties die de krachtlijnen van de OT van 1991 in wezen concretiseren en aanvullen.

  • De toename van het “ieder voor zich”, die zich vooral vertaalt in een alomtegenwoordige vermenigvuldiging van imperialistische ambities. Dit drukt zich concreet uit in:
  1. het gevaar van oorlogszuchtige confrontaties en de toenemende instabiliteit van de staten in het Midden-Oosten die, in tegenstelling tot de eerste Golfoorlog van 1991 welke door de Verenigde Staten op gang was gebracht en door een internationale coalitie onder hun leiding werden gevoerd, de angstaanjagende uitbreiding van de chaos duidelijk maken;
  2. de groeiende macht van China en de verscherping van de spanningen in het Verre Oosten. De analyse in het rapport corrigeert voor een deel de onderschatting van de rol van China in onze eerdere analyses. Ondanks de beschrijving van de indrukwekkende economische expansie, van een groeiende militaire macht en van een toenemende aanwezigheid in de imperialistische confrontaties, stelt het rapport echter dat China niet over voldoende industriële en technologische capaciteiten beschikt om zich op te werpen als het hoofd van een blok en om de uitdager van de VS te worden op wereldvlak.
  • De groeiende impasse in de politiek van de VS als wereldpolitieagent leidt, vooral in Afghanistan en Irak, tot een vlucht vooruit in de oorlogsbarbarij. “De smartelijke mislukking van de interventies in Irak en Afghanistan heeft het mondiale leiderschap van de Verenigde Staten verzwakt. Zelfs als de Amerikaanse bourgeoisie onder Obama, door te kiezen voor een gecontroleerde terugtrekking uit Irak en Afghanistan, de impact van de rampzalige politiek onder leiding van Bush heeft weten te verminderen, kon zij de tendens niet ombuigen en dit leidde tot haar vlucht vooruit in de oorlogsbarbarij. De executie van Bin Laden vormde een poging van de Verenigde Staten om te reageren op deze teruggang in hun leiderschap en onderstreepte hun absolute technologische en militaire superioriteit. Deze reactie deed echter niets af aan de onderliggende tendens tot verzwakking.”
  • Er is een tendens tot de explosieve uitbreiding van zones van permanente instabiliteit en chaos: “(...) over hele gebieden van de planeet, van Afghanistan tot Afrika, en wel zodanig dat sommige burgerlijke analisten, zoals de Fransman Jacques Attali, ronduit spreken van de ‘somalisatie’ van de wereld”.
  • De crisis van de euro (met de PIGS: Portugal, Ierland, Griekenland en Spanje) accentueert de spanningen tussen de Europese staten en de centrifugale tendensen binnen de EU: “Aan de andere kant zetten de crisis en de drastische maatregelen die worden opgelegd aan tot een uiteenvallen van de EU en een afwijzing van de onderwerping aan de controle van een of ander land, dat wil zeggen dat ze het ‘ieder voor zich’ aanwakkeren. Groot-Brittannië wijst de voorgestelde centralisatiemaatregelen radicaal van de hand en in de Zuid-Europese landen groeit het anti-Duitse nationalisme. Centrifugale krachten kunnen ook een tendens tot het uiteenvallen van staten met zich meebrengen, door de verzelfstandiging van regio's als Catalonië, Noord-Italië, Vlaanderen of Schotland. (...) De druk van de crisis, door het complexe samenspel van centripetale en centrifugale krachten, accentueert dus het proces van desintegratie van de EU en verergert de spanningen tussen staten.”

De vier belangrijkste oriëntaties van de situatie, die in het rapport worden ontwikkeld, blijven eveneens geldig. Ze tonen al duidelijk aan dat de spanning tussen het “ieder voor zich” enerzijds en pogingen om chaos te beteugelen anderzijds, zoals benadrukt in de OT uit 1991, er steeds meer toe tendeert om uit te draaien op een steeds explosievere chaotische situatie.

