Na de langste en diepste periode van contra-revolutie uit zijn geschiedenis, slaat het proletariaat opnieuw steeds meer de weg in van de klassenstrijd. Als gevolg van de scherpe crisis van het systeem die zich sinds het midden van de jaren 1960 ontwikkelt, en tegelijk van de opkomst van nieuwe arbeidersgeneraties die veel minder dan de voorgaande gebukt gaan onder het gewicht van de voorbije nederlagen van de klasse, is deze strijd nu al de meest omvangrijke die de arbeidersklasse ooit heeft gevoerd. Sinds de opkomst van de arbeidersstrijd in 1968 in Frankrijk is hij, van Italië tot Argentinië, van Engeland tot Polen, van Zweden tot Egypte, van China tot Portugal, van de Verenigde Staten tot India, van Japan tot Spanje, opnieuw een nachtmerrie geworden voor de kapitalistische klasse.
Het weer verschijnen van het proletariaat op het historisch toneel velt een onherroepelijk oordeel over alle ideologieën die zijn voortgebracht of mogelijk gemaakt door de contra-revolutie die het onderging en die er toe neigden het zijn aard als voltrekker van de revolutie te ontzeggen. Wat de huidige heropleving van de klassenstrijd andermaal op meesterlijke wijze bevestigt is dat het proletariaat de revolutionaire klasse van ons tijdperk is, en wel de enige.
Een klasse is revolutionair wanneer haar overheersing over de maatschappij samenvalt met de instelling en uitbreiding van nieuwe productieverhoudingen, noodzakelijk gemaakt door het ontwikkelingspeil van de productiekrachten, en dit ten koste van de oude, achterhaalde productieverhoudingen. Net als de productieverhoudingen die eraan voorafgingen beantwoordt het kapitalisme aan een bepaald stadium in de ontwikkeling van de maatschappij. Als vooruitstrevende vorm van deze maatschappij schept het kapitalisme vanaf een bepaald moment in zijn geschiedenis door zijn veralgemening de voorwaarden voor zijn eigen verdwijnen. De arbeidersklasse neemt een bijzondere plaats in binnen het kapitalistische productieproces: zij brengt op collectieve wijze het merendeel van de sociale rijkdom voort terwijl ze beroofd is van elk eigendom over de productiemiddelen die ze aanwendt. Ze heeft dan ook geen enkel belang bij het voortbestaan van de kapitalistische maatschappij. Daarom is zij de enige klasse van de maatschappij die, zowel objectief als subjectief, in staat is de nieuwe productiewijze in te stellen die het kapitalisme moet opvolgen: het kommunisme. De huidige heropleving van de proletarische strijd laat zien dat het perspectief van het kommunisme naast een historische noodzakelijkheid ook een mogelijkheid is geworden.
De inspanning die de arbeidersklasse moet leveren om zich de middelen te verschaffen voor een zegevierende strijd tegen het kapitalisme is echter nog ontzaglijk. Als voortbrengsel van en actieve kracht binnen deze inspanning dragen de revolutionaire stromingen en elementen die opkomen sinds het begin van de proletarische heropleving een enorme verantwoordelijkheid binnen de ontwikkeling en voor de uitkomst van de strijd. Om deze verantwoordelijkheid te kunnen dragen moeten zij zich organiseren rond de klassengrenzen die definitief getrokken werden door de opeenvolgende ervaringen van het proletariaat en die elke activiteit en tussenkomst binnen de klasse moeten leiden.
Het is dankzij de praktische en theoretische ervaring van de klasse dat doelen en middelen van haar historische strijd voor het omverwerpen van het kapitalisme en het invoeren van het kommunisme duidelijk worden. Sinds het begin van het kapitalisme is de activiteit van het proletariaat gericht op een voortdurende inspanning om zich door haar ervaring bewust te worden van haar klassenbelangen en om zich te bevrijden uit de greep van de denkbeelden van de heersende klasse, het bedrog van de burgerlijke ideologie. Deze inspanning van het proletariaat wordt gekenmerkt door een continuïteit die zich uitstrekt over de hele arbeidersbeweging, vanaf de eerste geheime genootschappen tot de linker fracties die voortkwamen uit de Derde Internationale.
Ondanks alle dwalingen en alle uitingen van de druk van de burgerlijke ideologie die hun standpunten en hun handelwijze vertoond mogen hebben vormden deze achtereenvolgende organisaties even zo vele onvervangbare schakels in de keten van de historische continuïteit van de proletarische strijd. Het feit dat ze bezweken voor de nederlaag of door inwendige ontaarding doet niets af aan hun wezenlijke bijdrage aan deze strijd. De organisatie van revolutionairen, die zich momenteel geleidelijk opnieuw vormt als uitdrukking van de algemene heropkomst van het proletariaat, moet daarom ook absoluut opnieuw aanknopen bij met deze historische continuïteit opdat de klasse zich, na een halve eeuw van contra-revolutie en onderbreking in de arbeidersbeweging, in de huidige en toekomstige strijd, geheel kan wapenen met de lessen uit haar voorbije ervaringen, opdat alle gedeeltelijke nederlagen op haar weg niet vergeefs zijn, maar even zo vele beloftes inhouden voor haar uiteindelijke overwinning.
De Internationale Kommunistische Stroming beroept zich op de opeenvolgende bijdragen van de Bond van Kommunisten, de Eerste, de Tweede en de Derde Internationale, van de linker fracties die daaruit zijn voortgekomen, vooral de Duitse, Nederlandse en Italiaanse Linkerzijde. Het gaat om wezenlijke bijdragen die het mogelijk maken om het geheel van de klassengrenzen op te nemen in één samenhangende visie die in dit platform worden gepresenteerd.
Hieronder zijn een aantal documenten bijeengebracht die de IKS op verschillende momenten in haar geschiedenis heeft opgesteld: wat hebben tot doel om de programmatische standpunten en de algemene vooruitzichten van onze organisatie samen te vatten. Om het belang van deze documenten te begrijpen is het nuttig om enkele elementen uit de geschiedenis van de IKS naar voren te halen.
De IKS werd in januari 1975 opgericht door een aantal politieke groepen die waren ontstaan in de kielzog van de historische heropleving van de arbeidersklasse aan het eind van de jaren 1960 - een wedergeboorte die vooral tot uiting kwam in de algemene staking in Frankrijk in mei 1968, met de ‘Cordobazo’ in Argentinië in 1969, de “Italiaanse hete herfst” van hetzelfde jaar, en de stakingen van de arbeiders aan de Baltische kust in Polen in de winter van 1970-1971. De wereldwijde heropleving van het proletariaat maakte een eind aan vier decennia van contra-revolutie en kondigde een hele periode van klassengevechten aan, die steeds heviger zouden worden met de verscherping van de kapitalistische crisis die hen had veroorzaakt.Hieronder zijn een aantal documenten bijeengebracht die de IKS op verschillende momenten in haar geschiedenis heeft opgesteld: ze hebben tot doel om de programmatische standpunten en de algemene vooruitzichten van onze organisatie samen te vatten. Om het belang van deze documenten te begrijpen is het nuttig om enkele elementen uit de geschiedenis van de IKS naar voren te halen.
De IKS werd in januari 1975 opgericht door een aantal politieke groepen die waren ontstaan in de kielzog van de historische heropleving van de arbeidersklasse aan het eind van de jaren 1960 - een wedergeboorte die vooral tot uiting kwam in de algemene staking in Frankrijk in mei 1968, met de ‘Cordobazo’ in Argentinië in 1969, de ‘Italiaanse hete herfst’ van hetzelfde jaar, en de stakingen van de arbeiders aan de Baltische kust in Polen in de winter van 1970-1971. De wereldwijde heropleving van het proletariaat maakte een eind aan vier decennia van contra-revolutie en kondigde een hele periode van klassengevechten aan, die steeds heviger zouden worden met de verscherping van de kapitalistische crisis die hen had veroorzaakt.
Het verschijnen van nieuwe groepen, meer of minder informeel of georganiseerd, die probeerden om zich de proletarische klassenstandpunten eigen te maken, was een van de belangrijkste uitdrukkingen van het einde van de periode van contra-revolutie en van het begin van een periode van klassenconfrontaties. Deze groepen moesten, om hun verantwoording op te kunnen nemen, zowel de nieuwe historische periode begrijpen waaruit ze zelf voortkwamen, als de noodzaak inzien om politiek aan te knopen bij de kommunistische fracties uit het verleden die zich hadden losgemaakt van de ontaardende Kommunistische Internationale in de jaren 1920. De groepen die de IKS zouden vormen waren in staat om dit punt te begrijpen. Ze grepen vooral terug op de ervaring en de standpunten van de Gauche Communiste de France, die tussen 1945 en 1952 het tijdschrift Internationalisme uitgaf en waarvan de standpunten ook aan de basis lagen van de groep Internacionalismo in Venezuela in 1964.
In juni 1968, midden in de algemene staking, werd in Frankrijk de groep Révolution Internationale opgericht, met dezelfde standpunten als Internacionalismo; en na een hele reeks van discussies over programmatische vraagstukken, ging zij in 1972 samen met twee andere groepen, die eveneens uit de gebeurtenissen van 1968 waren voortgekomen. Samen vormden zij de latere Franse afdeling van de IKS. De discussies breidden zich uit naar groepen die in andere landen ontstonden, vooral World Revolution in Groot-Brittannië, Internationalism in de Verenigde Staten, Rivoluzione Internazionale in Italië en Accion Proletaria in Spanje. Deze zes groepen, die sterk overeenkomstige platforms hadden, besloten tot de oprichting van één enkele organisatie, de Internationale Kommunistische Stroming, tijdens haar oprichtingsconferentie in januari 1975.
Eén van de taken die deze internationale organisatie op zich nam, bestond uit het uitwerken van een politiek platform dat klassenstandpunten samenvatte en dat de graad van helderheid uitdrukte die was bereikt na zeven jaren debat, overdenking en tussenkomst in de klasse. Dit Platform werd tijdens het Eerste Congres van de IKS in januari 1976 aangenomen en is sindsdien de grondslag voor toetreding tot de organisatie. Dit document dat momenteel de wijzigingen omvat waartoe het Derde, Zevende en Veertiende Congres in 1979, 1987 en 2001 hebben besloten, is hieronder opgenomen. Het is een programmatische tekst die, afgezien van de gebeurtenissen ten tijde van zijn ontstaan en van sommige tijdgebonden formuleringen, geldig blijft voor de hele historische periode van de arbeidersbeweging die aanving met de vervalfase van het kapitalisme, de eerste zegevierende proletarische revolutie in de geschiedenis van Oktober 1917, en de ontaarding van deze revolutie als gevolg van haar internationale isolement. Daarom vond het Eerste Congres van de IKS het nuttig om tegelijk een andere tekst aan te nemen, het Manifest van de IKS, (dat hier na het platform is opgenomen) waarin rekenschap wordt gegeven van de nieuwe historische periode die aanbrak met de heropleving van het wereldproletariaat aan het eind van de jaren 1960.
