Tijdens de oorlog in Irak heeft De Fabel van de Illegaal, tegen heel het linkse milieu in, een internationalistisch standpunt gehandhaafd. In een eerder artikel stelden we vast dat de medewerkers van De Fabel zich verstrikten in de tegenspraken van de groep. “De naderende oorlog in Irak stelt echter de keuze: proletarisch internationalisme of inschakeling in het kamp van één van de strijdende partijen.” Omdat deze keuze uit de weg is gegaan kon De Fabel haar tere internationalisme alleen handhaven door de dilemma’s ervan nog uit te vergroten. In haar verwerping van de Golfoorlog en haar kritiek op de pacifistische campagnes lezen we:
“Door de huidige oorlog in Irak is de machtstegenstelling tussen de VS en de EU duidelijker aan het licht gekomen. Veel anti-oorlogsdemonstranten, maar ook heel veel andere Europeanen, menen helaas dat de VS machtsbeluster en militaristischer zijn dan het volgens hen veel vredelievender Europa. President Bush wordt door steeds meer mensen als het allergrootste kwaad gezien. Maar wat gebeurt er nu in Irak? De VS en Groot-Brittannië willen zich met geweld toegang verschaffen tot de Iraakse olie en in dat land hun mannetje neerzetten die er hun ‘orde’ gaat handhaven. ‘Vredelievende’ landen als Duitsland en Frankrijk hebben al toegang tot die olie en gebruiken zetbaas Saddam Hoessein om een groot deel van de plaatselijke bevolking er met geweld onder te houden. Die hoefden dus helemaal geen oorlog te voeren. Alle betrokken staten streven dus hun eigen machtsbelangen en economische doelen na ten koste van de Irakezen. En zowel de voorafgaande gewelddadige orde als de huidige oorlog zijn dus gruwelijk en misdadig. Wat dat betreft is eenzijdige kritiek op de VS dus anti-Amerikaans en kan de slogan "No blood for oil" dus evenzeer tegen Europese regeringen gescandeerd worden. Kortom, Europees kapitaal en Europese staten handelen niet vanuit een hogere moraal dan de VS. Ook Europese staten sturen immers regelmatig troepen naar ‘Derde Wereld’-landen om er hun ‘orde’ te herstellen. Dat het daarbij meestal niet om zulke grootschalige conflicten gaat, komt uitsluitend doordat men daartoe in Europa de macht nog niet heeft. Maar daar wordt helaas hard aan gewerkt.”.
De pacifistische campagnes vormden een poging om onder allerlei voorwendsels te mobiliseren voor één van de kampen in de oorlog door een afzonderlijke schuldige aan te wijzen. Het pacifisme heeft nooit oorlogen tegengehouden, maar juist geholpen ze voor te bereiden door de bevolking voor valse keuzen te stellen, en dan vooral de arbeidersklasse die als enige sociale kracht in staat is om de oorlogsneigingen van het kapitalisme af te remmen. De Fabel keert zich weliswaar tegen belangrijke aspecten van de pacifistische campagnes, maar blijft daarin toch ronddraaien bij gebrek aan een proletarisch alternatief. Die dubbelzinnige houding ligt in het verlengde van haar politiek ten opzichte van de anti-globaliserings-beweging: een aanvankelijke breuk die vervolgens werd weggepoetst als louter “afstand nemen”.
Tijdens de oorlog in Irak heeft De Fabel van de Illegaal, tegen heel het linkse milieu in, een internationalistisch standpunt gehandhaafd. In een eerder artikel stelden we vast dat de medewerkers van De Fabel zich verstrikten in de tegenspraken van de groep. “De naderende oorlog in Irak stelt echter de keuze: proletarisch internationalisme of inschakeling in het kamp van één van de strijdende partijen.” Omdat deze keuze uit de weg is gegaan kon De Fabel haar tere internationalisme alleen handhaven door de dilemma’s ervan nog uit te vergroten. In haar verwerping van de Golfoorlog en haar kritiek op de pacifistische campagnes lezen we:
“Door de huidige oorlog in Irak is de machtstegenstelling tussen de VS en de EU duidelijker aan het licht gekomen. Veel anti-oorlogsdemonstranten, maar ook heel veel andere Europeanen, menen helaas dat de VS machtsbeluster en militaristischer zijn dan het volgens hen veel vredelievender Europa. President Bush wordt door steeds meer mensen als het allergrootste kwaad gezien. Maar wat gebeurt er nu in Irak? De VS en Groot-Brittannië willen zich met geweld toegang verschaffen tot de Iraakse olie en in dat land hun mannetje neerzetten die er hun ‘orde’ gaat handhaven. ‘Vredelievende’ landen als Duitsland en Frankrijk hebben al toegang tot die olie en gebruiken zetbaas Saddam Hoessein om een groot deel van de plaatselijke bevolking er met geweld onder te houden. Die hoefden dus helemaal geen oorlog te voeren. Alle betrokken staten streven dus hun eigen machtsbelangen en economische doelen na ten koste van de Irakezen. En zowel de voorafgaande gewelddadige orde als de huidige oorlog zijn dus gruwelijk en misdadig. Wat dat betreft is eenzijdige kritiek op de VS dus anti-Amerikaans en kan de slogan ‘No blood for oil’ dus evenzeer tegen Europese regeringen gescandeerd worden. Kortom, Europees kapitaal en Europese staten handelen niet vanuit een hogere moraal dan de VS. Ook Europese staten sturen immers regelmatig troepen naar ‘Derde Wereld’-landen om er hun ‘orde’ te herstellen. Dat het daarbij meestal niet om zulke grootschalige conflicten gaat, komt uitsluitend doordat men daartoe in Europa de macht nog niet heeft. Maar daar wordt helaas hard aan gewerkt.” (1).
De pacifistische campagnes vormden een poging om onder allerlei voorwendsels te mobiliseren voor één van de kampen in de oorlog door een afzonderlijke schuldige aan te wijzen. Het pacifisme heeft nooit oorlogen tegengehouden, maar juist geholpen ze voor te bereiden door de bevolking voor valse keuzen te stellen (2), en dan vooral de arbeidersklasse, die als enige sociale kracht in staat is om de oorlogsneigingen van het kapitalisme af te remmen. De Fabel keert zich weliswaar tegen belangrijke aspecten van de pacifistische campagnes, maar blijft daarin toch ronddraaien bij gebrek aan een proletarisch alternatief. Die dubbelzinnige houding ligt in het verlengde van haar politiek ten opzichte van de anti-globaliserings-beweging: een aanvankelijke breuk die vervolgens werd weggepoetst als louter “afstand nemen” (3).
Anders dan De Fabel lijkt te denken, ging de oorlog niet over oliewinsten of louter over macht in het Midden-Oosten. Het is een veel breder strategisch imperialistisch vraagstuk: de Verenigde Staten proberen de Frans-Duitse As te ondergraven, en ze proberen om Duitsland, dat als enige uit zou kunnen groeien tot het nieuwe hoofd van een concurrerend imperialistisch blok, te omsingelen en te isoleren (4). Ze proberen hun wereldhegemonie te verzekeren door een gigantische militaire machtsontplooiing en zo een gruwelijk voorbeeld te stellen voor iedereen die het aandurft om die hegemonie in vraag te stellen. Vandaar bijvoorbeeld de pogingen om het “Nieuwe Europa” uit te spelen tegen het “Oude” en het belang dat de Verenigde Staten hebben bij een “vrede” in het Midden-Oosten onder eigen bescherming in maffia-stijl. Duitsland en Frankrijk proberen niet alleen de eigen imperialistische invloedssfeer in het Midden-Oosten te vergroten maar willen vooral ook het internationale gezag van de Verenigde Staten ondergraven (5).
De Fabel blijft steken in de simpele vaststelling dat de oorlog “gruwelijk en misdadig” is, dat wil zeggen moreel verwerpelijk in abstracto wegens achterliggende economische en regionale machtsbelangen, maar zonder de ware imperialistische doeleinden van alle partijen volledig te ontmaskeren en vooral zonder dat de volledige inzet ten opzichte van de verhouding van klassenkrachten wordt blootgelegd.
Het belangrijkste resultaat van de imperialistische spanningen bestaat echter uit groeiende chaos en instabiliteit, waarvan ditmaal de Iraakse bevolking het directe slachtoffer is, maar waardoor de hele mensheid in gevaar wordt gebracht. Wie ook het overwicht heeft, het resultaat bestaat uit een toename van slachtpartijen. Tegelijkertijd gaat het voor de Amerikaanse zowel als voor de Europese mogendheden om een volgende stap ter mobilisatie van de arbeidersklasse voor hun imperialistische oorlogsdoeleinden. Wanneer de Verenigde Staten zich leugenachtig beriepen op het “anti-terrorisme” en het “gevaar van de massa-vernietigingswapens”, dan gingen Duitsland en Frankrijk zich te buiten aan huichelarij over “vrede” en “internationaal recht”. Het was vooral uit angst voor de arbeidersklasse dat de imperialistische doeleinden door alle partijen werden verborgen achter “humanitaire” en “democratische” leuzen.
De stellingname tegenover de oorlog werd, op het moment dat deze in alle hevigheid woedde, bij De Fabel al teruggebracht tot niet meer dan een voetnoot. In afzonderlijke artikelen beperkt zij zich nog verder door vooral in te gaan tegen twee afzonderlijke tendensen binnen de pacifistische campagnes: het anti-Amerikanisme en het anti-semitisme. Het loutere feit dat die getolereerd werden verraadde afdoende de ware aard van de pacifistische campagnes. Maar bij De Fabel wordt een dergelijke conclusie nu juist niet getrokken; er wordt eerder aansluiting gezocht bij de “meest democratische” en “minst xenofobische” delen van burgerlijk links. Achter de veroordeling van het anti-semitisme gaat bij De Fabel bovendien een ‘kritische’ verdediging schuil van de imperialistische staat Israël (6), en daarachter sluimert voortdurend de neiging om de politiek van de Verenigde Staten uiteindelijk tóch goed te praten. Wanneer de oorlogspolitiek van Bush bijvoorbeeld wordt veroordeeld, dan blijven de uitspraken over het Amerikaanse imperialisme in het algemeen karig en vaag (7).
Wanneer De Fabel de wortels van het anti-semitisme onderzoekt, dan staat de arbeidersbeweging, waarnaar voor het overige zo min mogelijk wordt verwezen, plotseling in het middelpunt van de belangstelling (8). Daarbinnen wordt er echter weinig gezocht naar de invloed van de opportunistische stromingen. Weinig is er ook over het stalinisme, dat sprak uit naam van de arbeidersklasse en het marxisme, maar dat juist haar ergste vijand was. Nee, er wordt gezocht bij marxisten, bij Karl Marx zelf, bij Rosa Luxemburg en Franz Mehring, de ware internationalisten bij wie daarvan juist geen spoor is aan te treffen en die niet zelden zelf van joodse afkomst waren. We krijgen een lang kruisverhoor gepresenteerd met marxisten in de verdachtenbank. Dat laat de indruk na dat er, zelfs wanneer er uit het requisitoir blijkt dat er voor de beschuldiging geen redelijke grond bestaat, er toch reden blijft voor verdenking. Klassenstrijd en marxisme vormen het beste medicijn tegen de racistische en xenofobische ziekte, maar het is vooral tegenover de arbeidersklasse en de marxisten dat De Fabel de meeste achterdocht ontwikkelt en verspreidt.