De algemene ontwikkeling van instabiliteit in de imperialistische verhoudingen

Sinds het rapport van 2013 bevestigen de gebeurtenissen een verschuiving van de imperialistische verhoudingen in de richting van alomtegenwoordige spanningen en een steeds minder controleerbare chaos. De situatie wordt echter vooral gekenmerkt door haar zeer irrationele en onvoorspelbare karakter, dat verband houdt met de impact van de populistische druk en in het bijzonder met het feit dat de wereld momenteel wordt geleid door een populistische president met onvoorspelbare reacties. Een toenemende korte termijnaanpak van de bourgeoisie en een sterke onvoorspelbaarheid van de daaruit voortvloeiende politiek kenmerken bovenal de politiek van de Amerikaanse politieagent, maar ook de politiek van de andere imperialistische grootmachten, de ontwikkeling van conflicten in de wereld en de toename van spanningen in Europa.

De neergang van de Amerikaanse supermacht en de politieke crisis binnen de bourgeoisie van dit land

De komst van Donald Trump aan de macht, meedeinend op een populistische golf, heeft drie grote gevolgen gehad.

Het eerste punt betreft de onvoorspelbaarheid van de beslissingen en de incoherentie van de buitenlandse politiek van de VS. Het optreden van deze populistische president en zijn regering, zoals het opzeggen van de trans-Pacifistische en de trans-Atlantische verdragen of van de klimaatovereenkomst, het ter discussie stellen van de NAVO en het nucleaire verdrag met Iran, de onvoorwaardelijke steun aan Saoedi-Arabië, het oorlogszuchtige opbieden tegen Noord-Korea of de spanningen met China, ondermijnen de fundamenten van de internationale politiek en de internationale overeenkomsten, die door de verschillende vorige Amerikaanse regeringen werden verdedigd. Zijn onvoorspelbare beslissingen, dreigementen en gepoker hebben tot gevolg dat de betrouwbaarheid van de Verenigde Staten als bondgenoot wordt ondermijnd en accentueren het verval van de enige supermacht.

De opschepperij, het gebluf en de plotselinge koerswijzigingen van Trump maken de Verenigde Staten niet alleen belachelijk, maar leiden er ook toe dat steeds minder landen vertrouwen in hen hebben.

Hoewel de Amerikaanse bourgeoisie onder Obama, door te kiezen voor een gecontroleerde terugtrekking uit Irak en Afghanistan, de gevolgen van de rampzalige politiek van Bush heeft weten te reduceren, is zij er niet in geslaagd deze tendens te keren en wordt de impasse van de Amerikaanse politiek nu dramatisch verergerd door het optreden van de regering Trump. Tijdens de G20-bijeenkomst in Hamburg in 2017 werd het isolement van de Verenigde Staten duidelijk op het gebied van het klimaat en de handelsoorlog. Bovendien heeft de Russische inzet in Syrië om Assad te redden, de Verenigde Staten teruggedreven en het gewicht van Rusland in het Midden-Oosten, vooral in Turkije en Iran, versterkt. Tegelijkertijd zijn de Verenigde Staten niet in staat geweest om de opkomst van China in te dammen, dat zich opwerkte van de status van buitenstaander in het begin van de jaren 1990 tot die van een serieuze uitdager en zichzelf nu presenteert als de kampioen van de globalisering.

Het risico van destabilisatie van de wereldsituatie en toenemende imperialistische spanningen is nog nooit zo groot geweest, zoals we zien bij Noord-Korea en Iran: de Amerikaanse politiek is meer dan ooit een directe factor in de verergering van de chaos op globaal vlak.

Het tweede gevolg van de komst van Trump aan de macht is het uitbreken van een grote politieke crisis binnen de Amerikaanse bourgeoisie. De voortdurende noodzaak om te proberen de onvoorspelbaarheid van presidentiële beslissingen in te tomen, maar vooral de verdenking dat het verkiezingssucces van Trump grotendeels te danken is aan de steun van Rusland (Russiagate), een gegeven dat vanuit het gezichtspunt van de Amerikaanse bourgeoisie volstrekt onaanvaardbaar is, duiden op een bijzonder delicate politieke situatie en een moeilijkheid in het controleren van het politieke spel.