Dit document, dat nu bijna dertig jaar oud is, verwijst naar feiten die bij de nieuwe generaties weinig bekend zijn. Daarom hebben we het aangevuld, meer nog dan het platform, met een aantal voetnoten. Dat is vooral gedaan omdat aan het einde van de jaren 1980 een gebeurtenis van grote historische betekenis plaatsvond: de ineenstorting van de zogenaamde ‘socialistische’ regimes van Oost-Europa en van het hele blok dat door Rusland werd geleid.
Het is juist deze grote historische gebeurtenis waardoor de IKS, op haar Negende Congres, een nieuw document aannam, het manifest getiteld Kommunistische revolutie of de vernietiging van de mensheid, dat hier volgt op het eerste manifest.
Het manifest van het Negende Congres van de IKS werd aangenomen in de zomer van 1991. Het ontwikkelt de analyse van de IKS over de nieuwe wereldsituatie die is geschapen door de ineenstorting van een heel deel van het kapitalistische systeem - het Oostblok en de stalinistische regimes. Deze gebeurtenis, die twee jaar later werd gevolg door het uitbreken van de Golf-Oorlog en het uiteenvallen van het Westerse Blok, markeerde het begin van een nieuwe fase in de geschiedenis van het kapitalisme. De burgerlijke productiewijze was weggezonken in de laatste fase van haar verval, het stadium van ontbinding. In deze zin vervolledigt en actualiseert deze tekst de andere documenten.
Om hun verantwoordelijkheden tegenover de geweldige inzet van de huidige historische situatie op te nemen, moeten revolutionaire organisaties hun oren naar de werkelijkheid richten. Ze moeten in staat zijn hun analyses aan te passen aan de ontwikkeling van de geschiedenis. Het marxisme is geen dogma, noch een vaststaande theorie gegrondvest op onveranderlijke standpunten; het is in tegendeel een levende theorie. Om te dienen als een doelmatig wapen van de proletarische emancipatiestrijd, moeten theorie en methode van het marxisme voortdurend worden getoetst aan de ontwikkeling van de historische werkelijkheid. Dit is wat IKS met deze documenten voor ogen heeft, terwijl zij tegelijk de kommunistische politieke standpunten bevestigd, die voor eens en voor altijd door de ervaring van de arbeidersbeweging zijn vastgesteld.
IKS, April 2004.
Het marxisme is de fundamentele theoretische verworvenheid van de proletarische strijd. Op grondslag van het marxisme vormen de verworvenheden van het proletariaat een samenhangend geheel.
Omdat het marxisme het verloop van de geschiedenis verklaart uit de ontwikkeling van de klassenstrijd, dat wil zeggen de strijd op grond van de verdediging van de economische belangen binnen een kader dat gegeven is door de ontwikkeling van de productiekrachten, en omdat het de arbeidersklasse erkent als voltrekker van de revolutie die het kapitalisme zal opheffen, is het de enige wereldbeschouwing die zich werkelijk op het standpunt van deze klasse stelt. Verre van een abstracte speculatie over de wereld te zijn is het marxisme dus eerst en vooral een strijdwapen van de klasse. En omdat het proletariaat de eerste en enige klasse in de geschiedenis is waarvan de bevrijding onvermijdelijk samengaat met de bevrijding van de hele mensheid, en waarvan de heerschappij over de maatschappij dus geen nieuwe vorm van uitbuiting met zich meebrengt, maar de opheffing van elke uitbuiting, is alleen het marxisme in staat de sociale werkelijkheid op een objectieve en wetenschappelijke manier te begrijpen, zonder vooroordelen of bedrog van welke aard ook.
Bijgevolg, ook al is het geen gesloten systeem of vaststaande leer, maar juist integendeel een theorie die voortdurend wordt uitgewerkt in direct en levend verband met de klassenstrijd, en hoewel het werd verrijkt door voorafgaande theoretische uitingen van het leven van de klasse, is het marxisme, vanaf het ogenblik waarop zijn grondslag werd gelegd, het enige kader waarbinnen en van waaruit de revolutionaire theorie tot ontwikkeling kan komen.
Elke sociale revolutie is de daad waarmee de klasse die de nieuwe productieverhoudingen invoert haar politieke heerschappij over de maatschappij vestigt. De proletarische revolutie vormt geen uitzondering op deze regel, maar haar voorwaarden en inhoud zijn fundamenteel verschillend van de revoluties uit het verleden.
Omdat deze plaatsvonden op het keerpunt tussen twee productiewijzen waarin de schaarste overheerste hadden zij tot taak de overheersing door de ene uitbuitende klasse te vervangen door die van een andere uitbuitende klasse: dit kwam tot uiting in het vervangen van de ene eigendomsvorm door een andere eigendomsvorm, van het ene soort van bevoorrechting door een andere soort van bevoorrechting.
De proletarische revolutie daarentegen heeft tot doel productieverhoudingen gebaseerd op schaarste te vervangen door productieverhoudingen die gebaseerd zijn op overvloed. Daarom betekent de proletarische revolutie ook het einde van iedere vorm van eigendom, bevoorrechting of uitbuiting.
Deze verschilpunten verlenen de proletarische revolutie de volgende kenmerken, die de arbeidersklasse, als ze wil slagen, moet begrijpen en beheersen:
Om over te kunnen gaan van het stadium van loutere wens of pure mogelijkheid en historisch vooruitzicht naar het stadium van concrete mogelijkheid moet de proletarische revolutie een objectieve noodzaak zijn geworden voor de ontwikkeling van de mensheid. Deze historische omstandigheid doet zich voor sinds de Eerste Wereldoorlog: op dat ogenblik kwam de opgangsperiode van de kapitalistische productiewijze, die begon in de zestiende eeuw om haar hoogtepunt te bereiken aan het einde van de negentiende eeuw, tot een einde. De nieuwe periode die dan aanbreekt is die van het verval van het kapitalisme.
Net als bij alle maatschappijen uit het verleden, bracht ook de eerste periode van het kapitalisme het historisch noodzakelijk karakter tot uiting van de productieverhoudingen die het belichaamt, namelijk dat ze onmisbaar zijn voor de ontplooiing van de maatschappelijke productiekrachten. De vervalperiode daarentegen brengt het omslaan van deze productieverhoudingen in een steeds ernstiger belemmering voor diezelfde ontwikkeling tot uiting.
Het verval van het kapitalisme is het resultaat van de ontwikkeling van de innerlijke tegenspraken die eigen zijn aan deze productiewijze en die we als volgt kunnen omschrijven:
Hoewel de waar er in de meeste maatschappijen bestond is de kapitalistische economie de eerste die fundamenteel gebaseerd is op de warenproductie. Het bestaan van steeds groeiende markten is ook één van de wezenlijk voorwaarden voor de ontwikkeling van het kapitalisme. Met name de realisering van de meerwaarde, die voortvloeit uit de uitbuiting van de arbeidersklasse, is onmisbaar voor de accumulatie van kapitaal, de motor van de dynamiek ervan. Maar in tegenstelling tot wat de bewonderaars van het kapitaal beweren, schept de kapitalistische productie niet vanzelf en naar believen de markten die zij nodig heeft voor haar groei. Het kapitalisme ontwikkelt zich binnen een niet-kapitalistische wereld, en het is in deze wereld dat het de afzet vindt die deze ontwikkeling mogelijk maakt. Maar door zijn productieverhoudingen te veralgemenen over de hele aardbol en door de wereldmarkt aaneen te smeden, bereiken diezelfde afzetmarkten, die de geweldige uitbreiding in de negentiende eeuw mogelijk maakten, een kritisch stadium van verzadiging. Naarmate het voor het kapitaal moeilijker wordt om markten te vinden waar het zijn meerwaarde kan realiseren wordt ook de neerwaartse druk op zijn winstvoet vergroot, die de voortdurende groei van de verhouding van de waarde van de productiemiddelen ten opzichte van de waarde van de arbeidskracht die het aan het werk zet uitoefent. Terwijl deze daling van de winstvoet aanvankelijk niet meer dan tendentieel was, zet deze zich nu steeds daadwerkelijker door, en dit bemoeilijkt omgekeerd steeds meer het accumulatieproces van het kapitaal en daarmee ook de werking van het hele raderwerk van het systeem.
Na de warenruil te hebben ééngemaakt en over de hele wereld te hebben verspreid, waardoor het de ontwikkeling van de mensheid een enorme stap vooruit hielp, stelt het kapitalisme nu dus het verdwijnen van de productieverhoudingen die gebaseerd waren op de ruilhandel aan de orde. Zolang de arbeidersklasse echter nog niet over de middelen beschikt om dit verdwijnen af te dwingen, blijven deze productieverhoudingen bestaan en sleuren ze de mensheid mee in steeds afschuwelijker tegenspraken.
De overproductiecrisis, de kenmerkende uitdrukking van de tegenstellingen van de kapitalistische productiewijze, vormde in het verleden een overgangspunt tussen de verschillende uitbreidingsfasen van de markt. Ze was de hartslag van een systeem in blakende gezondheid. Deze overproductiecrisis is nu permanent geworden. De capaciteit van het productieapparaat blijft metterdaad voortdurend onder-benut en het kapitaal blijkt niet meer in staat zijn heerschappij uit te breiden, zelfs niet met hetzelfde ritme als de groei van de wereldbevolking. Het enige wat het kapitalisme nu nog kan uitbreiden in de wereld, is de absolute menselijke ellende, zoals de landen van de derde wereld die kennen.
Onder deze omstandigheden kan de concurrentie tussen de kapitalistische naties niet anders dan steeds onverbiddelijker worden. Het imperialisme, een politiek waartoe elke natie, ongeacht haar omvang, wordt gedwongen om te overleven, dompelt de mensheid sinds 1914 in de helse kringloop van crisis-oorlog-wederopbouw-nieuwe crisis..., waarbij een steeds monsterachtige wapenproductie steeds meer het enige toepassingsgebied wordt van de wetenschap en van het gebruik van de productiekrachten. In de vervalperiode van het kapitalisme overleeft de mensheid slechts door voortdurende vernietiging en zelfverminking.