Voorzover De Fabel begrip heeft van de arbeidersklasse dan is dat hooguit als uitgebuite klasse, als een willekeurige categorie tussen vele andere “slachtoffers van het systeem”, naast gevangenen, illegalen, etnische minderheidsgroepen, vrouwen in het algemeen en seksueel onderdrukten; die deels tot de arbeidersklasse kunnen behoren, maar die, los van de klassenstrijd, geen enkel perspectief hebben, laat staan voor de maatschappij als geheel. De Fabel werpt zichzelf op als verdediger van buitenaf van al deze “onderdrukte categorieën” en wil zichzelf vooral niet vereenzelvigen met de arbeidersklasse als productieve en revolutionaire klasse. Bij De Fabel gaat het dan ook niet om een “omwenteling van de productieverhoudingen op wereldschaal”, maar alleen om “sociale en bezitsverhoudingen” die echter direct van de maatschappelijke productie afhangen.
Het was ook de arbeidersklasse die door haar revolutionaire strijd een einde maakte aan de Eerste Wereldoorlog en die door haar voortdurende strijd voorkwam dat er een nucleaire Derde Wereldoorlog kon uitbreken tussen de twee voormalige imperialistische blokken. Zelfs wanneer de arbeidersklasse momenteel niet in staat is ook de lokale oorlogen te voorkomen dan geeft het toch grenzen aan die de bourgeoisie alleen met groot gevaar kan overschrijden en die haar vermogen tot mobilisatie ernstig beperken. De arbeidersklasse is de enige sociale kracht met materiële belangen tegenover de oorlogspolitiek. Het is in en door haar strijd tegen de verslechtering van haar levensomstandigheden (en de oorlog is een beslissende verslechtering) dat ze tot de ontwikkeling van een maatschappelijk alternatief wordt gedreven.
De Fabel vestigt haar hoop daarentegen op een bonte verzameling zogenaamd goedwillende “linkse” mensen die schijnbaar louter voor de gelegenheid en zonder duidelijke samenhang eenmalig op de been worden gebracht om van hun verontwaardiging blijk te geven. Maar het waren de linkse Schröder en de rechtse Chirac, die samen de pacifistische campagnes in Europa voorbereidden. Vervolgens durft De Fabel een ware klaagzang aan te heffen over het feit dat het anti-Amerikanisme als ideologie van “conservatieve kringen” in Europa in de demonstraties “helaas” zo’n hoge vlucht kon nemen, en dat zelfs het anti-semitisme niet werd geschuwd! Maar anti-Amerikanisme en anti-semitisme zijn van ouds ideologieën bij uitstek geweest ook van burgerlijk links, om de arbeidersklasse te mobiliseren in alle mogelijke slachtpartijen, aan de kant van zwakkere imperialistische machten en achter het voormalige Oostblok.
Enerzijds wil De Fabel geen partij kiezen in de oorlog, anderzijds laat ze zich, bij gebrek aan alternatief, meeslepen in campagnes waarin die oorlog juist wordt voorbereid. Eerder kwam zij tot de overweging dat de oorlog, die enerzijds verwerpelijk was, anderzijds nog collateraal voordeel zou kunnen afwerpen voor de bevolking in Irak. Dan hoeft het ook geen verbazing te wekken als zij terroristische middelen enerzijds verafschuwd, maar anderzijds de geschriften van de voormalige terroristische groep RaRa “inspirerend” noemt.
Het wantrouwen van De Fabel ten opzichte van arbeidersklasse en marxisme valt niet alleen meer te verklaren uit de invloed van de campagnes sinds de ineenstorting van het Oostblok over het “bankroet van het marxisme”, de “dood van het kommunisme” en het “verdwijnen van de arbeidersklasse”. We hebben doorlopend benadrukt dat het stalinisme, met inbegrip van al zijn xenofobische trekken, niets anders was dan een karikatuur van staatskapitalisme en we hebben De Fabel vruchteloos gevraagd daarover een mening te geven. Maar de medewerkers van De Fabel gaan kennelijk niet alleen ieder debat uit de weg, ze weigeren ook standpunt in te nemen ten opzichte van de klassen waaruit de kapitalistische maatschappij is samengesteld en hun eigen standpunten te begrijpen in klassentermen.
Zo kan het lijken alsof De Fabel geen historische wortels heeft en dat haar stellingnamen “origineel” of “nieuw” zijn. In werkelijk gaat het om standpunten die telkens weer opduiken als uitingen van een machteloze en in het nauw gebrachte revolterende kleinburgerij die niet kan kiezen tussen bourgeoisie en proletariaat, maar die wel heel hooghartig verkondigt “boven” de klassen te staan met een “hoger” moreel standpunt (9). Maar het is de kapitalistische productiewijze zèlf, gebaseerd op de loonslavernij, die zowel de imperialistische conflicten voortbrengt als de klassenstrijd die daaraan als enige een eind kan maken.
De enerzijds-anderzijds standpunten van De Fabel beperken zich bijgevolg ook voortdurend tot wat onmiddellijk waarneembaar is. Alle verschijnselen worden oppervlakkig begrepen zolang de historische en wereldwijde inzet duister blijft. Het zo kostbare internationalisme van De Fabel, zich niet ferm baserend op het maatschappelijk alternatief waarvan alleen de arbeidersklasse de draagster is, blijft daardoor abstract en steriel, zonder uitweg. Praktisch maakt De Fabel haar standpunten zo steeds afhankelijker van het moment, van de niet-begrepen krachtsverhouding tussen de klassen en tussen de imperialistische kampen, en blijven de medewerkers gevangen in een blind activisme waardoor ze voortdurend worden teruggedreven in de armen van burgerlijke links waaruit ze proberen te ontsnappen. Zo blijft het gevaar bestaan dat de “hogere”, “morele” stellingname tegenover de oorlog onder druk van de gebeurtenissen omslaat in de platste beginselloosheid. Voor mensen die daadwerkelijk op zoek zijn naar een consequent, proletarisch internationalisme blijft het daarom nodig te breken met de kleinburgerlijke dilemma’s en het debat aan te gaan
Manus / 11.07.2003
(1) De conservatieve wortels van het anti-Amerikanisme, De Fabel, nr. 58, mei-juni 2003.
(2) Zie over het pacifisme: Internationalisme, nr. 295 en 296.
(3) Zie Wereldrevolutie, nr. 98, en voor eerdere artikelen: Internationalisme, nr. 270, 274 en 289 en Wereldrevolutie, nr. 92 en 96.
(4) Zie over de argumenten waarin alles platvloers wordt teruggebracht tot een vraagstuk van onmiddellijk economisch gewin Internationalisme, nr. 295 en Wereldrevolutie, nr 98; voor een algemener analyse het Manifest dat we in 1991 uitgaven bij de ineenstorting van het Oostblok en de Resolutie over de internationale situatie elders in dit blad; zie ook het pamflet dat de IKS in zeventien talen wereldwijd en in grote aantallen verspreidde aan fabrieken, stempellokalen en op markten.
(5) Zie ook het artikel ‘Lutte ouvrière’ vervalst de ware aard van het imperialisme op p. 2.
(6) De Israëlische staat is gefundeerd op de illusie dat het de joodse bevolking bescherming zou bieden tegen het anti-semitisme terwijl het die bevolking juist gijzelt voor imperialistische doeleinden waarvan het zelf niet meer dan een speelbal is.
(7) We herinneren er slechts aan dat één van de campagnes in de Verenigde Staten zélf gevoerd werd onder de slogan: “Ware patriotten zijn tegen de oorlog!”.
(8) Anti-semitisme, een oude bekende van links, in De Fabel, nr. 58 en op de website de scriptie Marxisme, het joodse vraagstuk en het anti-semitisme. We hopen binnenkort uitvoeriger terug te komen op de vraagstukken van anti-semitisme en zionisme.
(9) Zie Karl Marx, De armoede van de filosofie.
In het eerste deel van dit artikel hebben we gezien dat het kommunisme niet alleen een oude droom was van de mensheid of een eenvoudig product van de menselijke wil, maar dat het zich aandient als de enige maatschappij die in staat is de tegenstellingen te overstijgen die de kapitalistische maatschappij verstikken. Na een formidabele ontwikkeling van de productiekrachten is het kapitalisme zijn vervalfase binnengetreden op het moment dat het de wereldmarkt veroverd had. Sindsdien is het kommunisme een materiële mogelijkheid geworden. De permanente barbarij, de twee wereldoorlogen en momenteel de ontbinding van de maatschappij zelf maken dat het kommunisme meer dan ooit noodzakelijk is: niet alleen voor de vooruitgang van de maatschappij maar ook en vooral voor haar overleven zelf. In tegenstelling ook tot de praatjes van diegenen die met groot vertoon de ‘dood van het kommunisme’ hebben aangekondigd met de ineenstorting van het stalinisme, een oud bastion van het kapitalisme in verval, is het onmogelijk het kapitalisme ‘aan te passen’ of te ‘hervormen’ om het ‘menselijker’ te maken. In dit tweede deel gaan we de opvattingen onderzoeken van diegenen die, ook al zijn ze het eens met een kritiek op het stalinisme, stellen dat in ieder geval de maatschappij zoals ze door Marx werd voorgesteld onmogelijk te verwezenlijken is, wat bewezen zou worden door het egoïsme, de machtswellust en ‘het ieder voor zich’, als werkelijke uitingen van een zogenaamde ‘menselijke aard’.
Deze ‘aard’ lijkt een beetje op de steen der wijzen waarnaar de alchemisten eeuwenlang op zoek waren. Tot op heden hebben alle studies over de ‘sociale constanten’ (zoals de sociologen dat zeggen), dat wil zeggen de kenmerken van het menselijk gedrag die geldig zijn in alle maatschappijtypes, vooral laten zien hoezeer de menselijke psychologie en gedragingen veranderlijk zijn en verbonden zijn aan het sociaal kader waarin elk individu zich ontwikkeld heeft. Als we in feite één fundamenteel kenmerk zouden moeten bepalen waarin zich deze ‘menselijke aard’ onderscheidt van die van de dieren, dan is het wel het enorme belang van het ‘aangeleerde’ ten opzichte van het ‘aangeborene’. Het is de beslissende rol die de opvoeding speelt, en dus de sociale omgeving voor de volwassen mensen.
“Een spin verricht werkzaamheden, die lijken op die van een wever; een bij doet door het bouwen van zijnhoningraat menig menselijke architect beschaamd staan. De slechtste architect onderscheid zich echter al direct van de beste bij doordat hij de cellen in zijn gedachten heeft gebouwd voordat hij ze in werkelijkheid vormde.” (Het Kapitaal, Deel 1, p. 116). De bij bezit op een genetisch geprogrammeerde wijze de kunst om perfecte zeshoeken te construeren, zoals de postduif haar nest kan vinden op 1000 km afstand. Daar staat tegenover dat de uiteindelijke vorm van het gebouw dat de architect gaat bedenken veel minder bepaald zal worden door welke erfelijkheid dan ook, maar door een hele reeks van elementen die hem geleverd worden door de maatschappij waarin hij leeft. Of het nu gaat om een gebouw waarvoor hij de opdracht heeft gekregen, de materialen en de gebruikte werktuigen, de productietechnieken van de verschillende beroepscategorieën die aan het project deelnemen, de wetenschappelijke kennis waaraan hij zich moet aanpassen, dit alles wordt bepaald door het sociale milieu.
