Gepubliceerd op Internationale Kommunistische Stroming (https://nl.internationalism.org)

Home > Internationale Revue > Internationale Revue - jaren 2010 > Internationale Revue 2010 > Internationale Revue nr. 22

Internationale Revue nr. 22

  • 811 keer gelezen
[1]

18e congres van de IKS: Naar een hergroepering van de internationalistische krachten

  • 1454 keer gelezen

Eind mei vorig jaar heeft de IKS haar 18e internationale congres gehouden. Zoals wij het tot nu toe altijd gedaan hebben, en zoals dat de traditie is in de arbeidersbeweging, brengen wij bij de lezers van onze pers verslag uit over de voornaamste leringen van dit congres. Deze leringen zijn immers geen interne zaak van onze organisatie maar gaan het geheel van de arbeidersklasse aan, waarvan de IKS een wezenlijk deel uitmaakt.

 

In de resolutie over de activiteiten van de IKS die door dit congres werd aangenomen staat:

“De versnelling van de historische situatie, nog nooit vertoond in de geschiedenis van de arbeidersbeweging, wordt gekenmerkt door het samenvloeien van de volgende twee dimensies:

- de uitbreiding van de ernstigste open economische crisis in het bestaan van het kapitalisme, gecombineerd met de verscherping van de inter-imperialistische spanningen en die sinds 2003 gepaard gaan met een trage maar geleidelijke ontwikkeling in diepgang en in de breedte van de rijping in de arbeidersklasse,

- en de ontwikkeling van een internationalistisch milieu, die bijzonder merkbaar is in de landen aan de periferie van het kapitalisme.

Deze versnelling verhoogt nog de politieke verantwoordelijkheid van de IKS, stelt hogere eisen aan haar in termen van theoretisch politieke analyses en van tussenkomst in de klassenstrijd, en naar de zoekende elementen (…)”.

De balans die wij kunnen opmaken van het 18e internationale congres van onze organisatie moet zich dus baseren op de capaciteit van deze laatste om haar verantwoordelijkheden op te nemen.

Voor een waarlijk ernstige kommunistische organisatie is het altijd erg netelig om luidkeels te gaan verkondigen dat de een of andere acties van haar een succes is geweest. En dat om meerdere redenen.

In de eerste plaats omdat de capaciteit van een organisatie, die strijdt voor de kommunistische revolutie, om haar verantwoordelijkheden op te nemen, niet wordt afgemeten aan resultaten op korte maar aan die op lange termijn. Want haar rol ligt verankerd in de historische werkelijkheid van haar tijdperk en bestaat er voor het merendeel van de tijd niet uit om zich, ten minste niet op grote schaal, de onmiddellijke werkelijkheid te beïnvloeden, maar toekomstige gebeurtenissen voor te bereiden.

Op de tweede plaats, omdat er voor de leden van een organisatie altijd het gevaar bestaat om de ‘zaken mooier voor te stellen dan ze zijn’, om blijk te geven van overdreven toegeeflijkheid aan de zwakheden van een collectief waaraan zijn hun toewijding en hun inspanningen wijden en dat zij voortdurend verplicht zijn te verdedigen tegen de openlijke of bedekte aanvallen van de verdedigers van de kapitalistische maatschappij. De geschiedenis puilt uit van voorbeelden van militanten die overtuigd en toegewijd waren aan de zaak van het kommunisme, die uit ‘partij-ijver’ niet in staat zijn geweest om deze zwakheden, de afwijkingen ja zelfs het verraad van hun organisatie te identificeren. Ook vandaag nog vindt men onder de elementen die een kommunistisch perspectief verdedigen, mensen die menen dat hun groep, waarvan de actieve elementen soms op één hand te tellen zijn, de enige ‘Internationale Kommunistische Partij’ is, waarbij de proletarische massa’s zich op een dag in de toekomst zullen aansluiten en wars van alle kritiek of elk debat de andere groepen van het proletarische milieu vervalsers als vervalsers beschouwen.

Bewust van het gevaar om onszelf illusies te maken en met de nodige voorzichtigheid die daar uit voortvloeit, zijn wij niet bevreesd om te beweren dat het 18e congres van de IKS opgewassen is tegenover de hierboven vermelde vereisten en dat ze de voorwaarden heeft geschapen om in die richting verder te gaan.

Wij kunnen hier rekenschap afleggen van alle elementen die deze bewering kunnen onderbouwen. Wij onderstrepen er slechts de belangrijkste:

- het feit dat het congres zijn werkzaamheden begon met de bekrachtiging van de integratie van twee nieuwe territoriale secties, in de Filippijnen en in Turkije;

- de aanwezigheid van vier groepen uit het proletarische milieu;

- de houding van openheid van onze organisatie die geïllustreerd wordt door deze aanwezigheid;

- haar wil om zich met klaarheid te buigen over moeilijkheden en zwakheden die onze organisatie te boven moet komen;

- de broederlijke en enthousiaste sfeer die de werkzaamheden van het congres heeft beheerst.

 

De integratie van twee nieuwe territoriale secties

 

Onze pers heeft reeds verslag uitgebracht van de integratie van nieuwe afdelingen van de IKS in de Filippijnen en in Turkije (het was de verantwoordelijkheid van het congres om deze beslissing tot integratie, die begin 2009 was aangenomen door het centraal orgaan van onze organisatie, te bekrachtigen) (1). Bij deze gelegenheid schreven wij: “De integratie van deze twee nieuwe secties in onze organisatie verruimt in een belangrijke mate haar geografische uitbreiding”. Wat deze integraties betreft willen we ook nog twee feiten preciseren:

- zij zijn niet het gevolg van een haastige ‘rekrutering’ (zoals dat de gewoonte is bij de troskisten en jammer genoeg zelfs bij sommige groepen uit het proletarische kamp) maar vloeien voort, zoals dat de gewoonte  is bij de IKS, uit een heel werk van diepgaande discussies gedurende vele jaren met de kameraden van de EKS in Turkije en met die van Internasyonalismo in de Filippijnen, waarvan verslag werd uitgebracht in onze pers;

- zij ontkrachten de beschuldigingen van ‘eurocentrisme’, die onze organisatie dikwijls werd aangewreven.

De integratie van de twee nieuwe afdelingen is niet iets dat vaak gebeurt in onze organisatie. De laatste integratie was die van de sectie in Zwitserland in 1995. Het is te zeggen, de toetreding van deze twee nieuwe afdelingen (die volgde op de oprichting van een kern in Brazilië in 2007) werd door alle militanten van de IKS aangevoeld als een zeer belangrijke en positieve gebeurtenis. Zij bevestigt zowel de analyse die onze organisatie al jarenlang heeft gemaakt over de nieuwe mogelijkheden van de ontwikkeling van het klassebewustzijn die vervat zitten in de huidige historische situatie als de geldigheid van de gevoerde politiek ten opzichte van groepen en elementen die zich richten op revolutionaire standpunten. En dat des te meer gezien het feit dat er op het congres afvaardigingen aanwezig waren van vier groepen uit het internationalistische milieu.

 

De aanwezigheid van internationalistische groepen

 

In de balans die wij opgemaakt hebben van het vorige congres van de IKS, hebben wij het belang onderstreept dat dit congres toegekend had aan de aanwezigheid, voor het eerst in tientallen jaren, van vier groepen komend uit Brazilië, Korea, de Filippijnen en Turkije. Ditmaal waren er ook vier groepen uit dit milieu. Maar het was helemaal geen ‘stilstand’, daar twee van de groepen die vorige keer aanwezig waren inmiddels afdelingen van de IKS zijn geworden en wij het genoegen hadden om twee nieuwe groepen te verwelkomen: een tweede groep komende uit Korea en een groep die haar basis heeft in Centraal-Amerika (Nicaragua en Costa Rica), LECO (Liga voor de Emancipatie van de Arbeidersklasse).Deze laatste had deelgenomen aan de ‘Ontmoeting van internationalistische kommunisten’(2) die deze lente was gehouden op initiatief van de IKS en OPOP, de internationalistische groep waarmee onze organisatie al verschillende jaren broederlijke en zeer positieve relaties onderhoudt. Deze groep was opnieuw aanwezig op ons congres. Andere groepen die hadden deelgenomen aan deze ontmoeting waren ook uitgenodigd, maar hebben geen afvaardiging kunnen sturen, vanwege het feit dat Europa zich steeds meer omvormt tot een fort ten opzichte van personen die niet geboren zijn in deze zeer besloten kring van ‘rijke landen’.

De aanwezigheid van groepen van het internationalistische milieu vormde een zeer belangrijk element in het succes van het congres en voornamelijk in de sfeer die er heerste bij de discussies. Deze kameraden betoonden zich zeer hartelijk tegenover de militanten van onze organisatie, brachten vragen aan, voornamelijk over de economische crisis en de klassenstrijd, in termen waaraan wij niet gewend zijn in onze interne debatten, wat de overdenking in onze hele organisatie alleen maar kan stimuleren.

Tenslotte vormde de aanwezigheid van deze kameraden een bijkomend element in de houding van openheid die de IKS zich sedert enkele jaren tot doel heeft gesteld; een openheid naar andere proletarische groepen maar ook naar elementen die toenadering zoeken tot kommunistische standpunten. In het bijzonder tegenover mensen die onze organisatie niet kennen, wordt het zeer moeilijk om te vervallen in `kromme redeneringen´, waarnaar hierboven werd verwezen, om zichzelf of anderen `wat wijs te maken´. Een openheid ook in onze bekommernissen en overdenkingen, vooral op het gebied van onderzoek en ontdekkingen op wetenschappelijk vlak (3) en dat werd geconcretiseerd door iemand uit de wetenschappelijke wereld uit te nodigen op een zitting van het congres.

 

De uitnodiging van een wetenschapper

 

Om op onze eigen manier het ‘Darwin-jaar’ te vieren en in onze organisatie de ontwikkeling van de belangstelling voor wetenschappelijke vraagstukken te tonen, hebben wij aan een onderzoeker die gespecialiseerd is in het vraagstuk van de evolutie van de taal (de schrijver van een werk getiteld ‘Naar de oorsprong van de taal’), om een voor het congres een uiteenzetting te geven van zijn werkzaamheden, die natuurlijk gebaseerd zijn op een darwinistische benadering. De originele overdenkingen van Jean-Louis Desalles (4) over de taal, de rol ervan in de ontwikkeling van de sociale verhoudingen en de solidariteit bij de menselijke soort hebben verband met de overdenkingen en discussies die gevoerd werden, en voortgezet worden in onze organisatie over ethiek en debatcultuur. De uiteenzetting van deze onderzoeker werd gevolgd door een debat dat wij, vanwege de eisen van de dagorde, in de tijd moesten beperken, maar dat zich nog uren had kunnen voortzetten, omdat de aangeboorde vraagstukken het merendeel van de deelnemers aan het congres zo hadden aangegrepen.

Wij bedanken Jean-Louis Desalles die, ook al deelt hij onze politieke ideeën niet, hier nogmaals omdat hij erin toegestemd heeft om op een zeer hartelijke wijze een deel van zijn tijd te wijden aan het verrijken van de overdenking in onze organisatie. Wij bedanken hem hier eveneens voor de zeer hartelijke en meelevende manier waarop hij antwoord gaf op vragen en tegenwerpingen van de militanten van de IKS.

 

De werkzaamheden van het congres hebben ook de klassieke punten behandeld die tot de taken behoren van een internationaal congres:

- de analyse van de internationale situatie ;

- de activiteiten en het leven van onze organisatie.

 

De discussie over de internationale situatie

 

De resolutie die wij in ditzelfde nummer van de Internationale Revue publiceren, vormt een soort synthese van de discussies op het congres in het onderzoek naar toestand in de wereld van vandaag. Natuurlijk kan ze geen verslag uitbrengen van alle aspecten van deze discussies (noch van die van de voorbereidende rapporten). Ze heeft drie belangrijke doelstellingen:

- begrijpen wat de werkelijke oorzaken zijn en wat er op het spel staat bij de huidige en ongeëvenaarde verergering van de huidige economische crisis van het kapitalistische systeem tegenover alle misleidingen, die de verdedigers van dit systeem niet zullen aarzelen rond te strooien ; 

- begrijpen wat de weerslag het aan de macht komen van de democraat Barak Obama, als president  van de eerste wereldmacht, zal kunnen zijn op de imperialistische conflicten; iemand die toch voorgesteld wordt als aandrager van een nieuw gegeven in deze conflicten en van hoop op hun vermindering ; 

- perspectieven ontwikkelen voor de klassenstrijd, voornamelijk onder de voorwaarden die geschapen zijn door de harde aanvallen die het proletariaat ondergaat als gevolg van het geweld van de economische crisis.

Wat betreft het eerste aspect, het begrijpen van wat er bij de huidige crisis van het kapitalisme op het spel staat, is het van belang om de volgende aspecten te onderstrepen:

 

“De huidige crisis de ernstigste die het systeem heeft gekend sinds de grote depressie die begon in 1929 (…) Het is dus niet de financiële crisis die ten grondslag ligt aan  de huidige recessie. Wel integendeel, de financiële crisis illustreert enkel het feit dat de vlucht naar voren in de schuldenlast, die het mogelijk heeft gemaakt om de overproductie te boven te komen, niet oneindig gerekt kan worden. (…) Zelfs als het kapitalistische systeem niet als een kaartenhuis ineen zal  storten …. dan nog heeft het geen ander perspectief dan een  toenemend wegzinken in het slop, dan een terugkeer op steeds grotere schaal van stuiptrekkingen die het vandaag teisteren ”. (‘Resolutie over de internationale situatie’ in Internationale Revue nr. 23)

 

Natuurlijk heeft het congres geen definitieve antwoorden kunnen geven op alle vraagstukken die de huidige crisis van het kapitalisme oproept. Enerzijds omdat elke dag die voorbijgaat nieuwe oprispingen met zich meebrengen die de revolutionairen er toe verplichten om, gebruik makend van deze nieuwe elementen, de evolutie van de situatie met aandacht en permanent te volgen en de discussie verder te zetten. Anderzijds omdat onze organisatie niet homogeen is over een aantal aspecten van de analyse van de crisis van het kapitalisme. Dat is volgens ons geenszins een bewijs van zwakte van de IKS. In feite zijn deze debatten over het vraagstuk van de crises van het kapitalisme in heel de geschiedenis van de arbeidersbeweging, in het kader van het marxisme, voortgezet. Van nu af aan is de IKS begonnen met het publiceren van bepaalde aspecten van haar interne debatten over deze kwestie (5) omdat deze debatten geen ‘privé-eigendom’ zijn van onze organisatie, maar toebehoren aan het geheel van de arbeidersklasse. En de IKS is vastbesloten om in richting verder te gaan. Trouwens de resolutie over perspectieven van de activiteiten, aangenomen op ons congres, vraagt uitdrukkelijk dat er debatten op gang komen over andere aspecten van de analyse van de huidige crisis opdat de IKS zo goed mogelijk gewapend zou zijn om duidelijke antwoorden aan te dragen over die vraagstukken die deze crisis stelt aan de arbeidersklasse en aan de elementen die vastbesloten zijn om zich in te zetten voor de strijd van de omverwerping van het kapitalisme.

 

Wat betreft de ‘nieuwe situatie’ die gevormd wordt door de verkiezing van Obama, verwoordt de resolutie heel duidelijk dat:

 

“(…)  het perspectief dat zich voor de planeet ontvouwt na de verkiezing van Obama aan het hoofd van de eerste wereldmacht, is niet fundamenteel verschillend van de toestand die er tot op heden heerste: vervolg van botsingen tussen eersterangs of tweederangs wereldmachten, een voortduren van de oorlogsbarbarij met steeds tragischere gevolgen (hongersnoden, epidemieën, massale verplaatsingen) voor volkeren die wonen in de betwiste zones .” (Ibidem).

 

Wat betreft het perspectief van de klassenstrijd tenslotte, probeert de resolutie, net zoals de debatten tijdens het congres, in te schatten wat de weerslag is die deze ondervindt als gevolg van de ongenadige verergering van de kapitalistische crisis.

 

 “  De aanzienlijke verslechtering van de huidige crisis van het kapitalisme vormt natuurlijk een element van de eerste orde in de ontwikkeling van de arbeidersstrijd (…) Zo rijpen binnen het proletariaat de omstandigheden voor de ontwikkeling van het idee van de noodzaak aan het omverwerpen van dit systeem op een aanzienlijke wijze. Voor de arbeidersklasse volstaat het echter niet om in te zien dat het systeem in een impasse verkeert, dat het plaats zou moeten maken voor een andere maatschappij, opdat zij in staat zou zijn om zich te richten op een revolutionair perspectief. Zij moet daarbij ook nog de overtuiging hebben dat een dergelijk perspectief mogelijk is en ook dat zij de kracht heeft om dat te verwezenlijken (…) Opdat de mogelijkheid van de kommunistische revolutie aan betekenis kan winnen binnen de arbeidersklasse, is het nodig dat dit zelfvertrouwen krijgt  in eigen kracht. En dat gaat alleen via de ontwikkeling van massale strijd. De enorme aanval die zij vandaag ondergaat op wereldvlak, zou een objectieve grondslag moeten vormen voor dergelijke strijd. Nochtans is de voornaamste vorm die deze aanval neemt, die van de massale ontslagen, in eerste instantie niet erg bevorderlijk voor het ontstaan van dergelijke bewegingen (…) Om die reden mag men niet gaan denken dat de arbeidersklasse er van heeft afgezien om te strijden voor de verdediging van haar eigen belangen, als we tegenover de aanvallen in de komende periode  geen reactie van formaat van de arbeidersklasse zien ontstaan. Pas in tweede instantie … zal er zich veel meer arbeidersstrijd van grote omvang ontwikkelen”.

 

De discussies over de activiteiten en het leven van de IKS

 

Een rapport werd voorgesteld om de balans op te maken van de voornaamste standpunten die momenteel bestaan in de IKS naar aanleiding van diepgaande discussies die plaatsvinden. Een belangrijk luik van deze discussies werd in de loop van de voorbije twee jaren gewijd aan de kwestie van de economie, waarover wij in de loop van dit artikel al melding gemaakt hebben ten aanzien van de meningsverschillen die er bestaan.

Een ander onderwerp van onze discussies betrof de menselijke natuur, die aanleiding gaf tot een geanimeerd debat, gevoerd door talrijke en rijke bijdragen. Dit debat dat nog lang niet beëindigd is, en valt globaal samen met de oriëntatieteksten die gedeeltelijk gepubliceerd zijn in de Internationale Revue zoals Marxisme en Ethiek (nr. 21), of de Debatcultuur (nr. 20) en gedeeltelijk in de International Review zoals Vertouwen en Solidariteit in de proletarische strijd (Franse, Engelse, Spaanse versie nr. 111), met nog talrijke vragen of reserves die gerezen zijn over dit of dat aspect. Zodra deze voldoende zijn uitgewerkt en rijp te zijn voor publicatie naar buiten toe zal de IKS niet nalaten om daartoe over te gaan, in overeenstemming met de traditie binnen de arbeidersbeweging. Wij stippen tenslotte aan dat er onlangs een diepgaand meningsverschil is gerezen over de hierboven vermelde teksten (relatief ‘recent’ in verhouding tot de nogal vroege datum van publicatie van enkele van deze teksten). Het meningsverschil, gaat uit van een kameraad van de sectie België-Nederland die, vooraleer hij de organisatie onlangs verliet, meent dat deze niet marxistisch zijn (zie verderop in de tekst).

Wat betreft de activiteiten en het leven van de IKS in de voorbije periode, heeft het congres een positieve balans opgemaakt, zelfs al blijven er zwakheden voortleven die moeten worden overstegen:

“De balans van de activiteiten van de laatste twee jaren toont de politieke vitaliteit van de IKS aan, haar capaciteit om aan te sluiten bij de historische situatie, om zich open te stellen, om een actieve factor te zijn in de ontwikkeling van het klassebewustzijn, haar wil om te investeren in initiatieven van samenwerking met andere revolutionaire krachten. (…) Op het vlak van het interne leven de organisatie is de balans ook positief, ondanks de werkelijke moeilijkheden die er blijven bestaan in de eerste plaats op het vlak van het organisatorische weefsel en, in mindere mate, op dat de centralisering” (Resolutie over de activiteiten van de IKS)

Inderdaad heeft het congres een deel van haar debatten besteed aan het onderzoek van de organisatorische zwakheden die blijven bestaan in de IKS. In feite zijn deze laatste geenszins ‘specifiek’ voor haar maar behoren zij tot het lot van alle organisaties van de arbeidersbeweging die voortdurend onderworpen zijn aan de druk van de heersende ideologie. De werkelijke kracht van deze organisaties heeft er altijd in bestaan om, zoals dat met name het geval was voor de Bolsjewistische Partij, ze met helderheid tegemoet te treden om ze te kunnen bestrijden. Het is dezelfde geest die debatten van het congres heeft geanimeerd over dit vraagstuk.

Een van de punten die met name bediscussieerd is was dat van de zwakheden die onze afdeling in België-Nederland heeft aangetast en, waarvan een klein aantal militanten onlangs ontslag heeft genomen, voornamelijk als gevolg van beschuldigingen die werden geuit door kameraad M. Sinds enige tijd had deze laatste onze organisatie en in het bijzonder de permanente commissie van haar centraal orgaan, er van beschuldigd de rug toe te keren naar de debatcultuur waarover het vorige congres uitgebreid gediscussieerd had (6) en dat beschouwd werd als een noodzaak voor de capaciteit van de revolutionaire organisaties om hun verantwoordelijkheden aan te kunnen. Kameraad M., die een minderheidsstandpunt verdedigde over de analyse van de kapitalistische crisis, meende dat hij het slachtoffer was van ‘uitsluiting’ en beweerde dat zijn standpunten opzettelijk ‘in diskrediet gebracht’ werden, zodat de IKS er niet over zou kunnen discussiëren. Tegenover deze beschuldigingen, heeft het centraal orgaan van de IKS besloten om een speciale commissie in te stellen waarvan de drie leden door kameraad M. zelf zijn aangewezen en die, na talrijke maanden van werkzaamheden, onderhoud en onderzoek en op basis van honderden bladzijden documenten, tot het besluit is gekomen dat deze niet gegrond waren. Het congres heeft enkel maar kunnen betreuren dat kameraad M., evenals een deel van de andere kameraden die hem hierin gevolgd zijn, niet heeft gewacht op resultaten die deze commissie zou afleveren, maar de IKS voortijdig heeft verlaten.

In feite heeft het congres kunnen vaststellen, voornamelijk in de discussie die het gevoerd heeft over het onderwerp van de interne debatten, dat er vandaag in onze organisatie een werkelijke bekommernis leeft om de debatcultuur te doen vooruitgaan. En dat hebben niet enkel de militanten van de IKS kunnen vaststellen: de afgevaardigden van de uitgenodigde organisaties hebben dezelfde conclusies getrokken over de werkzaamheden van het congres:

“De debatcultuur van de IKS, van de kameraden van de IKS is zeer indrukwekkend. Wanneer ik terugkeer naar Korea zal ik mijn ervaring delen met mijn kameraden”. (Een van de groepen die uit Korea).

“[Het congres] is een goede gelegenheid om mijn standpunten te verhelderen; in vele discussies heb ik een werkelijke debatcultuur aan het werk gezien. Ik denk dat ik veel moet doen om de verhoudingen tussen [mijn groep] en de IKS te ontwikkelen en ik heb de intentie om dat te doen. Ik hoop dat wij op een dag zullen kunnen samenwerken voor een kommunistische maatschappij”. (de andere groep uit Korea) (7).

De IKS brengt de debatcultuur niet slechts eens in de twee jaar in de praktijk ter gelegenheid van haar internationaal congres, maar zoals de tussenkomst van de afgevaardigde van OPOP in de discussie over de economische crisis getuigt, maakt ze deel uit van de permanente relatie tussen onze beide organisaties. Deze relatie is in staat om zich te versterken ondanks de meningsverschillen over verschillende vraagstukken, waaronder de analyse van de economische crisis: “Ik wens in naam van OPOP, het belang van dit congres te begroeten. Voor OPOP is de IKS een zusterorganisatie, net zoals de partijen van Lenin en Rosa Luxemburg dat waren. Dit wil zeggen dat er onder hen een hele reeks verschillen van mening en opinie bestond, ook wat betreft hun theoretische opvattingen, maar dat er vooral een programmatische eenheid bestond voor wat betreft de noodzaak van de revolutionaire omverwerping van de bourgeoisie en de instelling van de dictatuur van het proletariaat, de onmiddellijke onteigening van de bourgeoisie en het kapitaal”.

De andere moeilijkheid die te berde werd gebracht in de resolutie over de activiteiten betrof the vraagstuk van de centralisering. Om deze moeilijkheden te overkomen had het congres ook de discussie van een meer algemene tekst over de kwestie van de centralisering op de agenda geplaatst. Deze discussie, die zeer nuttig was voor de bevestiging en verfijning van de kommunistische opvattingen over deze kwestie bij de ‘oude garde’ van onze organisatie, bleek bijzonder belangrijk voor de nieuwe kameraden en de nieuwe afdelingen die onlangs in de IKS geïntegreerd zijn.

Tenslotte was een van de in het oog springende tekenen van het 18e congres dat de ‘ouderen’ met een zekere verbazing de aanwezigheid van een toenemend aantal ‘nieuwe gezichten’ vaststelden, waarbij de jongere generatie in belangrijke mate vertegenwoordigd was.

 

Het enthousiasme voor de toekomst

 

Deze aanwezigheid van jonge deelnemers aan het congres is een belangrijke factor geweest voor de dynamiek en het enthousiasme waardoor zijn werkzaamheden werden gekenmerkt. In tegenstelling tot de burgerlijke media, cultiveert de IKS niet een soort van ‘jongerencultuur’, maar wel de komst van een nieuwe generatie militanten in onze organisatie – en dat is ook het geval bij de andere deelnemende groepen, te oordelen naar de jeugdigheid van het merendeel van de afgevaardigden van deze laatsten – iets dat van het grootste belang is voor het perspectief van de proletarische revolutie. Enerzijds vormt zij, net zoals bij een ijsberg, het boven water `uitstekende punt’ van een proces van diepgaande bewustwording die aan de gang is in de arbeidersklasse op wereldvlak. Anderzijds schept ze de voorwaarden voor een aflossing van de kommunistische krachten. Zoals gezegd werd in de resolutie over de internationale situatie die werd aangenomen op het congres: “de weg die leidt tot de revolutionaire gevechten en de omverwerping van het kapitalisme is nog lang en moeilijk (…) maar dat mag voor de revolutionairen geenszins een factor zijn van ontmoediging, van verlamming van hun toewijding aan de proletarische strijd. Wel integendeel!”.