De onophoudelijke strijd om de president in te “tomen” wordt op verschillende niveaus gevoerd: de druk die wordt uitgeoefend door de Republikeinse Partij (de mislukking van de stemming over de afschaffing van Obamacare, het verzet van zijn ministers - de Minister van Justitie J. Sessions die weigert af te treden of de Ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie die de opmerkingen van Trump “nuanceren” – de strijd om de controle over de staf van het Witte Huis door de “generaals” (Mc Master, Mattis). En toch verhinderen deze inspanningen geen “ontsporingen”, zoals toen Trump in september een deal sloot met de Democraten om het verzet van de Republikeinen tegen de verhoging van het schuldenplafond te omzeilen.

Wat de imperialistische oriëntatie van de Amerikaanse bourgeoisie ten aanzien van Rusland ook moge zijn (waarover ook meningsverschillen kunnen bestaan tussen de verschillende facties van de Amerikaanse bourgeoisie, zoals we zullen zien), toch is het Russiagate-schandaal, waaronder de beschuldiging van Rusland’s inmenging in de Amerikaanse presidentiële campagne en de banden van Trump met de Russische maffia, zwaarwegend. Voor het eerst wordt er namelijk met steun van Rusland een Amerikaanse president gekozen, wat onaanvaardbaar is voor de belangen van de Amerikaanse bourgeoisie. Als het onderzoek de beschuldigingen zou bevestigen, kunnen ze alleen maar leiden tot een impeachment tegen Trump.

En tot slot, het laatste gevolg van het aan de macht komen van Trump is de ontwikkeling van spanningen over opties voor het Amerikaanse imperialisme. De kwestie van de banden met Rusland is ook het onderwerp van confrontaties tussen de clans binnen de Amerikaanse bourgeoisie. Is een toenadering tot het voormalige hoofd van het rivaliserende blok en tot deze grote militaire macht aanvaardbaar voor de Amerikaanse bourgeoisie om chaos, terrorisme en de Chinese pressie in te dammen? Kan Amerika bijdragen tot een herrijzenis van zijn rivaal uit de Koude Oorlog en accepteren dat er op bepaalde terreinen over een compromis wordt onderhandeld? Zou dit de Chinese ambities kunnen inperken en Duitsland een slag kunnen toebrengen?

Binnen de regering Trump zijn er talrijke voorstanders van een toenadering, zoals Tillerson, minister van Buitenlandse Zaken, Ross, minister van Economische Zaken, en ook de schoonzoon van de president, Jared Kushner. Grote delen van de Amerikaanse bourgeoisie lijken echter niet bereid om op dit front concessies te doen (met name binnen het leger, de geheime diensten, de Democratische Partij). In dit verband wordt het onderzoek naar de Russiagate, waarbij een Amerikaanse president gemanipuleerd en gechanteerd zou kunnen worden door een externe vijand, door deze facties volledig uitgebuit om elke toenadering tot Rusland volstrekt onaanvaardbaar te maken.

De crisis van de Amerikaanse politieagent verergert de toename van het “ieder voor zich” van de andere imperialistische mogendheden en de onvoorspelbaarheid van hun onderlinge betrekkingen

De protectionistische neigingen van Trump en het feit dat de Verenigde Staten zich hebben teruggetrokken uit verschillende internationale overeenkomsten hebben ertoe geleid dat verscheidene mogendheden, vooral de Europese en Aziatische, hun onderlinge banden hebben versterkt - zonder de Verenigde Staten voorlopig volledig uit te sluiten - om hun wens tot uitdrukking te brengen onafhankelijker te worden van de Verenigde Staten en hun eigen belangen te verdedigen. Dit werd duidelijk gemaakt door de samenwerking tussen Duitsland en China tijdens de laatste G20-bijeenkomst in Hamburg. De samenwerking tussen Europese en Aziatische landen kwam ook tot uiting tijdens de klimaatconferentie in Bonn, die tot doel had de doelstellingen, zoals vastgesteld in Parijs, te concretiseren.

