Gepubliceerd op Internationale Kommunistische Stroming (https://nl.internationalism.org)

Home > Internationalisme > Internationalisme - jaren 2000 > Internationalisme - 2006 > Internationalisme, nr. 324 - 15 maart-15 april 2006

Internationalisme, nr. 324 - 15 maart-15 april 2006

  • 1958 keer gelezen

België: Na het solidariteitspact de competitiviteit: De arbeiders alweer opgelicht

  • 2273 keer gelezen

Na de smerige slag die de arbeiders te verduren kregen met de goedkeuring van het ‘Solidariteitspact tussen de generaties’, besliste de eerste ministerraad van januari 2006 in volle euforie dat hij verder zou gaan met het ‘op orde stellen’ van de Belgische economie, met andere woorden dat het nog niet gedaan was met het ondergraven van de levensvoorwaarden van de arbeidersklasse. Nu heeft de liberaalsocialistische coalitie het gemunt op de lonen van de werkenden. Het rapport van de Nationale Bank van midden februari komt als geroepen. Daarin wordt weer aangedrongen op een ‘competitiviteitspact’ en op een vermindering van de bedrijfslasten. ‘Algemene mobilisatie in naam van de competitiviteit’ titelt Le Soir van 16 februari. De gouverneur van de Nationale Bank, het VBO en de regering hadden al vóór Kerstmis 2005 de intentie om de loonkost ter discussie te stellen. Maar de vakbonden zagen het nog niet zitten om reeds over een nieuwe loonmatiging te ‘onderhandelen’ terwijl zij nog volop bezig waren acties uit te stippelen om de strijdbaarheid tegen het solidariteitspact uit te putten (zie Internationalisme, nr. 323).
Men weet dus waaraan men zich kan verwachten en dit des te meer omdat de socialisten en de vakbonden in de eerste linie staan om te erkennen dat de ‘lonen uit de hand lopen’. Zo heeft Frank Vandenbroucke, de vroegere federale minister van tewerkstelling en een van de architecten van het ‘Solidariteitspact’, verklaard dat de Belgische lonen te hoog zijn en dat er een politiek dient gevoerd te worden van loonmatiging over verschillende jaren. Verder bevestigt hij wat de nieuwe voorzitter van de Vlaamse socialisten, Vande Lanotte al had bekend: “We hebben een zeer zachte methode gekozen. Maar dat is niet het eindpunt van de hervormingen; het werk moet nog beginnen...” (De Morgen, 21.1.06). Ook de voorzitter van de Waalse PS, Di Rupo, verklaarde reeds in augustus 2005: “We kunnen ons geen groter wordende kloof permitteren wat de arbeidskost betreft met onze buurlanden.” De christen-democraten tenslotte bevestigen bij monde van Milquet hun grote zin voor verantwoordelijkheid: “Er is een probleem met de competitiviteit” (RTL TV, 13.01.06). De vakbonden vervolledigen het eensgezinde koor: “Wij ontkennen niet het bestaan van een deficit op het vlak van de competitiviteit, maar er mag niet geraakt worden aan de minimumlonen.” (FGTB). (Bedankt voor de andere !!). Zij voegen er aan toe: “Wij hebben geen keuze. De wet dwingt ons het probleem terdege aan te pakken. Tussen de sociale partners moet men proberen een gemeenschappelijke analyse te delen.” (CSC, Le Soir, 08.01.06). Het betreft dus geen vage plannen die door om het even wie worden gemaakt. Van links tot rechts, vakbonden inbegrepen, heerst er een mooie eensgezindheid in de schoot van de Belgische bourgeoisie: De Belgische loontrekker kost te veel!
Natuurlijk verklaart iedereen, van eerste minister Verhofstadt tot Di Rupo of de vakbonden, dat men niet zal raken aan de index. En de eerste minister looft de “opbouwende geest van de sociale partners die tot een akkoord zullen komen omtrent de competitiviteit van de bedrijven” (Le Soir, 28- 29.01.06). Zulke verklaringen maken deel uit van de zachte methode die de socialisten van noord en zuid zo nauw aan het hart ligt: “We kunnen de index behouden, maar er zal weinig overschieten voor de loonsverhogingen” (Vanden-broucke, De Morgen, 21.01.06). In werkelijkheid vermijden de regering en de ‘sociale partners’ om de index frontaal in vraag te stellen; deze wordt immers als een soort symbool behouden maar tegelijk van elke inhoud ontdaan door middel van ‘all-in’ sectoriële akkoorden die de loonmatiging reeds vastleggen in de bouw, de metaalconstructie, de voeding, de schoonmaak, de garages, de elektriciens en het hout, met andere woorden in totaal bij één loontrekker op vijf in België en het is de bedoeling zulke akkoorden te veralgemenen voor alle loontrekkers. Het ‘all-in’ bestaat erin een gemeenschappelijke pot te onderhandelen die een combinatie is van loonsverhoging en indexatie. Als de stijging de voorziene inflatie overstijgt knaagt men aan de verhogingen. Zonder die indruk te geven mikt de bourgeoisie er op om via dit procédé de lonen te verlagen. Want zelfs met het indexsysteem, dat ‘de wereld ons benijdt’ en ondanks de ‘loonontsporingen’ die door links en rechts worden aangeklaagd, erodeert de koopkracht van de werkenden en de sociale uitkeringsgerechtigden langzaam maar zeker. Volgens een studie van het Onderzoeks- en Informatiecentrum van consumentenverenigingen, is de koopkracht van de ambtenaren met 2,8% verminderd, die van de loontrekkers met 2,08% en die van de ‘economisch zwakkere gezinnen’ met 3,2%.
De argumentatie van Verhofstadt, Di Rupo, Vande Lanotte of van de sociale partners naar de arbeidersklasse toe is fundamenteel dezelfde : het is een oproep tot de opofferingsgeest voor het algemeen welzijn, een oproep tot sociale vrede, tot positief denken. De ‘loonmatiging’ is van levensbelang voor het behoud van de competitiviteit die op haar beurt zou toestaan de levensstandaard te behouden, de tewerkstelling te verzekeren tegen de delocalisaties, en de verzorgingsstaat te redden. Deze schijnheilige argumenten zijn er slechts op gericht om de werkenden een rad voor de ogen te draaien:
– Met een volleerd cynisme, beweert de bourgeoisie de levensstandaard te waarborgen... door de lonen te verlagen en de pensioenen aan te vallen... door herstructureringen die de tewerkstelling vernietigen te bewerkstelligen (ARCELOR, Ford, Belgacom, INBEV,…), door haar toevlucht te nemen tot goedkope arbeidskracht uit het zwarte circuit of volledig legaal dank zij de ‘grote Europese tewerkstellingsmarkt’;
– Zij schrikt er niet voor terug te liegen om deze boodschap er door te rammen. Als men zich buigt over de officiële cijfers van de loonkost in de Belgische industrie (berekend door de Nationale Bank), stelt men vast dat België zich op de twaalfde plaats bevindt juist voor Spanje en Portugal en ver achter Groot-Brittannië en Duitsland, waar de loonkosten 30 tot 40% hoger zijn (Nationale Bank, De industrie in België, p. 27);
– Dat is net zo met de chantage ten overstaan van de delocalisaties en de sluitingen van bedrijven. Zelfs in zeer competitieve bedrijven zoals Daimler in Duitsland of VW en INBEV in België, aarzelt de bourgeoisie niet dit soort chantage te gebruiken om het opgeven van de ‘voordelen’ te eisen ten einde de productiekosten te drukken (zie Internationalisme, nr. 310).
De arbeiders in België moeten weten dat dit gezwets, met bijna dezelfde cijfers en argumenten, ook in Duitsland, Nederland of in Frankrijk aan hun collega’s opgedist wordt door hun respectievelijke bourgeoisieën. Deze politiek sleurt dus het geheel van de arbeidersklasse mee in een helse spiraal van loonsdalingen, sluitingen, vermindering van de sociale uitkeringen in het geheel van de industrielanden.
De tamtam rond de ‘verantwoordelijkheidszin van de arbeiders’ heeft vooral tot doel de ware redenen van de crisis en van de inleveringen weg te moffelen: immers, in een toestand van verzadiging van de markten, van toegespitste concurrentie tussen de nationale kapitalen, van groeiende impasse van een in het nauw gedreven systeem, kan ‘de loontrekkende alleen maar te duur zijn’! In feite heeft de bourgeoisie geen enkele andere uitweg meer dan de veralgemeende agressie tegen de levensstandaard van de arbeidersklasse, het opdringen van een steeds zwartere ellende en een radeloze vlucht in de oorlogsbarbarij. Bijgevolg zijn de mediacampagnes over de bedreigingen voor de competitiviteit en over de delocalisaties er enkel op gericht om druk uit te oefenen op de lonen, om de arbeidersklasse mee te slepen achter de verdediging van het nationaal kapitaal, om de ware redenen van de economische wereldcrisis te verdoezelen, om de arbeiders te ontwapenen in hun verzet tegen de aanvallen op hun levensstandaard.
Als links en de vakbonden de spits afbijten in deze campagne en met ijver de noodzaak van deze maatregelen verdedigen, als ze in de eerste linie staan om de nationale economie te redden, dan is dat eenvoudigweg omdat zij de vurigste verdedigers zijn van het kapitalistische systeem en zijn ‘democratische’ staat. Di Rupo, Vande Lanotte en consorten kunnen mooi zeggen dat, zonder hun aanwezigheid in de regering, de sociale teloorgang nog erger zou zijn. Men moet stekeblind zijn om niet de centrale rol te zien die de PS/SPa spelen in de uitwerking van de soberheidsplannen die wij al vijftien jaar lang aangesmeerd krijgen, noch hun niet aflatende inspanningen om ons te doen geloven dat er geen andere wegen zijn dan de competitiviteit van de bedrijven, de loonmatiging, de solidariteitspacten met de bourgeoisie, waarbij zij zelf de vurigste verdedigers blijken te zijn van het nationaal kapitaal en de burgerlijke staat. Hoe kan men nog geloof hechten aan de voornaamste verantwoordelijken voor deze trage maar zekere sociale teloorgang wanneer zij beweren te strijden tegen de ellende, terwijl zij zelf ten volle bijgedragen hebben om deze te verergeren. De vakbonden zijn een andere hoofdpion in het arsenaal van de bourgeoisie. Zij doen volledig mee in de tactiek van het zacht doorvoeren van de hervormingen, nadat ze eerst de woede, de ongerustheid over de toekomst en het ongenoegen van de arbeidersklasse hebben ingekapseld. De ronkende oorlogsverklaringen van de vakbondsleiders werden snel opgeborgen. En hun laatste kuiperijen, de bekrachtiging van de beginselen van het ‘competitiviteitspact’, laten geen enkele twijfel omtrent hun bedoelingen.
Het laatste trimester van 2005 werd in België gekenmerkt door een begin van heropkomst van de strijdbaarheid, zoals dit ook tot uiting kwam in het merendeel van de industrielanden. In de sociale bewegingen van het afgelopen jaar, heeft een nieuwe generatie van proletariërs zich ook in België gemanifesteerd maar de vakbonden waren er als de kippen bij om ze in te kapselen. Vanuit dit gezichtspunt is de betekenisvolle aangroei van de bij een vakbond aangesloten jonge werkenden die de laatste weken zo dik in de verf gezet werd door de media, een uiting van tegenstrijdige tendensen. Enerzijds drukt het de groeiende ongerustheid uit over de toekomst, die tot uiting komt in brede lagen van jonge arbeiders en hun wil om zich niet te laten uitbuiten zonder strijd. Anderzijds is het een illustratie van de illusies in links en in de vakbonden die nog taai zijn en verbonden zijn aan een herwonnen geloofwaardigheid van deze laatsten in de jaren 1990. Het toont dus dat het bewustzijn van deze elementen met betrekking tot de wapens en de perspectieven van hun strijd nog laag is. Maar onder de mokerslagen van de crisis en de aanvallen van de bourgeoisie, tegenover het gekonkel van de vakbonden, zullen de verzuchtingen van de nieuwe generatie van proletariërs onvermijdelijk hevig in botsing komen met de praktijk en de aard van de vakbonden. Uit deze botsing zal geleidelijk een bewustwording groeien dat enkel de strijd, die de arbeiders zelf in handen nemen, hen kan leiden op weg naar de overwinning tegen de uitbuiting.