Zelfs al behouden de ‘oude’ militanten van de IKS al hun overtuiging en hun inzet, dan is het aan de nieuwe generatie om een beslissende bijdrage te leveren aan de komende revolutionaire strijd van het proletariaat. En vanaf nu af zijn de broederlijke geest, de wil om bijeen te komen, evenals de afrekening met de valstrikken die worden gespannen door de bourgeoisie, de verantwoordelijkheidszin, al deze kwaliteiten die overvloedig aanwezig zijn bij de elementen van deze nieuwe generatie die aanwezig waren op het congres – hetzij als militanten van de IKS of als uitgenodigde groepen – eigenschappen die veel goeds voorspellen over de bekwaamheid van deze generatie om haar verantwoordelijkheid te dragen. Dat werd, onder andere, tot uitdrukking gebracht door de tussenkomst van de jonge afgevaardigde van LECO naar aanleiding van de internationalistische ontmoeting die de voorbije lente in Latijns-Amerika gehouden was: “Het debat dat wij beginnen te ontwikkelen brengt groepen en individuen bijeen die op zoek zijn naar eenheid op proletarische grondslag en maakt tijd en ruimte nodig voor internationalistisch debat, en vereist contact met de afgevaardigden van de Kommunistische Linkerzijde. De radicalisering van de jeugd en de minderheden in Latijns-Amerika, in Azië, zullen het mogelijk maken dat deze referentiepool steeds meer erkenning zal vinden bij steeds meer groepen die politiek en in aantal zullen toenemen. Dat zal ons de wapens verschaffen om tussen te komen, om zaken te confronteren die ultralinks voorstelt, het ‘Socialisme van de 21e eeuw’, het Sandinisme, enzovoort… Het standpunt dat bereikt werd op de Latijns-Amerikaanse ontmoeting is op zich al een proletarisch wapen. Ik begroet de tussenkomsten van de kameraden die getuigen van een werkelijk internationalisme, van een bekommernis voor deze politiek en numerieke vooruitgang van de Kommunistische Linkerzijde op wereldschaal”.

 

IKS / 12.6.2009

(1) Zie ‘Groet aan de nieuwe secties van de IKS!’. (Wereldrevolutie nr.117 en Internationalisme nr.342)

(2) In verband met deze ontmoeting, zie ons artikel in ‘Een ontmoeting van internationalistische kommunisten’. (Internationalisme nr.343)

(3) Zoals wij dat al aangetoond hebben in verschillende artikels die wij onlangs gepubliceerd hebben over Darwin en het darwinisme.

(4) De lezer die zich een idee wil vormen van deze overdenkingen verwijzen wij naar de website van J-L Desalles.

(5) Zie hiervoor in de Review  nr.138 (Franse, Engelse, Spaanse versie): Ter verdediging van de stelling van ‘het Keynesiaans-fordistische Staatskapitalisme’.

(6) Zie hierover ‘Het 17e Congres van de IKS: een internationale versterking van het proletarisch kamp’ en onze oriënteringstekst in de Revue n°20 (NL): ‘De debatcultuur: een wapen in de klassenstrijd’.

(7) Deze indruk over de kwaliteit van de debatcultuur die tot uitdrukking kwam op het congres werd eveneens aangehaald door de wetenschapper die wij hadden uitgenodigd. Hij heeft ons de volgende boodschap overgebracht: “Bedankt voor de uitstekende interactie met de Marx gemeenschap. Ik heb werkelijk een zeer goede bijeenkomst meegemaakt”.

Aktiviteiten van de IKS: 

  • Congres Resoluties [2]

Theoretische vraagstukken: 

  • Economie [3]

Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

  • Internationale Kommunistische Stroming [4]

Darwinisme en Marxisme (Anton Pannekoek) Deel II

  • 2985 keer gelezen

Anton Pannekoek

Darwinisme en marxisme (Deel II)

Het artikel dat wij hieronder publiceren is het tweede deel van de brochure van Anton Pannekoek, ‘Darwinisme en Marxisme’, waarvan wij de eerste hoofdstukken gepubliceerd hebben in het vorige nummer van de ‘Internationale Revue’. Deze tekst legt hier de evolutie van de Mens uit als sociale soort. Pannekoek verwijst terecht naar het tweede grote werk van Darwin  (1871), en maakt heel duidelijk dat het mechanisme van de strijd om het bestaan door natuurlijke selectie, ontwikkeld in ‘Het Ontstaan der Soorten’, niet schematisch kan toegepast worden  op de menselijke soort zoals Darwin het zelf had aangetoond. Bij alle sociale dieren, en meer nog bij de mens, zijn samenwerking en onderlinge hulp een voorwaarde voor het collectief overleven van de groep waarin de zwakste niet geëlimineerd, maar integendeel beschermd worden. De motor van de evolutie van de menselijke soort is dus niet de competitieve strijd voor het bestaan en het voordeel dat verleend wordt aan de levende wezens die het meest geschikt zijn voor de voorwaarden van de omgeving, maar de ontwikkeling van hun sociale instincten.

De brochure van Pannekoek toont dat het boek van Darwin ‘De Afstamming van de mens’, een striemende logenstraffing is van de reactionaire ideologie van het ‘sociaal-darwinisme’ voornamelijk door Herbert Spencer verdedigd, net zoals het eugenisme van Francis Galton de nek wordt omgedraaid. Deze ideologie steunde op het mechanisme van de natuurlijke selectie, beschreven in ‘Het Ontstaan der Soorten’, om een pseudo wetenschappelijke rechtvaardiging te verschaffen aan de logica van het kapitalisme gebaseerd op de concurrentie, de wet van de sterkste en de eliminering van de ‘minst geschikten’. Pannekoek antwoordt aan alle ‘sociaal-darwinisten’ van gisteren en vandaag (die hij ‘burgerlijke darwinisten’ noemt), door zich te baseren op Darwin zelf: “Dit alles werpt een geheel nieuw licht op de opvattingen van de bourgeois-darwinisten. Zij beweerden dat alleen de uitroeiing van alle zwakken in overeenstemming met de natuur is en dat zij nodig is, om een verslechtering van het ras te voorkomen, terwijl bescherming van de zwakken onnatuurlijk is en tot ontaarding leidt. En wat zien wij nu hier? In de natuur zelf, in de dierenwereld, vinden wij dat de zwakken beschermd worden, dat zij zich niet door hun persoonlijke kracht hoeven staande te houden en dat zij niet wegens hun persoonlijke zwakte uitgeroeid worden. En deze inrichting strekt een groep, waarin zij heerst, niet tot zwakheid, maar tot kracht. De diergroepen waarin het wederzijdse hulpbetoon het sterkst ontwikkeld is, houden zich het beste in de strijd om het bestaan staande. Wat bovengenoemde darwinisten in hun kortzichtige opvattingen voor een oorzaak van zwakte houden, blijkt juist omgekeerd een oorzaak van kracht te zijn, waartegen de sterke eenlingen die eenzaam strijden, niet bestand zijn”. (zie verder deel VII, ‘Het maatschappelijk samenleven’, paragraaf 7)

In dit tweede deel van zijn brochure onderzoekt Pannekoek eveneens uiterst nauwkeurig hoe de evolutie van de Mens het mogelijk heeft gemaakt om zich los te maken van zijn dierlijkheid, dank zij de gelijktijdige ontwikkeling van de spraak, het denken en de werktuigen. Desalniettemin, neigt hij ertoe om bij het hernemen van de analyse van Engels in zijn onafgewerkt artikel ‘De rol van de arbeid in de overgang van aap naar mens [5]’ [ (gepubliceerd in de ‘Dialectiek van de Natuur’), om de fundamentele rol van de taal in de ontwikkeling van het sociale leven van de soort te onderschatten.

Dit artikel van Pannekoek is een eeuw geleden geschreven en kon bijgevolg niet de recente wetenschappelijke ontdekkingen bevatten, met name die van de primatologie. De recente studies over het sociaal gedrag van de mensapen stellen ons in staat om te bevestigen dat de menselijke spraak in de eerste plaats niet werd geselecteerd voor het vervaardigen van werktuigen (zoals Pannekoek, steunend op Engels, schijnt te denken), maar eerst en vooral voor het verstevigen van de sociale banden ( zonder dewelke de eerste mensen niet hadden kunnen communiceren met name voor het bouwen van beschuttingen, om zich te beschermen tegen roofdieren en de vijandige krachten van de natuur, en om die kennis vervolgens over te leveren van de ene generatie op de andere).

Alhoewel de tekst van Pannekoek een zeer geargumenteerd beeld schetst van het ontwikkelingsproces van de productiekrachten sinds het de vervaardiging van de eerste werktuigen, neigt hij ertoe om deze laatste te beperken tot de loutere voldoening aan de biologische noden van de Mens (namelijk het stillen van de honger) en zo de opkomst van de kunst uit het oog te verliezen (die heel vroeg op het toneel komt in de geschiedenis van de mensheid). En dat vormde ook een fundamentele etappe in de bevrijding van de menselijke soort uit het dierenrijk.

Zoals wij trouwens gezien hebben verklaarde Pannekoek op een zeer synthetische manier maar met een merkwaardige helderheid en eenvoudigheid de darwinistische theorie van de evolutie van de Mens. Toch gaat Pannekoek, ons inziens, niet ver genoeg in het begrijpen van de antropologie van Darwin. Hij maakt vooral niet duidelijk dat, met de natuurlijke selectie van de sociale instincten, de strijd om het bestaan anti-schiftingsgedragingen heeft geselecteerd die de moraal hebben doen ontstaan ([29]). Door een breuk te hanteren tussen de natuurlijke moraal en de sociale moraal, tussen natuur en cultuur, had Pannekoek niet voldoende de continuïteit van de evolutie begrepen tussen de selectie van de sociale instincten, de bescherming van de zwakkeren door de wederzijdse hulp, en wat het de Mens mogelijk maakte om de weg van de beschaving op te gaan. Het is juist deze verbreding van de solidariteit en het bewustzijn, van te behoren tot dezelfde soort, die het mogelijk gemaakt heeft voor de Mensheid om, op een bepaald stadium van haar ontwikkeling, onder het Romeinse Rijk (zoals trouwens wordt onderstreept in de tekst van Pannekoek) deze formule van het christendom “Alle mensen zijn broeders”, tot uitdrukking te brengen.

IKS / 2009

De brochure van Anton Pannekoek

Darwinisme en marxisme (Deel II)

Natuurprincipe en maatschappijleer

Nu is dit resultaat niet toevallig. Darwinisme en Marxisme zijn twee verschillende theorieën, waarvan de ene voor de dierenwereld en de andere voor de maatschappij geldt. Zij vullen elkaar in deze zin aan, dat de dierenwereld zich volgens de regels van het Darwinisme ontwikkelt tot aan de mens en dat voor de mensen vanaf het ogenblik, dat zij zich uit de dierenwereld verheffen, het Marxisme de verdere ontwikkelingswet vormt. Wanneer men echter de ene leer wil overdragen op het gebied van de andere, waar geheel andere wetten gelden, dan moet men noodzakelijk tot valse gevolgtrekkingen komen.

Dit is vooral het geval, wanneer men uit een natuurprincipe wil afleiden, welke maatschappijvorm de natuurlijke, met de natuur het meest in overeenstemming is. Dat was juist het streven van de bourgeois-Darwinisten, dat zij uit het voor de dierenwereld geldende Darwinisme afleidden, dat de kapitalistische maatschappijorde, die daarmee in overeenstemming is, daarom de natuurlijke orde is en steeds moet blijven bestaan. Omgekeerd zijn er ook socialisten geweest, die op dezelfde wijze van het socialisme bewijzen wilden, dat het de natuurlijke orde is. Onder het kapitalisme, redeneren zij, wordt de strijd om het bestaan, de wedstrijd, door de mensen niet met gelijke wapenen gevoerd, maar met kunstmatig ongelijke wapenen. Het natuurlijke overwicht van de gezondere, sterkere, schonere, intelligentere of zedelijk betere individuen kan zich niet doen gelden omdat geboorte, stand en vooral geldbezit de uitslag van de strijd beheersen. Het socialisme heft deze onnatuurlijke ongelijkheid op, het maakt de voorwaarden voor allen even gunstig en daardoor kan de werkelijke strijd om het bestaan, waarin de persoonlijke voortreffelijkheid de doorslag geeft, voor het allereerst gestreden worden. Volgens Darwinistische principes zou dus de socialistische productie-orde de werkelijk natuurlijke en logische te noemen zijn.

Als kritische tegenhanger van de opvattingen van de bourgeois-Darwinisten is deze redenering niet kwaad, maar zij gaat al even mank. Deze beide tegenovergestelde bewijzen zijn in gelijke mate vals, omdat zij beide van het al lang overwonnen standpunt uitgaan, dat er één bepaalde natuurlijke of logische maatschappijorde zou bestaan.

Het Marxisme heeft ons geleerd, dat zo iets als een natuurlijke maatschappijorde helemaal niet bestaat en niet bestaan kan. Of anders gezegd: dat elke maatschappijorde natuurlijk is. Want elke maatschappijorde is noodzakelijk en natuurlijk onder de voorhanden voorwaarden, waarop zij berust. Er bestaat niet één bepaalde maatschappelijke orde, die er aanspraak op kan maken als de natuurlijke te gelden, maar de meest verschillende maatschappijorden volgen elkaar door de ontwikkeling van de productiekrachten op en elke is op háár tijd precies even natuurlijk, als de volgende in een latere tijd. Het kapitalisme is niet de enige natuurlijke orde, zoals de bourgeoisie gelooft, evenmin als de een of andere socialistische wereldorde de enig natuurlijke is, zoals sommige socialisten ons willen bewijzen. Het kapitalisme was onder de voorwaarden van de 19de eeuw natuurlijk, zoals het feodalisme dit was onder die der Middeleeuwen en het socialisme dit zijn zal bij de toekomstige ontwikkelingstrap van de productiekrachten. De poging om één bepaalde maatschappijorde voor de enig natuurlijke uit te geven, heeft even weinig reden van bestaan, als wanneer men het een of ander dier voor het volmaaktste dier wilde uitgeven. Het Darwinisme leert ons toch, dat elk dier in zijn soort, voor zijn bijzondere levensomstandigheden, even volmaakt gebouwd, dat wil zeggen even goed aangepast is, en op gelijke wijze leert het Marxisme, dat elke maatschappijorde aan haar voorwaarden aangepast en in deze zin goed en voortreffelijk is.

Dat is de hoofdoorzaak, waardoor de poging van de bourgeois-Darwinisten, om het ondergaande kapitalisme door middel van het Darwinisme te verdedigen, noodzakelijk moest mislukken. Natuurwetenschappelijke argumenten moeten in maatschappelijke kwesties bijna altijd tot verkeerde gevolgtrekkingen leiden, want de natuur blijft in hoofdtrekken gedurende de geschiedenis van de mensheid steeds gelijk, terwijl de vormen van de maatschappij in deze tijd snel en voortdurend wisselen. Wat de maatschappij in beweging brengt en in de maatschappelijke ontwikkeling een rol speelt, kan slechts uit de bestudering van deze maatschappij zelf blijken. Marxisme en Darwinisme moeten dus elk op hun eigen terrein blijven; zij staan onafhankelijk naast elkaar en hebben direct niets met elkaar te maken. Nu doet zich echter een gewichtige vraag voor. Kunnen wij bij dit resultaat blijven staan, dat voor de maatschappij alleen het Marxisme en voor de organische wereld alleen het Darwinisme geldt, zonder dat de een zich op het terrein van de ander mag begeven? Voor de praktijk is het heel gemakkelijk om één principe voor de mensenwereld en een ander voor de dierenwereld te hebben. Maar daarbij wordt over het hoofd gezien, dat de mens ook een dier is. De mens heeft zich uit het dier ontwikkeld en de wetten, die voor de dierenwereld gelden, kunnen nu toch voor hem niet zo ineens haar geldigheid verliezen. Weliswaar is de mens een zeer bijzonder dier. Maar dan is het ook nodig uit het bijzondere, dat de mens van het dier onderscheidt, af te leiden, waarom het voor de dieren geldende principe voor de mensen niet meer opgaat of een andere vorm aanneemt.

Hier ligt voor ons dus nog een verder probleem. Voor de bourgeois-Darwinisten bestaat dit probleem niet; zij verklaren de mens eenvoudig voor een dier en passen dus het principe van het Darwinisme zonder meer op de mens toe. Tot welke onjuiste gevolgtrekkingen zij daarbij komen, hebben wij gezien. Voor ons is de zaak niet zo eenvoudig: wij moeten eerst uitmaken wat het verschil tussen mensen en dieren is en uit die verschillen moet dan blijken, waarom de principes van het Darwinisme in de mensenwereld tot geheel andere principes veranderden, tot die van het Marxisme.

Het maatschappelijk samenleven

De eerste bijzonderheid, die wij bij de mens opmerken, is deze, dat hij een maatschappelijk wezen is. Daarin onderscheidt hij zich nu weliswaar niet van alle dieren, want ook onder de dieren vindt men vele soorten, die maatschappelijk samenleven. Maar bij onderscheidt zich daarin van de dieren, zoals wij ze tot nu toe bij de uiteenzetting van Darwin’s leer op het oog hadden, van de dieren, die apart, ieder voor zich, tegen alle andere om hun levensonderhoud vechten. Niet met deze dieren, die zoals de meeste roofdieren afzonderlijk leven en die de modeldieren voor de bourgeois-Darwinisten zijn, maar met de in maatschappijen samenlevende dieren moet men de mensen vergelijken. Het maatschappelijk samenleven is een nieuwe kracht, waar wij tot nu toe nog geen rekening mee gehouden hebben en die nieuwe verhoudingen en nieuwe eigenschappen bij de dieren in het leven roept.

Het is ook geheel verkeerd de strijd om het bestaan voor de enige, alles beheersende kracht te houden, die de vormen in de organische wereld schept. De strijd om het bestaan is de hoofdkracht, die het ontstaan van nieuwe soorten verklaart. Maar Darwin zelf wist heel goed, dat nog andere krachten meewerkten om de vormen, de gewoonten en eigenschappen van de levende wezens te bepalen. In het bijzonder in zijn later werk: De afstamming van de mens heeft hij uitvoerig de seksuele teeltkeus behandeld en uiteengezet, hoe de wedstrijd van de mannetjes om de wijfjes de oorzaak van de bonte kleuren van de vogels en vlinders en de zangstemmen van de vogels is geweest. Daar heeft hij ook een hoofdstuk aan het maatschappelijke samenleven gewijd. Veel voorbeelden vindt men daarvan ook in het werk van de bekende anarchist Kropotkin: Wederzijds dienstbetoon als factor van de evolutie ([30]). De beste uiteenzetting van de werking van het maatschappelijk leven vindt men in Kautsky’s boek: Ethiek en materialistische Geschiedenisopvatting ([31]). Wanneer een aantal dieren in een groep, een kudde of een troep samenleven, dan voeren zij de strijd om het bestaan naar buiten gemeenschappelijk. Binnen een dergelijke groep houdt de strijd om het bestaan op; tussen de samenlevende dieren bestaat niet meer een wedstrijd, waarin de zwakke ondergaat. Integendeel, de zwakke geniet precies dezelfde voordelen als de sterke dieren. Wanneer enige dieren door hun scherpe reuk, hun grotere kracht of hun meerdere ervaring iets vóór hebben boven de anderen, de beste plaatsen vinden om te weiden en de vijanden het beste kunnen afweren, dan hebben zij daar niet persoonlijk voordeel van, maar de gehele groep, ook de minder bedeelde individuen, genieten deze voordelen mee. Hun aansluiting bij de meer bevoorrechten heft dus voor de minder bevoorrechte individuen de gevolgen van hun minder gunstige eigenschappen enigermate op. Maar het hoofdvoordeel van dit samenleven komt aan alle leden samen ten goede. De vereniging van hun aller kracht geeft aan de groep een nieuwe, veel grotere kracht, dan zelfs het sterkste dier afzonderlijk bezit. Door deze verenigde kracht kunnen weerloze planteneters de roofdieren afweren en deze wagen geen aanval. Slechts op deze wijze is het mogelijk de jonge dieren genoegzaam te beschermen; het samenleven levert dus aan alle leden belangrijke voordelen op. Een ander voordeel is dit, dat bij maatschappelijk samenleven een verdeling van arbeid mogelijk is. Zulke dieren zenden spionnen uit of stellen wachtposten op, die voor de veiligheid zorgen, terwijl alle anderen rustig, zonder zich om iets anders te bekommeren, de gelegenheid om te vreten of te plukken waarnemen en zich geheel op de waarschuwingstekens van de wachters verlaten.

Een dergelijke dierenmaatschappij wordt dus al enigermate een eenheid, een organisme. Natuurlijk blijft de samen hang oneindig veel losser dan tussen de cellen van een dierlijk lichaam; want de leden blijven volkomen gelijk aan elkaar - alleen bij de mieren, de bijen en enige andere insecten ontstaat een organisch onderscheid - en zij zijn in staat, al is het dan ook onder ongunstiger omstandigheden, afzonderlijk te leven. Maar toch wordt de groep een samenhangend lichaam en er moet een kracht zijn, die de afzonderlijke leden samenhoudt.

Deze kracht vormen de sociale driften, de instincten, die de dieren bijeenhouden en zodoende het voortbestaan van de groep bewerken. Elk dier moet het belang van de gehele groep boven zijn eigen belang stellen; het moet instinctmatig steeds zó handelen, als het voor het bestaan van de groep noodzakelijk is, zonder acht te slaan op zich zelf. Zolang als bij de aanval van een roofdier elk der zwakke planteneters slechts aan eigen leven denkt en op de vlucht gaat, zolang stuift telkens een toevallig samengekomen kudde weer uiteen. Eerst wanneer deze geweldige drift tot zelfbehoud door een nog sterker instinct van bij elkaar blijven onderdrukt wordt en het dier zijn eigen leven er aan waagt, eerst dan blijft de kudde bijeen en genieten allen de voordelen van dit samenblijven. Zelfopoffering, dapperheid, discipline, trouw, nauwgezetheid moeten noodzakelijk op deze wijze ontstaan, want daar waar zij ontbreken, gaat de samenhang verloren en slechts, waar zij krachtig ontwikkeld zijn, blijft hij bestaan.

Deze driften zullen zich in eerste aanleg uit gewoonte en noodzakelijkheid ontwikkeld hebben. Dan zijn zij langzamerhand door de strijd om het bestaan versterkt. “Bij gezellig ([32]) samenlevende dieren zal zij (de natuurlijke teeltkeus) elk individu voor het heil van de gehele maatschappij geschikt maken, zodat elk lid voordeel uit deze verandering trekt”, schreef Darwin al in zijn Ontstaan der soorten. Elke kudde van dieren leeft nog steeds in concurrentiestrijd met gelijksoortige andere kudden. De kudde, die zich tegenover de vijanden het beste weet staande te houden, blijft in dezen strijd bestaan, terwijl de slechter uitgeruste te gronde gaan. Nu echter zullen diegene zich het beste staande kunnen houden, waarin de sociale driften het sterkst ontwikkeld zijn. Waar deze zwak zijn, worden de dieren het gemakkelijkst een prooi van de vijanden of vinden zij minder goede weideplaatsen. Deze driften worden de gewichtigste en beslissende kenmerken, die de doorslag geven voor het in leven blijven in de strijd om het bestaan. Daardoor worden de sociale driften door de strijd om het bestaan tot de allerhoogste graad aangekweekt.

Dit alles werpt een geheel nieuw licht op de opvattingen van de bourgeois-Darwinisten. Zij beweerden, dat alleen de uitroeiing van alle zwakken in overeenstemming met de natuur is en dat zij nodig is, om een verslechtering van het ras te voorkomen, terwijl bescherming van de zwakken onnatuurlijk is en tot ontaarding leidt. En wat zien wij nu hier? In de natuur zelf, in de dierenwereld vinden wij, dat de zwakken beschermd worden, dat zij zich niet door hun persoonlijke kracht behoeven staande te houden en dat zij niet wegens hun persoonlijke zwakte uitgeroeid worden. En deze inrichting strekt een groep, waarin zij heerst, niet tot zwakheid, maar tot kracht. De diergroepen, waarin het wederzijds hulpbetoon het sterkst ontwikkeld is, houden zich het beste in de strijd om het bestaan staande. Wat bovengenoemde Darwinisten in hun kortzichtige opvatting voor een oorzaak van zwakte houden, blijkt juist omgekeerd een oorzaak van kracht te zijn, waartegen de sterke eenlingen, die eenzaam strijden, niet bestand zijn. Wat naar hun zeggen een gedegenereerd ontaard ras zou zijn, behaalt de overwinning en toont zich in de praktijk als het deugdelijkste, het beste. Hier komt eerst recht aan het licht, hoe kortzichtig, hoe bekrompen en onwetenschappelijk de beweringen en argumenten van de bourgeois-Darwinisten zijn. Hun natuurwetten en hun begrippen van het natuurlijke ontlenen zij aan een deel van de dierenwereld, aan de eenzaam levende dieren, waarmee de mensenwereld het minst vergeleken kan worden, terwijl zij de dieren, die onder gelijke omstandigheden als de mensen leven, eenvoudig buiten beschouwing laten. Dat vindt natuurlijk zijn grond in hun eigen levensomstandigheden; juist omdat zij zelf tot een klasse behoren, waarin ieder voor zich tegen zijn concurrenten strijdt, daarom hebben zij zelf slechts oog voor de vormen van de strijd om het bestaan bij de dieren, die met deze burgerlijke concurrentiestrijd overeenkomen. Daarom zien zij de vorm over het hoofd, die juist voor de mensen het belangrijkste is. Weliswaar zijn zij zich bewust, dat niet alles in de dieren- en mensenwereld meedogenloos egoïsme is. De burgerlijke geleerden vertellen, dat aan elk mens zowel het egoïsme, de liefde tot zichzelf, als het altruïsme, de liefde tot de naaste, aangeboren is. Maar daar zij de maatschappelijke oorsprong van dit altruïsme niet kennen, weten zij ook niets over de grenzen en voorwaarden van deze gevoelens en het blijven vage ideeën, waarmee zij in de praktijk niets weten te beginnen.

Voor de mensen geldt nu ook alles, wat voor de sociale dieren geldt. Onze aapachtige voorouders en de oermensen, die zich hieruit ontwikkeld hebben, waren weerloze zwakke dieren, die, zoals bijna alle apensoorten, oorspronkelijk in troepen samenleefden. Hier moesten dus dezelfde sociale driften en gevoelens ontstaan, die zich later bij de mensen tot zedelijke gevoelens ontwikkeld hebben. Dat onze zedelijkheid en moraal niets anders zijn, dan de sociale gevoelens van de dierenwereld, is overbekend; ook Darwin sprak al van de met hun sociale instellingen in verband staande eigenschappen der dieren, “die men bij de mensen zedelijke eigenschappen zou noemen”. Het verschil ligt alleen in de mate van het bewustzijn; zodra de sociale gevoelens aan de mensen zelf klaar bewust worden, krijgen zij het karakter van zedelijke gevoelens. Hier blijkt dus, dat datgene, wat burgerlijke schrijvers dikwijls voor het voornaamste onderscheid tussen mens en dier houden, de zedelijke gevoelens, volstrekt niet aan het mensdom in het bijzonder eigen is, maar direct uit de dierenwereld afkomstig is.

In de oorsprong van de zedelijke gevoelens ligt al opgesloten, dat deze zich niet verder uitstrekken dan over de werkelijke maatschappelijke groepen, waartoe het dier of de mens behoort. Zij hebben tot praktisch doel deze groep vast bijeen te houden; daarbuiten zijn zij doelloos. Voor een diersoort is de omvang en de aard van de maatschappelijke groepen door haar levensomstandigheden bepaald en daardoor steeds ongeveer gelijk. Bij de mensen echter wisselen deze groepen, deze maatschappelijke eenheden, met de economische ontwikkeling en daarmee wisselt ook het geldigheidsgebied van de sociale driften.