Deze teruggetrokken positie van de VS verergert het “ieder voor zich” bij de andere grootmachten: we hebben het al gehad over de imperialistische agressiviteit van Rusland, waardoor het land weer steunpunten heeft kunnen veroveren op het globale imperialistische slagveld (Oekraïne, Syrië). Wat China betreft hebben we in het rapport van het 20e Internationale Congres nog steeds zowel de snelheid van de economische modernisering als de interne politieke stabiliteit in dit land onderschat, die aanzienlijk lijkt te zijn versterkt onder president Xi. China presenteert zich vandaag als de verdediger van de globalisering tegenover het Amerikaanse protectionisme en als een pool van mondiale stabiliteit tegenover de instabiele politiek van de VS, terwijl het tegelijkertijd een militaire strategie ontwikkelt die erop gericht is zijn militaire aanwezigheid buiten China (in de Zuid-Chinese Zee) te vergroten.

Deze ontwikkeling van het ‘ieder voor zich’ kan hand in hand gaan met het aangaan van allianties naargelang de omstandigheden (China en Duitsland om de G20 te leiden, de Frans-Duitse tandem om de militaire samenwerking in Europa te versterken, China en Rusland met betrekking tot Iran), maar deze blijven schommelen en kunnen niet worden beschouwd als bases voor de vorming van echte blokken.

Denk in dit verband aan het voorbeeld van de alliantie tussen China en Rusland. De twee machten hebben gemeenschappelijke belangen, bijvoorbeeld tegen de Verenigde Staten in Syrië en Iran, of in het Verre Oosten (Noord-Korea) tegen de Verenigde Staten en Japan. Ook hebben zij in beide regio's gezamenlijke militaire oefeningen gehouden. Rusland is een belangrijke energieleverancier van China geworden, waardoor deze zijn afhankelijkheid van het Westen kleiner maakt. Tegelijkertijd levert China enorme hoeveelheden consumptiegoederen en doet het investeringen in Siberië. Daartegenover staat dat Rusland niet de ondergeschikte wil worden van een machtig buurland, waarvan zij al in ongekende mate afhankelijk is. Bovendien zijn beide landen ook concurrenten in Centraal-Azië, Zuidoost-Azië en het Indiase schiereiland: het Chinese project van de nieuwe “zijderoute” druist rechtstreeks in tegen de Russische belangen, terwijl Rusland zijn banden aanhaalt met India, China's grootste tegenstander in Azië (naast Japan). Tenslotte vormt de toenadering van China tot de EU, en in het bijzonder tot Duitsland, een dodelijke bedreiging voor Rusland, dat in de tang genomen zou worden tussen China en Duitsland.

Uitbreiding van oorlogszones, instabiliteit en chaos

Geconfronteerd met de explosie van het “ieder voor zich”, lijken de pogingen om “de verschillende delen van een lichaam, dat neigt uiteen te vallen, op hun plaats te houden” steeds meer tevergeefs, terwijl de instabiliteit van de imperialistische verhoudingen de uitbreiding van conflicthaarden onvoorspelbaar maakt.

De nederlaag van Islamitische Staat zal de instabiliteit en chaos niet verminderen: de confrontaties tussen Koerdische milities en het Turkse leger in Syrië, tussen Koerdische eenheden en het Iraakse leger en pro-Iraanse sjiitische milities in Kirkuk in Irak kondigen nieuwe bloedige gevechten in de regio aan. De positie van Turkije, die een sleutelpositie inneemt in de regio, is zowel cruciaal voor de ontwikkeling van de spanningen als vol bedreigingen voor de stabiliteit van het land zelf.

Turkije heeft belangrijke imperialistische ambities in de regio, niet alleen in Syrië of Irak, maar ook in alle moslimlanden, van Bosnië tot Qatar, van Turkmenistan tot Egypte, en het speelt zijn eigen imperialistische kaart ten volle uit: enerzijds is zijn status als lid van de NAVO heel “onstabiel”, gezien zijn gespannen betrekkingen met de Verenigde Staten en de meerderheid van de West-Europese leden van de NAVO, gezien ook de spanningen met de EU over vluchtelingen en de conflictueuze betrekkingen met Griekenland; anderzijds neigt het er momenteel toe om toenadering te zoeken tot Rusland en zelfs Iran, een directe imperialistische concurrent op het strijdtoneel van het Midden-Oosten, terwijl het zich frontaal opstelt tegenover tegen Saoedi-Arabië (bv. de weigering om zijn troepen terug te trekken van een Turkse basis in Qatar).Tegelijkertijd wordt de strijd om de macht in het land verscherpt door het steeds meer dictatoriale optreden van Erdogan en de hervatting van de Koerdische guerrillaoorlog. In dit opzicht vormen de weigering van de Verenigde Staten om Gülen uit te leveren en de steun, bewapening en opleiding van de Koerdische milities in Irak door de Verenigde Staten een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van chaos in Turkije zelf.