J&J / 26.02.06

Territoriale situatie: 

  • Situatie in België [1]

De oprichting van de Belgische Werklieden Partij: De langzame en moeizame strijd voor de opbouw van arbeidersorganisaties

  • 3831 keer gelezen

Vandaag voeren de socialistische partijen, waar ook ter wereld, of ze nu in de regering zitten of in de oppositie, een zelfde politiek tegen de arbeiders, door de arbeidersstrijd te misleiden en af te leiden, of door zelf rechtstreeks soberheidsmaatregelen door te voeren. Zij zijn het ook die de arbeiders meegesleept hebben in de slachtpartijen van de wereldoorlogen van de twintigste eeuw en die vandaag deelnemen aan de uitbreiding van de oorlogsbarbarij. En morgen zullen diezelfde partijen niet aarzelen de strijd van het proletariaat in bloed te smoren wanneer dat vereist wordt om het kapitaal veilig te stellen, zoals ze al talloze keren aangetoond hebben in de afgelopen eeuw. In naam van die realiteit van vandaag verwerpen vele mensen de betekenis en de bijdragen van de sociaal-democratie in de negentiende eeuw, omdat ze die verbinden aan het gekonkel van de PS van Di Rupo of van de SPa van Vande Lanotte, die zich trouwens beroepen op die afstamming.
Ons artikel over de ontwikkeling van de sociaal-democratie in België in de negentiende eeuw wil de fundamentele bijdrage van de sociaal-democratie aan de proletarische strijd in het licht stellen, los van het verraad en haar overgang naar het kamp van de bourgeoisie bij het begin van de twintigste eeuw. Door die continuïteit te verdedigen willen wij de partijen de hemel niet in prijzen die deel uitmaakten van de Tweede Internationale. Het gaat er ons nog minder om hun praktijk voor te stellen als iets dat bruikbaar zou zijn in ons tijdperk. En het gaat er al helemaal niet om de erfenis op te eisen van de reformistische fractie die vergleed naar 'sociaalchauvinisme' en die bij het uitbreken van de oorlog overliep naar het kamp van de bourgeoisie. Waar het wel om gaat, is te begrijpen dat de Tweede Internationale, en de partijen zoals de BWP waaruit zij bestond, authentieke uitdrukkingen van het proletariaat waren op een belangrijk moment in de geschiedenis van de arbeidersbeweging.

De aangeboren moeilijkheden van de arbeidersbeweging in België

De geschiedenis heeft de ontwikkeling van de arbeidersklasse in België het leven niet gemakkelijk gemaakt. Het proletariaat had achtereenvolgens te lijden onder de opeenvolgende overheersing door Oostenrijk, Frankrijk en Nederland die onze streken tot in 1830 aan hun eigen economische en politieke eisen onderwierpen. Daarna waren er de tegenstellingen die voortvloeien uit het kunstmatige kader van de schepping van de Belgische staat in 1830 die de ontwikkeling van bewustzijn en organisatie van het proletariaat zwaar belast hebben. De Belgische bourgeoisie kon niet volop profiteren van de expansieperiode van het kapitalisme en de spectaculaire industriële groei om zijn innerlijke tegenstellingen uit te vlakken. Het gebrek aan economische homogeniteit en eenheid van België en de politieke instabiliteit hebben sterk bijgedragen tot het binnendringen van regionalistische, lokalistische en corporatistische reflexen in de rangen van het opkomende proletariaat. De wrede concurrentie tussen Waalse arbeiders en Vlaamse geproletariseerde boeren werd nog op de spits gedreven en voortdurend uitgebuit door de bourgeoisie. De ruimte en mogelijkheden voor hervormingen werden beperkt door de interne tegenstellingen van de bourgeoisie, waarvoor strakheid en repressieve discipline in de plaats kwamen. In tegenstelling tot Engeland, waar de ontwikkeling van het kapitaal en de stabiliteit van de econome en het politieke kader de bourgeoisie in de gelegenheid stelden toegevingen te doen aan de arbeidersklasse, werd België, na Groot-Brittannië toch het meest geïndustrialiseerde land van die tijd, traditioneel steeds beschouwd als het land met de laagste lonen en de langste werkdagen, en dit tot het einde van de negentiende eeuw.
De materiële ontbering, de fysieke ellende, de culturele onontwikkeldheid, de gelatenheid, de onwetendheid, de onderwerping aan de geestelijkheid en de samenstelling die sterk beïnvloed is door haar professionele en agrarische afkomst, laten ons toe het lage peil te begrijpen van het klassenbewustzijn en de organisatiegraad. De eerste beroepsverenigingen en weerstandskassen die vanaf 1840 opgericht werden bleven door hun lokalisme en corporatisme meestal geïsoleerd, remden de eenmaking van de arbeidersstrijd af en hielden zich verre van internationale contacten. De strijd heeft vaak een explosief en spontaan karakter, een weerspiegeling van de wanhoop, de woede en verbittering. De arbeiders protesteren, maar formuleren geen enkele precieze eis, ze verwerpen de mechanisering... Die sociale uitbarstingen monden uit op genadeloze repressie: "Het gaat er voor de bourgeoisie om elke bewustwording bij de arbeiders in de kiem te smoren en de minste vorm van oppositie te ontmoedigen." (M. Liebman, Les socialistes belges 1885-1914, p. 13) In betogingen en bij stakingen vallen tientallen doden en tussen 1830 en 1860 worden meer dan 1600 arbeiders vervolgd voor stakingsfeiten. Daarom onderstreept de beroemde Oproep tot de arbeiders van Europa en Amerika die door de IWV gedaan wordt in 1869, wanneer hij verwijst naar de belangrijke stakingen die toen plaatsvonden in de Borinage, dat er "in de beschaafde wereld maar één klein land is waarvan het leger tot taak heeft de stakende arbeiders te vermoorden, waar elke staking gretig en kwaadaardig als voorwendsel gebruikt wordt om officieel arbeiders af te slachten. Dat kleine land dat zo speciaal begiftigd is, dat is België."
Die moeilijkheden van de arbeidersbeweging in België zijn een levende illustratie van het feit dat ellende op zich niet volstaat. Er is een klasse nodig die vertrouwen krijgt in zichzelf, die zich op zelfstandige manier organiseert, die zich bewust wordt, om op zegevierende wijze te weerstaan aan de aanvallen van het kapitaal.

De eerste verspreide uitingen van arbeidersorganisatie

Deze situatie verklaart de moeilijkheden die de ontwikkeling van de arbeidersbeweging in deze streken kende. De actieve deelname van het proletariaat aan de 'Belgische revolutie' van 1830 had eerst geleid tot tolerantie ten opzichte van de verspreiding van de blanquistische, utopisch-socialistische en vooral proudhonistische ideeën. Een eerste arbeidersvereniging wordt door J. Kats opgericht in 1836 in Brussel. Tussen 1843 en 1847 zien we verschillende groeperingen ontstaan (het Genootschap Agneessens met J. Pellering, de Arbeidersassociatie, de Democratische Associatie, een internationale groepering die zich vooral inspireert op Fourier en waarvan Marx en elementen van Agneessens deel uitmaken, de Alliantie, enzovoort). Dat zorgt voor een zekere gisting, maar diep gaat het nog niet. Ondersteund door bourgeois die gewonnen zijn voor de democratische ideeën, zetten de beweging en haar ideeën zich niet door als die van een klasse die tegengesteld is aan de bourgeoisie: "de socialistische ideeën bestonden toen uit een mengsel van democratie, republicanisme, gevoelsmatig socialisme en atheïsme... [die] weinig weerklank vonden bij de massa's." (L. Bertrand, Histoire de la Démocratie et du Socialisme en Belgique depuis 1830, Vol 2, p. 206). Er bestaat nog geen arbeidersklasse die zich bewust is van zichzelf en van haar kracht.
De repressie na de revoluties van 1848 in Europa deed vele elementen naar België vluchten, maar de tolerantie uit de jaren 1830 heeft er plaats gemaakt voor een zeer nauwgezet toezicht. Hoewel Marx en andere Duitse kommunisten, die vooraan staan bij de internationale inspanningen tot ontwikkeling van het proletarisch programma, rond 1845 enkele jaren in Brussel verblijven, zijn het toch vooral de talrijke Franse vluchtelingen van na de staatsgreep van 1851 in Parijs die de jonge arbeidersbeweging beïnvloeden. Het Proudhonisme met zijn ideeën van wederzijdse steun en coöperaties plant zich stevig in en wordt vooral verwoord en verspreid door Jan Pellering en de Luikenaar Nicolas Coulon. Het drukt het verlangen uit van een terugkeer naar een afgesloten verleden en houdt zich afzijdig van elke politieke en economische strijd van het proletariaat. Rond 1860 concentreert de socialistische en democratische propaganda zich, na een afsplitsing van de beweging van Pellering en Coulon, in de Association de la démocratie militante socialiste: le Peuple in Brussel, nog altijd van antiklerikale inspiratie ("rationalisme en socialisme horen samen") en proudhonistisch, maar opener en meer gericht op solidariteit.
De ontwikkeling van organisaties van syndicaal type wordt tegengewerkt door het misprijzen van de Proudhonisten voor de economische strijd. Terwijl in Groot-Brittannië vanaf het einde van de achttiende eeuw de eerste hulpkassen en arbeidersverenigingen ontstaan, dat die vanaf 1842 de afschaffing bekomen van het verbod op coalities en dat ze voordeel halen uit de vakbondskaders die al gevormd werden in de illegaliteit, vormen de arbeidersvakbonden in België zich pas vanaf 1857 en blijven ze verboden tot 1866. Die tweede tak van de arbeidersbeweging in België verschijnt onder invloed van het Britse trade-unionisme, met name in de textielfabrieken in het Gentse, onder impuls van onder meer De Ridder en Moyson, afkomstig van de Association ‘le Peuple’. Zo wordt een hiaat opgevuld dat door de Proudhonisten gelaten werd op het vlak van de economische strijd.