Bij de lichamelijke ellende die in de onderontwikkelde landen toeslaat, komt een doorgedreven en voorheen ongekende ontmenselijking van de relaties tussen de leden van de maatschappij in de ontwikkelde landen. Deze ontmenselijking vloeit voort uit het volledig ontbreken van het bieden van perspectieven aan de mensheid door het kapitalisme, anders dan die van steeds bloeddorstiger oorlogen en een steeds stelselmatiger, rationeler en wetenschappelijker uitbuiting. Zoals voor elke maatschappij in verval, volgt daaruit een toenemende ineenstorting en ontbinding van de sociale instellingen, van de heersende ideologie, van het geheel van de morele waarden, van de kunstvormen en alle andere culturele uitingen van het kapitalisme. De ontwikkeling van ideologieën zoals het fascisme en het stalinisme duidt op een groeiende triomf van het barbarendom en op het uitblijven van de overwinning van het revolutionaire alternatief.
Tegenover de verscherping van de tegenstellingen van het systeem heeft de staat, als waarborg voor de samenhang van het sociale lichaam en tot behoud van de heersende klassenverhoudingen, in elke vervalperiode de neiging om versterkt te worden, en zelfs om het geheel van het maatschappelijke leven in zijn structuren gaat op te nemen. Het uitdijen van de keizerlijke administratie en de absolute monarchie waren uitdrukkingen van dit verschijnsel in het verval van de Romeinse slavenhoudersmaatschappij en dat van de feodale maatschappij.
Tijdens van het verval van het kapitalisme is de algemene tendens naar staatskapitalisme één van de overheersende kenmerken van het sociale leven. In deze periode is elk nationaal kapitaal, beroofd van elke grondslag voor een krachtige ontwikkeling en veroordeeld tot een verscherpte imperialistische concurrentie, gedwongen zich zo doeltreffend mogelijk te organiseren om naar buiten toe zijn concurrenten economisch en militair aan te kunnen, en om naar binnen toe het hoofd te kunnen bieden aan de verscherping van de sociale tegenstellingen. De enige kracht in de maatschappij die bij machte is deze taken te vervullen is de staat.
Want alleen de staat kan:
Op economisch vlak komt deze nooit geheel afgeronde tendens tot staatskapitalisme tot uiting in het onder staatscontrole brengen van alle hefbomen van het productieapparaat. Dat betekent niet dat de waardewet, de concurrentie, de anarchie van de productie zouden zijn verdwenen; deze fundamentele kenmerken van de kapitalistische economie zijn nog steeds van toepassing op wereldvlak, waar de waardewetten blijven gelden, en dus de productievoorwaarden binnen elke nationale economie blijven bepalen, hoezeer die ook onder staatscontrole staan. Wanneer in die zin de waardewet en de wet van de concurrentie ‘verkracht’ lijken, dan is dat alleen om des te beter toegepast te kunnen worden. Wanneer de anarchie van de productie lijkt te wijken voor de staatsplanning, dan verschijnt zij des te heviger op wereldvlak, vooral tijdens de scherpe crises van het systeem die het staatskapitalisme onmogelijk kan voorkomen. Verre van een ‘rationalisatie’ van het kapitalisme te zijn, is de staatscontrole dus slechts een uitdrukking van zijn verrotting.
Deze toename van de staatscontrole gebeurt ofwel langs geleidelijke weg, door het samengaan van de ‘privé’-kapitalen met het staatskapitaal, zoals dat vooral het geval is in de meest ontwikkelde landen, ofwel met plotselinge sprongen, in de vorm van massale en volledige nationalisaties, over het algemeen daar waar het privé-kapitaal het zwakst is.
Want als de tendens tot staatskapitalisme zich in alle landen manifesteert dan komt deze versneld en het duidelijkst tot uitbarsting waar en wanneer de gevolgen van het verval het gewelddadigst voelbaar worden: historisch tijdens de perioden van open crisis en van oorlog en geografisch in de zwakste economieën. Maar het staatskapitalisme is geen specifiek verschijnsel van achterlijke landen. Integendeel, al ligt de formele graad van verstaatsing vaak hoger in het onderontwikkelde kapitalisme, dan is de werkelijke greep van de staat op het economische leven meestal veel doelmatiger in de meest ontwikkelde landen gegeven de hoge graad van kapitaalsconcentratie die er heerst.
Op politiek en sociaal gebied komt de tendens tot staatskapitalisme tot uiting in het feit dat het staatsapparaat, en dan vooral de uitvoerende macht, onder de meest totalitaire vormen zoals fascisme en stalinisme, of onder vormen die zich verschuilen achter een democratisch masker, een steeds machtiger, steeds meer alomtegenwoordig en stelselmatiger controle uitoefent op alle aspecten van het sociale leven. Op een veel ruimere schaal dan tijdens het Romeinse en feodale verval is de staat van het kapitalistische verval een monsterlijke, koude en onpersoonlijke machine geworden die uiteindelijk zelfs het wezen van de burgerlijke maatschappij verslindt.
Door het kapitaal aan de staat over te dragen schept het staatskapitalisme de illusie van het verdwijnen van de privé-eigendom over de productiemiddelen en van het uitschakelen van de burgerlijke klasse. De stalinistische theorie over de mogelijkheid van ‘socialisme in één land’, evenals de leugen over de zogenaamde ‘kommunistische’ en ‘socialistische’ landen, of over landen op weg daarheen, vinden hun oorsprong in deze bedrieglijke schijn.
De veranderingen door de tendens naar staatskapitalisme bevinden zich niet op het eigenlijke vlak van de productieverhoudingen, maar op het juridische vlak van de vormen van eigendom. Zij maken geen einde aan de werkelijke aard van het privé-eigendom over de productiemiddelen, maar alleen aan hun juridisch aspect van individueel eigendom. De arbeiders blijven beroofd van iedere werkelijke greep op het gebruik ervan, zij blijven er volledig van gescheiden. De productiemiddelen worden slechts ‘gecollectiviseerd’ voor de bureaucratie die ze op collectieve wijze bezit en beheert.
De staatsbureaucratie die de specifieke economische taak vervult van het onttrekken van de meerarbeid aan de arbeidersklasse en van de accumulatie van het nationale kapitaal, vormt een klasse. Maar ze is geen nieuwe klasse. Door de functie die ze vervult is zij niets anders dan de oude bourgeoisie in haar staatsvorm. Wat haar voorrechten betreft is het niet de omvang ervan die haar onderscheidt, maar de wijze waarop ze die vasthoudt: in plaats van haar inkomsten te innen in de vorm van dividend op het individueel eigendom van aandelenkapitaal, int ze deze uit hoofde van de taak van haar leden in de vorm van ‘beroepsonkosten’, als toelagen, en als vaste beloningen die de vorm aannemen van een ‘loon’, dat soms tientallen of honderden keren hoger is dan het inkomen van een arbeider.
De centralisatie en de planning van de kapitalistische productie door de staat en zijn bureaucratie zijn, verre van een stap in de richting van de afschaffing van de uitbuiting, niets anders dan een poging om ze doelmatiger te maken.
Zelfs gedurende de korte tijd dat de arbeidersklasse er de politieke macht in handen had kon Rusland zich op economisch vlak niet volledig aan het kapitalisme onttrekken. Als de staatskapitalistische vorm er zo vroeg en op zo ontwikkeld opkwam, dan is dat te verklaren door economische desorganisatie als gevolg van de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog en vervolgens van de burgeroorlog die de overlevingsproblemen van het nationale kapitaal binnen het kapitalistische verval ten top dreven.
De overwinning van de contra-revolutie in Rusland stond in het teken van de reorganisatie van de nationale economie door middel van de meest ontwikkelde vormen van staatskapitalisme en ze werden voor de gelegenheid cynisch voorgesteld als ‘het verlengstuk van October’ en ‘de opbouw van het socialisme’. Het voorbeeld werd elders opgevolgd: China, de Oostbloklanden, Cuba, Noord-Korea, Indochina, enzovoort... Er bestaat echter niets proletarisch en nog minder kommunistisch in die landen, waar onder druk van wat één van de grootste leugens van de geschiedenis zal blijven de dictatuur van het kapitaal onder haar meest in verval zijnde vormen heerst. Iedere verdediging van deze landen, zelfs ‘kritisch’ of ‘voorwaardelijk’ is een volslagen contra-revolutionaire daad (1).
Sinds haar eerste optreden draagt de strijd van de arbeidersklasse voor de verdediging van haar eigen belangen het perspectief in zich van de vernietiging van het kapitaal en van de komst van de kommunistische maatschappij.
Het proletariaat streeft het uiteindelijke doel van zijn strijd echter niet na uit idealisme, geleid door een goddelijke ingeving. Als het ertoe komt zijn kommunistische taken op te nemen, dan is het omdat de materiele voorwaarden waarbinnen zijn onmiddellijke strijd zich afspeelt het uiteindelijk daartoe drijven omdat elke andere strijdvorm tot een ramp leidt.
Zolang de bourgeoisie er in slaagt, dankzij de geweldige uitbreiding van haar rijkdommen over de hele wereld tijdens de opkomstperiode van het kapitalisme, werkelijke hervormingen van de levensomstandigheden van het proletariaat te verlenen, ontbreekt het de arbeidersstrijd aan de objectieve voorwaarden nodig voor de verwezenlijking van zijn revolutionaire aanval.
Ondanks de revolutionaire, kommunistische wil die sinds de burgerlijke revolutie bij de meest radicale tendensen van het proletariaat naar voren komt, blijft de arbeidersstrijd tijdens deze historische periode beperkt tot de strijd voor hervormingen.
Het leren zichzelf te organiseren om door middel van parlementaire strijd en vakbeweging politieke en economische hervormingen af te dwingen wordt aan het eind van de negentiende eeuw één van de voornaamste hoofdlijnen van de proletarische activiteit. Daarom treft men binnen echte arbeidersorganisaties ‘reformistische’ elementen aan (voor wie iedere arbeidersstrijd beperkt moet blijven tot een strijd voor hervormingen) naast de revolutionairen (voor wie de hervormingsstrijd slechts een etappe, een moment kan zijn van het proces dat leidt naar de revolutionaire strijd).
Zo konden we in dezelfde periode ook zien dat het proletariaat bepaalde fracties van de bourgeoisie ondersteunde tegen andere, meer reactionaire fracties, met als doel de verandering van de maatschappij in haar voordeel af te dwingen, wat objectief gezien overeenkwam met de versnelling in de ontwikkeling van de productiekrachten.