Bij de aard van de gedragingen gaat het zoals bij de aard van de arbeidsproducten. Zo is de diefstal een misdaad, dat wil zeggen een verstoring van het functioneren van de maatschappij die, wanneer hij veralgemeend zou worden, catastrofale gevolgen zou hebben. Degene die steelt of die personen bedreigt of doodt, is een misdadiger, een wezen dat bijna unaniem beschouwd wordt als iemand die kwaad doet, als asociaal, en die men moet ‘beletten schade te berokkenen’ (tenzij hij het doet in het kader van de bestaande wetten, en in dat geval zal zijn handigheid om meerwaarde te persen uit de proletariërs aanvaard en dik beloond worden en zijn doeltreffendheid bij slachtpartijen van die proletariërs zal hem eretekens opleveren). Maar het gedrag ‘diefstal’ en de criminelen: ‘dieven’, ‘ontvoerders’ en ‘gemene moordenaars’ net als alles wat daarmee samenhangt: wetten, rechters, politieagenten, gevangenissen, politiefilms en ‘detective’-romans - zouden die bestaan als er niets te stelen viel, wanneer alle materiële goederen, vanwege de overvloed die mogelijk is door de ontwikkeling van de productiekrachten, vrijelijk ter beschikking zouden staan van alle leden van de maatschappij? Natuurlijk niet! En zo zouden we meer voorbeelden noemen die illustreren in hoeverre de gedragingen, houdingen, gevoelens en verhoudingen tussen de mensen worden bepaald door het sociale milieu.
Misantrope geesten zullen tegenwerpen dat, wanneer er asociale gedragingen bestaan, welke vorm die ook aannemen, dit te wijten is aan het feit dat er in het diepste van de ‘menselijke aard’ een soort anti-sociale houding, een agressiviteit tegenover de anderen, een ‘potentiële criminaliteit’ bestaat. En zij beweren: ‘Dikwijls steelt de dief niet uit materiële noodzaak’, ‘zuivere misdaad bestaat’, of nog sterker: ‘indien de nazi’s dergelijke verschrikkingen konden begaan, dan komt dat doordat de mens het kwade in zich draagt, dat zich openbaart zodra de voorwaarden hiervoor gunstig zijn’. Maar wat betekenen dergelijke tegenwerpingen anders dan het feit dat er geen ‘menselijke aard’ bestaat die op zichzelf ‘goed’ of ‘slecht’ is, maar wel een sociale mens wiens menigvuldige mogelijkheden zich anders manifesteren al naar gelang de voorwaarden waarin hij leeft. De statistieken spreken op dat vlak wel voor zich: is het de ‘menselijke aard’ die plots erger wordt tijdens de periodes van maatschappelijke crisis waarin men de criminaliteit en alle morbide gedragingen ziet toenemen? Is de ontwikkeling van ‘asociale’ houdingen bij een groeiend aantal individuen daarentegen niet eerder een uiting van een groeiende onaangepastheid van de bestaande maatschappij aan de menselijke behoeften, die wis en waarachtig sociaal zijn en waaraan niet langer kan voldaan worden in de schoot van wat juist steeds minder een maatschappij, een gemeenschap is?
Diezelfde misantropen of hun spitsbroeders baseren hun verwerping van de mogelijkheid van het kommunisme op grond van het volgende argument: “Jullie spreken over een maatschappij die zal voldoen aan de wezenlijke menselijke behoeftes, maar het eigendom, de macht over de anderen zijn juist wezenlijke menselijke behoeftes en het kommunisme, dat dit uitsluit, is werkelijk slecht gewapend om daaraan te voldoen. Het kommunisme is onmogelijk omdat de mens egoïstisch is”
In haar Inleiding tot de staatshuishoudkunde (1) beschrijft Rosa Luxemburg de opschudding onder de Engelse bourgeois die bij de verovering van India volkeren ontdekten die de privé-eigendom niet kenden. Ze troostten zich met de gedachte door te beweren dat het ‘wilden’ waren. Maar diegenen zelf die tijdens heel hun opvoeding geleerd hadden dat de privé-eigendom ‘natuurlijk’ was, voelden zich wel verveeld toen ze vaststelden dat het de ‘wilden’ waren die juist de meest ‘kunstmatige’ levenswijze hadden. In feite had de mensheid “zo’n schromelijk gebrek aan privé eigendom” dat ze het meer dan een miljoen jaar zonder kon stellen. En in heel wat omstandigheden is het met behulp van afslachtingen, zoals bij de Indiërs die aangehaald worden door Rosa Luxemburg, dat men deze mensen die ‘natuurlijke behoefte’ heeft bijgebracht. Hetzelfde geldt voor de handel, deze ‘natuurlijke en unieke’ vorm van goederencirculatie, waarbij de kolonist gebruuskeerd was door het feit dat deze de oorspronkelijke bewoners volslagen onbekend was: onlosmakelijk verbonden met de privé-eigendom ontstaat de handel met hem en zal dan ook met hem verdwijnen.
Een vrij gangbaar idee is dat niemand nog zou produceren wanneer de winst niet langer bestond als een stimulans voor de productie en haar vooruitgang, wanneer het individueel loon niet bestond als tegenprestatie voor de inspanningen die geleverd worden door de arbeider. Inderdaad zou niemand nog op kapitalistische manier produceren, dat wil zeggen in een systeem gebaseerd op de winst en de loonarbeid, waarbij de minste wetenschappelijke ontdekking ‘rendabel’ moet zijn, waarbij de arbeid, haar tijdsduur, intensiteit, haar onmenselijke vorm tot een werkelijke vloek is geworden voor de grote meerderheid van de proletariërs. Heeft de wetenschapper die door zijn onderzoek deelneemt aan de vooruitgang van de techniek een ‘materiële stimulans’ nodig om te werken? In het algemeen wordt hij minder betaald dan het commerciële kaderlid, dat zelf geen enkele bijdrage levert aan de vooruitgang van de kennis. Is de handarbeid noodzakelijkerwijze onaangenaam? Vanwaar komt dan de uitdrukking ‘liefde voor het vak’ of de geestdrift voor het knutselen en allerhande handenarbeid die weer fors in trek zijn? In feite wordt de arbeid, wanneer zij niet vervreemd, absurd en afmattend is, en wanneer haar producten zich niet omvormen tot dwang die tegen de arbeiders gebruikt wordt, maar tot middelen om te voldoen aan de behoeften van de gemeenschap, allereerst een menselijke noodzaak, een van de wezenlijke vormen van de ontplooiing van de menselijke vermogens. In het kommunisme zullen de mensen produceren voor hun plezier.
Van het alomtegenwoordige bestaan van leiders en gezagsdragers leidt men af dat geen enkele maatschappij leiders kan missen, dat de mensen zich nooit kunnen ontdoen van het juk van een gezag of het uitoefenen ervan op anderen.
We komen hier niet terug op wat het marxisme al heeft gezegd over de rol van politieke instellingen, over de aard van de staatsmacht en dat kan worden samengevat in het idee dat het bestaan van een politiek gezag, een macht van bepaalde mensen over anderen het resultaat is van het bestaan van tegenstellingen en botsingen tussen groepen van individuen in de maatschappij (de sociale klassen) met tegenstrijdige belangen.
Een maatschappij waar mensen elkaars concurrenten zijn, waar hun belangen tegenover elkaar staan, waar de productieve arbeid een vloek is, waar de dwang permanent is, waar de meest elementaire menselijke behoeften met de voeten worden getreden door de grote meerderheid - zo’n maatschappij heeft uiteraard leiders nodig, zoals ze ook de politie en de godsdienst nodig heeft. Maar wanneer al deze ontsporingen afgeschaft zouden worden, dan zou wel blijken of ook die leiders nog wel nodig zijn. “Ja” antwoordt de misantroop, “de mens heeft een drang om de ander te overheersen. In om het even welke maatschappijvorm zal er macht van enkelen over anderen blijven bestaan.” Het is waar dat de slaaf die altijd geketend is geweest de indruk heeft dat hij zonder ketens niet zal kunnen gaan. Maar de vrije mens heeft nooit die opvatting. In de kommunistische maatschappij zullen de vrije mensen niet handelen zoals de kikkers uit de fabels van De La Fontaine, die de democratie beu waren en om een koning riepen. De drang van mensen om macht uit te oefenen over anderen is de aanvulling op wat men de ‘slavenmentaliteit’ zou kunnen noemen. Een treffend voorbeeld daarvan is het beeld van het leger met een domme en gedisciplineerde adjudant, die voortdurend tegen zijn eigen mannen loopt te brullen. In feite is het zo dat, als de mensen zo’n drang hebben om macht uit oefenen over anderen, ze erg weinig vat hebben op hun eigen leven en op het geheel van wat er reilt en zeilt in de maatschappij. De machtsdrang van elke mens staat in verhouding tot zijn werkelijke onmacht. In een maatschappij waar de mensen geen machteloze slaven zijn, noch van de natuurwetten, noch van de economische wetmatigheden, waar zij ‘meesters zonder slaven’ worden, hebben ze geen nood aan dat armzalige substituut die de heerschappij over andere mensen eigenlijk is.
Met de agressiviteit is het net zo gesteld als met de ‘machtshonger’. Tegenover een permanente agressie van een maatschappij die op haar kop staat, die een voortdurende beklemming opdringt en de eigen verlangens steeds verdringt, wordt het individu noodzakelijkerwijze agressief: het is de eenvoudige en bij de dieren alom gekende manifestatie van het instinct tot zelfbehoud. De psychologen beweren dat de agressiviteit een impuls is die eigen is aan alle soorten van het dierenrijk, die zich onder alle omstandigheden moet bevestigen. Zelfs als dit zou kloppen: wanneer de mensen de kans zouden grijpen om de materiële struikelblokken op te ruimen die een steeds grotere ontplooiing beletten, valt nog te bezien of er nog behoefte bestaat om agressie uit te oefenen tegenover andere mensen.
Het ‘ieder voor zich’ zou nog zo’n wezenlijk kenmerk zijn van de mens. Het is onmiskenbaar een kenmerk van de burgerlijke mens, van de ‘self made man’, van het ‘geslaagde individu’. Maar dit is slechts een ideologische uitdrukking van het kapitalisme en heeft niet van doen met de ‘menselijke aard’. Anders zouden we tot de conclusie moeten komen dat deze ‘menselijke aard’ zich radicaal omgevormd heeft sinds het primitieve kommunisme of sinds het feodalisme met zijn dorpsgemeenschappen. In feite doet het individualisme zijn massale intrede in de ideeënwereld wanneer de onafhankelijke kleine eigenaars opduiken op het platteland (afschaffing van lijfeigenschap) en in de stad. De kleine eigenaar die het er goed heeft afgebracht - voornamelijk door zijn buren te ruïneren - de bourgeois omarmt deze ideologie op fanatieke wijze en verleent haar de titel van ‘natuurlijke aard’. En hij heeft geen scrupules om van de theorie van Darwin een rechtvaardiging te maken van de ‘strijd om het bestaan’, van de ‘strijd van elk tegen allen’.