Impact van de Eerste Internationale en strijd tegen het anarchisme

De oprichting van de Eerste Internationale in 1864 en dankzij haar de promotie van de marxistische ideeën op internationaal vlak zal leiden tot een nieuwe ontwikkeling van bewustzijn en organisatie van het proletariaat in België. Bij de oprichting van de Internationale Werlieden Vereniging (IWV) in Londen in 1864 waren er geen Belgen aanwezig. Pas in juli 1865 wordt in Brussel de Belgische afdeling van de Ie Internationale gevormd. Haast onmiddellijk neemt die de Association ‘Le Peuple’ op, die er de enige afdeling van wordt. Ze blijft de nadruk leggen op proudhonistische thema's zoals het oprichten van coöperaties van producenten en verbruikers, en toont geen belangstelling voor de economische en politieke strijd en een misprijzen voor de ontwikkeling van gecentraliseerde organisaties. Elk gezag belet de vrije associatie, de economische basis van een nieuwe maatschappij.
De heldhaftige strijd van de mijnwerkers in 1868 en 1869 en de moorddadige repressie die erop volgt brengen de Belgische afdeling van de IWV er tenslotte toe zich op de arbeiders in strijd te richten, het belang van de strijd en van de propaganda onder de arbeiders te erkennen en de solidariteit ter harte te nemen. De Gentse syndicalisten, die tot dan toe zeer lokalistisch waren maar waar een kiemende kern marxisten bij hoorde, vervoegen de Belgische afdeling van de IWV, die van dan af actief contact zoekt met de arbeiders. Op enkele maanden tijd wordt een honderdtal meetings gehouden en al snel neemt het aantal activiteiten en plaatsen waar de Internationale zich inplant toe over het hele land. In 1870 verenigt de IWV 70.000 arbeiders in België.
De ideeën van Fourier en Blanqui verliezen duidelijk aan invloed, en zelfs al blijven de aanhangers van Proudhon in de meerderheid in België wint het marxisme aan invloed, zoals de evolutie toont van een belangrijke figuur als C. De Paepe vanaf 1867. Die begint de stellingen van Proudhon ernstig te bekritiseren, erkent dat de coöperatieve beweging de uitbuiting van de loonarbeid in stand houdt en stelt dat een sociale revolutie noodzakelijk is. Kortom, op dat moment "is de Internationale een macht geworden in België" (L. Bertrand, Histoire de la Démocratie et du Socialisme en Belgique depuis 1830, Vol. 2, p. 171), want ze vormt echt het vertrekpunt voor socialistische actie die op nationaal vlak overlegd en georganiseerd wordt. Er blijven zeker nog belangrijke zwakheden bestaan die ook aan de oppervlakte zullen komen. Het particularisme is afgezwakt, maar nog niet overwonnen. Het apolitisme blijft ook nog sterk, gevoed door de abstentionistische stellingen die door Proudhon en zijn aanhangers verspreid worden. Het geheel blijft een beetje lijken op een samenraapsel, ook als het gaat om het erkennen van het belang van de economische strijd voor het proletariaat.
Vanaf 1870 wordt het elan van de IWV echter gebroken, eerst door de Frans-Pruisische oorlog van 1870, die elke internationale activiteit zeer moeilijk maakt, en dan enkele maanden later door de verplettering van de Commune van Parijs in 1871. De marxistische strijd tegen het vernietigend optreden in de Internationale van de aanhangers van Bakoenin heeft bovendien een hoge tol geëist. Dat was in het bijzonder zo in België, waar het gekonkel van de aanhangers van Bakoenin de politieke verwarring ten top dreven, de krachten versnipperden en verdeeldheid zaaiden. Op het congres van Den Haag in september 1872 kiest de Belgische delegatie, in tegenstelling met de uitgebrachte stemming op de nationale conferentie van juli 1872, ondanks alles toch de kant van Bakoenin tegen Marx. Van dat moment af verwatert de IWV in België, wat een aanzienlijke leegte achterlaat.

Naar een eengemaakte sociaal-democratische organisatie in België

De strijd van de IWV, ook al beleefde die toen een tijdelijke terugval, was van grote historische waarde, want van nu af zou niets meer zijn als voorheen. Naast de ervaring van de IWV zelf had de Commune van Parijs voor de arbeidersbeweging aangetoond hoe belangrijk een zelfstandige arbeiderspartij en politieke actie zijn om de massa's te vormen en te mobiliseren. De actie van de IWV had het socio-politiek klimaat grondig veranderd. Haar "propaganda maakte de mijnwerkers bewust, niet alleen van de identiteit van hun sociale conditie, de gelijkenis van hun uitbuiting, maar ook van de diepe solidariteit die hen verbindt met alle arbeiders van het land, en zelfs van Europa..." (J. Puissant, La structuration politique du mouvement ouvrier, Vol 1, p. 81). Meer algemeen zag men in België dankzij de Internationale in de jaren 1867-1872 een buitengewone ontwikkeling van het arbeidersbewustzijn, die samenging met een groeiend vermogen van het proletariaat om zich te organiseren.
De volgende jaren worden de verwarringen ten opzichte van het anarchisme steeds verder opgeklaard. Als in Wallonië de invloed van uit Frankrijk de arbeidersklasse nog gevangen houdt in een organisatorische leegte en in politiek absenteïsme, zien we dat de zeldzame Vlaamse industriecentra, in het bijzonder de streek van Gent "de aantrekkingskracht ondergaan van het Duitse socialisme dat zich begint te organiseren en dat definitief tot ontwikkeling komt" (M. Liebman, Les socialistes belges 1885-1914, p. 41). In Duitsland wordt  door W. Liebknecht en A. Bebel, medestanders van Marx, in 1869 in Eisenach inderdaad de Sociaal Democratische Arbeiders Partij opgericht, resultaat van een breuk op marxistische basis met de organisatie van Lassalle. In 1875, bij de hereniging van beide partijen, zijn de marxisten in de meerderheid, ook al zit het programma dat aanvaard wordt vol toegevingen aan de lassalliaanse opvattingen. Dit programma, met zijn sterke en zwakke kanten, is vanaf 1875 de inspiratiebron van de Gentse arbeidersfederatie die in 1874 opgericht wordt rond militanten als E. Anseele. In Brussel dan weer hergroeperen beroepsverenigingen zich in een Kamer van de Arbeid rond César de Paepe en de jonge Louis Bertrand.
De anti-autoritaire Internationale, gecontroleerd door de bakoeninisten, ontbindt steeds verder en houdt haar laatste congres in juni 1876. Op het einde van datzelfde jaar verklaren arbeidersgroeperingen uit Antwerpen, Gent en Brussel zich akkoord inzake de noodzaak van politieke actie, maar nog niet over de modaliteiten om een politieke organisatie op te richten naast de vakbonden. Bij gebrek aan een totaal akkoord en in afwachting van weerklank bij de arbeidersmassa's in de Waalse industriebekkens, worden in 1877 twee partijen opgericht: de Vlaamse Socialistische Partij, volgens Duits model, en de Brabantse Socialistische Partij. De motie van Anseele, aanvaard door de grote meerderheid van de eerste partij, is ondubbelzinnig inzake de politieke en organisatorische beginselen: "het proletariaat, georganiseerd in een afzonderlijke partij, tegengesteld aan alle andere partijen gevormd door de bevoorrechte klassen, moet alle politieke middelen gebruiken die leiden tot de sociale emancipatie van allen" (C. Renard, La conquête du suffrage universel en Belgique, p. 45). Het programma van de tweede partij is minder duidelijk en bevat vooral beroepsverenigingen, in de voorbijgestreefde traditie van de IWV.
Het is uiteindelijk in 1879 dat de Vlaamse en Brusselse formaties zich verenigen in de Belgische Socialistische Partij en dat de anarchistische, apolitieke standpunten duidelijk in de minderheid raken. Verschillende elementen uit Wallonië, vooral uit Verviers, sluiten zich aan bij de partij. Maar de moeilijkheden zijn daarmee nog niet van de baan. De pasgeboren BSP besluit haar krachten te richten op het bekomen van het algemeen stemrecht: betogingen, congressen, indiening van kandidaturen bij de verkiezingen van 1880, evenveel tegenslagen als inspanningen. In Verviers en Luik komt de klasse in beweging en rijpt stilaan het idee van een alliantie. In februari 1885 breekt een belangrijke staking uit in de Borinage: arbeiders en werklozen verenigen zich in de strijd. Eduard Anseele besluit brood dat gemaakt is in de coöperaties aan de werklozen en arbeidersgezinnen in heel het land uit te delen. Die daad van solidariteit wordt door de bevolking meer op prijs gesteld dan alle redevoeringen die de weldaden van eenheid bezingen. Wanneer de Arbeidersliga van Brussel, die in de marge werkt van de Brabantse Socialistische Partij, de samenroeping vraagt van een algemeen congres op 5 april 1885, krijgt ze een bijna unanieme steun.
De volgende dag, 6 april 1885, verklaren 112 vertegenwoordigers van arbeidersverenigingen, vooral uit Brussel en Vlaanderen, bijeen te Brussel onder voorzitterschap van Louis Bertrand, dat ze zich aansluiten bij de oprichting van een Belgische Werklieden Partij (BWP). Programma en statuten worden enkele maanden later goedgekeurd. Die oprichting is de uitdrukking van een formidabele ontwikkeling, in België net als in Europa, van de strijd en de organisatie binnen de arbeidersklasse. Ze biedt een georganiseerd kader en perspectieven voor de arbeidersstrijd en vertegenwoordigt tegelijkertijd een buitengewone hoop op de revolutionaire omverwerping van de kapitalistische maatschappij door het geheel van de uitgebuiten.

LAC / 21.02.2006

Thema's verdiepen: 

  • Opbouw van de politieke organisatie: Belgische Werklieden Partij [2]

Structuur van de site: 

  • Thema's verdiepen [3]

Theoretische vraagstukken: 

  • Partij en fractie [4]

Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

  • Tweede Internationale [5]

Kritiek op het bulletin “A trop courber l’échine”: De twijfels van het anarchisme over de arbeidersklasse

  • 2343 keer gelezen
Door de crisis die het anarcho-sindikalistische milieu sedert enkele jaren verscheurt leiden de debatten tot een hele reeks van krachtenbundelingen. De stellingname van het bulletin A trop courber l’échine (Teveel het hoofd gebogen) is heel representatief voor het soort van vragen dat er in discussie is: “Wij zijn de erfgenamen van de oude revolutionaire beweging. Wij hebben er de wezenlijke actie- en organisatiemiddelen van bewaard zoals de sabotage, het internationalisme, de zelforganisatie en de directe actie. Wij hebben er vooral het doel van bewaard: het kommunisme. [...] Maar met welke werkelijkheid worden wij momenteel geconfronteerd? Zien wij een klasse die er voor strijdt om werkelijk haar toekomst te verwezenlijken? [...] Het begrip ‘klasse’ is steeds minder geldig om onze analyses te verhelderen en onze acties te leiden. Wij stellen inderdaad vast dat in de rijkere en geïndustrialiseerde landen het merendeel van onze tijdgenoten zichzelf niet meer herkennen als behorend tot een sociale klasse. Hoe kunnen wij de proletariër van vandaag definiëren? [...] Zich inbeelden dat de huidige eisenbewegingen iets gemeenschappelijks hebben met de oude revolutionaire arbeidersbeweging is een valse voorspiegeling. [...] Maar wat er vooral ontbreekt aan deze huidige bewegingen is juist wat kenmerkend was voor de oude beweging: een bewustzijn, een ethiek en een vastberaden wil om de wereld radicaal te veranderen. [...] Wat is er eigenlijk gemeenschappelijk in een 24-uurs staking voor het verkrijgen van een loonsverhoging van 1% en de daden die gesteld werden door het revolutionaire proletariaat? Niets.” (1).