Het geheel van deze voorwaarden verandert grondig in het kapitalisme in verval. De wereld is te nauw geworden om al de bestaande nationale kapitalen te omvatten. In elke natie wordt het kapitaal gedwongen zijn productiviteit, dat wil zeggen de uitbuiting van de arbeiders, tot het uiterste op te drijven.
De organisatie van de uitbuiting van het proletariaat is dan niet langer een kwestie tussen ondernemers en arbeiders. Het wordt een staatsaangelegenheid en de duizend nieuwe radertjes die worden geschapen om ze in te kaderen, te beheren, voortdurend te ontdoen van elk revolutionair gevaar, om ze te onderwerpen aan een even stelselmatige als verraderlijke onderdrukking.
De inflatie, die sinds de Eerste Wereldoorlog een permanent verschijnsel is geworden, knaagt aan elke ‘loonsverhoging’. De duur van de arbeidstijd blijft gelijk of vermindert alleen om de verlenging van de reistijden compenseren of om een volledige zenuwinstorting van de werkenden te voorkomen, die een steeds verder opgedreven levens- en arbeidsritme moeten ondergaan.
De strijd voor hervormingen is een platte utopie geworden. De arbeidersklasse kan tegen het kapitaal uiteindelijk slechts een strijd op leven en dood voeren. Zij heeft geen andere keuze dan ofwel het aanvaarden van haar versplintering in een optelsom van miljoenen verpletterde en ingekapselde individuen, óf de strijd aan te gaan door de staat zelf het hoofd te bieden door de strijd op de grootst mogelijke schaal uit te breiden, door te weigeren zich te laten opsluiten in het puur economische kader of in de plaatselijke begrenzing van fabriek en beroep, en door naar de organisatievormen te grijpen die de kiemen vormen van haar machtsorganen: de arbeidersraden.
Binnen deze nieuwe historische omstandigheden zijn veel vroegere wapens van het proletariaat ondoelmatig geworden. De politieke stromingen die het gebruik ervan aanprijzen doen dit enkel om het beter vast te ketenen aan de uitbuiting en om iedere strijdwil des te beter te breken.
Het onderscheid dat in de arbeidersbeweging van de negentiende eeuw werd gemaakt tussen maximum- en minimumprogramma heeft iedere betekenis verloren. Geen enkel minimumprogramma is nog mogelijk. De arbeidersklasse kan haar strijd enkel ontwikkelen door die in het vooruitzicht te plaatsen van een maximumprogramma: de kommunistische revolutie.
In de negentiende eeuw, in de periode van de grootste welvaart van het kapitalisme, bouwde de arbeidersklasse, vaak ten koste van verwoede en bloedige strijd, aan permanente beroepsorganisaties, gericht op de verdediging van haar economische belangen: de vakbonden. Deze organisaties speelden een fundamentele rol in de strijd voor hervormingen en voor de aanzienlijke verbeteringen van levensomstandigheden van de arbeiders toen het systeem die nog kon verlenen. Zij vormden tevens de plaatsen waar de klasse zich verzamelde, haar solidariteit en bewustzijn ontwikkelde, en waarin de revolutionairen actief tussenkwamen om er ‘scholen voor het kommunisme’ van te maken. Dus, ook al was het bestaan van deze organisaties onafscheidelijk verbonden aan dat van de loonarbeid en hoewel zij vanaf die tijd vaak al sterk gebureaucratiseerd waren, vormden zij niettemin ware organen van de klasse voorzover de afschaffing van de loonarbeid nog niet aan de orde was.
Sinds het aanbreken van zijn vervalperiode is het kapitalisme niet meer in staat hervormingen en verbeteringen ten gunste van de arbeidersklasse te verlenen. Omdat de vakbonden nu elke mogelijkheid hebben verloren om hun oorspronkelijke functie van doeltreffende verdedigers van de proletarische belangen uit te oefenen, en nu zij tegenover een historische situatie staan waarin alleen de opheffing van de loonarbeid en daarmee hun eigen verdwijnen aan de orde is, zijn de vakbonden, om te blijven voortbestaan, ware verdedigers van het kapitalisme, agenten van de burgerlijke staat in arbeiderskring (deze ontwikkeling werd aanzienlijk bevorderd door hun eerdere bureaucratisering en door de onverbiddelijke tendens van de staat van de vervalperiode om alle maatschappelijke structuren op te slorpen).
De arbeidersvijandige functie van de vakbonden kwam voor het eerst doorslaggevend tot uiting tijdens de Eerste Wereldoorlog waarin zij samen met de sociaal-democratische partijen deelnamen aan de mobilisatie van de arbeiders in de imperialistische slachting. Tijdens de revolutionaire golf die op de oorlog volgde hebben de vakbonden al het mogelijke gedaan om de pogingen van het proletariaat om het kapitaal te vernietigen tegen te werken. Sindsdien worden zij niet langer door de arbeidersklasse in leven gehouden, maar door de kapitalistische staat, voor wiens rekening zij zeer belangrijke functies vervullen:
Omdat de vakbonden hun proletarisch karakter verloren hebben, kunnen zij niet ‘heroverd’ worden door de arbeidersklasse en vormen zij ook geen terrein meer voor de activiteit van revolutionaire minderheden. Al meer dan een halve eeuw hebben de arbeiders steeds minder belangstelling voor deelname aan de activiteiten van deze organisaties die met hart en ziel werktuigen zijn geworden van de kapitalistische staat. De verdedigingsstrijd van de arbeiders tegen de achteruitgang van hun levensomstandigheden neigde er steeds meer toe de vorm aan te nemen van ‘wilde stakingen’, buiten de vakbonden om en tegen hen in. Geleid door de algemene stakersvergaderingen, en, daar waar de strijd veralgemeende, gecoördineerd door comités van de door vergaderingen van gekozen en afzetbare afgevaardigden, kwam deze strijd onmiddellijk op een politiek terrein te staan voorzover hij in botsing moest komen met de staat in de vorm van zijn vertegenwoordigers in het bedrijf: de vakbonden. Alleen de veralgemening en de radicalisering van deze strijd kan de klasse in staat stellen over te gaan tot een frontale en openlijk aanval op de kapitalistische staat. De vernietiging van de burgerlijke staat omvat noodzakelijkerwijze ook de vernietiging van de vakbonden.
Het anti-proletarisch karakter van de oude vakbonden is niet te wijten aan de hen kenmerkende organisatiewijze per beroep of bedrijfstak, nóch aan het bestaan van ‘slechte leiders’, maar aan de onmogelijkheid in het huidige tijdperk om permanente organisaties voor de werkelijke verdediging van de economische belangen van de arbeidersklasse in leven te houden. Bijgevolg strekt het kapitalistisch karakter van deze organisaties zich ook uit tot alle ‘nieuwe’ organisaties die soortgelijke taken op zich nemen, ongeacht hun organisatiemodel of uitgesproken bedoelingen. Dit geldt voor de ‘revolutionaire vakbonden’ en voor de ‘shop stewards’ net zo goed als voor het geheel van de organisaties (arbeiders-comités en -kernen, arbeiderscommissies) die na de strijd kunnen blijven bestaan, zelfs wanneer ze tegen de vakbonden gekant zijn en opnieuw een ‘waarachtig centrum’ voor de verdediging van de onmiddellijke belangen van de arbeiders willen vormen. Op deze grondslag kunnen dergelijke organisaties niet ontsnappen aan het mechanisme waardoor ze daadwerkelijk in het burgerlijke staatsapparaat worden opgenomen, zelfs als ze niet-erkende of illegale organisaties zijn.
Elke politiek van ‘het gebruiken’, ‘vernieuwen’ of ‘herovering’ van organisaties met een vakbondskarakter, is per definitie gunstig voor het voortbestaan van het kapitalisme, omdat ze leidt tot het inblazen van nieuwe leven in kapitalistische instellingen die de arbeiders vaak al in de steek hebben gelaten. Na meer dan een halve eeuw aan nooit weerlegde ervaring met de arbeidersvijandige rol van deze vakbondsorganisaties is elk standpunt dat dergelijke strategieën verdedigt fundamenteel niet-proletarisch.
In de bloeiperiode van het kapitalistische systeem vormde het parlement de meest geëigende vorm voor de organisatie van het politieke leven van de bourgeoisie. Als specifiek burgerlijke instelling is het dus nooit de meest uitgelezen plaats geweest voor het optreden van de arbeidersklasse. Haar deelname aan parlementaire activiteiten en verkiezingscampagnes bevatte dan ook aanzienlijke gevaren, waarop de revolutionairen uit de vorige eeuw voortdurend hebben gewezen. Maar in een tijdperk waarin de revolutie niet op de agenda stond en waarin de arbeidersklasse hervormingen in haar voordeel kon afdwingen binnen het systeem, stelde dergelijke deelname de arbeidersklasse in staat om druk uit te oefenen ten gunste van deze hervormingen, en tegelijkertijd de verkiezingscampagnes te gebruiken als propaganda- en agitatiemiddel voor het proletarisch programma en het parlement te gebruiken als tribune om de schandelijke politiek van de bourgeoisie aan de kaak te stellen. Daarom ook was in een groot aantal landen de strijd voor het algemeen kiesrecht gedurende heel de negentiende eeuw een van de belangrijkste gelegenheden voor de mobilisatie van het proletariaat.
Met de intrede van het systeem in zijn vervalperiode houdt het parlement op een instrument voor hervormingen te zijn. Zoals de Kommunistische Internationale (Tweede Congres) het stelt: “het zwaartepunt van het politieke leven is volledig en definitief uit het parlement verdwenen.” De enige functie die het parlement nog kan vervullen en waaruit zijn voortbestaan kan worden verklaard, is een functie van bedrog. Sindsdien is er voor het proletariaat een eind gekomen aan iedere mogelijkheid om nog gebruik te maken van het parlement. Het kan immers geen hervormingen afdwingen die toch al onmogelijk zijn geworden door middel van een orgaan dat elke werkelijke politieke functie heeft verloren. Nu de wezenlijke taak van het proletariaat bestaat uit de vernietiging van het geheel van de burgerlijke staatsinstellingen en dus ook van het parlement, en het zijn eigen dictatuur moet vestigen op de ruïnes van het algemeen kiesrecht en andere overblijfselen van de burgerlijke maatschappij, leidt zijn deelname aan parlementaire instellingen of aan verkiezingen, ongeacht de uitgesproken bedoelingen van de voorstanders ervan, tot het inblazen van een schijn van leven in deze kwijnende instellingen.