Maar met het opduiken van het proletariaat, de geassocieerde klasse bij uitstek, komt er sleet op de onbetwiste heerschappij van het individualisme. Voor de arbeidersklasse is de solidariteit in de eerste plaats een elementair middel om de verdediging van haar materiele belangen te verzekeren. Op dit punt van de redenering kan al geantwoord worden aan diegenen die beweren dat de “mens egoïstisch van aard is”: ook al is hij egoïstisch, hij is ook intelligent en de loutere wil om zijn goed begrepen eigenbelang te verdedigen stuwt hem in de richting van de vereniging en de solidariteit zodra de sociale voorwaarden dat toestaan. Maar dat is nog niet alles. Bij dit sociale wezen bij uitstek zijn de solidariteit en het altruïsme zowel in de ene als in de andere richting wezenlijke noodzakelijkheden. De mens heeft de solidariteit van anderen nodig, maar hij heeft er zelf ook behoefte aan om hen deze solidariteit te betuigen. En het is dat kleine beetje dat veelvuldig tot uiting komt in onze zo vervreemde maatschappij en dat op een eenvoudige en courante manier erkend wordt als “ieder heeft er behoefte aan om zich nuttig te voelen voorde ander.” Sommigen zullen zelfs beweren dat het altruïsme nog een vorm is van egoïsme aangezien diegene die het in praktijk brengt, zich in de eerste plaats zelf een genoegen verschaft. Het heeft weinig belang! Maar daar stuiten we op een andere formulering van het idee verdedigd door de kommunisten volgens wie er geen wezenlijke tegenstelling is tussen het individueel belang en het collectief belang. Een tegenstelling tussen individu en maatschappij manifesteert zich in de uitbuitingsmaatschappijen, in de maatschappijen die het privé-bezit kennen, waarvan de meesten uitgesloten zijn, en daar is ook niets onlogisch aan: hoe zou er harmonie kunnen zijn tussen de mensen die de onderdrukking ondergaan en de instellingen die deze onderdrukking in stand houden. In een dergelijke maatschappij kan het altruïsme zich slechts manifesteren als een vorm van liefdadigheid of onder vorm van zelfopoffering, dat wil zeggen als ontkenning van zichzelf en niet als een bevestiging, als een gemeenschappelijke en elkaar aanvullende ontplooiing van zichzelf en van de ander.
In tegenstelling tot wat de bourgeoisie wil doen geloven is het kommunisme dus geen ontkenning van de individualiteit: het is in het kapitalisme, waar de proletariër tot een aanhangsel van de machine wordt, dat een dergelijke ontkenning plaatsvindt. Zij wordt tot het uiterste doorgedreven in de bijzondere manifestatie van zijn verval, het staatskapitalisme. In het kommunisme, in deze maatschappij die ontlast is van deze vijand van de vrijheid bij uitstek, de staat, doordat het bestaan ervan overbodig geworden zal zijn, heerst het rijk van de vrijheid voor elk lid van de maatschappij. Aangezien de mens zijn veelvuldige mogelijkheden sociaal zal verwezenlijken en de tegenstelling tussen individueel en collectief belang zal verdwijnen, zal er een nieuw gebied opengaan voor de ontplooiing van elk individu. In plaats van de droefgeestige uniformiteit die door het kapitalisme wordt veralgemeend nog te benadrukken, zoals de bourgeois beweren, zal het kommunisme bij uitstek de maatschappij van verscheidenheid zijn, omdat het zal breken met de arbeidsdeling die ieder individu vastpint op zijn rol voor de rest van zijn leven. Vanaf dat moment zal elke nieuwe vooruitgang van de kennis of de techniek niet meer het resultaat zijn van een nog verder doorgedreven specialisatie, en zal deze de diversiteit waarin elk individu zich kan ontplooien steeds verder uitbreiden! Zoals Marx en Engels schreven: “Zodra immers de arbeidsverdeling ontstaat, heeft eenieder een bepaalde, exclusieve werkkring die hem wordt opgedrongen en waaraan hij niet kan ontsnappen. Hij is jager, visser, herder of kritische criticus en moet dit blijven als hij zijn middelen van bestaan niet kwijt wil raken; – terwijl in de kommunistische maatschappij, waarin niemand één exclusieve sfeer van werkzaamheid heeft, maar iedereen zich in welke richting hij maar wil kan bekwamen, de maatschappij de algemene productie regelt en mij juist daardoor de mogelijk geeft, vandaag dit en morgen dat te doen, ’s ochtends te jagen, ’s namiddags te vissen, ’s avonds veeteelt te bedrijven en na het eten kritiek te beoefenen, al naargelang ik verkies, zonder ooit jager, visser, herder of criticus te worden.” (2).
Ja, en of het de bourgeois en alle sceptische en misantrope geesten bevalt of niet, het kommunisme is er voor de mens, de mens kan in het kommunisme leven en het zelf doen leven!
Er moet nog een derde argument onderzocht worden: “Ja, het kommunisme is noodzakelijk en materieel mogelijk! Ja, de mens zou kunnen leven in het kommunisme! Maar hij is vandaag zodanig vervreemd in de kapitalistische maatschappij dat hij nooit de kracht zal hebben om een reusachtige omwenteling als het kommunisme te verwezenlijken!” Dat is wat we in de volgende aflevering van dit artikel zullen onderzoeken.
Naar Révolution Internationale, nr. 62
(1) Einführung in die Nationalökonomie, manuscript, in Gesammelte Werke, deel 5, Dietz Verlag, Berlijn 1975.
(2) Die Deutsche Ideologie, I. Feuerbach, Marx-Engels Werke, Bd. 3, 1969, blz. 33; Nederlandse vertaling: SUN, Nijmegen 1974, p. 35.
De huidige recessie, die al inzette in het voorjaar van 2001, is nu al de langste en diepste sinds het begin van de historische crisis van het kapitalisme in de jaren 1960. Recessie betekent dat er een economische inkrimping plaatsvindt waarvan de meeste effecten voor de arbeidersklasse pas op de langere termijn aan de oppervlakte komen, wanneer de bourgeoisie al weer begint te praten over een ‘nieuwe opleving’. In 2001 daalden volgens de Unctad de buitenlandse investering bijvoorbeeld wereldwijd met 41%, en in 2002 nog eens met 21%; de gevolgen daarvan worden pas geleidelijk voelbaar en de grote klappen komen dan ook nog.
Sinds het tweede kwartaal van 2003 is ook Nederland ‘officieel’ (dat wil zeggen voor een aaneengesloten periode van zes maanden) in de recessie afgedaald. De groeicijfers zijn neerwaarts bijgesteld en wordt voor 2003 geraamd op 0%, terwijl de verwachting voor 2004 1% is. Voor de eurozone zijn de groeiramingen voor 2003 gedaald tot 0,5%. De werkloosheid in Nederland neemt in 2003 met 7% toe. Hoewel met de werkloosheidscijfers al twintig jaar gekneed en geknoeid is laat het zien dat ondanks telkens nieuwe ‘definities’ en ‘afschattingen’ de werkelijkheid niet blijvend verborgen kan worden: ‘per 100 loonstrookjes zijn er nu 73 uitkeringen’ (Volkskrant, 6.9.03), hoewel het werkloosheidspercentage officieel maar 3% is. Door een nieuwe noodverordening krijgt de regering zelfs de mogelijkheid om de uitkeringen bij zulke aantallen met onmiddellijke ingang te bevriezen.
Vandaar de 17 miljard euro aan ‘bezuinigingen’ die op de derde dinsdag van september zullen worden afgekondigd. Het vormt de grootste bezuinigingsgolf ooit in de Nederlandse geschiedenis en stelt zelfs de bezuinigingen van 1983-1986 (30 miljard... gulden) onder Lubbers in de schaduw.
Voor zieken en gehandicapten geldt voortaan dat zij pas ‘recht op voorzieningen’ krijgen wanneer ze aantonen dat ze geen hulp kunnen verwachten van familie of kennissen, waarmee ze feitelijk worden overgeleverd aan de willekeur van hun omgeving. En als die omgeving er niet is hebben ze ook geen enkele sociale bescherming meer tegen de willekeur van de overheid. Medicijnen, dokterskosten en zelfs rolstoelen en ander vervoer zullen steeds vaker zelf moeten worden betaald. Enkele honderdduizenden chronisch zieken leven al op de armoedegrens, een aantal dat volgens ramingen snel richting het half miljoen zal gaan. Iedereen die voor de economie niet productief is wordt door een kapitalisme in nood uiteindelijke moreel afgeschreven als louter een post op de kostenbalans.
Naast vele andere maatregelen mag in het onderwijs de studie tot vier dagen worden beperkt. De oorzaak ligt niet in het tekort aan onderwijzers en leerkrachten zoals wordt voorgegeven, maar in de welbewuste geleidelijke beperking van onderwijs en opleiding in dienst van een krimpende arbeidsmarkt. Daardoor worden de eisen opgedreven voor de weinigen met kans op slagen maar daalt de motivatie bij de rest van leerlingen zowel als bij de onderwijzers, gaat de kwaliteit naar beneden en nemen intern de spanningen toe. Het kapitalisme investeert slechts in een volgende generatie van de arbeidersklasse voorzover die kan worden uitgebuit terwijl het de rest liever dom houdt; vandaar dat ook de kinderbijslag naar beneden gaat.
Naast enorme bezuinigingen op gezondheidszorg en onderwijs zijn het vooral de ‘niet actieven’ die via de ‘sociale zekerheid’ frontaal worden aangevallen: enerzijds de werklozen, anderzijds al de anderen die uit het productieproces verdwijnen of verdwenen zijn, niet zozeer omdat ze het tempo en de nieuwe ontwikkelingen niet meer kunnen volgen, maar omdat alleen een steeds kleiner percentage van de meest-productieven nog kan worden uitgebuit en er voor de overigen in het geheel geen plaats meer is.
De terugkeer van het kabinet werd op 8 augustus meteen luister bijgezet door de maatregel om met onmiddellijke ingang de WW-vervolguitkering af te schaffen. Dat scheelt veertigduizend uitkeringen per jaar en moet tegen 2012 een half miljard euro gaan opleveren. Het betekent dat ‘uitkeringsgerechtigden’ na het verstrijken van de uitkeringsduur (zes maanden tot vijf jaar, afhankelijk van het arbeidsverleden) nog slechts ‘aanspraak’ kunnen maken op een bijstandsuitkering. De korte werkloosheidsuitkering voor wie niet aan alle criteria voldoet wordt eveneens afgeschaft: dat scheelt nog eens zestigduizend uitkeringen per jaar. Het afglijden naar de bijstandsarmoede is al sinds de jaren 1980 versneld door met name verlagingen van de percentages van loongerelateerde uitkeringen (bijvoorbeeld van 90% naar 70% voor de WW), door beperkingen van de uitkeringsduur, door verscherpte voorwaarden en een strenger sanctieregime. Nu komen daar maatregelen bovenop die een frontale aanval vormen op eenieder die niet voor het kapitalisme productief is in het arbeidsproces.