Waarom is de arbeidersklasse een revolutionaire klasse?


Voor de marxisten is de revolutionaire aard van het proletariaat geen geloofsbelijdenis of verafgoding van deze klasse. De revolutionaire aard van het proletariaat kan niet allereerst worden verklaard uit zijn vermogen om in opstand te komen tegen de bestaande orde. Heel wat uitgebuite klassen uit het verleden zijn de confrontatie aangegaan met de heersende klasse, zoals de slavenopstand (Spartacus) in de Oudheid of deze van de lijfeigenen in de Middeleeuwen (de boerenrevoltes). Ook zij beriepen zich op het een kommunisme en een primitieve vorm van gelijkheidsideaal, zonder daarom in hun tijd een revolutionaire klasse te zijn. Voor het marxisme onderscheiden revolutionaire klassen zich van andere klassen van de maatschappij door het feit dat ze, in tegenstelling tot die anderen, in staat zijn de heersende klasse omver te werpen. Zolang de materiële ontwikkeling van de productiekrachten ontoereikend was om overvloed te verzekeren voor het geheel van de leden de maatschappij was deze veroordeeld tot behoud van de economische ongelijkheden en uitbuitingsverhoudingen in haar midden. In die omstandigheden kan enkel een nieuwe uitbuitende klasse zich opdringen als leiding van de maatschappij. De slavenmaatschappij werd voorbijgestreefd door de feodale klasse; het feodalisme werd vernietigd door de bourgeoisie.
De revolutionaire aard van het proletariaat is evenmin gestoeld op het perspectief van ‘gelijkberechtiging’ van het proletariaat dat van zijn ‘rechten’ is beroofd door de heersende klasse. Waaraan het proletariaat zijn revolutionaire aard ontleent is de plaats die het inneemt binnen de kapitalistische productieverhoudingen: als het kapitalisme te gronde gaat is dat niet doordat het te weinig produceert maar  doordat het te veel produceert, en als gevolg van een ontoereikende koopkrachtige vraag. De maatschappij is er niet toe in staat het geheel van de voortgebrachte waren te kopen, alhoewel de menselijke behoefte verre van bevredigd zijn en daarin berust nu juist deze werkelijk absurde ramp van de overproductie. Deze vindt zijn bron in de veral-gemeende heerschappij van de ruilverhoudingen van waren. Het enige middel om deze tegenstellingen te overstijgen berust in het afschaffen van alle mogelijke vormen van waren en in het bijzonder van de waar arbeidskracht (de sociale verhouding van de loonarbeid waardoor de arbeidskracht van het proletariaat tot een waar wordt zoals iedere andere waar). Het is pas als de rijkdommen van de maatschappij collectief toegeëigend zullen worden door diezelfde maatschappij dat ook koop en verkoop kunnen verdwijnen. De hefboom van deze tegenstelling is het proletariaat, de geassocieerde klasse die de voortbrengster is van het geheel van de rijkdom van de maatschappij, maar die beroofd wordt van het product van haar arbeid. Enkel het proletariaat, dat de specifieke vorm van kapitalistische uitbuiting ondergaat, de loonarbeid, kan zich het te boven komen van de kapitalistische sociale verhoudingen stellen voor ogen hebben.
Het kapitalisme is, net zoals alle uitbuitingssystemen in de geschiedenis, is voor het proletariaat een in de geschiedenis voorbijgaand systeem, dat gedoemd is om te verdwijnen. Door zijn ontwikkeling heeft het de voorwaarden geschapen van een materiële overvloed, de voorwaarde voor de afschaffing van elke uitbuiting, maar bovendien ook de klasse, die van de proletariërs, die als eerste in de geschiedenis in staat zijn om van het kommunisme ook een materiële werkelijkheid te maken. De bijzonderheid van het proletariaat ligt nu juist in het feit dat het de eerste klasse in de geschiedenis is die tegelijkertijd een uitgebuite en een revolutionaire klasse is (2). De revolutionaire aard van de arbeidersklasse kan niet worden begrepen als men niet de historische draagwijdte van haar strijd inziet. Elke politieke opvatting die zich vastpint op een fotografische visie van dat moment, aan het bestaat van een verdeelde en aan het kapitaal onderworpen arbeidersklasse, kan enkel in de kaart spelen van de belangen van de heersende klasse (of die zelfs dienen).

De twijfels over de revolutionaire aard van de arbeidersklasse


De stelling van A trop courber l’échine dat de arbeidersklasse in niets meer zou lijken op die van het verleden, om vervolgens te beweren dat men niet meer op haar zou kunnen rekenen, is niets nieuws voor de arbeidersbeweging. De revolutionairen hebben voortdurend, en moeten ook nu nog, een ongenadige strijd moeten leveren tegen dit soort gif. Zo was het ook, wat Trotsky in de herinnering riep, aan de vooravond 1905, dat de Russische bourgeoisie trompetterde dat “er geen revolutionair volk in Rusland is”, juist op het moment dat “de telegraaf over de hele wereld het nieuws verspreidde van het begin van de Russische Revolutie [...] Wij hadden er op gewacht er en twijfelden er niet aan. Voor ons was zij jarenlang een logisch voortvloeisel geweest van onze ‘doctrine’ die de spotlust opwekte van alle sufferds van alle mogelijke politieke richtingen. Ze geloofden niets van de revolutionaire rol van het proletariaat. [...] Er waren geen politieke vooroordelen of ze geloofden die voetstoots. Maar het geloof in de arbeidersklasse hielden ze voor een vooroordeel.” (3).
Sinds een paar jaar maken we een opbloei mee van een literatuur die de oudste deuntjes van de vijanden van de arbeidersklasse weer in omloop brengen. Voor de ‘radicale’ groep Krisis is de strijd tussen bourgeoisie, “naar haar functie gewoon een elite”, en het proletariaat “waarvan de strijd het niet mogelijk maakt om uit het kapitalisme te geraken”, geen strijd tussen een heersende klasse en een revolutionaire, maar tussen “twee verschillende belangen” binnen het kapitalisme. Het zou er om gaan zich te bevrijden van de arbeid “zonder te steunen op enige wet uit de geschiedenis” maar “op de afkeer die het individu heeft van zijn eigen bestaan” (4).
Om haar greep op de uitgebuiten te behouden en ze in de passiviteit op te sluiten, aarzelgt de heersende klasse geen moment om bij elke gelegenheid heel schoolmeesterachtig de verdwijning van het proletariaat te verkondigen, zijn integratie, zijn verburgerlijking, en ga zo maar door, maar alleen om telkens weer… te worden tegengesproken door de feiten!
Dat gebeurde ook toen op het einde van de jaren 1960 de groep van Castoriadis, Socialisme ou Barbarie, aankondigde dat de tegenstelling tussen bourgeoisie en proletariaat plaats had gemaakt voor de tegenstelling tussen “leiders en geleiden”. Later beweerde Herbert Marcuse, die meende dat de arbeidersklasse “geïntegreerd” was in de kapitalistische maatschappij, dat de enige verzetskracht bestond uit sociaal gemarginaliseerde categorieën zoals de zwarten in de Verenigde Staten, de studenten, of de boeren van de onderontwikkelde landen. Deze hersenspinsels werden van de kaart geveegd door de gigantische staking van Mei 1968 en de terugkeer van het proletariaat op het toneel van de geschiedenis en waarvan de strijd van de jaren 1970-1980 zou uitlopen op de massastaking in Polen van 1980.
De twijfels over de revolutionaire aard van het proletariaat van A trop courber l’échine zijn niet alleen typisch voor perioden waarin de strijd van de arbeidersklasse niet uitdrukkelijk zijn revolutionaire aard laat zien. Zij zijn meer algemeen een uitdrukking van het gewicht en de invloed van de ideologie van de heersende klasse binnen de maatschappij. En bovenal liggen aan de basis van die twijfels de verwarringen van het anarchisme.

De anarchistische verwarringen in dienst van de burgerlijke campagnes


Wanneer het voor de arbeidersklasse steeds duidelijker welk doodlopend straatje het kapitalistische systeem is ingeslagen, dat de uitzichtloze economische ineenstorting steeds groter delen van de bevolking veroordeelt tot absolute ellende, dat de oorlog hele streken van de planeet verwoest, dan wordt de arbeidersklasse gedwongen om op zoek te gaan naar een alternatief voor deze ramp. De burgerlijke ideologie aarzelt momenteel niet – met behulp van het anders-globalisme – om zich te hullen in ‘anti-kapitalistischse’ kleren en illusies in het leven te houden over de mogelijkheid om het systeem te hervormen, om op doeltreffendere wijze het vertrouwen van het proletariaat in eigen krachten te saboteren en weg te leiden van zijn revolutionair perspectief. Dank zij deze zogenaamd ‘anti-kapitalistische’ ideologie, vernieuwen de vakbonden en de linkse partijen hun verhaal om zich aantrekkelijker te maken en de arbeiders des te beter te bedriegen. Gebruikmakend van de nog grote kwetsbaarheid van de arbeidersklasse probeert de bourgeoisie het proletariaat op te lossen in de ‘bevolking’. Ze speelt in op het wijd-verbreide ‘anti-kapitalistisch’ gevoel om het proletariaat er toe aan te zetten zijn woede te uiten binnen het kader van de democratische staatsinstellingen, in de stembus, dat wil zeggen daar waar het volslagen machteloos is.
Als aanvulling op de reformistische ideologie van het anders-globalisme bewijst ook de anarchistische ideologie (die er de radicale versie van vormt) haar nut voor de bourgeoisie. Welk voordeel kan de heersende klasse slaan uit het anarchisme, uit deze ideologie die ogenschijnlijk zo ‘anti-staats’ en anti-burgerlijk is?
Dat van een bedrieglijk “revolutionarisme”, want immers ongevaarlijk is en niet in staat om de heerschappij van de bourgeoisie in gevaar te brengen. Dat komt doordat het anarchisme met de bourgeoisie bepaalde ‘democratische’ opvattingen deelt en die het vastketenen aan de kapitalistische maatschappij:
– Door de revolutionaire woordenpraal van de Franse revolutie weer op te pakken zien de anarchistische stromingen een revolutionaire kracht in het ‘volk’, een soort meervoud van het ‘vrije en zelfstandige individu’ waarop het zijn filosofische grondvesten heeft gebouwd: er zijn geen klassen, hoogstens een serie naast elkaar geplaatste sociale lagen. Iedere revolutionaire aard wordt aan het proletariaat ofwel ontzegd ofwel onbelangrijk gemaakt, en teruggebracht tot de rang van economische categorie net zoals de andere, naast de landloze boeren, de uitgeslotenen, de mensen ‘zonder’ of de vrouwen, de homoseksuelen, van allen die op de een of andere manier en zonder onderscheid enige vorm van onderdrukking ondergaan.
– Ideologisch gezien doen de anarchistische stromingen duchtig mee aan het afbreuk doen aan de grootste revolutionaire ervaring van het proletariaat heeft in de jaren 1917-1920 door  (net als de burgerlijke propaganda) te beweren dat de misdaden van het stalinisme een erfenis zouden zijn van Marx en Lenin (zogenaamd op rekening van het ‘autoritaire socialisme’).
– Door hun verbondenheid aan de ideologie van het ‘anti-fascisme’, in naam van de keuze voor het ‘minste kwaad’, van het anti-autoritarisme en de verdediging van de ‘vrijheid’, zijn de anarchisten de beste verdedigers geworden van de dictatuur van de burgerlijke ‘democratie’ (zoals we zagen tijdens de oorlog in Spanje in 1936). Het debat dat zich momenteel ontwikkelt onder de anarcho-sindikalisten over het gegrond zijn van de (selectieve) deelname aan de verkiezingen kan enkel bijdragen tot het behoud van dit burgerlijk bedrog dat het stembiljet een middel zou zijn voor de proletariërs om hun toestand te verbeteren!
Door het historisch trauma van het stalinisme worden vele proletariërs die op zoek gaan naar een werkelijk revolutionair perspectief momenteel verleid door de ‘libertaire’ stroming.
In dit milieu rond het anarchisme en het anarcho-sindicalisme zal de politieke verheldering van diegenen die eerlijk gehecht zijn aan de zaak van het kommunisme verlopen langs hun wil tot begrip te komen en zich de werkelijke historische ervaring van de arbeidersklasse weer eigen te maken.
Scott