Momenteel brengt deelname aan verkiezingen en parlementen geen enkel van de voordelen met zich mee die dit in de vorige eeuw kon hebben. Daarentegen bevat ze alle bezwaren en gevaren, vooral die van het laten voortbestaan van de illusies over de mogelijkheid van een ‘vreedzame of geleidelijke overgang naar het socialisme’ door het verwerven van een parlementaire meerderheid door de zogenaamde ‘arbeiders’-partijen.
De politiek van ‘vernietiging’ van het parlement ‘van binnen uit’ waaraan de ‘revolutionaire’ gekozenen zouden moeten deelnemen, mondt, zoals onherroepelijk is gebleken, telkens weer uit op de corrumpering van de politieke organisaties die haar beoefenen en in het opslokken door het kapitalisme.
Tenslotte neigt het gebruik van verkiezingen en parlementen als agitatie- en propagandamiddel, omdat het voornamelijk een zaak is van specialisten en omdat het spel van de politieke partijen boven de eigen activiteit van de massa’s wordt gesteld, tot het handhaven van de politieke schema’s van de burgerlijke maatschappij en tot het aanmoedigen van de passiviteit van de arbeiders. Wanneer een dergelijk nadeel aanvaardbaar was toen de revolutie niet onmiddellijk mogelijk was, dan wordt het een beslissende belemmering op het moment dat de enige taak die historisch gezien voor het proletariaat op de agenda staat, nu juist de omverwerping is van de oude sociale orde en de vestiging van de kommunistische maatschappij, waarvoor de actieve en bewuste deelname van het geheel van de klasse vereist is.
Wanneer de tactieken van ‘revolutionair parlementarisme’ aanvankelijk vooral uitingen waren van de druk van het verleden op de klasse en haar organisaties, dan zijn zij, door een praktijk met rampzalige gevolgen voor de klasse, een volslagen burgerlijke politiek gebleken.
In het kapitalistisch verval, wanneer alleen de proletarische revolutie een stap vooruit betekent in de geschiedenis, kan er geen enkele, zelfs niet tijdelijke, gemeenschappelijke taak bestaan van de revolutionaire klasse met welke fractie van de heersende klasse dan ook, hoe ‘progressief’, ‘democratisch’ of ‘volks’ deze zich ook moge voordoen. In tegenstelling tot de opkomstperiode van het kapitalisme is het in de vervalperiode uitgesloten dat een fractie van de bourgeoisie een vooruitstrevende rol kan spelen. Met name de burgerlijke democratie, die in de vorige eeuw een vooruitstrevende politieke vorm vertegenwoordigde tegenover de overblijfselen van de feodale structuren, verloor met het begin van het verval iedere ware politieke inhoud. Zij bestaat nog slechts als masker voor de versterking van het staatstotalitarisme, en de fracties van de bourgeoisie die zich op haar beroepen, zijn even reactionair als alle andere.
Sinds de Eerste Wereldoorlog ontpopt de ‘democratie’ zich in feite als een van de ergste opiums voor het proletariaat. Het is in haar naam dat na deze oorlog de revolutie in verschillende landen van Europa werd neergeslagen; in haar naam en ‘tegen het fascisme’ werden tientallen miljoenen arbeiders in de tweede imperialistische oorlog onder de wapens geroepen. En het is opnieuw in haar naam dat het kapitaal momenteel probeert de proletarische strijd af te leiden naar bondgenootschappen ‘tegen het fascisme’, ‘tegen de reactie’, ‘tegen de repressie’, ‘tegen het totalitarisme’ enzovoort...
Als specifiek product van een periode waarin het proletariaat al verpletterd was, is het fascisme momenteel absoluut niet aan de orde en elke propaganda rond het ‘fascistisch gevaar’ is louter bedrog. Bovendien bezit het fascisme niet het monopolie van de repressie en wanneer de democratische of linkse politieke stromingen het hiermee gelijkstellen, dan is dat om beter te verbergen dat zij zelf zonder aarzelen dezelfde repressie gebruiken, en dat zelfs in zulke mate dat zijzelf de belangrijkste onderdrukkers van de revolutionaire klassebewegingen zijn geweest.
Net als de ‘volksfronten’ en de ‘anti-fascistische fronten’ zijn ook de ‘eenheidsfront’-tactieken geduchte middelen gebleken om de proletarische strijd af te wenden. Deze tactieken waarmee de revolutionaire organisaties ertoe worden bewogen samenwerking voor te stellen aan de zogenaamde ‘arbeiders’-partijen om ze ‘in het nauw te drijven’ en te ontmaskeren, komen uiteindelijk altijd neer op het handhaven van illusies rond de ware burgerlijke aard van deze partijen en op het uitstellen van de breuk van de arbeiders met deze partijen.
De zelfstandigheid van het proletariaat tegenover alle andere klassen van de maatschappij is de eerste voorwaarde voor de ontplooiing van zijn strijd in de richting van het revolutionaire doel. Alle bondgenootschappen, en vooral die met fracties van de bourgeoisie, kunnen slechts leiden tot zijn ontwapening tegenover zijn vijand omdat ze het proletariaat ertoe overhalen het enige terrein in de steek te laten waaraan het zijn krachten kan ontlenen: zijn klassenterrein. Elke politieke stroming die probeert het ertoe over te halen dit terrein in de steek te laten dient onmiddellijk de belangen van de bourgeoisie.
De nationale bevrijding en de vorming van nieuwe staten is nooit een taak geweest eigen aan het proletariaat. Wanneer de revolutionairen in de vorige eeuw ertoe kwamen om een dergelijke politiek te steunen was dat dus niet omdat zij illusies koesterden rond het uitsluitend burgerlijk karakter ervan of omdat zij het ‘zelfbeschikkingsrecht der volkeren’ verdedigden. Hun steun berustte op het feit dat in de opkomstperiode van het kapitalisme de natie het passende raamwerk vormde voor de ontwikkeling van het kapitalisme en dat elke nieuwe uitbouw van dit raamwerk, door het opruimen van de hinderlijke overblijfselen van de vóór-kapitalistische sociale verhoudingen, een stap voorwaarts vormde voor wat betreft de groei van de productiekrachten op wereldvlak en dus ook van de rijping van de materiele voorwaarden voor het socialisme. Met het intrede van het kapitalisme in zijn vervalperiode wordt de natie, net het geheel van de kapitalistische productieverhoudingen, een veel te eng kader voor de ontwikkeling van de productiekrachten.
Momenteel betekent de juridische oprichting van een nieuw land geen enkele stap voorwaarts in een dergelijke ontwikkeling die zelfs de oudste en machtigste landen niet meer kunnen verzekeren. In een wereld die voortaan is opgesplitst en verdeeld in imperialistische blokken, vormt elke ‘nationale bevrijdingsstrijd’, verre van de één of andere vooruitstrevende beweging te zijn, in feite een onderdeel van de voortdurende strijd tussen de rivaliserende blokken waaraan de geronselde arbeiders en boeren, vrijwillig of onder dwang, slechts als kanonnenvlees kunnen deelnemen (2).
Zulke strijd verzwakt geenszins het imperialisme omdat het de kapitalistische productieverhoudingen die er aan ten grondslag liggen niet ondermijnt. Als zij het ene imperialistische blok verzwakken, dan is dat slechts om een ander nog meer te versterken, en de aldus gevormde natie wordt zelf imperialistisch omdat in de vervalperiode geen enkel land, groot of klein, het zonder een dergelijke politiek kan stellen.
In de huidige wereld komt een ‘geslaagde nationale bevrijding’ voor het betreffende land dus op niets anders neer dan het verwisselen van de grootmacht onder wiens voogdij het staat. Voor de arbeiders betekent dit doorgaans, en dan vooral in de nieuwe ‘socialistische’ landen, een verscherping, systematisering en militarisering van de uitbuiting door het door de staat gecontroleerde kapitaal dat, als uiting van de barbaarsheid van het huidige systeem, de ‘bevrijde’ natie verandert in een waar concentratiekamp. De nationale bevrijdingsstrijd is helemaal geen springplank voor de klassenstrijd van het proletariaat van de derde wereld zoals sommigen beweren. Integendeel, door het ‘vaderlandslievende’ bedrog die hij uitdraagt en door het ronselen voor het nationaal kapitaal dat het met zich meebrengt, is deze strijd steeds een rem op en een ontsporing van de vaak verbitterde arbeidersstrijd in deze landen. Meer dan een halve eeuw geschiedenis heeft overduidelijk aangetoond, en in tegenstelling tot wat de Kommunistische Internationale beweerde, dat de ‘nationale bevrijdingsstrijd’ de klassenstrijd van de proletariërs in de ontwikkelde landen net zo min voortstuwt als die van de proletariërs in de onderontwikkelde landen. In beide gevallen kunnen zij niets verwachten van deze strijd en zij hebben geen ‘kamp te kiezen’. In deze botsingen hebben de revolutionairen, tegenover de moderne versie van de ‘nationale verdediging’, niets anders naar voren te brengen dan de leuze die ze al tijdens de Eerste Wereldoorlog voerden: “revolutionair defaitisme, omvorming van de imperialistische oorlog in een burgeroorlog”. Elk standpunt van ‘onvoorwaardelijke’ of ‘kritische steun’ aan deze strijd staat, bewust of onbewust, gelijk aan die van de ‘sociaal-chauvinisten’ van de Eerste Wereldoorlog en is dus volslagen onverenigbaar met een samenhangende kommunistische activiteit.
Als de natie een veel te eng kader is geworden voor de huidige productiekrachten, dan geldt dat des te meer voor de onderneming, die nooit werkelijke zelfstandigheid heeft gekend ten opzichte van de algemene wetten van het kapitalisme en waarvan de afhankelijkheid van die wetmatigheden en van de staat tijdens het kapitalistisch verval slechts toeneemt. Daarom is het zelfbeheer, dat wil zeggen het beheer van de ondernemingen door de arbeiders binnen een maatschappij die kapitalistisch blijft, als het in de vorige eeuw toen het werd aangeprezen door de proudhonistische stromingen al een kleinburgerlijke utopie was, in de huidige periode puur kapitalistisch bedrog (3).
Als economisch wapen van het kapitaal leidt het ertoe dat de arbeiders de last van de door de crisis getroffen ondernemingen op zich nemen om ze hun eigen uitbuitingsvormen te laten organiseren.