De oorspronkelijke groepen, de stammen van de wilde en barbaarse volkeren, vormen veel vastere verbanden dan de diergroepen, omdat deze menselijke groepen niet alleen elkaars concurrenten zijn, maar elkaar ook direct bestrijden en beoorlogen. De bekende en bewuste familieverwantschap en de gemeenschappelijke taal maken ook de band nog veel nauwer. Hier is iedere enkeling volkomen op zijn eigen stam aangewezen, zal bij niet hulpeloos te gronde gaan. Hier moeten zich de sociale driften, de zedelijke gevoelens, het opgaan van de enkeling in de gemeenschap tot de hoogste graad ontwikkelen. In de verdere ontwikkeling van de maatschappij lossen de stammen zich op of worden tot grotere economische eenheden, tot steden en volkeren, verenigd. Nieuwe gemeenschappen zijn dan in de plaats van de oude gekomen en hun leden voeren de strijd om het bestaan, speciaal ook een strijd tegen andere volken, gemeenschappelijk; steeds bepaalt de economische saamhorigheid de omvang van de mensengroepen, waarbinnen de wederzijdse wedstrijd om het bestaan ophoudt en waarover de sociale gevoelens zich uitstrekken. Aan het einde van het tijdvak der oudheid vinden wij de gehele toenmaals bekende mensheid om de Middellandse Zee tot één eenheid, het Romeinse wereldrijk, verenigd. En in deze tijd ontstaat ook de leer, die de zedelijke gevoelens tot de gehele mensheid uitstrekt en als leerstelling verkondigt, dat alle mensen broeders zijn.

Wanneer wij naar onze tijd zien, dan vormt de gehele mensheid economisch steeds meer een eenheid, al is het dan ook een zeer losse; in overeenstemming daarmee heerst een, zij het dan ook meest abstract gevoel van een wereldburgerschap, dat zich over alle beschaafde volken uitstrekt. Veel krachtiger is het nationaliteitsgevoel, vooral bij de bourgeoisie, omdat de naties de vaste, elkaar bestrijdende groepen van de bourgeoisie zijn. Het aller sterkste zijn de sociale gevoelens tegenover de klassengenoten, omdat de klassen de werkelijke maatschappelijke eenheden zijn, binnen welke de voornaamste belangen van de mensen dezelfde zijn. Op deze wijze veranderen de sociale groepen en de sociale gevoelens in de menselijke maatschappij, al naar de hoogte van de economische ontwikkeling.

 

De werktuigen, het denken en de taal

 

Het maatschappelijk samenleven met zijn uitvloeisel, de zedelijke driften, is een eigenschap, die de mensen van enige, maar niet van alle dieren onderscheidt. Daarentegen zijn er enige andere bijzonderheden, die de mens scherp van de gehele dierenwereld scheiden, die hem alleen eigen zijn en geen ander dier. Daar is allereerst de taal, vervolgens het redelijk denken. Ook is de mens het enige dier, dat zich van door hemzelf vervaardigde werktuigen bedient. Van al deze eigenschappen zijn bij de dieren de eerste kiemen voorhanden, die zich echter bij de mensen tot werkelijke nieuwe, karakteristieke kenmerken ontwikkeld hebben. Vele dieren beschikken over een stem en kunnen door verschillende geluiden hun bedoelingen kenbaar maken. Maar de mens alleen heeft dergelijke geluiden als namen, die handelingen en dingen aanduiden. Ook de dieren hebben hersens, waarmee zij denken, maar het menselijk denken heeft, zoals wij nog zullen zien, een geheel nieuw karakter, dat wij met de naam redelijk of abstract denken aanduiden. Ook de dieren gebruiken levenloze voorwerpen uit hun omgeving voor bijzondere doeleinden, bijvoorbeeld om een nest te bouwen; apen gebruiken soms ook stokken of stenen; maar de mens gebruikt werktuigen, die hij opzettelijk voor dit doel zelf vervaardigt. Deze primitieve sporen in de dierenwereld geven ons de overtuiging, dat de mens zijn bijzondere kenmerken niet door een wonderschepping, maar door een langzame ontwikkeling gekregen heeft. Het vraagstuk, op welke wijze zich die eerste sporen van taal, denken en werktuiggebruik tot zulke nieuwe, alles beheersende eigenschappen ontwikkeld hebben als wij bij de mensen aantreffen, omvat het eigenlijke probleem van de menswording van het dier. Hierbij valt allereerst op te merken, dat de mens alleen als maatschappelijk dier tot deze ontwikkeling in staat was. Alleenlevende dieren waren daartoe niet in staat geweest. Buiten een maatschappij is een taal evenzo nutteloos, als een oog in het donker, en moet zij op den duur te gronde gaan. Een taal is slechts in een maatschappij mogelijk en ook slechts in een maatschappij nodig als middel tot overleg voor haar leden. Alle dieren, die maatschappelijk samenleven, bezitten het een of ander middel om hun bedoelingen uit te drukken, omdat zij anders niet naar een gemeenschappelijk plan zouden kunnen handelen. Bij de oermensen moeten zich dan die geluiden, waarin zij zich bij de gemeenschappelijke arbeid verstaanbaar maakten, langzamerhand tot namen van bezigheden en dan van dingen ontwikkeld hebben.

Ook voor het gebruik van werktuigen is een maatschappij nodig, want alleen in een maatschappij kan de daarvoor nodige kennis bewaard blijven. Alleenlevende oermensen hadden ieder voor zich steeds weer opnieuw dit gebruik moeten uitvinden; met de dood van de uitvinder zou elke uitvinding verloren zijn gegaan en ieder had van voren af aan weer moeten beginnen. Alleen in een maatschappij kunnen de ervaringen en de kennis van vorige geslachten bewaard blijven, zich voortplanten en daardoor steeds toenemen; want van een groep, een stam kunnen de afzonderlijke leden sterven, maar het geheel is als het ware onsterfelijk. De kennis van het gebruik van de werktuigen wordt niet aangeboren, maar eerst later geleerd; daarom is een geestelijke overlevering nodig, zoals die slechts bij een maatschappelijke samenleving mogelijk is.

Zijn dus de bijzondere kenmerken van de mens onafscheidbaar van zijn sociale leven, zo staan zij ook onderling in het nauwste verband niet elkaar. Zij hebben zich niet elk voor zich, maar gemeenschappelijk ontwikkeld. Dat het denken en de taal alleen samen kunnen bestaan en zich alleen samen kunnen ontwikkelen, moet ieder dadelijk in het oog vallen, die zich de aard van zijn eigen denken helder voor ogen stelt. Wanneer wij met bewustheid denken, dus overleggen, dan praten wij eigenlijk met ons zelf; wij bemerken dan, dat wij zonder de woorden van de taal in het geheel niet helder kunnen denken. Als wij niet met woorden denken, blijft het denken vaag en kunnen wij de afzonderlijke gedachten niet scherp vasthouden. Dat kan ieder uit eigen ervaring weten. De oorzaak ligt daarin, dat het menselijke, zogenaamde abstracte, redelijke denken door middel van begrippen plaats vindt. Begrippen kunnen wij echter alleen door namen aangeven en vasthouden. Elk dieper denken, elke uitbreiding van ons weten moet beginnen met door namen te onderscheiden, nieuwe namen te geven of aan oude een meer nauwkeurige betekenis te geven. De taal is het lichaam van de gedachte, het materiaal, waaruit de menselijke wetenschap alleen opgebouwd kan worden.

Het verschil tussen het menselijk en het dierlijk denken is zeer juist door Schopenhauer ([33]) gekarakteriseerd in een citaat, dat ook Kautsky in zijn al genoemd boek geeft (blz. 95). Het dier wordt in zijn handelingen bepaald door aanschouwelijke motieven, doordat, wat hij ziet, hoort, ruikt of hoe dan ook bemerkt. Daarom kan men bijna altijd bij de handelingen van een dier zien en weten, wat het daartoe aanleiding gaf, want wij bemerken het eveneens, wanneer wij er op letten. Bij de mens is het geheel anders. Bij hem kunnen wij niet vooruit voorspellen, wat bij doen zal, want de beweeggronden, die hem tot handelen drijven, zijn voor ons onzichtbaar; het zijn gedachten in zijn hoofd. Hij overlegt met zichzelf, waarbij bij al zijn weten, het resultaat van vroegere ervaringen te pas brengt en dit overleg bepaalt zijn besluit om zo of zo te handelen. Het handelen van de dieren wordt door onmiddellijke indrukken, het menselijk handelen door abstracte voorstellingen, door gedachten en begrippen bepaald. De mens “wordt als het ware door fijnere onzichtbare draden getrokken; daardoor dragen al zijn bewegingen het stempel van opzet en bedoeling, wat hem een schijn van onafhankelijkheid geeft, die ze in het oog lopend van die der dieren onderscheidt.”

Mens en dier worden beide door hun lichamelijke behoeften er toe gedreven de bevrediging daarvan in de hen omringende natuur te zoeken. De zintuiglijke indruk is de onmiddellijke aanleiding en het begin, de bevrediging het doel en het einde van de doelmatige handeling. Bij het dier volgt de handeling onmiddellijk op de indruk; het ziet de buit of het voedsel en onmiddellijk daarop volgt het toespringen, het grijpen, het eten of die handeling (zoals het aansluipen), die door de bepaalde levenswijze noodzakelijk voor het grijpen is en zich als instinct overgeërfd heeft. Ofwel het dier hoort een verdacht geluid, en dadelijk gaat het op de vlucht of duikt bewegingloos in elkaar om onopgemerkt te blijven, al naar het door zijn bouw op snel lopen of op een beschermende kleur aangewezen is. Bij de mens schuift zich tussen de zinnelijke waarneming en de handeling een lange keten van gedachten en overwegingen in zijn hoofd, en al naar het resultaat van deze overwegingen kiest bij zijn handeling.

Waar komt dit verschil vandaan? Het is niet moeilijk in te zien, dat het ten nauwste met het gebruik van werktuigen verbonden is. Zo als de gedachte zich tussen de zinnelijke waarneming en de handeling inschuift, zo schuift zich het werktuig tussen de mens en het voorwerp in, dat bij grijpen wil. Meer nog: omdat zich een werktuig tussen hem en het ding buiten hem inschuift, daarom moet ook de gedachte zich tussen waarneming en uitvoering inschuiven. Omdat de mens zich niet onmiddellijk met zijn lichaam op het doel, bijvoorbeeld het vijandelijke dier of de vrucht, werpt, maar een omweg neemt en met zijn hand eerst het werktuig of het wapen (wapenen behoren ook tot de werktuigen) grijpt en dan dit werktuig op de vrucht aanwendt, dit wapen tegen het dier richt, daarom mag in zijn hoofd op de zinnelijke waarneming niet dadelijk de onmiddellijke daad volgen, maar moet ook de geest een omweg nemen: hij moet zich van de indruk van de zintuigen eerst op het werktuig, het wapen richten en vandaar eerst tot zijn doel komen. De materiële omweg bewerkt de geestelijke omweg; de bijkomende gedachte is een noodzakelijk gevolg van het bijkomend werktuig.

Hier is het zeer eenvoudige geval van een primitief werktuig en van de eerst beginnende geestelijke ontwikkeling genomen. Hoe ingewikkelder de techniek, hoe groter de materiële omweg, des te groter moet ook de geestelijke omweg worden. Wanneer de werktuigen zelf te voren worden vervaardigd, dan moet de herinnering aan honger en strijd tot de gedachte van het werktuig en deze tot de gedachte van het vervaardigen leiden om het later voor het gebruik gereed te hebben. Hier schuift zich al een langere keten van gedachten tussen zintuiglijke indruk en uiteindelijke bevrediging van de behoefte in. Komt men ten slotte tot de handelingen van de tegenwoordige mensen, dan wordt de keten verbazend lang en ingewikkeld. De arbeider, die gedaan heeft gekregen en dus de honger in het verschiet ziet, koopt een krant om na te kijken, waar een nieuw karwei begonnen zal worden: hij gaat op het spoor, biedt zich aan, om eerst veel later het geld te krijgen om daar voedsel voor te kopen. Dat alles overlegt bij eerst in zijn hoofd, voor hij het ten uitvoer brengt. Wat een lange omweg, die de geest hier door een netwerk van paden maakt, vóór de daad tot stand komt! Maar het is in overeenstemming met de ingewikkelde bouw van onze tegenwoordige maatschappij, waarin de mensen eerst door een hoogontwikkelde techniek hun behoeften bevredigen.

Hier hebben wij dus al datgene, waar Schopenhauer de aandacht op vestigde, die verborgen, zich in het hoofd afspinnende draad der overweging, die aan de handeling voorafgaat, begrepen als een noodzakelijk uitvloeisel van het gebruik van werktuigen. Maar daarmee zijn wij nog niet tot de kern van de zaak gekomen. De mens beschikt niet over één werktuig alleen, maar over meerdere, die hij verschillend kan gebruiken en tussen welke hij kiezen kan. Daarom staat hij, met zijn werktuig gewapend, ook niet op één lijn met het dier, want het dier blijft steeds met dezelfde natuurlijke werktuigen en wapens uitgerust, terwijl de mens zijn kunstmatige hulpmiddelen kan verwisselen. Daarin ligt het hoofdverschil tussen mens en dier. De mens is als het ware een dier met verwisselbare organen. En daarom moet hij ook het vermogen bezitten tussen zijn werktuigen te kiezen. In zijn hoofd gaat hij verschillende gedachtereeksen na, waarbij hij om beurten zijn geest op elk van zijn werktuigen richt en nagaat, wat elk voor effect heeft: naar het resultaat van zijn overweging kiest bij zijn handeling. Hij past als het ware in de keten van de gedachten, die van zintuiglijke indruk tot handeling voert, om beurten verschillende gedachten als wisselstukken in en houdt tenslotte die gedachte vast, die het best voor het doel past. Het overleggen, het vrije vergelijken van een aantal zelfgekozen gedachtereeksen, dit wezenlijke onderscheidingskenmerk tussen het dierlijke en het menselijke denken, is onmiddellijk met het gebruik van naar willekeur te kiezen werktuigen verbonden.

Het dier heeft dit vermogen niet, omdat het voor hem nutteloos zou zijn, omdat hij er niets mee zou weten te beginnen. Aan het dier zijn zijn handelingen door zijn lichaamsbouw binnen zeer enge grenzen voorgeschreven. De leeuw is op het bespringen van zijn buit aangewezen en kan er niet aan denken om hem door snel lopen te willen inhalen. De haas is voor vluchten gebouwd en heeft geen wapens, hoe graag hij zich ook zou willen verdedigen. Voor deze dieren is dus niets anders te overleggen, dan alleen het ogenblik van de sprong of van de vlucht, het ogenblik, waarop de indrukken een bepaalde kracht bereiken, die nodig is voor het beginnen van de handeling. Elk dier is voor één bepaalde levenswijze gebouwd: zijn daden moeten zich daaraan aanpassen en zijn daardoor tot vaste gewoonten, tot instincten geworden en overgeërfd. Natuurlijk zijn deze niet onveranderlijk, het dier is geen machine: wanneer dieren in nieuwe levensomstandigheden komen, nemen zij snel nieuwe gewoonten aan. Fysiologisch, naar aanleg, is de werking van hun hersens niet van de onze onderscheiden. Zij is het alleen praktisch, naar het resultaat. Niet in de kwaliteit van hun hersens, maar in hun lichaam ligt de oorzaak van hun beperktheid: hun handelingen zijn hen door hun lichaamsbouw en hun omgeving nauwkeurig voorgeschreven, waarbij voor een overweging slechts een zeer kleine speelruimte blijft. Daarom zou voor een dier het redelijke denken van de mens een volkomen nutteloos en doelloos vermogen zijn, dat het niet zou kunnen toepassen en dat hem meer schade dan nut zou brengen.

Daarentegen heeft de mens dit vermogen onvoorwaardelijk nodig, omdat hij over kunstmatige werktuigen en wapens beschikt, die hij al naar het nodig is verwisselt. Wil hij het snelle hert neerstrekken ([34]), dan neemt hij de boog; treedt een beer hem in de weg, zo grijpt hij de bijl; wil hij een vrucht stuk slaan, zo neemt bij de hamer. Wordt bij bedreigd, dan moet hij bij zichzelf overleggen, of hij beter doet te vluchten dan wel zich met één van zijn wapens te weer te stellen. Voor de mens is dus het vermogen om in zijn hoofd vrij te overleggen en te kiezen absoluut noodzakelijk. Deze hogere vorm van geestelijke werkzaamheid behoort evenzeer bij het alleen bij de mens voorkomende werktuiggebruik, als de geestelijke werkzaamheid in het algemeen bij de vrije bewegelijkheid van de dierenwereld behoort.

Dit nauwe en vaste verband tussen denken, taal en werktuigen, die zonder elkaar niet mogelijk zijn, bewijst, dat zij zich alle gelijktijdig en samen geleidelijk hebben moeten ontwikkelen. Hoe deze ontwikkeling in bijzonderheden heeft plaats gehad, daarover kunnen wij natuurlijk slechts vermoedens uitspreken. Zonder twijfel is het een verandering in de levensomstandigheden geweest, die uit een aapachtig dier de voorvader van de mens heeft gemaakt. Door uit het woud, de woonplaats van de apen, naar de vlakte te verhuizen was hij gedwongen daar een nieuwe levenswijze aan te nemen, daar moest zich toen het verschil ontwikkelen tussen de voeten om te lopen en de handen om te grijpen. Door zijn afkomst bracht dit wezen de twee hoofdvoorwaarden tot hogere ontwikkeling mee, het maatschappelijk samenleven en de apenhand, die geschikt was voor het grijpen van voorwerpen. De eerste ruwe voorwerpen, die, zoals stenen of stokken, bij de gemeenschappelijke arbeid nu en dan gebruikt werden, vielen als het ware zonder opzet de mensen in handen en werden weer weggeworpen. Werd dit instinctieve, onbewuste gebruik regelmatig herhaald, zo moest het gaandeweg tot het bewustzijn doordringen.

Voor het dier is de gehele omringende natuur één geheel, en is het zich niet bewust van de bijzonderheden ervan. Het kan ze niet bewust uit elkaar houden, omdat hem de namen voor de afzonderlijke delen en voorwerpen ontbreken, die ons het onderscheiden mogelijk maken. Weliswaar is deze omgeving niet onveranderlijk: op de veranderingen, die voor het dier “voedsel” of “gevaar” betekenen, reageert het doelmatig door eigen handelingen; maar zij blijft een ongedeeld geheel, en zo moet ze ook aan de oermensen voorgekomen zijn. Uit dit geheel treden nu door de arbeid zelf, de hoofdinhoud van het mensenleven, langzamerhand die dingen naar voren, die bij het werk gebruikt worden. Het werktuig, dat nu eens een onverschillig dood stuk van de buitenwereld is, dan weer als een orgaan van ons lichaam zelf handelt, door onze wil bezield, valt zowel buiten de buitenwereld, als buiten het eigen lichaam, die de oermens beide vanzelfsprekende dingen zijn, die bij niet opmerkt. Als voornaam hulpmiddel bij de arbeid, wordt het werktuig met een klank aangeduid, die ook de bezigheid zelf aanduidt, en door deze naam steekt het nog sterker dan een bijzonder ding bij de overige wereld af. Zo begint het ontleden van de wereld door middel van begrippen en namen, het zelfbewustzijn begint te schemeren, de kunstmatige voorwerpen worden met opzet en bewustzijn bij het werk gebruikt.

Dit proces - want het is een zéér langzaam proces - is het begin van de eigenlijke menswording. Want zodra de werktuigen bewust toegepast en dus opzettelijk opgezocht worden, kan men al zeggen, dat ze “geproduceerd” worden: vandaar tot hun vervaardiging is slechts één stap. Met de eerste naam en de eerste abstracte gedachte is de mens in beginsel al ontstaan. Er blijft dan nog een lange weg af te leggen: de eerste ruwe werktuigen moeten al naar het gebruik verschillend worden, uit de scherpe steen ontstaat het mes, de wig, de boor, de speerpunt; uit de verbinding met de stok groeit gaandeweg de bijl. Daarmede is eerst de wilde oermens tegen het roofdier en het woud opgewassen en kondigt hij zich als toekomstige koning der aarde aan. Met de differentiëring, de, splitsing van het werktuig, die de voorwaarde tot de latere verdeling van arbeid vormt, ontwikkelt zich ook de taal en het denken tot nieuwe rijkere vormen, terwijl het meer bewuste denken omgekeerd tot een doelmatiger gebruik en tot verbetering van de werktuigen leidt. Zo drijven zij elkaar vooruit. De praktijk van het maatschappelijk leven, de arbeid, is de bron, waaruit techniek en denken, werktuig en wetenschap opgroeien, en zich steeds volmaken. Door de arbeid heeft zich de aapmens tot werkelijke mens verheven. Het gebruik van werktuigen is de stoffelijke grondslag voor het verschil tussen mensen en dieren, dat in de loop van de ontwikkeling steeds groter wordt.

 

Dierorgaan en mensenwerktuig

 

Hier hebben we dus het hoofdonderscheid tussen mensen en dieren. Het dier wint zijn voedsel en bestrijdt zijn vijanden met zijn eigen lichaamsorganen, de mens doet dat met kunstmatige werktuigen. Orgaan (organon) is een Grieks woord, dat werktuig betekent. De organen zijn de natuurlijke, aangegroeide werktuigen van het dier. De werktuigen zijn de kunstmatige organen van de mens. Of beter nog: met het dierlijk orgaan komt als gelijkwaardig menselijk orgaan de hand met het werktuig samen overeen. Deze beide vervullen samen de functie die het dierlijk orgaan in zijn eentje verrichten moet. De hand wordt tot algemeen orgaan, dat aan geen enkele arbeid in het bijzonder aangepast is, omdat het voor alle samen dient omdat het zich geheel tot het vasthouden en het voeren van alle werktuigen bekwaamt. De werktuigen zijn de dode dingen, die om beurten in de hand genomen worden en daardoor de hand tot een veranderlijk orgaan met veranderlijke functies maken. Met deze deling van de functies opent zich voor de mens een oneindige ontwikkelingsmogelijkheid, die het dier niet kent. Omdat de hand zich met de meest verschillende werktuigen tot één geheel verbinden kan, staat het gelijk met alle mogelijke organen van de meest verschillende dieren. Elk dier is voor een bepaalde omgeving, een bepaalde levenswijze gebouwd en daaraan aangepast. De mens met zijn werktuigen is aan alle omstandigheden aangepast, is voor elke omgeving uitgerust. Het paard is voor de grasvlakte, de aap voor het bos gebouwd; het paard is in het bos even hulpeloos als de aap in de vlakte. De mens neemt in het woud de bijl en op de vlakte de spade ter hand. Met zijn kunstmatige hulpmiddelen kan hij in elke streek binnendringen en zich overal vestigen. Terwijl bijna alle dieren slechts in bepaalde streken kunnen wonen, heeft de mens de gehele aarde veroverd. Elk dier heeft, zoals een dierenkenner zich eens uitdrukte, zijn sterke zijde, waardoor het zich in de strijd om het bestaan staande houdt, en zijn zwakke zijde, waardoor het anderen ten offer valt en verhinderd wordt zich onbeperkt te vermeerderen. In deze zin heeft de mens alleen een sterke zijde en geen zwakke. Door zijn werktuigen staat hij gelijk met elk dier en omdat het werktuig niet gelijk blijft, maar steeds kan worden verbeterd, groeit de mens tenslotte boven elk dier uit. Zijn werktuig maakt hem tot heer der schepping, tot koning der aarde.

In de dierenwereld heeft ook een voortdurende ontwikkeling en volmaking van de organen plaats. Maar deze ontwikkeling is gebonden aan de verandering van het dierlijk lichaam en vindt daardoor met de oneindige langzaamheid plaats, die biologische wetten voorschrijven. Duizenden van jaren tellen in de ontwikkeling van de organische wereld niets. Maar de mensen hebben zich uit het dwangbuis van deze biologische wetten bevrijd, doordat zij de ontwikkeling van hun organen overbrachten op levenloze voorwerpen buiten hun lichaam. De werktuigen kunnen snel omgevormd worden, de techniek gaat met een snelheid vooruit, die in vergelijking met het ontwikkelingstempo van de dierlijke organen kolossaal is. Daardoor is de mensheid van het ogenblik af, dat zij deze nieuwe banen insloeg, in enkele duizenden jaren opgeklommen tot een hoogte, die haar even ver boven de hoogstontwikkelde dieren verhief, als deze boven de laagste staan. Met de uitvinding van de kunstmatige werktuigen wordt als het ware aan alle verdere dierlijke ontwikkeling een einde gemaakt. Op het ogenblik, dat dit apenkroost zich in een razend tempo tot goddelijke kracht omhoog verheft en de gehele aarde als zijn uitsluitend gebied in bezit neemt, houdt de kalme ontwikkeling van de organische wereld in Darwinistische zin plotseling op. Sinds de mens door te temmen, uit te roeien, te cultiveren en te fokken in de dieren- en plantenwereld ingrijpt, en alle levensvoorwaarden op aarde revolutioneert, formeert en bepaalt bij de verdere vormen van het dieren- en plantenleven naar zijn doel en zijn wil.

Daarom houdt met het ontstaan van de werktuigen ook de verdere verandering van het menselijk lichaam op. De organen blijven, zoals ze tot nu toe geworden waren, met één uitzondering echter. De hersenen, het denkorgaan, moesten zich met de werktuigen samen ontwikkelen; en wij zien ook inderdaad, dat het verschil tussen hogere en lagere mensenrassen hoofdzakelijk bestaat in een verschil in herseninhoud ([35]). Maar ook de ontwikkeling van dit orgaan houdt op een bepaalde trap op. Sinds het begin van de beschaving nemen kunstmatige hulpmiddelen steeds meer de functie van de hersens over; de wetenschap wordt in boeken als in een voorraadschuur bewaard. Ons denkvermogen is tegenwoordig niet wezenlijk beter of hoger ontwikkeld dan dat van de Grieken en Romeinen en misschien dan dat van de Germanen, ons weten is echter ontzaggelijk toegenomen, en niet het minst daardoor, dat het orgaan van de geest door zijn kunstmatige plaatsvervanger, de boeken, ontlast werd.

Laat ons nu, nu wij het onderscheid tussen mens en dier vastgesteld hebben, tot de vraag terugkeren, welke vorm bij beiden de strijd om het bestaan aanneemt. De strijd om het bestaan veroorzaakt volmaking, daar al het onvolmaakte uitgeroeid wordt. Dit principe staat onomstotelijk vast. De dieren worden door deze strijd steeds volmaakter. Maar nu moeten we ons nauwkeuriger uitdrukken en zien, waarin deze toenemende volmaaktheid bestaat. Want eigenlijk zijn het niet de gehele dieren, die met elkaar een wedstrijd houden en volmaakter worden, maar het zijn de organen, waarmee zij strijden en concurreren, dat wil zeggen die organen, waarop het in de strijd voor het leven voor hen aankomt. De leeuwen strijden niet met hun staart, de hazen niet met hun ogen, de valken niet met hun snavel, maar de leeuwen voeren de strijd met hun springspieren en hun tanden, de hazen met hun poten en oren, de valken met hun ogen en vleugels. Vragen wij dus: wat strijdt, wat voert de wedstrijd? Dan is het antwoord: de organen strijden. En deze organen worden daarbij steeds volmaakter. De spieren en de tanden van de leeuwen, de poten en de oren van de hazen, de ogen en de vleugels van de valken voeren de concurrentiestrijd en deze worden door die strijd verbeterd. De gehele dieren zitten alleen maar aan deze organen vast en delen in hun lot, het lot van de overwinnende sterke of de overwonnen zwakke.