(1) A trop courber l’échine, nr. 13, p/a STA, BP 1201, F-76171 Rouen cedex 1.
(2) Wij behandelen in dit artikel niet de vraag wie deel uitmaakt van de arbeidersklasse. We stippen alleen aan dat “het feit van verstoken te zijn van de productiemiddelen en gedwongen te zijn om ter overleving zijn arbeidskracht te verkopen aan de bezitters van de productiemiddelen, die deze ruil misbruiken om zich meester te maken van een meerwaarde, bepaald of men behoort tot de arbeidersklasse”. Voor meer details zie het artikel Het proletariaat is wel degelijk de revolutionaire klasse in de afleveringen 73 en 74 van de Internationale Revue (Engels-, Frans- en Spaanstalige uitgave).
(3) L.Trotsky, 1905, Editions Minuit, p.76-77.
(4) R. Kurz, E. Lohoff, N. Trenke, Manifeste contre le travail, uitgave Léo Scherr, 2002.

Geografisch: 

  • Frankrijk [6]

Politieke stromingen en verwijzingen: 

  • Internationalistisch anarchisme [7]

Overal gaat de arbeidersklasse de strijd aan

  • 1942 keer gelezen
Met verdubbelde kracht regent het overal ter wereld aanvallen op de proletariërs uit alle sectoren en van alle leeftijden. Maar dat offensief van de bourgeoisie, die bij de keel wordt gegrepen doordat haar systeem wegzinkt in een economische crisis, wordt geconfronteerd met een arbeidersklasse die zich steeds openlijker verzet tegen de kapitalistische maatregelen die haar arbeids- en levensvoorwaarden aantasten. Zo braken er in de laatste week van 2005, in volle kerst- en nieuwjaarsperiode waarin de heersende klasse alle uitgebuiten graag wil laten geloven in het kerstmannetje, twee belangrijke arbeidersstakingen, één op het oude continent (de arbeiders bij SEAT in Barcelona) en één op het nieuwe (het openbaar vervoer in New York). Die stakingen zijn geen op zichzelf staande gebeurtenissen, maar maken deel uit van de opkomende strijdbaarheid binnen de arbeidersklasse op wereldvlak. Ze vertonen een groeien-de wil binnen het proletariaat om zich te verdedigen en om een antwoord te geven op de kapitalistische aanvallen. Ze roepen weer in de herinnering dat de arbeidersklasse een internationale klasse is, die overal dezelfde belangen heeft, over alle nationaliteiten heen, zonder onderscheid van huidskleur of leeftijd.
Die stakingen illustreren eveneens het feit dat de vakbonden nog altijd de ergste vijanden van de arbeidersstrijd blijven, ware saboteurs en stakingsbrekers, met als taak hebben elke bewustwording in de kiem te smoren over de noodzaak en mogelijkheid het kapitalistisch systeem te vernietigen. De arbeiders moeten zich hun eerdere strijd blijven herinneren en er de lessen uit trekken voor de strijd die komt.

Spontane staking bij SEAT in Spanje: Om de strijd te ontwikkelen moet de vakbondssabotage te lijf worden gegaan

  • 2648 keer gelezen
Op 23 december gingen de arbeiders van de ochtend- en middagploeg bij het autobedrijf SEAT in Barcelona spontaan in staking uit solidariteit met hun 660 kameraden die dezelfde dag van de directie hun ontslagbrief hadden ontvangen.
Dat vormde het begin van het antwoord op een criminele aanval op hun levensvoorwaarden. Het ging om een goed voorbereide en verraderlijk georganiseerde gezamenlijke aanval van het infernale trio bazen, Generaliteit (1) en vakbonden. Een aanval die veel verder reikt dan de 660 ontslagen, omdat daar de disciplinaire ontslagen bovenop komen van arbeiders die hadden deelgenomen aan de eerdere acties van begin december, de ontslagen die verborgen bleven achter het ‘vrijwillig’ ontslag van 296 andere arbeiders en de plannen om de uitbuiting op te drijven om zo de productie te vergroten en waarmee de arbeiders zouden opdraaien voor de ‘benodigde arbeidsuren’... Tenslotte is het een brutale aanval die de deur openzet voor verdere aanvallen. Niet voor niets kondigde de president van het bedrijf op arrogante en provocerende toon aan dat “de maatregelen opgenomen in dit akkoord niet volstaan om heel het personeelsoverschot weg te werken”.
Net zoals de kameraden bij SEAT en alle andere arbeiders moeten we de strijd aangaan. Maar om die kracht te kunnen bijzetten moeten we zo snel mogelijk de lessen trekken uit de strategie van manipulatie en demobilisatie die bazen, regering en vakbonden tegen de arbeiders voeren.

Een berekende strategie om de arbeiders rustig te houden


Sinds de aankondiging halverwege augustus dat het bedrijf een personeelsvermindering ‘moest’ doorvoeren, eventueel onderhandelbaar tegen een loondaling van 10%, hebben de bedrijfsleiding en degenen die zich voordoen als ‘vertegenwoordigers’ van de arbeiders, dat wil zeggen dat de vakbonden en de ‘linkse’ regering van de Generaliteit, de rollen onderling verdeeld om te beletten dat echte arbeidersstrijd de uitvoering van dat plan zou kunnen tegenhouden.
Meer dan vier maanden lang, van begin augustus tot begin december, getroosten de vakbondsvertegenwoordigers zich veel moeite om de onrust onder de arbeiders als gevolg van de ontslagdreiging verspreidde te kalmeren; de ontslagen zouden niet gerechtvaardigd zijn omdat “het bedrijf winstgevend is”; de crisis bij SEAT zou slechts ‘tijdelijk’ zijn of “het gevolg van slecht verkoopbeleid”. Dergelijke leugens hebben we aan de kaak gestelde in ons pamflet: SEAT – het bedrijf redden betekent ontslagen en nepcontracten: Alleen de arbeidersstrijd loont. Ze dienden om de waakzaamheid van de arbeiders te verminderen, het gaf de indruk dat het enkel om een provocatie ging van onverzadigbare bazen, die door de economische studies van vakbonden en de druk van de ‘progressieve’ en ‘linkse’ regering van de Generaliteit wel tot de orde zouden worden geroepen. Diezelfde bazen werkten mee aan het bedrog door wekenlang verstoppertje te spelen, tot op 7 november toen ze de ERE (een regularisatieprocedure voor werkgelegenheid) aankondigden voor 1346 arbeiders.
De vakbonden hadden voor die dag een gedeeltelijke staking georganiseerd, die de arbeiders uitbreiden met betogingen die in de ‘Vrijhandelszone’ en te Martorell (2) de wegen blokkeerden. Gezien die situatie riep het Eenheidsplatform (waaraan UGT, CCOO en CGT deelnemen) (3) toen op tot een staking van een dag op 10 november, en tot een betoging om te ‘eisen’ dat de Generaliteit “zich ten voordele van de arbeiders met het conflict zou bemoeien[!]. Met deze ‘actie’ wilden de drie vakbonden ons lot aan onze beulen toevertrouwen, aan de meesters van de mooie woorden en de dolkstoot in de rug. De staat is niet de vertegenwoordiger van het volk, maar de onvoorwaardelijke verdediger van de belangen van het nationaal kapitaal. Alle overheden – van de president tot de kleinste burgemeester – zijn er om over de verdediging daarvan te waken.”
Na die maskerade hebben de drie vakbonden geen vinger meer uitgestoken en tot geen enkele actie meer opgeroepen! Tot aan de eerste december! Met andere woorden: drie weken werden de arbeiders passief gehouden en moesten ze afwachten, werden afgestompt door onophoudelijke ‘onderhandelingen’, daarna door de ‘bemiddeling’ van Meneer Rané, belast met Werkgelegenheid in de Generaliteit. Zoals we dat in ons pamflet op de korrel namen “benadeelt deze tactiek van ‘druk uitoefenen’ en van ‘bezwaarschriften’ de arbeiders en maakt hij hen passief.”
Het Eenheidsplatform van de drie vakbonden verbindt zich ertoe “er weer tegenaan te gaan” na de verlofweek van 5 tot 10 december. Maar dat was eens te meer een leugen! Onder voorwendsel van de wettelijke grenzen die door de ERE worden opgelegd, onder druk van de Generaliteit die de dreiging van ‘arbitrage’ in de lucht liet hangen, lieten de vakbonden de mobilisaties achter wege en op 15 december ondertekenden CCOO en UGT (de CGT had zich op 13 december teruggetrokken) de overeenkomst rond de 660 ontslagen.
Maar het werd nog erger: een week lang werden ze de namen van de slachtoffers geheim gehouden en pas op de allerlaatste dag voor de vakantie werd het overgrote deel van de ontslagbrieven uitgedeeld, en als toppunt van cynisme en vernedering werden de getroffen arbeiders als nietsnutten en misdadigers voorgesteld. Met die smerige en laffe manoeuvre ontmaskerden ze zichzelf andermaal (zeiden ze niet dat ze het ‘best mogelijke akkoord’ hadden getekend?) en het toont ook aan hoe bang ze zijn voor de arbeiders, want als ze zich zeker van zichzelf hadden gevoeld dan zouden ze de ontslagen meteen hebben aangekondigd, en zouden ze geen massa veiligheidsagenten hebben opgeroepen om de zetels van UGT en CCOO te beschermen.