Als politiek wapen van de contra-revolutie heeft het tot taak:
Slechts op deze schaal zal het proletariaat inderdaad het beheer van de productie op zich kunnen nemen; ze zal dat niet doen binnen het raamwerk van de kapitalistische wetmatigheden, maar door die te vernietigen.
Alle politieke standpunten die, zelfs wanneer dit gebeurt in naam van de ‘proletarische ervaring’ of ‘het scheppen van nieuwe verhoudingen tussen arbeiders’, het zelfbeheer verdedigen, nemen feitelijk deel aan de objectieve verdediging van de kapitalistische productieverhoudingen.
Het verval van het kapitalisme heeft de ontbinding van al zijn morele waarden en een vergaande aantasting van alle menselijke verhoudingen versterkt.
De proletarische revolutie zal nieuwe verhoudingen voortbrengen op alle gebieden van het leven, maar het is verkeerd te denken dat men hiertoe kan bijdragen door specifieke strijd te organiseren rond deelproblemen zoals het racisme, de situatie van de vrouw, de vervuiling van het milieu, de seksualiteit of andere aspecten van het dagelijks leven.
De strijd tegen de economische grondslagen van het systeem omvat de strijd tegen de aspecten van de bovenbouw van de kapitalistische maatschappij, maar het omgekeerde is onjuist.
Juist door hun inhoud neigt de ‘deelstrijd’, in plaats van de zelfstandigheid van de klasse te bevorderen, er integendeel toe deze op te lossen in de verwarring van specifieke of krachteloze categorieën (ras, geslacht, jongeren) die geheel machteloos staan tegenover de geschiedenis. Daarom hebben regeringen en burgerlijke politieke partijen geleerd om zich de deelstrijd toe te eigenen en doelmatig te hanteren ter handhaving van de sociale orde.
Het geheel van de partijen of organisaties die tegenwoordig, zelfs ‘voorwaardelijk’ of ‘kritisch’, bepaalde staten of bepaalde fracties van de bourgeoisie tegen andere verdedigen, of het nu is in naam van het ‘socialisme’, van de ‘democratie’, van het ‘anti-fascisme’, van de ‘nationale onafhankelijkheid’, van het ‘eenheidsfront’ of het ‘minste kwaad’, zij die hun politiek baseren op het burgerlijke spel van de verkiezingen, op de arbeidersvijandige activiteit van de vakbeweging of op de zelfbeheer-misleiding, zijn organisaties van het politieke apparaat van het kapitaal. Dat geldt in het bijzonder voor de ‘socialistische’ en ‘kommunistische’ partijen.
Deze partijen hebben immers op een bepaald moment echte voorhoedes van het wereldproletariaat gevormd, maar maakten daarna een heel proces van ontaarding door, dat hen in het kamp van het kapitaal heeft gebracht. De Internationales waartoe ze behoorden (de Tweede Internationale voor wat betreft de socialistische partijen, de Derde Internationale voor de kommunistische partijen), bestaan, ondanks het formele voortbestaan van hun structuur, als zodanig niet meer op een moment van historische nederlaag van het proletariaat. Toch zijn de partijen ieder op zich blijven voortbestaan om geleidelijk vaak belangrijke raderen te worden van het burgerlijke staatsapparaat in hun achtereenvolgende landen.
Dat gold voor de socialistische partijen toen de meerderheid van de belangrijkste van hen, in een afstervingsproces als gevolg van reformisme en opportunisme, ertoe kwamen om zich tijdens de Eerste Wereldoorlog (die de dood van de Tweede Internationale betekent), onder de leiding van hun ‘sociaal-chauvinistische’ rechtervleugel die toen naar de bourgeoisie overging, te verwikkelen in de politiek van ‘nationale verdediging’, zich vervolgens openlijk te keren tegen de revolutionaire golf van na de oorlog, om tenslotte de rol te vervullen van beul van het proletariaat zoals in Duitsland in 1919.
De uiteindelijke integratie van elk van deze partijen in hun achtereenvolgende nationale staten vond plaats op verschillende tijdstippen in de periode die volgde op het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, maar dit proces is definitief afgesloten aan het begin van de jaren twintig, toen de laatste proletarische stromingen werden buitengesloten of hun rangen verlieten door zich bij de Kommunistische Internationale aan te sluiten.
Op dezelfde wijze zijn de kommunistische partijen op hun beurt, na een soortgelijk proces van opportunistische ontaarding overgegaan naar het kamp van het kapitalisme. Dat proces, begonnen in het begin van de jaren twintig, werd voortgezet na de dood van de Kommunistische Internationale (gemarkeerd door de aanvaarding van de theorie van het ‘socialisme in één land’ in 1928) en liep, ondanks de verwoede strijd van hun linker fracties en na het uitschakelen daarvan, uit op een volledige integratie in de kapitalistische staat aan het begin van de jaren 1930 door hun steun aan het bewapeningsstreven van hun achtereenvolgende bourgeoisieën en hun deelname aan de ‘volksfronten’. Hun actieve deelname aan het ‘Verzet’ tijdens de Tweede Wereldoorlog en aan de daaropvolgende ‘nationale wederopbouw’ heeft bevestigd dat zij trouwe dienaren van het nationale kapitaal zijn en de zuiverste belichaming van de contra-revolutie.
Het geheel van de zogenaamd ‘revolutionaire’ stromingen, zoals het maoïsme – dat slechts een variant is van de partijen die al definitief zijn overgegaan naar de bourgeoisie –, het trotskisme – dat na een proletarische reactie te zijn geweest tegen het verraad van de kommunistische partijen in een soortgelijk ontaardingsproces gevangen is geraakt –, of het traditionele anarchisme – dat zich nu in het kader van eenzelfde politieke ontwikkeling bevindt omdat het een bepaald aantal standpunten van de socialistische en kommunistische partijen verdedigt zoals bijvoorbeeld de ‘anti-fascistische’ bondgenootschappen –, behoren tot hetzelfde kamp als de socialistische en kommunistische partijen: dat van het kapitaal. Het feit dat ze minder invloed hebben of dat ze een meer radicale taal aanslaan doet niets af aan het in wezen burgerlijke karakter van hun programma en hun aard, maar maakt ze tot nuttige ronselaars vóór of plaatsvervangers vàn deze partijen.
Door de intrede van het kapitalisme in zijn vervalperiode kracht bij te zetten laat de Eerste Wereldoorlog zien dat de objectieve voorwaarden van de proletarische revolutie rijp zijn.
De revolutionaire golf die in antwoord op de oorlog en zijn nasleep ontstaat en die zich verspreidt over Rusland en Europa, drukt haar stempel op de beide Amerika’s en is als een echo tot in China voelbaar. Zij is daarmee de eerste poging van het wereldproletariaat om zijn historische taak te vervullen van de vernietiging van het kapitalisme. Op het hoogtepunt van zijn strijd, tussen 1917 en 1923, grijpt de arbeidersklasse de macht in Rusland, stort zich in massale opstanden in Duitsland en doet Italië, Hongarije en Oostenrijk op hun grondvesten schudden. Hoewel minder krachtig komt hij niet minder en verbeten tot gelding in de rest van de wereld zoals bijvoorbeeld in Spanje, Groot-Brittannië en in Noord- en Zuid-Amerika. Tenslotte wordt de tragische mislukking van deze revolutionaire golf in 1927 onderstreept door de verplettering van de proletarische opstand in China, in Sjanghai en in Kanton, waarmee een lange reeks strijd en nederlagen van de klasse op internationaal vlak wordt afgesloten. Daarom kan de Oktoberrevolutie van 1917 in Rusland slechts worden begrepen als een van de belangrijkste uitingen van deze geweldige klassenbeweging en niet als een ‘burgerlijke’, ‘staatskapitalistische’, ‘dubbele’ of zelfs ‘permanente’ revolutie die het proletariaat ‘democratische’ taken zou hebben opgelegd in de plaats van een bourgeoisie die niet in staat zou zijn om ze te vervullen.
Binnen deze revolutionaire golf vindt in 1919 eveneens de oprichting plaats van de Derde Internationale (Kommunistische Internationale), die organisatorisch en politiek breekt met de partijen van de Tweede Internationale waarvan de deelname aan de imperialistische oorlog hun overgang tekende naar het burgerlijke kamp. Als wezenlijk onderdeel van de Revolutionaire Linkerzijde die voortkwam uit de Tweede Internationale levert de Partij van de Bolsjewieken door haar duidelijke politieke stellingnamen, samengevat in de slagzinnen “Omvorming van de imperialistische oorlog in een burgeroorlog!”, “Vernietiging van de burgerlijke staat!”, “Alle macht aan de Sovjets”, evenals met haar doorslaggevende deelname aan de oprichting van de Derde Internationale een fundamentele bijdrage aan het revolutionaire proces en zij vertegenwoordigt op dat moment dan ook een waarachtige voorhoede van het wereldproletariaat.
Wanneer echter de ontaarding van zowel de revolutie in Rusland als van de Derde Internationale voornamelijk het gevolg was van het neerslaan van de revolutionaire pogingen in de andere landen en van de algemene uitputting van de revolutionaire golf, dan moet eveneens rekening worden gehouden met de rol die door de partij van de Bolsjewieken werd gespeeld. Als belangrijkste partij van de Kommunistische Internationale door de zwakheid van de andere partijen, speelde ze een hoofdrol in het ontaardingsproces en in de internationale nederlaag van het proletariaat. Met bijvoorbeeld het neerslaan van de opstand van Kronstadt, het naar voren schuiven, tegen de linkerzijde van de Derde Internationale in, van de politiek van ‘herovering van de vakbonden’, van ‘revolutionair parlementarisme’ en van ‘eenheidsfront’, staat haar invloed en verantwoordelijkheid in de liquidatie van de revolutionaire golf in verhouding tot de verantwoordelijkheid die ze op zich had genomen in de ontwikkeling ervan.