Arbeidsongeschikten tot 55 jaar raken binnen de vijf jaar hun huidige uitkering kwijt en worden desnoods tegen hun wil in allerlei baantjes gemanoeuvreerd (als die er zijn) of belanden anders veel eerder in WW of bijstand. Wie nog enigerlei arbeid kan verrichten geldt niet meer als arbeidsongeschikt (gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid verdwijnt), onafhankelijk van de vraag of er werk is in de sector van de betrokkene. Bij ontslag was het een ‘zachte’ methode om oudere werknemers (57,5 plussers) ‘risicoloos af te laten vloeien’, waarbij de WW-uitkering met een aanvulling werd ‘overbrugd’ tot aan de AOW. Nu is daarover de strijdkreet ‘misbruik door werkgevers’ aangeheven: het zou een door de staat gesubsidieerde ontslagprocedure zijn geweest. Dat neemt niet weg dat dit ‘misbruik”; nu ten koste van de werknemers wordt ‘bestreden’. Vervroegd gepensioneerden gaan extra belasting betalen over wat ze uit VUT-potjes ontvangen en de AOW-leeftijd gaat op termijn omhoog hoewel ouderen nog kanslozer op de arbeidsmarkt zijn dan de rest. Zo zullen de meesten van ons lang voor het einde van hun ‘normale’ loopbaan worden geconfronteerd met het risico van een aanmerkelijke inkomensdaling en het vooruitzicht van een snellere terugval in de bijstand na verlies van de arbeidsplaats. Het uitzicht op een van loonslavernij bevrijde ‘rustige oude dag’ wordt daardoor op zijn minst vertroebeld. We zullen eerder gedwongen zijn om na onze eventueel vervroegde pensionering of ontslag tot op hoge leeftijd een uitkering aan te vullen met klusjes. Want als we zien wat ons te wachten staat boven de vijftig jaar, dan kunnen we op onze klompen aanvoelen dat de AOW en de pensioenen niet ongemoeid blijven. Tegelijk verhogen al deze maatregelen de druk op de actieven omdat de chantage met ontslag er een extra scherpe kant door krijgt.
In de crisis van jaren 1930 schreef de Groep van Internationale Communisten al over de ‘vijftigjarige grijsaards’ die door het kapitalisme waren afgeschreven. De werkelijkheid nu is dat het boven de leeftijd van 35 al buitengewoon moeilijk, en voor velen onmogelijk is om nog werk te vinden. Om die werkloosheid te verbergen en de meerderheid van de werklozen uit de statistieken te houden schiep de bourgeoisie in de jaren 1970 verschillende categorieën van mensen die formeel niet als werkloos telden: vooral zeer grote aantallen vervroegd gepensioneerden en invaliden. Nu de eigenlijke werkloosheid opnieuw begint te stijgen wordt het probleem zo urgent dat de bourgeoisie nog directer dan in het verleden moet aanvallen: de ‘vergrijzing’ zou het noodzakelijk maken dat er juist langer moet worden doorgewerkt hoewel de arbeidsmarkt daarvoor ontbreekt; vervroegde pensionering en invaliditeit verdwijnen goeddeels als afzonderlijke categorieën.
Dit betekent dat de groep van formeel werklozen explosief zal gaan stijgen, maar nu met nog sterker verminderde ‘rechten’ op een uitkering. Voor allen geldt dat het afkalvende bestaansminimum veel eerder zal worden bereikt. Zo groeien we naar een situatie waarin er geen andere ontsnapping uit het arbeidsproces meer bestaat dan via werkloosheid of overlijden.
Voor de bijstandsuitkeringen zelf geldt dat er alleen nog aanspraak op kan worden gemaakt voorzover er geen eigen vermogen meer is (koophuis of spaargeld). Tegelijkertijd wordt de Bijstandswet met gezwinde spoed teruggebracht tot louter gemeentelijke bedeling. Door een ‘reorganisatie’, waarbij de rijksbijdrage drastisch wordt terugschroeft, gaat het beheer van de bijstandsarmoede vergaand over naar de gemeentelijke overheden. Dat wil de bourgeoisie cynisch verstaan hebben als het ‘sluitstuk van de sociale zekerheid’.
Dat alles is een uitdrukking van de impasse van het kapitalisme die aantoont dat al het gepraat over ‘armoedebestrijding’, ‘activerend arbeidsmarktbeleid’, ‘het vermijden van de armoedeval’, niets anders is dan schijnheilig bedrog, en dat het niets te maken heeft met een ‘linkse’ of een ‘rechtse’ regering. Via haar kabinet Balkenende II geeft heel de bourgeoisie het signaal dat ze vastberaden is om een keiharde bezuinigingspolitiek te voeren ten koste van de overgrote meerderheid van de bevolking en van de arbeidersklasse in het bijzonder. Wanneer er dermate in de uitkeringen wordt gekapt van al wie niet productief is, dan volgen onvermijdelijk ook de lonen van wie nog werken. Bij de ambtenaren worden de lonen alvast bevroren terwijl de pensioenpremies omhoog gaan.
In de privé-sector is het niet beter. Bij Fortis bijvoorbeeld verdwijnen er 750 banen (14% vermindering); bij Wessanen, na de 300 van het jaar 2003, nu nog eens 500 tot 700; de scheepswerf Van der Giessen-De Noord sluit en ontslaat 400 arbeiders; Philips gaat wereldwijd één op de drie fabrieken sluiten; Albert Heijn en V&D ontslaan enkele duizenden. En zijn al ramingen van meer dan duizend ontslagen per week. Tegelijk verschijnen er mededelingen dat er in het midden- en kleinbedrijf vele tienduizenden banen op de tocht staan. Loonsvermindering van de ambtenaren zal de druk op de lonen in de privé-sector versterken, nog afgezien van de doorwerking in de produktie van de dalende consumentenvraag door algemene inkomensdalingen.
De vakbonden komen weer prominent in beeld en slaan een steeds radicaler taal aan die zoals altijd door ultra-links was voorbereid. De Internationale Socialisten waren er bijvoorbeeld in juni al als de kippen bij om alles terug te brengen tot een kwestie van protest tegen louter de ‘rechtse regering’. Na het ‘afbreken van het overleg’ met het kabinet door de FNV-er Lodewijk de Waal in augustus begon de ABVA-KABO in zekere zin zelfs het platform Keer het Tij links in te halen. De vakbeweging probeert zich weer op te werpen als strijdorganisatie van de arbeidersklasse waarbij er op een gegeven moment niet voor wordt geschroomd het woord ‘nationale staking’ in de mond te nemen en het idee van een massale demonstratie, zoals van die van 20 september, af te doen als ‘stoom afblazen’ (1).
Met een PvdA die zich koest houdt - Wouter Bos ontkent nooit dat hij het met de grote lijnen van de bezuinigingen eens is - wint de SP natuurlijk aan populariteit als de ‘échte oppositiepartij’. Van het rechtse populisme van Pim Fortuyn slaat het zo enkel om naar het linkse populisme van Jan Marijnissen, en het scenario lijkt veel op dat van het begin van de jaren tachtig: ‘Links verdeelt, rechts slaat toe’.
Maar een groot verschil met de bezuinigingsgolven van begin jaren tachtig bestaat er uit dat er toen nog veel meer strijdbaarheid en een veel breder klassenbewustzijn bestond. Nu staan we pas aan het begin van een nieuwe ontwikkeling daarvan na vele jaren van teruggang. Vandaar dat al de romantiek met de verwijzingen naar de tijd Lubbers en Van der Schreur (radicale taal waarachter de strijdsabotage door de vakbeweging schuilging) een valse is. Toen was de taakverdeling tussen regering, werkgeversorganisaties en ‘radicale’ vakbonden hard nodig om de strijdbaarheid onder controle te houden, waartoe heel het ‘poldermodel’ met al zijn ‘afspraken’ en ‘overleg’ werd uitgevonden. Dat ‘model’ begint nu aan alle kant te lekken. “Het kabinet neemt een ferme houding aan, en pacificeert vervolgens de sociale partners in overleg. Dat de kabinetsmaatregelen op de tekentafel juist zijn, ontkennen werkgevers noch vakbeweging. Maar het gaat om de manier waarop de trendbreuken tot aan pensionering worden afgedwongen.” (De Volkskrant, 06.09.2003). Er wordt een arrogante houding aangenomen tegenover de arbeidersklasse, waarbij Zalm strijdvaardig aankondigt: “Ik zal naar de demonstranten op het Malieveld zwaaien.” Maar tegelijk bestaat er grote ongerustheid of de vakbeweging, in de ogen van de regeringspartijen een ‘vermolmd instituut’, de zaak onder controle kan houden en niet een tekort aan verbale bluf en radicaal ogende manoeuvres op het strijdterrein aan de dag legt.
Voor de arbeiders is er geen andere keus dan de strijd op te nemen, en wel op haar eigen klassenterrein, niet alleen door massaliteit, maar vooral ook door organisatie en bewustzijn. Het is meest van al nodig in algemene vergaderingen te debatteren over hoe de strijd gezamenlijk ontwikkeld kan worden en af te rekenen met alle verdelingen die door links en vooral de vakbeweging worden opgelegd. De voorwaarden rijpen voor een strijd waarin de arbeidersklasse haar illusies kan opgeven over de mogelijkheid het kapitalisme te hervormen en zelfvertrouwen kan ontwikkelen. Door de strijd om op het onmiddellijke vlak de economische aanvallen van de bourgeoisie terug te dringen en een gunstige krachtsverhouding op te bouwen kan op termijn bewust de politieke confrontatie worden aangegaan met een kapitalisme dat alleen armoede en ellende heeft te bieden n
Manus / 12.09.2003
(1) In die categorie viel de WAO-demonstratie van een half miljoen mensen op het Malieveld in september 1991.
De aanslag van 11 september op de Twin Towers in New York, twee jaar geleden opende de weg naar een versnelling zonder weerga van de oorlogsspanningen sinds het einde van de Koude Oorlog. Deze verdere stap van de wereld in de chaos werd gerechtvaardigd door de bewering een zogenaamde ‘strijd tegen het internationaal terrorisme’ te zijn, gepaard gaand van een ‘strijd ter verdediging van de democratie’. Deze leugenachtige propaganda kan de werkelijkheid van een toename van de imperialistische spanningen tussen de grootmachten en in het bijzonder tussen de Verenigde Staten en hun vroegere bondgenoten van het Westerse Blok niet meer verbergen (zie Internationale Revue, Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 113 en 114).
Zoals we al dikwijls uitgelegd hebben in onze perskolommen, worden de Verenigde Staten voortdurend verplicht om op militair niveau hun wereldleiderschap te verzekeren, dat betwist wordt door hun vroegere bondgenoten. De voornaamste conflicten waarbij deze grootmachten betrokken zijn geweest sinds de ineenstorting van het Oostblok getuigen van deze logica. Het is met meer helderheid nog dat deze in Afghanistan en in Irak is gebleken. In deze twee landen spelen de Verenigde Staten een hoofdrol in de ordehandhaving en kennen zij toenemende moeilijkheden om het hoofd te bieden aan een situatie die we al kunnen kenschetsen als verstrikking.
Om te beletten dat hun belangrijkste rivalen hen stokken in de wielen zouden steken in Irak of in het Midden-Oosten hebben de Verenigde Staten er voor gezorgd dat zij de enige kapiteins zijn aan boord. Daarom ontzeggen ze aan de Verenigde Naties de mogelijkheid om enige rol van betekenis te spelen in de administratie van Irak. Alle andere delen van de internationale strijdmacht, die militair aanwezig is, zijn vandaag aan hun gezag onderworpen en de Amerikaanse onderneming is met succes bekroond. En toch bestaat er op dit ogenblik niet alleen geen zicht op een gevoelige daling van de militaire opstelling ter plaatse, die nu 145.000 man sterk is, maar bovendien lijkt die steeds meer ontoereikend om de situatie te controleren. De doelen die gesteld waren, en waarvan de wereld getuige was na hun militaire overwinning, schijnen met de dag verder weg te deemsteren terwijl het perspectief op de wederopbouw van de Irakese maatschappij verder verwijderd lijkt dan ooit.