De onvoorspelbaarheid in de evolutie van bepaalde spanningshaarden is bijzonder duidelijk in het geval van Noord-Korea. Terwijl op de achtergrond van dit conflict de toenemende open confrontatie speelt tussen China en de Verenigde Staten, maken een aantal elementen de uitkomst van de situatie bijzonder onzeker:

  • de ideologie van het belegerde fort van Noord-Korea, die als absolute prioriteit atoomwapens bepleit tegen een onvermijdelijke aanval van de Amerikanen en Japanners en ook groot wantrouwen toont ten opzichte van de Chinese of Russische “vrienden” (wantrouwen gebaseerd op bepaalde ervaringen van Koreaanse partizanen tijdens de Tweede Wereldoorlog), maakt dat de controle van China over Noord-Korea beperkt is;
  • Het gepoker van Trump, die Noord-Korea bedreigt met totale vernietiging, werpt de vraag op hoe geloofwaardig dit is. Dit zal enerzijds leiden tot een versnelde herbewapening van Japan (al aangekondigd door de Japanse premier Shinzô Abe); maar anderzijds sluit het onevenwicht in de kernwapenarsenalen tussen de Verenigde Staten en Noord-Korea (een situatie helemaal niet te vergelijken met de “evenwichtige afschrikkingspolitiek” tussen de Verenigde Staten en de USSR tijdens de Koude Oorlog) en de perfectionering van de “korte afstand” kernwapens niet uit dat de Verenigde Staten eenzijdig kernwapens zullen gaan gebruiken, wat een belangrijke kwalitatieve stap zou zijn in de neergang in de barbarij.

Kortom, de zones van oorlog, van ontbinding van staten en van bloedige chaos neigen zich steeds verder uit te breiden, van de Oekraïne tot Zuid-Soedan, van Nigeria tot het Midden-Oosten, van Jemen tot Afghanistan, van Syrië tot Birma en Thailand. In dit verband moet worden opgemerkt dat er een uitbreiding is van de gebieden van chaos in Latijns-Amerika: de groeiende politieke en economische destabilisatie van Venezuela, de politieke en economische chaos in Brazilië, de destabilisatie van Mexico als de protectionistische politiek van Trump ten opzichte van dat land wordt ingevoerd. Daar komt nog bij: de uitbreiding van het terrorisme en zijn aanwezigheid in de dagelijkse realiteit in Europa, de Verenigde Staten, enzovoort. De chaos die zich over de hele planeet uitbreidt, laat aan de betrokken volkeren steeds minder mogelijkheden open voor wederopbouw, zelfs gedeeltelijk (terwijl dit nog rond 2000 overwogen kon worden in Bosnië of Kosovo), zoals blijkt uit het mislukken van de politiek van wederopbouw en herstel van de staatsstructuren in Afghanistan.

De ontwikkeling van spanningen in Europa

Deze factor, die reeds potentieel aanwezig is in het rapport van het 20e Congres (zie oriëntatie 4), is de laatste jaren dramatisch toegenomen. Met de Brexit is de EU in een zone van grote turbulentie beland, terwijl onder het mom van de bescherming van de burgers en de strijd tegen het terrorisme de begrotingen van de politie en het leger een aanzienlijke stijging kennen in West-Europa en zelfs nog meer in Oost-Europa.

Onder druk van economische maatregelen, de vluchtelingencrisis, de terroristische aanslagen en vooral de verkiezingsoverwinningen van populistische bewegingen, nemen de breuken binnen Europa toe en worden de tegenstellingen groter: de economische druk van de EU op Griekenland en Italië, de uitslag van het referendum over Brexit, de druk van het populisme op de Europese politiek (Nederland, Duitsland) en haar overwinningen in de landen van Oost-Europa (Polen, Hongarije en onlangs Tsjechië), de interne spanningen in Spanje met de “Catalaanse crisis”. Een geleidelijke verbrokkeling van de EU door bijvoorbeeld een “Europa met verschillende snelheden”, zoals het Frans-Duitse duo momenteel lijkt voor te staan, zou een intensivering van de imperialistische spanningen in Europa uitlokken.