Laat ons nu op dezelfde wijze de vraag voor de mensenwereld stellen. De mensen strijden niet met hun natuurlijke lichaamsorganen, maar met hun kunstmatige organen, met hun werktuigen (waaronder wij, zoals altijd, natuurlijk ook de wapens verstaan). De grondstelling, dat door uitroeiing van het onvolmaakte de strijd tot een voortdurende volmaking leidt, geldt ook hier: de werktuigen voeren de strijd en deze werktuigen worden daarbij steeds volmaakter. Die groepen of stammen, die over de beste werktuigen of wapens beschikken, kunnen zich het best voldoende levensonderhoud verschaffen en in een onmiddellijke strijd de minder goed uitgeruste stammen overwinnen en uitroeien. De grote verbeteringen in de techniek en in de arbeidsmethoden in de oertijd, zoals vooral het invoeren van de akkerbouw en de veeteelt, maken de mens tot een lichamelijk krachtiger ras, dat van de ongunst der elementen niet meer zo zwaar te lijden heeft. De rassen, van wie de technische hulpmiddelen het hoogst ontwikkeld zijn, verdedigen of onderwerpen de andere, verzekeren zich de gunstigste landen en stijgen tot beschaving omhoog. De heerschappij van het Europese ras berust op haar technische meerderheid ([36]).

Hier zien wij dus, hoe datzelfde principe van de strijd om het bestaan, dat Darwin formuleerde en waar Spencer de nadruk op legde, bij mens en dier verschillend werkt. Het principe, dat de strijd tot een volmaking van de wapens leidt, waarmee gestreden wordt, bewerkt bij mens en dier verschillende resultaten. Bij het dier leidt deze strijd tot een voortdurende ontwikkeling van de natuurlijke lichaamsorganen; dit is de grondslag van de afstammingsleer, de kern van het Darwinisme. Bij de mens leidt hij tot een voortdurende ontwikkeling van de werktuigen, van de techniek, van de productiekrachten. Dit is echter de grondslag van het Marxisme.

Hier blijkt dus, dat Marxisme en Darwinisme niet twee onafhankelijke theorieën zijn, waarvan elk op haar gebied geldt en die niets met elkaar te maken hebben. In werkelijkheid komen zij op hetzelfde grondprincipe neer. Zij vormen een eenheid. De nieuwe richting, die met het ontstaan van de mens ingeslagen wordt, de vervanging van de natuurlijke organen door kunstmatige werktuigen, bewerkt, dat dit grondprincipe zich in de mensenwereld op geheel andere wijze uit dan in de dierenwereld, dat in de laatste het Darwinisme, in de eerste het Marxisme de ontwikkelingswet weergeeft. Van het ogenblik af, dat de mensen zich uit de dierenwereld verheffen, wordt de ontwikkeling van de werktuigen en de daarmee samengaande ontwikkeling van de arbeidsmethoden, van de arbeidsverdeling en van het weten tot drijfkracht van de maatschappelijke ontwikkeling. Zij roept de verschillende economische bedrijfsvormen in het leven: de communistische oermaatschappij, de vorm van het eenvoudige boerenbedrijf, het begin van de wapenproductie, het middeleeuwse feodalisme en tenslotte het moderne kapitalisme. Nu rest ons nog de tegenwoordige productiewijze en haar revolutionering in deze samenhang te beschouwen en de Darwinistische grondstellingen op de juiste wijze er op toe te passen.

 

Kapitalisme en socialisme

 

De bijzondere vorm, die de Darwinistische strijd om het bestaan als drijfkracht van de ontwikkeling in de mensenwereld aanneemt, wordt door het maatschappelijke samenleven en door het gebruik van de werktuigen bepaald. De mensen voeren de strijd gemeenschappelijk in groepen: binnen de groep houdt de onderlinge strijd om het bestaan op en treden wederkerig dienstbetoon en sociale gevoelens op, terwijl tussen de groepen nog steeds de strijd blijft heersen. Omdat in deze strijd de technische uitrusting beslist, heeft hij een vooruitgang van de techniek tot resultaat. Deze beide omstandigheden werken onder verschillende maatschappijvormen op verschillende wijze. Laten wij thans zien, hoe zij onder het kapitalisme werken. Toen de bourgeoisie de politieke macht veroverde, en daarmede de kapitalistische productiewijze tot de heersende maakte, begon zij met de feodale banden te breken en de mensen vrij te maken. Dat was voor het kapitalisme noodzakelijk; iedere producent moest zonder enige band, die zijn bewegingsvrijheid beperkte, zonder rekening te moeten houden met plichten tegenover de een of andere corporatie, zonder door wettelijke voorschriften beperkt te zijn, geheel naar eigen goeddunken aan de wedstrijd van de concurrentie deel kunnen nemen. Slechts daardoor was het mogelijk de productie in overeenstemming met de aan haar gestelde eisen te ontwikkelen. De arbeiders moesten niet door de een of andere plicht tegenover baronnen of gilden in de vrije beschikking over hun volle arbeidskracht beperkt worden; slechts daardoor konden zij haar aan de kapitalisten als complete waar verkopen en konden deze er het volle gebruik van maken. Daarom hief de bourgeoisie alle oude verbanden en oude plichten op. Zij maakte de mensen volkomen vrij, maar daardoor ook volkomen eenzaam en zonder enige toeverlaat. Vóór die tijd waren de mensen niet eenzaam; zij waren lid van een corporatie of gilde, zij stonden onder de bescherming van een heer of een organisatie en vonden daarin hun kracht. Zij vormden een deel van een maatschappelijke groep, tegenover welke zij verplichtingen te vervullen hadden en van welke zij daarvoor bescherming genoten. Deze plichten hief de bourgeoisie op, zij vernietigde de corporaties en schafte de feodale afhankelijkheidsverhoudingen af. De bevrijding van de arbeid betekende tevens, dat de mens elke toevlucht tot zijn medemensen ontnomen werd, dat hij niet meer op anderen steunen kon; ieder kwam geheel op zichzelf te staan; alleen tegen allen moest hij de strijd voeren, los van elke band, maar ook van elke steun.

Daardoor komt het, dat onder het kapitalisme de mensenwereld het meest op de wereld van de roofdieren gelijkt. Daardoor komt het, dat de bourgeois-Darwinisten hun voorbeelden voor de mensenmaatschappij bij de eenzaam strijdende dieren zochten; hun uitgangspunt was daarbij inderdaad de ervaring en hun fout bestond slechts daarin, dat zij de kapitalistische verhoudingen voor de eeuwig menselijke aanzagen. De overeenkomst van de bijzondere kapitalistische strijdmethoden met die van de alleenlevende dieren heeft Engels in het historische gedeelte van zijn Anti-Dühring ([37]) op deze wijze beschreven (blz. 293):

"De grote industrie tenslotte en het ontstaan van de wereldmarkt hebben de strijd universeel en tegelijkertijd van een ongehoorde heftigheid gemaakt. In een strijd tussen de afzonderlijke kapitalisten zowel als tussen gehele industrieën en gehele landen beslist de gunst van de natuurlijke of kunstmatige productievoorwaarden. De overwonnene wordt zonder genade uit de weg geruimd. Het is de Darwinistische strijd om het bestaan, man tegen man, uit de natuur met verdubbelde woede op de maatschappij overgebracht. Het natuurstandpunt van het dier verschijnt hier als hoogtepunt van de menselijke maatschappij.”

Wat is het nu, dat bij deze kapitalistische concurrentie eigenlijk strijdt en waarvan de volmaaktheid over de overwinning beslist?

Allereerst weer de technische hulpmiddelen, de machines. Hier geldt weer de algemene wet, dat de strijd tot volmaking leidt. De volmaaktere machine verslaat de onvolmaakte; de ondeugdelijke machines en kleine werktuigen gaan te gronde en de machine-techniek ontwikkelt zich met reuzenschreden tot steeds grotere productiviteit. Dit is de juiste toepassing van het Darwinisme op de menselijke maatschappij. Het bijzondere daarbij is, dat onder het kapitalisme het privaateigendom heerst en dus aan elke machine een mens vastzit. Aan de grote machine zit een groot-kapitalist vast, aan de kleine een kleinburger en met de nederlaag van de kleinere machine gaat ook de kleine burger te gronde, met al zijn illusies en al zijn levensgeluk.

Daarnaast is de strijd een wedstrijd van de kapitalen. Het grootkapitaal is het volmaaktste kapitaal; het grote kapitaal verslaat het kleinere en daardoor worden de kapitalen steeds groter. Deze concentratie van het kapitaal ondermijnt steeds meer het kapitalisme zelf, want zij verkleint de bourgeoisie, die belang heeft bij zijn instandhouding en vergroot de volksmassa, die het wil opheffen.

Bij deze ontwikkeling wordt nu een van de karaktertrekken van het kapitalisme gaandeweg al opgeheven. De arbeidersklasse ontwikkelt in de wereld van de eenzaam, ieder voor zich strijdende mensen een nieuwe bond, de klassenbond. De verenigingen beginnen er mee de wederzijdse concurrentiestrijd van de arbeiders uit te schakelen en hun kracht tot een gemeenschappelijke strijd naar buiten te verenigen. Voor deze nieuwe, uit de natuurlijke omstandigheden ontstaande klassenorganisatie geldt alles, wat van de maatschappelijke groepen in het algemeen gezegd is. In haar schieten de sociale driften, de zedelijke gevoelens, de zelfopoffering en de toewijding voor het geheel op schitterende wijze omhoog. En deze vaste hand geeft aan de arbeidersklasse de geweldige kracht, die zij nodig heeft om de kapitalistenklasse te overwinnen. De klassenstrijd, die geen strijd met werktuigen, maar een strijd om de werktuigen is, een strijd om de beschikking over de technische uitrusting van de mensheid, wordt door de macht van het georganiseerd handelen, door de kracht van de nieuw opgekomen klassenorganisatie beslist. In de georganiseerde arbeidersklasse groeit al een element van de socialistische maatschappij op. Passen wij nu dezelfde gedachtegang op de komende productiewijze, op het socialisme toe. De tot volmaking leidende wedstrijd van de werktuigen, die de gehele geschiedenis van de mensheid beheerst, houdt hier niet op. Nog steeds wordt hier, evenals onder het kapitalisme, de slechte machine door de betere verslagen en opgeruimd; nog steeds leidt dit proces tot een snelle toename van de productiviteit van de arbeid. Daar echter het privaateigendom van de productiemiddelen opgehouden heeft te bestaan, zit niet meer aan elke machine een mens vast, die die machine zijn eigendom noemt en haar lot deelt. De machines zijn gemeenschappelijk eigendom en hun wedstrijd is nu nog slechts een onschuldig proces, dat bewust door de mensen voltrokken wordt, die na verstandig overleg eenvoudig de slechtere machines door betere vervangen. Het is dus eigenlijk alleen maar overdrachtelijk gesproken, wanneer wij deze vooruitgang een strijd noemen. Daarmede houdt tegelijkertijd de onderlinge strijd van de mensen tegen de mensen op. Met het verdwijnen van de klassen wordt de gehele beschaafde mensheid een grote solidaire productiegemeenschap. Daarvoor geldt hetzelfde wat voor elke gemeenschappelijke groep geldt: binnen de groep houdt de wederzijdse strijd om het bestaan op; deze wordt alleen nog maar naar buiten gevoerd. Maar in plaats van de vroegere kleine groepen is nu de gehele mensheid gekomen. Dat wil dus zeggen, dat de strijd om het bestaan in de mensenwereld ophoudt. Hij wordt alleen nog naar buiten gevoerd, niet meer als een wedstrijd tegen soortgenoten, maar als strijd om het levensonderhoud tegen de natuur. Maar de ontwikkeling van de techniek en van de daarmee gepaard gaande wetenschap bewerkt, dat deze strijd nauwelijks meer een strijd genoemd kan worden. De natuur is aan de mensen onderworpen en biedt hen, met geringe moeite van hun kant, een zeker en overvloedig levensonderhoud. Daarmee staat de ontwikkeling van de mensheid nieuwe banen in; het tijdvak, waarin zij zich geleidelijk uit de dierenwereld verhief en de strijd om het bestaan in eigen, door het werktuiggebruik bepaalde vormen voerde, neemt een einde; de menselijke vorm van de strijd om het bestaan houdt op, een nieuw hoofdstuk van de menselijke geschiedenis begint.

 


Voetnoten Naar de uitgave van 1981; gedeeltelijk gewijzigd en aangevuld.

Darwinisme en Marxisme / Anton Pannekoek. - Amsterdam: Brochurehandel S.D.P., [1909]. - 62 p. ; 21 cm. - Socialistische bibliotheek; no. 1)
Herdrukt ca. 1931, 1980, 1993
Duits 1909, Ests 1910, Engels 1912, Oekraïens 1919, Spaans 1937, Roemeens 1945

Eerder verschenen in Internationale Revue , Engels- Frans- en Spaanstalige uitgave, nr. 138,derde kwartaal 2009.

 


[29] Deze idee is daarentegen wel aanwezig in het werk van Kautky, dat vermeld en begroet wordt door Pannekoek, ‘De Ethiek en de materialistische geschiedenisopvatting’, zoals dat geciteerd wordt in het volgende citaat:  “De morele wet is een dierlijke drift, niets anders, is de zedenwet. Vandaar haar geheimzinnige aard, deze stem in ons, die met geen uiterlijke reden, geen zichtbaar eigenbelang samenhangt; (…) Omdat de zedenwet een dierlijke drift is, gelijkwaardig aan de driften van het zelfbehoud en de voortplanting, vandaar haar drang, die wij zonder beraad gehoorzamen, vandaar onze dadelijke beslissing in afzonderlijke gevallen, of een daad goed of kwaad, deugdzaam of slecht is; vandaar de beslistheid en de energie van ons zedelijk oordeel, en vandaar de moeilijkheid het te argumenteren, wanneer het verstand begint de daden te analyseren en naar hun grond te vragen”. Kautsky, ‘De Ethiek en de materialistische geschiedenisopvatting’: deel IV. ‘De ethiek van het darwinisme [6]’, hfst 4 ‘De sociale driften’.

De antropologie van Darwin wordt trouwens duidelijk verklaard in de theorie van ‘het terugwerkend effect van de evolutie’, dat ontwikkeld wordt door Patrick Tort, namelijk in zijn boek: ‘Het Dawin-effect: natuurlijke selectie en de geboorte van de beschaving’ (Editions Seuil). Onze lezers kunnen een voorstelling van dit werk vinden op onze website: ‘Naar aanleiding van het boek van Patrick Tort, ‘Het Darwin Effect: een materialistische opvatting van de oorsprong van de moraal en de beschaving’.

[30]  “Natuurwetten kunnen in het geheel niet worden opgeheven. Wat zich in verschillende historische toestanden kan wijzigen is alleen de vorm, waarin die wetten zich manifesteren.” Brief van Karl Marx aan Ludwig Kugelmann, 11 juli 1868. Ed.

[31]  Karl Kautsky [7] (1854-1938); leidend Duits theoreticus van de Duitse sociaal-democratie; in 1881 Friedrich Engels’ privé-secretaris; richtte in 1883 het theoretische hoofdorgaan van de Duitse sociaal-democratie, “Die Neue Zeit” op, dat hij tot 1917 redigeerde; schreef talrijke bijdragen ter popularisering van het Marxisme; als vertegenwoordiger van het partijcentrum streed hij vanaf de jaren 1890 tegen de “revisionisten” onder leiding van Eduard Bernstein, maar vanaf 1909 ook tegen de “linksen” onder leiding van Rosa Luxemburg, Franz Mehring en Anton Pannekoek; hij was centrist tijdens de Eerste Wereldoorlog, in 1917 medeoprichter van de U.S.P.D., polemiseerde tegen de Bolsjewiki. Ethik und materialistische Geschichtsauffassung, 1906. Nederlands: Ethiek en materialistische geschiedenisbeschouwing / Eene proeve door Karl Kautsky. - Vertaald door H. Gorter. - Rotterdam: Uitgevers-maatschappij voorheen H.A. Wakker & Co. - 1907. - 178 p. Pannekoek vertaalde de titel anders en gebruikte dus waarschijnlijk de Duitse uitgave. De titel van het vierde hoofdstuk luidt: De Ethiek van het Darwinisme. Pannekoek behandelde het thema van de ethiek afzonderlijk in: Ethiek en socialisme, 1906. Kautsky’s opvattingen werden scherp bekritiseerd in: Die materialistische Geschichtsauffassung / Karl Korsch. - 2. unveränderte Auflage Frankfurt am Main, Köln: Europäische Verlagsanstalt, 1974. - Oorspronkelijke uitgave 1929. Ed.

[32] Gezellig, een germanisme (gesellig), bedoeld wordt: in groepen, maatschappelijk. Ed.

[33]  Arthur Schopenhauer (1788-1860); Duits mystiek filosoof; ontwikkelde een vitalistische visie van de “wil” als het Kantiaanse “ding op zichzelf” dat zich in de uiterlijke wereld verwezenlijkt; hij trok daaruit pessimistische conclusies; de behoefte is oneindig, de bevrediging tijdelijk, uitkomend bij Boeddhistische opvattingen over de noodzaak tot loochening van de wil en de toewijding aan een ascetisch leven zonder hartstocht. Die Welt als Wille und Vorstellung, 1819. Zie over Schopenhauer: Gesammelte Schriften / Franz Mehring. - Bd. 13, Philosophische Aufsätze. - Berlin : Dietz Verlag, 1977.

[34]  Neerstrekken, een germanisme (niederstricken), bedoeld wordt neerleggen. Ed.

[35] Vergelijk Pannekoek’s Antropogenese [8] uit 1944. Zie over het onderwerp: The Mismeasure of Man / Stephen J. Gould. - Revised and expanded edition. - London: Penguin Books, 1996. - 446 p. - ISBN 0-14-025824-8. Nederlandse vertaling: De mens gemeten / S.J. Gould. - Amsterdam : Contact, 1996. - ISBN 90-2541102-9. Ed.

[36] Meerderheid, bedoeld wordt overwicht. Ed.

[37] Herrn Eugen Dührings Umwälzung der Wissenschaft / Friedrich Engels. - In: Marx-Engels Werke, Bd. 20, p. 254. Nederlands: Anti-Dühring, Moskou : Progres, 1978. - p. 322. Ed.

Historische gebeurtenissen: 

  • 2009: Darwinjaar [9]

People: 

  • Darwin [10]
  • Anton Pannekoek [11]

Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

  • Hollandse en Duitse Linkerzijde [12]

De strijd van het marxisme tegen de godsdienst; Economische slavernij is de onderliggende oorzaak van de religieuze misleiding

  • 2029 keer gelezen

In het eerste artikel van deze serie (1) werd de heropleving van de Islam duidelijk gemaakt als een ideologie in staat om massa’s mensen te mobiliseren. Het artikel liet zien hoe de Islam werd aangepast aan de behoeften van het kapitalisme in ontbinding in de onderontwikkelde landen, en werd omgevormd tot de zogenaamde “politieke Islam” (fundamentalisme), een vorm die weinig gemeen heeft met het geloof van de grondlegger Mohammed, maar die wel het vermogen heeft om zich op te werpen als de kampioen van alle onderdrukten. Het liet ook zien hoe latere marxisten, in tegenstelling tot Marx die dacht dat de nevel van de godsdienst snel door het kapitalisme zelf zou worden opgelost, erkenden dat het kapitalisme in zijn vervalfase een heropleving van de godsdienst te zien gaf, waarin het steeds openlijker bankroet van de burgerlijke maatschappij tot uitdrukking gebracht werd. Met  name in de onderontwikkelde landen heeft dit de bijzondere vorm aangenomen van een wending tot militante “fundamentalistische” bewegingen. In de ontwikkelde landen is het beeld ingewikkelder: de godsdienstige beleving binnen de gevestigde kerkgenootschappen is in de afgelopen vijftig jaar min of meer gestadig afgenomen, terwijl “New Age” en andere alternatieve godsdienstige cults een groei doorgemaakt hebben. Op hetzelfde moment zagen we dus aan de ene kant een complete afkeer van godsdienst en geloof in God onder bepaalde sectoren van de bevolking, en aan de andere kant een opleving van “fundamentalistische” geloven.

Bij iedereen, die met een van de grote godsdiensten opgegroeid is, is deze trend waar te nemen, behalve misschien bij de boeddhisten. Een uitzondering vormen de migranten, die afkomstig zijn uit de Derde Wereldlanden. Deze hebben de neiging zich heftiger vast te klampen aan hun eigen godsdiensten, niet alleen als een vorm van troost, maar ook als een symbool van hun “verloren” gegane culturele erfgoed - als een manier om hun culturele identiteit te behouden in een wrede en vijandige omgeving.

Waar te nemen valt ook dat, naast de duidelijke tendens tot ontkerkelijking die in al deze staten plaatsvindt, de trends in de ontwikkelde landen niet helemaal gelijkluidend zijn. Ondanks de aantasting door de ontkerkelijking zegt, volgens de rapporten, “slechts 5% van de Amerikanen geen godsdienst te hebben” (Dominique Vidal, “Une Société Séculière”, Le Monde Diplomatique, November 2001). Zo zou het bijvoorbeeld ondenkbaar zijn voor de President van de Verenigde Staten om, aan het einde van een belangrijke toespraak tot de natie, geen “God bless America” aan te heffen. Aan de andere kant ontwikkelt zich in Frankrijk, waar de scheiding van Kerk en Staat sinds 1789 de essentiële bestaansreden van de bourgeoisie vormt en “de helft van de bevolking niet langer een kerk, synagoge of moskee bezoekt” (Vidal, idem) een aangroeiende golf van “fundamentalisme” onder de Noord-Afrikaanse immigranten.

Ondanks het feit dat steeds meer mensen afstand nemen van de gevestigde godsdienst, blijft naleving van godsdienstige voorschriften bestaan. Het einde van de periode van opkomst van het kapitalisme en de intrede in zijn fase van verval, in het bijzonder zijn laatste fase, die van de algemene ontbinding, heeft niet alleen het bestaan van godsdienstig irrationalisme verlengd, maar op verschillende manieren variaties voortgebracht die duidelijk gevaarlijker zijn voor de mensheid.

Dit artikel is een eerste poging om te onderzoeken hoe, onder de huidige omstandigheden, vanuit een marxistische benadering binnen het proletariaat de strijd opgenomen kan worden tegen de godsdienstige ideologie. Te zien zal zijn dat er op dit gebied veel te leren is van de voorbije geschiedenis van de arbeidersbeweging.

 

De strijd tegen de godsdienst

 

Zoals we in het eerste deel (1) hebben laten zien, beschouwde Marx de godsdienst tegelijkertijd als een gevaarlijke misleiding om de werkelijkheid te ontvluchten (de “opium van het volk”) en als een “verzuchting van de onderdrukten”, met andere woorden, een verstikkende schreeuw tegen de onderdrukking. Hieraan voegde Lenin het advies toe om, als kommunisten, voorzichtig om te gaan met de anti-godsdienstige propaganda, en tegelijkertijd geen moment ons atheïstisch materialisme te verbergen. De algemene benadering van Lenin ten opzichte van dit delicate vraagstuk blijft een baken van kommunistisch denken en een gids voor revolutionaire praktijk. En niet omdat Lenin het kader schetste, waarbij hij zich uitsluitend baseerde op citaten van Marx en Engels (want dat zou de marxistische wetenschap degraderen in een godsdienst!), maar omdat Lenins kader voor dit vraagstuk alle belangrijke problemen nuchter en wetenschappelijk benadert. Een onderzoek van het denken van Lenin over dit vraagstuk is, voor dit punt in de discussie, heel nuttig. Daarna kunnen we terugkeren naar de huidige situatie en nagaan wat de houding van de kommunisten in relatie tot dit vraagstuk zou moeten zijn.

Opmerkelijk is dat het eerste commentaar van Lenin over godsdienst, die in vertaling verschijnt, een hartstochtelijke verdediging is van de godsdienstvrijheid. In een artikel van 1903, gericht aan de arme boeren van Rusland, stelt hij dat marxisten “eisen dat iedereen het volledige en onbeperkte recht heeft iedere godsdienst uit te oefenen die hij wil”. Lenin verwierp de wetten in Rusland en in het Ottomaanse Turkije als uitermate “schandelijk” (“de mensonterende politievervolging van de godsdienst”), die bepaalde godsdiensten (respectievelijk orthodox christendom en Islam) bevoordeelden,. Al deze wetten zijn volgens hem zo onrechtvaardig, willekeurig en mensonterend als het maar kan zijn. Iedereen moet volledig vrij zijn, niet alleen in het uitoefenen van de godsdienst die hij wil, maar ook in het verkondigen of het veranderen van godsdienst.

Op verschillende aspecten van de revolutionaire politiek zijn de ideeën van Lenin in de loop van de tijd veranderd, maar niet in voornoemde kwesties. Dit wordt duidelijk als Lenins eerste belangrijke stellingname over deze kwestie – een artikel uit 1905 getiteld “Socialisme en godsdienst” – wordt vergeleken met zijn latere geschriften.

“Socialisme en godsdienst” schetst het essentiële kader voor de houding van de bolsjewiki ten opzichte van de godsdienst. Dit artikel vatte in een bevattelijke stijl de conclusies samen die al bereikt waren door Marx en Engels – dat godsdienst, zoals Lenin het stelt, “een soort van geestelijke sterke drank is, die de werkende mensen aanleert om de uitbuiting te ondergaan in de hoop op een beloning in de hemel. Degenen echter, die leven van de arbeid van anderen, leert de godsdienst weldadigheid hier op aarde, waarmee hij hun dus een nogal goedkope rechtvaardiging van hun uitbuitersbestaan biedt en tegen redelijke prijzen toegangskaarten verkoopt voor hun hemelse zaligheid”.

Het proletariaat zou, zo voorspelde Lenin vol vertrouwen, zijn strijd samen doen samensmelten met moderne wetenschap, door “de mist van de religie” heenbreken en op een succesvolle manier “in het heden vechten voor een beter leven op aarde”.

Lenin bracht naar voren dat godsdienst, onder de dictatuur van het proletariaat, een privé-zaak is. Hij stelde dat kommunisten eisen dat de staat absoluut vrij is van enige godsdienstige verwantschap en geen enkele financiële bijdrage levert aan uitgaven van godsdienstige organisaties. Tegelijkertijd moet iedere vorm van discriminatie van een godsdienst verboden worden en alle burgers “moeten vrij zijn om een godsdienst te beoefenen” of “geen enkele godsdienst”.

Maar voor de marxistische partij zelf was de godsdienst nooit een privé-aangelegenheid: “Onze partij is een verbond van klassenbewuste, progressieve strijders voor de bevrijding van de arbeidersklasse. Zo’n verbond kan en mag niet onverschillig staan tegenover een gebrek aan klassenbewustzijn, onwetendheid of obscurantisme in de vorm van godsdienstig geloof. We eisen de volledige scheiding tussen kerk en staat om met zuiver ideologische en alleen ideologische wapens, met onze pers en met het gesproken woord tegen de godsdienstige mist te kunnen vechten (…)  En voor ons is de ideologische strijd geen privé-zaak, maar een zaak van de gehele partij, van het gehele proletariaat”.