De strijd moet gevoerd worden door de algemene arbeidersvergadering


De CGT speelt de rol van ‘goede vakbond’ die dicht bij de arbeiders staat. Het staat vast dat 145 van zijn leden zich onder de ontslagen arbeiders bevinden. Maar het leed van die kameraden en de solidariteit met hen kunnen niet verbergen dat de CGT geen alternatief vormde voor het UGT-CCOO, integendeel, hij deed niet onder voor dat duo. Waarom deed hij mee aan de maskerade van de ‘onderhandelingen’ en de ‘strijd’ van het Eenheidsplatform dat hij pas zeer laat, op 13 december, verliet? Waarom riep hij, toen UGT en CCOO tekenden, alleen op tot een ‘mobilisatie’ die bovendien buiten het bedrijf plaatsvond, waarvan zeer weinig arbeiders op de hoogte waren en waaraan niet meer dan 200 mensen deelnamen? Waarom besloot de CGT op de ochtend van de 23e, net voordat de spontane stakingen uitbraken, “het protest tot enkele uren te beperken” (samenvatting op de internetsite Kaosenlared, 24.12.2005), terwijl juist dat het moment was om ertegenaan te gaan en de kracht daarvoor bestond, zoals werd aangetoond door de namiddagploeg die in vergadering bijeenkomt en besluit de hele dag te staken. Waarom bestond het enige alternatief van de kant de UGT er niet meer dan “de ontslagen één voor één te bekijken en zo nodig beroep te doen op het gerecht”?
Toen aan de 23ste bleven de arbeiders het slachtoffer van pogingen om ze rustig te houden, van een strategie om elk weerwoord te beletten. De vakbonden handelden niet pas tegen ons toen ze de ontslagen ondertekenden, ze traden al tegen ons op toen ze hun ‘strijdplannen’ maaken. Hun actie tegen de arbeiders bestond uit drie nauw verweven onderdelen:
– hun bondgenootschappen en overeenkomsten met bazen en regering ;
– hun ‘strijdplannen’ die in werkelijkheid een strategie tegen de strijd waren;
– hun onvoorwaardelijke verdediging van de belangen van het bedrijf en van de nationale economie die volgens hen zouden ‘samenvallen’ met die van de arbeiders, terwijl ze er loodrecht tegenover staan.
Daarom bestaat de voornaamste les uit de strijd bij SEAT die de arbeiders zelf in praktijk begonnen te brengen met de spontane stakingen en de vergaderingen van de 23ste er uit dat de strijd niet aan de vakbonden kan worden toevertrouwd.
Op 23 december wenden de ontslagen arbeiders, in plaats van naar huis te gaan om daar in hun eentje het angstwekkende vooruitzicht van werkloosheid aan te zien, zich tot hun kameraden en die gaven zich niet over aan het “oef, ik ben er niet bij” of aan het individualistische antwoord van het “redde wie zich redden kan”; ze brachten hun solidariteit tot uiting in de strijd. Dit betonen van solidariteit, van een gemeenschappelijk antwoord van ontslagen en arbeiders die hun baan behouden, van werklozen en werkenden, van mensen met een deeltijdse of tijdelijke job en mensen met een contract van ‘onbepaalde’ duur, dat is de basis voor een doeltreffend antwoord op de onmenselijke plannen van de kapitalisten.
Het jaar 2006 begint met het drama van de 660 ontslagen bij SEAT, maar wie gelooft dat het de laatste zijn? We weten allemaal van niet. We weten dat de dolkstoot van de ontslagen, dat de misdaad van de arbeidsongevallen, dat de angst de huur van een aanvaardbare woning niet te kunnen betalen, dat de bedreiging van de pensioenen, dat de ‘hervorming’ van de werkgelegenheid die het infernale trio regering-bazen-vakbeweging bekokstoven allemaal de bron van nieuw leed zullen zijn. Dat in de autosector, zoals in alle landen, de aanvallen op de le-vensvoorwaarden van de arbeiders zullen voortduren; dat de verschrikkingen van oorlog, hongersnood, barbaarsheid die samengaan met het kapitalisme zoals de zeis de dood begeleidt, zullen voortduren. Daarom moeten we de strijd aangaan. Maar om de strijd doeltreffend en krachtig te maken is het noodzakelijk klassensolidariteit te ontwikkelen, en die moet georganiseerd en gecontroleerd worden door de arbeiders zélf.

De behoefte aan klassensolidariteit


Het probleem bij SEAT beperkt zich niet tot de 660 ontslagen. Het probleem gaat het hele personeel aan. Het is niet alleen een probleem van de arbeiders bij SEAT, maar van alle arbeiders, evengoed van de ambtenaren met hun ‘gewaarborgde banen’ (hoelang nog?) als van de arbeiders in de privé-bedrijven, evengoed van de mensen niet beschikken over de benodigde werkvergunningen als van wie die wel heeft. Wij verkeren allemaal, of komen allemaal in dezelfde situatie terecht als de mensen bij SEAT!
Onze kracht bestaat uit onze klassensolidariteit, de eenheid in de strijd. Een strijd die beperkt blijft tot SEAT en opgesloten blijft binnen SEAT is een verloren strijd.
Maar waarin bestaat solidariteit? Moeten we de auto’s van dat merk boycotten (ontslaan de andere autobedrijven soms niet)? Moeten we samenkomsten van ontslagen arbeiders houden voor de fabriekspoorten? Hebben we iets aan de ‘steunverklaringen’ van het ‘kritische deel’ van de Comisiones Obreras of van de EUA (4)? Bestaat solidariteit uit ‘burgeracties’ in de wijken, een manipulatie die er alleen toe gediend heeft om de smerige manoeuvres van het infernale trio bij SEAT aanvaardbaar te maken?
Een dergelijke ‘solidariteit’ is al even vals als de ‘strijdplannen’ van het Eenheidsplatform bij SEAT. De enige doeltreffende solidariteit bestaat er uit zich aaneen te sluiten in de strijd! Dat betekent dat de arbeiders van verschillende sectoren, van verschillende wijken, versmelten in één en dezelfde strijd en alle barrières te doorbreken die ons zozeer verzwakken: die van het bedrijf, de sector, de nationaliteit, van de etnische achtergrond, doorbreken we door de directe kracht van delegaties, van algemene vergaderingen en gemeenschappelijke betogingen.

De behoefte aan soevereine algemene vergaderingen


De ervaring bij SEAT spreekt duidelijk: we weten al wat er gebeurt als we de vakbonden, de bedrijfscomités en andere ‘eenheidsplatformen’ over ons lot laten beslissen.
De leiding van de strijd moet zich van begin tot eind in handen van de arbeiders bevinden. Zij moeten nagaan over hoeveel krachten zij kunnen beschikken, welke eisen te stellen, wat de mogelijkheden zijn om de strijd uit te breiden. Hun antwoord mag niet worden beïnvloed door de provocaties van de bedrijfsleiding of door de ‘actieplannen’ die uitgaan van hun medeplichtigen, de vakbonden. Hun antwoord moet de gezamenlijke beslissing zijn van de arbeiders georganiseerd in algemene vergaderingen en in gekozen en afzetbare comités. De onderhandelingen met de bazen en met de regering moeten plaatsvinden onder het toeziend oog van allen, zoals dat gebeurde in Vitoria in 1976 in Spanje of in 1980 in Polen. Het zijn de algemene vergaderingen zélf die op zoek gaan naar solidariteit door delegaties te sturen en betogingen te organiseren.
De tijd van berusting, van passiviteit en verwarring moet aan een eind worden gebracht. De manoeuvreerruimte die deze situatie het kapitaal jarenlang bood begint kleiner te worden. Dit is het uur van de strijd. De stem van de arbeidersklasse moet zich krachtiger laten horen.

Acción Proletaria, IKS-afdeling in Spanje / 12.2005

(1) De Generaliteit (Generalitat) is de autonome regering van de Catalaanse streek.
(2) Industriezones bij Barcelona.
(3) UGT (Algemene Arbeidersbond) is de confederatie van socialistische strekking. De CCOO’s (Arbeiderscomités) worden centraal geleid door de Spaanse ‘kommunistische’ partij. De CGT (Algemene Arbeidersconfederatie) is een centrale van ‘revolutionair-syndicalistische’ strekking, voortgekomen uit een ‘gematigde’ afsplitsing van de anarcho-syndicalistische CNT (Nationale Confederatie van de Arbeid).
(4) EUA (Esquerra Unida i Alternativa - Verenigd en Alternatief Links) is de vermomming van de Spaanse kommunistische partij in Catalonië.

Geografisch: 

  • Spanje [8]

Spotprenten van Mohammed: Als de bourgeoisie zich een paar tekeningen toeëigent om haat en nationalisme te zaaien

  • 2347 keer gelezen
De burgerlijke media staan vol van de affaire rond de ‘Mohammed-spotprenten’. Dagelijks worden er nieuwe pro-islamistische betogingen gehouden. De publicatie van tekeningen van een oorlogszuchtige Mohammed gaf onmiddellijk aanleiding tot een algemene ruzie tussen imperialistische staten, niet alleen in de ‘moslimwereld’, maar op wereldschaal. Deze gebeurtenissen illustreren op dramatische wijze de opgelopen spanningen tussen de verschillende kapitalistische machten.