De relatie tussen het populisme (tegen de “elites” en hun kosmopolitische, globalistische conceptie en voor het protectionisme) en het nationalisme werd belicht in de toespraak die Trump in september hield in de VN: “ het nationalisme dient een internationaal belang: als elk land eerst aan zichzelf denkt, zullen de zaken voor de wereld zich vanzelf regelen”. Deze toegenomen verheerlijking van het “ieder voor zich” (“America first” van Trump) weegt zwaar op het Catalaanse conflict. Tegen de achtergrond van de eurocrisis en de drastische bezuinigingen die daarop volgden, is er een dramatische wisselwerking tussen populisme en nationalisme: aan de ene kant, een deel van de Catalaanse midden- en kleinburgerij die “niet langer wil betalen voor Spanje” of de provocaties van de Catalaanse coalitie van Puigdemont gedomineerd door links en geconfronteerd met haar eigen verlies aan geloofwaardigheid aan de macht, en aan de andere kant de “espagnolistische” centrale staat, de vlucht vooruit in het nationalistische opbod van de Spaanse premier Rajoy, die te maken heeft met de crisis van de ‘Partido Popular’, verstrikt in talloze corruptieaffaires.

“Militarisme en oorlog zijn een funda­menteel gegeven sinds het kapitalisme in verval is. (…) Als militarisme, im­perialisme en oorlog zo vergaand met de periode van verval geïdentificeerd wer­den, dan komt dit omdat de vervalperiode beantwoordt aan de situatie dat de kapi­talistische productieverhoudingen een belemmering zijn geworden voor de ver­dere ontwikkeling van de productiekrachten: het volkomen irrationele karakter op glo­baal economisch niveau van militaire uit­gaven en oorlogen, zijn slechts een uit­drukking van het anachronisme van het voortbestaan van deze productieverhoudingen. In het bijzonder de permanente en toenemende zelfvernietiging van kapi­taal die het resultaat is van deze wijze van bestaan, vormt een symbool van de doodsstrijd van dit systeem, en toont duidelijk dat het door de geschiedenis is veroordeeld.” (OT Militarisme en ontbinding) De mate van imperialistische chaos en oorlogsbarbarisme, die veel verder gaat dan wat we ons 25 jaar geleden hadden kunnen voorstellen, vormt een duidelijke uitdrukking van de voorbijgestreefd karakter van het systeem en de dwingende noodzaak het omver te werpen.

IKS (november 2017)


[1] Dit rapport is niet gepubliceerd in onze pers. De lezer kan echter verwezen worden naar de paragraaf over de imperialistische spanningen in de Resolutie over de Internationale Situatie, die op dit congres is aangenomen.

Theoretische vraagstukken: 

  • Imperialisme [10]

Rubric: 

Imperialisme

Bron-URL:https://nl.internationalism.org/content/1408/iks-online-2018

Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/11/151/congres-resoluties [2] https://nl.internationalism.org/tag/historische-gebeurtenissen/mei-1968 [3] https://nl.internationalism.org/tag/9/146/1968-mei-frankrijk [4] https://en.internationalism.org/node/3624 [5] https://nl.internationalism.org/tag/14/221/themas-verdiepen [6] https://nl.internationalism.org/iksonline/201509/1281/migranten-en-vluchtelingen-de-wreedheid-en-de-hypocrisie-van-de-heersende-klas [7] https://de.internationalism.org/content/2546/die-deutsche-politik-und-das-fluechtlingsproblem-ein-spiel-mit-dem-feuer [8] https://nl.internationalism.org/tag/18/310/immigratie-vluchtelingen-en-de-arbeidersbeweging [9] https://ici.radio-canada.ca/premiere/emissions/aujourd-hui-l-histoire/segments/entrevue/69025/mai-1968-paris-france-manifestations-etudiants-violence [10] https://nl.internationalism.org/tag/3/44/imperialisme