Lenin voegde hieraan toe dat godsdienst niet louter overwonnen kan worden door lege, abstracte propaganda: “Het zou van burgerlijke bekrompenheid getuigen wanneer men vergeet dat het juk van de godsdienst … slechts een product en een afspiegeling is van het economische juk binnen de maatschappij. Men kan het proletariaat met geen stapel brochures en geen reeks van redevoeringen bewustmaken, wanneer het niet door zijn eigen strijd tegen de donkere krachten van het kapitalisme wordt verhelderd. De eenheid van deze werkelijke revolutionaire strijd van de onderdrukte klasse voor de schepping van een paradijs op aarde is belangrijker voor ons dan de eenheid van de opvattingen van de proletariërs over het paradijs in de hemel”.

Kommunisten, zo schreef Lenin, zijn onwrikbaar tegen iedere vorm van “het opkloppen van minder belangrijke meningsverschillen” over godsdienstige vraagstukken, die zouden kunnen worden gebruikt door reactionairen om het proletariaat te verdelen. De werkelijke bron van de “godsdienstige onzinnigheid” was per slot van rekening de economische slavernij.

Dezelfde thema’s werden opnieuw en uitgebreider aan de orde gesteld in 1909 in een essay getiteld: “De houding van de arbeiderspartij tegenover de godsdienst”: “De filosofische grondslag van het marxisme vormt, zoals ook Marx en Engels herhaaldelijk hebben verklaard, het dialectische materialisme …  - een materialisme dat absoluut atheïstisch en vijandig staat tegenover elke godsdienst… Godsdienst is het opium van het volk (K.Marx,Bijdrage tot de kritiek van de rechtsfilosofie van Hegel, Inleiding)  – deze uitspraak van Marx vormt de hoeksteen van de hele wereldbeschouwing van het marxisme ten aanzien van de godsdienst. Het marxisme beschouwt alle tegenwoordige godsdiensten en kerken, alle religieuze organisaties steeds als organen van de burgerlijke reactie, die de uitbuiting moeten verdedigen en de arbeidersklasse met hun venijn verblinden”.

Tegelijkertijd verwierp Engels herhaaldelijk de pogingen van die mensen die “linkser” en “revolutionairder” wilden zijn dan de sociaal-democraten, door in de programma’s van de politieke organisaties van de arbeiders expliciet bekend te maken uit te gaan van het atheïsme; met andere woorden de oorlog te verklaren aan de godsdienst. Engels veroordeelde de blanquistische oorlog tegen de godsdienst, zegt Lenin, als “het beste middel om de belangstelling voor de godsdienst nieuw leven in te blazen en het werkelijke afsterven van de godsdienst te bemoeilijken”: “Engels verweet de blanquisten, dat zij er geen begrip voor konden opbrengen, dat alleen de klassenstrijd van de arbeidersmassa’s, waardoor de brede lagen van het proletariaat alzijdig in de bewuste en revolutionaire maatschappelijke praktijk betrokken worden, in staat is, de onderdrukte massa’s werkelijk van het juk van de godsdienst te bevrijden, terwijl het een anarchistische frase is om de oorlog tegen de godsdienst tot politieke taak van de arbeidersklasse te proclameren” Lenin, 1909, idem).

Dezelfde waarschuwing werd gedaan in Engels’ Anti-Dühring, toen hij de oorlog van Bismarck tegen de godsdienst besprak: “Door deze strijd heeft Bismarck het strijdbare klerikalisme van de katholieken alleen maar gesterkt en de zaak van de werkelijke cultuur alleen maar afbreuk gedaan, want in plaats van de politieke scheidsmuren plaatste hij de godsdienstige scheidsmuren op de voorgrond en leidde op die manier de aandacht af van bepaalde lagen van de arbeidersklasse en van de democratie van de dringende taken van de revolutionaire en klassenstrijd af naar een heel oppervlakkig en burgerlijk-leugenachtig anti-klerikalisme. Engels maakte Dühring, die ultrarevolutionair wilde zijn, het verwijt, dezelfde dwaasheid van Bismarck in een andere vorm te willen herhalen, en hij verlangde van de arbeiderspartij er begrip voor te hebben, dat zij geduldig moet werken aan het organiseren en opklaren van het proletariaat, wat tot het afsterven van de godsdienst zal leiden, maar dat zij zich niet in het avontuur van een politieke oorlog tegen de godsdienst mag storten(…) Engels (…) onderstreepte bewust (…) dat de sociaal-democratie de godsdienst tegenover de staat als een privé-zaak beschouwt, maar in geen geval tegenover zichzelf, in geen geval tegenover het marxisme en tegenover de arbeiderspartij” (Lenin, 1909, idem).

 

De houding tegenover godsdienst: flexibele beginselvastheid

 

Deze flexibele maar principiële houding tegenover de godsdienst door Marx, Engels en Lenin werd aangevallen door “anarchistische praatjesmakers” (naar een uitdrukking van Lenin), die er niet in slaagden om de logica en coherentie van de marxistische benadering op dit punt te begrijpen.

Lenin legt uit: “Het zou volstrekt onjuist zijn als men zou geloven, dat de vermeende ‘matiging’ van het marxisme tegenover de godsdienst te verklaren viel uit zogenaamde ‘tactische’ overwegingen – in de zin van het streven ‘niemand af te schrikken’, enzovoort. Integendeel, de politieke lijn van het marxisme is, ook voor wat dit vraagstuk betreft, onafscheidelijk verbonden met zijn filosofische grondslagen.

“Marxisme is materialisme. …  Wij moeten de godsdienst bestrijden. Dat is het abc van het gehele materialisme en dus ook van het marxisme. Maar het marxisme is geen materialisme, dat bij het abc is blijven stilstaan. Het marxisme gaat verder. Het zegt: men moet de godsdienst weten te bestrijden, maar daartoe is het nodig, dat men de oorsprong, die geloof en godsdienst onder de massa’s hebben, materialistisch verklaart. Men mag de strijd tegen de godsdienst niet beperken tot abstract-ideologische propaganda, men mag die niet tot een dergelijke propaganda reduceren, maart moet die in verband brengen met de concrete praktijk van de klassenbeweging, die het afschaffen van de sociale wortels van de godsdienst ten doel heeft”(Lenin, 1909, idem).

Volgens “de progressieve, radicale en atheïstische fracties van de bourgeoisie”, aldus Lenin, houdt de godsdienst iedereen in haar greep, dankzij “de onwetendheid van de mensen”. “De marxist zegt: dat is verkeerd. Zo’n opvatting is oppervlakkige, burgerlijk beperkte cultuurverspreiding. Zo’n opvatting verklaart de wortels van de godsdienst niet grondig genoeg, niet materialistisch, doch idealistisch. In de moderne kapitalistische staten zijn deze wortels in hoofdzaak van sociale aard. De sociale machteloosheid tegenover de blinde werking van de krachten van het kapitalisme, dat de eenvoudige werkende mensen iedere dag en ieder uur duizend keer meer ontzettend leed en onmenselijke kwellingen berokkent dan welke buitengewone gebeurtenissen als oorlogen, aardbevingen, enzovoort.

 “ ’De vrees heeft de goden voortgebracht’. De vrees voor de blinde werking van de macht van het kapitaal, blind omdat haar werking door de volksmassa’s niet kan worden voorzien en omdat ze de proletariër en de kleine zelfstandige bij elke stap van hun leven de ‘plotselinge’, ‘onverwachte’, ‘toevallige’ ruinering, de ondergang, de verandering tot bedelaar, tot pauper, tot een geprostitueerde, de hongerdood dreigt te brengen en dit ook inderdaad doet – dat is de wortel van de tegenwoordige godsdienst, waarop de materialist in het bijzonder en het meest moet letten, als hij geen beginneling in het materialisme wil blijven. Geen propagandageschrift zal de godsdienst uit de massa’s uitdrijven, die, teneergedrukt door de kapitalistische dwangarbeid, door de blindelings werkenden, verwoestende krachten van het kapitalisme afhankelijk blijven, zolang deze massa’s niet zelf zullen hebben geleerd, deze wortel van de godsdienst, de heerschappij van het kapitaal, in al haar vormen, verenigd, georganiseerd, planmatig en bewust te bestrijden.

“Volgt daaruit soms, dat een voorlichtingsbrochure tegen de godsdienst schadelijk of overbodig zou zijn? Geenszins. Daaruit volgt iets heel anders. Daaruit volgt dat de atheïstische propaganda van de sociaal-democratie ondergeschikt moet zijn aan haar allereerste taak: het ontplooien van de klassenstrijd van de uitgebuite massa’s tegen de uitbuiters” (Lenin, 1909, idem).

Lenin benadrukte dat dit alleen op een dialectische wijze in de praktijk begrepen kan worden. Anders kan atheïstische propaganda, in bepaalde gevallen, zelfs schadelijk zijn. Hij geeft het voorbeeld van een arbeidersstaking, geleid door een katholieke arbeidersvereniging. In dit geval moeten de marxisten “het slagen van de staking boven alles stellen” en zich krachtig opstellen tegen iedere verdeling van de arbeiders “in atheïsten en christenen”. Want het is de “vooruitgang van de klassenstrijd” die “de christelijke arbeiders honderd keer beter tot de sociaal-democratie en tot het atheïsme zal brengen dan de louter atheïstische propaganda”.

“Een marxist moet materialist zijn, dat wil zeggen een vijand van de godsdienst, maar dan een dialectische materialist, dat wil zeggen een materialist, die de strijd tegen de godsdienst niet abstract, niet op grond van een abstracte, zuiver theoretische, zichzelf steeds gelijk blijvende propaganda voert, maar concreet, op grond van de klassenstrijd, zoals die in werkelijkheid afspeelt en die massa’s het meest en het best opvoedt. En marxist moet met de gehele concrete situatie rekening weten te houden, hij moet steeds de grens tussen anarchisme en opportunisme weten te vinden (deze grens is relatief, beweeglijk, veranderlijk, maar ze is er).

“Hij mag noch in het abstracte, opgeschroefde, in werkelijkheid holle ‘revolutionaire’ gedoe van de anarchist vervallen, noch in de kleingeestigheid en het opportunisme van de kleinburger of van de liberale intellectueel, die niet tegen de godsdienst durft te strijden, die deze taak, die hij heeft, vergeet en zich bij het geloof in een god neerlegt, zich niet laat leiden door de belangen van de klassenstrijd, maar door kleinzielige, jammerlijke berekening: niemand krenken, niemand afstoten, niemand afschrikken, door de waanwijze regel: ‘leven en laten leven’, enzovoort, enzovoort” (Lenin, 1909, idem).

 

Lenin waarschuwde voortdurend tegen de gevaren van het kleinburgerlijk ongeduld in de bestrijding van de religieuze vooroordelen. Zo merkte hij, in een redevoering op het Eerste Al-Russische Congres van Werkende Vrouwen in november 1918, het verbazingwekkende succes op van de jonge Sovjet-republiek in het terugdringen van de onderdrukking van de vrouw in de stedelijke gebieden. Maar hij voegde er een waarschuwing aan toe: “Voor de eerste keer in de geschiedenis heeft onze wetgeving alles terzijde geschoven dat vrouwrechten loochende. Maar de wet is niet het belangrijkste. In de steden werkt deze wet over de volledige huwelijksvrijheid wel goed, maar op het platteland blijft hij te vaak een dode letter. Daar overheerst het godsdienstige huwelijk nog steeds. Dit is te wijten aan de invloed van de priesters, een kwaad dat moeilijker te bestrijden is dan de oude wetgeving.

“We moeten heel zorgvuldig zijn in onze strijd tegen godsdienstige vooroordelen; sommigen veroorzaken een heleboel ellende in deze strijd door de godsdienstige gevoelens te krenken. We moeten propaganda en opvoeding gebruiken. Door de strijd teveel op het scherpst van de snede te voeren, kunnen we alleen maar wrevel opwekken; zulke methoden van strijd hebben de neiging de verdeling onder de mensen langs godsdienstige lijnen in stand te houden, terwijl onze kracht ligt in de eenheid. De diepste bron van godsdienstige vooroordeel is armoede en onwetendheid; en dat is het kwaad dat we moeten bestrijden” (Lenin, Collected Works, Vol. 28, pag. 180-81).

Toen hij een jaar later het ontwerp tot programma voor de Kommunistische Partij van Rusland schreef, herhaalde hij de oproep tot een volledige scheiding tussen kerk en staat en waarschuwde hij er opnieuw voor “de godsdienstige gevoelens van de gelovigen niet te kwetsen, want dit leidt er alleen maar toe dat het godsdienstige fanatisme toeneemt”.

Toen, twee jaar later, tijdens een bijeenkomst van niet-bolsjewistische gedelegeerden op het Negende Al-Russische Congres van de Sovjets, merkte Kalinin (aan wie later door Stalin het beheer over het onderwijs werd gegeven) op dat Lenin wel eens een bevel zou kunnen uitvaardigen om “alle gebedsboeken te verbranden”. In reactie hierop haastte Lenin zich om de situatie te verduidelijken, door te onderstrepen “nooit zoiets te hebben voorgesteld en dit ook nooit te kunnen. Men weet dat volgens onze wet, de grondwet van onze republiek, gewetensvrijheid met betrekking tot godsdienst gegarandeerd is voor iedereen”.

Al eerder, in 1921, stuurde Lenin een schrijven aan Molotow (een andere toekomstige stalinistische leider van het partijapparaat), waarin hij leuzen bekritiseerde, zoals de “onwaarheid van de godsdienst ontmaskeren”, zoals die gepubliceerd waren in een circulaire ter gelegenheid van de 1e mei. “Dit is niet juist. Het is tactloos”, schreef Lenin, en onderstreepte eens te meer de noodzaak “de frontale confrontatie met de godsdienst absoluut te vermijden”. Inderdaad voelde Lenin zich zo sterk in deze kwestie dat hij vroeg om een aanvullende circulaire, waarin de voorgaande werd gecorrigeerd. In het geval het Secretariaat niet akkoord kon gaan met dit voorstel, stelde hij voor om de kwestie op te nemen in het Politbureau. Het Centraal Comité publiceerde vervolgens een brief in de Prawda van 21 april 1921, waarin er werd op aangedrongen om tijdens de viering van de 1e mei “niets zou worden gedaan of gezegd dat de godsdienstige gevoelens van de massa van de bevolking zou kunnen krenken”.

De kijk van Lenin op de verhouding tussen socialisme en godsdienst was behoorlijk duidelijk afgebakend. De opvattingen van Marx, Engels en Lenin over de strijd tegen het religieus obscurantisme kan nu in ’t kort worden samengevat. Godsdienst wordt eerst en vooral opgevat als een vorm van onderdrukking in een maatschappij verdeeld in klassen - een vorm van belazeren van de massa’s om hun deze onderdrukking te doen accepteren. Hij bestaat en bloeit in bepaalde materiële omstandigheden - en die door Lenin werden aangeduid als “economische slavernij” De intrede van het verval van het kapitalisme betekent, meer dan ooit, dat het proletariaat en de andere onderdrukten lijden onder “de angst voor de blinde krachten van het kapitaal”, daar de economische catastrofes van het kapitalisme de arbeidende massa’s herhaaldelijk en plotsklaps storten in de bodemloze afgrond van “armoede, prostitutie en ondervoeding”.

De vorm waarin de godsdienst zich voordoet, varieert enorm. Maar iedere godsdienst, omdat hij de mens ontegenzeglijk afleidt van zijn werkelijke bevrijding, functioneert als een verstrooiing juist omdat het een troost is in momenten van tegenslag. Hij wekt de schijn van hoop op een beter leven (of het nu na de dood, of na welke bovennatuurlijke omvorming ook van de materiële wereld). En deze hoop op bevrijding (“de geredde ziel”) in het hiernamaals of in de apocalyptische toekomst maakt de weg vrij voor de ontwikkeling van de illusie dat lijden hier en nu niet tevergeefs is, daar het lijden royaal zal worden beloond in het Paradijs, op voorwaarde dat de gelovige zich onderwerpt aan Gods wetten. In de genadeloze, koude, onmenselijke wereld, gevolg van de permanente en diepere crisis van het kapitalisme in verval, voorziet de godsdienst de onderdrukten ook de middelen van een schijnbare, gedeeltelijke bevrijding van hun ketenen: de godsdienst bevestigt dat iedere persoon inderdaad dierbaar is in de ogen van zijn of haar goddelijke schepper.

 

De enige manier om de godsdienst te overstijgen: de zoektocht naar eenheid in de klassenstrijd

 

Voor de anarchisten, voor “de bekrompen bourgeois die de massa’s willen verheffen” en voor de ongeduldige radicale kleinburgers houdt de godsdienst de massa’s in haar greep vanwege hun onwetendheid. Marxisten daarentegen, begrijpen dat de materiële grondslagen van de godsdienst ten diepste verankerd zijn in het moderne kapitalisme en nog verder ook, ze gaan terug tot oorsprong van de klassenmaatschappijen en zelfs tot het begin van de mensheid. Godsdienst kan daarom niet overwonnen worden door enkel of zelfs voornamelijk propaganda. Kommunisten moeten inderdaad anti-godsdienstige propaganda maken, maar dit moet altijd ondergeschikt blijven aan het zoeken van de effectieve proletarische eenheid in de klassenstrijd. De anti-godsdienstige propaganda “moet die in verband brengen met de concrete praktijk van de klassenbeweging, die het afschaffen van de sociale wortels van de godsdienst ten doel heeft”. Dit is de enige materialistische strategie om de wortels van de godsdienst uit te roeien. Pogingen om het probleem op te lossen door een politieke “oorlog tegen de godsdienst” te ontketenen, zich te begeven in tactloze confrontaties met de godsdienst, of door maatregelen te steunen bedoeld om godsdienstige viering te beperken, zien niet de werkelijke, materiële wortels van de godsdienst. Vanuit proletarisch standpunt is zo’n gedrag dwaas, daar het de verdelingen in het proletariaat vergroot en de arbeiders in de armen van religieuze fanatici drijft.

Verzet van de kommunisten tegen de godsdienst betekent niet dat ze maatregelen van de staat tegen geloof en beleving, of tegen bepaalde religieuze groepen steunen.

Kommunisten blijven ideologische en politieke tegenstanders van de godsdienst: er is geen sprake van dat religieuze kwesties in de rijen van de revolutionairen zelf als een privé-zaak kunnen worden beschouwd, daar die immers bestaan uit klassenbewuste militanten die met alle vormen van godsdienst gebroken hebben. Maar de kommunisten moeten in hun strijd tegen de schade toegebracht door de religie in de massa, niet alleen materialisten zijn – er dus van uitgaan en handelen vanuit het fundamentele standpunt dat de mensen hun eigen geschiedenis maken en zichzelf dus kunnen bevrijden door hun eigen bewuste activiteit – maar ook dialectische materialisten. Dit betekent dat marxisten te werk moeten gaan op basis van de situatie als geheel, en zich scherp bewust moeten zijn van alle cruciale wisselwerkingen tussen de verschillende politieke componenten. Dit houdt in dat we, in plaats van een abstracte, zuiver ideologische strijd tegen de godsdienst te voeren, de antireligieuze propaganda op een concrete wijze in verband moeten brengen met de momenteel bestaande klassenstrijd. Alleen met de overwinning van de proletarische klassenbeweging kunnen de maatschappelijke wortels van het godsdienstige vooroordeel, die voortkomen uit de klassenuitbuiting, worden uitgeroeid. Godsdienst kan niet per decreet worden ‘afgeschaft’ – de arbeidersklasse moet het ontgroeien, op basis van haar eigen ervaringen. Kommunisten moeten daarom vermijden om maatregelen te nemen (zoals het veroordelen van godsdienstige praktijken) die religieuze gevoelens zonder reden aanwakkeren wat in tegenstelling zou staan met het nagestreefde doel. De staat in de periode van overgang tussen kapitalisme en kommunisme, ingesteld in de vorm van de dictatuur van het proletariaat, moet zich daarom behoeden voor iedere vorm van religieuze discriminatie, evenals elke vorm van aansluiting of materiële band met de godsdienst.

Om duidelijk te laten zien welke klassenbelangen de godsdienst tegenwoordig dient, moeten revolutionaire organisaties in hun propaganda de ontwikkeling van de rol van de godsdienst in de maatschappij integreren. De oorspronkelijke overtuigingen en praktijken van de grote religies zijn verworden tot karikaturen, doordat de religieuze hiërarchieën zich aangepast heben aan en opgenomen zijn door de klassenmaatschappij. Met dit in haar achterhoofd ontwierp Rosa Luxemburg een oproep aan de godsdienstige arbeiders, waarin ze de kerken beschuldigde: “Tegenwoordig zijn jullie het, met jullie leugens en jullie onderwijs, die de heidenen zijn, en zijn wij het die de armen, de uitgebuitenen de boodschap van broederschap en gelijkheid brengen. Wij zijn het die bezig zijn de wereld te veroveren, zoals dat vroeger gedaan werd door zij die verkondigden dat het gemakkelijker is voor een kameel om door het oog van de naald te kruipen dan voor een rijke om het koninkrijk der hemelen binnen te gaan”(Rosa Luxemburg, Socialism and the Churches).

 

Het is duidelijk dat er veel is in de revolutionaire erfenis van onze beweging, dat nuttig blijft. Marx en Engels schreven als militanten op het hoogtepunt van het kapitalisme in opkomst, terwijl Lenin een revolutionaire pionier was van de kommunistische praktijk bij het aanbreken van het verval van het kapitalisme. Momenteel verkeren we in de laatste, ultieme fase van het kapitalisme in verval – de ontbinding van het kapitalisme, waarin het proletariaat ofwel zijn eigen revolutionaire politieke erfenis zal herontdekken ofwel de mensheid als geheel letterlijk veroordeeld zal zijn uit te sterven. Dit betekent dat het eenvoudigweg niet voldoende is de relevante teksten uit de marxistische klassieken te herhalen. Het is noodzakelijk dat we ook in staat zijn om te zien wat nieuw is in de huidige periode, en wat dit in de praktijk betekent voor het proletariaat en zijn politieke organisaties.

 

De strijd tegen godsdienst in de periode van verval en ontbinding van het kapitalisme.

 

Het eerste punt dat in dit kader opgehelderd moet worden, is iets dat in feite opkwam bij de aanvang van de vervalperiode rond 1914, maar niet voldoende door de revolutionairen is onderstreept. Zijn opheldering is daardoor sinds de intrede van de periode van verval blijven liggen. Dit betreft de leuze overgeërfd van de Franse Revolutie en heropgenomen door de Tweede Internationale en over de volledige scheiding tussen kerk en staat. Deze leuze, die tamelijk geëigend en noodzakelijk was op het moment dat hij was ontworpen – is een niet-verwezenlijkte burgerlijk democratische eis van het kapitalisme in zijn opkomstperiode. Het moet duidelijk begrepen worden dat alleen het proletariaat en zijn partij dit echt kunnen verwezenlijken, vanwege de ontelbare banden tussen de religies en het kapitalisme. Dit was al een algemeen geldende waarheid in de 19e eeuw; het is nog evidenter in de periode van het staatskapitalisme, als kenmerk van de vervalperiode. Het is daarom zowel zinloos als een gevaarlijke illusie te geloven dat het mogelijk is om campagne te voeren voor de eis van de scheiding van Kerk en de kapitalistische staat, zoals Lenin en de Bolsjewiki neigden te doen.

Het tweede punt, zoals in de inleiding bij dit artikel en in het vorige deel (1) is vermeld, is dat het kapitalisme, vanaf het moment dat het zijn fase van ontbinding intreedt, irrationeler en barbaarser is dan elk voorafgaan moment in zijn bestaan (zie De ontbinding als hoogste stadium van het verval van het kapitalisme, Internationale Revue nr. 13). De ontbinding is het gevolg van de situatie waarin het kapitalisme, terwijl het ten opzichte van de mensheid als geheel allang opgehouden heeft progressief te zijn, een proletariaat confronteert dat, alhoewel het de enige kracht is die het systeem kan omverwerpen en het kan vervangen door een andere maatschappij, nog gekenmerkt wordt door lange periodes van contrarevolutie en gebrek aan vertrouwen in zichzelf als klasse. De heropkomst van een massale arbeidersstrijd van 1968-1989 heeft de effecten van de kapitalistische contra-revolutie behoorlijk teruggedrongen. Maar in het laatste decennium van de 20e eeuw, de periode die we kenmerken als dat van de kapitalistische ontbinding, heeft  de arbeidersklasse een aantal ernstige aanvallen op haar klasse-identiteit moeten verwerken, in het bijzonder door alle camapgnes door de bourgeoisie opgezet over “de dood van het kommunisme” en “het einde van de klassenstrijd”, en door de geniepige, kruipende effecten van de sociale ontbinding in het algemeen.

In haar laatste perverse en hoogst irrationele fase, zal niets het kapitalisme ervan weerhouden in zijn poging de proletariërs af te remmen bij de ontwikkeling van hun zelfvertrouwen en het politiek bewust worden. Verder zijn ook revolutionaire organisaties niet immuun voor de invloed van de irrationaliteit van het kapitalisme in verval. In het kielzog van de nederlaag van de revolutie van 1905 en de overwinning van de Stolypin-reactie werd een deel van de Bolshewiki gegrepen door een opstoot van “Godverering”. Recenter begon een Bordigistische groep die het blad Il Partito publiceert, zich voor mysticisme te interesseren (zie: “Marxisme en Mysticisme”, in Internationale Revue nr. 94, frans-, engels- en spaanstalig, en in de uitgave van Programme Communiste van mei 1997) En in het midden van de jaren ‘90 was de IKS genoodzaakt de strijd aan te gaan in zijn midden met een buitenmaatse interesse voor esoterisme en occultisme onder bepaalde militanten.

De toegenomen gevaren, die door de ontbinding van het kapitalisme ontstonden, mogen niet onderschat worden. De mensheid als geheel is van nature een sociaal wezen. De ontbinding is een soort “sociaal” zuur dat de banden van natuurlijke solidariteit tussen de mensen in de maatschappij aanvreet en daarvoor in de plaats wantrouwen en achterdocht verspreid. Anders gezegd: de ontbinding schept een spontane tendens in de maatschappij om zichzelf te groeperen in klieken, clans en bendes. “Fundamentalisme” van allerlei slag, cults in allerlei variaties, de groei van onzinnige “New Age” groepen en praktijken, de opkomst van delinquente jongerenbendes, vormen allen misvormde en gedoemde pogingen om de ontbrekende maatschappelijke solidariteit te “vervangen”, in een toenemende harde en vijandige wereld. Omdat ze niet gebaseerd zijn op de latente vitaliteit van de enige revolutionaire klasse van dit tijdperk, maar op een individualistische replicatie van uitbuitende verhoudingen, zijn al deze pogingen door hun aard gedoemd alleen maar meer vervreemding en leed voort te brengen, en in feite de effecten van de ontbinding te verergeren.