Een zaak van imperialistische gangsters


Op 30 september van het vorige jaar publiceerde het Deense dagblad Jyllands-Posten een dozijn spotprenten van de profeet Mohammed uitgedost met bommen, ontstekingslonten en andere terroristische attributen. In de weken daarna werden deze tekeningen door talrijke dagbladen overgenomen, zoals door France-Soir. We kennen allemaal de gevolgen. In de zogenaamde ‘moslimlanden’ kwamen soms extreem gewelddadige betogingen op gang. In Afghanistan kostten bepaalde botsingen zelfs doden en zwaargewonden. Hoe konden een paar spotprenten leiden tot een dergelijke uitbarsting van haat? Hoe is het mogelijk dat een paar gewone tekeningen uit een Deens dagblad plotseling in het centrum van een internationale storm staan?
Begin oktober 2005 had de hele affaire alleen nationale gevolgen in Denemarken. Toen vroegen elf ambassadeurs van ‘moslimlanden’ om een onderhoud met premier Fagh Rasmussen van Denemarken die contacten heeft met Jyl-lands-Posten. Op diens weigering om hen te ontmoeten ging een delegatie van moslimorganisaties in Denemarken op rondreis langs talrijke hoofdsteden van de islamitische wereld. Officieel gebeurde dat om de publieke opinie over deze affaire wakker te schudden. Het resultaat liet niet lang op zich laten wachten. In Pakistan kwamen betogingen op gang. Vanaf januari verspreidden de betogingen zich over heel de ‘moslimwereld’ en dan vooral het Midden-Oosten. De omvang en de gewelddadigheid van deze anti-westerse betogingen kunnen, gezien de overduidelijke banaliteit van de dagbladspotprenten, alleen verbazing wekken. Om dit te begrijpen, moeten we voor ogen houden dat deze regio, en dan vooral het Midden-Oosten, sinds de Tweede Wereldoorlog voortdurend in oorlog en barbarij was ondergedompeld. Vanaf het einde van de jaren 1980 werden de spanningen er steeds explosiever en oncontroleerbaarder. De omkeerbare ontwrichting van de islamitische wereld in Afghanistan, Irak, Libanon, in Palestina – vaak het onmiddellijke gevolg van de ‘vlucht vooruit’ in militaire confrontaties van de imperialistische grootmachten (de Verenigde Staten voorop) – manifesteert zich momenteel onvermijdelijk in een opleving van het meest archaïsche religieuze radicalisme bij de volstrekt in de war gebrachte bevolkingen van deze gebieden. De totale impasse waarin deze landen zich bevinden kan de macht van de meest achterlijke fracties van de bourgeoisie alleen maar vergroten. Dat is bijvoorbeeld de betekenis van het in Palestina aan de macht komen van Hamas, een ‘radicale’ politieke beweging die tot op heden het meest karikaturale anti-Israëlische fanatisme aan de dag heeft gelegd. Dezelfde realiteit van het achterlijkste fundamentalisme verklaart de deelname aan de macht van de ultraconservatieve partij van Mahmoud Ahmadinejad in Iran. De onderlinge spanningen tussen de regionale machten, en tussen dezen en de Verenigde Staten, groeien met de dag. Het is overduidelijk dat in deze situatie van groeiende invloed van achterlijkheid en het ‘ieder voor zich’ de bourgeoisieën en de gewapende klieken in dit deel van de wereld de publicatie van de spotprenten te baat nemen om hun stellingen ter plaatse te versterken, en om naar vermogen bij te dragen aan de algemene imperialistische houw- en steekpartijen op wereldvlak.
Achter de schijnbaar spontane betogingen staat in werkelijkheid de gewapende arm van de burgerlijke klieken, zij het op lokaal niveau of op dat van de staat. Na de aanvallen op de Deense en Franse ambassades heeft Libië besloten om zijn ambassade in Kopenhagen te sluiten. De Deense ambassadeur in Koeweit is op het matje geroepen. De Syrische en Iraakse regeringen verklaren in het openbaar diep geschokt te zijn. Dit heeft helemaal niets meer te maken met de publicatie van een paar tekeningen in de burgerlijke pers in het Westen en in Jordanië. In werkelijkheid zijn deze spotprenten tot oorlogswapens geworden in handen van de burgerlijke klassen in de islamitische wereld, die ermee antwoorden op de steeds agressiever imperialistische politiek van vooral de Verenigde Staten, Frankrijk, Duitsland en Engeland. Hoe kunnen we bijvoorbeeld het verband missen tussen het gebruik van de spotprenten en de toenemende dreigementen van de Ver-enigde Staten en Frankrijk aan het adres van Iran rond zijn nucleaire programma? De manipulatie van hele bevolkingen die steeds meer worden overgeleverd aan de ellende, en die door de verschillende bourgeoisieën  voortdurend door oorlog worden geteisterd omwille van een imperialistische politiek, is een cynisch spel. Die groeiende gewelddadige massabetogingen van wanhopigen ontstaan dus helemaal niet zo ‘spontaan’ of ‘natuurlijk’. Ze zijn het product van een politiek van oorlog en haat, van nationalistisch-ideologisch geronsel door de bourgeoisieën in alle uithoeken van de planeet.
Terwijl de Verenigde Staten zich na de aanslagen van 11 september 2001 tot kampioen van de verdediging van de ‘westerse waarden uitriepen, tot de grote bestrijder van het moslim-fundamentalisme en van het kwaad dat dit verondersteld wordt te vertegenwoordigen, zien we met betrekking tot de Mohammed-spotprenten eensklaps een zeer verrassend ‘begrip’ van de regering Bush voor de reacties in Iran en elders. Waarom? Het heeft niets te maken met het recht van een ieder om vrijelijk zijn godsdienst te belijden, zoals ze beweren. De werkelijkheid is veel cynischer. De Verenigde Staten zijn erg tevreden wanneer zij zien dat concurrerende imperialismes, zoals Frankrijk, op hun beurt verstrikt raken in een politieke confrontatie met verschillende staten in het Midden-Oosten en de Arabische wereld. In deze verrotte wereld, waarin voortdurend iedereen tegen allen in oorlog is, verkneukelt iedere staat zich wanneer zijn concurrenten in een valkuil lopen.
De perfiditeit van de burgerlijke fracties, en hun wil om alle aspecten van het leven van een wegrottend kapitalisme in hun eigen voordeel uit te buiten, is nog veel schreeuwender wanneer we de stellingname van Hamas in deze affaire bekijken. Hamas, de radicaal-religieuze partij bij uitstek die altijd een voorstander was van de gewapende strijd en van het terrorisme, biedt gewoonweg zijn goede diensten aan als bemiddelaar! De chef van het politieke bureau van deze Palestijnse beweging, Khalel Mechaal, verklaart hierover: “de beweging staat klaar om een kalmerende rol te spelen in de situatie tussen de islamitische wereld en de westerse landen, op voorwaarde dat die laatsten hun best doen om een eind te maken aan het kwetsen van de gevoelens van de islamieten.” (Le Monde, 9 februari 2006). Om zelf wat internationale erkenning te krijgen, is Hamas bereid om tijdelijk zijn klauwen in te trekken.
Ten aanzien van deze werkelijke houw- en steekpartij, waarbij iedere natie en burgerlijke kliek de haat aanwakkert, verschijnt heel de propaganda van de ‘grote democratieën” over de persvrijheid en het respect van religies als wat zij is: één grote bluf.

Persvrijheid en respect voor de religies, twee soorten gif in handen van de bourgeoisie


Het Engelse dagblad The Independent vat de burgerlijke campagne treffend samen: “Het lijdt geen twijfel dat de kranten het recht moeten hebben om tekeningen te publiceren die sommige personen beledigend achten.” Ziedaar het geheiligde recht van vrijheid van meningsuiting, waarover een deel van de bourgeoisie ons vandaag de oren van het hoofd zeurt. Aan de andere kant, zo bevestigt hetzelfde dagblad, “is het in een zo complexe situatie gemakkelijk om zich achter afgezaagde verklaringen over de vrijheid van drukpers te verbergen. Het moeilijkst is om niet te kiezen tussen wat waar is en wat verkeerd, maar om een beslissing te nemen die rekening houdt met ieders recht. Er is het recht op meningsuiting, vrij van iedere censuur. Maar er is ook het recht van talrijke moslims om in een plurale lekenmaatschappij te leven zonder zich onderdrukt, bedreigd en bespot te voelen. Het ene recht te verheffen boven alle andere is het masker van het fanatisme.” De ideologische valstrik die de bourgeoisie voor de arbeidersklasse uitzet wordt hier duidelijk aangegeven. Ze zou moeten kiezen tussen wat een recht zou zijn (de vrijheid van meningsuiting) en een morele plicht om de overtuiging van de ander te respecteren. In ieder geval wordt de arbeidersklasse opgeroepen om in deze affaire matiging en begrip te tonen vooral in het voordeel van ... haar burgerlijke meesters! Dit is wat Lenin zei in zijn Stellingen over de democratie op het eerste congres van de Kommunistische Internationale (1919): “De persvrijheid is ook een van de voornaamste leuzen van de ‘zuivere democratie’. Maar ook hier weten de arbeiders, en de socialisten van alle landen hebben het miljoenen keren gezegd, dat deze vrijheid bedrog is zolang de beste drukkerijen en grootste voorraden aan papier zich in handen van de kapitalisten bevinden en zolang de macht van het kapitaal over de pers blijft bestaan, een macht die in de gehele wereld des te duidelijker en scherper, des te cynischer tot uiting komt, naarmate het democratische bestel en het republikeinse regime verder ontwikkeld zijn, zoals bijvoorbeeld in Amerika.” (1). In de tijd van Lenin en de kommunisten bestonden de huidige middelen tot ideologische hersenspoeling, zoals radio en televisie, nog niet eens.
Wat de andere keuze betreft, die van het respect voor een ieders geloof, volstaat het een zinsnede van Marx te citeren, om te weten wat de kommunisten daarover denken: “Religie is opium voor het volk”. Welke religie ook, het geloof net als iedere vorm van mysticisme, is een ideologisch vergif dat men in de hoofden van de arbeiders pompt. Het is een van de vele brandschermen die de burgerlijke klasse gebruikt tegen de bewustwording van het proletariaat.
De persvrijheid is bijgevolg niets anders dan de vrijheid van de bourgeoisie om haar ideologie in de schedels van de arbeiders te rammen! En het respect voor de religie is het respect van de heersende klasse voor alles waarmee proletariaat bedrogen kan worden!
Het is duidelijk dat de woekering van betogingen en geweld naar aanleiding van een paar tekeningen in de burgerlijke pers de arbeidersklasse niet onverschillig kan laten. Het is van cruciaal belang dat de arbeidersklasse zich niet onder de indruk laat brengen van deze massieve ophef van anti-westerse agitatie in de ‘moslimwereld’. Dat alles brengt alleen maar de vergroting tot uiting van de chaos in de kapitalistische wereld en het maakt de ontwikkeling van de klassenstrijd des te urgenter. Het antwoord van het proletariaat is niet te vinden in de valse keuze die de bourgeoisie voorstelt. Tegenover de toenemende irrationaliteit van de kapitalistische wereld moet het proletariaat de rationaliteit van de klassenstrijd stellen, van de ontwikkeling van zijn bewustzijn en van het kommunisme n
Tino / 20 februari 2006

(1)  Stellingen en referaat over burgerlijke democratie en dictatuur van het proletariaat (Lenin, Keuze uit zijn werken, deel 3, Progres 1975, p. 168).

Geografisch: 

  • Midden-Oosten [9]

Theoretische vraagstukken: 

  • Religie en godsdienst [10]

Stakingen in het openbaar vervoer te New York: Ook in de Verenigde Staten komt de strijd op gang

  • 2376 keer gelezen
Een gebruikelijke tactiek in de kapitalistische aanval op de pensioenen en medische vergoedingen bestaat uit een poging om ‘gelaagde’ systemen in te voeren waarbij nieuwe werknemers lagere toeslagen en pensioenen krijgen, om het even of dat de vorm aanneemt van toeslagvermindering of hogere bijdragen voor medische verzorging en pensioenfondsen. De oudere arbeiders worden gelijmd met de belofte dat de kortingen niet op hen van toepassingen zullen zijn maar alleen op de onbekenden die in de toekomst zullen worden aangenomen. Traditioneel helpen de vakbonden om deze ‘afspraken’ er door te rammen, waarbij ze zichzelf op de borst trommelen vanwege het redden van de verworvenheden van de momenteel tewerkgestelde arbeiders, wat ze voorstellen als een ‘overwinning’. Deze tactiek verdeelt de arbeiders onder elkaar, de oudere generatie tegen de jongere – een rampenscenario voor de klasseneenheid – die de bedrijfsleiding alle gelegenheid geeft om te verdelen en te heersen.
Juist deze poging om de arbeiders te verdelen stond in het centrum van de recente strijd in het openbaar vervoer van New York City. De Metropolian Transit Authority (Hoofdstedelijke Openbaar Vervoersinstantie), onder leiding van de gouverneur en in mindere mate van de burgemeester, probeerde de pensioenleeftijd voor de nieuw tewerkgestelden van 55 naar 62 jaar te verhogen en nieuwelingen zes procent van hun loon in het pensioenfonds te laten storten. De pensionering op de leeftijd van 55 jaar (na 25 dienstjaren) bestond al heel lang als compensatie voor de uiterst barre arbeidsvoorwaarden waaronder de arbeiders van het openbaar zwoegen in 100 jaar oude metrotunnels, met smerige lucht en rook, rattenplagen en een algemeen gebrek aan sanitaire faciliteiten. Het voorstel van de regering zou geen gevolg hebben voor de pensioenleeftijd van de momenteel tewerkgestelde arbeiders.
Maar de arbeiders van het openbaar trapten overduidelijk niet in deze verdeel-en-heers zwendelarij. In naam van een arbeidersklasse die een frontale aanval op haar pensioenen onderging, trokken de arbeiders van het openbaar vervoer een duidelijke streep en weigerden welke verandering in het pensioensysteem dan ook te aanvaarden. Ze staakten om de pensioenrechten te beschermen van arbeiders die nog niet aan het werk waren, en die ze ‘onze ongeborenen’ noemden – hun komende, nog onbekende collega’s. Als zodanig werd deze strijd de tot op heden duidelijkste belichaming van de beweging waarin de arbeidersklasse probeert haar eigen identiteit en solidariteit weer terug te vinden. Zij was niet alleen van grote invloed op de arbeiders die aan de strijd deelnamen, maar ook op de arbeidersklasse in andere sectoren. De arbeiders van het openbaar vervoer staakten vanuit een gevoel van klassensolidariteit met de komende generatie, met diegenen die zelfs nog niet waren aangenomen. Zij vond weerklank bij veel arbeiders in talrijke bedrijfstakken die merkten dat er eindelijk iemand opstond en zei: “Handen af van de pensioenen”.