In Rusland zelf kwam de contra-revolutie niet alleen ‘van buiten’ maar ook ‘van binnen’ en vooral vanuit de staatsstructuren die waren ingesteld door de partij van de Bolsjewieken die zelf staatspartij was geworden. Wat in oktober 1917 slechts ernstige vergissingen waren die hun verklaring vonden in zowel de onrijpheid van het proletariaat in Rusland als van de arbeidersbeweging over de hele wereld ten opzichte van de verandering van periode, zou van dat ogenblik af dienen als masker en ideologische rechtvaardiging voor de contra-revolutie en uitwerken als een belangrijke factor daarvan. De neergang van de revolutionaire golf in de na-oorlogse periode net als die van de revolutie in Rusland, de ontaarding van de Derde Internationale net als die van de partij van de Bolsjewieken en de contra-revolutionaire rol die deze laatste uiteindelijk vanaf een zeker ogenblik speelde, kunnen echter niet anders worden begrepen dan door deze revolutionaire golf, en de Derde Internationale met inbegrip van zijn bestanddeel in Rusland, te beschouwen als oorspronkelijke uitingen van de proletarische beweging. Elke andere uitleg vormt een aanzienlijke bron van verwarring en maakt het voor de stromingen die deze verdedigen onmogelijk hun revolutionaire taken daadwerkelijk te vervullen.
Zelfs als, en des te meer omdí¡t er geen enkele ‘materiele verworvenheid’ van deze klassen-ervaringen overblijft, is het alleen vanuit dit inzicht in hun aard dat hun werkelijke theoretische verworvenheden kunnen en moeten worden begrepen. Vooral omdat ze het enig historisch voorbeeld zijn van het grijpen van de politiek macht door het proletariaat (afgezien van de kortstondige en wanhopige poging van de Commune van Parijs in 1871 en de in de kiem gesmoorde ervaringen in Beieren en Hongarije in 1919) heeft de Oktoberrevolutie van 1917 kostbare lessen opgeleverd voor het begrijpen van twee fundamentele problemen van de proletarische strijd: de inhoud van de revolutie en de aard van de organisatie van revolutionairen.
Het grijpen van de politieke macht door het proletariaat op wereldschaal, als hoofdvoorwaarde vóór en eerste etappe vàn de revolutionaire omvorming van de kapitalistische maatschappij, betekent op de eerste plaats de radicale vernietiging van het burgerlijke staatsapparaat.
De bourgeoisie vestigt de instandhouding van haar overheersing over de maatschappij, haar voorrechten, de uitbuiting van de andere klassen en vooral van de arbeidersklasse, op het burgerlijke staatsapparaat. Daarom is dit orgaan onvermijdelijk aangepast aan deze functie en is hij niet bruikbaar voor de arbeidersklasse, die geen enkel voorrecht en geen enkele uitbuiting in stand heeft te houden. Met andere woorden, er bestaat geen ‘vreedzame weg naar het socialisme’: tegenover het geweld van de uitbuitende minderheidsklasse dat openlijk of heimelijk, maar steeds systematischer door de bourgeoisie wordt uitgeoefend, kan de arbeidersklasse slechts haar eigen revolutionaire klassengeweld stellen.
Als hefboom van de economische omvorming van de maatschappij zal de dictatuur van het proletariaat, dat wil zeggen de exclusieve uitoefening van de politieke macht door de arbeidersklasse, als taak hebben de uitbuitende klasse te onteigenen door het socialiseren van de productiemiddelen en het geleidelijk uitbreiden van de gesocialiseerde sector tot het geheel van de productieve activiteiten. Vanuit haar politieke macht zal de arbeidersklasse de burgerlijke politieke economie te lijf moeten gaan door een economische politiek te voeren die leidt tot opheffing van de loonarbeid en de warenproductie in die van de bevrediging van de behoeften van de mensheid.
Gedurende deze overgangsperiode van kapitalisme naar kommunisme blijven er naast het proletariaat andere niet-uitbuitende sociale klassen en lagen over die voor hun bestaan afhankelijk zijn van de niet-gesocialiseerde sector van de economie. Daarom blijft de klassenstrijd bestaan als uiting van tegengestelde economische belangen binnen de maatschappij. Deze brengt bijgevolg een staat voort om te beletten dat zij door deze conflicten verscheurd zou worden. Maar met de geleidelijke verdwijning van deze sociale klassen door de opname van hun leden in de gesocialiseerde sector, en dus met de opheffing van alle sociale klassen, zal de staat zelf gedoemd zijn te verdwijnen.
De vorm die de dictatuur van het proletariaat aan zal nemen is die van de arbeidersraden, gecentraliseerde eenheidsvergaderingen naar het beeld van de klasse zelf, met gekozen en afzetbare afgevaardigden, die de doelmatige, collectieve en ondeelbare machtsuitoefening door het geheel van de klasse mogelijk maakt. Deze raden dienen over het alleenrecht beschikken van de controle over de wapens als waarborg voor de uitsluitende politieke macht van de arbeidersklasse.
Alleen de arbeidersklasse als geheel kan de macht uitoefenen om de kommunistische omvorming van de maatschappij te bewerkstelligen. In tegenstelling tot de andere revolutionaire klassen uit het verleden kan zij haar macht dan ook niet overdragen aan de een of andere instelling of minderheid, waaronder de minderheid van de revolutionairen zelf. Deze laatste is actief binnen de raden, maar haar organisatie mag nooit de plaats innemen van de eenheidsorganisatie van de klasse in de verwezenlijking van de historische taak van de arbeidersklasse.
Zo heeft de ervaring van de revolutie in Rusland ook laten zien dat de verhoudingen tussen de klasse en de staat van de overgangsperiode een ingewikkeld en ernstig probleem zijn. In de komende periode zullen de arbeidersklasse en de revolutionairen dit probleem niet meer kunnen vermijden, maar zullen ze de nodige inspanningen moeten leveren voor de oplossing ervan.
De dictatuur van het proletariaat houdt in dat het absoluut uitgesloten is dat het proletariaat zich als klasse onderwerpt aan welke vreemde macht dan ook en dat er geen gewelddadige verhoudingen binnen de klasse kunnen bestaan. In de overgangsperiode is het proletariaat de enige revolutionaire klasse van de maatschappij. Zijn bewustzijn en samenhang zijn, net als zijn zelfstandig optreden, de wezenlijke waarborgen voor het uitmonden van zijn dictatuur in het kommunisme.
a. Organisatie en bewustzijn van de klasse
Elke klasse die tegen de sociale orde van haar tijdperk strijdt, kan dit slechts op een doeltreffende wijze doen door een bewuste en georganiseerde vorm aan haar strijd te geven. Dit gold al voor de sociale lagen die geen dragers waren van de sociale toekomst, zoals boeren en slaven, hoe onvolmaakt en vervreemd hun organisatie- en bewustzijnsvormen ook waren. Deze noodzaak is echter nog meer van toepassing op de historische klassen die de nieuwe productieverhoudingen in zich dragen die noodzakelijk zijn geworden voor de ontwikkeling van de maatschappij. Van al deze klassen is het proletariaat de enige klasse die in de oude maatschappij over geen enkele economische macht beschikt voorafgaand aan haar toekomstige heerschappij. Daarom zijn organisatie en bewustzijn factoren van nog doorslaggevender betekenis voor zijn strijd.
De organisatievorm die de klasse tot stand brengt in haar revolutionaire strijd en voor de uitoefening van haar politieke macht, is die van de arbeidersraden. Maar als het geheel van de klasse draagster is van de revolutie en zich op dat moment groepeert in deze organisaties, dan betekent dat niet dat haar bewustwordingsproces gelijktijdig en samenhangend verloopt.
Het klassenbewustzijn wordt gesmeed in en door haar strijd, het baant zich moeizaam een weg dwars door haar overwinningen en nederlagen. Het moet de verdelingen en categoriale of nationale verschillen doorbreken die het ‘natuurlijk’ raamwerk van de maatschappij vormen; en waarvan het kapitalisme er alle belang bij heeft dat dit blijft bestaan in de klasse.
b. De revolutionairen en hun taak
De revolutionairen zijn de elementen van de klasse die in dit heterogene proces het eerst komen tot een “inzicht in de voorwaarden, de gang en de algemene resultaten der proletarische beweging” (Kommunistisch Manifest) en, omdat in de kapitalistische maatschappij “de heersende ideeën de ideeën zijn van de heersende klasse”, vormen zij noodzakelijkerwijs een minderheid van de klasse.
Als product van de klasse, als uitdrukking van haar bewustwordingsproces, kunnen de revolutionairen alleen als zodanig bestaan door zich te organiseren en een actieve factor te worden in dit proces. Om die taak op onverbrekelijke wijze te kunnen vervullen moet de organisatie van revolutionairen:
c. De verhoudingen tussen de klasse en de organisatie van revolutionairen
Wanneer de algemene organisatie van de klasse en de organisatie van revolutionairen beide deel uitmaken van eenzelfde beweging dan gaat het niettemin om twee verschillende dingen.
De eerste, de radenorganisatie, groepeert het geheel van de klasse: de enige voorwaarde om er deel van uit te kunnen maken is arbeider te zijn.
De tweede daarentegen groepeert slechts de revolutionaire elementen van de klasse. Het lidmaatschapscriterium is niet meer sociaal, maar politiek: de overeenstemming met het programma en de verbintenis om het te verdedigen. In die zin kunnen ook individuen die in sociaal opzicht niet tot de arbeidersklasse behoren, maar die na een breuk met hun oorspronkelijke klasse, zich vereenzelvigen met de historische belangen van de arbeidersklasse, deel uitmaken van de voorhoede van de klasse.
Maar als de klasse en de organisatie van haar voorhoede twee duidelijk te onderscheiden dingen zijn, dan zijn zij toch niet van elkaar te scheiden, vreemd aan elkaar of zelfs tegengesteld zoals enerzijds de ‘leninistische’ en anderzijds de arbeideristisch-radenistische stromingen beweren.
Wat in deze twee opvattingen wordt veronachtzaamd is dat deze twee elementen – de klasse en de revolutionairen – in plaats van aan elkaar tegengesteld of vijandig te zijn, elkaar in feite aanvullen in een verhouding tussen het geheel en een deel van het geheel. Tussen beide kan nooit een krachtsverhouding bestaan omdat de kommunisten “geen van het gehele proletariaat gescheiden belangen hebben” (Kommunistisch Manifest).
Als deel van de klasse mogen de revolutionairen op geen enkel moment de plaats van de klasse innemen, nóch tijdens haar strijd binnen het kapitalisme en nog minder bij de omverwerping daarvan of bij de machtsuitoefening. In tegenstelling tot wat gold voor de andere historische klassen, is het bewustzijn van een minderheid, hoe verlicht ook, niet voldoende voor de taak die het proletariaat moet vervullen, maar deze vereist de voortdurende deelname en een aanhoudende scheppende activiteit van de klasse als geheel.