Hiermee wordt nog eens het feit onderstreept dat de strijd tegen de heropleving van de religie, tegen alle vormen van irrationaliteit die momenteel opbloeien, onafscheidelijk is van de noodzaak voor de arbeidersklasse de strijd voor haar werkelijke belangen te doen opleven. Alleen deze strijd kan immers de vernietigende effecten van een uiteenvallende maatschappelijke orde tegen gaan. Het proletariaat heeft, in de strijd voor de verdediging van zijn materiële belangen, geen andere keuze dan de voorwaarden voor een echte menselijke gemeenschap te vrwezenlijken; haar authentieke solidariteit in de strijd is het tegengif voor de valse solidariteit die geboden wordt door de cultuur van de bendes en het fundamentalisme. Tegelijkertijd is de strijd - een strijd waarvan de kommunistische minderheid de voorhoede is - voor de verdieping van het klassenbewustzijn van het proletariaat het tegengif voor de toenemend onterende en onmenselijke mythologieën die afgescheiden worden door een maatschappij die aan het verrotten is. Daarmee geeft deze strijd de weg aan naar een toekomst waar de mens uiteindelijk volledig bewust zal moeten worden van zichzelf en van zijn plaats in de natuur, en dus alle goden ver achter zich gelaten zal hebben.

 

Dawson

Erfenis van de Kommunistische Linkerzijde: 

  • Klassenbewustzijn [13]

Theoretische vraagstukken: 

  • Religie en godsdienst [14]

Resolutie over de internationale situatie (18e IKS-Congres)

  • 1497 keer gelezen

De economische crisis

 

 

1) Als gevolg van de ineenstorting van het Oostblok en de zege van de coalitie in Irak, kondigde vader Bush, op 6 maart 1991, voor het Congres van de Verenigde Staten het begin aan van een ‘Nieuwe Wereldorde’, gebaseerd op het respect voor het ‘internationaal recht’. Deze nieuwe wereldorde moest de planeet vrede en welvaart brengen. Het ‘einde van het kommunisme’ betekende de ‘definitieve zege van het liberale kapitalisme’. Sommigen, zoals de ‘filosoof’ Francis Fukuyama, voorspelden zelfs het ‘einde van de geschiedenis’. Maar de geschiedenis, de ware en niet die van de propaganda, heeft zich gehaast om de spot te drijven met deze charletaneske mooipraterij. In plaats van vrede zou het jaar 1991 het begin vormen van de oorlog in ex-Joegoslavië, die honderdduizenden doden zou veroorzaken in het hart van Europa zelf, een continent dat bijna een halve eeuw van deze kwaal bespaard was gebleven. Net zo hebben de recessie van 1993, vervolgens de ineenstorting van de Aziatische ‘tijgers’ en ‘draken’ in 1997, en daarna de nieuwe recessie in 2002, die een einde maakte aan de euforie over de ‘internet-luchtbel’, gevoelige knauwen toegebracht aan de illusies omtrent de ‘voorspoed’ die werd aangekondigd door vader Bush. Maar wat typisch is voor het gepraat van de heersende klasse vandaag is dat zij de neiging heeft om dat van gisteren te vergeten. Tussen 2003 en 2007 werd de toon van het officiële taalgebruik van heersende sectoren van de bourgeoisie zelfs euforisch, toen ze het succes vierde van het ‘Angelsaksische model’ dat voorbeeldige winsten mogelijk maakte, een stevige groei van het BIP en zelfs een aanzienlijke daling van de werkloosheid. Woorden schoten te kort om de triomf van de ‘liberale economie’ en de weldaden van de ‘deregularisering’ te vieren. Maar sedert de zomer van 2007 en vooral die van 2008, is deze optimistische zeepbel gesmolten als sneeuw voor de zon. Sindsdien werden de woorden ‘voorspoed’, ‘groei’, ‘zege van het liberalisme’ discreet uit het burgerlijk taalgebruik verbannen. Aan de tafel van het grote banket van de kapitalistische economie heeft zich een gast geïnstalleerd waarvan wie men dacht dat hij voor altijd verbannen was: de crisis, het spook van een ‘nieuwe grote depressie’, net zoals aan die van de jaren 1930.

 

 

2) Volgens de uitspraken van alle burgerlijke verantwoordelijken, van alle economische ‘specialisten’, met inbegrip van de meest onvoorwaardelijke bewierokers, is de huidige crisis de ernstigste die het systeem heeft gekend sinds de grote depressie die begon in 1929. Volgens de OESO is: “de wereldeconomie ten prooi gevallen aan haar diepste en meest omvangrijke recessie sinds tientallen jaren” (tussentijds rapport van maart 2009). Sommigen aarzelen zelfs niet om hem nog erger te beschouwen dat zij nog ernstiger is en dat de gevolgen nu nog niet zo rampzalig zijn als in de jaren 1930, ligt alleen aan het feit dat de wereldleiders sindsdien, gesterkt door hun ervaring, geleerd hebben om aan dergelijke toestanden het hoofd te bieden, en te vermijden dat het komt tot een veralgemeende situatie van een ieder voor zich: “Alhoewel men deze ernstige wereldrecessie soms heeft betiteld als een ‘grote recessie’, staat men, dank zij de kwaliteit en de intensiteit van de maatregelen die de regeringen op dit moment nemen, nog ver af van een nieuwe ‘grote depressie’ zoals die van de jaren 1930. De ‘grote depressie’ werd verergerd door de verschrikkelijke vergissingen van de politieke economie, gaande van beperkende monetaire maatregelen tot de politiek van het ‘ieder voor zich’, vergissingen die de vorm aannamen van protectionistische handel en elkaar beconcurrerende devaluaties. De huidige recessie daarentegen heeft over het algemeen goede antwoorden ontlokt” (Ibid.).

 

Nochtans, zelfs als alle sectoren van de bourgeoisie de ernst van de huidige stuiptrekkingen van de kapitalistische economie vaststellen, hoe verschillend ze ook mogen zijn wat betreft de uitleg die zij eraan geven, er overduidelijk niet alleen toe in staat is om noch de werkelijke betekenis van deze stuiptrekkingen te bevatten maar ook het perspectief dat zij aankondigen voor het geheel van de maatschappij. Voor sommigen onder hen zou de verantwoordelijkheid voor de hevige moeilijkheden van het kapitalisme veroorzaakt zijn door de ‘financiële gekte’, aan het feit dat er sinds het begin van de jaren 2000 een hele rits ‘rommelproducten’ ontwikkeld zijn, die een uitbarsting hebben teweeggebracht van kredieten waarvan de terugbetaling niet voldoende gewaarborgd was. Anderen beweren dat het kapitalisme lijdt aan een overmaat van ‘deregulering’ op wereldvlak, een oriëntering die aan de basis lag van de reaganomics zoals die sinds de jaren 1980 op wereldschaal ontwikkeld werd. Anderen tenslotte, in het bijzonder de linkse verdedigers van het kapitaal, menen dat de dieper liggende oorzaak gezocht moet worden in een ontoereikendheid van de inkomsten van de loontrekkers. Daardoor werden deze laatsten, met name in de meer ontwikkelde landen, er toe verplicht om hun toevlucht te nemen tot leningen om in staat te blijven aan hun elementaire behoeften te voorzien. Maar welke ook hun meningsverschillen mogen zijn, het kenmerkende voor al deze interpretaties is dat zij denken dat niet het kapitalisme als productiewijze er de oorzaak van is, maar de ene of andere vorm waarin het systeem zich voordoet. En dat is nu juist het postulaat van hun vertrekpunt dat al deze interpretaties verhindert om in de grond de werkelijke oorzaken te begrijpen van de huidige crisis en wat er op het spel staat.

 

 

3) In feite maakt enkel een globale en historische visie op de kapitalistische productiewijze het mogelijk om de perspectieven van de huidige crisis te begrijpen, in te schatten en ontwikkelen. Wat vandaag door het geheel van de economische ‘specialisten’ verborgen wordt gehouden blijkt overduidelijk uit de tegenstellingen die het kapitalisme teisteren: de overproductie van dit systeem, zijn onvermogen om de massa van de waren te verkopen die het produceert. Er is geen overproductie met betrekking tot de werkelijke behoeften van de mensheid, die nog verre van vervuld zijn, maar een overproductie met betrekking tot de kopkrachtige markten, die deze productie kunnen betalen. Het officiële taalgebruik, evenals de maatregelen die zijn aangenomen door het merendeel van de regeringen, richten zich op de financiële crisis, op het bankroet van de banken, maar in werkelijkheid toont, wat de commentatoren de ‘reële economie’ noemen (in tegenstelling tot de ‘fictieve economie’) aan dat er gaat geen dag voorbij zonder de aankondiging van sluitingen van bedrijven, van massale ontslagen, van het bankroet van industriële ondernemingen. Het feit dat General Motors, dat gedurende tientallen jaren het grootste bedrijf ter wereld was, zijn overleving te danken heeft aan de massale steun van de Amerikaanse staat, terwijl Chrysler officieel bankroet is verklaard en onder controle is gekomen van FIAT, is tekenend voor de problemen die ten grondslag liggen aan de kapitalistische economie. Ook de abrupte daling van de wereldhandel, de eerste sinds de Tweede Wereldoorlog en die door de OESO geschat wordt op -13,2%, drukt het onvermogen uit voor de bedrijven om kopers te vinden voor hun producten.

 

Deze overproductiecrisis, die vandaag duidelijk wordt, is geen eenvoudig gevolg van de financiële crisis, zoals het merendeel van de ‘specialisten’ ons willen doen geloven. Ze komt voort uit het mechanisme zelf van de kapitalistische economie, zoals dat anderhalve eeuw geleden al werd aangetoond door het marxisme. Zolang de kapitalistische metropolen voortgingen met de verovering van de wereld en nieuwe markten aanboorden, kon de tijdelijke crises van overproductie overwonnen worden. Toen deze veroveringen, aan het begin van de 20e eeuw ten einde kwamen, hadden deze metropolen, en in het bijzonder diegenen die te laat waren gekomen op het concert van de kolonisering, geen andere uitweg meer dan de invloedszones van de anderen te vallen. Dit gold vooral voor Duitsland, dat een Eerste Wereldoorlog ontketende, zelfs nog voordat de overproductie volledig tot uiting kwam. Deze kwam daarentegen duidelijk wel tot uiting met de krach van 1929 en de grote depressie van de jaren 1930, die de belangrijkste kapitalistische landen aanzette tot een oorlogszuchtige vlucht vooruit in een Tweede Wereldoorlog, die de Eerste qua slachtpartijen en barbarij verre overtrof. Het geheel van de voorzieningen die na afloop ervan door de grootmachten getroffen werden, namelijk de organisatie onder Amerikaanse voogdij van de grote bestanddelen van de kapitalistische economie, zoals die van de munt (Bretton Woods) en het opzetten door de staten van een neo-keynesiaanse politiek, evenals de positieve weerslag van de dekolonisatie van de markten, hebben het wereldkapitalisme bijna drie decennia de illusie gegeven dat het zijn tegenstellingen uiteindelijk overwonnen had. Maar deze illusie kreeg in 1974 een opdonder van jewelste met het opduiken van een reusachtige recessie, voornamelijk bij de grootste wereldmacht. Deze recessie vormde niet het begin van de belangrijkste moeilijkheden van het kapitalisme, aangezien zij zich voordeed na die van 1967 en de herhaaldelijke crises van het pond en de dollar, de twee fundamentele munteenheden in het systeem van Bretton Woods. In feite had het neo-keynesianisme vanaf de jaren 1960 al blijk gegeven van zijn historische mislukking, zoals dat indertijd werd onderstreept door de groepen die de IKS zouden gaan vormen. Met andere woorden, voor het geheel van de burgerlijke commentatoren en voor de meerderheid van de arbeidersklasse, betekent het jaar 1974 het begin van een nieuwe periode in het naoorlogse leven van het kapitalisme, voornamelijk door het opnieuw opduiken van een verschijnsel dat men in de ontwikkelde landen als definitief overwonnen beschouwd had, de massale werkloosheid.

 

Juist op dat ogenblik werd het verschijnsel van de vlucht vooruit in de schuldenlast gevoelig versterkt: in die periode waren het de landen van de ‘Derde Wereld’ die daarbij voorop liepen en die tijdelijk de ‘locomotief’ van de heropleving vormden. Deze toestand liep aan het begin van de jaren 1980 ten einde met de schuldenlastcrisis, met het onvermogen van de landen van de ‘Derde Wereld’ om de leningen terug te betalen die hen in staat gesteld hadden om te dienen als afzetmarkt voor de productie van de industriële grootmachten. Maar de vlucht vooruit in de schuldenlast was daarmee niet ten einde. De Verenigde Staten begonnen de rol als ‘locomotief’ over te nemen ten koste van aanzienlijke tekorten op hun handelsbalans en vooral op hun begroting, een politiek die mogelijk was door de bevoorrechte rol van hun nationale munt als wereldmunt. Ook al hanteerde Reagan toentertijd de leus: “De staat is niet de oplossing, hij vormt het probleem” om de opruiming van de neo-keynesiaanse politiek te rechtvaardigen, toch bleef de Amerikaanse federale staat, via haar enorme begrotingstekorten, de drijvende kracht achter het nationale en internationale economische leven. Nochtans betekende de ‘reaganomics’, waarvan Margreth Thatcher in Groot-Brittannië de grote bezielster was, de fundamentele ontmanteling van de ‘verzorgingsstaat’, met andere woorden van aanvallen zonder weerga op de arbeidersklasse die bijdroegen tot het beteugelen van de galopperende inflatie die het kapitalisme sinds de jaren 1970had geteisterd.

 

In de loop van de jaren 1990, werd een van de ‘locomotieven’ van de wereldeconomie gevormd door de Aziatische ‘tijgers’ en ‘draken’ die spectaculaire groeivoeten kenden, maar ten koste van een aanzienlijke schuldenlast welke leidde tot de spectaculaire stuiptrekkingen in 1997. Op hetzelfde ogenblik werden al diegenen, die gemikt hadden op het ‘einde van het communisme’ om de wereldeconomie duurzaam te doen heropleven, op ruwe wijze ontgoocheld door het ‘nieuwe’ en ‘democratische’ Rusland, dat betaling van zijn schulden ook stopzette, Op zijn beurt bracht de ‘zeepbel van het internet’ aan het einde van de jaren 1990, een ongebreidelde speculatie op gang in ‘hoogtechnologische’ ondernemingen, een zeepbel die in 2001-2002 ontplofte en een einde maakte aan de droom van een heropleving van de wereldeconomie door de ontwikkeling van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën. Toen nam de schuldenlast een nieuwe vlucht, voornamelijk dank zij de ontzaglijke ontwikkeling van hypotheekkredieten voor de vastgoedsector in meerdere landen en vooral in de Verenigde Staten. Dit laatste land heeft zijn rol als ‘locomotief van de wereldeconomie’ nogmaals onderstreept, maar ten koste van een duizelingwekkende toename van hun schuldenkloof, - voornamelijk onder de Amerikaanse bevolking – Deze rol was gebaseerd op allerlei soorten ‘financiële producten’, waarvan men dacht het risico van het niet terugbetalen van de schulden te kunnen voorkomen. In feite heeft de verspreiding van rommelkredieten helemaal geen einde gemaakt aan het feit dat de hypotheken als een zwaard van Damocles blijven hangen boven de Amerikaanse en de wereldeconomie. Integendeel, de banken hebben het aandeel van die ‘rommelkredieten’, die aan de oorsprong liggen van hun ineenstorting in 2007, enkel maar doen toenemen in hun kapitaal.

 

 

4) Het is dus niet de financiële crisis die aan de basis ligt van de huidige recessie. Integendeel, de financiële crisis illustreert enkel de vlucht naar voren in de schuldenlast om de overproductie te overstijgen, een politiek die echter niet oneindig gerekt kan worden. Vroeger of later wreekt de ‘reële economie’ zich, ’t is te zeggen: de overproductie die aan de basis ligt van de tegenstellingen van het kapitalisme, het onvermogen van de markten om het geheel van de geproduceerde waren op te slorpen, komt terug op de voorgrond.

 

In die zin zijn de maatregelen die getroffen zijn op de G-20 van Londen, een verdubbeling van de reserves van het Internationaal Muntfonds, een massale steun van de staten aan het noodlijdende banksysteem, een aanmoediging van deze laatsten om een actieve relancepolitiek van de economie te gaan voeren ten koste van een spectaculaire toename van het begrotingstekort, kunnen het vraagstuk op geen enkele wijze grondig oplossen. De vlucht naar voren in de schuldenlast is een van de bestanddelen van de ernst van de huidige recessie. De enige ‘oplossing’ die de bourgeoisie kan bewerkstelligen is … een nieuwe vlucht naar voren in de schuldenlast. De G-20 heeft geen andere oplossing voor de crisis kunnen bedenken, om de goede reden dat er geen bestaat. Hij had als taak het ‘ieder voor zich’, dat zo kenmerkend was voor de jaren 1930, te voorkomen. Hij had zich ook voorgenomen om het vertrouwen onder de economische instellingen een beetje te herstellen, wetende dat dit binnen het kapitalisme een wezenlijke factor vormt bij wat zich bevindt in het hart van zijn functioneren, het krediet. Anders gezegd: dit laatste feit, de nadruk op het belang van de ‘psychologie’ in de economische stuiptrekkingen, het gebruik van grote woorden tegenover de materiële realiteiten, tekent de fundamenteel illusoire aard van de maatregelen die het kapitalisme zal kunnen nemen tegenover de historische crisis van zijn economie. Zelfs als het kapitalistische systeem niet als een kaartenhuis ineen zal storten, zelfs als de abrupte daling van de productie zich niet oneindig doorzet, dan heeft het geen ander perspectief dan het steeds verder wegzinken in het slop, dan de terugkeer op steeds grotere schaal van de stuiptrekkingen die het vandaag teisteren. Meer dan vier decennia heeft de bourgeoisie de voortdurende verergering van de crisis niet kunnen beletten. Vandaag vertrekt zij vanuit een veel ongunstigere toestand dan in de jaren 1960. Ondanks alle ervaring die zij heeft opgedaan in de loop van deze decennia, zal zij het er niet beter, maar nog slechter afbrengen. In het bijzonder de maatregelen die, geïnspireerd door het neo-keynesianisme, zijn gepromoot op de G-20 van Londen (die zelfs gingen tot het nationaliseren van banken in moeilijkheden), maken geen enkele kans om het kapitalisme op wat voor manier dan ook ‘gezond’ te maken. Want het begin van de moeilijkheden, op het einde van de jaren 1960, waren juist het gevolg van het definitieve bankroet van de neo-keynesiaanse maatregelen, die werden aangenomen in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog.

 

 

5) Ook al heeft de wrede verergering van de kapitalistische crisis de heersende klasse volledig verrast, toch heeft ze de revolutionairen niet verrast. Zoals de resolutie die aangenomen werd op het vorige internationaal congres stelde vóór het begin van de paniek van de zomer van 2007: “Nu al zaaien de dreigingen die zich rond de huizenmarkt in de VS opeenhopen, één van de motoren van de Amerikaanse economie, onenigheid en ongerustheid in de economische milieus. Zij dragen het gevaar van rampzalige bankfaillissementen in zich.…” (Resolutie over de Internationale Situatie, 17e Congres van de IKS, punt 4).

 

Diezelfde resolutie draaide eveneens de grote verwachtingen, die werden gewekt door het ‘Chinese mirakel’ de nek om: “Het ‘Chinese mirakel' en dat van enkele andere Derde Wereldlanden betekent dus geen "nieuwe wind" die door kapitalistische economie waait, maar is slechts een volgende incarnatie van het verval van het kapitalisme. Bovendien maakt de extreme afhanke­lijkheid van de Chine­se economie van haar export haar bijzonder kwetsbaar voor elke orderintrekking door haar huidige afnemers. Deze vraaguitval zal zich haast zeker voordoen, vooral omdat de Amerikaanse economie verplicht zal worden om haar to­renhoge schulden op orde te brengen, waarmee ze voor het ogenblik de rol van "lo­comotief" speelt voor de wereldwijde vraag. Net zoals het ‘mirakel' van de groei met dubbele cijfers van de Aziatische ‘tijgers' en ‘draken' in 1997 tot een triest einde kwam, zo zal het Chinese "mirakel" van tegenwoordig, al heeft het niet dezelfde oor­sprong en al heeft het veel serieuzere troeven in de hand, vroeg of laat geconfronteerd worden met de harde realiteiten van de historische impasse van de kapitalistische pro­ductiewijze.” (Idem, punt 6). De sterke daling van de groeivoet van de Chinese economie, de explosie van werkloosheid die zij veroorzaakt, voornamelijk door de gedwongen terugkeer naar hun geboortedorp van tientallen miljoenen boeren, die waren opgetrommeld voor de industriële werkkampen om proberen te ontsnappen aan een onhoudbare ellende, bevestigen deze voorspelling volkomen.

 

In feite berust het vermogen van de IKS om te voorzien wat er ging gebeuren helemaal niet op een ‘bijzonder verdienste’ van onze organisatie. Haar enige ‘verdienste’ berust in haar trouw aan de marxistische methode, in de wil om haar permanent aan te wenden in de analyse van de werkelijkheid in de wereld, in haar capaciteit om krachtig weerstand te bieden aan de sirenes die het ‘definitief bankroet van het marxisme’ verkondigen.

 

 

Imperialistische spanningen

 

 

6) De bevestiging van de geldigheid van het marxisme betreft niet enkel het vraagstuk van het economische leven van de maatschappij. Tot de kern van de misleidingen die verspreid werden in het begin van de jaren 1990, behoorde ook die van het begin van een periode van vrede voor de hele wereld. Het einde van de ‘Koude Oorlog’, de verdwijning van het Oostblok, dat in zijn tijd werd voorgesteld als het ‘Rijk van het Kwaad’, werden verondersteld een einde te maken aan de verschillende militaire conflicten via welke, sinds 1947, de botsing plaatsvond tussen de twee imperialistische blokken.

 

Tegenover de misleidingen betreffende de mogelijkheid tot vrede binnen het kapitalisme, heeft het marxisme altijd de onmogelijkheid onderstreept van de burgerlijke staten om hun economische en militaire rivaliteiten te overstijgen, in het bijzonder in de vervalperiode. Om die reden konden wij in januari 1990 al schrijven: “De verdwijning van de Russische imperialistische politieagent en dat wat er uit voortvloeit voor de Amerikaanse politieagent ten opzichte van hun belangrijkste ‘bondgenoten’ van gisteren, zet de deur open voor de ontketening van een hele reeks van meer lokale rivaliteiten. Deze rivaliteiten en botsingen kunnen op dit moment niet ontaarden in een wereldconflict (…) Daarentegen dragen deze conflicten, vanwege de verdwijning van de discipline, opgelegd door de aanwezigheid  van blokken, het risico in zich gewelddadiger en talrijker te zijn, natuurlijk met name in die zones waar het proletariaat het zwakst is.” (International Review n°61, Na de ineenstorting van het Oostblok, stabilisatie en chaos). Deze analyse zou weldra bevestigd worden op het internationale toneel, voornamelijk door de eerste Golfoorlog in januari 1991 en door de oorlog in ex-Joegoslavië, in het begin van de herfst van datzelfde jaar. Sindsdien zijn de bloedige en barbaarse botsingen niet opgehouden. We kunnen ze niet allemaal opsommen maar we kunnen de volgende met name noemen:

 

- het vervolg in ex-Joegoslavië in 1999, waarbij de Verenigde Staten en de voornaamste Europese grootmachten betrokken waren, onder de beschermheerschappij van de NAVO;

 

- de twee oorlogen in Tsjetsjenië;

 

- de talrijke oorlogen die het Afrikaanse continent onophoudelijk verwoesten (Rwanda, Somalië, Kongo, Soedan, enz.);

 

- de militaire operatie van Israël tegen Libanon en, heel recent, tegen de Gaza-strook;

 

- de oorlog in Afghanistan van 2001 die nog altijd voortduurt;

 

- de oorlog in Irak van 2003, waarvan de gevolgen nog steeds op dramatisch wijze doorwegen op dit land, maar ook op de aanstoker van deze oorlog, de Amerikaanse grootmacht.

 

 De betekenis en de implicaties van de politiek van deze grootmacht werd al lang geleden door de IKS geanalyseerd:

 

“Het spookbeeld van een wereld­oorlog hangt niet langer boven de planeet, maar tezelfdertijd zagen we de ontketening van imperialistische tegenstellingen en lokale oorlogen waarbij de grootmachten recht­streeks betrokken waren, in het bijzonder de machtigste ervan, de Verenigde Staten. Het viel aan hen te beurt, die decennia lang ‘de wereld-politieagent' speelde, te probe­ren om deze rol te blijven spelen en te versterken tegen de ‘nieuwe wereld wanorde' die voortkwam uit het einde van de Koude Oorlog. Maar hoewel ze zeker die rol ter harte namen, gebeurde dat niet met de bedoeling bij te dragen aan de stabiliteit op de wereld, maar fundamenteel om hun wereldwijde leiderschap te herstellen, dat onop­houdelijk in vraag gesteld werd, ook en vooral door hun voormalige bondgenoten, om­dat het cement dat elk van beide imperialistische blokken samenhield - de dreiging van het rivaliserende blok - niet langer bestond. Bij het definitief ontbreken van de ‘Sovjet­dreiging' kan de Amerikaanse mogendheid haar discipline alleen opleggen door te re­kenen op haar sterkste troef, haar enorm overwicht op militair vlak. Maar daardoor werd het imperialistische beleid van de VS één van de belangrijkste factoren van de wereldwijde instabiliteit.” (Resolutie over de Internationale Situatie, 17e Congres van de IKS, punt 7).

 

 

7) De komst van de democraat Barak Obama aan het hoofd van de eerste wereldmacht heeft veel illusies opgewekt over een mogelijke verandering in de oriëntering van de strategie van deze laatste, een verandering die een opening zou toestaan naar een ‘vredestijdperk’. Een van de redenen voor deze illusie komt voort uit het feit Obama een van de zeldzame senatoren was die, in 2003, gestemd had tegen de militaire tussenkomst in Irak. In tegenstelling tot zijn republikeinse concurrent Mc Cain heeft hij zich ervoor ingezet om de Amerikaanse strijdkrachten uit dit land terug te trekken. De illusie werden echter al snel met de werkelijke feiten geconfronteerd. In het bijzonder omdat Obama, als voorzag om de Amerikaanse strijdkrachten uit Irak weg te halen, hij dat doet om hun inzet in Afghanistan en Pakistan op te drijven. De continuïteit van de militaire politiek van de Verenigde Staten werd goed geïllustreerd door het feit dat de nieuwe regering de Staatssecretaris van Defensie Gates, die door Bush benoemd was, in zijn functie heeft aangehouden.

 

 

In werkelijkheid stelt de nieuwe oriëntering van de Amerikaanse diplomatie helemaal niet het kader in vraag waar in het bovengaande naar verwezen werd. Ze heeft nog steeds tot doel om het leiderschap van de Verenigde Staten over de planeet te heroveren door middel van hun militair overwicht. Zo komt de oriëntering van Obama ten gunste van een toenemende rol van de diplomatie voor het grootste deel neer op het winnen van tijd en dus op het voor zich uitschuiven van het moment van de onvermijdelijke imperialistische tussenkomst van de Amerikaanse strijdkrachten. Want deze zijn op het moment te veel verspreid en te uitgeput om tegelijkertijd oorlog in Irak en Afghanistan te voeren.