Wat de Amerikaanse bourgeoisie ook moge beweren, zij heeft de toestand in Irak niet onder controle. Dat is een realiteit waarvan de anti-Amerikaanse propaganda met alle middelen gebruik maakt om er op te wijzen hoe schadelijk de Amerikaanse aanwezigheid is.
De levensvoorwaarden van de bevolking die al betreurenswaardig waren onder het regime van Saddam Hussein zijn sindsdien nog verslechterd wegens de oorlog en wegens het feit dat de bezetters er niet in slagen om de bevoorrading van de verbruiksgoederen en die van de primaire behoeften te verzekeren en om een minimum van infrastructuur op poten te zetten die onmisbaar is voor het dagelijkse leven. Omwille van de hongersnood zijn zeldzame winkels die voorraad hebben het doelwit van opruiers.
Gangsters overvallen banken terwijl knoeierij en speculatie van allerlei aard het hele land geselen.
De onveiligheid en onstabiliteit ontwikkelen zich als gevolg van het blinde terrorisme. Dit laatste treft vooral de Amerikaanse troepen en hun bondgenoten, zoals geïllustreerd werd door de aanslag die in Bagdad gepleegd werd op de Jordaanse ambassade. Maar doelwitten zijn ook de economische belangen van Irak, zoals de pijpleidingen voor water of olie.
De bezettingstropen betalen dagelijks een zware tol voor de verdediging van de imperialistische belangen van de Amerikaanse bourgeoisie. Daarvan getuigen de 62 GI’s die al de dood gevonden hebben in de aanslagen of de valstrikken sinds het einde van de oorlog. Grotendeel geterroriseerd, terroriseren de Amerikaanse troepen op hun beurt de bevolking en kweken zo een groeiende vijandigheid tegenover henzelf. De Amerikaanse oorlogsinspanning in dollars en mensenlevens is verre van ten einde, temeer daar er sinds de ‘overwinning’ nog eens meer dan 78 GI’s gedood zijn, ditmaal bij ‘ongevallen’.
Ondanks het ijzeren korset dat de Verenigde Staten proberen te weven op de puinen van de Irakese maatschappij, heerst er de meest tomeloze anarchie. Wat de Irakese aflossing betreft van de Amerikaanse heerschappij op het terrein, die riskeert even lang op zich te zullen laten wachten als de oprichting van een ‘democratische’ regering, het propagandaproject dat door het Witte Huis in de schijnwerpers geplaatst werd en dat diende als rechtvaardiging voor de oorlog. Bush kan mooi beweren dat een regeringscoalitie nog nooit in de geschiedenis zoveel verschillende partijen bijeengebracht heeft als de ‘Voorlopige Regeringsraad’ , ‘bewijs’ van zijn wil om een werkelijke ‘democratie’ op de been te brengen. Maar deze coalitie is helemaal geen geraamte van een toekomstige regering, het is niets anders dan een echte krabbenmand. De meest uiteenlopende en concurrerende belangen verscheuren er elkaar, zonder enige bekommernis om het ‘nationale’ belang. Erger nog, sommige pro-shiijtische fracties die er in zetelen zijn er steeds meer toe geneigd om een frontale strijd te voeren tegen Amerika en sluiten zo feitelijk elke mogelijkheid uit dat deze coalitie op een dag ook maar de minste rol zou kunnen spelen.
Wat het beloofde land betreft, de heropbouw van Irak, dat krijgt overduidelijk meer en meer lood in de vleugels: de verhoopte petroleuminkomsten zullen slechts voor een miniem aandeel kunnen bijdragen. Ze zijn nauwelijks toereikend voor het financieren van het heropstarten van de petroleuminstallaties. De vraag die gesteld werd is te weten wie er gaat opdraaien voor de financiële kater.
Hoewel de Verenigde Staten er in geslaagd waren om de invloed van hun rivalen in Irak totaal te elimineren, zijn ze nu de gevangenen van de tegenstellingen waar ze hopen uit te raken. De bezetting van Irak is een financiële aderlating en de verliezen aan mensenlevens bij de Amerikaanse troepen zullen op termijn de Amerikaanse bourgeoisie ernstig in de problemen brengen. Zij kan zich echter niet terugtrekken zonder de regio gestabiliseerd te hebben in haar voordeel, wat neerkomt op zware poker. Zij zoekt dus andere grootmachten te betrekken bij de financiële en militaire inspanning, mits zijzelf het monopolie behoudt van het commando, met Groot-Brittannië als luitenant. Aangezien er Franse en Duitse oppositie is tegen een terugkeer van de UNO als een simpele bankier en leverancier van kanonnenvlees, zonder het commando in handen te krijgen, stijgt de spanning opnieuw tussen de belangrijkste imperialistische rivalen.
De aanslagen op de GI’s net zoals die op de personaliteiten die geneigd zijn tot samenwerking met het Witte Huis willen de druk op de ‘yankee invaller’ opvoeren. Het huidige getrappel van de Verenigde Staten kan slechts een aanmoediging zijn van de vastberadenheid van alle groeperingen die op het terrein ageren of vanuit de buurlanden die vijandig staan tegenover de Amerikaanse aanwezigheid. De aanslag op een gematigde shijitische hoogwaardigheidsbekleder op 29 augustus in Nadjaf, met zijn 82 doden en 230 gewonden, is een bijkomende slag voor de geloofwaardigheid van de Amerikaanse bourgeoisie betreffende haar capaciteit van een politieke oplossing te bewerkstelligen in Irak. Het speelt duidelijk in de kaart van de belangrijkste rivalen van de Verenigde Staten, zonder dat deze er noodzakelijkerwijze de opdrachtgevers van zouden zijn.
Al deze terroristische acties zijn nochtans niet allemaal gericht tegen de Amerikaanse belangen zoals geïllustreerd werd door de aanslag op de zetel van de UNO in Bagdad op 12 augustus waarbij 20 personen gedood werden, waaronder de speciale gezant in Irak van de secretaris-generaal van de UNO, een dikke vriend van Frankrijk (zijn lijfwachten waren allen Fransen en de elementen die door de media werden uitgebracht tonen aan dat hij in het bijzonder geviseerd was). Op vele vlakken speelde deze aanval in het voordeel van de Verenigde Staten. Alhoewel het nog maar een bewijs was dat aantoonde dat ze niet in staat zijn de orde te handhaven in dit land, gaf het volop voedsel aan hun propaganda die beweert dat “het in Irak is dat men het internationale terrorisme moet bestrijden dat, zoals men kon zien, niet enkel gericht is tegen de Amerikaanse belangen”. Het vormde ook een voorwendsel om druk uit te oefenen op de grote democratieën, de rivalen van de Verenigde Staten, opdat ze hun verantwoordelijkheid zouden nemen door zich in te zetten voor de pacificatie en de opbouw van een democratisch Irak. Het is zeker geen toeval dat deze aanslag er kwam op een moment waarop Groot-Brittannië en de Verenigde Staten al aangestuurd hadden op een grotere overname van militair en economisch gewicht van de toestand in Irak. Nochtans hebben Frankrijk en Duitsland de situatie in hun voordeel weten te draaien door in te roepen dat de UNO onmogelijk een actievere rol kan spelen op het humanitaire vlak zonder dat die betrokken wordt bij de leiding van de zaken van dit land wat hen in staat zou stellen om de veiligheid van haar personeel te waarborgen. De week daarop hebben wij de Franse minister van buitenlandse zaken, De Villepin, in die zin horen pleiten “voor een politieke oplossing” in Irak. Hij werd daarbij flink gesteund door Chirac, die voor 200 ambassadeurs tegelijk opriep tot “de machtsoverdracht... aan de Irakezen zelf” en het op gang brengen van “een proces waarbij enkel de Verenigde Naties in staat zijn om een volledig wettelijk kader te verschaffen”, alles mooi omkleed met een aanklacht aan het “unilateralisme”,dat wil zeggen van de Verenigde Staten.
De tegenstellingen die de Amerikaanse bourgeoisie ondervinden blijven evenmin de Britse bourgeoisie gespaard, en dat des te meer omdat ze weinig heeft kunnen samenrapen uit deze alliantie met Uncle Sam. De verwikkelingen omtrent de dood van David Kelly, een van de belangrijkste raadgevers van de UNO voor de vraagstukken rond de Irakese massavernietigingswapens, getuigen van onenigheid binnen aanzienlijke fracties van de Engelse bourgeoisie met de politiek die gevolgd wordt door Blair.
In de nabijheid van het Irakese wespennest moet Washington het hoofd bieden aan een plaatselijke toestand die al decennia lang aansleept en verergert, het Israëlisch-Palestijns conflict. Geen enkel van de Amerikaanse vredesplannen is tot nog toe verwezenlijkt. Nochtans was het dringend en van het hoogste belang voor de Verenigde Staten om deze brandhaard uit te doven, die tegenover Israël en henzelf de vijandigheid van de Arabische wereld kan kristalliseren. Het beroemde ‘stappenplan’ dat de Bush-administratie ontworpen had kenmerkte de vastberadenheid van Washington om Israël te dwingen tot betekenisvolle toegevingen. Hierbij ging het om gesprekken tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit zoals ten tijde van de akkoorden van Oslo, die ingeluid werden door Clinton in 1993. Het was klaar en duidelijk een aanmaning vanuit het Witte Huis opdat Israël niet langer, en onder geen enkel voorwendsel, nog langer de spelbreker zou spelen bij het in het leven roepen van een Palestijnse staat. Ten aanzien van het Palestijnse tegenkamp, werden dezelfde autoritaire methodes gebruikt om eenieder uit de weg te ruimen die een eindoplossing in de weg stond. Zo werd Arafat, die tot dan toe een goede bondgenoot was van de Verneigde Staten in het opzetten van het vredesproces, opzij geschoven ten voordele van zijn rivaal Mahmoed Abbas. Ondanks de druk van Bush, heeft Sharon, terwijl hij deed alsof hij de verschillende bestanden leek te aanvaarden, zijn politiek van opening van de Palestijnse territoria voor de Israëlische kolonisten, van moordende invallen in de bezette gebieden en van het ombrengen van chefs van Hamas en de islamistische Djihad voortgezet. En deze organisaties op hun beurt zaten slechts te wachten op de provocaties van de staat Israël om een nieuwe serie anti-Israëlische aanslagen te plegen.
Het ‘stappenplan’ is er in geslaagd om even de spanning te doen dalen, maar het heroplaaien ervan toont zijn mislukking. Tekenend voor de zwakte van de gespierde diplomatie van de Verenigde Staten is dat Arafat probeert om terug op de voorgrond te komen door zich voor te stellen als de onvermijdelijke acteur van de vrede met Israël. Haar onmacht om het Israëlisch-Palestijns conflict te beslechten is een echo van de groeiende moeilijkheden van het Witte Huis in Washington.
Aan de vooravond van de tweede verjaardag van de aanslag op de Twin Towers en de derde van de Intifada in Palestina, is het vooruitzicht dat het kapitalisme ons aanbiedt steeds meer chaos, steeds meer afschuw en moordpartijen, zowel aan de bevolking van die regio’s die geteisterd worden door oorlogen, onderworpen zijn aan terreur en een onnoemelijke ellende, als aan de gehele planeet.
Mulan / 30.08.2003
De IKS brengt met dit nummer van Wereldrevolutie de honderdste uitgave van haar krant in Nederland uit. De eerste aflevering van verscheen in 1978 als gestencild blad. In 1991 begon Wereldevolutie als krant te verschijnen. Het is dus al vijfentwintig jaar dat de afdeling van de IKS in Nederland haar publicatie met regelmaat en zonder onderbreking uitbrengt.