De draagwijdte van de staking in het openbaar vervoer


De staking van 33.700 arbeiders in het openbaar vervoer waardoor New York City drie dagen werd lamgelegd gedurende de week voor Kerstmis was de belangrijkste arbeidersstrijd in de Verenigde Staten in vijftien jaar. Zij was belangrijk vanwege een aantal met elkaar vervlochten redenen:
–  de internationale context waarin hij plaatsvond;
–  de ontwikkeling van klassenbewustzijn onder de stakers zelf;
–  de potentiële uitstraling van de staking op andere arbeiders.
De betekenis van deze staking moet evenmin worden overdreven; zij is niet vergelijkbaar met de stakingen in de jaren 1980 die het gezag uitdaagden van het kapitalistische vakbondsapparaat dat dient om de arbeidersstrijd te beheersen en te laten ontsporen en waarin het vraagstuk werd gesteld van de uitbreiding van de strijd naar andere arbeiders. Toch is het belangrijk haar draagwijdte, in de context van de moeilijke voorwaarden waarin de arbeidersstrijd zich vandaag afspeelt, goed te begrijpen.
Hoewel zij onder strakke controle bleef staan van een plaatselijke vakbondsleiding die beheerst wordt door ultra-links en de vakbondsbasis, is deze openbaar vervoersstaking niet alleen de weerspiegeling van groeiende strijdbaarheid binnen den arbeidersklasse, maar maakt ook deel uit van een nog belangrijker stappen naar de ontwikkeling van een vernieuwd gevoel van eigen identiteit en van zelfvertrouwen van de arbeidersklasse en van het inzicht van klassensolidariteit. Zij verenigde arbeiders over de grenzen van leeftijd en arbeidsplaats. De arbeiders van het openbaar vervoer begonnen deze staking hoewel ze wisten dat die in strijd was met de Taylor-Wet van de staat van New York, een wet die ambtenarenstakingen verbiedt en die de stakers automatisch beboet met inhouding van twee daglonen per gestaakte dag, wat er op neerkomt dat ze drie dagen loonverlies lijden voor iedere stakingsdag (één niet uitbetaalde dag en twee dagen boete). De stad dreigde er verder mee om een burgerrechtelijke boete te eisen van $25.000 voor iedere arbeider die in staking ging, en die iedere dag zou verdubbelen – $25.000 de eerste dag, $50.000 de tweede, en $100.000 voor de derde dag. Met dergelijke zware boetes boven het hoofd werd de beslissing om tot staking over te gaan niet lichtvaardig door de arbeiders genomen, maar ze vertegenwoordigde een moedige daad van militant verzet.
Wat de staking van het openbaar vervoer in New York daarin nu zo belangwekkend maakt is niet slechts dat het de grootste staking was met de grootste weerslag, in de betekenis dat hij de grootste stad in Amerika voor drie dagen verlamde. Het belang is daarin gelegen, dat hij de ontwikkeling van het klassenbewustzijn weerspiegelt.
Zoals gezegd ging de staking vooral om de verdediging van de arbeiderspensioenen, die overal ter wereld onder een spervuur van de bourgeoisie liggen, maar vooral in de Verenigde Staten. In de Verenigde Staten zijn de ouderdomsuitkeringen van de staat minimaal en de arbeiders vallen terug op hun bedrijf of loopbaan-verbonden pensioenfondsen om hun levensstandaard op peil te houden als ze met ouderdomspensioen gaan. Beide soorten van pensioen zijn momenteel in gevaar. De eerste door de inspanningen van de Bush-regering om de ‘sociale zekerheid’ te hervormen, en de tweede door het schreeuwend financieel tekort en de druk om de pensioenuitkeringen te verlagen.

De ontwikkeling van het klassenbewustzijn bij de stakers


Een nieuwe blijk van het vermogen van de arbeidersklasse om zichzelf als een klasse te zien en te begrijpen was merkbaar op allerlei vlak en in allerlei uitingen van de openbaar vervoersstaking. Het hoofdthema ervan – de bescherming van de pensioenen van toekomstige arbeiders – bevatte dit aspect overduidelijk. Het speelde niet enkel op een abstract niveau, maar was ook heel concreet te zien en te horen. Bijvoorbeeld, bij een stakingpiket bij een bus-depot in Brooklyn, verzamelden tientallen arbeiders zich in kleine groepjes om over de staking te discussiëren. Eén arbeiders zei dat hij dacht dat het niet gerechtvaardigd was om te staken voor de pensioenen van toekomstige arbeiders, voor mensen die wij niet eens kennen. Zijn medearbeiders antwoordden door te zeggen dat de toekomstige arbeiders die door het aanvaarden van de maatregelen getroffen zouden worden “onze eigen kinderen kunnen zijn.” Een andere vond het belangrijk om de eenheid te bewaren tussen de verschillende generaties van werkenden. Hij stelde dat het in de toekomst goed mogelijk is dat de regering zou snijden in de medische vergoedingen of uitbetalingen van de pensioenen van “ons als we met pensioen gaan. En het zal belangrijk zijn om de kerels die dan werken er aan te herinneren dat wij voor hen op de bres stonden, zodat ook zij voor ons opkomen om te voorkomen dat ze in onze uitkeringen wordt gesnoeid.” Gelijkaardige discussies vonden elders in de stad plaats, een duidelijke en concrete weerspiegeling van de neiging van de arbeiders om zichzelf te zien als een klasse, om verder te kijken dan de generatiegrenzen die het kapitalisme probeert te gebruiken om ze onderling te verdelen.
Andere arbeiders die langs de piketten reden toeterden uit solidariteit en schreeuwden steunbetuigingen. In Brooklyn drukte een groep onderwijzers van een nabijgelegen lagere school hun solidariteit uit door de staking te bediscussiëren met hun leerlingen en trokken met hun klassen van leerlingen in de leeftijd van 9-12 jaar naar de piketten. De kinderen brachten kerstkaarten naar de stakers met boodschappen als:“Wij steunen jullie. Jullie vechten voor respect.”

De uitwerking van de strijd op andere arbeiders


De staking in het openbaar vervoer werd een voorbeeld voor arbeiders uit andere bedrijfstakken. Buiten de bovengenoemde steun- en solidariteitsbetuigingen waren er ontelbare andere bewijzen. Arbeiders van buiten het openbaar vervoer werden verwelkomd bij de piketten. Op een bepaald moment bezocht een groep assistenten van de universiteit van New York de piketten in Brooklyn, stelden zichzelf voor en bediscussieerden de stakingsproblemen en strategieën met de arbeiders. In ontelbare werkplaatsen in de stad praatten arbeiders uit andere bedrijfstakken over het belang van solidariteit met als voorbeeld de verdediging van de pensioenen.
De sympathie voor de stakers bleef sterk ondanks dat de bourgeoisie vanaf de tweede dag in de tegenaanval ging met een regelrechte campagne om de stakers af te schilderen als baarlijke duivels. De sensatiepers zoals de Post en de Daily News noemden de stakers ‘ratten’ en ‘lafaards’. Zelfs de liberale New York Times klaagde de staking aan als ‘onverantwoordelijk’ en ‘onwettig’.
De onwettigheid van de staking lokte veel discussie uit binnen de arbeidersklasse overal in de stad, en ook in het hele land. Hoe kon het onwettig zijn dat arbeiders protesteren door niet aan het werk te gaan? Dat vroegen vele arbeiders zich af. Zoals een arbeiders zei in een discussie in een school in Manhattan, “Het lijkt er haast op dat je alleen mag staken als het geen enkel gevolg heeft.”

De rol van de vakbond in de sabotage van de strijd


De plaatselijke vervoersbond, aangevoerd door gauchisten en strijdsyndicalisten, beheerste de staking volkomen, en alhoewel ze militante taal aansloeg en het veel over ‘solidariteit’ had om de greep op de staking te behouden, bestond de rol van de vakbond er uit de strijd te ondermijnen en de uitwerking van deze belangrijke staking te beperken. Al aan het begin van de staking gaven de vakbonden de gestelde eis van 8% jaarlijkse loonsverhoging voor de komende drie jaar op, en richtten zich geheel en al op de pensioenen.
De samenzwering van vakbonden en bedrijfsleiding werd blootgelegd in een reportage die na de staking verscheen in de New York Times. Al de scheldpartijen tussen de vakbond en regeringsvertegenwoordigers bleken nep. Toen de burgemeester en de gouverneur om het luidst dat het werk hervat moest worden voordat er sprake kon zijn van onderhandelingen, werden er in werkelijkheid geheime onderhandelingen gevoerd in het Helmsley Hotel, en de burgemeester aanvaarde in het geheim een voorstel van Toussaint om de bedrijfsleiding de pensioenmaatregelen te laten intrekken in ruil voor een verhoging van de arbeidersbijdragen voor de medische zorg om zo voor de regering de kosten goed te maken van het behoud van de pensioenen van de toekomstige arbeiders.
Dit door vakbond en regering georchestreerde einde van de staking is natuurlijk niet verwonderlijk, maar enkel een bevestiging van de arbeidersvijandige aard van het vakbondsapparaat, en ondermijnt op geen enkele manier de betekenis van de belangrijke vooruitgang die is geboekt in de ontwikkeling van het klassenbewustzijn. Het herinnert ons aan de belangrijke taken die voor de arbeidersklasse in het verschiet liggen; namelijk het wegbreken uit de vakbondsdwangbuis en het zelf in handen nemen van de leiding over de strijd.

Naar Internationalism, IKS afdeling in de VS / 12.2005  

Geografisch: 

  • Verenigde Staten [11]

Bron-URL:https://nl.internationalism.org/internationalisme/200603/279/internationalisme-nr-324-15-maart-15-april-2006

Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/territoriale-situatie/situatie-belgie [2] https://nl.internationalism.org/tag/18/283/belgische-werklieden-partij [3] https://nl.internationalism.org/tag/14/221/themas-verdiepen [4] https://nl.internationalism.org/tag/3/50/partij-en-fractie [5] https://nl.internationalism.org/tag/8/132/tweede-internationale [6] https://nl.internationalism.org/tag/4/71/frankrijk [7] https://nl.internationalism.org/tag/7/117/internationalistisch-anarchisme [8] https://nl.internationalism.org/tag/4/80/spanje [9] https://nl.internationalism.org/tag/4/87/midden-oosten [10] https://nl.internationalism.org/tag/3/51/religie-en-godsdienst [11] https://nl.internationalism.org/tag/4/94/verenigde-staten