 

 

Zoals de IKS dikwijls heeft onderstreept bestaan er binnen van de Amerikaanse bourgeoisie nochtans twee opties om deze doelstellingen te bereiken:

 

- de optie de verwoord wordt door de Democratische Partij die zoveel mogelijk andere grootmachten probeert te betrekken bij deze onderneming;

 

- de meerderheidsoptie onder de Republikeinen die er uit bestaat het initiatief te nemen tot militaire offensieven en die kost wat kost op te dringen aan andere grootmachten.

 

De eerste optie werd voornamelijk in de jaren 1990 doorgevoerd door de regering Clinton in ex-Joegoslavië, waarbij ze er in slaagde om de steun te verkrijgen van de belangrijkste westerse grootmachten, zoals Duitsland en Frankrijk om samen te werken en deel te nemen aan de NAVO-bombardementen op Servië om dit land er toe te dwingen Kosovo op te geven.

 

De tweede optie is toegepast in de ontketening van de oorlog tegen Irak in 2003, die gebeurde tegen de vastbesloten wil van Duitsland en Frankrijk in, die zich voor de gelegenheid in de Veiligheidsraad van de VN associeerden met Rusland.

 

Nochtans is geen van beide opties er tot nu toe in geslaagd om het perspectief op het verlies van het Amerikaanse leiderschap te doen omslaan. De politiek van het ‘krachtig doordrukken’, die met name geïllustreerd werd tijdens de twee regerinsgperioden van de zoon George Bush, heeft niet enkel geleid tot de Irakese chaos, die men nog altijd niet te boven is gekomen. Maar hij heeft ook geleid tot een groeiend isolement van de Amerikaanse diplomatie zoals die vooral te zien aan was het feit dat bepaalde landen die haar gesteund hadden in 2003, zoals Spanje en Italië, het schip van het Irakese avontuur in de loop van de tijd hebben verlaten (zonder dan nog rekening te houden met de meer discrete manier waarop regering van Gordon Brown heeft genomen afstand tot de onvoorwaardelijke steun die door Tony Blair aan dit avontuur werd verleend). Van zijn kant slaagt de politiek van ‘samenwerking’ die de voorkeur wegdraagt van de democraten, er niet echt in om zich te verzekeren van een ‘trouw’ van de grootmachten die men probeert te binden aan de militaire operaties, vooral omdat men aan deze grootmachten een grotere manoeuvreerruimte toestaat om hun eigen belangen te laten gelden.

 

Momenteel heeft de regering Obama bijvoorbeeld beslist om een meer verzoenende politieke koers te gaan varen ten opzichte van Iran en krachtdadiger op te treden ten overstaan van Israël. Dit zijn twee oriënteringen die meer in de lijn liggen van de landen van de Europese Unie, voornamelijk van Duitsland en Frankrijk, twee landen die er op azen om een deel van de invloed terug te winnen, die zij in het verleden in Irak en Iran hadden. Met andere woorden: deze oriëntering zal er niet in slagen om te beletten dat er grote belangenconflicten zullen blijven bestaan tussen deze twee landen en de Verenigde Staten, vooral in de invloedssfeer van Oost-Europa (waar Duitsland probeert om ‘bevoorrechte’ banden te bewaren met Rusland) of in Afrika (waar de twee fracties, die vuur en verderf zaaien in Kongo, respectievelijk gesteund worden door Frankrijk en de Verenigde Staten).

 

In het algemeen heeft de verdwijning van de twee grote imperialistische blokken in de wereld de deur open gezet voor de ambities van de tweederangs imperialismes. Zij zijn de nieuwe hoofdrolspelers in de destabilisering van de internationale situatie. Dat is bijvoorbeeld het geval met Iran dat, onder de vlag van het ‘verzet’ tegen de Amerikaanse ‘Grote Satan’ en de strijd tegen Israël, een overheersende positie wil veroveren in het Midden-Oosten. Met heel wat aanzienlijkere middelen mikt China er op om zijn invloed uit te breiden naar andere continenten, vooral in Afrika waar zijn toenemende economische aanwezigheid tot doel heeft om in deze regio van de wereld een diplomatieke en militaire aanwezigheid in te planten, zoals dat het geval is in de oorlog in Soedan.

 

Zo is het perspectief dat zich voor de planeet ontvouwt na de verkiezing van Obama als het hoofd van de eerste wereldmacht, niet fundamenteel verschillend van de toestand die er tot op heden heerste: een voortzetting van de botsingen tussen de eersterangs of tweederangs wereldmachten, een voortduren van de oorlogsbarbarij met steeds tragischere gevolgen (hongersnoden, epidemieën, massale verplaatsingen) voor volkeren die wonen in de betwiste zones. Men mag er zelfs van uitgaan dat de destabilisering, die veroorzaakt wordt door de aanzienlijke verergering van de economische crisis in een hele reeks van landen van de periferie, een verscherping van de botsingen tussen militaire klieken in deze landen teweeg zal brengen met, zoals altijd, een inmenging van de verschillende imperialistische grootmachten. Tegenover deze situatie zullen Obama en zijn regering niet veel anders kunnen uitrichten, zoals men kan merken in Afghanistan, dan verder te gaan met de oorlogspolitiek van hun voorgangers, een politiek die gelijk staat met toenemende oorlogsbarbarij.

 

 

Milieucrisis

 

 

8) De ‘goede voornemens’ die Obama ten toon spreidt op het diplomatiek vlak; zullen niet verhinderen dat de militaire chaos in de wereld voorduurt en zal verergeren. Ze zullen evenmin verhinderen dat de natie, waar hij leiding aan geeft, zelf een actieve factor zal zijn in deze chaos. De Amerikaanse heroriëntering die hij vandaag aankondigt op het vlak van de bescherming van het leefmilieu zal evenmin kunnen verhinderen dat de verloedering ervan zal doorgaan. Deze verslechtering is geen kwestie van goede of slechte wil van de regeringen, hoe machtig zij ook mogen wezen. Elke dag die voorbijgaat maakt ons steeds meer duidelijk wat de werkelijke milieuramp is die de planeet bedreigt: steeds geweldigere stormen in landen die er tot nog toe van gespaard waren gebleven, droogtes, hittegolven, overstromingen, doorbraak van dijken, landen die dreigen overspoeld te worden door de zee... de perspectieven zijn somber. Deze verloedering van het leefmilieu draagt eveneens de dreiging in zich van een verergering van de militaire botsingen, voornamelijk door de uitputting van de reserves aan drinkbaar water, die de inzet zal gaan vormen voor nieuwe conflicten.

 

Zoals onderstreept werd door de resolutie aangenomen op het voorgaande internationaal congres:

 

“Zoals de IKS meer dan 15 jaar geleden had aangetoond, draagt de ontbinding van het kapita­lisme een belangrijke bedreiging voor het voortbestaan van de mensheid in zich. Het alternatief dat door Engels aan het einde van de 19e eeuw gesteld werd, socialisme of barbarij, is gedurende de hele twintigste eeuw een sinistere realiteit geworden. Wat de 21e eeuw ons als vooruit­zicht biedt is heel eenvoudig socialisme of de vernieti­ging van de mensheid. Dat is wat er werkelijk op het spel staat voor de enige kracht in de maatschappij die in staat is het kapita­lisme omver te werpen: de internationale ar­beidersklasse. ” (Idem, punt 10).

 

 

De klassenstrijd

 

 

9) Dit vermogen van de arbeidersklasse om een eind te maken aan de barbaarsheid, die teweeg gebracht wordt door het kapitalisme in ontbinding, om de mensheid weg te leiden uit haar prehistorie en voor haar, naar een uitsprak van Friedrich Engels, de ‘poorten van de vrijheid’ te openen, smeed zij nu al in haar dagelijkse strijd tegen de kapitalistische uitbuiting. De ineenstorting van het Oostblok en de zogenaamde ‘socialistische’ regimes, die de oorverdovende campagnes over het ‘einde van het kommunisme’, ja zelfs van het ‘einde van de klassenstrijd’ mogelijk maakten, hebben een zware slag toegebracht aan het bewustzijn in de arbeidersklasse, en aan haar strijdbaarheid. Het proletariaat heeft toen op deze twee vlakken een diepe terugval ondergaan die meer dan tien haar geduurd heeft. Pas sinds 2003, zoals de IKS dikwijls heeft aangetoond, heeft de arbeidersklasse op wereldvlak laten blijken dat zij deze terugval te boven was gekomen en dat zij opnieuw de weg van strijd tegen de kapitalistische aanvallen was ingeslagen. Sindsdien is deze tendens niet geloochend en in de twee jaren die ons scheiden van het voorgaande congres hebben wij het vervolg kunnen zien van betekenisvolle strijd overal ter wereld. Op bepaalde momenten heeft men zelfs een opmerkelijke gelijktijdigheid van arbeidersstrijd op wereldvalk kunnen vaststellen. Zo werden in het begin van het jaar 2008 de volgende landen gelijktijdig door de strijd getroffen: Rusland, Ierland, België, Zwitserland, Italië, Griekenland, Roemenië, Turkije, Israël, Iran, het Emiraat van Bahrein, Tunesië, Algerije, Kameroen, Swaziland, Venezuela, Mexico, de Verenigde Staten, Canada en China.

 

Daarnaast hebben wij in de loop van de voorbije twee jaren arbeidersstrijd van zeer grote betekenis meegemaakt. Zonder te beweren volledig te zijn, kunnen wij de volgende voorbeelden aanhalen:

 

- in Egypte, in de zomer van 2007, waar de massale strijd in de textielindustrie de actieve solidariteit opwekte in talrijke andere sectoren (dokwerkers, transportarbeiders, verplegers…);

 

- in Dubaï, in november 2007, waar de bouwvakkers (vooral geïmmigreerde arbeiders) massaal in beweging kwamen;

 

- in Frankrijk, in november 2007, waar de aanvallen op de pensioenstelsels een zeer strijdbare staking uitlokten bij de spoorwegen, waarbij op momenten banden van solidariteit gesmeed werden met de studenten die op datzelfde moment gemobiliseerd waren tegen de pogingen van de regering om het maatschappelijke onderscheid aan de universiteit te accenturen. Het was een staking die openlijk de rol van de grote vakbondscentrales, vooral van de CGT en de CFDT, heeft ontmaskerd als saboteurs, wat de bourgeoisie ertoe verplichtte om het blazoen van haar sapparaat, dat bedoeld is om de arbeidersstrijd in te kapselen, opnieuw op te poetsen;

 

- in Turkije, aan het inde van 2007, waar de staking van 25.000 arbeiders van Türk Telecom plaatsvond, welke meer dan een maand duurde. Ze vormde de belangrijkste mobilisering van het proletariaat van dit land sinds 1991, en dat precies op het moment waarop de regering van dit land betrokken was bij een militaire operatie in het noorden van Irak;

 

- in Rusland, in november 2008, waar belangrijke stakingen in Sint Petersburg (namelijk bij de Ford fabriek) lieten zien hoe de arbeiders de intimidatie van de sterk aanwezige politie, vooral vanwege de SB (vroegere KGB) het hoofd boden;

 

- in Griekenland, op het einde van 2008 waar, in een klimaat van enorme ontevredenheid die reeds eerder tot uiting was gekomen, de mobilisering van de studenten tegen de repressie een diepe solidariteit opwekte binnen de arbeidersklasse, waarvan bepaalde sectoren het officiële syndicalisme overspoelden. Het was een solidariteit die niet beperkt bleef tot de grenzen van het land, daar deze beweging in talrijke Europese landen een veelbetekenende weerklank van sympathie ondervond;

 

- in Groot-Brittannië, begin 2009, waar de wilde staking bij de raffinaderij van Linsay, een van de markantste bewegingen van de arbeidersklasse van dit land was in de laatste twintig jaar. Toch een arbeidersklasse die in de jaren 1980 nog verschrikkelijke nederlagen heeft geleden. De stakingsbeweging bij Linsay heeft er blijk gegeven dat de arbeidersklasse in staat is om haar strijd uit te breiden en, in het bijzonder, een begin te maken van een confrontatie met het gewicht van het nationalisme, door middel van solidariteitsbetogingen tussen de Britse arbeiders en de Poolse en Italiaanse geïmmigreerde arbeiders.

 

 

10) De aanzienlijke verslechtering van de huidige crisis van het kapitalisme betekent natuurlijk een element van de eerste orde in de ontwikkeling van de arbeidersstrijd. Van nu af aan worden de arbeiders in alle landen van de wereld geconfronteerd met massale ontslagen, met een onweerstaanbare stijging van de werkloosheid. Het proletariaat ondervindt heel concreet aan den lijve het onvermogen van het kapitalistische systeem om de arbeiders, die het uitbuit, een minimum aan behoorlijk leven te verschaffen.

 

Erger nog, het is steeds minder in staat om ook maar de minste toekomst te bieden aan de toekomstige generaties arbeiders. En dat vormt een factor van beklemming en wanhoop, niet alleen bij hen maar ook bij hun ouders. Zo rijpen de omstandigheden in het proletariaat voor een aanzienlijke ontwikkeling van het inzicht dat het noodzakelijk is dit systeem omver te werpen. Om in staat te zijn zich te bewegen in de richting van een revolutionair perspectief is het voor de arbeidersklasse echter niet voldoende om in te zien dat het systeem in een doodlopend straatje zit, en dat het plaats zou moeten maken voor een andere maatschappij. Zij moet daarbij ook nog de overtuiging hebben dat een dergelijk perspectief mogelijk is en dat zij de kracht heeft om dat te kunnen verwezenlijken. En juist op dat terrein is de bourgeoisie er in geslaagd om erg belangrijke punten te scoren tegen de arbeidersklasse als gevolg van de ineenstorting van het zogenaamde ‘reëel bestaande socialisme’. Enerzijds is men er in geslaagd om het idee door te drukken dat het perspectief van het kommunisme een hersenschim is: “het kommunisme werkt niet; het bewijs is dat de volkeren die in een dergelijk systeem leefden het verlaten hebben ten voordele van het kapitalisme”. Anderzijds is men er in geslaagd om in de arbeidersklasse een sterk gevoel van onmacht te scheppen op basis het feit dat ze niet in staat geweest is om massale strijd te voeren. In die zin is de toestand vandaag heel verschillend van de situatie die heerste bij de historische heropleving van de klasse, aan het einde van de jaren 1960. Toen had het massale karakter van de arbeidersstrijd, vooral de reusachtige staking van mei 1968 in Frankrijk en die van de hete herfst van 1969 in Italië, aangetoond dat de arbeidersklasse een kracht van de eerste orde kan zijn in het leven van de maatschappij. En het idee dat zij op een dag het kapitalisme kon omverwerpen behoorde niet tot het rijk der onverwezenlijkbare dromen. Maar omdat de crisis van het kapitalisme zich toen nog in zijn beginfase bevond, beschikte het bewustzijn van de dwingende noodzaak om dit systeem omver te werpen nog niet over de materiële grondslagen om gehoor te vinden bij de arbeiders. Men kan die toestand als volgt samenvatten: op het einde van de jaren 1960 kon het idee, dat de revolutie mogelijk was relatief gemakkelijk algemeen verspreid worden, maar het feit dat zij noodzakelijk was, kon zich niet opdringen. Vandaag daarentegen, kan het idee dat een revolutie noodzakelijk is, een niet te verwaarlozen weerklank vinden, maar het idee dat zij mogelijk is, is uiterst weinig algemeen verspreid.

 

 

11) Opdat het bewustzijn van de mogelijkheid van de kommunistische revolutie betekenisvol aan terrein kan winnen in de arbeidersklasse, is het nodig dat deze zelfvertrouwen kan krijgen in eigen kracht. En dat gaat alleen via de ontwikkeling van massale strijd. De enorme aanval die zij vandaag ondergaat op wereldvlak, zou een objectieve grondslag moeten vormen voor dergelijke strijd. Toch is de voornaamste vorm die deze aanval neemt, die van de massale ontslagen, in de eerste instantie niet erg bevorderlijk voor het ontstaan van dergelijke bewegingen. In het algemeen, en dat is in de loop van de laatste veertig jaar dikwijls bevestigd, zijn de momenten van sterke stijging van de werkloosheid niet het toneel van de belangrijkste strijd. De werkloosheid, de massale ontslagen vertonen de tendens om een zekere tijdelijke verlamming te veroorzaken in de klasse. Deze wordt immers onderworpen aan de chantage vanwege de ondernemers: “als jullie niet tevreden zijn staan er vele andere klaar om jullie te vervangen”. De bourgeoisie wil van deze situatie gebruik maken om een verdeling, zelfs van een tegenstelling te scheppen tussen diegenen die hun wek verliezen en diegenen die het ‘voorrecht’ hebben het te behouden. Bovendien verschuilen de patroons en de regeringen zich achter een ‘doorslaggevend’ argument: “Wij kunnen er niets aan doen als de werkloosheid stijgt of als jullie worden ontslagen: de schuld ligt bij de crisis”. Tenslotte is het wapen van de staking waardeloos tegenover sluitingen van bedrijven, en versterkt het gevoel van onmacht onder de arbeiders. In een historische situatie, waarin het proletariaat geen beslissende nederlaag heeft geleden, zoals dat wel het geval was in de jaren 1930, kunnen de massale ontslagen, die trouwens al begonnen zijn, zeer harde strijd doen ontbranden, ja zelfs uitbarstingen van geweld. Maar in het begin zullen het waarschijnlijk wanhopige en relatief geïsoleerde gevechten zijn, die echter wel de werkelijke sympathie van andere sectoren van de arbeidersklasse genieten. Daarom moet niet gedacht worden dat de arbeidersklasse heeft afgezien van strijd voor de verdediging van haar eigen belangen, als de we in de komende periode, tegenover de aanvallen, geen reactie van formaat meemaken. Pas in tweede termijn, wanneer ze in staat zal zijn om weerstand te bieden aan de chantage van de bourgeoisie, zal het idee zich gaat doorzetten dat enkel een verenigde en solidaire strijd de wreedheid van de aanvallen van de heersende klasse kan afremmen. Met name als deze laatste zal proberen om de arbeidersklasse te laten opdraaien voor de enorme begrotingstekorten, die zich op dit moment opstapelen met de reddingsplannen voor de banken en de ‘heropleving’ van de economie, zal er zich veel meer arbeidersstrijd van grote omvang ontwikkelen. Dit wil niet zeggen dat de revolutionairen afwezig moeten blijven uit de huidige arbeidersstrijd. Zij maken deel uit van de ervaringen die het proletariaat moet doormaken zodat het in staat is om een nieuwe etappe af te leggen in zijn strijd tegen het kapitalisme. En het is de taak van de kommunistische organisaties om in deze strijd het algemene perspectief van de proletarische strijd voorop te stellen en de volgende stappen die het moet ondernemen die in die richting gaan.

 

 

12) De weg naar de revolutionaire strijd en naar de omverwerping van het kapitalisme is nog lang en moeilijk. Het wordt met de dag duidelijker dat deze omverwerping noodzakelijk is, maar de arbeidersklasse zal deze wezenlijke fasen nog moeten doorgaan vooraleer zij er toe in staat zal is om deze taak echt te vervullen:

 

 

- de herovering van haar vermogen om haar strijd in eigen handen te nemen, want op dit ogenblik zit het merendeel onder hen, en vooral in de ontwikkelde landen, nog stevig in de greep van de vakbonden (in tegenstelling tot wat men in de loop van de jaren 1980 heeft kunnen vaststellen);

 

 

- de ontwikkeling van haar bekwaamheid om de misleidingen en de valstrikken van de bourgeoisie, die de weg versperren naar massale strijd, te verijdelen en het herstel van haar zelfvertrouwen. Want indien men het massale karakter van de strijd aan het einde van de jaren 1960 voor het grootste deel verklaard kan worden uit het feit dat de bourgeoisie, na tientallen jaren van contra-revolutie verrast was, is dat vandaag niet langer het geval;

 

 

- de politisering van de strijd, dat wil zeggen, het vermogen om zich in te schakelen in haar historische dimensie, om haar te begrijpen als een moment van een lange historische strijd van het proletariaat tegen de uitbuiting en voor de afschaffing ervan.

 

Deze etappe is duidelijk de moeilijkste te overschrijden vanwege:

 

- de breuk die, als gevolg van de contra-revolutie, veroorzaakt werd in de arbeidersklasse als geheel, tussen haar strijd uit het verleden en haar huidige strijd;

 

- de organische breuk in de revolutionaire organisaties die voortvloeit uit deze situatie;

 

- de terugval van het bewustzijn in het geheel van de klasse als gevolg van de ineenstorting van het stalinisme;

 

 

- het verderfelijke gewicht van de ontbinding van het kapitalisme op het bewustzijn van het proletariaat;

 

 

- de bekwaamheid van de heersende klasse om organisaties te laten ontstaan (zoals de ‘Nouveau Parti

 

Anticapitaliste’ in Frankrijk en ‘Die Linke’ in Duitsland). Deze partijen hebben tot taak om de plaats in te nemen van de stalinistische partijen, die momenteel verdwenen zijn of op sterven liggen, of van de sociaal-democratie die, na meerdere tientallen jaren van kapitalistisch crisisbeheer, niet meer ernstig genomen wordt blijken in staat, vanwege het feit dat zij nieuw zijn, om belangrijke misleidingen in de arbeidersklasse overeind te houden.

 

 

In feite is de politisering van de strijd van het proletariaat verbonden met de ontwikkeling van de aanwezigheid in zijn schoot van een kommunistische minderheid. De constatering, De zwakte van de huidige krachten van het internationalistische milieu, een feitelijke constatering, is een van de aanwijzingen van de lengte van de weg die nog afgelegd moet worden vooraleer de arbeidersklasse haar revolutionaire strijd aan kan gaan voor. Het zal nog dus ook lang duren voordat ze haar wereldwijde klassepartij zal kunnen doen ontstaan, een wezenlijk orgaan zonder welke de overwinning van de wereldrevolutie onmogelijk is.

 

 

De weg is lang en moeilijk, maar dat mag op geen enkele manier een factor worden van ontmoediging voor de revolutionairen, van verlamming van hun engagement voor de proletarische strijd. Integendeel!

 

 

Aktiviteiten van de IKS: 

  • Congres Resoluties [2]

Theoretische vraagstukken: 

  • Economie [3]

Ontwikkeling van proletarisch bewustzijn en organisatie: 

  • Internationale Kommunistische Stroming [4]

Tegenover een steeds duidelijker bankroet van het kapitalisme...,Slechts één toekomst, de klassenstrijd!

  • 1539 keer gelezen

Nog nooit is het bankroet van het kapitalistisch systeem zo duidelijk geweest. Nog nooit zijn er zoveel massale aanvallen gepland tegen de arbeidersklasse. Aan welke ontwikkelingen van de arbeidersstrijd kan men zich verwachten in deze omstandigheden ?

De ernst van de crisis staat de bourgeoisie niet meer toe om de waarheid te verbergen

De vastgoed crisis van 2008 is uitgemond in een open crisis van wereldomvang, die een terugval van de economische activiteit met zich meebracht die men niet meer meegemaakt had sinds 1929 :

- op een paar maanden tijd stortten talrijke financiële instellingen in elkaar als kaartenhuisjes ;

- de sluitingen van bedrijven vermenigvuldigden zich met honderdduizenden ontslagen tot gevolg overal in de wereld.

De middelen die door de bourgeoisie werden ingezet om te vermijden dat de ineenstorting nog brutaler en dieper zou worden, waren niet verschillend van de opeenvolgende politieke beleidsdaden die toegepast werden sinds 1970, namelijk een toevlucht tot het krediet. Zo werd een nieuwe drempel in de schuldenlast overschreden op wereldvlak, hetgeen gepaard ging met een ongeëvenaarde aangroei van de schulden over de ganse wereld. Vandaag ligt dat bedrag van die planetaire schuldenlast zo hoog dat het gemeen goed geworden is om te spreken over een 'crisis van de schuldenlast' om die huidige fase van de economische crisis te kenschetsen.

Voorlopig heeft de bourgeoisie het ergste vermeden,  Dit gezegd zijnde is er niet alleen geen opleving, maar een aantal landen lopen zelfs het risico om insolvabel te worden, met een schuldenlast van meer dan 100% van het BIP. Onder hen bevinden zich niet alleen Griekenland, dat in de vuurlijn ligt, maar ook Portugal, Spanje (5e economie van de EU), Ierland en Italië. En al heeft Groot-Brittannië niet hetzelfde niveau bereikt van schuldenlast, het vertoont tekenen die door de specialisten als zeer verontrustend beoordeeld worden.

Tegenover de ernst van overproductie-crisis, beschikt de bourgeoisie slechts over één enkele toevlucht: de staat. Maar deze onthult op zijn beurt zijn broosheid. De bourgeoisie stelt alleen maar de vervaldag uit en de economische actoren hebben geen andere optie dan een vlucht naar voren die alsmaar moeilijker en riskanter wordt : zich nog meer in de schulden steken. De historische grondslagen van de crisis worden dan ook steeds duidelijker. In tegenstelling tot het verleden, kan de bourgeoisie de werkelijkheid van de crisis niet meer verdoezelen en toont zij openlijk dat er binnen haar systeem geen oplossing voorhanden is.

In een dergelijke context kan de insolvabiliteit van één land (1), dat voortaan niet meer in staat is om zijn schulden af te betalen op de vervaldag, een kettingreactie veroorzaken die kan leiden tot de insolvabiliteit van verschillende economische spelers (banken, ondernemingen, andere landen). Natuurlijk probeert de bourgeoisie verwarring te stichten door de aandacht toe te spitsen op de speculatie en de speculanten. Het verschijnsel van de speculatie is reëel, maar dit mechanisme doordrenkt het hele systeem en niet enkel een paar 'speculanten' of 'criminele bazen'. De dolgedraaide financiële wereld, ’t is te zeggen het zich grenzeloos in de schulden steken en het ongebreideld speculeren, werd  begunstigd door het kapitalisme als geheel, als een middel om de vervaldag van de recessie uit te stellen. Hij weerspiegelt de leefwereld van het kapitalisme van vandaag. Dit betekent dat de kern van het probleem in het kapitalisme zelf ligt, dat niet meer in staat is om te overleven, zonder nieuwe en steeds massaler wordende kredietinspuitingen.

Welke redmiddelen bekokstooft de bourgeoisie tegen de crisis van de schuldenlast ? De bourgeoisie is bezig met het doorvoeren van een verschrikkelijk besparingsplan in Griekenland. Een ander plan staat al op stapel in Spanje. In Frankrijk worden er nieuwe aanvallen gepland op de pensioenen.

Kunnen besparingsplannen bijdragen tot het verslappen van de wurggreep van de crisis ?

Kunnen de besparingsmaatregelen een nieuwe opleving bevorderen? Zullen ze het mogelijk maken om het levenspeil van de arbeidersklasse weer te verhogen, een peil dat zo hevig onder vuur gelegen heeft in de laatste twee jaren van crisis ?