Persorganen zijn altijd al het belangrijkste middel van tussenkomst geweest van de revolutionaire minderheden binnen de arbeidersklasse. Het is door middel van de revolutionaire pers dat zij hun stem kunnen laten horen, dat zij de politieke lessen van de historische strijd van de arbeidersklasse kunnen doorgeven aan nieuwe generaties proletariërs, dat zij een oriëntatie kunnen geven aan de huidige strijd door zich te baseren op de lessen van de voorbije en wereldwijde gevechten, dat zij de leugens, mystificaties en valstrikken van de bourgeoisie kunnen ontmaskeren en daartegenover een samenhangend analysekader van de ontwikkeling van de kapitalistische wereld naar voren kunnen brengen. Zij is ook het belangrijkste middel om het historisch perspectief van het proletariaat te bevestigen door voortdurend de noodzaak en mogelijkheid van de kommunistische wereldrevolutie te benadrukken.
Kortom, de revolutionaire pers is een fundamenteel wapen van de arbeidersstrijd. Het is vanuit deze overtuiging dat onze organisatie, ondanks haar weinige krachten, zich sinds een kwart eeuw heeft ingespannen om haar publicatie Wereldrevolutie zo breed mogelijk te verspreiden. Wij hechten eraan om onze sympathisanten en nabije contacten te bedanken die aan onze zijde hebben deelgenomen aan de verspreiding van onze pers in bibliotheken en boekhandels, op hun werkplek, in manifestaties, op markten en andere vaste verkooppunten.
Momenteel staat de arbeidersklasse bloot aan het ideologisch spervuur van onophoudelijke democratische campagnes van de bourgeoisie. Vooral sinds de ineenstorting van het Oostblok hamert de heersende klasse onophoudelijk het idee erin dat het marxisme bankroet is en de de kommunistische revolutie hoogstens een utopie zou zijn, of erger een alternatief dat enkel kan leiden tot een totalitaire dictatuur van het stalinistische soort.
Tegenover de inzet van de huidige historische situatie, tegenover de moeilijkheden van de arbeidersklasse om haar eigen vooruitzichten weer te ontwikkelen, is de breedst mogelijke verspreiding van de revolutionaire pers meer dan ooit noodzakelijk voor de ontwikkeling van het bewustzijn en van de strijd van het proletariaat waarvan de toekomst van de mensheid afhangt.
Ter gelegenheid van deze honderdste uitgave van Wereldrevolutie herhalen we de oproep aan onze lezers om onze tussenkomst te ondersteunen en de pers in hun omgeving te verspreiden. Tevens herinneren we eraan dat iedere kritiek van onze pers, alle opmerkingen en vragen over de verschillende artikelen meer dan welkom zijn.
Eind maart 2004 heeft de IKS zijn vijftiende congres gehouden. Dit was voor onze organisatie van bijzonder belang om twee belangrijke redenen.
Enerzijds hebben wij sinds het vorige congres, dat werd gehouden in de lente van 2001, een aanzienlijke verslechtering meegemaakt in de internationale situatie, op het vlak van de economische crisis maar vooral op dat van de imperialistische spanningen. Het congres werd gehouden op het moment dat de oorlog in Irak woedde en het was dan ook de verantwoordelijkheid van onze organisatie om haar analyse aan te scherpen om in staat te zijn ten opzichte daarvan op de best mogelijke wijze tussen te komen.
Anderzijds werd dit congres gehouden nadat de IKS de gevaarlijkste crisis uit zijn bestaan had doorgemaakt. Maar zelfs als wij deze crisis te boven zijn gekomen is het aan de organisatie om een maximum aan lering te halen uit de moeilijkheden waarmee ze geconfronteerd werd, de oorsprong ervan te achterhalen en de middelen te vinden om ze het hoofd te bieden.
Het geheel van de discussies en de werkzaamheden van het congres was doortrokken van het bewustzijn van het belang van deze twee vraagstukken, die ingebed waren in de twee grote verantwoordelijkheden van elk congres: de analyse van de historische situatie en het nader beschouwen van de activiteiten die daaruit voortvloeien voor de organisatie.
De IKS analyseert de huidige historische periode als de eindfase van het verval van het kapitalisme, de fase van de ontbinding van de burgerlijke maatschappij, die van haar innerlijke verrotting. Zoals wij verder zullen zien, bepalen deze historische voorwaarden momenteel de belangrijkste kenmerken van het leven van de bourgeoisie; maar het blijft daar niet bij, zij wegen ook zwaar door op het proletariaat evenals op zijn revolutionaire organisaties.
Het is trouwens binnen dit kader dat niet alleen de imperialistische spanningen, waarvan we nu getuige zijn, onderzocht werden maar ook de hindernissen die het proletariaat ondervindt op weg naar de beslissende botsingen met het kapitalisme zelf, evenals de moeilijkheden waarmee onze organisatie geconfronteerd is.
Voor bepaalde organisaties uit het proletarisch kamp, namelijk de IBRP, komen de organisatorische moeilijkheden die de IKS de laatste tijd heeft meegemaakt, net zoals deze in 1981 en in het begin van de jaren 1990, voort uit het feit dat de IKS niet in staat zou zijn om een aangepaste analyse van de huidige historische periode te ontwikkelen. In het bijzonder onze analyse van de ontbinding wordt beschouwd als een uitdrukking van ons ‘idealisme’.
Het is zonder meer waar dat de theoretische en politieke helderheid een wezenlijk wapen is voor een organisatie die beweert revolutionair te zijn. Als deze niet in staat is om te begrijpen wat er werkelijk op spel staat in de historische periode waarin zij haar strijd voert, riskeert zij overspoeld te worden door de gebeurtenissen, in ontreddering te geraken en tenslotte weggeveegd te worden door de geschiedenis. Maar het is eveneens waar dat helderheid niet zomaar uitgevaardigd kan worden. Zij is de vrucht van een wil, een strijd om dergelijke wapens te smeden. Zij vereist dat de nieuwe vraagstukken die opgeworpen worden door de ontwikkeling van de geschiedenis aangepakt worden met methode, met de marxistische methode. Dat is de bekommernis die speelde in de rapporten die voorbereid waren voor het congres en die haar debatten animeerden. Deze invalshoek werd geplaatst in het kader van de marxistische visie op het verval van het kapitalisme en zijn huidige fase van ontbinding. Het congres heeft er aan herinnerd dat de visie van het verval niet alleen deze was van de Derde Internationale, maar dat deze ook tot de grondslagen zelf van het marxisme behoort. Het is dit kader en deze historische benadering die het de IKS mogelijk maakten om de ernst in te schatten van de toestand waarin de oorlog een steeds permanenter factor wordt.
Dit congres moest meer in het bijzonder onderzoeken in welke mate het analysekader van de IKS geldig was voor het begrip van de tegenwoordige situatie. Als resultaat van de discussie kwam het congres tot de conclusie dat dit kader niet in twijfel kon worden getrokken, integendeel. De huidige situatie en de ontwikkeling ervan betekenen een volle bevestiging van de analyses die de IKS sinds eind 1989 heeft gemaakt toen het Oostblok ineenstortte. De huidige gebeurtenissen, zoals de tegenstelling tussen de Verenigde Staten en hun oude bondgenoten die zich openlijk manifesteerden in de recente crisis, de vermenigvuldiging van oorlogsconflicten met de directe betrokkenheid van de grootste wereldmacht die telkens meer haar militaire macht tentoonspreidt, zaten reeds vervat in de Stellingen die de IKS uitbracht in 1989-1990 (1). In zijn congres heeft de IKS ook nogmaals bevestigd dat de huidige oorlog in Irak niet, zoals sommige sectoren van de bourgeoisie ons willen doen geloven om de ernst ervan te minimaliseren, te herleiden is tot een ‘oorlog om de olie’. In deze oorlog vertegenwoordigt de controle over de olie een strategische inzet voor de Amerikaanse bourgeoisie en niet op de eerste plaats een economische. Het is één van de chantage- en pressiemiddelen die de Verenigde Staten willen uitspelen om in te gaan tegen de pogingen van andere grootmachten, zoals de grote staten van Europa en Japan om hun eigen pionnen uit te spelen op het imperialistische wereldschaakbord. Achter het idee dat de huidige oorlogen nog een zekere ‘economische realiteit’ zouden bevatten, schuilt een weigering om rekening te houden met de volle ernst van de toestand waarin het kapitalisme van momenteel zich bevindt. Door deze ernst te onderstrepen heeft de IKS zich doelbewust op de bodem van het marxisme geplaatst die de revolutionairen niet de taak geeft om de arbeidersklasse te troosten, maar in tegendeel de opdracht geeft de arbeidersklasse het belang van de gevaren die de mensheid bedreigen te doen inzien en bijgevolg de nadruk te leggen op de omvang van haar eigen verantwoordelijkheid.
En in de visie van de IKS betekent dat de noodzaak voor de revolutionairen om aan het proletariaat de ernst van wat er in de huidige omstandigheden op het spel staat bloot te leggen. En dat is des te belangrijker omdat het proletariaat op dit moment de grootste moeilijkheden heeft om weer de richting in te slaan van de massale en bewuste strijd tegen het kapitalisme. Dat was bijgevolg een ander wezenlijk punt van de discussie over de internationale situatie: waarop kan men momenteel het vertrouwen baseren dat het marxisme altijd heeft gehad in de capaciteit van de uitgebuite klasse om het kapitalisme omver te werpen en de mensheid te bevrijden van de rampen waaronder zij steeds meer gebukt gaat?
De IKS heeft al herhaaldelijk duidelijk gemaakt dat de ontbinding van de kapitalistische maatschappij een negatief effect heeft op het bewustzijn van het proletariaat (2). Vandaar dat wij vanaf de herfst van 1989 benadrukten dat de ineenstorting van de stalinistische regimes ‘meer problemen voor het proletariaat’ tot gevolg zouden hebben (titel van Internationale Revue, nr. 60). Sindsdien heeft de ontwikkeling van de klassenstrijd dit vooruitzicht alleen maar bevestigd.
Tegenover deze situatie stelde het congres opnieuw vast dat de klasse nog altijd over al haar capaciteiten beschikt om haar historische verantwoordelijkheid op te nemen. Het is waar dat zij zich nu nog in een toestand bevindt van aanzienlijk achteruitgang in haar bewustzijn, als gevolg van de burgerlijke campagnes die marxisme en kommunisme gelijkstellen aan stalinisme door te beweren dat er een continuïteit zou bestaan tussen Lenin en Stalin. Bovendien wordt de huidige situatie gekenmerkt door een duidelijk verlies van vertrouwen van de arbeiders in hun eigen kracht en in hun vermogen om zelfs nog maar defensieve strijd te voeren tegen de aanvallen van hun uitbuiters. Dat zou er kunnen toe leiden dat ze hun klasse-identiteit verliezen. Daarbij dient vermeld te worden dat deze tendens van verlies van vertrouwen in de arbeidersklasse zelfs tot uiting komt binnen de revolutionaire organisaties, voornamelijk in de vorm van een plotselinge opwellingen van euforie tegenover bewegingen zoals die in Argentinië eind 2001 (die werd voorgesteld werden als een formidabele proletarische impuls terwijl ze waren opgesloten in klassensamenwerking). Maar een materialistische visie op lange termijn toont ons aan, om Marx aan te halen “Het gaat er niet om wat deze of gene proletartiër, of het proletariaat als geheel momenteel als zijn doel beschouwt. Het gaat er om wat het proletariaat is en waartoe het, in overeenstemming met dit wezen, historisch zal worden gedreven.” (De Heilige Familie, 1844). Een dergelijke visie toont ons namelijk dat, tegenover de zware klappen van de crisis van het kapitalisme die zich vertalen in steeds wredere aanvallen, de arbeidersklasse reageert en noodzakelijkerwijze zal moeten reageren via het ontwikkelen van haar strijd.