Het veralgemeend bewustzijn vormt de enige waarborg voor de overwinning van de proletarische revolutie en omdat het voornamelijk het resultaat is van de praktische ervaring is de activiteit van het geheel van de klasse onmisbaar. In het bijzonder kan het geweld waarvan de klasse noodzakelijkerwijs gebruik zal moeten maken geen activiteit zijn die losstaat van de algemene klassenbeweging. In die zin is het terrorisme van enkelingen of geïsoleerde groepen volslagen vreemd aan de methoden van de klasse. Het is hoogstens een uitdrukking van kleinburgerlijke wanhoop wanneer het niet gewoon een cynische methode is van de onderlinge strijd tussen de burgerlijke fracties. Mocht het binnen de proletarische strijd opduiken, dan brengt dat invloeden tot uiting die vreemd zijn aan de strijd en die de grondslag zelf van de ontwikkeling van het bewustzijn van de klasse slechts kan verzwakken.
De zelforganisatie van de strijd van de klasse en de machtsuitoefening door de klasse zelf is niet één van de wegen naar het kommunisme die tegen andere zou kunnen worden afgewogen, het is de enige weg.
De organisatie van revolutionairen (waarvan de partij de verst gevorderde vorm is) is een noodzakelijk orgaan dat de klasse schept voor de ontwikkeling van de bewustwording over zijn historische toekomst en voor de politieke richting van zijn strijd naar die toekomst. Daarom vormen het bestaan en de activiteit van de partij een onmisbare voorwaarde voor de uiteindelijke overwinning van het proletariaat.
d. De zelfstandigheid van de arbeidersklasse
De wijze waarop de anarchistische en arbeideristische stromingen het begrip ‘klassezelfstandigheid’ hanteren en dat zij tegenover de substitutionistische opvattingen plaatsen, krijgt bij hen niettemin een reactionaire en kleinburgerlijke betekenis. Afgezien van het feit dat de ‘zelfstandigheid’ bij hen vaak beperkt wordt tot hun eigen zelfstandigheid als kleine sekte die op dezelfde manier beweert de arbeidersklasse te vertegenwoordigen als de substitutionistische stromingen die zij afkeuren, omvat hun opvatting twee belangrijke aspecten:
Momenteel vormen dergelijke standpunten in het gunstigste geval een gevoelsreactie op het stalinistisch bureaucratisme en de ontwikkeling van het staatstotalitarisme en in het ergste geval de politieke uitdrukking van het isolement en de versplintering die eigen zijn aan de kleinburgerij. Maar in beide gevallen vertolken zij het totale onbegrip van drie fundamentele aspecten van de revolutionaire strijd van het proletariaat:
Voor ons marxisten betekent de zelfstandigheid van de klasse haar onafhankelijkheid ten opzichte van de andere klassen van de maatschappij. Deze zelfstandigheid is een onontbeerlijke voorwaarde voor de revolutionaire actie van de klasse in die zin dat het proletariaat tegenwoordig de enige revolutionaire klasse is. Zij komt tot uitdrukking op zowel het organisatorisch (organisatie van de raden) als op politiek en programmatisch vlak en staat dus, in tegenstelling tot wat de arbeideristische stromingen denken, in nauwe verband met haar kommunistische voorhoede.
e. De organisatie van revolutionairen in de verschillende momenten van de klassenstrijd
De algemene organisatie van de klasse en de organisatie van revolutionairen verschillen niet alleen wat betreft hun functie, maar ook wat betreft de omstandigheden van hun opkomst. De raden verschijnen pas in de perioden van revolutionaire botsingen, wanneer elke klassenstrijd in aanzet gericht is op het grijpen van de macht. De pogingen van de klasse tot bewustwording bestaan daarentegen sinds haar ontstaan voortdurend en ze zullen blijven bestaan totdat de klasse in de kommunistische maatschappij zal zijn opgegaan. Daarom bestaan er in alle perioden revolutionaire minderheden als uitdrukking van deze voortdurende inspanning. Maar de omvang, de invloed, het soort van activiteiten en de organisatievorm van deze minderheden zijn nauw verbonden met de omstandigheden van de klassenstrijd.
In de perioden van hevige activiteit van de klasse hebben deze minderheden een rechtstreekse invloed op het praktisch verloop van deze activiteit. Dan kan worden gesproken van partij om de organisatie van deze voorhoede aan te duiden. In perioden van teruggang of inzinken van de klassenstrijd daarentegen hebben de revolutionairen geen rechtstreekse invloed meer op het onmiddellijk verloop van de geschiedenis. Dan kunnen slechts organisaties van veel beperkter omvang blijven bestaan, waarvan het niet meer de taak is de onmiddellijke beweging te beïnvloeden, maar zich te verzetten, wat hen ertoe brengt in te roeien tegen de stroom van een verlamde klasse die door de bourgeoisie op haar terrein is meegesleept (klassensamenwerking, ‘heilige eenheid’, ‘verzet’, ‘anti-fascisme’, enzovoort). Hun voornaamste taak bestaat dan uit het trekken van lering uit de voorbije ervaringen, het theoretisch en programmatisch raamwerk voor te bereiden van de toekomstige proletarische partij die noodzakelijkerwijs opnieuw zal verschijnen bij de volgende opgang van de klasse. In zekere zin spelen deze groepen en fracties, die zich op het moment van teruggang van de strijd van de ontaardende partij hebben losgemaakt of haar hebben overleefd, de rol van het slaan van een politieke en organisatorische brug naar de volgende heropkomst van de strijd.
f. De organisatiewijze van de revolutionairen
De noodzakelijk gecentraliseerde en wereldomvattende aard van de proletarische revolutie draagt op de partij van de arbeidersklasse ditzelfde gecentraliseerd en wereldomvattend karakter over, en de fracties of groepen die werken aan haar wederoprichting richten zich noodzakelijkerwijze op een wereldomvattende centralisatie. Dit neemt vaste vorm aan in het bestaan van centrale organen die de politieke verantwoordelijkheid dragen tussen de congressen waaraan zij verantwoording verschuldigd zijn.
De structuur die de organisatie van revolutionairen aanneemt moet rekening houden met twee fundamentele behoeften:
De verhoudingen tussen de verschillende delen van de organisatie en de verschillende militanten vertonen noodzakelijkerwijs de littekens van de kapitalistische maatschappij en kunnen daarom geen eilandje van kommunistische verhoudingen binnen het kapitalisme vormen. Toch mogen zij niet in flagrante tegenspraak staan to het doel dat de revolutionairen nastreven en zij baseren zich noodzakelijkerwijs op een onderlinge solidariteit en een wederzijds vertrouwen, die erop wijzen dat de organisatie tot de klasse behoort die draagster is van het kommunisme.
(1) De ineenstorting van het Oostblok en de stalinistische regimes heeft het bedrog weggeveegd van de zogenaamd ‘socialistische’ landen, dat een halve eeuw lang de speerpunt vormde van de gruwelijkste contra-revolutie in de geschiedenis. Toch gaat de ‘democratische’ bourgeoisie, door herhaaldelijk campagnes te voeren over het zogenaamde ‘bankroet van het kommunisme’ door met het verspreiden van de grootste leugen uit de geschiedenis: de vereenzelviging van stalinisme en kommunisme. De partijen van links en ultra-links van het kapitaal die de zogenaamd ‘socialistische’ landen (al is het maar kritisch) steunden zijn momenteel wel gedwongen zicht aan te passen aan de nieuwe gegevens van de wereldsituatie. Om door te kunnen gaan met het bedriegen en inkaderen van het proletariaat doen ze hun best om hun steun aan het stalinisme in vergetelheid te brengen ofwel hun eigen verleden te vervalsen.
(2) Sinds de ineenstorting van het Oostblok aan het einde van de jaren 1980 et het uiteenvallen van het Westerse blok dat daarop volgde, hield de nationale bevrijdingsstrijd op als bedrog waarachter de linkse en ultra-linkse fracties van het kapitaal probeerden om delen van het proletariaat mee te slepen in de steun aan het ene imperialistische kamp tegen het andere. Toch blijft de mythe van het ‘nationale bevrijding’, als die in de centrale landen van het kapitalisme met de ineenstorting van het Russische imperialistische blok is uitgewerkt, levendig in sommige perifere gebieden van de wereld et kan het nog altijd dienen om de proletariërs van die landen te ronselen voor bloedbaden (zoals bijvoorbeeld in de republieken van de Kaukasus en in de gebieden die door Israël worden bezet).
(3) Dit bedrog, dat zijn hoogtepunt bereikte met de ‘zelfbeheers’-ervaring en de nederlaag van de arbeiders bij LIP in 1974-1975 in Frankrijk, is momenteel uitgewerkt. Toch is het niet uitgesloten dat het in de toekomst een zekere terugkeer zal meemaken met herleving van het anarchisme. In de strijd van 1936 in Spanje waren het inderdaad de anarchistische en anarcho-syndicalistische stromingen die de vaandeldragers waren van de mythe van het zelfbeheer, voorgesteld als ‘revolutionaire’ economische maatregel.
Links
[1] https://nl.internationalism.org/tag/2/24/marxisme-de-theorie-van-de-revolutie
[2] https://nl.internationalism.org/tag/2/26/proletarische-revolutie
[3] https://nl.internationalism.org/tag/2/25/verval-van-het-kapitalisme
[4] https://nl.internationalism.org/tag/2/27/staatskapitalisme
[5] https://nl.internationalism.org/tag/2/28/stalinisme-het-oostblok
[6] https://nl.internationalism.org/tag/2/29/proletarische-strijd
[7] https://nl.internationalism.org/tag/2/30/het-vakbondsvraagstuk
[8] https://nl.internationalism.org/tag/2/31/het-parlementaire-bedrog
[9] https://nl.internationalism.org/tag/2/33/het-nationale-vraagstuk
[10] https://nl.internationalism.org/tag/2/34/zelfbeheer
[11] https://nl.internationalism.org/tag/2/35/deelstrijd
[12] https://nl.internationalism.org/tag/2/32/eenheidsfront
[13] https://nl.internationalism.org/tag/2/36/de-zogenaamde-arbeiderspartijen
[14] https://nl.internationalism.org/tag/2/37/de-revolutionaire-golf-1917-1923
[15] https://nl.internationalism.org/tag/2/38/dictatuur-van-het-proletariaat
[16] https://nl.internationalism.org/tag/2/39/revolutionaire-organisatie
[17] https://nl.internationalism.org/tag/2/40/klassenbewustzijn
[18] https://nl.internationalism.org/tag/8/139/internationale-kommunistische-stroming
[19] https://nl.internationalism.org/tag/14/188/wat-de-iks