Vast en zeker niet! De internationale bourgeoisie kan het zich niet veroorloven om een land zoals Griekenland te laten 'zinken' (ondanks de ronkende en demagogische verklaringen van Angela Merkel), zonder het risico te lopen van gelijkaardige gevolgen voor sommige van zijn kredietverleners. Maar de enige hulp die zij kan verlenen is nieuwe kredieten aan een 'aanvaardbaar' tarief (nochtans zijn de leningen aan 6%, die de EU onlangs aan Griekenland verstrekt heeft, reeds bijzonder hoog). Als tegenprestatie worden waarborgen geëist van budgettaire striktheid. De ontvanger van de bijstand moet het bewijs leveren dat hij geen bodemloze put gaat maken waarin de 'internationale hulp' wordt opgeslokt. Aan Griekenland wordt dus gevraagd om 'de levenstandaard te verlagen' om het groeiritme van zijn tekorten en van zijn schuldenlast te verminderen. Op voorwaarde dus dat het levenspeil van de arbeidersklasse hard wordt aangevallen, zal de internationale kapitaalmarkt opnieuw vertrouwen schenken aan Griekenland, dat dan weer leningen en buitenlandse investeringen zal kunnen aantrekken.

Het is geen kleine paradox om vast te stellen dat het toekennen van vertrouwen aan Griekenland afhangt van zijn capaciteit om het ritme van de toename van zijn schuldenlast te verminderen, en niet van de bekwaamheid om deze toename te stoppen, wat trouwens onmogelijk zou zijn. Dat wil zeggen dat de solvabiliteit van dit land ten opzichte van de wereldmarkt van kapitalen afhankelijk is van een verhoging van zijn schuld die 'niet al te belangrijk' is. Met andere woorden, een land dat insolvabel wordt verklaard omwille van zijn schuldenlast, kan solvabel worden zelfs als deze schuldenlast verder stijgt. Griekenland heeft er trouwens zelf alle belang bij om de dreiging van zijn 'insolvabiliteit' uit te spelen om de intrestvoeten van zijn kredietverleners te drukken. Immers, als deze helemaal niet worden terugbetaald, zouden ze een absoluut verlies optekenen van het bedrag van hun kredietverleningen en zij zouden dan op hun beurt snel 'in het rood' komen te staan. In de huidige wereld, die tot over de nek in de schulden zit, wordt de solvabiliteit wezenlijk niet beoordeeld op een objectieve werkelijkheid maar op een vertrouwen … dat niet werkelijk gegrond is.

De kapitalisten kunnen niet anders dan dit geloof onderschrijven, want anders zouden ze moeten ophouden te geloven in de bestendigheid van hun uitbuitingssysteem. Maar als de kapitalisten er toe gedwongen worden om er in te geloven, dan is dat niet het geval voor de arbeiders! De inleverings-plannen laten de bourgeoisie toe om zichzelf gerust te stellen, maar lossen op geen enkele manier de tegenstrijdigheden van het kapitalisme op en kunnen zelfs de aangroei van de schuldenlast niet afremmen.

De besparingsplannen vereisen een drastische verlaging van de kostprijs van de arbeidskracht, die in alle landen gaat toegepast worden aangezien zij allemaal, in verschillende mate, geconfronteerd worden met enorme problemen van schuldenlast en deficit. Een dergelijke politiek, waarvoor in het kader van het kapitalisme, geen werkelijk alternatief bestaat, kan paniekzaaierij vermijden, ja zelfs aanleiding geven tot een mini-opleving die op los zand gebouwd is, maar kan het financieel systeem niet gezond maken. Zij kan in nog mindere mate de tegenstrijdigheden van het kapitalisme oplossen, die het er toe drijven om zich steeds meer in de schuld te steken, wil het ontkomen aan de vloedgolven van steeds brutalere depressies. Voorwaarde is wel dat deze inleveringplannen  geslikt worden door de arbeidersklasse. Voor de bourgeoisie staat er heel wat op het spel en zij heeft de ogen gericht op het antwoord van de arbeidersklasse op deze aanvallen.

Met welke geestesgesteldheid benadert de arbeidersklasse deze nieuwe golf van aanvallen ?

Reeds sedert het begin van de jaren 2000 slaagt het vertoog van de bourgeoisie “aanvaardt het aanhalen van de broeksriem opdat het morgen beter zou gaan” er over het algemeen niet meer in om de arbeidersklasse te misleiden, zelfs al kunnen er op dat vlak verschillen zijn van het ene land tot het andere. De recente verergering van de crisis heeft zich tot op heden niet vertaald in een toename van de mobiliseringen van de arbeidersklasse in de loop van de laatste twee tot drie jaren. De tendens lijkt eerder omgekeerd voor wat betreft het jaar 2009. De kenmerken van bepaalde uitgevoerde aanvallen, namelijk de massale ontslagen, hebben inderdaad het verzet van de arbeidersklasse hiertegen moeilijker gemaakt :

- de patroons en de regeringen verschuilen zich achter het argument : “Wij zitten er voor niets tussen als de werkloosheid stijgt of als jullie worden ontslagen : het is de schuld van de crisis”.

- in het geval van de sluiting van een onderneming of een fabriek, wordt het wapen van de staking waardeloos, wat het gevoel van machteloosheid en stuurloosheid van de arbeiders nog beklemtoont.

Deze moeilijkheden wegen ontegensprekelijk zwaar op de arbeidersklasse. Toch zit de situatie niet vast. Dit wordt bevestigd door een verandering in de geestesgesteldheid van de uitgebuite klasse en het uit zich in een eerste opflakkering van de klassenstrijd.

De verbittering en de woede van de arbeiders wordt gevoed door een diepgaande verontwaardiging ten opzichte van een steeds schandaligere en onverdraaglijke toestand : het overleven van het kapitalisme heeft, onder andere, tot gevolg dat twee 'verschillende werelden' zich scherper dan ooit aftekenen in de schoot van één zelfde maatschappij. In de eerste vindt men de immense meerderheid van de bevolking die altijd de onrechtvaardigheden en de ellende ondergaat en die moet opdraaien voor de tweede, de wereld van de heersende klasse, waar een schaamteloze en arrogante uitstalling plaatsvindt van macht en rijkdom.

Meer rechtstreeks in verband met de huidige crisis, trapt men steeds minder in de wijdverspreide idee volgens dewelke 'het de banken zijn die ons in de penarie hebben geholpen waaruit geen uitweg is' (terwijl wij zien dat de staten zelf een staking van betaling naderen) en dit katalyseert de woede tegen het systeem. Hier merkt men de grenzen van het vertoog van de bourgeoisie, dat de banken aanwees als verantwoordelijken voor de huidige crisis om te proberen haar systeem als geheel te sparen. Het 'schandaal van de banken' brengt uiteindelijk heel het kapitalisme in opspraak.

Tegenover de lawine van slagen die haar worden toegebracht door alle regeringen zowel van links als van rechts, blijft de arbeidersklasse op internationale schaal nog altijd beduusd en ontredderd. Toch betekent dit niet dat zij in haar lot berust. De voorbije maanden heeft ze niet nagelaten om te reageren en de fundamentele kenmerken van de klassenstrijd, die bepaalde mobiliseringen van arbeiders hebben getoond sinds 2003, duiken inderdaad weer op onder een meer expliciete vorm. Dat geldt in het bijzonder voor de arbeiderssolidariteit die weer neigt om zich op te werpen als een fundamentele noodzaak van de strijd, nadat ze ontaardde en verguisd werd in de jaren 1990. Op dit ogenblik vertoont zij zich onder de vorm van initiatieven, die voorlopig slechts minderheden betreffen, maar die veelbelovend zijn voor de toekomst.

In Turkije was de staking van de arbeiders van Tekel tijdens de maanden december en januari laatstleden een lichtbaken voor de klassenstrijd. Zij heeft Turkse en Koerdische arbeiders in één en dezelfde strijd bijeengebracht (terwijl een nationalistisch conflict sedert jaren deze bevolkingsgroepen verdeelt), ze vertoonde een verwoede wil om de strijd uit te breiden naar andere sectoren en ze heeft zich op een vastberaden wijze gekeerd tegen de sabotage door de vakbonden.

In het hart zelf van het kapitalisme, waar de vakbondsinkapseling krachtiger en vernuftiger is dan in de landen van de periferie en vooralsnog een uitbarsting van even omvangrijke strijd kan beletten, maken wij eveneens een opleving mee van de strijdbaarheid van de arbeidersklasse. Zo heeft men dezelfde kenmerken kunnen waarnemen begin februari in Spanje, in Vigo. Daar zijn de werklozen de actieve arbeiders van de scheepswerven gaan opzoeken en hebben zij samen betoogd. Zij hebben andere arbeiders bijeengebracht totdat zij er in slaagden het werk stil te leggen van de gehele sector van de scheepswerven. Wat het merkwaardigste was in deze actie was het feit dat het initiatief uitging van ontslagen arbeiders van de scheepswerven, die waren vervangen door gastarbeiders die 'sliepen in parkings en die amper een broodje per dag te eten hadden'. Verre van Xenofobe reacties op te roepen bij de arbeiders die als concurrenten waren opgezet door de bourgeoisie, hebben deze laatste zich solidair verklaard tegen de onmenselijke uitbuitingsomstandigheden die opgedrongen werden aan de gastarbeiders. Uitingen van arbeiderssolidariteit waren ook al voorgekomen in Groot-Brittannië bij de raffinaderij van Lindsey door bouwvakkers in januari en in juni 2009, evenals in Spanje bij de scheepswerven van Sestao in april 2009. (2)

In deze gevechten heeft de arbeidersklasse, al is het op beperkte en embryonale wijze, niet alleen haar strijdbaarheid getoond maar ook haar bekwaamheid om weerwerk te bieden aan de ideologische campagnes van de heersende klasse, die er op gericht zijn om haar te verdelen. Dat heeft zij gedaan door haar proletarische solidariteit uit te drukken, door arbeiders van verschillende corporaties, sectoren, volksgroepen of nationaliteiten in eenzelfde strijd te verenigen. Ook de opstand van de jonge proletariërs, georganiseerd in algemene vergaderingen en die de steun kreeg van de bevolking, in december 2008 in Griekenland, heeft de heersende klasse doen vrezen voor de 'besmetting' van andere Europese landen door het Griekse voorbeeld, in het bijzonder van de jonge afstuderende generaties. Vandaag is het geen toeval dat de ogen van de bourgeoisie andermaal gericht zijn op de reacties van de proletariërs in Griekenland tegenover de besparingsplannen die opgelegd worden door de regering en de andere staten van de Europese Unie. Deze reacties dienen als een test voor de andere staten die bedreigd worden door het bankroet van hun nationale economie. De bijna gelijktijdige aankondiging van gelijkaardige plannen heeft trouwens tienduizenden proletariërs op straat gebracht in betogingen in Spanje en Portugal. Ondanks de moeilijkheden die nog altijd doorwegen op de klassenstrijd, vindt er dus een geleidelijke verandering plaats in de geestesgesteldheid van de arbeidersklasse. Overal in de wereld, verdiepen en verspreiden verbittering en woede zich in de arbeidersrangen.

De reacties tegen de besparingsplannen en de aanvallen

In Griekenland...

In Griekenland heeft de regering op 3 maart een nieuw inleveringsplan aangekondigd, het derde in drie maanden tijd, dat een belastingsverhoging inhoudt op de consumptie, de vermindering met 30% van de 13e maand en met 60% van de 14e maand van het loon, premies die de ambtenaren trokken (hetzij een vermindering van gemiddeld 12% tot 30% van hun loon), plus de bevriezing van de pensioenen van de ambtenaren en van de loontrekkers in de privésector. Maar het plan wordt heel slecht onthaald door de bevolking, voornamelijk door de arbeiders en de gepensioneerden.

In november-december 2008, stond Griekenland meer dan een maand in rep en roer door een sociale opstand die voornamelijk gedragen werd door de proletarische jeugd, nadat de politie een anarchistische jongen had doodgeschoten. Dit jaar dreigden de besparingsmaatregelen die aangekondigd werden door de socialistische regering, een sociale explosie te ontketenen niet alleen bij de studenten en de werklozen, maar ook onder de voornaamste bataljons van de arbeidersklasse.

Een algemene stakingsbeweging op 24 februari tegen de besparingsmaatregelen werd ruim opgevolgd en een staking van de ambtenaren bracht rond de 40.000 betogers op de been. Een groot aantal gepensioneerden en ambtenaren heeft eveneens betoogd in het centrum van Athene.

De volgende gebeurtenissen toonden nog duidelijker aan dat het proletariaat gemobiliseerd was: “Slechts enkele uren na de aankondiging van de nieuwe maatregelen, vielen de ontslagen arbeiders van Olympic Airways de brigades aan van de anti-rellen politie, die de zetel bewaakte van de luchtvaartmaatschappij en zij bezetten het gebouw voor wat ze zelf beschouwen als een bezetting van onbepaalde duur. De actie leidde tot de afsluiting van de belangrijkste handelsstraat van Athene voor een lange tijd” (blog op www.libcom.org [15]).

In de dagen voorafgaand aan de algemene staking van 11 maart vonden er een reeks stakingen en bezettingen plaats: de ontslagen arbeiders van Olympic Airwayshebben gedurende 8 dagen de zetel van het Rekenhof bezet. Ondertussen bezetten de arbeiders van de elektriciteitsmaatschappij de agentschappen voor tewerkstelling, in naam van 'het recht van de toekomstige werklozen, die wij allemaal zijn', naar de woorden van één onder hen. De arbeiders van de nationale drukkerij hebben hun werkplaats bezet en geweigerd om de wetteksten van de besparingsmaatregelen af te drukken met de motivering dat als een wet niet afgedrukt is, ze van geen tel is... De belastingscontroleurs hebben het werk gedurende 48 uur neergelegd, de loontrekkers van de rijscholen van Noord-Griekenland zijn 3 dagen in staking gegaan, zelfs de rechters en de officieren van justitie stopten elke activiteit gedurende 4 uur per dag. Gedurende verschillende dagen werd geen vuilnis opgehaald in Athene, Patras en in Thessaloniki omdat de vuilnismannen van de drie grote steden de grote depots hadden geblokkeerd. In stad Komitini hebben de arbeiders van het textielbedrijf ENKLO strijd geleverd, met protestmarsen en stakingen: twee banken werden bezet door de arbeiders.

Al is de mobilisatie van de Griekse arbeidersklasse ruimer dan in de loop van de strijd van november-december 2008, dan zijn anderzijds de inkapselingsapparaten van de bourgeoisie nu ook beter voorbereid en doeltreffender in het saboteren van het arbeidersverzet.

De bourgeoisie heeft inderdaad het voortouw genomen om de woede en de strijdbaarheid van de arbeiders af te leiden naar politiek en ideologisch doodlopende straatjes. Deze zijn er in geslaagd om alle potentiële mogelijkheden voor het in handen nemen van de strijd en het ontwikkelen van proletarische solidariteit, die zich begonnen te ontwikkelen vanuit de strijd van de jonge arbeidersgeneraties eind 2008, uit te schakelen.

Het opkloppen van het patriottisme en van het nationalisme werd ruim gebruikt om de arbeiders te verdelen en om hen te isoleren van hun klassebroeders in andere landen : in Griekenland was het element dat het meest naar voren werd gebracht, het feit dat de Duitse bourgeoisie weigerde om de Griekse economie te helpen en de regering van de PASOK liet het niet na om de anti-Duitse gevoelens, die nog voortleven van tijdens de nazi-bezetting, uit te buiten.

De controle van de partijen en de vakbonden heeft het mogelijk gemaakt om de arbeidersacties van elkaar af te zonderen. Zo lieten de loontrekkers van Olympic Airwaysniemand anders binnen in het openbaar gebouw dat zij bezetten en de vakbondsleiders deden het hen ontruimen zonder de minste beslissing van een AV (algemene vergadering). Toen andere arbeiders wilden binnengaan in de lokalen van de openbare Schatkist, die bezet waren door die van de Nationale Drukkerij, werden zij droogweg weggestuurd onder het voorwendsel dat 'zij niet tot het ministerie behoorden'!

De diepgaande woede van de arbeiders in Griekenland heeft zich gekeerd tegen de PASOK en de vakbondsleiders die met haar verbonden zijn. Op 5 maart, werd de leider van de GSEE, de vakbondscentrale van de private sector, afgerammeld, toen hij probeerde het woord te nemen voor een menigte. Hij moest door de anti-rellen politie ontzet worden en wegvluchten in het parlementsgebouw, onder het gejoel van de menigte die hem ironisch uitnodigden om te gaan naar waar zijn plaats was : in het nest van de dieven, de moordenaars en de leugenaars.

Maar de Griekse KP (KKE) en zijn vakbondstak, de PAME, worden voorgesteld als een 'radicaal' alternatief voor de PASOK, terwijl ze een campagne voeren waarbij de verantwoordelijkheid van de crisis wordt afgeschoven  op de bankiers of op de wandaden van de 'neo-liberale' economie.

In november-december 2008 was de beweging ruim spontaan en dikwijls zelfstandig georganiseerd via algemene vergaderingen in bezette scholen en universiteiten. Zowel de zetel van de communistische partij (KKE), als die van haar vakbondsconfederatie (PAME), werden zelf bezet. Dit was de uitdrukking van een duidelijk wantrouwen tegenover de vakbondsapparaten en de stalinisten die de jongere betogers hadden aangeklaagd als lompen-proletariërs en verwende kinderen van de bourgeoisie.

Maar vandaag heeft de Griekse KP openlijk het voortouw genomen van de stakingen, de betogingen en de meest radicale bezettingen. “Op maandag 5 maart hebben de arbeiders van de vakbond PAME, die aangesloten is bij de communistische partij, het ministerie van financiën op het Syntagma-plein (...) evenals het gemeentehuis van het district Trikala bezet. Later heeft de PAME ook 4 tv-zenders laten bezetten in de stad Patras, en de staats tv-zender in Thesaloniki. Ze verplichtten de nieuwslezers om een verklaring voor te lezen tegen de regeringsmaatregelen ” (volgens libcom.org: https://libcom.org/news/mass-strikes-greece-response-new-mesures-04032010 [16]).

Vele stakingen werden ook ingezet op initiatief van de KP die vanaf 3 maart had opgeroepen tot een 'algemene staking' en een betoging voor de 5de en vanaf de 4de in verschillende steden. De PAME dreef zijn spectaculaire acties op, door nu eens het ministerie van Financiën en dan weer de gebouwen van de Beurs te bezetten.

Op 11 maart werd heel Griekenland voor 90% gedurende 24 uur verlamd door de woedegolf van de bevolking als gevolg van een tweede oproep tot algemene staking van de twee belangrijkste vakbonden in minder dan één maand tijd. In het totaal hebben 3 miljoen mensen (op een totale bevolking van 11 miljoen) deelgenomen aan de algemene staking. De betoging van 11 maart in Athene was de meest massaal opgevolgde sinds de laatste 15 jaar en toonde de vastbeslotenheid van de arbeidersklasse om verzet te bieden tegen het kapitalistische offensief.

... en elders

In alle delen van de wereld, in Algerije, in Rusland, onder de zwaar uitgebuite en van alle sociale bescherming beroofde ingeweken arbeidskracht in de Verenigde Emiraten, bij de Engelse proletariërs of bij de studenten die tot precaire levensomstandigheden herleid worden in de ooit rijkste staat van Amerika, Californië, overal getuigt de situatie van een tendens naar de opleving van de klassenstrijd op internationale schaal.

De bourgeoisie wordt geconfronteerd met een situatie waarbij, bovenop de ontslagen bij de bedrijven in moeilijkheden, de staten de frontale aanvallen op de arbeidersklasse op zich moeten nemen om hen te doen opdraaien voor de kosten van de schuldenlast. De directe verantwoordelijke voor de aanvallen, de staat, is hier makkelijker te identificeren dan in het geval van ontslagen waarbij hij zich kan voordoen als een soort, vrij machteloze 'beschermer' van de loontrekkers. Het feit dat de staat werkelijk naar voren treedt zoals hij is, als de voornaamste verdediger van de belangen van heel de kapitalistische klasse tegen het geheel van de arbeidersklasse, is een factor die de ontwikkeling van de arbeidersstrijd begunstigt, van zijn eenheid en van zijn politisering. 

Alle elementen die zich in de huidige situatie ontwikkelen vormen ingrediënten voor de uitbarsting van massale strijd. Maar de lont in het kruitvat is heel zeker de opeenstapeling van de verbittering, van het balen en de verontwaardiging. Het doorvoeren door de bourgeoisie van de verschillende besparingsplannen in de verschillende landen, gaat evenveel gelegenheden aanbieden aan de arbeidersklasse om strijdervaring op te doen en om lessen te trekken.

Massale strijd, een belangrijke etappe in de toekomst voor de ontwikkeling van de klassenstrijd ... maar niet de laatste

De ineenstorting van het stalinisme en vooral, de ideologische uitbuiting ervan door de bourgeoisie, die gebaseerd was op de grootste leugen van de eeuw, namelijk de gelijkstelling van de stalinistische regimes met het socialisme, hebben ook nu nog sporen nagelaten in de arbeidersklasse. Tegenover de 'evidenties' die door de bourgeoisie werden verkondigd : 'het communisme werkt niet; het bewijs is dat het door de betreffende volkeren werd verlaten ten voordele van het kapitalisme’, kon het niet anders dan dat de arbeiders zich gingen afkeren van het project van een alternatieve maatschappij voor het kapitalisme.

Vanuit dit oogpunt, is de huidige situatie dan ook heel verschillend van diegene die men gekend heeft op het einde van de jaren 1960. Toen toonde het massale karakter van de arbeidersstrijd, met name de staking van Mei 1968 in Frankrijk en de Italiaanse 'hete herfst' van 1969, overduidelijk aan dat de arbeidersklasse een vooraanstaande rol kon spelen in het leven van de maatschappij. Het idee dat zij op een dag het kapitalisme zou kunnen omvergooien behoorde toen niet tot het rijk van de onverwezenlijkbare dromen, in tegenstelling tot vandaag. De moeilijkheid die het proletariaat sinds de jaren 1990 ervaart om massaal de strijd aan te gaan, is het gevolg van een gebrek aan zelfvertrouwen, dat niet is weggeëbd door de opleving van de klassenstrijd sedert het jaar 2003.

Enkel de ontwikkeling van massale strijd zal het proletariaat in staat stellen om dat zelfvertrouwen in eigen krachten terug te winnen en opnieuw zijn eigen perspectief naar voren te schuiven. Het betreft hier dus een fundamentele stap waarin de revolutionairen de bekwaamheid van de arbeidersklasse moeten aanmoedigen om te begrijpen wat de inzet is van haar strijd in zijn historische dimensie, om haar vijanden te herkennen en om haar strijd in eigen handen te nemen.

Hoe belangrijk deze toekomstige etappe van de klassenstrijd ook moge zijn, toch zal deze voor het proletariaat niet het einde betekenen van de aarzelingen om resoluut de weg op te gaan die leidt tot de revolutie.

Reeds in 1852 kenschetste Marx de moeilijke en kronkelige weg van de proletarische revolutie, in tegenstelling tot die van de burgerlijke revoluties die “zoals die van de 18e eeuw vooruit snelden van het ene succes naar het andere”.(4)

Dit onderscheid tussen het proletariaat en de bourgeoisie, wanneer ze handelen als revolutionaire klassen, spruit voort uit de verschillen die er bestaan tussen de voorwaarden van de burgerlijke revolutie en van de proletarische revolutie. De politieke machtsovername door de kapitalistische klasse was een eindpunt in een heel proces van economische ontwikkeling in de schoot van de feodale maatschappij. In de loop van dit proces werden de oude feodale productieverhoudingen geleidelijk vervangen door de kapitalistische productieverhoudingen. Het was op deze nieuwe economische verhoudingen dat de bourgeoisie steunde om de politieke macht te grijpen.

Heel anders is het proces van de proletarische revolutie. De communistische productieverhoudingen, die geen warenverhoudingen zijn, kunnen zich niet ontwikkelen binnen de kapitalistische maatschappij. Door het feit dat zijzelf de uitgebuite klasse is in het kapitalisme, per definitie beroofd van het eigendom van de productiemiddelen, beschikt de arbeidersklasse niet, en zij kan dat ook niet, over  economische steunpunten voor de verovering van de politieke macht. Haar steunpunten zijn haar bewustzijn en haar organisatie in de strijd. In tegenstelling tot de revolutionaire bourgeoisie, moet het eerste bedrijf van de communistische omwenteling van de sociale verhoudingen bestaan uit een bewuste en  weloverwogen daad : de politieke machtsovername op wereldvlak door het geheel van het proletariaat, georganiseerd in arbeidersraden.

Deze immense taak is natuurlijk van aard om de arbeidersklasse te doen aarzelen, om haar eigen kracht te betwijfelen. Maar het is de enige weg voor het overleven van de mensheid : de afschaffing van het kapitalisme, van de uitbuiting en de schepping van een nieuwe maatschappij.

FW / 31.3.2010

(1) Natuurlijk heeft een bankroet van een staat niet dezelfde kenmerken als die van een bedrijf : als hij niet in staat is om zijn schulden af te lossen, is er geen sprake van dat de staat 'de deur dichttrekt', alle ambtenaren zou ontslaan en zijn eigen staatsstructuren zou opheffen (politie, leger, onderwijskorps of de administratie...), al werden in sommige landen (namelijk in Rusland of in bepaalde landen van Afrika), de ambtenaren, als gevolg van de crisis, gedurende maanden niet betaald...

(2) Lees hiervoor de volgende artikelen die verschenen zijn op onze website: https://www.internationalism.org [17] : over  'Stakingen in Groot-Brittannië : Bouwvakarbeiders in het centrum van de strijd' ; over Turkije ; 'Solidariteit met de arbeiders van Tekel tegen de regering en de vakbonden !' ; over Spanje : 'In Vigo, gezamenlijke actie van de werklozen en de arbeiders van de scheepswerven'.

(3) Volgens libcom.org : https://libcom.org/news/mass-strikes-greece-response-new-measures-04032010 [18]

(4) In de achtiende Brumaire van Louis Bonaparte, Progres Moskou,1987.                                 

Geografisch: 

  • Griekenland [19]

Recent en lopend: 

  • klassenstrijd / sosiale beroering [20]

Bron-URL:https://nl.internationalism.org/internationalerevue/2014/1194/november/internationale-revue-nr-22

Links
[1] https://nl.internationalism.org/files/nl/pdf/nl_intr22_rv_cover.pdf [2] https://nl.internationalism.org/tag/11/151/congres-resoluties [3] https://nl.internationalism.org/tag/3/42/economie [4] https://nl.internationalism.org/tag/8/139/internationale-kommunistische-stroming [5] https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1876/1876aapmens.htm [6] https://www.marxists.org/nederlands/kautsky/1906/ethiek/4.htm [7] https://www.marxists.org/archive/kautsky/ [8] https://www.marxists.org/nederlands/pannekoek/1944/1944antropogenese.htm [9] https://nl.internationalism.org/tag/historische-gebeurtenissen/2009-darwinjaar [10] https://nl.internationalism.org/tag/people/darwin [11] https://nl.internationalism.org/tag/people/anton-pannekoek [12] https://nl.internationalism.org/tag/8/136/hollandse-en-duitse-linkerzijde [13] https://nl.internationalism.org/tag/2/40/klassenbewustzijn [14] https://nl.internationalism.org/tag/3/51/religie-en-godsdienst [15] http://www.libcom.org [16] https://libcom.org/news/mass-strikes-greece-response-new-mesures-04032010 [17] https://www.internationalism.org [18] https://libcom.org/news/mass-strikes-greece-response-new-measures-04032010 [19] https://nl.internationalism.org/tag/4/72/griekenland [20] https://nl.internationalism.org/tag/recent-en-lopend/klassenstrijd-sosiale-beroering