Deze strijd zal in zijn beginstadium neerkomen op een serie schermutselingen, die de boodschappers zullen zijn van de aanzet tot steeds massaler strijd. Het is eerst in dit proces dat de arbeidersklasse zich weer zal zien als uitgebuite klasse en er naar zal streven haar identiteit terug te vinden, een wezenlijk aspect dat op zijn beurt een stimulans zal zijn voor haar strijd. Hetzelfde geldt voor de oorlog. Deze neigt er steeds meer toe om een permanent verschijnsel te worden dat met de dag steeds duidelijker de sterke spanningen tussen de grootmachten blootlegt. Vooral ook het feit dat het kapitalisme, dat niet in staat is om deze kwaal, waaronder de mensheid steeds meer gebukt gaat, uit te roeien, zal tot een dieper nadenken binnen de arbeidersklasse aanzetten. Al deze mogelijkheden liggen besloten in de huidige situatie. Ze dwingen de revolutionaire organisaties er toe om zich daarvan bewust te zijn en een tussenkomst te ontwikkelen die vruchten kan afwerpen. Deze tussenkomst is vooral van wezenlijk belang met betrekking tot de minderheden die op internationaal vlak op zoek zijn naar verheldering.
Maar om opgewassen te zijn tegen deze taak is het nodig dat de revolutionaire organisaties in staat zijn om het hoofd te bieden, niet alleen aan de directe aanvallen die de heersende klasse op hen richt maar ook tegenover elk doorsijpelen binnen hun gelederen van het ideologische gif dat deze in het geheel van de maatschappij verspreidt. Het is in het bijzonder hun taak om de schadelijkste gevolgen van de ontbinding te bestrijden, die op dezelfde wijze als ze het bewustzijn van het geheel van het proletariaat aantasten, eveneens doordringen in de hersenen van hun militanten, die hun overtuiging en wil kapot maken om te ijveren voor de revolutionaire taken. Het is juist een dergelijke aanval van de burgerlijke ideologie die door de ontbinding wordt gestimuleerd, waarmee de IKS in de laatste periode werd geconfronteerd. En het is de wil tot verdediging van het vermogen van de organisatie om haar taken te vervullen die in het centrum van de discussies over de activiteiten van de IKS stond.
Het congres heeft een positieve balans opgemaakt van de activiteiten van onze organisatie sinds het vorige congres in 2001. In de loop van de laatste twee jaar heeft de IKS er blijk van gegeven in staat te zijn om zich te verdedigen tegen de gevaarlijkste gevolgen van de ontbinding, namelijk de nihilistische tendensen die een aantal militanten die zichzelf tot ‘interne fractie’ uitriepen in hun greep kregen. Het heeft de aanvallen weten te bestrijden van deze elementen die er duidelijk op uit waren de organisatie te vernietigingen. Vanaf het begin van het congres werd in volledige unanimiteit, na de buitengewone conferentie van april 2002, nogmaals heel de strijd tegen deze hofkliek goedgekeurd en werd hun gedrag gebrandmerkt als dat van provocateurs. Met uitgesproken overtuiging werd de anti-proletarische aard van deze groepering aangeklaagd. En het sprak zich unaniem uit voor uitsluiting van de elementen van de ‘interne fractie’ die hun agitatie tegen de IKS tot een toppunt opdreven door op hun internetsite informatie te publiceren (en zich daar later op beriepen) die direct in de kaart spelen van de politiediensten van de burgerlijke staat (3). Deze elementen die geweigerd hadden voor het congres te verschijnen en vervolgens weigerden om zich te verdedigen voor een speciaal comité dat speciaal daartoe in het leven was geroepen, wisten niets beters te bedenken dan in hun Bulletin, nr. 18, door te gaan met hun lastercampagnes tegen onze organisatie. Zij leveren zo het bewijs dat ze helemaal niet van zins waren om het geheel van de militanten te overtuigen van het gevaar dat een zogenaamde ‘liquidationistische fractie’, maar dat ze integendeel proberen om de organisatie zo veel mogelijk in diskrediet te brengen nadat ze er niet in waren geslaagd om haar te vernietigen.
Hoe konden dergelijke elementen binnen de organisatie een activiteit ontwikkelen die haar dreigde te vernietigen?
In verband daarmee heeft het congres de zwakheden blootgelegd die binnen haar functioneren tot ontwikkeling waren gekomen, zwakheden die voornamelijk samenhangen met de kliekjesgeest die opnieuw krachtig de kop opstak en die werd gestimuleerd door het negatieve effect van de ontbinding van de kapitalistische maatschappij. Een aspect van dat negatieve effect bestaat uit de twijfel en uit het verlies van vertrouwen in de arbeidersklasse, waarbij men zich enkel blindstaart op de onmiddellijke zwakheden. Verre van de partijgeest te voeden, heeft dit de tendens versterkt om vriendschapsbanden en daarmee het vertrouwen in individuen de plaats innemen van het vertrouwen in de functioneringsbeginselen. De elementen die later de ‘interne fractie’ zouden vormen waren een karikaturale uiting van deze afwijkingen en van het verlies aan vertrouwen in de arbeidersklasse. Hun dynamiek van ontaarding kon zich stoelen op deze zwakheden, die momenteel doorwegen op alle proletarische organisaties, en ze zijn des te gevaarlijker omdat het merendeel van die organisaties zich er zelfs niet van bewust zijn. Deze elementen hebben hun vernietigende werk ontwikkeld met een kracht die ongezien was in de geschiedenis van de IKS. Het verlies van vertrouwen in de arbeidersklasse en de verzwakking van hun militante overtuiging gingen gepaard met een verlies van vertrouwen in de organisatie, in haar beginselen en van een volslagen minachting voor haar statuten. Dit gezwel had heel de organisatie en het vertrouwen en de solidariteit in haar gelederen, en dus van haar grondvesten zelf, kunnen aantasten.
Het congres heeft zonder vrees de opportunistische zwakheden behandeld die het mogelijk hadden gemaakt dat de clan die zichzelf uitriep tot ‘interne fractie’ zo’n grote bedreiging kon vormen voor het leven van de organisatie. En dat was mogelijk omdat de IKS versterkt uit de strijd te voorschijn kwam.
Het is trouwens omdat de IKS strijdt voert tegen elk binnensijpelen van het opportunisme dat het lijkt alsof het een heel bewogen leven leidt als gevolg van de herhaaldelijke crises. En het is voornamelijk omdat de IKS zonder toegevingen zijn statuten verdedigt en de proletarische geest waarvan die de uitdrukking zijn dat dit zo’n razernij opwekt bij een minderheid die was aangevreten door een ongebreideld opportunisme, dat wil zeggen door een totale verwerping van de organisatorische beginselen. Op dit vlak heeft de IKS de strijd van de arbeidersbeweging voortgezet, van Lenin en de Bolsjewieken in het bijzonder, van wie de hekelaars de herhaalde crises en de veelvuldige strijd op organisatorische vlak aan de kaak stelden. Tijdens dezelfde periode was het leven van de Duitse Sociaal-Democratische Partij veel minder geagiteerd, maar de opportunistische kalmte die haar kenmerkte (enkel verstoord door ‘lastposten’ van links zoals Rosa Luxemburg) was de aankondiging van haar verraad van 1914! De crises van de Bolsjewistische Partij bouwden de kracht op die de revolutie van 1917 mogelijk heeft gemaakt!
Maar de discussie over de activiteiten heeft zich niet tevreden gesteld met het behandelen van de directe verdediging van de organisatie tegen de aanvallen. Zij heeft vooral aangedrongen op de noodzaak om de inspanningen verder zetten om de theoretische capaciteiten van de IKS verder te ontwikkelen, vaststellend dat de strijd tegen deze aanvallen daarvoor een grondige stimulans was. De balans van de laatste twee jaar stelt ons in staat terug te blikken op een theoretische verrijking: over de vraagstukken van een meer historische visie op het vertrouwen en de solidariteit in het proletariaat, wezenlijke elementen voor de klassenstrijd; over het gevaar van het opportunisme dat de organisaties in staat stelt om een verandering van de periode te analyseren; over het gevaar van het democratisme. En deze bekommernis rond de theoretische strijd vormt een wezenlijk deel van de strijd tegen het opportunisme dat een dodelijke bedreiging is voor kommunistische organisaties. Dit werd ons geleerd door Marx, Rosa Luxemburg, Lenin, de militanten van de Italiaanse Fractie en vele andere revolutionairen.
Tenslotte heeft het congres een eerste balans opgemaakt van onze tussenkomst binnen de arbeidersklasse met betrekking tot de oorlog in Irak. Daarbij werd vastgesteld dat de IKS zich bij deze gelegenheid zeer goed heeft gemobiliseerd, want vanaf het begin van de militaire operaties hebben onze afdelingen een zeer aanzienlijke verspreiding van onze pers gerealiseerd op talrijke betogingen, hebben daar waar nodig supplementen van de regelmatige pers uitgebracht en werden er politieke discussies aangegaan met talrijke elementen die onze organisatie voordien niet kenden. Vanaf het uitbreken van de oorlog heeft de IKS onmiddellijk een internationaal pamflet uitgebracht, vertaald in 13 talen (4) en verspreid in 14 landen en meer dan 50 steden, in het bijzonder aan de bedrijven, en op het Internet.
Zo is het congres een moment geweest waarin de versterking van onze organisatie tot uitdrukking kwam. De IKS is trots op de strijd die het gevoerd heeft en die het verder zet voor zijn verdediging, voor de opbouw van de grondvesten van de toekomstige partij en om zijn capaciteit te ontwikkelen voor de tussenkomst in de historische strijd van de arbeidersklasse. De IKS is er van overtuigd dat het in deze strijd een schakel is in de keten van de organisaties van de arbeidersbeweging.
De IKS
(1) Zie voor dit onderwerp vooral de Stellingen over de economische en politieke crisis van de USSR en in het Oostblok (Internationale Revue, Nederlandstalig, nr. 12), geschreven twee maanden vóór de val van de Muur van Berlijn en Militarisme en Ontbinding, daterend van oktober 1990 (Internationale Revue, Nederlandstalig, nr. 13).
(2) Zie voornamelijk De ontbinding, laatste fase in het verval van het kapitalisme, punt 13 en 14 (in de Internationale Revue, Nederlandstalig, nr.13).
(3) Zie hierover ons artikel De politiemethodes van de ‘FICCI’, in de Internationalisme, nr. 294.
(4) De talen van onze territoriale publicaties plus Portugees, Russisch, Indisch, Bengaals, Farsi en Koreaans.
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/7/117/internationalistisch-anarchisme
[2] https://nl.internationalism.org/tag/18/224/het-kommunistisch-perspectief
[3] https://nl.internationalism.org/tag/3/46/kommunisme
[4] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/klassenstrijd-nederland
[5] https://nl.internationalism.org/tag/4/87/midden-oosten
[6] https://nl.internationalism.org/tag/2/39/revolutionaire-organisatie